06.09.2013 Views

Skåder glasenom på bordenom i Krogenom ... - Muriel Norde

Skåder glasenom på bordenom i Krogenom ... - Muriel Norde

Skåder glasenom på bordenom i Krogenom ... - Muriel Norde

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>Skåder</strong> <strong>glasenom</strong> <strong>på</strong> <strong>bordenom</strong> i <strong>Krogenom</strong>: naamvallen als stijlmiddel<br />

<strong>Muriel</strong> <strong>Norde</strong><br />

0. Voorwoord<br />

Het onderstaande artikeltje is een samenvatting van (een gedeelte van) een lezing met de titel “Is<br />

loss inevitable? On the reinforcement of nominal inflection in Continental Scandinavian” die ik in<br />

April 2001 gehouden heb op de Germanic Linguistics Annual Conference te Banff, Canada. Deze<br />

lezing was een zogenoemde projectpresentatie, waarbij een onderzoeker de beginselen van een<br />

nieuw onderzoeks(deel)project presenteert. Doordat er van alles tussendoor kwam ⎯ nieuwe baan,<br />

nieuwe baby ⎯ is het sindsdien op de plank blijven liggen. Ik hoop het ooit weer eens op te<br />

kunnen pakken, maar het lijkt me ook een aardig onderwerp voor een scriptie of, waarom niet, voor<br />

een proefschrift.<br />

1. Inleiding<br />

Eén van de meest ingrijpende veranderingen in de geschiedenis van het Zweeds is het verdwijnen<br />

der naamvallen. Het Oudzweeds kende er nog vier, voor drie grammaticale geslachten (het<br />

mannelijk en het vrouwelijk waren nog niet samengevallen tot een utrum-genus), waardoor er een<br />

relatief groot aantal declinaties was. Zoals blijkt uit Tabel 1, leek de verbuiging van substantieven<br />

(evenals die van de adjectieven) sterk op die in het Oudijslands (zie Noreen 1904, Wessén 1968).<br />

Tabel 1: Enkele Oudzweedse paradigmata: substantieven<br />

mannelijke mannelijke vrouwelijke onzijdige mannelijke vrouelijke<br />

a-stammen u-stammen -stammen a-stammen an-stammen n-stammen<br />

NOM fisker sun siang skip biti vika<br />

GEN fisks sunar siangar skips bita viku<br />

DAT fiski syni siangu skipi bita viku<br />

ACC fisk sun siang skip bita viku<br />

NOM fiskar synir siangar skip bitar vikur<br />

GEN fiska suna sianga skipa bita vikna<br />

DAT fiskum sunum siangum skipum bitum vikum<br />

ACC fiska syni siangar skip bita vikur<br />

fisker ‘vis’; sun ‘zoon’; siang’ bed’; skip ‘schip’; biti ‘stukje’; vika ‘week’<br />

Dit proces van deflexie, dat vele eeuwen in beslag nam, werd veroorzaakt door een complex geheel<br />

van factoren, dat ik hier verder niet kan bespreken (zie hiervoor <strong>Norde</strong> 2001a en 2001b). Al in de<br />

oudste geschreven tekst, Äldre Västgötalagen (eerste volledige handschrift jaren 1280), zijn de<br />

eerste tekenen van deflexie zichtbaar ⎯ vaak treft men hier vergelijkbare constructies aan waarbij<br />

de naamvalsuitgang de ene keer wel, de andere keer niet ontbreekt:<br />

(1) a. Huggar maþær hand af man […] VgL: Sm4<br />

hakt-3SG man-MASC.SG.NOM hand-FEM.SG.ACC van man-ø<br />

‘Wanneer een man de hand van een andere man afhakt […]’<br />

b. Hugger næsær af. manni. […] VgL: Sm4<br />

hakt-3SG neusvleugel-FEM.PL.ACC van man-MASC.SG.DAT<br />

‘Wanneer [een man] de neus van een andere man afhakt […]’<br />

Verdwenen echter alle uitgangen zonder meer? Neen. Eén uitgang, -s, evolueerde van<br />

genitiefuitgang enkelvoud bij bepaalde mannelijke en onzijdige declinaties tot “s-genitief”, een<br />

enclitische possessiefmarkeerder die in het Moderne Zweeds aan (zeer uitgebreide) woordgroepen


gehecht kan worden als in en artist som jag inte tycker oms platta (informeel, zie <strong>Norde</strong> 1997,<br />

2006). De nominatiefuitgangen meervoud overleefden in de meeste gevallen als<br />

meervoudsuitgangen, en er kwam zelfs een nieuwe uitgang bij: de –n voor onzijdige woorden die<br />

eindigen op een klinker (äpple – äpplen, zie Wessén 1968:200ff.). In dit artikel wil ik echter nog<br />

een andere mogelijkheid bespreken, namelijk het (tijdelijke) behoud van naamvalsuitgangen als<br />

stijlmiddel.<br />

2. Naamval als stijlmiddel<br />

Dat verbogen en onverbogen vormen lange tijd naast elkaar bleven bestaan, bood een<br />

Middeleeuwse dichter veel voordeel: om aan de regels van rijm en metrum te voldoen, kon deze<br />

immers vaak uit twee vormen kiezen. Dit wordt geïllustreerd door de volgende versregels uit de<br />

Eufemiavisa Ivan Lejonriddaren, een Oudzweedse bewerking uit ca. 1300 (oudste volledige<br />

handschrift ca. 1400) van Chrétien de Troyes’ Yvain ou le chevalier au lion. In voorbeeld (2)a heeft<br />

de dichter een woord nodig dat rijmt op är, en kiest daarom de vorm kär, ook al zou dit adjectief<br />

eigenlijk de accusatiefuitgang –an moeten dragen. In voorbeeld (2)b zien we deze vorm wel, omdat<br />

deze regels vrouwelijk rijm hebben en käran in ieder geval nog gedeeltelijk rijmt met ärä (over het<br />

algemeen overstijgt het niveau van Ivan niet dat van het gemiddelde Sinterklaasgedicht). Het woord<br />

ärä op zijn beurt is eigenlijk ook “fout”, omdat het de accusatiefvorm äro zou moeten hebben, zoals<br />

in voorbeeld (2)c.<br />

(2) a. aff alth thet folk ij landith är,<br />

van al het volk in land-DEF is<br />

the hafua honum alle saman kär Iv 113<br />

zij hebben hem alle samen lief-Ø<br />

‘[Ivan krijgt lof en waardering] van alle mensen in het land, zij hebben hem allen lief’<br />

b. the halde honom werdogh oc haffue han käran, Iv172<br />

zij houden hem waardig-Ø en hebben hem lief-ACC<br />

thäs fanga the badhä priis och ärä,<br />

dat-GEN krijgen zij zowel lof als eer-NOM<br />

‘zij waarderen hem zeer en hebben hem lief, daarvan zullen zij nog profijt hebben’<br />

(c. thäs hafuin ij badhe äro ok priis Iv 43<br />

dat-GEN hebben-2PL jullie zowel eer-ACC als lof<br />

‘daarvoor zullen jullie zowel lof als eer ontvangen’<br />

Krijgt men bij deze auteur in ieder geval nog de indruk dat deze nog wel bekend is met de<br />

verbuigingsregels van het klassieke Oudzweeds, enkele eeuwen later is dit zeer zeker niet langer het<br />

geval. Schrijvers en dichters uit de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw wilden ook nog<br />

wel eens uitgangen gebruiken, maar uit de vele fouten die zij daarbij maken blijkt duidelijk dat de<br />

naamvallen van hun eigen taalsysteem geen deel meer uitmaakten. Bij veel van onderstaande zinnen<br />

zal een Middeleeuwse Zweed daarom ongetwijfeld in schaterlachen zijn uitgebarsten: in zin (3)a<br />

wordt een mannelijke vorm van het adjectief gebruikt om naar een vrouwelijke persoon te<br />

verwijzen; in (3)b wordt ook een mannelijke vorm van het adjectief gebruikt voor een vrouwelijk<br />

persoon, en staat het adjectief ook nog eens in de verkeerde naamval (het zou een nominatiefvorm<br />

moeten zijn); en de auteur van (3)c maakt het helemaal bont door een accusatiefvorm van het<br />

adjectief naast een nominatiefvorm van het substantief te gebruiken.<br />

(3) a. LÄTTJA […] är from, och spaker Herc 107


Lättja-FEM is vroom-Ø and schrander-MASC.SG.NOM<br />

‘Lättja is vroom en schrander’<br />

b. Rank hon är som ungan lind Agne 13<br />

rank zij is als jong-MASC.SG.ACC linde-COMM(FEM)<br />

‘Zij is rank als een jonge linde’<br />

c. Om våra knep någon gång komme för ljusan dager? FörfOsk 16<br />

als onze truukjes een keer kwamen-SUBJ voor licht-MASC.SG.ACC dag-MASC.SG.NOM<br />

‘Stel dat ons bedrog op een dag aan het licht zou komen?’<br />

Naamvalsuitgangen, ook als deze foutief gebruikt werden, maakten een enigszins plechtige indruk.<br />

Waarom was dat? Waarschijnlijk hebben zij deze hoge status te danken aan de reformatorische<br />

Bijbelvertalingen, met name die uit 1541 (Gustav Vasas Bibel) die, net als overig “onze”<br />

Statenbijbel, gekenschetst wordt door archaïserend taalgebruik (Ståhle 1970:31ff.). In onderstaand<br />

fragment is een dergelijk staaltje van verbuiging te zien, dat vooral door de opsomming een statige<br />

en deftige indruk maakt:<br />

(4) Wij wete wel at Laghen är godh, tå man henne retteligha brukar, wetandes, at them<br />

retferdigha är ingen Lagh satt. Vthan oretferdighom och olydighom, ogudhachtighom och<br />

syndarom, ohelighom och oandelighom, fadhermördarom och modhermördarom,<br />

mandråperom, bolarom, drengiaskendarom, menniskiotiuffuom, liugharom, meenedharom,<br />

[…] (1Tim 1:8-10)<br />

‘Doch wij weten, dat de wet goed is, zo iemand die wettelijk gebruikt; En hij dit weet, dat<br />

den rechtvaardigen de wet niet is gezet, maar den onrechtvaardigen en den halsstarrigen, den<br />

goddelozen en den zondaren, den onheiligen en den ongoddelijken, den vadermoorders en<br />

den moedermoorders, den doodslagers, Den hoereerders, dien, die bij mannen liggen, den<br />

mensendieven, den leugenaars, den meinedigen […]’<br />

Deze kenmerkende stijl werd geparodieerd door Carl Michael Bellman (Larsson & Hellquist<br />

1967:18, 92), bijvoorbeeld in de proloog van Fredmans Epistel 1:<br />

(5) drick käre Bröder; <strong>Skåder</strong> <strong>glasenom</strong> <strong>på</strong> <strong>bordenom</strong> i <strong>Krogenom</strong>; betraktom Stopenom <strong>på</strong><br />

hyllomen inom Skåpdörrenom<br />

‘Drink, geliefde broeders! Aanschouw de glazen op de tafels in de kroeg; kijk naar de<br />

kannen op de planken achter de deuren van het buffet […]’<br />

Hier zien wij een opsomming van de datiefuitgangen –enom (oorspronkelijk<br />

MASC/NEUT.SG.DAT.DEF) en –omen (oorspronkelijk PL.DAT.DEF). Bellman maakt er een potje van,<br />

want <strong>glasenom</strong> en Stopenom zouden in de accusatief moeten staan omdat het directe objecten zijn,<br />

en omdat Bellman meerdere glazen en kannen bedoelt zou de vorm bovendien een meervoudsvorm<br />

moeten zijn. Bordenom en Skåpdörrenom staan wel in een positie (na een voorzetsel) waar de datief<br />

vereist is, maar ook dit zijn meervouden, en hebben dus de verkeerde uitgang. Alleen <strong>Krogenom</strong> en<br />

hyllomen zijn (toevallig?) historisch correct. Dat Bellman de Oudzweedse naamvallen niet meer<br />

actief beheerste blijkt overigens ook uit zijn brieven: daar treft men dergelijke vormen nooit aan<br />

(zie BellmSkr XVIII).<br />

3. Samenvatting<br />

In het hierbovenstaande heb ik laten zien dat naamvalsuitgangen op verschillende manieren als<br />

stijlmiddel konden worden gebruikt. In Oudzweedse poëzie vormden verbogen vormen een handig<br />

alternatief om aan de regels voor rijm en metrum te kunnen voldoen (voorbeelden in (2). Deze


functie hadden zij nog steeds in latere poëzie, zij het dat zij dan vaak in een “foute”context gebruikt<br />

werden (voorbeelden in (3). In de reformatorische Bijbelvertalingen gaven zij het Woord een<br />

plechtig cachet ((4)), een stijl die ruim twee eeuwen later door Bellman geparodieerd werd ((5)).<br />

Afkortingen<br />

MASC: masculien (mannelijk); FEM: feminien (vrouwelijk); NEUT: neutrum; SG: singularis; PL:<br />

pluralis; NOM: nominatief; GEN: genitief; DAT: datief; ACC: accusatief; DEF: definiet (bepaald); SUBJ:<br />

subjunctief (aanvoegende wijs); Ø: onverbogen.<br />

Bronnen<br />

Agne: Per Henrik Ling Agne, 1812. Geciteerd uit SAOB: http://g3.spraakdata.gu.se/saob/<br />

BellmSkr XVIII: Carl Michael Bellmans skrifter XVIII: Hwad behagas? Brev och skrivelser,<br />

uitgegeven door Bellmanssällskapet. Stockholm 1999.<br />

Förf.Osk.: Martin Altén Den förföljda oskulden, 1799. Geciteerd uit SAOB:<br />

http://g3.spraakdata.gu.se/saob/<br />

Fr.Ep.: Carl Michael Bellman: Fredmans Epistlar, 1790. Geciteerd uit de electronische versie:<br />

http://www.lysator.liu.se/runeberg/fredepis/index2.html. Nederlandse vertaling: Bertie van der<br />

Meij. 2000. Sterven van liefde en leven van wijn. ’s-Hertogenbosch: Voltaire.<br />

Fr.Sång.: Carl Michael Bergman Fredmans sånger, 1791. Geciteerd uit de electronische versie:<br />

http://www.lysator.liu.se/runeberg/fredsang/index2.html<br />

GVB: Gustav Vasas Bibel, 1541. In: Nya Testamentet i Gustav Vasas Bibel under jämförelse med<br />

texten av år 1526 ed. by Natan Lindqvist. Stockholm: Svenska Kyrkans Diakonistyrelsens<br />

Bokförlag. 1941.<br />

Herc: Georg Stiernhielm Hercules, 1658. Geciteerd uit de electronische versie:<br />

http://www.lysator.liu.se/runeberg/hercules/<br />

Iv: Herr Ivan Lejonriddaren, ca. 1400. Geciteerd uit de electronische versie:<br />

http://www.nordlund.lu.se/Fornsvenska/Fsv%20Folder/index.html.<br />

VgL: Äldre Västgötalagen, ca. 1280. Geciteerd uit de uitgave door Elias Wessén. Stockholm:<br />

Norstedts. 1965.<br />

Literatuur<br />

Larsson, Carl & Magdalena Hellquist. 1967. Ordbok till Fredmans Epistlar. Lund: Carl Bloms<br />

Boktryckeri.<br />

Noreen, Adolf. 1904. Altschwedische Grammatik. Halle: Max Niemeyer Verlag.<br />

<strong>Norde</strong>, <strong>Muriel</strong>. 1997. The history of the genitive in Swedish. A case study in degrammaticalization.<br />

Proefschrift, Universiteit van Amsterdam.<br />

<strong>Norde</strong>, <strong>Muriel</strong>. 2001a. Deflexion as a counterdirectional factor in grammatical change. Language<br />

Sciences 23:2-3, 231-264.<br />

<strong>Norde</strong>, <strong>Muriel</strong>. 2001b. The loss of lexical case in Swedish. In Faarlund, Jan Terje (ed.)<br />

Grammatical relations in change, 241-272. Amsterdam / Philadelphia: John Benjamins.<br />

<strong>Norde</strong>, <strong>Muriel</strong>. 2006. Demarcating degrammaticalization: the Swedish s-genitive revisited. Nordic<br />

Journal of Linguistics 29:2, 201-238.<br />

Ståhle, Carl Ivar. 1970. Svenskt bibelspråk från 1500-tal till 1900-tal. (= Skrifter utgivna av<br />

Nämnden för svensk språkvård 40) Stockholm.<br />

Wessén, Elias. 1968. Svensk språkhistoria I: Ljudlära och ordböjningslära. Herdruk 1992.<br />

Edsbruk: Akademitryck.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!