06.09.2013 Views

01 - Samenvatting H4 - Scholieren.com

01 - Samenvatting H4 - Scholieren.com

01 - Samenvatting H4 - Scholieren.com

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

04<br />

De informatie voor de erfelijke<br />

eigenschappen bevindt zich<br />

in het DNA in de celkernen.<br />

Paragraaf 1 - Je haarkleur en je oogkleur komen tot stand doordat door invloed van bepaalde<br />

enzymen pigmenten worden gevormd in het haar of in de iris van de ogen. Deze enzymen worden in<br />

de cellen gesynthetiseerd. Enzymen zijn eiwitten. Een eiwitmolcuul bestaat uit een een groot aantal aan<br />

elkaar gekoppelde aminozuren. Er komen 20 verschillende aminozuren voor in je lichaam. De eigen-<br />

schappen en de werking van een eiwit worden bepaald door het aantal aminozuren waaruit een ei-<br />

witmolecuul bestaat. Ook de volgorde heeft hier invloed op.<br />

In de ribosomen worden de aminozuren aan elkaar gekoppeld in een specifieke volgorde. Welke<br />

eiwitten in de ribosomen van een ceel worden gesynthetiseerd, wordt bepaald door de chromosomen<br />

in de celkern. Een chromosoom bevat één zeer lang molecuul van de stof DNA (desoxyribonucleïne-<br />

zuur). en bevat een veel eiwitmoleculen. Een DNA-molecuul bestaat uit twee ketens die in een dubbele<br />

spiraal om elkaar heen gewonden liggen. Elke keten bestaat uit vele duizenden aan elkaar gekoppelde<br />

nucleotiden. Een nucleotide bestaat uit een fosfaatgroep, desoxyribose en een stikstofbase.<br />

In een DNA-molecuul komen vier verschillende stikstofbasen voor: adenine (A), thymine (T), cytosine<br />

(C) en guanine (G). De stikstofbasen van de twee ketens zijn met elkaar verbonden en vormen vaste<br />

paren (basenparing). Adenine is steeds met thymine verbonden, en cytosine met guanine.<br />

Een chromosoom bevat een groot aantal genen. Eén gen bestaat uit honderden nucleotiden. De<br />

stikstofbasen in een gen zijn in een specifieke volgorde gerangschikt. In deze volgorde kunnen variaties<br />

voorkomen. Zo bevat het gen voor bruine oogkleur een andere volgorde van stikstofbasen dan het gen<br />

voor blauwe oogkleur. Onder invloed hiervan wordt bij iemand met bruine ogen in de iris een ander<br />

enzym gesynthetiseerd dan bij iemand met blauwe ogen.<br />

In het kort: enzymen zijn eiwitten die reacties versnellen • eiwitmoleculen bestaan uit aan elkaar<br />

gekoppelde aminozuren • de eigenschappen en de werking van eiwitten worden bepaald door het aantal<br />

aminozuren en de volgorde ervan • in de ribosomen worden de aminozuren aan elkaar gekoppeld •<br />

chromosomen bepalen welke eiwitten in de ribosomen van een cel worden gesynthetiseerd (samenge-<br />

voegd) • een chromosoom bevat één lange molecuul van de stof DNA en veel eiwitmoleculen • een<br />

DNA-molecuul bestaat uit twee ketens, elke keten bestaat uit aan elkaar gekoppelde nucleotiden • een<br />

nucleotide bestaat uit een fosfaatgroep, desoxyribose en een stikstofbase • een DNA-molecuul bevat vier<br />

stikstofbasen: adenine (A), thymine (T), cytosine (C) en guanine (G).<br />

L<br />

V 4<br />

&


Paragraaf 2 - Er komen continu nieuwe cellen bij in je lichaam, zelfs als je niet meer groeit. Afge-<br />

storven cellen worden vervangen en wonden worden genezen. Deze nieuwe cellen ontstaan door mito-<br />

se, kerndeling dus, en celdeling. Bij mitose deelt de celkern zich in tweeën, waarna er twee cellen ont-<br />

staan. Door plasmagroei worden de twee dochtercellen elk net zo groot als de oorspronkelijke moedercel. Na<br />

een tijdje kunnen in de dochtercellen opnieuw mitose en celdeling plaatsvinden.<br />

De periode tussen twee mitosen wordt interfase genoemd. Bij de meeste cellen heeft een chromo-<br />

soom gedurende het grootste gedeelte van de interfase de vorm van een langgerekte dunne ‘draad’.<br />

Deze draad is zo dun dat ze niet met een microscoop zichtbaar is.<br />

Voordat de mitose begint, vormt elk chromosoom er een tweede draad bij. Hierbij wordt van het<br />

DNA-molecuul een nauwkeurige kopie gemaakt. Dit proces heet DNA-replicatie. In het DNA-mole-<br />

cuul worden de basenparen verbroken en de ketens gaan uit elkaar. In het kernplasma komen vrije<br />

nucleotiden voor die zich verbinden aan de vrijkomende basen in het DNA-molecuul. Steeds verbinden<br />

adenine (A) en thymine (T) zich met elkaar, net als cytosine (C) en guanine (G). Zo worden twee nieu-<br />

we nucleotideketens gevormd, aan elke oude keten één - hierdoor ontstaan twee DNA-moleculen.<br />

Omdat er steeds dezelfde paren worden gevormd, zijn beide DNA-moleculen identiek.<br />

Na DNA-replicatie bestaat een chromosoom uit twee identieke delen, de chromatiden. De plaats<br />

waar deze aan elkaar vast zitten heet centromeer. Tijdens de mitose gaan de twee chromatiden uit el-<br />

kaar. Na afloop van de mitose despiraliseren de chromosomen in de dochtercellen zich: ze zijn nu niet<br />

meer zichtbaar.<br />

Na afloop van een mitose beginnen de dochtercellen aan de interfase. De mitose en de interfase<br />

vormen samen de celcyclus. In de interfase zijn drie perioden te onderscheiden:<br />

- De G1-fase: de periode tussen de celdeling en de DNA-replicatie. In deze fase vindt onder<br />

andere plasmagroei plaats.<br />

- De S-fase: de periode van DNA-replicatie.<br />

- De G2-fase: de periode tussen de DNA-replicatie en de mitose (de M-fase).<br />

In het kort: nieuwe cellen ontstaan door mitose, kerndeling dus, en celdeling • door plasmagroei wor-<br />

den de twee dochtercellen elk zo groot als de oorspronkelijke moedercel • de periode tussen twee mitosen<br />

wordt interfase genoemd • voordat de mitose begint, vormt elk chromosoom er een tweede draad bij en<br />

er wordt van het DNA-molecuul een nauwkeurige kopie gemaakt • de basenparen in het DNA-mole-<br />

cuul worden verbroken • vrije nucleotiden die voorkomen in het kernplasma verbinden zich aan de vrij-<br />

komende basen in het DNA-molecuul • doordat altijd dezelfde paren worden gevormd (A en T, C en<br />

G), zijn beide DNA-moleculen identiek.


Paragraaf 3 - Bij ongeslachtelijke voortplanting groeit een deel van een individu uit tot een nieuw indi-<br />

vidu. Dit kan op verschillende manieren: eencellige planten en dieren planten zich voort door deling.<br />

Ook bij zaadplanten kan ongeslachtelijke voortplanting voorkomen.<br />

Bij aardappelplanten vindt ongeslachtelijke voortplanting plaats door knollen. Een knol is een ver-<br />

dikte stengel die veel reservevoedsel bevat. Een knol heeft knoppen (ogen). Uit een knop die gaat uitlo-<br />

pen, ontstaat een aardappelplant.<br />

Bij bolgewassen vindt ongeslachtelijke voortplanting plaats door bollen. Een bol bestaat uit een<br />

bolschijf met rokken. Dit zijn verdikte bladeren met veel reservevoedsel.<br />

Alle bovenstaande manieren zijn natuurlijke manieren van ongeslachtelijke voortplanting. Onge-<br />

slachtelijke voortplanting kan ook op kunstmatige wijze plaatsvinden. Eén manier is stekken, hierbij<br />

snijd je een stuk van een stengel of blad af. Op het snijvlak ontwikkelen zich wortels.<br />

Bij fruitbomen vindt kunstmatige ongeslachtelijke voortplanting vaak plaats door enten. Hierbij<br />

worden takken vastgezet op een afgeknipte onderstam. Aan de boom die hieruit ontstaat, komen de-<br />

zelfde vruchten als aan de boom waarvan de enttakken afkomstig zijn.<br />

Bij een weefselkweek wordt uit een gezonde, goed groeiende plant een stukje deelvaardig weefsel<br />

gesneden. De weefsel wordt ontsmet en op een geschikte voedingsbodem met voedingsstoffen en plan-<br />

tenhormonen (groeistoffen) gebracht. De cellen gaan zich delen en na enkele weken ontstaat hieruit<br />

een hoeveelheid ongedifferentieerd weefsel, het callus. Vervolgens wordt dit in stukjes op een andere<br />

voedingsbodem gelegd en groeien er kleine plantjes: de embryoïden.<br />

Aantekening<br />

Ongeslachtelijke voortplanting: Voordelen: - Dezelfde genen (DNA)<br />

- Bollen / knollen / deling - Geen partner nodig<br />

- Wortelstokken<br />

- Stekken Nadelen: - Dezelfde genen (verkeerd<br />

- Enten als milieu anders wordt)<br />

- Weefselkweek (hormoonbehandeling)<br />

In het kort: er zijn natuurlijke en kunstmatige manieren van ongeslachtelijke voortplanting • deling,<br />

knollen en bollen zijn voorbeelden van natuurlijke manieren • stekken, enten en weefselkweek zijn<br />

voorbeelden van kunstmatige manieren • bij weefselkweek wordt een stukje weefsel van een goed<br />

groeiende plant ontsmet en op een geschikte voedingsbodem met voedingsstoffen en plantenhormo-<br />

nen (groeistoffen) gebracht • na enkele weken delen ontstaat het callus • het callus wordt in stukjes op<br />

een andere voedingsbodem gelegd en na verloop van tijd groeien er kleine plantjes uit: de embryoïden.


Paragraaf 4 - Bij de vorming van geslachtscellen vindt meiose plaats: een deling waarbij de chromo-<br />

somen van een paar uit elkaar gaan. Meiose bestaat uit twee opeenvolgende delingen. Bij meiose I ont-<br />

staan uit één diploïde (celkern bevat twee exemplaren van elk chromosoom) cel twee haploïde (één<br />

exemplaar van ieder chromosoom) cellen. Deze deling wordt ook reductiedeling genoemd, omdat het<br />

aantal chromosomen per kern wordt gereduceerd. Bij meiose II ontstaan uit de twee haploïde cellen<br />

vier haploïde cellen.<br />

Als bij een man in een teelbal een zaadcelmoedercel meiose ondergaat, ontwikkelt elk van de vier<br />

haploïde cellen zich tot een zaadcel. De kop van een zaadcel is bijna geheel gevuld met de kern. De<br />

hals bevat veel mitochondriën. Met de zweepstaart kan een zaadcel zich voortbewegen.<br />

Als bij een vrouw in een eierstok een eicelmoedercel meiose I ondergaat, ontstaan dochtercellen die<br />

ongelijk van grootte zijn. Vrijwel al het cytoplasma komt in één dochtercel terecht. Beide cellen on-<br />

dergaan meiose II. Ook nu komt vrijwel al het cytoplasma terecht in één dochtercel, die zich ontwik-<br />

kelt tot eicel. In het cytoplasma is reservevoedsel opgeslagen, bestemd voor de eerste ontwikkeling van<br />

het embryo. De drie andere dochtercellen worden poollichaampjes genoemd.<br />

In het kort: bij de vorming van geslachtscellen vindt meiose plaats: een deling waarbij de chromo-<br />

somen van een paar uit elkaar gaan • meiose bestaat uit twee opeenvolgende delingen: meiose I (uit één<br />

diploïde cel ontstaan twee haploïde cellen - ook wel reductiedeling genoemd, omdat het aantal chromo-<br />

somen per kern wordt gereduceerd) en meiose II (er ontstaan uit de twee haploïde cellen vier haploïde<br />

cellen) • als bij een man een zaadcelmoedercel meiose ondergaat, ontwikkelt elk van de vier haploïde<br />

cellen zich tot een zaadcel • als bij een vrouw een eicelmoedercel meiose I ondergaat, ontstaan dochter-<br />

cellen die ongelijk van grootte zijn.


Paragraaf 5 - Elk chromosomenpaar bevat veel genenparen. Bij ieder mens liggen in elk chromo-<br />

somenpaar altijd wel genenparen die bestaan uit twee ongelijke allelen. De chromosomen van een<br />

chromosomenpaar verschillen dan ook van elkaar wat hun allelen betreft. Bij meiose II gaan de ho-<br />

mologe (gemeenschappelijke voorouderlijke vorm) chromosomen uit elkaar. Doordat de allelen in de<br />

homologe chromosomen verschillen, kun je er zeker van zijn dat de dochtercellen een verschillend<br />

genotype hebben.<br />

Welke chromosomen de geslachtscellen bevatten die na bevruchting een nieuw individu opleveren,<br />

is afhankelijk van het toeval. Het nieuwe individu zal altijd een andere <strong>com</strong>binatie van erfelijke eigen-<br />

schappen bezitten dan de ouders. Het ontstaan van nieuwe <strong>com</strong>binaties van genen wordt re<strong>com</strong>binatie<br />

genoemd, hierdoor ontstaat een grote diversiteit in genotypen binnen een soort.<br />

Bij het kweken van gewassen en bij het fokken van dieren ontstaan door kruisingen nakomelingen<br />

met een <strong>com</strong>binatie van gunstige eigenschappen (bijvoorbeeld grote vruchtbaarheid). Dit wordt verede-<br />

ling genoemd. Tegenwoordig worden landbouwgewassen niet alleen door kruisingen en selectie ver-<br />

edeld, maar ook door genetische modificatie.<br />

Een zuivere lijn is een groep planten die door geslachtelijke voortplanting is ontstaan en die homo-<br />

zygoot (twee identieke kopieën van een gen in een chromosomenpaar) is voor één of meer (gewenste)<br />

eigenschappen. Planten die nakomelingen hebben met continu hetzelfde genotypen, noemt men zaad-<br />

vast. Dieren die homozygoot zijn voor de gewenste eigenschappen noemt men fokzuiver.<br />

In het kort: bij ieder mens liggen in elk chromosomenpaar altijd wel genenparen die bestaan uit<br />

twee ongelijke allelen • welke chromosomen de geslachtscellen bevatten die na bevruchting een nieuw<br />

individu opleveren, is afhankelijk van het toeval • het ontstaan van nieuwe <strong>com</strong>binaties van genen<br />

wordt re<strong>com</strong>binatie genoemd • het kweken/fokken op gunstige eigenschappen wordt veredeling genoemd •<br />

landbouwgewassen worden ook door genetische modificatie veredeld.


Paragraaf 6 - In een zygote (het eerste stadium na de versmelting van twee haploïde geslachtscel-<br />

len, zoals na de bevruchting van een eicel door een zaadcel) zijn de meeste genen uitgeschakeld. Een<br />

zygote ondergaat klievingsdelingen. Tijdens deze klievingsdelingen en de verdere embryonale ontwik-<br />

keling gaan de cellen steeds meer verschillen vertonen (celdifferentiatie). De verschillende typen cellen<br />

krijgen verschillende functies (celspecialisatie).<br />

Bij de klievingsdelingen worden de bestanddelen van de cytoplasma in verschillende hoeveelheden<br />

over de dochtercellen verdeeld. Deze ongelijke verdeling van het cytoplasma wordt versterkt, doordat<br />

bij de derde klieving cellen van ongelijke grootte ontstaan. Uit proeven tijdens de verdere embryonale<br />

ontwikkeling is gebleken dat stoffen uit bepaalde cellen de ontwikkeling van andere cellen beïnvloe-<br />

den, dit wordt inductie genoemd.<br />

Door de verschillen in het cytoplasma en door de invloed van inducerende stoffen worden in de<br />

verschillende typen cellen telkens andere, specifieke <strong>com</strong>binaties van genen ingeschakeld. Op deze<br />

manier komt al in een vroeg stadium tijdens de embryonale ontwikkeling vast te liggen welke speciali-<br />

satie een cel zal ondergaan; we noemen dit determinatie. Ook kan inductie er toe leiden dat bepaalde<br />

cellen afsterven, we spreken dan van geprogrammeerde celdood (apoptose).<br />

Bij het overbrengen van informatie voor de eiwitsynthese van de celkern naar het cytoplasma<br />

speelt de stof RNA (ribonucleïnezuur) een belangrijke rol. Er zijn verschillende typen RNA-moleculen.<br />

Eén van deze typen (messenger RNA of mRNA) brengt de informatie voor eiwitsynthese over. Een RNA-<br />

molecuul lijkt veel op een DNA-molecuul: beiden zijn ze opgebouwd uit nucleotiden en een nucleoti-<br />

de bestaat in beide gevallen uit een fosfaatgroep, een suiker en een stikstofbase. Toch zijn er ook ver-<br />

schillen: een RNA-molecuul bestaat uit één enkelvoudige keten van nucleotiden die de suiker ribose<br />

bevatten. Verder bevatten ze in plaats van thymine de stikstofbase uracil (U).<br />

RNA-moleculen worden in de celkern gevormd, langs delen van een DNA-molecuul. Op de locus<br />

van een ingeschakeld gen worden in het DNA-molecuul de bindingen tussen de basenparen verbro-<br />

ken. De twee nucleotideketens wijken uiteen. Eén van deze ketens bevat de informatie voor een erfe-<br />

lijke eigenschap: de template-streng. Langs deze keten wordt de nucleotideketen van een RNA-molecuul<br />

gevormd.<br />

Een mRNA-molecuul bevat in gecodeerde vorm informatie over de synthese van een eiwit. We<br />

noemen deze code de genetische code.<br />

DNA en RNA zijn nucleïnezuren. Hoe groot de invloed van nucleïnezuren in een cel is, blijkt uit de<br />

manier waarop een virus een infectie kan veroorzaken. Een virus kan cellen van een ander individu<br />

binnendringen en ziekte veroorzaken. Virussen kunnen zich niet zelfstandig voortplanten, maar uit-<br />

sluitend binnen specifieke ‘gastheercellen’. Bij alle virussen is het molecuul nucleïnezuur omgeven<br />

door een capside (een dunne eiwitmantel). Sommige virussoorten gebruiken bacteriën als gastheer. Deze<br />

virussen worden bacteriofagen genoemd.<br />

In de eiwitten van een mens komen twintig verschillende aminozuren voor (zie tabel 1 in het<br />

boek). De stikstofbasen van een groepje van drie opeenvolgende nucleotiden coderen het inbouwen<br />

van één aminozuur in een eiwitmolecuul. Zo’n groepje van drie opeenvolgende nucleotiden heet een<br />

codon of triplet.


In tabel 2 in het boek is de genetische code weergegeven. In deze tabel is af te lezen welk codon in<br />

een mRNA-molecuul correspondeert met welk aminozuur. Elk mRNA-molecuul begint met het<br />

codon AUG (het startcodon). Dit codon correspondeert met het aminozuur methionine (Met). Drie codons<br />

corresponderen niet met een aminozuur: de stopcodons.<br />

In het kort: in een zygote zijn de meeste genen uitgeschakeld • tijdens klievingsdelingen gaan cel-<br />

len steeds meer verschillen vertonen, celdifferentiatie en de verschillende typen cellen krijgen verschillen-<br />

de functies, celspecialisatie • stoffen uit bepaalde cellen beïnvloeden de ontwikkeling van andere cellen,<br />

dit wordt inductie genoemd • al in een vroeg stadium van de embryonale ontwikkeling wordt duidelijk<br />

welke specialisatie een cel zal ondergaan: de determinatie • inductie kan er toe leiden dat bepaalde cellen<br />

afsterven: geprogrammeerde celdood (apoptose) • bij het overbrengen van informatie voor de eiwitsynthese<br />

van de celkern naar het cytoplasma speelt de stof RNA (ribonucleïnezuur) een belangrijke rol • één<br />

van de RNA-typen (messenger RNA of mRNA) brengt de informatie voor eiwitsynthese over • een RNA-<br />

molecuul bestaat uit één enkelvoudige keten van nucleotiden die de suiker ribose bevatten, verder be-<br />

vatten ze in plaats van thymine de stikstofbase uracil (U) • DNA en RNA zijn nucleïnezuren • een virus<br />

kan ziekte veroorzaken • een groepje van drie opeenvolgende nucleotiden heet een codon of triplet.


Paragraaf 7 - Een verandering in het DNA wordt een mutatie genoemd. De meeste gemuteerde<br />

genen zijn recessief. Hierdoor komen de meeste mutaties niet tot uiting in het fenotype. Een individu<br />

waarbij een mutatie tot uiting komt in het fenotype, heet een mutant. Het fenotype waarbij geen enkele<br />

mutatie waarneembaar is, wordt wildtype genoemd.<br />

Gemuteerde genen die recessief zijn, kunnen generaties lang van ouders naar nakomelingen wor-<br />

den doorgegeven zonder dat ze tot uiting komen. Zo heeft ieder mens wel genen voor ernstige ziekten.<br />

Deze genen zullen bij een nakomeling pas tot uiting komen wanneer een eicel met het gemuteerde<br />

gen wordt bevrucht door een zaadcel met hetzelfde gemuteerde gen. De kans hierop wordt vergroot<br />

door inteelt, wat inhoudt dat twee familieleden zich voortplanten.<br />

Mutaties zijn meestal ongunstig. Een voorbeeld van een gunstige mutatie is het minder gevoelig<br />

worden van een bacterie voor een bepaald bestrijdingsmiddel (resistentie).<br />

Mutaties kunnen spontaan plaatsvinden, vooral door blootstelling aan kortgolvige straling (bij-<br />

voorbeeld radioactieve straling, röntgenstraling of ultraviolette straling), bepaalde chemische stoffen<br />

(bijvoorbeeld stoffen in sigarettenrook of asbest) of virussen. Deze invloeden wordt mutageen genoemd.<br />

Soms kunnen cellen zich ongeremd gaan delen. Er ontstaat dan een gezwel (tumor). Sommige tu-<br />

moren groeien langzaam, doordat de remmende stoffen uit de omringende cellen nog invloed hebben<br />

op de delingssnelheid. Bovendien verandert er meestal niets in de bouw van het weefsel. Deze tumo-<br />

ren worden goedaardig genoemd en kunnen operatief worden verwijderd.<br />

Bij kanker ontstaan kwaadaardige tumoren. Bij kanker is genezing mogelijk, maar alleen als de tumor<br />

tijdig wordt gesignaleerd. De primaire tumor alleen is meestal niet dodelijk. Deze kan operatief worden<br />

verwijderd, tevens kan er radiotherapie worden toegepast, waarbij de tumorcellen door bestraling wor-<br />

den gedood. De meeste kankerpatiënten sterven aan metastase: de uitzaaiing van tumoren over andere<br />

lichaamsdelen. Cellen van de primaire tumor zijn dan terechtgekomen in het bloed of in de lymfe. In<br />

andere organen kunnen ze het ontstaan van secundaire tumoren veroorzaken. Genezing wordt dan veel<br />

moeilijker, doordat de secundaire tumoren moeilijk allemaal op te sporen zijn. Vaak wordt dan chemo-<br />

therapie toegepast. Hierbij worden aan de patiënt cytostatica toegediend: stoffen die de celdeling rem-<br />

men. Hierdoor worden echter ook celdelingen in gezonde weefsels verstoord.<br />

Gezonde cellen hebben een beveiliging tegen delingen van cellen met beschadigd DNA. Bij on-<br />

herstelbare beschadiging van het DNA wordt een ‘zelfmoordgen’ actief: een gen dat ervoor zorgt dat de<br />

cel spoedig sterft. Wanneer deze echter ook gemuteerd is, kan een cel met beschadigd DNA zich onge-<br />

remd delen. Zo’n cel kan het begin zijn van kanker.<br />

Alle invloeden uit het milieu die mutageen zijn, zijn in principe ook carcinogeen (kankerverwekkend).<br />

Het belang van deze invloeden verschilt per soort kanker.<br />

In het kort: een verandering in het DNA wordt een mutatie genoemd • het fenotype waarbij geen<br />

enkele mutatie waarneembaar is, wordt wildtype genoemd • de kans op een ernstige ziekte bij een na-<br />

komeling wordt vergroot door inteelt, familieleden kunnen van een gemeenschappelijke (voor)ouder<br />

dezelfde recessieve genen hebben geërfd • invloeden als radioactieve en ultraviolette straling worden<br />

mutageen genoemd • als cellen zich ongeremd kunnen delen ontstaat een gezwel (tumor) • er kan sprake<br />

zijn van een goedaardige tumor, deze kan operatief worden verwijderd, of een kwaadaardige tumor, hierbij<br />

is alleen genezing mogelijk als de tumor tijdig wordt gesignaleerd • bij metastase is er sprake van uitzaai-<br />

ingen van de tumoren over andere lichaamsdelen, hierbij ontstaan vaak secundaire tumoren, er wordt dan<br />

chemotherapie toegepast waarbij cytostatica wordt toegediend, dit remt de celdelingen.


Kern van de zaak 1 t/m 7: een DNA-molecuul bestaat uit twee<br />

ketens, elke keten bestaat uit aan elkaar gekoppelde nucleotiden. Een<br />

nucleotide bestaat uit een fosfaatgroep, desoxyribose en een stikstofbase. Een<br />

DNA-molecuul bevat vier stikstofbasen: adenine (A), thymine (T), cytosine<br />

(C) en guanine (G).<br />

Nieuwe cellen ontstaan door mitose. De interfase is de periode tus-<br />

sen twee mitosen. Voordat de mitose begint, vormt elk chromosoom er<br />

een tweede draad bij en wordt er van het DNA-molecuul een nauw-<br />

keurige kopie gemaakt. De basenparen in het DNA-molecuul worden<br />

verbroken en vrije nucleotiden die voorkomen in het kernplasma verbin-<br />

den zich aan de vrijkomende basen in het DNA-molecuul, doordat<br />

altijd dezelfde paren worden gevormd (A en T, C en G) zijn beide<br />

DNA-moleculen identiek.<br />

Er zijn natuurlijke en kunstmatige vormen van ongeslachtelijke<br />

voortplanting.<br />

Bij de vorming van geslachtscellen vindt meiose plaats, dit bestaat<br />

uit twee opeenvolgende delingen: meiose I en meiose II.<br />

Het ontstaan van nieuwe <strong>com</strong>binaties van genen wordt re<strong>com</strong>bina-<br />

tie genoemd. Het kweken/fokken op gunstige eigenschappen wordt<br />

veredeling genoemd, landbouwgewassen worden ook door genetische modi-<br />

ficatie veredeld.<br />

Stoffen uit bepaalde cellen beïnvloeden de ontwikkeling van an-<br />

dere cellen, dit wordt inductie genoemd. Al in een vroeg stadium wordt<br />

duidelijk wordt duidelijk welke specialisatie een cel zal ondergaan: de-<br />

terminatie. RNA speelt een belangrijke rol bij het overbrengen van infor-<br />

matie voor de eiwitsynthese van de celkern naar het cytoplasma.<br />

Een verandering in het DNA wordt een mutatie genoemd. Een<br />

voorbeeld is kanker, dit vindt plaats als cellen ongeremd kunnen groei-<br />

en. Uiteindelijk kan deze ziekte tot de dood leiden.


Paragraaf 8 - Bij embryo’s en foetussen wordt steeds vaker onderzoek verricht om al vóór de ge-<br />

boorte van een kind eventuele afwijkingen vast te kunnen stellen. We spreken dan van prenatale diagnos-<br />

tiek. De meest gebruikte methoden van prenataal onderzoek zijn echoscopie, een vlokkentest en een<br />

vruchtwaterpunctie.<br />

Bij echoscopie worden de groei en de ligging van het embryo of de foetus gecontroleerd met behulp<br />

van een echoscoop. Dit apparaat zendt hoogfrequente trillingen uit die door weefsels en organen in ver-<br />

schillende mate worden teruggekaatst. De teruggekaatste trillingen worden zichtbaar gemaakt op een<br />

scherm. Eventuele afwijkingen in de embryonale ontwikkeling kunnen zo worden opgespoord. Echo-<br />

scopie kan al vanaf de zesde week van de zwangerschap worden toegepast.<br />

Vanaf de achtste week van de zwangerschap kan een vlokkentest plaatsvinden. Bij dit onderzoek<br />

wordt een klein beetje vlokkenweefsel uit de groeiende placenta weggehaald. Deze vlokken bevatten<br />

celkernen met hetzelfde genotype als het embryo. Door cellen tijdens mitose te doden en te kleuren<br />

kan een karyogram worden gemaakt. Met behulp van dit karyogram kunnen al in een vroeg stadium<br />

afwijkingen in de chromosomen worden geconstateerd.<br />

Bij een vruchtwaterpunctie wordt via de buikwand en de wand van de baarmoeder vruchtwater weg-<br />

gezogen. In het vruchtwater bevinden zich cellen van de foetus. Deze cellen worden gebruikt voor<br />

chromosoomonderzoek. Een vruchtwaterpunctie kan worden uitgevoerd vanaf de zestiende zwanger-<br />

schapsweek.<br />

Soms kan uit een karyogram blijken dat er extra chromosomen voorkomen of dat er chromoso-<br />

men ontbreken. Als er bij een chromosomenpaar een extra chromosoom voorkomt, spreken we van<br />

trisomie. In de celkernen van een persoon met het syndroom van Down komt het 21e chromosoom in het<br />

drievoud voor. Men spreekt daarom ook wel van trisomie 21. Het syndroom van Down ontstaat door-<br />

dat er bij de bevruchting een geslachtscel is betrokken waarin het 21e chromosoom dubbel voorkomt.<br />

De oorzaak hiervan is vermoedelijk een afwijkend verloop van de meiose.<br />

In het kort: onderzoek naar eventuele afwijkingen bij embryo’s en foetussen heet prenatale diagnos-<br />

tiek, bij echoscopie kan er door trillingen een beeld gevormd worden van het embryo en kunnen afwij-<br />

kingen worden opgespoord, bij een vlokkentest kan een karyogram worden gemaakt door het onderzoe-<br />

ken van vlokkenweefsel wat in de celkernen hetzelfde genotype heeft als het embryo en bij een vruchtwa-<br />

terpunctie worden de cellen uit het vruchtwater onderzocht, deze komen overeen met de cellen van de<br />

foetus • bij iemand met het syndroom van Down komt het 21e chromosoom dubbel voor, men spreekt<br />

daarom ook wel van trisomie 21.


Paragraaf 9 - Biotechnologie is de tak van de biologie waarbij organismen worden gebruikt om pro-<br />

ducten te vervaardigen voor de mens. Dit wordt al jarenlang gedaan, vooral bij de bereiding van voe-<br />

dingsmiddelen. Brood, bier en wijn bijvoorbeeld worden bereid met behulp van gist. Kaas wordt be-<br />

reid met chymosine (lebferment), een stof uit de maag van pasgeboren kalveren.<br />

Bij veel cultuurgewassen bleek de opbrengst sterk te worden vergroot door polyploïdie. De stof col-<br />

chicine beïnvloedt kern- en celdelingen zodanig dat de chromosomen zich wel splitsen in chromatiden,<br />

maar de cellen zich niet delen. Hierdoor ontstaan tetraploïde cellen of polyploïde cellen.<br />

Het verplaatsen van erfelijk materiaal van een ene naar een andere cel en het eventueel aanpassen<br />

van het DNA heet de re<strong>com</strong>binant-DNA-techniek. Anders dan bij kruisingen en selectie hoeven de betrok-<br />

ken individuen niet tot dezelfde soort te behoren. Zo’n verandering wordt genetische modificatie ge-<br />

noemd. In plaats van genetische modificatie kun je ook de term genetische manipulatie tegenkomen. Een<br />

genetisch gemodificeerd organisme wordt transgeen genoemd.<br />

Bij de celfusietechniek laat men twee typen cellen versmelten tot één cel (de hybridecel). De nieuwe cel<br />

bezit dan de genen van beide cellen.<br />

Ook op andere gebieden zijn de laatste jaren biologische technieken sterk in opkomst. Bij de mis-<br />

daadbestrijding speelt DNA een steeds belangrijkere rol. Dat komt doordat de volgorde van stikstofba-<br />

sen in het DNA van twee personen nooit helemaal gelijk is. DNA van het plaats delict kan worden<br />

vergeleken met de verdachten. Op deze manier kan uit een groep verdachten de werkelijke dader<br />

worden ontmaskerd. Deze techniek wordt DNA-fingerprinting genoemd.<br />

In het kort: biotechnologie is de tak van de biologie waarbij organismen worden gebruikt om produc-<br />

ten te vervaardigen voor de mens • het verplaatsen van erfelijk materiaal van de ene naar de andere<br />

cel en het eventueel aanpassen van het DNA heet de re<strong>com</strong>binant-DNA-techniek • een andere naam voor<br />

genetische modificatie is genetische manipulatie • bij de celfusietechniek laat men twee typen cellen versmelten tot<br />

één cel: de hybridecel • de dader van een misdrijf kan worden gevonden met DNA-fingerprinting.


een overzicht van een celkern met o.a. de ribosomen


Paragraaf 1<br />

- Enzymen zijn eiwitten die reacties versnellen<br />

- Eiwitmoleculen bestaan uit aan elkaar gekoppelde aminozuren<br />

- De eigenschappen en de werking van eiwitten worden bepaald door het aantal aminozuren en de<br />

volgorde ervan<br />

- In de ribosomen worden de aminozuren aan elkaar gekoppeld<br />

- Chromosomen bepalen welke eiwitten in de ribosomen van een cel worden gesynthetiseerd<br />

- Een chromosoom bevat één lange molecuul van de stof DNA en veel eiwitmoleculen<br />

- Een DNA-molecuul bestaat uit twee ketens, elke keten bestaat uit aan elkaar gekoppelde nucleotiden<br />

- Een nucleotide bestaat uit een fosfaatgroep, desoxyribose en een stikstofbase<br />

- Een DNA-molecuul bevat vier stikstofbasen: adenine (A), thymine (T), cytosine (C) en guanine (G).<br />

Paragraaf 2<br />

- Nieuwe cellen ontstaan door mitose (kerndeling) en celdeling<br />

- Door plasmagroei worden de twee dochtercellen elk zo groot als de oorspronkelijke moedercel<br />

- De periode tussen twee mitosen wordt interfase genoemd<br />

- Voordat de mitose begint, vormt elk chromosoom er een tweede draad bij en er wordt van het DNA-<br />

molecuul een nauwkeurige kopie gemaakt<br />

- De basenparen in het DNA-molecuul worden verbroken<br />

- Vrije nucleotiden die voorkomen in het kernplasma verbinden zich aan de vrijkomende basen in het<br />

DNA-molecuul<br />

- Doordat altijd dezelfde paren worden gevormd (A en T, C en G), zijn beide DNA-moleculen iden-<br />

tiek.<br />

Paragraaf 3<br />

- Er zijn natuurlijke en kunstmatige manieren van ongeslachtelijke voortplanting<br />

- Deling, knollen en bollen zijn voorbeelden van natuurlijke manieren<br />

- Stekken, enten en weefselkweek zijn voorbeelden van kunstmatige manieren<br />

- Bij weefselkweek wordt een stukje weefsel van een goed groeiende plant ontsmet en op een geschikte<br />

voedingsmodem met voedingsstoffen en plantenhormonen (groeistoffen) gebracht<br />

- Na enkele weken ontstaat het callus<br />

- Het callus wordt in stukjes op een andere voedingsbodem gelegd en na verloop van tijd groeien er<br />

kleine plantjes uit: de embryoïden.


Overzicht begrippen paragraaf 1<br />

Enzymen<br />

Eiwitten die reacties versnellen<br />

↓<br />

Eiwitmoleculen<br />

Bestaan uit aan elkaar gekoppelde aminozuren<br />

↓<br />

Aminozuren<br />

Volgorde en aantal bepalen werking eiwitten<br />

↓<br />

Ribosomen<br />

Hier worden de aminozuren aan elkaar gekoppeld<br />

↓<br />

Chromosomen<br />

Bepalen welke eiwitten in de ribosomen worden gesynthetiseerd<br />

↓<br />

Eén lange molecuul DNA & eiwitmoleculen<br />

Hier bestaan de chromosomen uit<br />

↓<br />

DNA<br />

Bestaan uit aan elkaar gekoppelde aminozuren<br />

↓<br />

DNA ketens<br />

DNA bestaat uit twee aan elkaar gekoppelde ketens met daarin<br />

aan elkaar gekoppelde nucleotiden<br />

↓<br />

Nucleotiden<br />

Bestaat uit een fosfaatgroep, desoxyribose en een stikstofbase


Paragraaf 4<br />

- Bij de vorming van geslachtscellen vindt meiose plaats: een deling waarbij de chromosomen van een<br />

paar uit elkaar gaan<br />

- Meiose bestaat uit twee opeenvolgende delingen: meiose I (uit één diploïde cel ontstaan twee haploïde<br />

cellen - ook wel reductiedeling genoemd, omdat het aantal chromosomen per kern wordt gereduceerd)<br />

en meiose II (er ontstaan uit de twee haploïde cellen vier haploïde cellen)<br />

- Als bij een man een zaadcelmoedercel meiose ondergaat, ontwikkelt elk van de vier haploïde cellen zich<br />

tot een zaadcel<br />

- Als bij een vrouw een eicelmoedercel meiose I ondergaat, ontstaan dochtercellen die ongelijk van groot-<br />

te zijn.<br />

Paragraaf 5<br />

- Bij ieder mens liggen in elk chromosomenpaar altijd wel genenparen die bestaan uit twee ongelijke<br />

allelen<br />

- Welke chromosomen de geslachtscellen bevatten die na de bevruchting een nieuw individu opleve-<br />

ren, is afhankelijk van het toeval<br />

- Het ontstaan van nieuwe <strong>com</strong>binaties van genen wordt re<strong>com</strong>binatie genoemd<br />

- Het kweken/fokken op gunstige eigenschappen wordt veredeling genoemd<br />

- Landbouwgewassen worden ook door genetische modificatie veredeld<br />

Paragraaf 6<br />

- In een zygote zijn de meeste genen uitgeschakeld<br />

- Tijdens klievingsdelingen gaan cellen steeds meer verschillen vertonen (celdifferentiatie) en de verschil-<br />

lende typen cellen krijgen verschillende functies (celspecialisatie)<br />

- Stoffen uit bepaalde cellen beïnvloeden de ontwikkeling van andere cellen, dit wordt inductie ge-<br />

noemd<br />

- Al in een vroeg stadium van de embryonale ontwikkeling wordt duidelijk welke specialisatie een cel<br />

zal ondergaan: de determinatie<br />

- Inductie kan er toe leiden dat bepaalde cellen afsterven: geprogrammeerde celdood (apoptose)<br />

- Bij het overbrengen van informatie voor de eiwitsynthese van de celkern naar het cytoplasma speelt<br />

de stof RNA (ribonucleïnezuur) een belangrijke rol<br />

- Eén van de RNA-typen (messenger RNA of mRNA) brengt de informatie voor eiwitsynthese over<br />

- Een RNA-molecuul bestaat uit één enkelvoudige keten van nucleotiden die de suiker ribose bevatten,<br />

verder bevatten ze in plaats van thymine de stikstofbase uracil (U)<br />

- DNA en RNA zijn nucleïnezuren<br />

- Een virus kan ziekte veroorzaken<br />

- Alle organismen bevatten zowel DNA als RNA; een virus bevat óf DNA óf RNA<br />

- Bij alle virussen is het molecuul nucleïnezuur omgeven door een capside (een dunne eiwitmantel)<br />

- Een groepje van drie opeenvolgende nucleotiden heet een codon of triplet


Paragraaf 7<br />

- Een verandering in het DNA wordt een mutatie genoemd<br />

- Het fenotype waarbij geen enkele mutatie waarneembaar is, wordt wildtype genoemd<br />

- De kans op een ernstige ziekte bij een nakomeling wordt vergroot door inteelt, familieleden kunnen<br />

van een gemeenschappelijke (voor)ouder dezelfde recessieve genen hebben geërfd<br />

- Invloeden als radioactieve en ultraviolette straling worden mutageen genoemd<br />

- Als cellen zich ongeremd kunnen delen ontstaat een gezwel (tumor)<br />

- Er kan sprake zijn van een goedaardige tumor, deze kan operatief worden verwijderd, of een kwaadaardi-<br />

ge tumor, hierbij is alleen genezing mogelijk als de tumor tijdig wordt gesignaleerd<br />

- Bij metastase is er sprake van uitzaaiingen van de tumoren over andere lichaamsdelen, hierbij ontstaan<br />

vaak secundaire tumoren, er wordt dan chemotherapie toegepast waarbij cytostatica wordt toegediend, dit<br />

remt de celdelingen.<br />

Paragraaf 8<br />

- Onderzoek naar eventuele afwijkingen bij embryo’s en foetussen heet prenatale diagnostiek, bij echoscopie<br />

kan er door trillingen een beeld gevormd worden van het embryo en kunnen afwijkingen worden<br />

opgespoord, bij een vlokkentest kan een karyogram worden gemaakt door het onderzoeken van vlok-<br />

kenweefsel wat in de celkernen hetzelfde genotype heeft als het embryo en bij een vruchtwaterpunctie<br />

worden er cellen uit het vruchtwater onderzocht, deze komen overeen met de cellen van de foetus<br />

- Bij iemand met het syndroom van Down komt het 21e chromosoom dubbel voor, men spreekt daarom<br />

ook wel van trisomie 21.<br />

Paragraaf 9<br />

- Biotechnologie is de tak van de biologie waarbij organismen worden gebruikt om producten te vervaar-<br />

digen voor de mens<br />

- Het verplaatsen van erfelijk materiaal van de ene naar de andere cel en het eventueel aanpassen van<br />

het DNA heet de re<strong>com</strong>binant-DNA-techniek<br />

- Een andere naam voor genetische modificatie is genetische modificatie<br />

- Bij de celfusietechniek laat men twee typen cellen versmelten tot één cel: de hybridecel<br />

- De dader van een misdrijf kan worden gevonden met DNA-fingerprinting


Paragraaf 1<br />

Enzymen Eiwitten die reacties versnellen<br />

Aminozuren Hieruit bestaan eiwitmoleculen, het aantal aminozuren en de volg-<br />

orde ervan bepalen de eigenschappen en de werking van eiwitten<br />

DNA Desoxyriboncleïnezuur; ligt opgerold om de eiwitmoleculen<br />

Dubbele spiraal Een DNA-molecuul bestaat uit twee ketens die in een dubbele spi-<br />

raal om elkaar heen gewonden liggen<br />

Nucleotiden Elke keten bestaat uit vele duizenden aan elkaar gekoppelde nucleo-<br />

tiden, deze bestaan uit een fosfaatgroep, desoxyribose en een stikstofbase<br />

Stikstofbasen DNA-molecuul Adenine (A), thymine (T), cytosine (C) en guanine (G)<br />

Basenparing Vaste paren<br />

Paragraaf 2<br />

Mitose Kerndeling<br />

Celdeling Deling van cellen<br />

Plasmagroei Dochtercellen worden even groot als de moedercel<br />

Interfase Periode tussen twee mitosen<br />

DNA-replicatie Nauwkeurige kopie van een DNA-molecuul<br />

Vrije nucleotiden Bevinden zich in het kernplasma en verbinden zich aan de vrijko-<br />

mende basen in het DNA-molecuul<br />

Chromatiden Twee identieke delen van een chromosoom<br />

Centromeer Plaats waar de chromatiden aan elkaar vastzitten<br />

Despiraliseren De spiraalvorm verdwijnt en de chromosomen worden langer<br />

Celcyclus De mitose en de interfase<br />

G1-fase Periode tussen celdeling en DNA-replicatie<br />

S-fase Periode van DNA-replicatie<br />

G2-fase Periode tussen DNA-replicatie en de mitose (de M-fase)<br />

Paragraaf 3<br />

Ongeslachtelijke voortplanting Een deel van een individu groeit uit tot een nieuw individu<br />

Deling Eencellige planten/dieren delen zich<br />

Knollen Verdikte stengel die veel reservevoedsel bevat<br />

Knoppen Een knol heeft knoppen waaruit een nieuwe plant kan groeien<br />

Bollen Bestaat uit een bolschijf en rokken<br />

Natuurlijke manieren Zie bovenstaande begrippen<br />

Kunstmatige manieren Stekken, enten en weefselkweek<br />

Callus Bij de weefselkweek ontstaat op den duur een hoeveelheid on-<br />

gedifferentieerd weefsel: het callus<br />

Embryoïden Kleine plantjes die uit de callus groeien<br />

Fijnchemicaliën Geneesmiddelen, enzymen etc.<br />

Shikonine Kleurstof


Paragraaf 4<br />

Meiose Deling waarbij chromosomen van een paar uit elkaar gaan<br />

Meiose I Er ontstaan uit één diploïde cel twee haploïde cellen<br />

Reductiedeling Andere naam voor meiose I, doordat het aantal chromosomen per<br />

kern wordt gereduceerd<br />

Meiose II Uit twee haploïde cellen ontstaan vier haploïde cellen<br />

Poollichaampjes De andere drie dochtercellen, naast de dochtercel waar het cyto-<br />

Paragraaf 5<br />

plasma in terecht komt<br />

Re<strong>com</strong>binatie Het ontstaan van nieuwe <strong>com</strong>binaties genen<br />

Diversiteit Verscheidenheid<br />

Veredeling Het kweken/fokken op de meest gunstige eigenschappen<br />

Genetische modificatie Landbouwgewassen worden ook hiermee veredeld<br />

Zuivere lijn Een groep planten die door geslachtelijke voortplanting is ontstaan<br />

en die homozygoot is voor een of meer (gewenste) eigenschappen<br />

Zaadvast Steeds dezelfde nakomelingen met hetzelfde genotype<br />

Fokzuiver Dieren die homozygoot zijn voor gewenste eigenschappen<br />

Bastaarden Heterozygote nakomelingen<br />

Paragraaf 6<br />

Celdifferentiatie Cellen gaan steeds meer verschillen vertonen<br />

Celspecialisatie Cellen krijgen verschillende functies<br />

Inductie Invloed van cellen op elkaar<br />

Determinatie Er komt vast te liggen welke specialisatie een cel zal ondergaan<br />

Geprogrammeerde celdood Bepaalde cellen sterven door inductie af, ook wel apoptose<br />

RNA Speelt een belangrijke rol bij het overbrengen van de informatie<br />

voor de eiwitsynthese van de celkern naar het cytoplasma<br />

Messenger RNA Brengt de informatie voor de eiwitsynthese over, ook wel mRNA<br />

Ribose Suiker die RNA bevat<br />

Uracil (U) RNA bevat dit in plaats van thymine<br />

Template-streng Keten met informatie voor een erfelijke eigenschap<br />

Genetische code Informatie in gecodeerde vorm<br />

Nucleïnezuren DNA en RNA<br />

Virus Kan cellen van een ander individu binnendringen en zo ziekte<br />

veroorzaken<br />

Capside Een dunne eiwitmantel waarmee het molecuul nucleïnezuur bij<br />

virussen is omgeven<br />

Bacteriofagen Virussen die bacteriën als ‘gastheer’ gebruiken<br />

Codon Een groepje van drie opeenvolgende nucleotiden, ook wel triplet<br />

Startcodon Het codon waarmee een eiwitsynthese begint<br />

Methionine Aminozuur<br />

Stopcodons Het einde van de eiwitsynthese


Paragraaf 7<br />

Mutatie Verandering in het DNA<br />

Mutant Een individu waarbij een mutatie tot uiting komt in het fenotype<br />

Wildtype Fenotype waarbij geen enkele mutatie waarneembaar is<br />

Resistentie Minder gevoelig worden van een bacterie voor een bepaald bestrij-<br />

dingsmiddel<br />

Mutageen Invloeden als radioactieve straling<br />

Tumor Een gezwel als gevolg van ongeremde celdeling<br />

Goedaardige tumor Bijvoorbeeld vetknobbels, kunnen operatief worden verwijderd<br />

Kwaadaardige tumoren Cellen zijn ongevoelig voor stoffen die de celdeling remmen<br />

Primaire tumor Kan operatief worden verwijderd en is meestal niet dodelijk<br />

Radiotherapie Doormiddel van bestraling kunnen de tumorcellen van een primaire<br />

tumor ook worden verwijderd/gedood<br />

Metastase Uitzaaiing van tumoren over andere lichaamsdelen<br />

Secundaire tumor Kan het gevolg zijn van uitzaaiingen; behandeling wordt moeilijker<br />

doordat deze tumoren moeilijk allemaal op te sporen zijn<br />

Chemotherapie Wordt vaak gebruikt bij secundaire tumoren, hierbij wordt aan de<br />

patiënt cytostatica toegediend: stoffen die de celdeling remmen<br />

Zelfmoordgen Een gen dat ervoor zorgt dat een cel met onherstelbare beschadiging<br />

spoedig sterft<br />

Carcinogeen Kankerverwekkend<br />

Paragraaf 8<br />

Prenatale diagnostiek Vóór de geboorte eventuele afwijkingen vaststellen<br />

Echoscopie Met behulp van een echoscoop kunnen afwijkingen worden opge-<br />

spoord, dit werkt met hoogfrequente trillingen<br />

Vlokkentest Met vlokkenweefsel kunnen afwijkingen worden opgespoord, dit heeft<br />

celkernen met hetzelfde genotype als het embryo<br />

Vruchtwaterpunctie In het vruchtwater bevinden zich cellen van de foetus, waardoor<br />

afwijkingen kunnen worden opgespoord<br />

Erfelijkheidsadvies Op basis van erfelijkheidsonderzoek wordt dit opgemaakt<br />

Abortus provocatus Het vroegtijdig afbreken van de zwangerschap<br />

Trisomie Bij een chromosomenpaar komt een extra chromosoom voor<br />

Syndroom van Down In dit geval heeft iemand het 21e chromosoom in het drievoud, dit<br />

wordt daarom ook wel trisomie 21 genoemd<br />

Non-disjunctie Bij meiose I blijft een paar homologe chromosomen bij elkaar<br />

Paragraaf 9<br />

Biotechnologie Organismen worden gebruikt om producten te vervaardigen voor de<br />

mens<br />

Re<strong>com</strong>binant-DNA-techniek Het verplaatsen van erfelijk materiaal van de ene naar de andere cel<br />

en het eventueel aanpassen van het DNA<br />

Transgeen Een genetisch gemodificeerd organisme<br />

Celfusietechniek Twee typen cellen worden versmolten tot één cel: de hybridecel


Tabellen Binas (geadviseerd)<br />

70C DNa en RNA replicatie<br />

70E Genetische codes<br />

70G Translatie<br />

75A Celcyclus<br />

75B Celdeling: mitose, meiose I en meiose II<br />

76A Structuur van een chromosoom<br />

76B Karyogram<br />

Tabellen BioData<br />

5.1 t/m 5.3 Chromosomen<br />

5.5 DNA-replicatie<br />

5.7 Genetische code<br />

5.11 Re<strong>com</strong>binant-DNA-techniek<br />

Informatie<br />

<strong>Samenvatting</strong> door Leon Lieffijn, V4D.<br />

Examentoets hoofdstuk 4 van biologie - toetsweek 2.<br />

14-<strong>01</strong>-2<strong>01</strong>2

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!