06.09.2013 Views

samenvatting inleiding internationaal publiekrecht 2012.pdf - Ex Tunc

samenvatting inleiding internationaal publiekrecht 2012.pdf - Ex Tunc

samenvatting inleiding internationaal publiekrecht 2012.pdf - Ex Tunc

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Hoofdstuk 1: introductie <strong>internationaal</strong> <strong>publiekrecht</strong>.<br />

Het <strong>internationaal</strong> <strong>publiekrecht</strong> (recht van samenwerking) bevat rechtsregels van zeer<br />

uiteenlopende inhoud. Dit is het gevolg van de ontwikkeling van de internationale samenleving, te<br />

weten de toenemende onderlinge afhankelijkheid en het besef dat veel problemen slechts door<br />

internationale samenwerking kunnen worden opgelost. De regels van <strong>internationaal</strong> <strong>publiekrecht</strong><br />

onderscheiden zich van andere rechtsregels, doordat zij hun bestaan niet te danken hebben aan een<br />

enkele nationale rechtsbron. De Nederlandse wetgeving bevat bijvoorbeeld een aantal bepalingen<br />

over de toepasselijkheid van het Nederlandse strafrecht op in het buitenland gepleegde delicten. Toch<br />

zijn dit geen internationale rechtsregels, zij houden zich wel bezig met internationale verschijnselen,<br />

maar het zijn toch regels van nationaal recht, aangezien zij gecreëerd zijn door de nationale wetgever.<br />

Daarentegen kan een regel van <strong>internationaal</strong> <strong>publiekrecht</strong> gericht zijn op iets wat zich binnen het<br />

nationale bestel afspeelt, maar de bron waaruit een dergelijke regel voortvloeit, is niet puur nationaal,<br />

maar een besluit van een internationale organisatie. Om te weten of iets tot het internationale<br />

<strong>publiekrecht</strong> behoort, moet je dus kijken naar de bron.<br />

Aanvankelijk was het <strong>internationaal</strong> een afbakeningsrecht. Het regelde het naast elkaar bestaan van<br />

verschillende staten, die verder weinig met elkaar te doen hadden. Om belangen zo effectief mogelijk<br />

te behartigen werden er internationale organisaties in het leven geroepen. Zo werd het verbindende<br />

karakter van de rechtsregels ook duidelijker. We zien dus een verschuiving van het recht van<br />

coëxistentie ( naast elkaar bestaan van staten met een verschillend politiek en maatschappelijk<br />

systeem) naar het recht van coöperatie. Toch heeft het recht van coöperatie het recht van coëxistentie<br />

niet verdrongen. De internationale samenleving is een samenleving gebleven van soevereine staten,<br />

die er slechts in uitzonderingsgevallen toe zijn overgegaan, bevoegdheden definitief over te dragen<br />

wanneer de verzorging van bepaalde belangen beter kan geschieden door een boven de staten<br />

staande instelling. Vandaar dat de onderlinge samenwerking en het ontwikkelen van het recht van<br />

coöperatie, tegelijkertijd wordt vastgehouden aan het respecteren van de statelijke soevereiniteit (aan<br />

het recht van coëxistentie).<br />

Een leugen is, dat het <strong>internationaal</strong> recht geen ‘echt’ recht zou zijn, omdat de naleving van de regels<br />

niet door een centrale instantie kan worden afgedwongen. Staten beschikken echter wel degelijk over<br />

de middelen om de naleving van rechtsverplichtingen af te dwingen. Het gaat om regels waaraan men<br />

gebonden is en dat schending ervan tot aansprakelijkheid leidt van de overtreder.<br />

Recht van coëxistentie = regelt de betrekkingen tussen de staten. Het legt gedragsverplichtingen op<br />

aan regeringen en de burger heeft er betrekkelijk weinig mee te maken.<br />

Recht van coöperatie = staten nemen verplichtingen op zich om bepaalde doelstellingen te<br />

realiseren. Het raakt ook de burger, omdat deze doelstellingen niet verwezenlijkt kunnen worden<br />

zonder een bepaalde gedragspatroon van de burger.<br />

Hoofdstuk 2: De bronnen van het internationale <strong>publiekrecht</strong><br />

Paragraaf 2.1: Gewoonterecht<br />

Zoals vrijwel al het recht heeft ook het internationale recht zich allereerst ontwikkeld in de vorm van<br />

ongeschreven recht, namelijk door het in de praktijk naleven van bepaalde regels, die als het ware op<br />

een stilzwijgende afspraak berusten.<br />

Kort gezegd: Een ieder behoort zich op een bepaalde wijze te gedragen en afwijkend gedrag mag<br />

worden bestraft.<br />

Iets mag tot het gewoonterecht gerekend worden als er op een bepaalde manier gehandeld<br />

behoort te worden, het zogenaamde opinio iuris sive necessitatis.<br />

Hoe komt men erachter of de opinio iuris sive necissitatis ontbreekt.Men kan dat afleiden uit<br />

verklaringen van regeringsvertegenwoordigers, bijvoorbeeld op internationale conferentiesof in de<br />

nationale parlementen, maar men kan het evenzeer afleiden uit de mate waarin protest wordt<br />

aangetekend door andere landen wanneer één land zich niet aan de regel houdt.<br />

Een andere vraag die je je kan stellen is: Hoe lang duurt het voordat een regel van gewoonterecht<br />

mag worden geconcludeerd.<br />

Hiervoor bestaat niet echt een criterium. Het kan heel snel gaan, dan spreekt men van instant<br />

custom,<br />

maar het kan ook een langere tijd duren.<br />

Gewoonterecht kan zich over verschillende gebieden verspreiden. Wereldwijd, algemeen<br />

gewoonterecht, en regionaal.<br />

Een staat kan voorkomen dat zij door een regel van een zich ontwikkelend gewoonterecht gebonden<br />

wordt. Zij moet dan wel van meet af aan van haar afwijzing doen blijken door afwijkend gedrag dan<br />

1


wel door periodiek herhalend protest.<br />

Het nadeel van gewoonterecht is dat het bijna per definitie onduidelijk en moeilijk bewijsbaar is. Het is<br />

immers ongeschreven recht.<br />

Het is echter wel beschreven (door volksrechtsgeleerden) en geïnterpreteerd (door nationale en<br />

internationale rechters), maar de opvattingen over de exacte inhoud van een ongeschreven<br />

rechtsregel kunnen flink uiteen lopen. Vandaar dat men tot codificatie is overgegaan.<br />

Het gewoonterecht wordt neergelegd in een verdrag, hetgeen een geschreven tekst is, en wint<br />

hierdoor aan precisie.<br />

Zo’n codificatieverdrag bevat derhalve vrijwel altijd naast codificatie van het gewoonterecht ook<br />

elementen van verdere rechtsontwikkeling.<br />

Het is echter zo dat een staat niet verplicht kan worden partij te worden bij een verdrag en dat een<br />

verdrag alleen bindend is voor de partijen die het verdrag getekend hebben. Een staat die geen partij<br />

wordt bij het codificatieverdrag blijft gewoon gebonden door het (ongeschreven) gewoonterecht. Zij is<br />

niet gebonden aan de regels die in het codificatieverdrag aan het bestaande gewoonterecht zijn<br />

toegevoegd.<br />

Paragraaf 2.2: Verdragen<br />

Een verdrag is een doorgaans geschreven overeenkomst tussen twee of meer staten, waarbij die<br />

staten elkaar rechten toekennen c.q. verplichtingen jegens elkaar aangaan.<br />

Verdragen door twee landen aangegaan noemen we een bilateraal verdrag. Verdragen waarbij meer<br />

dan twee partijen partij worden noemen we een multilateraal verdrag.<br />

Naast bovenstaande soorten verdragen bestaan er nog een aantal verdragen:<br />

• Traités contrats: Verdragen die ertoe strekken de ene partij iets te laten doen, waartegenover de<br />

andere partij een tegenprestatie levert. Bijvoorbeeld een verdrag over de levering van wapens.<br />

• Traités lois: Verdragen die gesloten worden om algemeen geldende regels vast te leggen. Worden<br />

ook wel codificatieverdragen genoemd en leggen het geldende gewoonterecht vast.<br />

• Traités constitutions: Men kan besluiten bij verdrag een internationale organisatie op te richten<br />

waarbij dan het verdrag min of meer als constitutie of grondwet van deze organisatie fungeert.<br />

Ieder verdrag is bindend voor alle staten die er partij bij geworden zijn.<br />

Verdragen hebben het voordeel boven gewoonterecht dat de bepalingen ervan doorgaans veel<br />

duidelijker zijn geformuleerd en dat men precies weet welke staten door het verdrag gebonden zijn en<br />

welke niet.<br />

Paragraaf 2.3: Algemene rechtsbeginselen<br />

Naast verdragen en gewoonte vermeld art. 38 van het Statuut van het Internationale Gerechtshof ook<br />

nog de door beschaafde volkeren erkende algemene rechtsbeginselen.<br />

De opvattingen over wat er precies onder de algemene rechtsbeginselen moet worden verstaan, lopen<br />

nogal uiteen.<br />

In de praktijk begrijpt men er echter onder zowel die beginselen die in vrijwel alle rechtsstelsels ter<br />

wereld voorkomen en die noodzakelijk zijn voor een goede toepassing van het recht ,general<br />

principles of international law, als die beginselen zich in het bijzonder in de internationale<br />

samenleving hebben ontwikkeld principles of international law.<br />

De reden voor het opnemen van de algemene rechtsbeginselen was om het Internationaal<br />

Gerechtshof in de gelegenheid te stellen eventuele lacunes in het bestaande recht aan te vullen.<br />

Daarnaast kan een rechtsbeginsel als de redelijkheid ertoe bijdragen dat de toepassing van het recht<br />

ook als eerlijk een billijk wordt ervaren.<br />

Paragraaf 2.4: Rechterlijke beslissingen en doctrine<br />

Art. 38 van het Statuut van het Internationaal Gerechtshof noemt de rechterlijke beslissing en doctrine<br />

als subsidiaire rechtsbron.<br />

Strikt genomen bindt een rechterlijke uitspraak alleen de partijen in het geding. Maar wanneer<br />

bijvoorbeeld het Internationaal Gerechtshof een regel in een bepaalde zin uitlegt, zal het effect verder<br />

reiken dan alleen de partijen.<br />

Beslissingen van het Internationaal Gerechtshof en in mindere mate beslissingen van andere<br />

internationale tribunalen zijn zeer gezaghebbend met betrekking tot de betekenis die aan een<br />

bepaalde rechtsregel moet worden toegerekend, zeker omdat men de neiging heeft ook in volgende<br />

gevallen de desbetreffende regel zo uit te leggen ,stare decisis<br />

Uitspraken van nationale rechters hebben <strong>internationaal</strong> niet echt veel gezag. Ze kunnen echter wel<br />

als bewijs dienen dat een bepaalde regel algemeen wordt toegepast.<br />

Dat de doctrine als rechtsbron wordt gezien, heeft te maken met het feit dat het internationale recht<br />

2


nog een zeer onvolkomen en onduidelijk rechtsstelsel is, dat gedeeltelijk een gewoonterechtelijk<br />

karakter draagt.<br />

Doctrine speelt een toenemende rol die vergelijkbaar is met de functie van de doctrine in het nationale<br />

recht. Beide partijen beroepen zich graag op schrijvers die hun respectievelijke stelling lijken te<br />

ondersteunen.<br />

Paragraaf 2.5: Besluiten van internationale organisaties<br />

Internationale organisaties worden opgericht door staten en hebben de bevoegdheden die de staten<br />

de ze hebben gegeven.<br />

Dit wil zeggen dat het in beginsel mogelijk is dat internationale organisaties gemachtigd worden<br />

besluiten te nemen die lidstaten binden, ook al hebben deze niet voor zo’n besluit gestemd.<br />

Dit gebeurt echter in een zeer beperkt aantal gevallen. Het belangrijkste voorbeeld van zulk een<br />

verregaande overdracht van bevoegdheden vinden we in de EG.<br />

In de meeste gevallen kunnen de organen van de internationale organisaties slechts aanbevelingen<br />

richten tot de lidstaten, die niet verbindend zijn. Dit wil echter niet zeggen dat deze aanbevelingen<br />

juridisch geen enkele waarde hebben.<br />

De aanbeveling kan namelijk leiden tot het ontstaan van een regel van gewoonterecht. Deze regel is<br />

dan echter niet bindend, omdat niet wordt voldaan aan opinio iuris sive necessitatis.<br />

Zolang de verharding tot een regel van gewoonterecht nog niet heeft plaatsgevonden spreekt men van<br />

soft law.<br />

De besluiten die organen van internationale organisaties nemen met betrekking tot de interne<br />

aangelegenheden zijn wel bindend voor alle lidstaten.<br />

Paragraaf 2.6: Eenzijdige handelingen en verklaringen<br />

Wanneer een staat op eigen beweging zegt iets te zullen gaan doen dan wel een bepaalde handeling<br />

verricht en andere staten doen bepaalde dingen in de overtuiging dat de verklaring of de handeling<br />

niet zal worden teruggedraaid, dan zou het onredelijk zijn die andere staten op te laten draaien voor<br />

de schade indien toch op die handeling of verklaring wordt teruggekomen. Dit rechtsscheppende<br />

karakter van eenzijdige handelingen of verklaringen is in 1974 door het Internationaal Gerechtshof<br />

uitdrukkelijk erkend in de zaak van de Franse kernproeven in het gebied van de Stille Oceaan.<br />

Een dergelijke binding aan een eenzijdige verklaring mag echter niet al te snel worden aangenomen.<br />

Met name moet uit de omstandigheden waaronder de verklaring is afgelegd, duidelijk blijken dat de<br />

betrokken staat de bedoeling had zichzelf te binden, waarbij de vorm waarin de verklaring wordt<br />

afgelegd er niet toe doet.<br />

Ook hoeft de verklaring niet direct tot een staat te zijn gericht om voor die staat een recht te doen<br />

ontstaan.<br />

Men zou ook kunnen zeggen dat het Hof hier een algemeen rechtsbeginsel heeft toegepast, namelijk<br />

dat van de goede trouw.<br />

Paragraaf 2.7: Ius cogens en verplichtingen erga omnes<br />

De laatste decennia is het inzicht doorgebroken dat er bepaalde normen zijn die van zo’n<br />

doorslaggevend belang zijn voor de bescherming van de belangen van de internationale<br />

gemeenschap als geheel dat iedere staat erdoor gebonden wordt. Ongeacht zijn instemming. Er mag<br />

ook nimmer van worden afgeweken.<br />

Men noemt deze regels van dwingend recht ius cogens. Volgens art. 53 Weens Verdragenverdrag<br />

van 1969 zijn verdragen die in strijd zijn net een norm van dwingend recht van rechtswege nietig.<br />

Regels van dwingend recht scheppen een verplichting tegenover de gehele internationale<br />

gemeenschap. Er wordt dan ook wel gesproken van een erga omnes-verplichting (een verplichting<br />

die men heeft tegenover alle anderen.)<br />

De aanduiding ius cogens heeft dus betrekking op het juridische karakter van een norm, terwijl<br />

het begrip verplichtingen erga omnes betrekking heeft op de vraag tegenover wie een staat<br />

naleving van dergelijke normen verlicht is.<br />

Met andere woorden wie in het belang van de internationale gemeenschap meetregelen kan nemen<br />

om de handhaving van dergelijke verplichtingen te verzekeren.<br />

Het bestaan van een norm van ius cogens en een verplichting erga omnes mag niet te snel worden<br />

aangenomen, gezien het dominante beginsel dat een staat <strong>internationaal</strong> slechts verplicht wordt<br />

krachtens zijn instemming.<br />

3


Hoofdstuk 3: Subjecten van <strong>internationaal</strong> <strong>publiekrecht</strong>.<br />

Par. 3.1<br />

Volkenrechtsubjectiviteit = internationale rechtspersoonlijkheid = Een status krachtens welke men<br />

rechten en plichten onder <strong>internationaal</strong> recht kan verwerven en op <strong>internationaal</strong> vlak een claim kan<br />

uitbrengen tot de veiligstelling van die rechten.<br />

De soevereine staten hebben (volledige/ oorspronkelijke) rechtssubjectiviteit, de organisaties gemaakt<br />

door de staten hebben afgeleide rechtspersoonlijkheid berustend op een verdrag.<br />

De criteria die een staat een staat maken:<br />

1. Er moet een territoir zijn: een staat is een territoriaal bepaalde gezagseenheid. (geen eisen wat de<br />

grootte betreft)<br />

2. Er moet een bevolking zijn die op dat territoir woont.<br />

3. Er moet een regering zijn die effectief en daadwerkelijk gezag uitoefent over de op het territoir<br />

woonachtige bevolking.<br />

4. Het vermogen om betrekkingen met een andere staat aan te gaan) > niet nodig om te bepalen of er<br />

sprake is van een staat.<br />

De zgn. constitutieve leer zegt dat staten na de 3 criteria te hebben doorstaan, pas echt staat zijn na<br />

erkend te worden door de overige leden van de statengemeenschap. Deze theorie blijkt in praktijk niet<br />

te werken. Daarom is er de declaratoire theorie. Deze zegt dat een staat een staat is wanneer er door<br />

andere staten wordt uitgesproken bereidt te zijn met deze (nieuwe) staat betrekkingen aan te gaan, de<br />

reeds bestaande omstandigheden accepteren.<br />

—> is de staat eenmaal erkend, moet deze ook een staat zijn en kan het niet meer terug, het is een<br />

eenmalige rechtshandeling.<br />

Na het uiteenvallen van de Sovjet- Unie en Joegoslavië, werden er door de lidstaten van de EG in<br />

1991 nog wat criteria voor erkenning van een staat in Oost - Europa en de voormalige Sovjet-Unie<br />

geformuleerd. ?<br />

• Democratische principes respecteren.<br />

• Rechten van de mens, rechten van de minderheden, rechten etnische minderheden respecteren.<br />

• Grenzen mogen niet op gewelddadige wijze worden veranderd<br />

• Veiligheid, stabiliteit en ontwapeningsafspraken.<br />

Erkenning van regeringen is aan de orde wanneer er een nieuw regime op inconstitutionele wijze aan<br />

de macht is gekomen. In principe levert de erkenning van regeringen geen probleem op, het gaat<br />

immers om het derde criterium. Echter wanneer twee regeringen de macht willen opeisen is er wel<br />

een probleem.<br />

Twee soorten erkenning van een regering:<br />

• de iure<br />

• de facto (meer voorlopig karakter)<br />

—> Juridisch gezien is er weinig verschil tussen beide, zijn allebei een erkenning.<br />

Nadat een staat erkend is beschikt deze in een andere staat over alle rechten die een vreemde staat<br />

of regering krijgen. Als de staat of regering niet is erkend, kan de rechter zodanig handelen dat de niet<br />

erkende staat in een andere staat geen enkele aanspraak kan maken op wetgevende of<br />

administratieve maatregelen. De Nederlandse rechter daarin tegen houdt zich meer aan de<br />

declaratoire theorie, kijken of er sprake is van een staat. (de rechter beoordeelt dit dus zelfstandig)<br />

Par. 3.2<br />

IGO’s :intergouvernementele organisaties<br />

• bezitten internationale rechtspersoonlijkheid omdat opgericht door een staat.<br />

NGO’s:non-gouvernementele organisaties<br />

• opgericht door particulieren.<br />

4


De leer van de implied powers :een organisatie wordt geacht zonder uitdrukkelijke machtiging (dus<br />

zonder dat het direct is opgenomen in het verdrag) die bevoegdheden te bezitten die voor een<br />

effectieve taakuitoefening nodig zijn.<br />

De Europese Unie bezat in tot 1997 geen enkele internationale rechtspersoonlijkheid,(ze kon dus<br />

geen verdragen sluiten) de Unie die deel uit maakte van Gemeenschappen daarentegen wel. Dat de<br />

Europese Gemeenschappen die rechtspersoonlijkheid bezitten hoeft dus niet direct te blijken uit<br />

verdragen, maar kan ook duidelijk worden door de leer van de implied powers.<br />

Individuen.<br />

Vroeger: individuen hadden geen rechtspersoonlijkheid in de zin van verkrijgen van rechten en<br />

plichten onder <strong>internationaal</strong> recht en het kunnen uitbrengen van claims om die rechten te kunnen<br />

beschermen.<br />

Nu: plichten van individuen aan het internationale recht: mensen die misdrijven plegen tegen de vrede<br />

of tegen de menselijkheid (<strong>internationaal</strong>) Oorlogsmisdadigers berecht in internationale tribunalen.<br />

—> Rechten van individuen van het internationale recht: de mensen rechten, hierop kan een claim<br />

worden uitgebracht ter veiligstelling van die rechten door een onderdaan van een staat welke hem dat<br />

recht heeft toegekend. (is nog steeds heel beperkt, instemming staat is nodig)<br />

Privaatrechtelijke rechtspersonen sluiten overeenkomsten met staten over bijvoorbeeld de winning<br />

van olie en mineralen. In de meeste gevallen gaat het om het volgende contract:<br />

Geïnternationaliseerd contract: het contract zal worden beheerst door het internationale Recht<br />

omdat de onderneming niet wil onderwerpen aan het Recht van de staat, deze kan dan naar eigen<br />

mening het Contract beïnvloeden.<br />

De internationale rechtspersoonlijkheid van ondernemingen is nog erg omstreden.<br />

NGO’s<br />

Amnesty International en Greenpeace zijn door particulieren opgerichte organisaties voor bepaalde<br />

belangen behartiging. Hun belang wordt door de verschillende staten erkend. Toch is het niet mogelijk<br />

te zeggen dat deze organisaties internationale rechtspersoonlijkheid hebben.<br />

De Heilige Stoel heeft rechtspersoonlijkheid. De paus omdat hij hoofd is van de Rooms- Katholieke<br />

Kerk. Deze rechtspersoonlijkheid is uniek.<br />

Bevrijdingsbewegingen hebben rechtspersoonlijkheid. (PLO, ANC, PAC)<br />

Hoofdstuk 4: Jurisdictie<br />

Par 4.1<br />

Territoriale jurisdictie Het door de staat stellen, doorvoeren en afdwingen van regels op zijn territoir.<br />

(de bevoegdheid van een staat mag gedeeltelijk worden afgestaan aan bijv. de EG) Deze regels zijn<br />

dus van toepassing op iedereen die in het territoir aanwezig is, onderdaan of niet.<br />

Onderdelen van het territoir van een staat:<br />

• Landgebied<br />

• Binnenwateren: wateren gelegen aan de binnenzijde van de zgn. basislijn.<br />

• Territoriale zee: wateren aan de buitenzijde van de basislijn (max. 12 zeemijl) (de jurisdictie is<br />

beperkt, tenzij het gaat om een misdrijf)<br />

• Luchtruim (jurisdictie is niet beperkt, echter de ruimte is geheel vrij, voor ruimtevaart)<br />

Par. 4.2<br />

Functionele jurisdictie Sommige gebieden behoren niet tot het territoir van een staat maar deze<br />

mag daar toch in beperkte mate jurisdictie op uitoefenen.<br />

• Aansluitende of contigue zone: een zone afkondigen waar toezicht wordt gehouden om<br />

overtredingen te voorkomen (op zeegebieden)<br />

• Continentaal plat: voortzetting van vasteland onder de zeespiegel, recht op de exploitatie van de<br />

natuurlijke rijkdommen (vb. fossielen)<br />

• <strong>Ex</strong>clusieve economische zone: rechtsregime voor bepaald zeegebied, kuststaan heeft recht op<br />

exploitatie van (niet)levende natuurlijke rijkdommen. (visserij concurrentie tegen gaan)<br />

Het afbakenen van deze zone’s/plat dient te geschieden dmv onderhandelingen tussen de betrokken<br />

staten.<br />

5


Par. 4.3<br />

Gebieden buiten nationale jurisdictie.<br />

• Volle zee (iedereen mag hier onderzoek doen, navigeren, exploiteren, leidingenleggen, overvluchten.<br />

Een schip op volle zee valt onder de jurisdictie van de vlaggenstaat (staat waar schip geregistreerd<br />

staat)<br />

• Oceaanbodem<br />

• Ruimte en hemellichamen: als er onderzoek plaats vindt moet ten behoeve zijn van de hele<br />

mensheid, kernwapens in de ruimte zijn verboden, de natuurlijke rijkdommen zijn van iedereen, staat<br />

die onderzoek doet is aansprakelijk, mensen in moeilijkheden in de ruimte dienen geholpen te worden.<br />

• Antarctica:<br />

Par. 4.4 Personele jurisdictie.<br />

Nationaliteitswetgeving:<br />

• Ius soli-beginsel: plaats geboorte is bepalend.<br />

• Ius sanguinis-beginsel: nationaliteit van een of beide ouders is bepalend. (Nederland)<br />

Staatloosheid :geen recht op bescherming of verblijf in enig land.<br />

Bij personele jurisdictie is de nationaliteit van belang, het gaat hier om jurisdictie uitoefenen door de<br />

staat op zijn onderdaan, al is deze niet op het grondgebied van de staat.<br />

Er worden beginselen gehanteerd wanneer men een persoon wil berechten die zich op het territoir van<br />

een andere staat bevindt.<br />

a. Territorialiteitsbeginsel: subjectief: waar het strafbare feit begint/ objectief: waar het slachtoffer is<br />

gevallen.<br />

b. (Actieve) nationaliteitsbeginsel: iedere staat mag zijn onderdanen vervolgen, ook als deze in het<br />

buitenland zijn.<br />

c. Passieve nationaliteitsbeginsel / personaliteitsbeginsel: geen onderdaan toch vervolgen voor<br />

strafbaar feit buiten eigen grondgebied (niet in Nederland)<br />

d. Beschermingsbeginsel: staat mag niet-onderdaan vervolgen die strafbaar feit heeft gepleegd<br />

buiten de staat maar dit feit raakt de veiligheid van de staat die wil vervolgen.<br />

e. Universaliteitsbeginsel: een staat mag iemand vervolgen als deze de internationale gemeenschap<br />

in gevaar heeft gebracht door zijn daad.<br />

Uitlevering nu Overlevering wanneer een staat een persoon wil berecht maar deze bevindt zich niet<br />

op eigen territoir, kan men hem niet arresteren. Men kan wel om de uitlevering van deze persoon<br />

vragen.<br />

• Het beginsel van dubbele criminaliteit: uitlevering is slechts verplicht als het feit in beide staten<br />

(verzoekende en verzochte staat) strafbaar is.<br />

• Het specialiteitbeginsel: er mag slechts berecht worden voor het feit waarvoor de persoon is<br />

uitgeleverd.<br />

• Uitlevering is niet toegestaan voor politieke delicten (Attentatsklausule)<br />

• Ne bis in idem- beginsel: uitlevering weigeren als de persoon al (door de verzoekende) staat is<br />

vervolgd en berecht.<br />

• Aut dedere aut iudicare- beginsel: uitleveren of berechten.<br />

6


Par. 4.5 Beperkingen van jurisdictie.<br />

—> Immuniteit: vreemde staten en hun vertegenwoordigers.<br />

(soevereine en diplomatieke immuniteit)<br />

Soevereine of staatsimmuniteit.<br />

—> Vreemde staat of personen of zaken die daarmee gelijkgesteld worden.<br />

a. Immuniteit van de staat zelf: de rechter van de ene staat kan geen vonnis wijzen in een zaak<br />

waarin de andere staat gedaagde is.<br />

o Acta iure imperii: overheidshandelingen.<br />

o Acta iure gestionis: handelingen het gevolg van op dezelfde wijze deelnemen aan het<br />

economische verkeer als particulieren.<br />

b. Van staatsimmuniteit afgeleide immuniteiten: sommige personen zijn zo representatief voor het<br />

publieke gezag van de staat, dat aan hen absolute immuniteit wordt toegekend; deze mensen zijn dus<br />

voor de rechter niet aanspreekbaar voor de daden die zij in hun functie hebben verricht maar ook in<br />

hun privé leven. (hierbij valt te denken aan staatshoofden)<br />

Diplomatieke immuniteit.<br />

—> Officiële vertegenwoordigers van de vreemde staat in eigen land.<br />

a. Categorieën immuniteitsgerechtigden.<br />

o diplomaten: zijn werkzaam op de ambassades (permanente vertegenwoordiging)<br />

o Consulaire ambtenaren: zijn werkzaam op consulaire posten (meerdere in een land)<br />

—> Gedragen deze zich niet overeenkomstig hun functie dan persona non grata- verklaring: terug<br />

roepen en functie beëindigen<br />

b. Aard en omvang der diplomatieke immuniteiten: vrijstellingen van bijvoorbeeld belastingen en<br />

premies van de ontvangststaat en zijn geheel onttrokken van de rechtsmacht van de ontvangststaat,<br />

de woonhuizen hebben de zelfde onschendbaarheid als het ambassade gebouw zelf, dit zodat ze hun<br />

functie behoorlijk kunnen uitoefenen.<br />

Waiver of immunity: afstand doen van de immuniteit, door de staat zelf.<br />

De Act of State-doctrine: de sovereign act van een vreemde staat moet ten allen tijde worden<br />

gerespecteerd.<br />

Het gaat hierbij om het door een andere rechter (in andere staat) laten berechten van een conflict<br />

tussen twee particulieren, de rechter moet kijken naar de rechtsgeldigheid en gezagsdraad van een<br />

vreemde overheid (de particulieren vallen onder die overheid)<br />

Hoofdstuk 5: De verhouding tussen <strong>internationaal</strong> en nationaal recht.<br />

De vraag is of een onderdaan van een staat een bepaling van <strong>internationaal</strong> recht kan inroepen voor<br />

zijn eigen nationale rechter, teneinde een met die regel strijdige bepaling van nationaal recht buiten<br />

toepassing te doen laten verklaren. De vraag van het toepassen van bepalingen van <strong>internationaal</strong><br />

recht in de nationale rechtsorde is een vraag die speelt in een procedure voor de nationale rechter.<br />

Van hem wordt gevraagd het nationale recht buiten toepassing te laten ten behoeve van een regel van<br />

<strong>internationaal</strong> recht. Dit is afhankelijk van het hanteren van een monistisch stelsel of een dualistisch<br />

stelsel in een land.<br />

Monistisch stelsel:<br />

• internationale en nationale rechtsordes zijn niet gescheiden.<br />

• Rechtstreekse doorwerking van <strong>internationaal</strong> recht.<br />

• Burger kan zich rechtstreeks op het internationale recht beroepen, vb is Nederland.<br />

• Bij onverenigbaarheid heeft de regel van het hogere systeem voorrang, omdat de internationale<br />

rechtsorde hoger staat dan de nationale rechtsorde.<br />

• De nationale rechter moet dus een bepaling van nationaal recht buiten toepassing laten als zij<br />

onverenigbaar is met een bepaling van <strong>internationaal</strong> recht.<br />

• Een staat laat toe dat zijn rechter functionaris wordt van de internationale rechtsorde, bij een<br />

dualistisch stelsel houdt de staat de zaak liever in eigen hand.<br />

Dualistisch stelsel:<br />

7


• Gescheiden rechtsorders.<br />

• Pas doorwerking na transformatie, vb. in Engeland.<br />

• Burger kan zich pas op <strong>internationaal</strong> recht beroepen na transformatie.<br />

Transformatie = internationale recht wordt omgezet in een regel van het nationale recht. Pas dan kan<br />

de nationale rechter haar toepassen, maar dan niet als regel van <strong>internationaal</strong> recht, maar als regel<br />

van nationaal recht.<br />

• De nationale rechter heeft in eerste instantie alleen maar met nationaal recht te maken.<br />

• Het internationale recht regelt de betrekkingen tussen staten. Als deze zich tegenover elkaar<br />

verplichten bepaalde zaken in hun nationale recht op te nemen en zij laten dit na, dan zijn zij<br />

tegenover hun verdragspartij aansprakelijk wegens niet- nakoming van hun verplichtingen, maar op<br />

het nationale recht heeft dit geen invloed.<br />

Het internationale recht zegt dat staten hun verplichtingen moeten nakomen en dat zij aansprakelijk<br />

zijn als zij nalaten hun nationaal rechtssysteem zo aan te passen dat zij aan die verplichtingen kunnen<br />

voldoen.<br />

Nadeel monisme = nationale rechter kan de internationale rechtsregel verkeerd toepassen, wegens<br />

gebrek aan scholing op gebied van internationale recht.<br />

Nadeel dualisme = rechter kan het internationale rechtsregel niet toepassen, omdat het niet<br />

getransformeerd is. De staat is nu dus ook in gebreke.<br />

Voordeel dualisme = als echter iedere keer op tijd wordt getransformeerd kan het dualisme meer<br />

voordeel hebben. Transformatie in nationaal recht geeft de wetgever de mogelijkheid in de nationale<br />

wet de interpretatie te geven die als de juiste moet worden gezien. De wetgever is meer vertrouwd<br />

met het internationale recht en de nationale rechter weet beter waar hij aan toe is, want hij heeft alleen<br />

te maken met nationaal recht.<br />

Nadeel dualisme = dualistische benadering met haar ‘hokjesgeest’ past niet meer in een<br />

wereldsamenleving die steeds transparanter is geworden. Het past ook niet meer in een wereld waarin<br />

de mens niet uitsluitend als onderdaan van de staat, maar ook als individu met eigen waarde wordt<br />

gezien. Een dualistische benadering impliceert nl. dat de internationale rechten die de burger krijgt<br />

toegekend, door zijn eigen staat op nationaal niveau kunnen worden onthouden zonder dat hij<br />

daartegen iets kan ondernemen.<br />

Nadeel dualisme = wanneer in een monistisch stelsel een latere nationale regel in strijd is met een<br />

internationale al bestaande regel, krijgt de laatste voorrang. In een dualistisch stelsel is dat niet zo.<br />

Omdat de internationale regel is omgezet in een regel van nationaal recht, zal een latere wet die in<br />

strijd is met die regel voorrang hebben. De staat kan daardoor volkenrechtelijk weer in gebreke<br />

komen.<br />

Uit de aard van de rechtsregels blijkt, of daaruit kan worden afgeleid dat het de bedoeling was<br />

daarmee rechten te creëren waarop ook burgers een beroep kunnen doen. Wanneer een burger een<br />

beroep doet op een internationale rechtsregel, zal de rechter eerst bepalen of het hier gaat om een<br />

rechtstreekse werkende verdragsbepaling. Dit wil zeggen een bepaling die zich leent voor directe<br />

toepassing in het nationale rechtssysteem en derhalve door de burger kan worden ingeroepen. Of een<br />

bepaling rechtstreekse werking heeft hangt af van de interpretatie van die bepaling, een uitleg dus van<br />

<strong>internationaal</strong> recht.<br />

Nederland is een gematigd monistisch stelsel. Zie art. 93 en 94 Grondwet.<br />

Art. 93: Alle <strong>internationaal</strong> recht werkt door, maar wanneer het gaat om ‘een ieder verbindende<br />

bepalingen’ hebben die pas betekenis voor individuele burgers na bekendmaking.<br />

Art. 94: dit artikel vormt een belangrijke beperking van de bevoegdheid van de rechter. De rechter kan<br />

niet al het <strong>internationaal</strong> recht boven nationaal recht laten gaan, alleen een ieder verbindende<br />

bepaling. Ook <strong>internationaal</strong> ongeschreven recht is bindend, maar de Nederlandse rechter mag echter<br />

niet wettelijke voorschriften aan rechtstreeks werkende bepalingen van <strong>internationaal</strong> gewoonterecht<br />

toetsen.<br />

Hoofdstuk 6: Het verdragenrecht<br />

8


Wanneer een land geen partij is bij het Verdragenverdrag, is dat land gebonden door het<br />

gewoonterecht.<br />

Verdrag: Een schriftelijke overeenkomst tussen staten en/of intergouvernementele organisaties, die<br />

aan <strong>internationaal</strong> <strong>publiekrecht</strong> zijn onderworpen, ongeacht de benaming die eraan gegeven is.<br />

Wanneer men een reeds van kracht zijnd verdrag wil aanvullen, spreekt men vaak van een protocol.<br />

Zie bijvoorbeeld de protocollen bij het Europees Mensenrechtenverdrag.<br />

Paragraaf 6.1: Totstandkoming en inwerkingtreding van verdragen<br />

Verdragen komen doorgaans tot stand in een onderhandelingsproces. Bij bilaterale verdragen gebeurt<br />

dit vaak in een van de hoofdsteden, maar soms wordt ook de voorkeur gegeven voor een neutraal<br />

terrein.<br />

Multilaterale verdragen worden opgesteld ofwel tijdens daartoe speciaal bijeengeroepen diplomatieke<br />

conferenties ofwel in het kader van internationale organisaties.<br />

Personen die namens hun staat aan de onderhandelingen deelnemen, dienen daartoe gemachtigd te<br />

zijn: zij dienen over een volmacht te beschikken.<br />

Wanneer men het eens is over de inhoud van het verdrag wordt het verdrag gesloten. Hiermee staat<br />

de verdragsinhoud vast. Hierna gaat men tot ondertekening van het verdrag over. Hiermee is het<br />

verdrag nog niet van kracht geworden. Meestal zal immers nog aan bepaalde interne, door de<br />

nationale constitutie voorgeschreven, procedures moeten worden voldaan voordat een staat kan<br />

verklaren dat de uit het verdrag voortvloeiende verplichtingen ook metterdaad aanvaardt en zal<br />

derhalve worden ondertekend onder voorbehoud van bekrachtiging of ratificatie.<br />

Ondertekening wijst echter wel op de intentie van de ondertekende staat om partij te worden.<br />

Ondertekening is daarom ook geen vrijblijvende handeling. Art. 18 van het Weens Verdragenverdrag<br />

zegt namelijk dat een staat die een verdrag heeft ondertekend geen handelingen mag verrichten die<br />

voorwerp en strekking van het verdrag zouden frustreren.<br />

Soms kan het om spoedeisende redenen van belang zijn dat een verdrag onmiddellijk effect verkrijgt.<br />

Men kan dan besluiten een verdrag voorlopig toe te passen, hetgeen betekent dat de toepassing een<br />

einde neemt voor een staat als die staat de overige partners meedeelt niet langer voornemens te zijn<br />

partij te worden.<br />

In vele landen kan een staat pas partij worden bij een verdrag als daartoe goedkeurig verleend is door<br />

het parlement. In Nederland bepaalt art. 91, lid 1 Gw dat het koninkrijk niet aan verdragen wordt<br />

gebonden en dat deze niet worden opgezegd voordat de Staten-Generaal hier toestemming aan<br />

verleend heeft.<br />

Is de parlementaire goedkeurig verkregen, dan kan tot binding van de staat worden overgegaan. Dit<br />

gebeurt door het neerleggen van een zogenaamde oorkonde van bekrachtiging bij de depositaris. De<br />

depositaris is degene die beslast is met het bijhouden van de dagelijkse gang van zaken van<br />

het verdrag. Zijn functie is heel passief. Hij hoeft er slechts op toe te zien dat alle formaliteiten in acht<br />

worden genomen.<br />

Bij bilaterale verdragen zal het neerleggen van de bekrachtigingsoorkonde door beide partijen het<br />

verdrag in werking kunnen doen treden.<br />

Bij multilaterale verdragen is veelal bepalend dat inwerkingtreding pas plaatsvindt na bekrachtiging<br />

door een nader genoemd aantal staten.<br />

Goedkeuring door het parlement wil echter niet zeggen dat de regering onmiddellijk tot bekrachtiging<br />

moet overgaan. Vindt het parlement dat de regering te traag is, dan kan het haar volgens de normale<br />

parlementaire procedure tot de orde roepen. Bijvoorbeeld door het aannemen van een motie.<br />

Ondertekening van een verdrag kan meestal maar gedurende een bepaalde periode. Wil een staat die<br />

niet in deze periode heeft ondertekent alsnog partij worden bij het verdrag spreken we van toetreding.<br />

Het juridische effect is hetzelfde als dat van bekrachtiging. Het is hier ook uitdrukkelijk de wil van de<br />

staat om gebonden te worden.<br />

Bij een bilateraal verdrag is het nog mogelijk dat de onderhandelingen achteraf weer heropend<br />

worden. Bij een multilateraal verdrag is dit onmogelijk. Wat wel mogelijk is, is dat men het verdrag<br />

onder voorbehoud of reserve maakt. Onder voorbehoud wil zeggen dat een verbindende staat zegt<br />

met betrekking tot bepaalde verdragsbepalingen niet gebonden te willen zijn.<br />

Wanneer een staat toe wil treden tot een reeds bestaande internationale organisatie en een<br />

voorbehoud wil maken op het oprichtingsverdrag, dan wordt over de aanvaardbaarheid van dit<br />

voorbehoud, tenzij anders bepaald, beslist door het bevoegde orgaan van die organisatie dat daartoe<br />

veelal bij enkelvoudige of gekwalificeerde meerderheid van stemmen zal kunnen overgaan. Bij<br />

bilaterale verdragen speelt dit geen rol, bij multilaterale verdragen wel.<br />

9


Paragraaf 6.2: Interpretatie van verdragen<br />

Verdragen kunnen op verschillende manieren geïnterpreteerd worden:<br />

• Objectieve methode: Hierbij let men op de betekenis van de verdragstermen in het normale<br />

spraakgebruik.<br />

• Subjectieve methode: Men let op de bedoelingen van de partijen zoals die blijkt uit bijvoorbeeld<br />

onderhandelingsstukken.<br />

• Teleologische methode: men kijkt naar het doel van het verdrag.<br />

Bij de interpretatie moet men altijd uitgaan van de authentieke tekst. Is er meer dan één authentieke<br />

tekst dan dient men aan te sluiten bij de tekst die het doel en de strekking van het verdrag het beste<br />

tot zijn recht laten komen.<br />

Paragraaf 6.3: Toepassing en geldigheid van verdragen<br />

Verdragen gelden alleen tussen partijen. Derde staten hebben in beginsel niks met deze verdragen<br />

te maken. Toch kunnen staten bij een verdrag beogen ook effecten voor derden staten te creëren.<br />

Wanneer het hierbij om plichten gaat dan dient de derde staat hiertoe uitdrukkelijk toestemming te<br />

geven.<br />

Een verdrag geldt op heel het grondgebied van de betrokken partijen. Gaat een deel van het<br />

grondgebied verloren, dan volgt het verdrag deze grenswijziging. Men noemt dit de beweeglijke<br />

verdragsgrenzen.<br />

Er bestaat echter een belangrijke uitzondering op deze regel. Is een verdrag of een verdragsbepaling<br />

specifiek aan het betrokken gebied verbonden,Dan gaan de daaraan verbonden rechten en plichten<br />

over op de nieuwe soeverein van het betrokken grondgebied.<br />

De staat is verantwoordelijk voor de uitvoering van het verdrag, welke te goeder trouw moet<br />

geschieden. Loyale uitvoering van een verdrag vergt veelal een aanpassing in de nationale wetgeving.<br />

Toepassing van verdragen geschiedt ook vaak door de nationale rechter, zeker in een land met een<br />

monistisch systeem, waar de rechter de nationale wettelijke bepalingen kan toetsen aan rechtstreeks<br />

werkende verdragsbepalingen.<br />

Een staat kan zich niet aan zijn verdragsverplichtingen onttrekken met een beroep op andere<br />

verdragsverplichtingen tegenover anders staten. Als er zich conflicten voordoen, dienen deze door<br />

onderhandelingen worden opgelost.<br />

Wanneer tussen partijen bij een verdrag een nieuw verdrag wordt gesloten dat (gedeeltelijk)<br />

betrekking heeft op oude materie, dan wordt volgens het lex posterior derogat legi priori het nieuwe<br />

verdrag geacht in plaats te zijn getreden van het oude verdrag. Worden niet alle partijen lid van het<br />

nieuwe verdrag dan blijven de relaties tussen die partijen en de partijen van het nieuwe verdrag<br />

bepaald door het oude verdrag.<br />

Van vernietigbaarheid is sprake bij de zogenaamde wilsgebreken. Aangezien het hier gaat om staten,<br />

gaat het bij dwaling en bedrog om zeer exceptionele gevallen.<br />

Een verdrag is nietig als het in strijd is met een norm van dwingend recht.<br />

Paragraaf 6.4: Beëindiging van verdragen<br />

Verdragen kunnen op een aantal manieren beëindigd worden:<br />

• Door het aflopen van de termijn van de geldigheid van een verdrag<br />

• Door het in werking treden van een van de in het verdrag opgenomen beëindiging gronden<br />

• Door overmacht: Een gebeurtenis waardoor een partij onmogelijk aan de verdragsverplichtingen kan<br />

voldoen<br />

• Door wanprestatie of verdragsschending door de tegenpartij<br />

• Door de verandering van fundamentele omstandigheden waaronder het verdrag was gesloten<br />

Paragraaf 6.5: Statenopvolging en verdragen<br />

Wanneer een oorspronkelijke verdragspartij geheel of gedeeltelijk wordt vervangen door een andere is<br />

in beginsel de aangegane verdragsverplichting ook bindend voor de nieuwe partij.<br />

Wanneer er echt sprake is van een nieuwe staat (onafhankelijkheid) als nieuwe partij, dan is deze niet<br />

gebonden aan een verdrag gesloten door een voorgangerstaat.<br />

Hoofdstuk 7 Staatsaansprakelijkheid<br />

10


Paragraaf 7.1: Wanneer is een staat aansprakelijk?<br />

Wanneer een staat een <strong>internationaal</strong>rechtelijke verplichting geschonden heeft, is deze staat hiervoor<br />

aansprakelijk. --> rechtstreekse aansprakelijkheid<br />

Belangrijk om te weten is of een dergelijke schending een staat toegerekend kan worden.<br />

Een staat is aansprakelijk voor diegene die in de hoedanigheid van een orgaan van de staat hebben<br />

opgetreden.. Voor datgene wat staatsorganen buiten hun functie verrichten is de staat niet<br />

aansprakelijk.<br />

Een zeer bijzondere categorie particulieren vormen opstandige bewegingen, die veelal bepaalde<br />

gedeelten van het staatsterritoir volledig onder handen hebben. Voor hun handelen is de staat niet<br />

aansprakelijk. Zij zijn immers particulieren.<br />

Slagen de opstandelingen er echter in de macht over te nemen en een nieuwe regering te vormen,<br />

dan is de staat aansprakelijk voor datgene wat zij als opstandige beweging heeft gedaan.<br />

Verder is de staat natuurlijk ook aansprakelijk voor wat de uit het zadel gelichte regering heeft gedaan.<br />

Paragraaf 7.2: Staatsaansprakelijkheid ter zak van de behandeling van vreemdelingen<br />

De staat heeft ook aansprakelijkheid voor onderdanen uit andere staten die zich op haar jurisdictie (=<br />

grondgebied) bevinden --> indirecte aansprakelijkheid.<br />

Een staat wordt echter niet verplicht vreemdelingen toe te laten, maar wanneer ze dit wel doet dan is<br />

ze ook verplicht ze een redelijke behandeling te geven.<br />

Wanneer een staat diplomatieke bescherming uitoefent doet zij dit uit hoofde, dus niet als<br />

vertegenwoordiger van de onderdaan. Het is aan de staat zelf om te bepalen of zij diplomatieke<br />

bescherming zal uitoefenen of niet..<br />

Wel is het zo dat een staat alleen voor haar eigen onderdanen op mag komen. Een probleem doet<br />

zich hier dus voor bij mensen met een dubbele nationaliteit. Volgens een nieuwe theorie mag alleen<br />

de staat van de dominante nationaliteit bescherming bieden.<br />

Ook bij rechtspersonen speelt dit probleem. Het Internationaal Gerechtshof heeft bepaald dat de staat<br />

waar de rechtspersoon geregistreerd staat voor deze rechtspersoon op mag komen.<br />

Over het feit welke behandeling een vreemdeling als persoon moet krijgen is de jurisprudentie heel<br />

duidelijk: de mensenrechten moeten gegarandeerd worden.<br />

De staatsaansprakelijkheid jegens een vreemdeling ontstaat pas indien de betrokken vreemdeling zelf<br />

alle rechtsmiddelen die hem binnen de staat wiens orgaan onjuist jegens hem heeft gehandeld ten<br />

dienste staan, heeft benut zonder dat hij daarbij genoegdoening heeft gekregen. Hij moet tot in de<br />

hoogste instantie geprocedeerd hebben --> local remedies rule.<br />

Paragraaf 7.3: Gevolgen van staatsaansprakelijkheid<br />

Wanneer de staatsaansprakelijkheid vastgesteld is, moet het onrecht ongedaan gemaakt worden. Dit<br />

kan langs verschillende wegen:<br />

• Het terugbrengen in oorspronkelijke toestand --> restitutio in integrum.<br />

• Wanneer het terugbrengen in de oude toestand niet meer mogelijk is, volgt compensatoire<br />

schadevergoeding, waarbij het bedrag dat vergoed moet worden de restitutio in integrum moet<br />

vertegenwoordigen.<br />

• Verder bestaat er nog genoegdoening dit kan de vorm aannemen van een verontschuldiging.<br />

• Als laatste mogelijkheid kan de gelaedeerde verlangen van de andere staat dat deze garandeert dat<br />

een dergelijke onrechtmatige daad zich niet meer voor zal doen.<br />

Paragraaf 7.4: Verdere ontwikkeling van het aansprakelijkheidsrecht<br />

Er is tot op heden geen rechter die staten strafrechtelijk kan en mag vervolgen.<br />

Een tweede probleem is de vraag welke staat is gerechtigd om een andere staat aansprakelijk te<br />

stellen voor een internationale onrechtmatige daad.<br />

Er wordt gewerkt aan een aantal ontwerp artikelen om deze problemen op te lossen.<br />

Hoofdstuk 8 Geschillenbeslechting<br />

11


Er zijn verschillende methoden van geschillenbeslechting, die de staten zelf mogen bepalen ( free<br />

choice of means):<br />

Onderhandelingen of consultatie (overleg, raadpleging):<br />

Begrijpelijk is, dat men allereerst probeert een geschil door onderhandelingen uit de wereld te helpen.<br />

De meeste geschillen worden ook door onderhandelingen tot een oplossing gebracht.<br />

Methode van geschillenbeslechting m.b.v. derden met niet- bindend resultaat (in laatste instantie is het<br />

aan de partijen om te beslissen of zij het resultaat zullen aanvaarden of verwerpen):<br />

• Goede diensten:<br />

Soms is de communicatie tussen partijen bij een geschil grondig verstoord. In zo’n situatie kan een<br />

derde staat zijn goede diensten aanbieden om de communicatie weer op gang te brengen. De derde<br />

partij blijft in beginsel passief, hij fungeert slechts als communicatiekanaal.<br />

• Bemiddeling of mediatie:<br />

Hier gaat de derde partij een actieve rol spelen. Hij formuleert voorstellen die hij aan beide partijen<br />

voorlegt en die hij vervolgens kan bijstellen. Vaak gaan goede diensten geleidelijk over in bemiddeling.<br />

VB is het Midden- Oosten conflict, waar de Amerikaanse regering in het kader van de<br />

vredesbesprekingen tussen de verschillende partijen een actieve rol speelt. Een alternatief voor deze<br />

‘shuttle- diplomacy’, waarbij slechts een persoon heen en weer vliegt tussen conflictlanden en<br />

thuisbasis, is het bijeenbrengen van de hoofdrolspelers in een conflict op één plaats. In zulke gevallen<br />

wordt gekozen voor ‘zichtbare’ onderhandelingen. De druk van de media speelt dan een rol om<br />

partijen tot een akkoord te laten komen. Meestal vervult de Secretaris- Generaal van de VN een<br />

bemiddelende functie. De partijen zijn, evenals bij goede diensten voortdurend bij het geschil<br />

betrokken. Er is sprake van een ‘onderhandelen op afstand.’<br />

• Onderzoek of feitenconstatering:<br />

Hierbij wordt het onderhandelingsproces tijdelijk onderbroken. Een derde (commissie van<br />

onafhankelijke deskundigen) wordt gevraagd de ware feiten vast te stellen en daarover een rapport op<br />

te stellen. Op basis van dat rapport worden de onderhandelingen tussen de partijen dan weer<br />

voortgezet teneinde het geschil te beslechten. VB van feitenconstatering is: het toezicht op de<br />

naleving door Irak van de in de wapenstilstandsovereenkomst getroffen regelingen betreffende de<br />

ontwapening van Irak.<br />

• Conciliatie of verzoening:<br />

Hiervan is sprake, wanneer men een commissie van onderzoek om op basis van de door haar<br />

vastgestelde feiten een voorstel te formuleren tot beslechting van het geschil. Beide partijen wijzen<br />

één lid van de commissie aan, die in onderling overleg een derde lid (umpire) mag benoemen. De<br />

partijen zijn formeel volstrekt vrij om het verzoeningsadvies van de commissie te verwerpen, maar<br />

politiek gezien zal dit toch moeilijk zijn, vanwege het onafhankelijke advies. Soms is er in verdragen<br />

sprake van een verplichte conciliatie bij geschillen, het resultaat is echter niet bindend.<br />

• Geschillenbeslechting via regionale organisaties:<br />

Dit is geen afzonderlijke methode. Binnen regionale organisaties probeert men eerst een conflict tot<br />

een oplossing te brengen, voordat ze in de VN aan de orde komen. VB zijn de bemiddelingspogingen<br />

van de Europese Unie in het conflict in het voormalig Joegoslavië.<br />

Methoden van geschillenbeslechting met bindend resultaat:<br />

• Arbitrage:<br />

Men kan besluiten één bepaald geschil aan arbitrage te onderwerpen, men zal dan een overeenkomst<br />

sluiten waarin het mandaat van de arbiters en het door hen toe te passen recht benevens eventueel te<br />

hanteren procedureregels worden vastgelegd. We spreken dan van ad- hoc arbitrage ( van geval tot<br />

geval beslissen). Men kan ook besluiten alle uit een bepaalde situatie voortvloeiende geschillen aan<br />

arbitrage te onderwerpen. Het Permanente Hof van Arbitrage stamt uit 1899 en staat in Den Haag.<br />

Van arbitrage wordt niet alleen gebruik gemaakt bij geschillen tussen staten onderling, maar ook bij<br />

geschillen tussen staten en ondernemingen. Op een contract tussen staten en ondernemingen (state-<br />

contract) is privaatrecht van toepassing. De arbiters moeten op het contract regels van <strong>internationaal</strong><br />

recht toepassen = geïnternationaliseerd contract. Een arbitragetribunaal komt op dezelfde wijze tot<br />

stand als een conciliatiecommissie.<br />

• Rechtspraak:<br />

van rechtspraak wordt gesproken, wanneer er een permanent rechterlijk orgaan is dat te allen tijde<br />

kan functioneren. VB is Internationaal Gerechtshof. Op Europees niveau heb je ook een aantal<br />

rechterlijke instanties zoals het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.<br />

Het internationale Gerechtshof:<br />

Het IG is het belangrijkste rechterlijk orgaan van de VN. ( zie art. 92- 96 Handvest en het Statuut van<br />

12


het hof). Het Hof zetelt in Den Haag en bestaat uit 15 rechters die met een gewone meerderheid van<br />

het aantal stemhebbende leden in de Algemene Vergadering en in de Veiligheidsraad worden<br />

gekozen. Men moet dus in beide organen een meerderheid verkrijgen, waarbij in de Veiligheidsraad<br />

het vetorecht van de 5 permanente leden niet geldt. Belangrijk is dat alle rechtssystemen in de wereld<br />

in het Hof zijn vertegenwoordigd. Verschijnt er een partij voor het Hof die geen onderdaan onder de<br />

rechters heeft, mag hij zelf een rechter aanwijzen. Heeft geen van beide partijen een onderdaan in het<br />

Hof, dan kan het hof voor dat bepaalde geschil 17 rechters tellen. Partijen kunnen bij een geschil het<br />

Hof verzoeken zijn geschil te laten behandelen door een Kamer en niet door het Hof in zijn volledige<br />

samenstelling. Ook hier geldt de regel dat partijen een rechter ad hoc kunnen aanwijzen als zij geen<br />

onderdaan onder de zittende rechters hebben. Staten hebben zo een iets grotere vrijheid in het<br />

samenstellen van het rechterlijk college. Wanneer het Hof uitspraak doet, wordt vermeld welke<br />

rechters tot de meerderheid en welke tot de minderheid behoren. De rechters die tot de meerderheid<br />

behoren hebben het recht om, indien zij zich niet geheel in de argumentatie van het<br />

meerderheidsstandpunt kunnen vinden, hun opvatting in een ‘seperate opinion’ neer te leggen.<br />

Degene die tot de minderheid behoren kunnen dat in een ‘dissenting opinion’.<br />

Functies Hof:<br />

• A: geschillen beslechten tussen staten.<br />

• B: Adviezen uitbrengen aan de VN en daarmee gelieerde internationale organisaties.<br />

A: alleen staten kunnen een geschil aanhangig maken bij het Hof. Het Hof is dus niet bevoegd kennis<br />

te nemen van geschillen die door een niet- statelijke instantie zijn aangebracht. Maar ook wanneer<br />

een geding wordt aangespannen door een staat die partij is bij het Statuut betekend dat niet<br />

automatisch dat het Hof bevoegd is. Het internationale recht kent nl. geen verplichte rechtspraak. In<br />

iedere zaak dient het Hof zich ervan te vergewissen dat beide partijen voor het in casu voorgelegde<br />

geschil de rechtsmacht van het hof expliciet dan wel impliciet hebben erkend. Deze aanvaarding kan<br />

op verschillende manieren blijken:<br />

• Een overeenkomst die het karakter draagt van een verdrag en waarbij de partijen besluiten een<br />

geschil voor te leggen aan het Hof, wordt een compromis genoemd. Partijen richten zich gezamenlijk<br />

tot het Hof. In het compromis wordt het geschilpunt nader omschreven en de rechtsvraag<br />

geformuleerd.<br />

• Partijen sluiten een verdrag met een bepaling dat eventuele geschillen over uitleg en toepassing aan<br />

het Hof zullen kunnen worden voorgelegd. Bevat zo’n verdrag een bepaling ( compromissoire<br />

clausule), dan kan indien zich een geschil voordoet één partij dat geschil eenzijdig aan het Hof<br />

voorleggen. De andere partij heeft immers bij voorbaat de rechtsmacht van het Hof voor dit geschil<br />

erkend.<br />

• Facultatieve clausule: staten kunnen een verklaring afleggen waarin zij stellen dat zij de<br />

bevoegdheid van het Hof erkennen om kennis te nemen van ieder geschil dat tegen hen aanhangig<br />

wordt gemaakt door een staat die eenzelfde verklaring heeft afgelegd. Indien alle staten zo’n<br />

verklaring zouden hebben afgelegd, zou het systeem van verplichte rechtspraak zich in de praktijk<br />

hebben gerealiseerd. Dit ideaal is door 2 oorzaken niet verwezenlijkt:<br />

o deze verklaring is slechts door 1/3 van de 62 leden v.d. internationale gemeenschap afgelegd.<br />

o Bovendien kan men gebruik maken van een temporele beperking van de rechtsmacht van het<br />

Hof = een voorbehoud, waarbij men slechts geschillen door het Hof behandeld wil zien. Men<br />

kan ook een materiële begrenzing aangeven door bv te stellen dat de rechtsmacht niet wordt<br />

aanvaard door geschillen betreffende de grenzen of voor geschillen die betrekking hebben op de<br />

veiligheid van de staat.<br />

Wanneer een partij bij een geschil in zijn verklaring een voorbehoud heeft gemaakt, kan de tegenpartij<br />

zich ook op dit voorbehoud beroepen, ook al heeft hij het zelf niet gemaakt. Dit brengt het beginsel<br />

van de wederkerigheid mee. Het maken van veel voorbehouden kan dus een averechts effect hebben,<br />

als men zelf een geding wil aanspannen kan men een koekje van eigen deeg gepresenteerd krijgen.<br />

Zo heb je het ‘automatische voorbehoud’ = een zaak die door het internationale recht wordt<br />

overgelaten aan de nationale staat leent zich niet voor internationale geschillenbeslechting en<br />

als zich zo’n geval voordoet zal het Hof zich dan ook onbevoegd verklaren. Niet het hof, maar de<br />

nationale staat maakt zelf uit of iets behoort tot de uitsluitend nationale bevoegdheid.<br />

VB: Noorwegen, dat zelf geen enkel voorbehoud had gemaakt, heeft zich eens met succes een<br />

Franse claim van het lijf gehouden, toen het zich beriep op het automatische voorbehoud dat Frankrijk<br />

bij de aanvaarding van de rechtsmacht van het Hof had gemaakt en stelde dat het onderwerp van<br />

geschil binnen de rechtsmacht van Noorwegen viel, hoewel dat naar geldend <strong>internationaal</strong> recht<br />

duidelijk niet het geval was.<br />

• een staat kan ook door zijn gedrag laten blijken de rechtsmacht van het Hof te aanvaarden.<br />

13


Wanneer een staat eenzijdig door een andere staat voor het Hof wordt gedaagd zonder dat uit enig<br />

geschrift blijkt dat hij ooit de rechtsmacht van het Hof heeft erkend, dan zou het Hof zich onbevoegd<br />

moeten verklaren. Wanneer die staat niettemin voor het Hof verschijnt, geen verweer voert m.b.t. de<br />

bevoegdheid maar wel op de hoofdzaak, mag worden afgeleid dat de rechtsmacht van het Hof wordt<br />

erkend. Dit heet: forum prorogatum = uitgebreide rechtsmacht.<br />

Verloop van de procedure:<br />

Het is mogelijk dat de verweerder preliminaire bezwaren opwerpt. Dit zijn bezwaren die geen<br />

betrekking hebben op het onderwerp van het geschil zelf, maar op de bevoegdheid van het Hof of de<br />

ontvankelijkheid van de eiser. Verweerder kan bv stellen dat de rechtsmacht van het Hof nimmer door<br />

hem is aanvaard dan wel dat een door hem bij aanvaarding van de rechtsmacht gemaakt voorbehoud<br />

van toepassing is. Hij kan ook stellen dat de eiser niet ontvankelijk is, omdat de natuurlijke persoon<br />

geen onderdaan is van die staat ( de nationality of the claim ontbreekt) of omdat de betrokkene de<br />

lokale rechtsmiddelen niet heeft uitgeput. In het geval van preliminaire bezwaren wordt de procedure<br />

gesplitst. Eerst wordt de schriftelijke/ mondelinge fase gevoerd m.b.t. de preliminaire bezwaren.<br />

Vervolgens doet het Hof bij vonnis uitspraak. Duren procedures in het Hof over het algemeen lang,<br />

wanneer een voorlopige voorziening gevraagd wordt is het Hof in staat om op korte termijn een<br />

uitspraak te doen.<br />

Effect van de uitspraak:<br />

Uitspraken van het Hof in geschillen tussen staten zijn bindend ( zowel op preliminaire bezwaren als<br />

hoofdzaak). Blijft een partij in gebreke dat te doen, dan kan de andere partij zich wenden tot de<br />

Veiligheidsraad, die dan gemachtigd is tegen de nalatige staat maatregelen te treffen ( VS heeft echter<br />

het recht van veto in de Veiligheidsraad!). Tegen een uitspraak van het Hof is geen hoger beroep<br />

mogelijk. Wel kan elk van de partijen om een interpretatie van de uitspraak vragen. Ook kan<br />

herziening van een uitspraak worden gevraagd, wanneer belangrijke nieuwe feiten zich voordoen.<br />

Adviesprocedure:<br />

Het IG heeft de taak de VN en de met haar verbonden organisaties desgevraagd juridische adviezen<br />

te geven. Bevoegd tot het vragen van advies zijn de Algemene Vergadering en de Veiligheidsraad,<br />

ook al de VN- organen en met de VN verbonden internationale organisaties die daartoe uitdrukkelijk<br />

gemachtigd zijn door de Algemene Vergadering. Ook de Economische en Sociale Raad en de<br />

Beheerschapsraad van de VN zijn gemachtigd. Staten kunnen dus nooit advies vragen! Wanneer een<br />

adviesvraag bij het Hof is gedeponeerd kunnen alle staten die partij zijn bij het Statuut en alle<br />

internationale organisaties die naar het oordeel van de Hof relevante informatie kunnen geven,<br />

schriftelijk en/of mondeling hun opvatting m.b.t. de opgeworpen vragen te kennen geven. Een advies<br />

is echter niet bindend en verloopt dezelfde procedure als de contentieuze procedure, maar dan zonder<br />

preliminaire fase. De organisatie die om het advies heeft gevraagd handelt meestal wel naar het<br />

advies, gezien het gezag dat ervan uitgaat.<br />

Beroemdste advies: dreiging met of gebruik van kernwapens in het algemeen is strijdig met<br />

<strong>internationaal</strong> recht, maar dat het recht onvoldoende aanknopingspunten biedt om te concluderen dat<br />

dit ook zo is als het voortbestaan van de staan op het spel staat. Het Hof stelde dat het dan wel<br />

geoorloofd is.<br />

Conclusie<br />

De uitspraken van het Hof hebben een grote betekenis als kernbron van het internationale recht. De<br />

rol van het Hof als uitlegger en vormer van het internationale recht is belangrijker geweest dan die van<br />

geschillenbeslechter. Steeds merkbaarder tekort van het Statuut is dat internationale organisaties,<br />

zoals EG geen partij kan zijn voor het Hof. Een geschil zal dan aan arbitrage moeten worden<br />

onderworpen. De lidstaten hebben bepaalde bevoegdheden overgedragen en kunnen dus zelf geen<br />

procespartij meer zijn, omdat ze dus op het desbetreffende gebied niet langer bevoegd zijn.<br />

Hoofdstuk 9 Rechtshandhaving of rechtsverwerkelijking<br />

In onze internationale samenleving is er geen centraal gezag met een daarbij behorend<br />

rechtsapparaat. Hoe kan een staat, die in zijn rechten geschonden is, rechtsherstel verkrijgen.<br />

Ook al komt de zaak voor bij een <strong>internationaal</strong> gerechtshof, vaak werkt de staat die de rechten<br />

geschonden heeft niet mee. De getroffen staat zal dus zelf maatregelen moeten nemen/ Ze mogen<br />

echter geen gebruik maken van geweld( verbod van geweld) m.u.v. bepaalde gevallen dan. Er zijn<br />

14


een aantal niet gewelddadige en een aantal gewelddadige maatregelen.<br />

Niet-gewelddadige middelen<br />

1. Retorsies: men kan een staat tot zijn verplichtingen dwingen door maatregelen te treffen die uiterst<br />

onaangenaam zijn voor die staat. Vb) boycotten. Retorsiemaatregelen zijn rechtmatig: rechtmatig<br />

daad ,onrechtmatige daad<br />

2. Represailles: een represaille maatregel is een onrechtmatige daad:<br />

onrechtmatige daad ,onrechtmatige daad. Om deze maatregel te rechtvaardigen moet er<br />

evenredigheid bestaan tussen de maatregel en de schade toegebracht door de onrechtmatige daad<br />

van een ander (proportionaliteitseis). Toch hoeft de maatregel ook niet van het zalfde karakter te<br />

zijn(in kind). Proportionaliteitseis kan goed worden geïllustreerd met het geschil tussen Slowakije en<br />

Hongarije. Er worden wel grenzen gesteld aan de toelaatbaarheid van de maatregelen. Deze staan in<br />

het ILC-ontwerp (welke ik overigens nergens kan vinden!!!!!)<br />

Verboden maatregelen zijn:<br />

1. Gebruik van geweld in strijd met het VN-handvest<br />

2. Inbreuk op diplomatieke en consulaire onschendbaarheid<br />

3. Inbreuk op de meest fundamentele mensenrechten<br />

4. Andere handelingen in strijd met een norm van dwingend recht<br />

De represaillemaatregel moet worden beëindigd zodra de andere staat zijn onrechtmatig gedrag heeft<br />

gestaakt. ER mag ook geen geweld worden gebruikt als tegenmaatregel als er bij de onrechtmatige<br />

daad ook geen geweld bij betrokken was. Is dat wel het geval dan spreekt men van zelfverdediging.<br />

(dit komt later)<br />

5. Noodzaak: een andere vorm van zelfhulp kan zich voordoen als men ter bescherming van de eigen<br />

rechten gedwongen wordt om de rechten van een andere staat te schenden zonder dat deze staat<br />

een onrechtmatige daad heeft begaan. Het ILC- ontwerp (art. 33) zegt hierover dat van dit<br />

noodzaakprincipe als onrechtmatigheidsuitsluitingsgrond geen gebruik mag worden gemaakt tenzij de<br />

handeling het enige middel is om de eigen staat te beschermen tegen onmiddellijk dreigend gevaar in<br />

het belang van de staat. Dit mag echter alleen als de handeling niet een wezenlijk belang aantast van<br />

de staat tegenover wie men zich niet conform de rechtsregels gedraagt. Bij noodzaak gaat het dus om<br />

rechtshandhaving, bescherming van het eigen rechtsbelang, ten koste van een andere, zalf niet<br />

onrechtmatig handelende staat.<br />

Deze maatregelen hebben als doel het beëindigen van onrechtmatig handelen en het verkrijgen van<br />

rechtsherstel. Het gaat om een bilaterale relatie tussen rechtsovertreder en de<br />

tegenmaatregelennemer. Toch nemen ook andere staten, die niet direct zelf slachtoffer zijn,<br />

maatregelen wanneer zich een ernstige overtreding van het internationale recht voordoet. Deze<br />

maatregelen worden aangeduid als sancties. Zolang deze maatregelen slechts retorsies zijn is er niets<br />

aan de hand. Zijn deze maatregelen echter represailles dan wordt het ingewikkelder. Is er wel een<br />

onrechtmatige daad jegens een van deze staten gepleegd. In hoeverre hebben deze staten<br />

verplichtingen t.o.v. de statengemeenschap als geheel. ER zijn verplichtingen en regels ter<br />

bescherming van de fundamentele waarden en belangen van de internationale gemeenschap als<br />

geheel. In hoeverre geeft schending van deze verplichtingen andere landen het recht tegen<br />

maatregelen te nemen.Het enige dat vaststaat is dat andere landen maatregelen mogen nemen als<br />

daarvoor een machtiging van de Veiligheidsraad is gegeven.<br />

Gewelddadige middelen<br />

Vroeger was geweld bij uitstek het meest effectieve middel om recht af te dwingen. Nu is zelfs bij wet<br />

bepaald(art.2 lid 4 Hv) dat lidstaten zich zullen onthouden van bedreiging met of het gebruik van<br />

geweld dat gericht is tegen de territoriale integriteit of de politieke onafhankelijkheid van een staat.<br />

Voor de handhaving van de internationale vrede is er een orgaan in het leven geroepen, de<br />

Veiligheidsraad. Deze heeft vergaande bevoegdheden. De Veiligheidsraad kan de lidstaten opdragen<br />

tegen een verstoorder van de vrede op te treden. Het kan ze opdragen dwangmaatregelen te nemen<br />

en het kan ze een machtiging verstrekken tegen de agressor geweld te gebruiken. In zo’n geval is<br />

geweld geoorloofd. De Veiligheidsraad heeft deze bevoegdheid nog maar een keer gebruikt: bij de<br />

Korea-oorlog. Struikelblok was altijd weer het vaststellen wie er verantwoordelijk was voor de<br />

verstoring van de vrede. De veiligheidraad was wel in staat effectief te reageren op de aanval van Irak<br />

op Koeweit.<br />

De Veiligheidsraad is dus niet echt goed in staat goed op te treden in geval van verstoring van de<br />

vrede, daardoor is een andere vorm van legitiem geweldgebruik toegenomen: zelfverdediging. Een<br />

15


staat hoeft niet te wachten op een actie van de Veiligheidsraad. Art. 51 Hv staat een staat toe gebruik<br />

te maken van het recht op zelfverdediging. Hij mag das het tegen hem uitgeoefende geweld<br />

beantwoorden met tegengeweld, mits hij zich aan de proportionaliteits eis houdt. Zo’n tegenaanval<br />

moet wel direct gemeld worden aan de Veiligheidsraad. De staat is echter niet gerechtigd om een preemptive<br />

strike uit te voeren. Dat wil zeggen dat hij niet de eerste klap mag geven als hij weet dat een<br />

andere staat hem aan gaat vallen. Dat zou het geweld verbod teniet doen.<br />

Art. 51 Hv staat ook collectieve zelfverdediging toe. Er hebben zich dan ook bondgenootschappen<br />

gevormd die één blok vormen als een van de bondgenoten wordt aangevallen?NAVO. Ook in geval<br />

van collectieve zelfverdediging moeten de genoemde maatregelen onmiddellijk aan de Veiligheidsraad<br />

worden gemeld en vervalt het recht als de Raad maatregelen heeft genomen.<br />

Sommige staten vinden dat het geweldverbod wat minder strict moet worden gehanteerd. Als geweld<br />

bijvoorbeeld het enige middel zou blijken te zijn waarmee onrecht kan worden beëindigd( denk aan<br />

gijzelingen). Dergelijke gewapende interventies kunnen met name worden gerechtvaardigd voor strikt<br />

humanitaire doeleinden. (humanitaire interventie)<br />

Anderen vinden juist dat uitbreiding van uitzonderingen op het geweldverbod veel misbruik tot zich<br />

meebrengt en dat het geweldverbod steeds verder zal worden ontkracht.<br />

Een zeer zuivere vorm van humanitaire interventie was het optreden van een aantal lidstaten(waaronder<br />

Nederland) ter bescherming van de Koerden in Noord-Irak in 1991. De<br />

Veiligheidsraad had de onderdrukking van de Koerden door het regime in Bagdad een zaak genoemd<br />

waarvan de consequenties een bedreiging van de internationale vrede vormden. Er werd daar aan alle<br />

eisen voldaan.<br />

Hoofdstuk 10 Het recht der internationale organisaties<br />

Het recht van coöperatie betreft de behartiging van de door staten als gemeenschappelijk ervaren<br />

belangen, en heeft grotendeels gestalte gekregen binnen internationale organisaties. Staten zijn ertoe<br />

overgegaan internationale organisaties op te richten wanneer men bepaalde doeleinden slechts door<br />

gemeenschappelijk optreden kan bereiken(wereld Post Unie (UPU) van 1874) Tegenwoordig kent de<br />

wereld honderden internationale organisaties. Ook Nederland en België zijn lid van een groot aantal<br />

organisaties. Zij verwachten dat zij daardoor beter geïnformeerd zijn op de betreffende terreinen van<br />

samenwerking, plus dat zij hopen dat zij op deze manier meer invloed uit kunnen oefenen dan zij<br />

anders als klein land alleen zouden kunnen doen. Er zijn ontzettend veel verschillende internationale<br />

organisaties. Toch zijn ze wel onder te verdelen:<br />

Soorten internationale organisaties<br />

Universele of open organisaties:<br />

Het lidmaatschap staat open voor allen staten(VN).<br />

Niet-universele of gesloten organisaties:<br />

Alleen staten die tot een bepaalde groep behoren kunnen lid worden(Benelux, EU). Dit hoeven niet<br />

per se geografische criteria te zijn(OPEC = Olie export)<br />

Algemene (politieke) organisaties:<br />

Houden zich bezig met allerlei zaken(VN)<br />

Speciale of functionele organisaties:<br />

Deze organisaties hebben een heel beperkt arbeidsterrein. (Internationaal atoomagentschap)<br />

Zuiver intergouvernementele organisaties:<br />

Lidstaten die samenwerken met volledig behoud van hun soevereiniteit.<br />

Organisaties met supranationele elementen:<br />

Lidstaten hebben bepaalde bevoegdheden overgedragen zodat zij door de organisatie, eventueel<br />

tegen hun wil, gebonden kunnen worden.(VN op het gebied van vrede en veiligheid)<br />

Institutioneel en materieel recht<br />

Binnen de zuiver intergouvernementele organisatie bestaan twee soorten recht. Het institutionele en<br />

het materiële recht. Het institutionele recht heeft betrekking op het functioneren van de organisatie.<br />

Deze is opgericht bij verdrag, dit verdrag geldt als de constitutie van de organisatie. In deze constitutie<br />

staat:<br />

16


1. de reden waarom de organisatie is opgericht(het doel)<br />

2. langs welke weg de doelstellingen moeten gerealiseerd<br />

3. er worden organen in het leven geroepen: aangegeven wordt welke bevoegdheden deze hebben<br />

enz.<br />

4. nadere bepalingen en regelgevingen:<br />

o procedureregels<br />

o welke staat de organisatie haar zetel heeft<br />

Wanneer de organisatie zich tot haar eigenlijk taak verzet wordt er recht gevormd. Dit recht, dat wordt<br />

gevormd door o.a. besluitvorming wordt het materiële recht genoemd. Hier gaan we echter niet verder<br />

op in. Het institutionele recht is in al die organisaties verschillend, toch vertoont het op veel punten<br />

overeenstemming.<br />

Bevoegdheden<br />

Internationale organisaties krijgen bevoegdheden geattribueerd door de lidstaten (attributiebeginsel).<br />

De toebedeelde bevoegdheden omvatten in ieder geval de bevoegdheden die uitdrukkelijk bij de<br />

constitutie door de lidstaten zijn toegekend(expliciete bevoegdheden). Toch beschikken organisaties<br />

ook over impliciete bevoegdheden. Dit houdt in dat de organisatie ook over bevoegdheden moet<br />

beschikken die nodig zijn voor het uitvoeren van de functie. Impliciete bevoegdheden dienen voort te<br />

vloeien uit de taken en doelstellingen van de organisatie. Door deze interpretatie is de organisatie in<br />

staat in een snel veranderende wereld invulling te geven aan datgene waarvoor ze ooit is opgericht.<br />

Sommige staten zijn bang dat de internationale organisaties meer en meer zelf invulling geven aan<br />

hun bevoegdheden, daarom zijn er in de constitutie bepalingen opgenomen die paal en perk moeten<br />

stellen aan de ambities van organisaties. Toch hebben deze bepalingen nooit in de weg gestaan bij de<br />

ontplooiing van de activiteiten van de internationale organisaties.<br />

In de meeste gevallen worden specifieke bevoegdheden toebedeeld aan verschillende organen van<br />

de organisatie, dus niet alle bevoegdheden vallen onder het hoofdorgaan. Elk orgaan mag zijn eigen<br />

bevoegdheid interpreteren, daardoor ontstaan er weleens situaties dat organen van dezelfde<br />

organisaties in elkaars vaarwater komen. Het Europese Hof heeft daarom het beginsel van het<br />

institutionele evenwicht ontwikkeld, wat inhoudt dat ieder van de drie organen, te weten het Europees<br />

Parlement, de Commissie en de Raad, de bevoegdheden van de andere twee moet respecteren.<br />

Structuur<br />

Oorspronkelijk konden organisaties alleen opgericht worden door staten. Tegenwoordig kunnen ook<br />

organisaties, organisaties oprichten. De meeste constituties bieden de mogelijkheid dat andere staten<br />

na het begin van de werkzaamheden van de nieuw opgerichte organisatie kunnen toetreden. Dit hangt<br />

echter af van de voorwaarden voor het lidmaatschap/ Bij de EU en de NAVO moeten alle zittende<br />

leden bepalen over de komst van een nieuw land. Bij de VN gaan aparte organen daarover.<br />

Er bestaan ook nog andere vormen van participatie anders dan lidmaatschap. Zo kan een staat<br />

geassocieerd lidmaatschap krijgen( kwam veel voor bij koloniën) of men kan een waarnemersstatus<br />

krijgen, dat komt veel voor bij de VN. Waarnemers hebben in zekere mate toegang tot bijeenkomsten<br />

van de desbetreffende organisatie, maar mogen niet stemmen.<br />

Lidmaatschap kan ten einde komen door:<br />

1. het ophouden van de organisatie(Volkenbond)<br />

2. het niet langer bestaan van de lidstaat(DDR)<br />

3. sommige organisaties stoten leden uit<br />

4. lid trekt zich terug<br />

Bij veel organisaties is het belangrijkste orgaan de Algemene Ledenvergadering. Hierin zijn alle<br />

lidstaten vertegenwoordigd. In omvangrijke organisaties komt dit orgaan dan ook slechts periodiek<br />

bijeen. Voor het dagelijks beleid wordt meestal een klein orgaan ingesteld, de Raad. De leden worden<br />

gekozen op geografische spreiding. De Belangrijkste leden zitten vaak permanent. Het werk van de<br />

organisatie wordt ondersteund door het Secretariaat, o.l.v. de Secretaris Generaal, welke soms ook<br />

een politieke rol te vervullen heeft.(VN, Koffi Annan). Het secretariaat is veelal betrokken bij<br />

besluitvorming en uitvoeren van besluiten. Afgelopen eeuw is er veel getwist over wie er nu in het<br />

Secretariaat moest zitten.<br />

Tegenwoordig worden deze mensen gerekruteerd op onafhankelijkheid, bekwaamheid en wordt er<br />

gekeken naar geografische spreiding. De lidstaten hebben er namelijk belang bij dat er onderdanen<br />

van hun lidstaat op het Secretariaat werken. Dan loopt de samenwerking tussen de organisatie en de<br />

lidstaat soepeler. DE leden van het Secretariaat mogen geen instructies van regeringen aanvaarden.<br />

Sommigen organisaties hebben ook nog een orgaan dat belast is met de controle op de naleving van<br />

17


het recht, een rechterlijke instantie. Ook zijn er organen die een vertegenwoordiging van bevolkingen<br />

hebben. Deze komen echter niet meer zoveel voor, omdat de internationale organisaties steeds groter<br />

zijn geworden en het daarom steeds moeilijker wordt voor deze organen om hun taken goed uit te<br />

voeren.<br />

Rechtspersoonlijkheid. Privileges en immuniteiten<br />

Bijna alle internationale organisaties bevatten rechtspersoonlijkheid. Men kan de rechtspersoonlijkheid<br />

indelen in rechtspersoonlijkheid naar nationaal en naar <strong>internationaal</strong> recht. Rechtspersoonlijkheid<br />

naar nationaal recht stelt internationale organisaties in staat privaatrechtelijke handelingen te<br />

verrichten. Internationale rechtspersoonlijkheid stelt organisaties in staat in het internationale verkeer<br />

drager zijn te zijn van rechten en plichten. Internationaal <strong>publiekrecht</strong> is echter irrelevant voor deze<br />

organisaties.<br />

Een internationale organisatie is aansprakelijk voor de schending van haar verplichtingen, zou men dit<br />

niet accepteren dan zou niemand contact willen hebben met de desbetreffende organisatie.<br />

Organisaties zijn onderworpen aan het nationale recht van de landen waarin zij opereren, aangezien<br />

zij niet boven de wet staan. Er worden echter wel privileges en immuniteit toegekend aan<br />

internationale organisaties.<br />

Deze worden bij constituties, hetzij bij verdrag geregeld.<br />

Voorbeelden van gebruikelijk verstrekte privileges en immuniteiten zijn:<br />

1. Organisaties en hun personeel zijn vrijgesteld van belastingbetaling<br />

2. Gebouwen en archieven zijn doorgaans onschendbaar: nationale autoriteiten kunnen niet zomaar<br />

binnenvallen<br />

3. In een aantal gevallen zijn bepalingen geformuleerd die bewegingsvrijheid geven aan internationale<br />

ambtenaren of experts die taken uitvoeren voor organisaties<br />

4. Immuniteit van jurisdictie: nationaal recht blijft volledig van toepassing alleen afdwinging voor een<br />

nationale rechter is uitgesloten.<br />

Besluitvorming en besluiten<br />

Internationale organisaties kennen een zeer grote variëteit aan besluitvormingsprocedures. Toch is er<br />

een algemene ontwikkeling in te herkennen. Voor WOII werden besluiten genomen bij unanimiteit. Na<br />

afloop van de oorlog veranderde dit. Er werden toen besluiten genomen bij meerderheid. Daar kwam<br />

echter veel verzet tegen. Een oplossing werd gevonden in besluitvorming bij consensus, wat inhield<br />

dat men net zolang doorging met onderhandelen tot men een formule had gevonden die voor iedereen<br />

aanvaardbaar is. Bij deze methode wordt niet gestemd: de voorzitter constateert dat niemand om een<br />

stemming heeft gevraagd, het desbetreffende voorstel is dan dus aanvaard. De laatste twee stappen,<br />

de meerderheid en de consensus, zijn ook zichtbaar binnen de EG.<br />

Besluitvormingsprocedures zijn van groot belang, aangezien zij bepalend zijn voor de wijze waarop<br />

internationale organisaties hun doelstellingen in de praktijk verwezenlijken. Door middel van concrete<br />

besluiten moeten organisaties inhoud geven aan deze doelstellingen. ER wordt meestal gebruik<br />

gemaakt van niet-bindende besluiten. Als er sprake is ven een bindend besluit dan gaat het vaak over<br />

conventies.<br />

Financiën<br />

De meeste internationale organisaties zijn voor hun inkomsten afhankelijk van de lidstaten die<br />

contributie betalen. Deze contributie is afhankelijk van de betalingscapaciteit van de lidstaat. Ook<br />

hebben ze inkomsten via vrijwillige bijdragen en giften(denk aan UNICEF). Enkele organisaties<br />

hebben specifieke eigen bronnen van inkomsten( EG). Over de uitgaven van internationale<br />

organisaties kan niks algemeens worden gezegd alleen dat de meeste uitgaven administratieve<br />

uitgaven zijn.<br />

Iedere organisatie heeft haar eigen begroting. Deze machtigt de organisatie tot het doen van de<br />

overeengekomen uitgaven en vormt de rechtsbasis voor contributiebetaling van de lidstaten. De<br />

begroting moet worden aangenomen door het orgaan waarin alle lidstaten zijn vertegenwoordigd.<br />

Hoofdstuk 11 De verenigde Naties<br />

Doelstelling van de VN is het handhaven van de internationale vrede en veiligheid. Maar vrede en<br />

veiligheid zijn afhankelijk van meer factoren dan van de afwezigheid van geweld alleen. Dus ook het<br />

bevorderen van economische en sociale vooruitgang en van de eerbiediging van de rechten van de<br />

mens behoren tot de doelstelling. De VN telt 189 leden. Nieuwe leden worden toegelaten door de<br />

Algemene Vergadering die hierover met 2/3 meerderheid beslist, op aanbeveling van de<br />

18


Veiligheidsraad. Permanente leden van de Raad kunnen hier een veto uitspreken. Men kan zo ook<br />

worden geschorst of uitgesloten.<br />

Het Handvest stelt dat de organisatie zich niet mag mengen in aangelegenheden die wezenlijk vallen<br />

binnen de uitsluitend nationale bevoegdheid van de lidstaten. De organisatie bepaalt zelf of dit het<br />

geval is.<br />

Hoofdorganen:<br />

Algemene Vergadering:<br />

Alle lidstaten zijn hierin vertegenwoordigd. Ze komen 1 keer per jaar bijeen. Ook kan de Algemene<br />

Vergadering in bijzondere spoedzitting bijeen worden geroepen als de Veiligheidsraad is verlamd<br />

wegens het vetorecht. De Algemene Vergadering kan alle zaken bespreken die binnen het<br />

arbeidsterrein van de VN vallen. Tijdens de normale zittingsperiode splitst zij zichzelf op in 6 vaste<br />

commissies: economische en financiële zaken, internationale veiligheid, ontwapening etc. De plenaire<br />

vergadering bespreekt de belangrijkste zaken, zoals het Midden- Oosten. Resoluties van de<br />

Algemene Vergadering zijn niet bindend, behalve als zij betrekking hebben op de interne organisatie.<br />

Wanneer een lid- staat zijn contributie 2 jaar niet heeft betaald, verliest die staat zijn stemrecht in de<br />

Algemene Vergadering. Een belangrijke functie van de AV is als instantie die rapporten van organen<br />

van de VN beoordeeld en bespreekt.<br />

Veiligheidsraad:<br />

Primaire verantwoordelijkheid is de handhaving van de internationale vrede en veiligheid. Het orgaan<br />

telt 15 leden en is permanent in functie. De wereldvrede zou echter gevaar kunnen lopen, wanneer de<br />

Raad een besluit zou kunnen nemen tegen de wil van een grote mogendheid. Om dit te voorkomen<br />

hebben de SU, UK, VS en China het vetorecht en een permanent lidmaatschap. Het vetorecht houdt<br />

in dat een besluit van de Veiligheidsraad pas rechtsgeldig is als geen van de 5 grote mogendheden<br />

zich daartegen heeft verzet. Het Handvest stelt dat een besluit over procedurele zaken genomen kan<br />

worden zonder veto.<br />

Permanent lid kan een veto uitspreken m.b.t. het procedurele karakter van het besluit en vervolgens<br />

m.b.t. het besluit zelf = dubbele veto. De vijf grote mogendheden zijn permanent lid van de<br />

Veiligheidsraad. De resterende 10 zetels rouleren onder de overige VN- leden, er worden jaarlijks 5<br />

niet- permanente leden gekozen door de AV voor 2 jaar.<br />

De Raad kan zich bezighouden met de vreedzame beslechting van geschillen en zo aanbevelingen<br />

doen aan de partijen bij het geschil. Indien de Raad besluit dat zich een actuele bedreiging of<br />

verstoring van de vrede voordoet, kan hij vaststellen wie daarvoor verantwoordelijk is en de overige-<br />

lidstaten aanbevelen tegen de schuldige staat maatregelen te treffen. Deze maatregelen kunnen ook<br />

gewapend geweld inhouden. Of zich een bedreiging van de internationale veiligheid en vrede voordoet<br />

is geheel aan de Veiligheidsraad om dat te beslissen.<br />

Ook kan de Veiligheidsraad een staakt- het- vuren gelasten. De VR kan ook een vredesbewarende<br />

operatie als instrument inzetten. Dit instrument is anders dan de dwangsanctie. De internationale<br />

gemeenschap treedt als geheel op tegen een als verstoorder van de vrede aangemerkte staat.<br />

Wanneer een conflict is uitgebroken, kan de VN de partijen in overweging geven een VN-<br />

troepenmacht toe te laten als soort buffer die de strijdende partijen uit elkaar houdt. Zo’n<br />

troepenmacht kan uitsluitend worden gelegerd met toestemming van het gastland, op wiens<br />

grondgebied zij haar taken moet uitoefenen. De troepenmacht dient een strikte neutraliteit in acht te<br />

nemen tegenover de partijen bij het conflict. Slechts als de eigen veiligheid in gevaar komt mag de<br />

troepenmacht geweld gebruiken. Deelneming aan de troepenmacht door de lid- staten geschiedt<br />

vrijwillig. Vredesbewarende operaties worden ook wel bij interne conflicten ingezet. De AV heeft de<br />

bevoegdheid aan zich getrokken om, als de Veiligheidsraad door het gebruik van het veto is verlamd,<br />

de taak van de Raad over te nemen, incl. de mogelijkheid om bij een gewapend conflict de lid- staten<br />

(niet- bindend) op te roepen tegen de agressor niet- militaire en zelfs militaire maatregelen te treffen.<br />

De Veiligheidsraad kan zijn taak alleen vervullen met steun van de 5 permanente leden.<br />

Crisis waarin de Veiligheidsraad een actieve rol speelde is het conflict Irak- Koeweit. De Raad stelde<br />

Irak een ultimatum. Voldeed het daaraan niet, dan waren de andere lid- staten gemachtigd desnoods<br />

geweld te gebruiken om het gestelde doel te bereiken. Toen de bevrijding van Koeweit was<br />

gerealiseerd, werd Irak verplicht de zware wapenindustrie te ontmantelen en herstelbetalingen te<br />

verrichten.<br />

4 activiteiten van de VN m.b.t. de vredestaken:<br />

19


• preventieve diplomatie: hieronder valt alles wat een eventuele verstoring van de vrede kan<br />

voorkomen, incl. vormen van vreedzame geschillenbeslechting. VB is het preventief belegeren van<br />

VN- troepen in een potentieel conflictgebied. Toestemming van de staat waar de VN- troepen worden<br />

gelegerd is noodzakelijk.<br />

• Vredesafdwinging (peace enforcement) : als de vrede, ondanks de preventieve maatregelen toch<br />

dreigt te worden verstoord, kan de Veiligheidsraad dit formeel vastleggen. De Raad kan dan<br />

voorlopige maatregelen treffen, bv. Een staakt- het- vuren. Wordt hier niet naar geluisterd, dan kan de<br />

Raad niet- militaire of militaire maatregelen treffen. VB. is Irak.<br />

• Vredebewaring (place keeping) : wanneer de vrede wat hersteld is, dan kunnen vredesbewarende<br />

troepen op de naleving van die vrede toezicht houden en eventuele verstoringen proberen te<br />

voorkomen, in afwachting van een meer definitieve vredesregeling. De VN- vredesmacht treedt als<br />

een soort buffer op.<br />

• Vredesopbouw ( peace building) : indien een vredesregeling is getroffen, dan kunnen VN- troepen<br />

behulpzaam zijn bij het daaraan uitvoering geven om stabiele verhoudingen te vergemakkelijken. Het<br />

gaat om een normalisering van de samenleving.<br />

Anders dan in de actie tegen Irak ( betrof tussen staten) gaat het ook vaak om een intern conflict (vb.<br />

Joegoslavië).<br />

Je hebt 5 typen vredesoperaties:<br />

• de klassieke vredesoperatie waarbij de VN- macht gestationeerd wordt tussen partijen op basis van<br />

een overeengekomen bestand na eerdere vijandigheden.<br />

• Een preventieve vredesoperatie, waarbij een VN- macht wordt gelegerd in een land teneinde te<br />

voorkomen dat dit land betrokken raakt in een gewapend conflict.<br />

• Een vredesoperatie, waarbij VN- troepen worden ingezet om een regering te assisteren bij herstel<br />

van orde en gezag in het land, aangezien bij verder voortduren van die onrust de internationale vrede<br />

in gevaar zou kunnen komen.<br />

• De vredesoperatie waarbij na beëindiging van een intern conflict hulp wordt verleend bij de<br />

wederopbouw van het land.<br />

• De vredesoperatie ter uitvoering van humanitaire taken in situaties van burgeroorlogen of waar het<br />

nationale gezag geheel is ingestort.<br />

Typen lopen vaak in elkaar over. Wanneer bv de strijdende partijen de uitvoering van deze<br />

humanitaire missie belemmeren, wordt door de Veiligheidsraad een machtiging tot geweldgebruik<br />

gegeven.<br />

ECOSOC= Economische en Sociale Raad:<br />

Deze heeft tot taak het bevorderen van de samenwerking op economisch, sociaal en humanitair<br />

gebied. Hij telt 54 leden, waarvan 1/3 jaarlijks door de Algemene Vergadering wordt gekozen. De<br />

permanente leden van de Veiligheidsraad maken continu deel uit van ECOSOC. Besluitvorming<br />

geschiedt bij gewone meerderheid van stemmen. De functie van dit orgaan is een meer<br />

toezichthoudende en coördinerende dan een beleidsvormende. Ook is de ECOSOC het<br />

verbindingskanaal met de zgn. gespecialiseerde organisaties.<br />

Het Secretariaat:<br />

De VN wordt ambtelijk ondersteund door een secretariaat. De VN- ambtenaren zijn volstrekt<br />

onafhankelijk en dienen geen instructie van de regering van het land waar zij vandaan komen te<br />

krijgen. Hun onafhankelijkheid wordt versterkt door het feit dat zij bepaalde immuniteiten binnen de lid-<br />

staten genieten. Het Secretariaat wordt geleid door de Secretaris- Generaal. De SG heeft behalve een<br />

administratieve functie, ook een politieke functie. Iedere zaak die een gevaar vormt voor de int. Vrede<br />

kan hij onder de aandacht van de Veiligheidsraad brengen. Ook brengt hij jaarlijks rapport uit over het<br />

functioneren van de organisatie aan de AV.<br />

Je hebt autonome organen en gespecialiseerde organisaties. Deze laatste berust hun instelling niet op<br />

een verdrag, maar op een resolutie van de Algemene Vergadering. Voordeel bij deze organen is dat<br />

de werkzaamheden onmiddellijk een aanvang kunnen nemen, omdat niet gewacht hoeft te worden tot<br />

het noodzakelijke aantal bekrachtigingen is ontvangen en dat alle leden van de VN bij die activiteiten<br />

betrokken zijn.<br />

VB autonome organen= UNICEF en UNCTAD.<br />

Gespecialiseerde organisaties zijn organisaties die berusten op een verdrag en dus naast de VN een<br />

afzonderlijke status hebben. Ze zijn met de VN in verband gebracht d.m.v. een door de ECOSOC met<br />

hen gesloten overeenkomst. Het zijn functionele organisaties en hebben een tot 1 onderwerp<br />

20


afgebakend werkterrein. VB is het IMF.<br />

Belangrijk = WTO (Wereldhandelsorganisatie)= opvolger van GATT.<br />

De WTO is ene op een verdrag berustende intergouvernementele organisatie. De organisatie is<br />

gericht op vrijmaking van de internationale wereldhandel. De WTO bestrijkt ook de internationale<br />

handel in diensten. Ook kent de WTO een regeling voor de beslechting van handelsgeschillen.<br />

Hoofdstuk 12 Regionale organisaties met een intergouvernementeel karakter<br />

Paragraaf 12.1: Inleiding<br />

Nederland is lid van een aantal mondiale organisaties en van een aantal regionaal georiënteerde<br />

organisaties.<br />

De regionale organisaties waarvan Nederland lid is, kunnen worden onderscheiden in:<br />

• Algemene organisaties. Bijvoorbeeld de Raad van Europa en de organisatie voor veiligheid en<br />

samenwerking in Europa.<br />

• Collectieve verdedigingsorganisaties. Bijvoorbeeld de West-Europese Unie en de NAVO.<br />

• Economische organisaties. Bijvoorbeeld de Benelux en de Europese organisatie voor economische<br />

samenwerking en ontwikkeling.<br />

Paragraaf 12.2: De Raad van Europa<br />

Na afloop van de Tweede wereldoorlog was de sterke overtuiging aanwezig dat een nauwere<br />

samenwerking tussen de Europese staten gewenst was.<br />

5 mei 1949 wordt het statuut van de Raad van Europa getekend, waarbij voor het eerst in de<br />

geschiedenis ook een orgaan werd gecreëerd dat de bevolkingen van de lidstaten zou<br />

vertegenwoordigen. Binnen deze nieuwe organisatie zouden alle zaken kunnen worden besproken die<br />

voor samenwerking van belang zijn (defensie uitgezonderd) met als doel onder meer het bereiken van<br />

grotere Europese eenheid.<br />

In 1950 ging de Raad van Europa van start. De Raad staat open voor alle Europese staten die de<br />

beginselen van de rechtsstaat erkennen en de rechten van de mens beschermen. Om deze reden<br />

konden enkele landen, Spanje, Portugal en Midden-Oost Europa, pas later tot de raad toetreden.<br />

Op dit moment zijn op 3 na, alle 41 landen van Europa lid van de organisatie.<br />

De Raad van Europa heeft niet de functie vervuld die men hem oorspronkelijk had toegedacht.<br />

Een aantal landen was namelijk niet bereid verder te gaan dan grotendeels intergouvernementele<br />

samenwerking. Andere landen besloten buiten het kader van de raad een verregaande samenwerking<br />

op gang te brengen met supranationale trekken. Dit leidde tot de oprichting van de Europese<br />

Gemeenschap.<br />

De Raad van Europa kent de volgende organen:<br />

• Het comité van ministers: In dit orgaan zijn de regeringen van de lidstaten vertegenwoordigd door of<br />

hun minister van buitenlandse zaken of door (wat regel is) hun permanente vertegenwoordigers. In het<br />

comité geldt de unanimiteitsregel (= een lidstaat kan nooit tegen zijn zin tot iets verplicht worden). Men<br />

kan ook deelakkoorden afspreken. Dit zijn akkoorden waarin slechts een deel van de lidstaten<br />

participeert. Voorbeeld Europese Commissie voor Democratie door Recht.<br />

• De raadgevende vergadering (ook wel parlementaire vergadering of Assemblee genoemd): Bestaat<br />

ui 291 leden van de nationale parlementen die ook door de nationale parlementen worden<br />

aangewezen. Nederland mag 7 afgevaardigden sturen. Het aantal afgevaardigden dat een land mag<br />

sturen hangt af van de grootte van de bevolking in een bepaald land.<br />

• Het congres van lokale en regionale autoriteiten van Europa: Dit tweede raadgevende orgaan werd<br />

in 1994 opgericht. De activiteiten van het congres zijn er vooral op gericht om lokaal eb regionaal<br />

zelfbestuur te bevorderen in de nieuwe lidstaten uit Oost- en Midden Europa.<br />

• Het secretariaat onder leiding van de Secretaris-generaal<br />

De gebruikelijke procedure is dat, wanneer uit het debat blijkt dat op een bepaald gebied een nadere<br />

regeling gewenst is, een aanbeveling dienaangaande tot het comité wordt gericht. Als deze het eens<br />

is met de vergadering wordt een comité van regeringsdeskundigen ingesteld, dat tot het ontwerpen<br />

van de regeling overgaat.<br />

Het resultaat wordt door de vergadering en het comité besproken en vervolgens aan de lidstaten<br />

voorgelegd ter tekening en bekrachtiging.<br />

Op deze wijze is bijvoorbeeld de Europese Conventie voor de Mensenrechten tot stand gekomen.<br />

Paragraaf 12.3: De organisatie voor veiligheid en samenwerking in Europa (OVSE)<br />

21


De OVSE was aanvankelijk niet opgezet als een internationale organisatie. Op initiatief van de Sovjet<br />

Unie werd in 1973 een conferentie bijeen geroepen waaraan alle landen van Europa (met uitzondering<br />

van Albanië), de Verenigde Staten en Canada deelnamen.<br />

Dit resulteerde in 1975 in de plechtige ondertekening van de Slotakte van Helsinki (geen verdrag).<br />

Deze slotakte bevat naast een groot aantal regels die de onderlinge betrekkingen zullen beheersen<br />

een groot aantal afspraken ter versterking van de economische samenwerking, ter bevordering van de<br />

menselijke contacten op allerlei gebied en ter vermindering van de militaire confrontatie.<br />

Typerend voor de gekozen vorm van samenwerking was dat er voorzien werd in vervolg<br />

bijeenkomsten tijdens welke periode geëvalueerd wordt in hoeverre de gestelde doeleinden zijn<br />

bereikt en de toekomstige route wordt bepaald.<br />

Alhoewel samenwerking in eerste instantie zeer stroef verliep, is als gevolg van de ontwikkelingen in<br />

Oost-Europa de OVSE thans een intensief gebruikt kader voor onderling overleg geworden. Soms<br />

leidend tot zeer gedetailleerde afspraken.<br />

Hiermee is een wat paradoxale situatie ontstaan. Aan de ene kant berust deze organisatie nog steeds<br />

niet op een verdrag. Nog steeds wil men de OVSE-landen niet aanduiden als lidstaten, maar alleen<br />

als deelnemende landen. Verder is er nog geen overeenstemming bereikt tussen de deelnemende<br />

landen over het toekennen van rechtspersoonlijkheid aan de OVSE.<br />

Anderzijds verschilt de OVSE in haar institutionele structuur niet van andere internationale<br />

organisaties en functioneert zij in de praktijk ook als zodanig.<br />

De overeengekomen gedragsregels zijn verplichtend.<br />

Inmiddels is er een discussie op gang gekomen over het toekennen van rechtspersoonlijkheid aan de<br />

OVSE. Enkele landen, met name de VS, verzetten zich hiertegen. In de praktijk wordt echter steeds<br />

meer de behoefte gevoeld de organisatie een meer formele status te geven, vooral nu regelmatig<br />

OVSE-missies naar crisisgebieden worden gezonden en daarnaast OVSE-functionarissen behoefte<br />

hebben aan een rechtspositie vergelijkbaar met die van personeel van andere internationale<br />

organisaties.<br />

Institutioneel ziet de OVSE er als volgt uit:<br />

Het hoogste orgaan is de bijeenkomst van staatshoofden dan wel regeringsleiders die eenmaal per<br />

twee jaar plaatsvindt.<br />

De Raad van ministers (van buitenlandse zaken) is het centrale besluitvormend en besturend orgaan<br />

en komt eenmaal per jaar bijeen met als ondergeschikt lichaam een ambtelijke raad die tweemaal per<br />

jaar vergadert.<br />

De dagelijkse gang van zaken wordt geregeld in de permanente raad op ambassadeursniveau (komt<br />

bijeen in Wenen) onder leiding van de fungerend voorzitter, een land dat voor een periode van een<br />

jaar wordt aangewezen.<br />

Sinds 1992 is er tevens een Secretaris-Generaal.<br />

In 1991 is door afgevaardigden van de parlementen van de aan de toenmalige CVSE deelnemende<br />

staten overgegaan tot oprichting van een Parlementaire Assemblee, bestaande uit delegaties uit de<br />

nationale parlementen. Dit is een delibererend orgaan waaraan geen bevoegdheden zijn toegekend.<br />

Het secretariaat van het Assemblee is gevestigd in Kopenhagen.<br />

Een van de belangrijkste taken van de OVSE is conflictvoorkoming en crisisbeheersing.<br />

Voor wat betreft de conflictvoorkoming kan in de eerste plaats worden genoemd de instelling van de<br />

hoge functie van Hoge Commissaris inzake minderheden. De Hoge Commissaris kan zich op eigen<br />

gezag bemoeien met minderhedenproblemen die zich zouden kunnen ontwikkelen tot conflicthaarden<br />

en gaat met name bemiddelend te werk.<br />

Op het gebied van crisisbeheersing kunnen vredesbewarende operaties worden ingesteld. Aangezien<br />

de OVSE zelf niet over militaire middelen beschikt, kan zij een beroep doen op de NAVO en/of WEU<br />

dan wel op het GOS.<br />

In de OVSE participeren thans alle Europese Staten, de Verenigde Staten en Canada. Doch ook die<br />

voormalige republieken van de Sovjet-Unie die in Azië zijn gelegen. Desalniettemin beschouwt de<br />

OVSE zich als een regionale organisatie.<br />

Alhoewel de binnen de organisatie bestaande unanimiteitsregel op een aantal punten is afgezwakt, is<br />

zij toch nog in hoge mate bepalend over het functioneren ervan. Aangezien ieder deelnemend land<br />

potentieel over een veto beschikt, is doorgaans langdurig onderhandelen nodig, hetgeen de slagkracht<br />

nadelig beïnvloedt.<br />

Paragraaf 12.4: De West-Europese Unie (WEU)<br />

In 1948 werd een verdrag gesloten tussen Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de drie Benelux-<br />

22


staten, waarin zij zich verplichtten elkaar gewapend te hulp te komen indien een van hen zou worden<br />

aangevallen. Deze zogenaamde West-Europese Unie werd in belang al spoedig overvleugeld door de<br />

het volgend jaar opgerichte NAVO en leidde derhalve een sluimerend bestaan.<br />

Later werd het lidmaatschap uitgebreid met Duitsland en Italië. In november 1988 zijn ook Spanje en<br />

Portugal tot de organisatie toegetreden.<br />

Bij het verdrag van Maastricht is overeengekomen dat de WEU een integrerend deel uitmaakt van de<br />

ontwikkeling van de Europese Unie. Men zou de WEU derhalve de toekomstige militaire component<br />

van de Unie kunnen noemen. In verband daarmee is Griekenland in 1994 tot de WEU toegetreden,<br />

terwijl Ierland en Denemarken en, na de uitbreiding van de Unie in 1994 ook Finland, Oostenrijk eb<br />

Zweden als waarnemer zijn toegelaten.<br />

Tijdens de in juni 1997 gehouden top in Amsterdam, waar het Verdrag van Maastricht werd herzien,<br />

bleek het echter nog niet mogelijk de WEU te doen opgaan in de EU. Maar de crisis rondom Kosovo<br />

heeft opnieuw de noodzaak onderstreept om vaart te maken met Europese samenwerking op defensie<br />

terrein.<br />

Tegenwoordig is van belang dat de WEU gelegen in het feit dat zij de lidstaten verdergaande<br />

verplichtingen oplegt in geval van een gewapende aanval op één hunner dat uit het NAVO-verdrag,<br />

waarvan zij ook allemaal lid zijn, voortvloeien. Het verdrag van de West-Europese Unie verplicht tot<br />

gewapende bijstand.<br />

In 1992 is besloten dat de WEU niet meer uitsluitend dient ter beveiliging van het territoir der lidstaten,<br />

doch dat de WEU-eenheden ook op verzoek van de VN, de OVSE en de EU kunnen worden ingezet<br />

voor humanitaire operaties en voor vredesbewarende en vredesafdwingende taken.<br />

Andere WEU taken zijn het opnieuw opbouwen van het politieapparaat in Albanië en het assisteren bij<br />

het opruimen van mijnen in Kosovo.<br />

Paragraaf 12.5: De Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO)<br />

De NAVO werd in 1949 opgericht, na de communistische machtsovername in het toenmalige Tsjecho-<br />

Slowakije, ter bezegeling van de betrokkenheid van de VS bij de verdediging van Europa.<br />

Binnen de NAVO geldt dat een aanval op een van de lidstaten moet worden gezien als een aanval op<br />

alle lidstaten (art. 5 NAVO Verdrag). Iedere staat beslist echter op eigen wijze op welke wijze hij de<br />

direct aangevallene te hulp zal komen. Van deze vrijheid is in de praktijk echter weinig overgebleven.<br />

De grond van nader overeengekomen regelingen zijn de strijdkrachten van de lidstaten namelijk<br />

grotendeels geïntegreerd. In vredestijd staan zijn onder nationale soevereiniteit, maar bij een<br />

gewapend conflict worden zij ter beschikking gesteld van de NAVO die hiervoor verschillende<br />

commando’s heeft ingesteld.<br />

Het belangrijkste commando is SACEUR (= Supreme Allied Commander in Europe). De<br />

SACEUR heeft alle landstrijdkrachten op het West- en Centraal Europese vasteland onder zijn bevel.<br />

Het belangrijkste orgaan is de Noord-Atlantische Raad (NAR), bestaande uit de ministers van<br />

buitenlandse zaken of hun permanente vertegenwoordigers. De NAR is een permanent orgaan, omdat<br />

hij ten alle tijden kan worden ingeroepen.<br />

In de NAR worden gecoördineerde beleidsafspraken gemaakt, waaraan regeringen zich committeren.<br />

De vergaderingen van de NAR en die van het DPC (Defence Planning Commitee), waarin de<br />

ministers van defensie van de lidstaten bijeen komen, staan onder voorzitterschap van de Secretarisgeneraal<br />

van de organisatie.<br />

De functie van deze Secretaris-Generaal is niet puur administratief. De Secretaris-generaal zal zich<br />

ook niet van politieke uitspraken onthouden.<br />

Buiten het verdrag om heeft zich een parlementair lichaam geconstitueerd, bestaande uit<br />

afgevaardigde van de nationale parlementen. Deze Noord Atlantische Vergadering of NAVOassemblee<br />

publiceert studies en houdt de nationale parlementen betrokken bij de<br />

defensieaangelegenheden. Juridisch gezien heeft zij geen bevoegdheden.<br />

Verder kent de NAVO tal van suborganen.<br />

De huidige taak van de NAVO is neergelegd in het zogenaamde Strategisch Concept dat in 1999 in<br />

Washington werd aanvaard. Hierin is onder meer overeengekomen dat de NAVO ook een preventieve<br />

taak heeft en dat zij ook in crisissituaties zal kunnen optreden die buiten de reikwijdte van art. 5 vallen.<br />

Evenals de WEU heeft ook de NAVO zich beschikbaar gesteld voor het vervullen van vredestaken op<br />

verzoek van de VN en de OVSE.<br />

Paragraaf 12.6: De organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling (OESO)<br />

Nadat Europa zich had hersteld en de geldstroom van de Marshallhulp was opgedroogd, besloot men<br />

de economische samenwerking en consultatie voort te zetten. De organisatie werd in 1960<br />

23


omgevormd tot de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). In Engelse<br />

afkortingen OECD.<br />

De OESO dient voornamelijk als forum waarbinnen het economisch en sociaal beleid wordt besproken<br />

en ontwikkeld.<br />

Na de oliecrisis van 1974 werd in het kader van de OESO het Internationaal Energie Agentschap<br />

opgericht, waarvan alle lidstaten deel uitmaken. Doelstelling is het stroomlijnen en beperken van het<br />

energiegebruik van de lidstaten en het vormen van een vangnetconstructie voor tijden van crisis,<br />

bijvoorbeeld door het aanhouden van voorraden.<br />

Het belangrijkste orgaan binnen de OESO is de Raad van ministers, waarvan de lidstaten niet alleen<br />

door de ministers van buitenlandse zaken vertegenwoordigd kunnen worden, maar ook door<br />

vakministers wanneer voor die ministers van belang zijnde aangelegenheden aan de orde zijn.<br />

Besluiten bij unanimiteit genomen, kunnen bindend zijn voor de lidstaten. Onthouding is geen<br />

belemmering voor de totstandkoming van een rechtsgeldig besluit. In dat geval zijn alleen de staten<br />

die een voorstem hebben uitgebracht gebonden.<br />

Naast de Raad van ministers kent de OESO een secretariaat, onder leiding van een Secretarisgeneraal<br />

die ook weer niet alleen een zuivere administratieve functie bekleedt en de vergaderingen<br />

van de raad voorzit.<br />

De OESO die in Parijs is gevestigd, is vooral bekend geworden door haar jaarlijkse prognoses op het<br />

gebied van economische ontwikkelingen en werkgelegenheid.<br />

Paragraaf 12.7: De Benelux<br />

Reeds tijdens de Tweede Wereldoorlog spraken de regeringen van Nederland, België en Luxemburg<br />

af om na de oorlog tot een nauwere samenwerking te komen.<br />

Via allerlei partiële regelingen leidde dit in 1958 tot de sluiting van het Benelux Unie Verdrag.<br />

Doelstelling is de totstandkoming van een economische unie waarbij de binnengrenzen vrijwel volledig<br />

geslecht worden voor wat het economisch verkeer en het verkeer van personen betreft.<br />

Hoewel deze doelstelling tot op grote hoogte is verwezenlijkt, is de Benelux in grote mate<br />

overschaduwd door de Europese Gemeenschap.<br />

Het belangrijkste orgaan is het Comité van Minsiters, dat bestaat uit telkens drie ministers van elk der<br />

deelnemende staten. Onder toezicht van het Comité wordt het eigenlijke werk, de verwezenlijking van<br />

de economische unie, verricht door commissie van ambtenaren uit de deelnemende staten onder<br />

leiding van de Benelux-raad, een ambtelijk orgaan.<br />

Omdat tal van zaken die vroeger behoorden tot de nationale bevoegdheid, zijn overgebracht naar<br />

Benelux-niveau en zich derhalve onttrekken aan de controle der nationale parlementen, is men<br />

overgegaan tot oprichting van een parlementair orgaan. Dit parlementaire orgaan bestaat uit 21<br />

Nederlandse, 21 Belgische en 7 Luxemburgse parlementariërs.<br />

Deze groep parlementariërs wordt ook wel de Interparlementaire Raad genoemd. Deze raad heeft<br />

slechts een adviserende bevoegdheid. Het belang van de raad is echter een communicatiefunctie<br />

tussen de nationale parlementen.<br />

Het secretariaat van de Benelux is gevestigd in Brussel. Aan het hoofd staat altijd een uit Nederland<br />

afkomstige Secretaris-generaal.<br />

De Benelux is een vorm van harmonisatie. Een verregaand voorbeeld van deze harmonisatie is het<br />

opstellen van een eenvormige wet. Dit wil zeggen dat in elk deelnemend land dezelfde wet wordt<br />

ingevoerd. In het geval van de Benelux is het merkenrecht een goed voorbeeld.<br />

Hoofdstuk 13 De Europese Unie – achtergronden en institutionele structuur<br />

Samenwerking Omschrijving<br />

EGKS (Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal) Opgericht na de WO II in 1951 voor een duur<br />

van 50 jaar. Het doel was het voorkomen van een nieuwe wereldoorlog door afspraken te maken over<br />

de inperking van de oorlogsindustrie.<br />

EDG (Europese Defensie Gemeenschap) Opgericht in 1952 door de landen die ook het EGKSverdrag<br />

ondertekenden (Frankrijk, BRD, Italië, België, Nederland en Luxemburg). Doel was<br />

voorkomen dat de deelnemers hun legers niet tegen elkaar in zouden zetten. Dit door de<br />

strijdkrachten te integreren en onder supranationaal gezag te stellen.<br />

EEG (Europese en Economische Gemeenschap) Opgericht in 1957 in Rome. Samenwerking op<br />

economisch gebied. Ook weer tussen de EGKS-landen<br />

EURATOM (Europese Gemeenschap voor Atoomenergie) Op aandringen van de Fransen<br />

24


tegelijkertijd met de EEG opgericht.<br />

Een aantal jaren hebben de drie (EGKS, EDG en EEG) gefunctioneerd met afzonderlijke<br />

regelgevende en uitvoerende instellingen. In 1965 is echter een fusieverdrag ondertekend waarin<br />

staat dat de aparte regelgevende en uitvoerende instellingen tot één Raad van Ministers en één<br />

Commissie worden gefuseerd. Voor de rest zijn de gemeenschappen niet samengegaan. Dit heeft tot<br />

gevolg dat de Europese Commissie de ene keer als EEG-instelling functioneert en dan weer als<br />

EGKS-instelling.<br />

Het aantal lidstaten is uitgegroeid van zes naar vijftien. De toelatingsprocedure is vastgelegd in art. 49<br />

EU-verdrag.<br />

De samenwerking in het kader van de gemeenschappen bedroeg in beginsel uitsluitende een<br />

economisch karakter.<br />

Er zijn verschillende vormen van economische samenwerking denkbaar:<br />

• De vrijhandelszone. De daaraan deelnemende landen schaffen onderling alle douanerechten en<br />

andere handelingsbelemmeringen af. Tegenover derden handhaaft ieder land echter zijn eigen<br />

nationale douaneregeling. Alleen binnen de regionale samenwerking geproduceerde goederen mogen<br />

van de liberalisatie profiteren. Om te voorkomen dat derden hun producten alleen maar exporteren via<br />

de lidstaat met de laagste douanetarieven, is het verplicht dat producten een certificaat van oorsprong<br />

bevatten waarin de herkomst staat. Het derdeland moet dan het verschil in douanerechten tussen het<br />

land van import en land van bestemming betalen.<br />

• De douane-unie (Art. 23 EG). Bij dit model worden door de leden ook onderling de douanerechten en<br />

andere handelsbelemmeringen onderling afgeschaft. Ze treden echter met een gezamenlijk<br />

buitentarief naar buiten. Alle verrekeningen aan de binnengrens kunnen dan achterwege blijven. Er<br />

bestaat nog wel een verschil doordat de accijnzen en omzetbelastingen niet in alle lidstaten gelijk zijn<br />

gesteld.<br />

• De gemeenschappelijke markt (Art. 2 EG). De bovenstaande twee hebben alleen betrekking op het<br />

goederenverkeer. Door de afschaf van de douanerechten gaan producenten voor een grotere markt<br />

produceren. Toch is die markt nog niet geheel vrij, omdat men de plaats van productie niet zelf kan<br />

kiezen. Voor een vrije markt moet sprake zijn van vrij verkeer van producten, werknemers, diensten<br />

betalingen en kapitaal. Voor het goed functioneren van de gemeenschappelijke markt, moeten<br />

nationale wetgevingen op bepaalde gebieden geharmoniseerd worden.<br />

• De economische Unie. Bij de vorige ging het om wegnemen van belemmeringen, hierbij gaat het ook<br />

om een actief gemeenschappelijk handelen. Nationale wetgeving moet op veel gebieden<br />

geharmoniseerd worden om ongelijkheid af te schaffen en zo het gemeenschappelijke beleid te<br />

stimuleren. Nationale prioriteitstellingen kunnen niet gehandhaafd blijven.<br />

De EG beruste aanvankelijk op de gedachte van de gemeenschappelijke markt. De laatste<br />

belemmeringen moesten weggenomen zijn voor 31 december 1992. Dit is voor een groot deel gelukt<br />

in de vorm van een interne markt. Dit is een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van<br />

goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd volgens de bepalingen van het EG-Verdrag.<br />

Dit beleid is minder ruim dan de ‘gemeenschappelijke markt’ dat ook verzekering van een regime van<br />

onvervalste mededinging en een gemeenschappelijke handelspolitiek omvat.<br />

Voorstanders van Europese integratie hebben de economische integratie gezien als middel om tot<br />

nauwere politieke samenwerking te komen (spill-over-concept). Dit bleek ook waar te zijn. Nauwere<br />

politieke samenwerking ontstond in 1970 op het gebied van de buitenlandse politiek. Deze<br />

samenwerking is de EPS (Europese Politieke Samenwerking) en berustte op een verdrag, de<br />

Europese Akte (1986). Hierin stond ook dat de interne markt in 1992 voltooid moest zijn. De politieke<br />

samenwerking kreeg een nieuwe impuls tijdens een intergouvernementele conferentie waar met het<br />

het Verdrag van Maastricht (1993) de EU werd opgericht. Naast verdieping van de economische<br />

integratie en verbetering van het gemeenschappelijke buitenlands- en veiligheidsbeleid, moet ook<br />

samengewerkt gaan worden op gebied van justitie en binnenlandse zaken.<br />

EUROPESE UNIE berust op drie pijlers: De gewijzigde EG-verdragen. Gemeenschappelijk<br />

buitenlands – en veiligheidsbeleid. Politiële en justitiële samenwerking. Samenwerking is<br />

supranationaal Samenwerking is intergouvernementeel.<br />

Dit blijkt uit de volgende verschillen:<br />

1. In kader van de EG-verdragen beschikken de communautaire instellingen over wezenlijk meer<br />

bevoegdheden dan de andere twee pijlers.<br />

2. Raad kan beslissen krachtens een gekwalificeerde meerderheid, bij andere twee pijlers moet<br />

25


esloten worden op basis van unanimiteit.<br />

3. Communautaire besluiten werken veel indringender door in de nationale orde dan besluiten van de<br />

andere twee pijlers.<br />

Het Unieverdrag in vogelvlucht:<br />

I. Gemeenschappelijke bepalingen.<br />

o Besluit tot oprichting van de EU (art. 1 EU).<br />

o Unie beschikt over 1 institutioneel kader dat zorg draagt voor samenhang in intern en extern<br />

optreden (art. 3 EU).<br />

o Unie is gegrondvest op beginselen van vrijheid, democratie en rechtsstaat (art. 6 EU).<br />

o Gevolgen van schenden van deze beginselen staan in art. 7 EU.<br />

II. III, en IV: wijzigingen van de drie EG-verdragen. -Nieuwe bepalingen over de invoer van de EMU<br />

(artt. 98-111 EG). Bevat ook meer niet-economische onderwerpen.<br />

o Titel IV is nieuw ingevoerde titel bij Verdrag van Amsterdam.<br />

o Art. 13 EG is ruim geformuleerd.<br />

o Doelstellingen van EG staan in art. 2 EG. Deze moeten worden bereikt met de middelen genoemd in<br />

art. 3 en 4 EG.<br />

o Art. 5 Eg: bij optreden 3 beginselen in acht nemen: attributiebeginsel(organisatie beschikt alleen<br />

over de bevoegdheden die ze door lidstaten toebedeeld hebben gekregen), subsidiariteitsbeginsel<br />

(bestuur moet zo dicht mogelijk bij de burger, dus alleen optreden wanneer lidstaat zelf de doelstelling<br />

niet voldoende kan realiseren.) en het proportionaliteitsbeginsel (optraden van de Gemeenschap mag<br />

niet verder reiken dan nodig is om doelstellingen van EG-verdrag te realiseren).<br />

III. het gemeenschappelijke buitenlands –en veiligheidsbeleid. (GBVB) Europese Raad stelt bij<br />

consensus de beginselen, algemene richtsnoeren en strategieën vast voor GBVB (art. 13 EU). De<br />

Raad van Ministers neemt de besluiten voor bepalen en uitvoeren GBVB. Raad wordt bijgestaan door<br />

Secretaris-generaal (art. 26 EU). EPS was alleen voor coördinatie van buitenlandbeleid, GBVB is er<br />

voor een gemeenschappelijk beleid.<br />

o Art. 12 Eu noemt de vijf middelen om de doelstellingen van het GBVB nader gestalte te geven.<br />

o Besluiten worden genomen bij unanimiteit, er is echter de mogelijkheid tot constructieve onthouding,<br />

stemonthouding staat niet in de weg aan aanvaarden Raadsbesluit (art. 23 lid 1 EU).<br />

o Twee uitzonderingen op unanimiteitsregel:<br />

1. procedurekwesties.<br />

2. Art. 23 lid 2<br />

o GBVB-aangelegenheden die leiden tot economische sancties worden met gekwalificeerde<br />

meerderheid genomen. Maatregelen van economische aard vallen immers binnen de eerste pijler.<br />

IV. politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (PJSS). -Doelstellingen staan in art. 29 EU.<br />

o Middelen ook in dit artikel.<br />

o Het gaat om samenwerking en niet om gemeenschappelijk beleid zoals bij GBVB.<br />

o Instrumenten voor de samenwerking staan in art. 34 lid 2 EU.<br />

o Besluitvormingsprocedures staan in art. 34, lid 3 en 4.<br />

V. nauwere samenwerking. Er is sprake van gedifferentieerde integratie. Dit houdt in dat landen die<br />

nauwer samen willen werken, hiertoe gemachtigd zijn. Andere lidstaten kunnen zich desgewenst later<br />

bij de samenwerking aansluiten.<br />

VI. slotbepalingen<br />

Instellingen en organen:<br />

Verwezenlijken doelstellingen: 5 organen instellingen (at 7, lid 1 EG):<br />

1. Europese Parlement<br />

2. De Raad<br />

3. Commissie<br />

4. Hof van Justitie<br />

5. Rekenkamer<br />

De Europese Raad<br />

Deze is samengesteld uit staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten en de voorzitter van de<br />

Commissie. Zij worden bijgestaan door ministers van Buitenlandse Zaken. De Raad komt minstens<br />

tweemaal per jaar bijeen onder voorzitterschap van staatshoofd/regeringsleider die het voorzitterschap<br />

voert. Na elke bijeenkomst brengt de Raad verslag uit aan het Parlement. Ook moet ieder jaar een<br />

jaarverslag gemaakt worden over de vorderingen van de Unie (art. 4 EU). De raad is ook het hoogste<br />

Unieorgaan. De oprichting en het functioneren van de Raad hebben aanvankelijk veel kritiek<br />

losgemaakt. Vooral werd gevreesd voor aantasting van supranationale model. Het exclusieve<br />

initiatiefrecht van de Commissie zou erdoor aangetast worden en het Europese Parlement (EP) zou<br />

26


uitenspel komen te staan. Art. 4 EU betrekt het EP wel bij het werk van de Europese Raad, maar die<br />

betrekking is minimaal en beperkt zich vooral tot het in ontvangst nemen van de verslagen. De positie<br />

van de Commissie is iets sterker, omdat zij deel uitmaakt van de Europese Raad. De laatste jaren is<br />

de kritiek verstomd doordat de Raad belangrijke besluiten wist te nemen ( EMU, Verdragen van<br />

Maastricht enz…..).<br />

Het Europees Parlement (EP)<br />

Is de EG-instelling die de bevolking van de lidstaten en daarmee ook het democratische gehalte van<br />

het Europese integratieproces vertegenwoordigt (art. 189 EG). Sinds 1979 worden leden voor een<br />

termijn van 5 jaar rechtstreeks gekozen. In iedere lidstaat wordt volgens de daar geldende<br />

kiesprocedure gekozen. Voor de toekomst is eenvormige procedure voorzien (art. 190 EG). Het aantal<br />

leden is 626. Afhankelijk van grootte en gewicht kiest iedere bevolking een aantal afgevaardigden.<br />

Eenmaal gekozen, functioneert men niet naar nationaliteit, maar naar politieke gezindheid. Art. 191<br />

bepaalt dat Europese politieke partijen een belangrijke rol spelen bij de integratie. Het EP werkt met<br />

bepaalde commissies voor speciale deelonderwerpen. EP heeft in tweede en derde pijler vooral een<br />

adviserende bevoegdheid. In de eerste pijler heeft zij ook nog andere bevoegdheden:<br />

• Politieke controle. Het EP oefent controle uit op de Commissie. Relevante artikelen hierbij zijn: art.<br />

214, 201, 193 EG.<br />

• Wetgevende bevoegdheden. De Raad kon weliswaar geen regel stellen zonder het EP te<br />

raadplegen, maar de gegeven adviezen waren niet bindend en konden door de Raad naast zich<br />

neergelegd worden. Geleidelijk zijn de wetgevende bevoegdheden van het Parlement uitgebreid.<br />

• Budgettaire bevoegdheden. Het EP kan de ontwerpbegroting vanaf 1977 verwerpen ‘om gewichtige<br />

redenen’. Een tweederde meerderheid is dan wel vereist (art. 272 EG). Ook de Raad moet met de<br />

ontwerpbegroting instemmen. Raad + EP = begrotingsautoriteit. Ook moet het EP achteraf<br />

goedkeuring verlenen over de uitvoering van de begroting door de Commissie (kwijting).<br />

• Overige bevoegdheden. EP kan de Commissie verzoeken haar initiatiefrecht te gebruiken (art. 192<br />

EG) en kan verzoekschriften van burgers van de Unie in ontvangst nemen (art. 194 EG).<br />

De Raad van de Europese Unie<br />

Raad van Ministers van de Unie wordt gevormd door vertegenwoordigers van de lidstaten en telt dus<br />

15 leden. Voorzitterschap wisselt per 6 maanden, gaat op alfabetische volgorde (art. 203 EG). Wie de<br />

lidstaat vertegenwoordigt, zal in EG-kader afhangen van onderwerp dat in de Raadsvergadering wordt<br />

behandeld. (art. 203 EG). Algemene beleid wordt bepaald door de Raad in samenstelling met<br />

ministers van Buitenlandse Zaken. Het kan voorkomen dat de Raad in verschillende samenstellingen<br />

tegelijkertijd op verschillende plaatsen bijeenkomt. De Raad is het besluitvormende orgaan bij uitstek<br />

van de EG, alleen heeft het wel de Europese Raad boven zich en op sommige terreinen het EP als<br />

medewetgever gekregen. Daarnaast heeft de Raad de taak het algemene economische beleid te<br />

coördineren en verdragen te sluiten met derde landen of andere internationale organisaties (art. 300<br />

EG)<br />

Alle lidstaten hebbenen permanente vertegenwoordiging bij de Europese Unie. De hoofden hiervan<br />

(ambassadeurs) vormen het Comité van permanente vertegenwoordigers (COREPER). Dit comité<br />

komt enkele keren per week bijeen en speelt een belangrijke rol bij het functioneren van de Raad.<br />

Formeel heeft het COREPER geen beslissingsbevoegdheid, de macht moet echter niet onderschat<br />

worden. Zijn onzichtbare machtsfactor in het communautaire besluitvormingsproces. Tenzij het EGverdrag<br />

anders bepaalt, worden besluiten genomen bij volstrekte meerderheid van stemmen. De Raad<br />

heeft zeker niet de positie van alleenheerser: hij is afhankelijk van een voorstel van de Commissie en<br />

veel gevallen is medewerking van het Parlement vereist.<br />

De Europese Commissie<br />

Bestaat uit 20 Commissarissen die op grond van hun algemene bekwaamheid gekozen worden. (art.<br />

213, lid 1 EG) Zij worden door de regeringen van de lidstaten gezamenlijk benoemd voor een termijn<br />

van 5 jaar en zijn herbenoembaar (art. 214, lid 1 EG). De leden zijn onafhankelijk en staan niet onder<br />

instructie van regering of enig ander lichaam (art. 213, lid 2 EG). Heeft het karakter van een<br />

supranationale instelling. De hoofdtaken van de Commissie:<br />

• Initiatiefrecht. Zonder een voorstel van de Commissie kan een EG-besluit meestal niet rechtsgeldig<br />

tot stand laten komen.<br />

• Autonome beslissingsbevoegdheden. Als het EG-verdrag hiervoor grondslag biedt. Dit is m.n. het<br />

geval op gebied steunverlening en mededingingsbeleid.<br />

• <strong>Ex</strong>terne vertegenwoordiging. Bv. Bij diplomatieke betrekkingen of bij het voeren van<br />

onderhandelingen met derden/internationale organisaties.<br />

• Toezichthoudende functie. Naleving van het gemeenschapsrecht door natuurlijke en rechtspersonen.<br />

27


Onder tweede en derde pijler zijn de bevoegdheden van de Commissie veel beperkter.<br />

Het Hof van Justitie van de EG<br />

Kerntaak staat in art. 220 EG. Bestaat uit 15 rechters, benoemd voor 6 jaar en herbenoembaar (art.<br />

223 EG). Ook zijn er 8 advocaten-generaal. Taken: art. 222 EG. Heeft integrale rechtsmacht in het<br />

kader van de eerste pijler, een beperkte rechtsmacht in het kader van de derde pijler en nog geen<br />

bevoegdheid onder de tweede pijler. Het Hos spreekt recht volgens beginsel van het geheim van de<br />

Raadskamer. Het is niet mogelijk na te gaan hoe de opvatting van de individuele rechters is geweest.<br />

Toenemende werklast heeft gezorgd voor instelling Gerecht van eerste aanleg ( art. 225 EG). Deze is<br />

met name bevoegd kennis te nemen van klachten van EG-ambtenaren, van beroepen tot<br />

nietigverklaring en van schadevergoedingstransacties. Gerecht is vooral een feitenrechter. Het Hof is<br />

herhaaldelijk een motor van integratie gebleken.<br />

De Rekenkamer<br />

Bestaat uit 15 leden die bij unanimiteit door de Raad worden benoemd voor een periode van 6 jaar en<br />

ook weer herbenoembaar zijn (art. 247 EG). De Rekenkamer onderzoekt de rekeningen van alle<br />

ontvangsten en uitgaven van de Gemeenschappen en brengt rapport uit aan het EP en de Raad (art.<br />

148 EG).<br />

Andere op de EG-verdragen gebaseerde organen:<br />

• Economisch en Sociaal Comité van de EG. Is raadgevend en allerlei sectoren van het economisch<br />

en sociale leven zijn hierin vertegenwoordigd (art. 257 EG).<br />

• Het Comité van de Regio’s. Staat ten dienste van het algemeen belang van de EG. (belangrijk: art.<br />

263-265 EG).<br />

• De Europese Investeringsbank. Vergemakkelijken van de economische expansie (belangrijk: art. 266<br />

en 267 EG).<br />

• ECB. Spilfunctie in vervullen Economische en Monetaire beleid. Handhaving van prijsstabiliteit is erg<br />

belangrijk.<br />

Begroting wordt jaarlijks vastgesteld volgens de procedure van art. 272 EG. De Raad heeft het laatste<br />

woord inzake verplichte uitgaven. Het Parlement heeft amenderingrecht ten aanzien van nietverplichte<br />

uitgaven. Sinds 1971 beschikken de Gemeenschappen over een gemeenschappelijke<br />

begroting. Ook beschikken ze over eigen middelen:<br />

• Heffingen, premies e.d. I.v.m. gemeenschappelijk landbouwbeleid. Op landbouwproducten uit derde<br />

landen wordt bij import in de EG heffing gelegd.<br />

• Douanerechten geheven over geïmporteerde goederen op basis van het gemeenschappelijke<br />

douanetarief.<br />

• Deel van de BTW<br />

• Aanvullende middelenbron. Rechtstreekse bijdragen van de lidstaten. Is een bepaald percentage<br />

van het BNP.<br />

Bevoegdheid tot sluiten verdragen door de EG o.a. in art. 170, 131, 174, 310. De Gemeenschappen<br />

kunnen niet alleen verdragen sluiten, ze kunnen ook zelfstandig toetreden tot internationale<br />

organisaties. Als de materie van het verdrag een aan het supranationale gezag overgedragen<br />

bevoegdheid betreft, kan alleen de EG partij zijn bij het Verdrag met uitsluiting van de lidstaten. Door<br />

de Gemeenschappen gesloten verdragen waarbij een samenwerkingsverband met derden wordt<br />

gecreëerd, dat wordt gekenmerkt door wederzijdse rechten en plichten, gemeenschappelijk optreden<br />

en bijzondere procedures, worden associaties (art. 310 EG) genoemd.<br />

Hoofdstuk 14 De communautaire rechtsorde: bronnen,<br />

besluitvormingsprocedures en karakteristieken<br />

De drie Europese Gemeenschappen (EGKS, Euratom, E(E)G) – waartoe wij ons hier beperken –<br />

vormen de zgn. eerste pijler van de Europese Unie. Het recht van deze gemeenschappen wordt ook<br />

wel communautair recht genoemd. De rechtsbronnen ervan worden vaak onderscheiden in primair<br />

en secundair (afgeleid) gemeenschapsrecht. Het primaire gemeenschapsrecht heeft binnen de<br />

communautaire rechtsorde de hoogste rang. Al overige bepalingen e.d. moeten hierin hun basis<br />

kunnen vinden, en kunnen derhalve op verenigbaarheid met dit recht (primaire EG-recht) worden<br />

getoetst.<br />

Het secundaire gemeenschapsrecht bestaat uit besluiten van EG-instellingen en besluiten van andere<br />

organen. Zij komen via verschillende besluitvormingsprocedures tot stand, welke we nog zullen<br />

28


ehandelen in dit hoofdstuk.<br />

—> nieuwe autonome en supranationale rechtsorde, blijkt uit:<br />

brede reikwijdte van bevoegdheden:<br />

• besluitvormingsmechanisme die toestaan lidstaten tegen hun wil te binden<br />

• juridisch instrumentarium dat burgers en bedrijven, zonder tussenkomst van de staat, rechtstreeks<br />

kan binden ongeacht of er sprake is van een monistisch of dualistisch stelsel (=kenmerkende verschil<br />

tussen EG-recht en het traditionele internationale recht)<br />

• verplichting van nationale rechter tot ‘conforme interpretatie’<br />

• EG-recht heeft voorrang boven onverenigbare nationale wetgeving<br />

Het primaire gemeenschapsrecht (blz. 241)<br />

1. De oprichtings- en wijzigingsverdragen:<br />

o EGKS-verdrag (1951)<br />

o Euratom-verdrag (1957)<br />

o E(E)G-verdrag (1957<br />

Inclusief bijbehorende protocollen, en alle andere verdragen en regelingen waarbij die verdragen zijn<br />

gewijzigd en aangevuld.<br />

2. Algemene rechtsbeginselen<br />

a. Ongeschreven rechtsbeginselen<br />

i. goede trouw,<br />

ii. vertrouwens- en rechtszekerheidbeginsel,<br />

iii. verbod van terug werkende kracht,<br />

iv. ne-bis-in-idem-principe<br />

b. Gepositiveerde rechtsbeginselen<br />

i. Evenredigheidsbeginsel art. 30 EG,<br />

ii. Gelijkheidsbeginsel art. 12 EG,<br />

iii. Het subsidiariteitsbeginsel art. 5 EG,<br />

iv. Het beginsel van Gemeenschapstrouw art. 10 EG<br />

v. Motiveringsbeginsel art. 253 EG<br />

c. Grondrechten art. 6 lid 2 EG —> ook nationale wetgeving en administratie kan hieraan getoetst<br />

worden, niet alleen administratieveen wetgevende handelingen van EG-instellingen<br />

Internationale verdragen<br />

1. Door de EGKS, Euratom en/og EG gesloten internationale verdragen met derde landen of andere<br />

internationale organisaties<br />

2. Internationale verdragen die aanvankelijk alleen door de lidstaten waren gesloten, indien deze zijn<br />

aanvaard door de EG en de overige verdragsluitende partijen.<br />

—> ook verbindend voor de lidstaten en niet alleen voor de EG en haar instellingen.<br />

3. Internationaal <strong>publiekrecht</strong><br />

EG-besluiten kunnen worden getoetst op evenredigheid met het internationale <strong>publiekrecht</strong>, en<br />

derhalve moet de EG het internationale <strong>publiekrecht</strong> eerbiedigen en kan het als een primaire bron<br />

gezien worden. Soms wordt voor de interpretatie van EG-recht gekeken naar het internationale<br />

<strong>publiekrecht</strong>.<br />

Het secundaire gemeenschapsrecht: besluiten van de EG-instellingen art. 249 EG (blz. 244)<br />

1. bindende besluiten<br />

a. verordeningen (vergelijkbaar met wet in materiële zin)<br />

i. algemene strekking<br />

ii. verbindend in al haar onderdelen (integrale verbindendheid jegens alle justitiabelen)<br />

iii. rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat<br />

iv. burgers worden er onmiddellijk door gebonden en kunnen er direct rechten en plichten aan<br />

ontlenen zonder enige tussenkomst van de lidstaat, tevens tegenover particulieren.<br />

b. richtlijnen<br />

i. altijd gericht tot lidstaten, alleen bindend voor de geadresseerde<br />

ii. de staat wordt opgedragen ervoor te zorgen dat binnen een in de richtlijn zelf bepaalde, dwingende<br />

termijn een bepaald resultaat in de nationale rechtsorde wordt verwezenlijkt<br />

iii. Implementatie in nationale wet- en regelgeving, dus niet rechtstreeks toepasselijk.<br />

iv. Doelgebonden verbindendheid: slechts bindend ten aanzien van het voorgeschreven resultaat.<br />

v. Kunnen alleen rechten aan particulieren opleggen, geen plichten en zijn slechts inroepbaar tegen<br />

de bij implementatie nalatige autoriteiten van een lidstaat en niet tegenover andere particulieren<br />

c. Beschikkingen<br />

29


i. Altijd individueel gericht (dus geen algemene strekking), oftewel tegen een lidstaat dan wel tot een<br />

natuurlijk persoon of rechtspersoon ,geïndividualiseerde toepassing van een algemene regel van<br />

primair of secundair gemeenschapsrecht<br />

ii. Verbindend in al hun onderdelen<br />

iii. Burgers worden er onmiddellijk door gebonden en kunnen er direct rechten en plichten aan<br />

ontlenen<br />

iv. Kunnen zowel belastend als begunstigend zijn<br />

v. Kunnen declaratoir (rechtsvaststellend) zijn of constitutief (rechtsvormend)<br />

—> Het uitgangspunt voor de typering ‘beschikking’ is of duidelijk blijkt dat het een EG-besluit betreft<br />

waarmee beoogd wordt voor de adressant definitief bindende rechtsgevolgen en daarmee een<br />

wijziging van zijn rechtspositie te creëren. Dit is van belang i.v.m. de mogelijkheid van particulieren om<br />

een actie tot nietigverklaring bij het Hof van Justitie in te dienen.<br />

Geen formele hiërarchie, echter a.d.h.v. art. 5 EG (subsidiariteitsbeginsel) moet de EG haar<br />

wetgevende taak zoveel mogelijk beperken, derhalve hebben richtlijnen de voorkeur boven<br />

verordeningen en kaderrichtlijnen boven gedetailleerde maatregelen.<br />

2. niet bindende besluiten<br />

a. adviezen<br />

b. aanbevelingen<br />

Vormvoorschriften voor EG-besluiten (blz. 248)<br />

1. Motiveringsplicht (art. 253 EG)<br />

a. Geldend voor verordeningen, richtlijnen en beschikkingen<br />

b. De motivering moet op duidelijke en ondubbelzinnige wijze de gronden en de motieven van de EGinstellingen<br />

weergeven<br />

c. Juiste weergave van de rechtsgrondslag, in verband met:<br />

i. Toetsing attributiebeginsel (bevoegdheid EG?)<br />

ii. Controle of de juiste voorgeschreven besluitvormingsprocedure is gevolgd<br />

d. schending van de vormvereisten leveren grond op voor nietig verklaring van het besluit<br />

2. Publicatie en inwerkingtreding<br />

a. Alle volgens de codecisieprocedure (art. 252 EG) aangenomen verordeningen, richtlijnen en<br />

beschikkingen evenals alle overige verordeningen en tot alle lidstaten gerichte richtlijnen moeten<br />

worden gepubliceerd in het Publicatieblad van de EG (art. 254 EG)<br />

b. Inwerkingtreding op de 20e dag na bekendmaking, tenzij anders bepaald.<br />

Communautaire besluitvormingsprocedures<br />

De raadplegingprocedure (art. 250 EG)<br />

Bij de raadplegingprocedure ligt het recht van initiatief bij de Commissie en bestaat uit 3 fases. Het<br />

Commissievoorstel (fase 1) wordt gezonden naar de Raad. Vervolgens wint de Raad het advies van<br />

het Europees Parlement (fase 2) in, waarna het met gekwalificeerde meerderheid of unanimiteit een<br />

besluit kan nemen (fase 3). De Raad is hierbij niet gebonden aan het parlementaire advies. Wil de<br />

Raad een besluit nemen dat afwijkt van het Commissievoorstel, dan kan dat alleen met unanimiteit.<br />

De Commissie kan, zo lang de Raad nog geen besluit heeft genomen, het oorspronkelijke voorstel<br />

intrekken of wijzigen. Trekt de Commissie het voorstel in, dan kan de Raad geen besluit nemen.<br />

Wijzigt de Commissie het voorstel, dan kan de Raad alleen met unanimiteit een hiervan afwijkend<br />

besluit nemen.<br />

De samenwerkingsprocedure (art. 252 EG)<br />

De samenwerkingsprocedure (art. 252 EG) werd ingevoerd bij de Europese Akte en wordt enkel nog<br />

in de EMU gebruikt. De procedure vangt aan met een voorstel tot wetgeving van de Europese<br />

Commissie. Na inwinnen van advies van het Europees Parlement stelt de Raad met gekwalificeerde<br />

meerderheid een gemeenschappelijk standpunt vast (eerste lezing). Dit gemeenschappelijk standpunt<br />

geeft aan hoe de Raad zou willen besluiten.<br />

Het gemeenschappelijke standpunt wordt aan het Parlement gezonden voor de tweede lezing. Neemt<br />

het Parlement het gemeenschappelijk standpunt aan of spreekt het zich niet uit, dan zet de Raad het<br />

gemeenschappelijk standpunt om in een besluit.<br />

Het Parlement kan echter ook het gemeenschappelijk standpunt verwerpen of amenderen met<br />

absolute meerderheid van stemmen. Indien het gemeenschappelijk standpunt wordt verworpen, kan<br />

de Raad alleen met unanimiteit een besluit vaststellen.<br />

Stelt het Parlement amendementen voor, dan kan de Commissie deze eventueel overnemen en een<br />

gewijzigd voorstel overleggen aan de Raad. De Raad besluit vervolgens met gekwalificeerde<br />

meerderheid als het een besluit neemt volgens het (herziene) Commissievoorstel. Een van het<br />

voorstel afwijkend besluit nemen kan alleen met unanimiteit.<br />

30


De codecisieprocedure (art. 251 EG)<br />

De medebeslissingsprocedure, zoals de codecisieprocedure ook wel genoemd wordt, (art 251 EG)<br />

werd ingevoerd bij het Verdrag van Maastricht en is sinds het Verdrag van Amsterdam de<br />

belangrijkste methode van besluitvorming. Bij deze methode van besluitvorming is het Parlement<br />

samen met de Raad wetgever.<br />

Net als alle andere besluitvormingsprocedures, vangt ook de medebeslissingsprocedure aan met een<br />

voorstel van de Commissie. Het Parlement brengt vervolgens advies uit over het voorstel, waarin het<br />

eventueel amendementen voorstelt. Maakt het Parlement geen amendementen of neemt de Raad ze<br />

over, dan kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid een besluit nemen.<br />

In het geval dat de Raad de amendementen niet overneemt, stelt het een gemeenschappelijk<br />

standpunt vast dat, nadat de Commissie hierover een mening heeft gegeven, naar het Parlement<br />

wordt gezonden.<br />

Spreekt het Parlement zich niet uit, of neemt het met absolute meerderheid het gemeenschappelijk<br />

standpunt aan, dan is het besluit genomen. Het Parlement kan het gemeenschappelijk standpunt ook<br />

amenderen of verwerpen. In het laatste geval is het besluit niet genomen.<br />

In geval van amendementen door het Parlement spreekt de Commissie zich eerst hierover uit. Bij een<br />

negatief advies van de Commissie kan de Raad alleen met unanimiteit de amendementen overnemen<br />

en is het besluit genomen. Bij een positief advies volstaat een gekwalificeerde meerderheid.<br />

De Raad kan ook besluiten niet akkoord te gaan. Dan wordt een Bemiddelingscomité met daarin 15<br />

Raadsleden en 15 Parlementsleden samengesteld. Komt het comité niet tot een gemeenschappelijke<br />

tekst, dan is er geen besluit genomen. Komen ze wel tot een gemeenschappelijke tekst, dan is een<br />

gekwalificeerde meerderheid van de Raad en een gewone meerderheid van het Parlement vereist<br />

waarin beide de gemeenschappelijke tekst bevestigen, voordat het besluit is genomen. Zoals blijkt is<br />

de positie van de Commissie afgezwakt, zij verliest de controle over een voorstel zodra een kwestie<br />

wordt voorgelegd aan het Bemiddelingscomité.<br />

De instemmingprocedure<br />

De instemming- of goedkeuringsprocedure reflecteert de meest vergaande betrokkenheid van het<br />

Europees Parlement in het communautaire besluitvormingsproces.<br />

Karakteristieken van de communautaire rechtsorde<br />

1. Autonoom en supranationaal karakter;<br />

De status van het gemeenschapsrecht in de nationale rechtsorden van de lidstaten vloeit voort uit de<br />

communautaire rechtsorde. Daarmee wijkt het EG-recht af van het klassieke beginsel van het<br />

internationale recht, dat een staat zelf de positie bepaalt die internationale verdragen in zijn rechtsorde<br />

innemen en in beginsel soeverein beslist over de wijze van naleving van zin volkenrechtelijke<br />

verplichtingen.<br />

De arresten Van Gend & Loos en Costa/E.N.E.L.: de communautaire rechtsorde is een eigen, nieuwe<br />

rechtsorde in het volkenrecht, ten bate waarvan de lidstaten, zij het op beperkt terrein, hun<br />

soevereiniteit definitief hebben begrensd en waarbinnen niet alleen lidstaten, maar ook particulieren<br />

gerechtigd zijn. lex posteroir derogat legi priori geldt niet.<br />

De implicaties hier van zijn duidelijk verwoord n het Simmenthal-arrest: krachtens het beginsel van<br />

voorrang van gemeenschapsrecht hebben de verdragsbepalingen en de rechtstreeks toepasselijke<br />

handelingen van de EG-instellingen tot gevolg:<br />

a. dat zij met hun inwerkingtreding elke strijdige bepaling van de bestaande nationale wetgeving van<br />

rechtswege buiten toepassing doen treden,<br />

b. dat zij in de weg staan aan de geldige totstandkoming van nieuwe nationale regelgeving, voor zover<br />

die onverenigbaar met het EG-recht zou zijn.<br />

Verder mogen lidstaten geen maatregelen nemen die afbreuk kunnen doen aan het nuttige effect<br />

(effet utile) van het EG-recht (art. 10 EG).<br />

2. rechtstreekse werking van voorschriften van gemeenschapsrecht<br />

a. criteria rechtstreekse werking<br />

Van Gend & Loos-arrest: hierin werd de directe werking van verdragsbepalingen afhankelijk gemaakt<br />

van geest, inhoud en bewoording van de ingeroepen verdragsvoorschriften.<br />

Tevens kunnen internationale verdragen die door de gemeenschap gesloten zijn en verordeningen<br />

ook rechtstreekse werking hebben. In het Van Duyn-arrest is uitgemaakt dat richtlijnen en<br />

beschikkingen rechtstreekse werking kunnen hebben als:<br />

i. de uitvoeringstermijn is verstreken<br />

ii. de richtlijnbepaling in kwestie niet, niet tijdig of incorrect in nationaal recht is omgezet en<br />

31


iii. Deze onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is of rechten creëert die een burger tegenover de<br />

staat kan inroepen.<br />

b. horizontale en verticale rechtstreekse werking:<br />

i. Verticale rechtstreekse werking: wanneer een rechtstreeks werkende bepaling tegen een lidstaat<br />

en/of overheidsinstantie kan worden ingeroepen is hiervan sprake.<br />

ii. Horizontale rechtstreekse werking: hierbij is sprake van inroepbaarheid tegenover particulieren.<br />

c. de notie ‘lidstaat’:<br />

i. Een rechtssubject dat, ongeacht de juridische vorm, ‘krachtens een overheidsmaatregel is belast<br />

met de uitvoering van een dienst van openbaar belang, onder toezicht van de overheid, en dat hiertoe<br />

over bijzondere, verdergaande bevoegdheden beschikt dan die welke voortvloeien uit de regels die in<br />

de betrekkingen tussen particulieren gelden.<br />

• richtlijn- en gemeenschapsconforme interpretatie:<br />

a. effet utile: aldus te realiseren dat het met een richtlijn dwingend voorgeschreven resultaat bij<br />

gebreke aan een tijdige en correcte implementatie door de lidstaten toch daadwerkelijk en ten volle<br />

wordt bereikt.<br />

b. te voorkomen dat er onaanvaardbare verschillen ontstaan tussen het nationale recht en het EGrecht,<br />

met als gevolg dat het nationale recht, althans op onderdelen, krachtens het fundamentele<br />

beginsel van voorrang van het gemeenschapsrecht buiten toepassing gelaten zou moeten worden of<br />

zelfs onverbindend zou blijken te zijn<br />

c. De burger extra rechtsbescherming te bieden bij te late en/of onjuiste richtlijnimplementatie in<br />

gevallen waarin de rechtsfiguur van de directe werking geen soelaas biedt, omdat niet aan de daartoe<br />

gestelde criteria is voldaan.<br />

Inmiddels is de plicht van de nationale rechter tot richtlijnconforme interpretatie uitgebreid tot een<br />

algemene verplichting tot gemeenschapsconforme uitleg van het nationale recht. Kenmerkend voor<br />

deze interpretatiemethode is het feit, dat het door het EG-recht beoogde resultaat per saldo wordt<br />

bereikt door uitleg en toepassing van het nationale recht.<br />

Hoofdstuk 15 De verzekering van de naleving van het gemeenschapsrecht door<br />

de rechter<br />

Het communautaire stelsel van rechtsbescherming onderscheidt:<br />

1. Directe beroepen;<br />

a. Actie tot nietigverklaring (art. 230 EG)<br />

b. Actie wegens nalaten (art. 232 EG)<br />

c. De kortgedingprocedure (art. 242 en 243 EG)<br />

d. De schadevergoedingsactie (art. 235 EG jo. Art. 288 EG)<br />

e. Inbreuk- of infractieprocedure (art. 226-228 EG)<br />

2. indirecte rechtswegen<br />

a. Prejudiciële procedure (art. 234 EG)<br />

b. <strong>Ex</strong>ceptie van onwettigheid (art. 241 EG)<br />

3. speciale procedures<br />

a. De bevoegdheid van het Hof om via een advies een uitspraak te doen over de (on)verenigbaarheid<br />

met het EG-verdrag van door de EG en/of lidstaten gesloten (ontwerp) internationale akkoorden (art.<br />

300, lid 6 EG)<br />

Art. 220 EG bepaalt dat het Hof van Justitie van de EG de eerbiediging van het recht bij de uitlegging<br />

en toepassing van het verdrag verzekert. Het Hof van Justitie (art. 7 EG) bestaat uit twee organen: het<br />

Hof en het Gerecht. De rechtsmacht van het Gerecht is beperkt tot directe beroepen die tegen de EG<br />

zijn ingesteld door natuurlijke of rechtspersonen.<br />

De prejudiciële procedure<br />

a. karakter van de procedure:<br />

Schwarze-arrest: ‘een rechterlijke samenwerking, waarbij de nationale rechter en het Hof van Justitie<br />

geroepen zijn om rechtstreeks en wederzijds bij te dragen tot het vinden van een beslissing, waardoor<br />

de uniforme toepassing van het gemeenschapsrecht in alle lidstaten wordt gewaarborgd.<br />

De nationale rechter kan – en moet soms – vragen omtrent het gemeenschapsrecht aan het Hof<br />

voorleggen, omdat het antwoord op die vraag beslissend is voor het geven van een eindbeslissing. Er<br />

worden in art. 234 EG twee soorten prejudiciële vragen onderscheiden:<br />

i. de uitlegging van het primaire en secundaire gemeenschapsrecht<br />

ii. de geldigheid van handelingen die door instellingen van de Gemeenschap of de Europese Centrale<br />

Bank zijn aanvaard, zoals verordeningen, richtlijnen en beschikkingen.<br />

In de praktijk komt daar nog een derde mogelijkheid bij, namelijk wanneer een particulier in een<br />

32


nationale procedure aanvoert dat en nationale overheidshandeling strijdig is met een direct werkende<br />

bepaling van communautair recht.<br />

b. de notie ‘rechterlijke instantie’<br />

Alle onafhankelijke rechterlijke colleges die rechtspreken in de normale betekenis van het woord.<br />

c. Verwijzingsbevoegd of verwijzingsverplicht?<br />

Art. 234 Eg bepaalt dat iedere nationale rechter bevoegd is zich met prejudiciële vragen tot het Hof te<br />

wenden; daarnaast formuleert art. 234 EG in sommige gevallen ook een verwijzingsverplichting:<br />

i. Verwijzingsverplichting bij alle gevallen waarin rechterlijke beslissingen volgens het nationale recht<br />

niet vatbaar zijn voor een hogere voorziening. Kortom, de verwijzingsplicht betreft uitsluitend de<br />

hoogste rechtsprekende instanties.<br />

ii. Op die verwijzingsverplichting bestaan twee uitzonderingen:<br />

1. de theorie van acte clair: verwijzing kan achterwege blijven als ‘de juiste toepassing van het<br />

gemeenschapsrecht zo evident is dat redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan omtrent de wijze waarop<br />

de (voor de nationale rechter) gestelde vraag moet worden opgelost.<br />

2. de theorie van acte eclaire / acte clarifie: of wanneer er al eerder in een prejudiciële procedure of<br />

andere procedure een eenduidige interpretatie van de betreffende bepaling van het<br />

gemeenschapsrecht is gegeven.<br />

De nationale rechter blijft echter wel altijd bevoegd om vragen te stellen.<br />

Wanneer er een vraag is omtrent de geldigheid van gemeenschapsbesluiten is het uitgesloten dat een<br />

nationale rechter op eigen gezag zou besluiten dat een EG-besluit ongeldig is, dit is een exclusieve<br />

bevoegdheid van het Hof van Justitie. Dan is dus ook de ‘lagere’ rechter verwijzingsplichtig!<br />

d. Effect van de prejudiciële beslissing:<br />

Het besluit van het Hof van Justitie is bindend voor de verwijzende nationale rechter. Heeft de<br />

prejudiciële vraag betrekking op de geldigheid van een gemeenschapsbesluit, dan kan het Hof tot<br />

ongeldigverklaring van dat besluit overgaan; vernietiging is niet aan de orde, als was het maar omdat<br />

de termijn voor het instellen van een beroep tot nietigverklaring meestal verlopen zal zijn.<br />

e. Specifieke prejudiciële procedures<br />

Meer specifiek procedures zijn bij het Verdrag van Amsterdam geïntroduceerd m.b.t.:<br />

i. Het communautaire asiel- en visumbeleid, het immigratiebeleid, het vrij verkeer van personen en de<br />

justitiële samenwerking in burgerlijke zaken (art. 68 EG); hierbij zijn ook de Raad, de Commissie of<br />

een lidstaat bevoegd om een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof omtrent titel IV: vrij verkeer van<br />

personen, asiel en immigratie.<br />

ii. en ten aanzien van bepaalde aangelegenheden in het kader van de derde pijler van de Unie (art. 35<br />

EU); het gaat hierbij om de bevoegdheid om prejudiciële beslissingen te geven over de geldigheid en<br />

interpretatie van besluiten, conventies en uitvoeringsmaatregelen die in het kader van de 3e pijler tot<br />

stand zijn gekomen. Deze prejudiciële bevoegdheid moet echter door iedere lidstaat via een separate<br />

verklaring uitdrukkelijk worden aanvaard (zgn. opt in-constructie). In dat geval zijn de hoogste<br />

rechterlijke, of –naar keuze – alle rechterlijke instanties van die staat bevoegd – niet verplicht – tot het<br />

stellen van prejudiciële vragen.<br />

In beide gevallen oefent het Hof dus een beperkte rechtsmacht uit.<br />

Het beroep tot nietigverklaring en de actie wegens nalaten<br />

a. Tegen welke handelingen / nalaten kan beroep worden ingesteld?<br />

i. Handelingen van de Raad en het Parlement gezamenlijk (codecisieprocedure)<br />

ii. Besluiten van de Raad, de Commissie en de ECB, voor zover het geen (niet-bindende)<br />

aanbevelingen of adviezen betreffen.<br />

iii. Handelingen van het Eur. Parlement die beogen rechtsgevolgen ten aanzien van derden te hebben.<br />

In beginsel is dus een actie tot nietigverklaring denkbaar tegen alle bindende EG-besluiten of nalaten,<br />

ongeacht de aard of vorm, dat wil zeggen besluiten waardoor bindende rechtsgevolgen in het leven<br />

worden geroepen die de belangen van de verzoeker kunnen aantasten.<br />

b. Wie zijn gerechtigd tot het instellen van een beroep?<br />

Zowel de lidstaten als de Raad en de Commissie zijn gerechtigd om – afgezien van de beroepstermijn<br />

- zonder enige beperking beroep in te stellen tegen alle voor beroep vatbare besluiten. Tevens heeft<br />

het Hof het Parlement in 1990 bevoegd verklaard beroep in te stellen tegen een verordening die naar<br />

het oordeel van het Parlement ten onrechte niet aan de samenwerkingsprocedure was onderworpen.<br />

Voor burgers en bedrijven is het beroepsrecht beperkter. Zij kunnen allereerst beroep instellen tegen<br />

tot hun gerichte beschikkingen. Daarnaast is onder het EG-verdrag beroep mogelijk tegen:<br />

i. ‘verkapte beschikkingen’ (beschikkingen die formeel in de vorm van een verordening zijn aanvaard)<br />

ii. Beschikkingen gericht tot een derde, hetgeen in de praktijk vaak een lidstaat zal zijn.<br />

Daarentegen staat geen beroep open tegen ‘echte’ verordeningen en richtlijnen. Dit vertaalt zich in de<br />

essentiële voorwaarden dat de betrokken beschikking de particulier ‘rechtstreeks en individueel’ moet<br />

33


aken (art. 230, vierde alinea, EG).<br />

c. Beroepsgronden<br />

i. Onbevoegdheid<br />

ii. Schending van wezenlijke vormvoorschriften<br />

iii. Schending van het EG-verdrag<br />

iv. Misbruik van bevoegdheid (detournement de pouvoir)<br />

d. Effect van de nietigverklaring<br />

Verklaart de communautaire rechter het beroep gegrond, dan wordt het betrokkken EG-besluit geheel<br />

of ten dele vernietigd (art. 231, eerste alinea, EG). Het wordt geacht nietig te zijn geweest vanaf het<br />

moment dat het besluit genomen is. Deze nietigverklaring jegens alle (erga omnes) en met terug<br />

werkende kracht (ex tunc) kan met name bij verordeningen tot ongewenste gevolgen leiden doordat<br />

er mogelijk al tal van uitvoeringshandelingen op zijn gebaseerd, hetgeen tot grote rechtsonzekerheid<br />

kan leiden. In dit geval kan de EG-rechter vaststellen welke gevolgen van de vernietigde verordening<br />

– in afwachting van reparatiewetgeving – voorlopig in stand blijven (art. 231, tweede alinea, EG). Bij<br />

wijze van analogie is deze voorziening inmiddels uitgebreid tot vernietigde richtlijnen.<br />

De acties wegens schending van het gemeenschapsrecht door lidstaten<br />

De commissie is belast met het toezicht op de naleving van het Verdrag, derhalve is zij de eerste die<br />

geroepen is om in geval van schending op te treden. Daartoe kent het EG-recht de zgn. infractie- of<br />

inbreukprocedure (art. 226 EG). Deze procedure bestaat uit twee fasen:<br />

1. de vertrouwelijke administratieve fase:<br />

o ingebrekestelling door de Commissie<br />

—> hoor en wederhoor<br />

—> Commissie brengt ‘met redenen omkleed advies’ uit, waarin de nalatige lidstaat een redelijke<br />

termijn wordt gesteld om de vermeende verdragsschending te beëindigen<br />

In veel van de gevallen eindigt de art. 226-procedure in deze fase met een schikking in der minne,<br />

hetzij omdat de staat in kwestie de Commissie van haar ongelijk heeft weten te overtuigen, hetzij zijn<br />

verzuim herstelt op een voor de Commissie acceptabele wijze. Anders volgt de rechterlijke fase.<br />

2. De rechterlijke fase:<br />

In deze fase kan de Commissie de zaak aan het Hof voorleggen. Deelt de rechter het oordeel van de<br />

Commissie dan is de lidstaat verplicht onverwijld alle maatregelen te treffen die nodig zijn ter<br />

uitvoering van het arrest (art. 228, lid 1, EG).<br />

Het verdrag van Maastricht heeft hieraan een extra dimensie in de vorm van een financiële sanctie<br />

toegevoegd.<br />

Een burger kan de Commissie niet dwingen een lidstaat via de 226-procedure voor het Hof te dagen,<br />

wel kan zij de Commissie attenderen op een verdragsschending. Ook wanneer een lidstaat meent dat<br />

een andere lidstaat het verdrag schendt dient eerst de Commissie te worden ingeschakeld. Slechts als<br />

de Commissie nalaat aan dit verzoek te voldoen, kan de lidstaat zelf een klacht bij het Hof indienen<br />

tegen de door hem in gebreke geachte staat.<br />

De schadevergoedingsactie<br />

Artikel 288, tweede en derde alinea, EG-verdrag stelt dat de Gemeenschap cq. de ECB verplicht is de<br />

schade van derde te vergoeden die het gevolg zijn van het optreden van Gemeenschapsinstellingen<br />

of van de bij hen in dienst zijnde ambtenaren in uitoefening van hun functie. Art. 235 EG verklaart het<br />

Hof van Justitie, inmiddels samen met het Gerecht van eerste aanleg, exclusief bevoegd om van<br />

geschillen inzake deze zgn. niet-contractuele aansprakelijkheid (onrechtmatige daad) kennis te<br />

nemen. Er geldt echter wel een verjaringstermijn van 5 jaar (art. 43 Statuut Hof EG). Verder heeft een<br />

arrest onder art. 288, tweede alinea, EG slechts werking tussen de procederende partijen (inter<br />

partes), en dus niet –zoals een nietigverklaring onder art, 230 EG – werking ex tunc en erga omnes.<br />

De rechtspraak inzake de niet-contractuele aansprakelijkheid heeft zich in hoofdzaak langs twee lijnen<br />

ontwikkeld:<br />

1. ‘Gewone onrechtmatige daad’: hierbij volstaat het bewijs van de drie traditionele<br />

aansprakelijkheidscriteria:<br />

i. onrechtmatigheid<br />

ii. (im)materiele schade<br />

iii. causaal verband tussen beide.<br />

2. Echter geldt een verzwaard aansprakelijkheidsregime voor onrechtmatige wetgeving, of normatieve<br />

handelingen die economische beleidskeuze impliceren. Dan volstaat de loutere onrechtmatigheid.<br />

De communautaire kortgedingprocedure<br />

Een procedure in Luxemburg neemt een aantal jaren in beslag, om rechtsonzekerheid en andere<br />

nadelige gevolgen te voorkomen, kent het EG-verdrag een communautaire kortgedingprocedure<br />

waarin het Hof cq het Gerecht de opdracht geven tot de opschorting van de uitvoering van de<br />

34


estreden handeling, of de noodzakelijke voorlopige maatregelen kan verplichten. Er moet daarnaast<br />

wel een bodemprocedure gestart worden. Hierbij zijn drie cumulatieve eisen van toepassing:<br />

1. In kort geding gevraagde maatregelen moeten zowel feitelijk als rechtens, aanvankelijk<br />

gerechtvaardigd voorkomen.<br />

2. Er moet uiteraard sprake zijn van spoedeisendheid in die zin, dat zij ter vermijding van ernstige,<br />

onherstelbare schade nog voor de uitspraak van de rechter ten gronde moeten worden genomen en<br />

effect sorteren.<br />

3. De maatregelen moeten voorlopig zijn.<br />

De voorlopige maatregelen in kort geding kunnen niet alleen aan de gedaagde EG- instellingen<br />

worden opgelegd maar ook aan de lidstaten.<br />

De exceptie van onwettigheid<br />

Op basis van ongeldige verordening wordt een nationale of communautaire beschikking tot een burger<br />

gericht hij kan de beschikking voor de nationale rechter bestrijden.<br />

Als de onrechtmatigheid van de aan de beschikking ten grondslag liggende verordening niet aan de<br />

orde kan worden gesteld ,exceptie van onwettigheid (art. 241 EG)<br />

De exceptie van onwettigheid is geen zelfstandige rechtsweg doe zonder termijnbeletsel kan worden<br />

gevolgd, en is geen substituut voor het beroep tot nietigverklaring, het kan ook niet in een procedure<br />

voor de nationale rechter worden ingeroepen.<br />

De adviesbevoegdheid van het Hof van Justitie<br />

De Raad, de Commissie of een lidstaat kunnen een bindend advies inwinnen van het Hof van Justitie,<br />

over de verenigbaarheid vaan een beoogd <strong>internationaal</strong> verdrag met het Verdrag tot oprichting van<br />

de Europese Gemeenschap. Komt er een afwijzend advies ,het akkoord kan alleen in werking treden<br />

door:<br />

• het akkoord is verdragsconform gemaakt.<br />

• het EG-verdrag wordt gewijzigd overeenkomstig de daartoe vast gestelde procedure.<br />

Communautaire randvoorwaarden aan adequate rechtsbescherming in de nationale rechtsorde<br />

Vereiste van effectieve rechtsbescherming ,algemeen beginsel van EG-recht (art.6 en art. 13 EVRM)<br />

Wanneer schade is geleden door het niet, te laat, of onjuist invoeren van maatregelen om aan een<br />

richtlijn te voldoen, mag er schadevergoeding worden vereist (Dillenkofer arrest)<br />

Drie basiscriteria voor de aansprakelijkheid van een lidstaat:<br />

1. De richtlijn moet voorzien in de toekenning van de rechten aan particulieren.<br />

2. De rechter moet de inhoud van deze rechten kunnen vaststellen op basis van de richtlijn zelf.<br />

3. Er moet een causaal verband zijn tussen aan de lidstaat toerekenbare schending en de geleden<br />

schade.(Brasserie du Pecheur arrest)<br />

Gelijkheidsvereiste :procesregels voor rechtsvordering mogen niet ongunstiger zijn dan die voor<br />

soort gelijke nationale verordeningen.<br />

Effectiviteitvereiste :uitoefening van de aanspraken niet onmogelijk of heel moeilijk maken.<br />

Het nuttige effect (effect utile) van het gemeenschapsrecht te verzekeren dmv de volgende<br />

richtsnoeren.<br />

1. Nationale procedurele bepalingen mogen niet discrimineren of vrijheden beperken.<br />

2. Nationale sancties mogen niet de grens overschrijden (niet meer dan noodzakelijk)<br />

3. Overtreding gemeenschapsrecht moet onder gelijke voorwaarden worden bestraft.<br />

Nationale rechtsregels mogen voor schendingen van het communautaire recht geen ongunstiger<br />

regime instellen dan voor de overeenkomstige schendingen van het nationaal recht.<br />

Resumé<br />

De bescherming van de aan het EG-recht ontleende aanspraken van particulieren dmv een<br />

verwarrend stelsel van rechtsmiddelen op een bevredigende wijze is verzekerd en heeft zich<br />

bovendien bepaald dynamisch heeft ontwikkeld.<br />

Hoofdstuk 16.1 t/m 16.11 Het materiële recht van de EG<br />

Het materiële gemeenschapsrecht is in de afgelopen jaren uitgegroeid tot een zeer omvangrijk<br />

rechtsgebied dat wordt gevormd door bepalingen van het EG-verdrag en de bepalingen van het<br />

secundaire gemeenschapsrecht. De kern van het materiële gemeenschapsrecht wordt gevormd door<br />

de bepalingen van de interne markt en de mededingingsregels. Deze regels hebben betrekking tot het<br />

35


vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal(vier vrijheden) het kartelrecht en de regels<br />

over steunverlening.<br />

Er is een sterke wisselwerking tussen de ontwikkeling van het institutionele recht en het materiële<br />

gemeenschapsrecht. Het materiële gemeenschapsrecht gaat aan de ene kant over de fundamentele<br />

karaktertrekken van het gemeenschapsrecht, te weten de directe werking van de bepalingen ervan en<br />

de voorrang van het gemeenschapsrecht over nationaal recht. Aan de andere kant zij het juist de<br />

behoeften van het materiële recht geweest die de aanleiding zijn geweest voor belangrijke<br />

institutionele en procedurele ontwikkelingen. Deze ontwikkeling is altijd strek bepaald door de<br />

doelstellingen en de middelen ter verwezenlijking van de Gemeenschap.<br />

Doelstellingen en middelen ter verwezenlijking van de Gemeenschap<br />

In art.2 EG-verdrag staan de doelstellingen van de Europese Gemeenschap. Een van deze<br />

doelstellingen is het bevorderen van de harmonische ontwikkeling van de economische activiteit<br />

binnen de gemeenschap(zie verder art. 2 EG-verdrag).<br />

In art.2 EG-verdrag worden verder middelen genoemd hoe deze doelstellingen moeten worden<br />

bereikt:<br />

1. Instelling van de gemeenschappelijke markt en een Economische Monetaire Unie(EMU)<br />

2. Het uitvoeren van het gemeenschappelijk beleid of de gemeenschappelijke activiteiten.<br />

In art.3 lid 1 EG-verdrag worden deze middelen verder uitgewerkt. Sommige hebben betrekking op de<br />

instelling van de gemeenschappelijke markt, de overige op specifieke beleidsterreinen. De instelling<br />

van de gemeenschappelijke markt rust op een paar beginselen:<br />

1. Vrij verkeer van goederen<br />

2. Vrij verkeer van personen, diensten en kapitaal<br />

3. Invoering van een regime waardoor wordt gewaarborgd dat de mededinging binnen de<br />

gemeenschappelijk markt niet wordt vervalst<br />

4. Het nader tot elkaar brengen van nationale wetgevingen/<br />

Zie verder art.3 lid 1 EG-verdrag.<br />

Art. 3 EG-verdrag streeft ernaar de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen op te heffen. Alle<br />

doelstellingen van art. 2 zijn gebaseerd op inachtneming van de openmarkt economie(vrij verkeer van<br />

goederen, diensten enz.).<br />

Art.5 gaat over het subsidiariteitsbeginsel.<br />

Art.6 gaat over eisen voor milieubescherming worden geïntegreerd inde overige beleidsterreinen, om<br />

duurzame ontwikkeling te bevorderen.<br />

Art.12 verbiedt alle discriminatie op grond van nationaliteit door de lid-staten en hun onderdanen.<br />

Structuur en systeem van het materiële gemeenschappelijke recht<br />

Het EG-verdrag heeft een bepaalde structuur die de volgorde volgt van de verschillende fasen van het<br />

proces van economische en politieke integratie:<br />

1. Vrije handelszone: vrij verkeer van goederen voor deelnemende lidstaten(deze stap wordt<br />

overgeslagen in het verdrag<br />

2. Douane-unie: vrij verkeer van goederen voor goederen afkomstig uit derde landen<br />

3. Gemeenschappelijke markt: vrij verkeer van personen, diensten en kapitaal<br />

4. Economische en monetaire unie(EMU)<br />

Hoe verder de integratie vordert hoe meer bevoegdheden de lidstaten moeten overdragen.<br />

Gemeenschappelijke karaktertrekken in de jurisprudentie over de vier vrijheden<br />

De uitleg die het Hof in de loop van de tijd heeft gegeven aan de basisverbodsbepaling over de vier<br />

vrijheden vertoont geleidelijk aan een grote mate van overeenkomst. Man kan namelijk bepalingen,<br />

zoals bijv. Art. 28 EG, normaal en vergaand uitleggen. Kiest men voor de vergaande uitleg dan<br />

ontstaat er een grotere behoefte aan uitzonderingsmogelijkheden. In art 28. is de normale uitleg dat<br />

het een verbod van discriminatie is, vergaande uitleg is dat alle beperkingen voor buitenlandse<br />

producten verboden zijn. In het Dassonville arrest is voor de ruime uitleg van art.28 gekozen waardoor<br />

het hof werd genoodzaakt het aantal uitzonderingsmogelijkheden uit te breiden, dit gebeurde in het<br />

Cassis de Dijon –arrest.<br />

Onderscheid intern-extern regime<br />

Regels betreffende het vrije verkeer van personen, diensten en de vrije vestiging zij alleen binnen de<br />

gemeenschap van toepassing. Als ondernemingen uit derde landen zich in een lidstaat hebben<br />

gevestigd mogen zij aan het vrije verkeersregime deelnemen volgens art.48 EG. Zij mogen zich dan<br />

ook elders binnen de EG vestigen en daar diensten aanbieden. Dit geldt echter niet voor<br />

36


zelfstandigen.<br />

Voor het goederenverkeer geldt dat goederen afkomstig uit derde landen die binnen de Gemeenschap<br />

in het vrije verkeer zijn gebracht ook mee mogen doen aan het vrije goederenverkeer. (vb: Product uit<br />

Mexico dat in Nederland is ingevoerd mag vrij circuleren binnen de EG)<br />

Het vrije verkeer van goederen<br />

Een douane-unie berust op de afschaffing van de onderlinge douane rechten en de instelling van een<br />

gemeenschappelijke buitentarief. De Gemeenschap is gegrondvest op een douane-unie en de<br />

afschaffing van onderlinge in en uitvoerrechten en van alle heffingen van gelijke werking.(art.9 EG).<br />

Wat wordt er verstaan onder heffingen van gelijke werking.Dat zijn heffingen die bij<br />

grensoverschrijding worden geheven op uit andere lidstaten afkomstige goederen die niet volgens<br />

dezelfde criteria aan uit eigen land afkomstige producten in rekening worden gebracht. De handel<br />

tussen lidstaten kan ook worden belemmerd door maatregelen die de invoer van goederen<br />

belemmeren. Ook kwantitatieve in-en uitvoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke strekking<br />

zijn verboden. Wat verstaan we hier nu weer onder maatregelen van gelijke werking.Het hof heeft een<br />

brede definitie gegeven in de zaak Dassonville: het gaat daarbij om iedere handelsregeling der<br />

lidstaten die handel al dan niet rechtstreeks kan belemmeren.<br />

Het verdrag erkend echter een aantal gronden waarop verboden of beperkingen van in-,uit-,en<br />

doorvoer gerechtvaardigd kunnen worden geacht. Deze gronden staan in art. 30 EG-verdrag. Het gaat<br />

dan bijvoorbeeld om de bescherming van de openbare orde. Het moet gaan om maatregelen waaraan<br />

een niet-economisch motief ten grondslag ligt.<br />

Volgens het arrest Cassis de Dijon moeten de lidstaten ervan uit gaan dat wanneer producten<br />

rechtmatig op de markt zijn gebracht in een andere lidstaat, deze producten dan tevens voldoen aan<br />

de betreffende producteisen die gelden in de lidstaat van bestemming. Men noemt dit het wederzijdse<br />

aanvaardingsbeginsel.<br />

Het vrije verkeer van personen en diensten en het recht van vrije vestiging<br />

Het vrije verkeer van werknemers wordt voorgeschreven door art.39-41 EG-verdrag.Iedere onderdaan<br />

van een lidstaat heeft in beginsel de status van een begunstigd EG-onderdaan. Dit houdt in dat een<br />

onderdaan van een lid-staat( een persoon die de nationaliteit van een lidstaat bezit ongeacht waar hij<br />

woont) in de hele Gemeenschap arbeid in loondienst mag aanvaarden en verrichten. ER is weliswaar<br />

geen echte definitie van werknemer of arbeid, maar het Hof houdt aan dat het criterium de<br />

arbeidsverhouding is, waarbij reële en daadwerkelijk arbeid verricht moet worden. Als een werknemer<br />

werk heeft gevonden in het buitenland dient hem een verblijfskaart van vijf jaar te worden toegekend,<br />

tenzij de arbeid minder dan een jaar duurt, dan kan men volstaan met verlening van een<br />

verblijfsvergunning voor de duur van de werkzaamheden.<br />

Art.39 lid 2 zegt dat er een verbod op discriminatie bestaat op grond van nationaliteit tussen<br />

werknemers van de lidstaten in wat betreft de werkgelegenheid, de beloning en de overige<br />

arbeidsvoorwaarden. Op de in loondienst werkende EG-onderdaan is het hele stelsel van regels<br />

inzake belonings- en arbeidsvoorwaarden van toepassing dat geldt voor de eigen werknemers.<br />

Komt aan de werkzaamheden een definitief einde, bv. door pensioen dan heeft de voormalige<br />

werknemer recht om te blijven in het land waar hij voor het laatst werkzaamheden heeft verricht.<br />

Komt aan de werkzaamheden een einde door verlies van werk, dan gelden verschillende regelingen<br />

voor vrijwillige en onvrijwillige werkeloosheid. Bij onvrijwillige werkloosheid gaat de status van<br />

begunstigd EG-onderdaan niet meteen verloren, als bij verlenging van de verblijfskaart blijkt dat men<br />

al meer dan 12 mnd werkeloos is dan wordt de kaart met 1 jaar verlengd. Men heeft dus eigenlijk 2<br />

jaar de tijd om nieuw werk te zoeken. Is hij nadien nog werkloos dan verliest hij zijn status. Niet alleen<br />

de werknemer heeft recht op verblijf, ook de echtgenoot en de kinderen benden de 21 jaar. De plicht<br />

om geen onderscheid te maken tussen onderdanen van lidstaten bij het verrichten van loondienst<br />

heeft één uitzondering en dat is bij het werken bij de overheid.<br />

Het recht van vrije vestiging is geregeld in art.43-48 EG-verdrag. Daarbij gaat het om vrije bedrijfs- en<br />

beroepsuitoefening van zelfstandigen en ondernemingen. De vrijheid van vestiging kan worden<br />

uitgeoefend door natuurlijke en rechtspersonen, mits ze onderdaan zijn van een lidstaat. Een<br />

rechtspersoon is onderdaan van een lidstaat als hij is opgericht volgens het recht van een lidstaat en<br />

als hij zijn hoofdvestiging heeft binnen de Gemeenschap. De rechtspersoon moet winst beogen. Art.<br />

43 EG verdrag houdt een algeheel discriminatie verbod in op grond van nationaliteit. De primaire in<br />

houd van het recht op vestiging staat in de wetsartikelen 43/48. DE secundaire inhoud van het recht<br />

van vrije vestiging betreft niet/ discriminatoire maatregelen met betrekking tot de bedrijfs- en<br />

beroepsuitoefening, zoals vestigingbesluiten en eisen met betrekking tot diploma´s. Deze maatregelen<br />

37


kunnen het voor onderdaan uit een andere lid/staat onmogelijk maken zich te vestigen in een andere<br />

lidstaat.<br />

In art. 49/55 EG Verdrag is het vrije dienstverkeer geregeld. In de loop van de afgelopen veertig jaar is<br />

het belang van de dienstensector in de economie enorm toegenomen. Denk aan de informatica<br />

sector. Binnen de EG heeft dit geleid tot veel jurisprudentie en wetgeving over het vrije diensten<br />

verkeer. In art. 49 EG staan alleen situaties omschreven waarbij onderdanen van een lidstaat zich<br />

begeven naar een ander lidstaat. Dit hoeft echter niet altijd zo te zijn, men kan ook diensten verrichten<br />

zonder het land uit te gaan. Diensten verrichten per mail, post enz. Of waarbij de dienstontvanger de<br />

grens overschrijd. De reikwijdte van het verbod van belemmeringen op het vrije dienstenverkeer is<br />

door het Hof op dezelfde manier uitgelegd als het verbod van maatregelen van gelijke werking in<br />

art.28.<br />

In het EG verdrag staan ook bepalingen over het burgerschap van de Unie(art.17t/m 22). Iedereen die<br />

een nationaliteit van een lidstaat bezit is lid van de Unie.<br />

De belangrijkste rechten van het burgerschap omvatten het recht van het vrij reizen binnen de<br />

Unie.<br />

Dat houdt in:<br />

1. De grensbewaking is bijna overal afgeschaft<br />

2. Daar waar nog een grenscontrole is hebben EG/onderdanen toegang tot dat land op het enkele<br />

vertoon van hun paspoort<br />

3. EG-onderdanen die een economische activiteit uitoefenen in een andere lidstaat hebben recht op<br />

een verblijfsvergunning<br />

4. Onderdanen die geen economische activiteiten uitvoeren hebben ook verblijfsrecht als zij over<br />

voldoende middelen beschikken.<br />

Tevens geeft het unieburgerschap recht op actief en passief kiesrecht op gemeenteniveau in de<br />

lidstaat waarin men verblijft dan waarvan men de nationaliteit bezit.<br />

Een gemeenschappelijk beleid voor asiel en immigratie is van zeer groot belang voor de sociale en<br />

politieke coherentie van de EG. De huidige verschillen tussen de lidstaten heeft ertoe geleid dat<br />

asielzoeker naar de lidstaat gaan met de soepelste eisen, hetgeen weer leid tot grote verschillen in<br />

aantallen vluchtelingen en illegalen.<br />

Het vrije betalings- en kapitaalverkeer<br />

Door de inwerkingtreding van het verdrag van Maastricht is dit onderdeel heel overzichtelijk geworden.<br />

Art.56 van het EG-verdrag schrijft vrij betalings- en kapitaalverkeer voor, zowel binnen de EG als in<br />

derde landen. Dit artikel heeft ook ene rechtstreekse werking. Ook op het gebied van kapitaal en<br />

betalingsverkeer komen uitzonderingsmogelijkheden voor, voor de lidstaten.<br />

De economische en monetaire unie(EMU)<br />

Na het instellen van de interne markt is het instellen van de EMU een logisch gevolg. Als eenmaal de<br />

belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen, diensten en kapitaal zijn opgeheven, vormen<br />

verschil in wisselkoersen een belangrijke hinderpaal voor het bereiken van de volledige voordelen van<br />

een interne markt. Toch heeft het ook nadelen, de afzonderlijke lid-staten beschikken niet over<br />

instrumenten om schokken op de kapitaalmarkt op te kunnen vangen. Dit heeft ertoe geleid dat er een<br />

monetaire unie is opgericht. Daarbinnen is er één wettig betaalmiddel en daarbij wordt de monetaire<br />

politiek door een centrale instantie gevoerd: de Europese Centrale bank(ECB). Het doel van deze<br />

instantie is het handhaven van de prijsstabiliteit. Om dat te bereiken maakt de ECB gebruik van het<br />

instrument van de verhoging of verlaging van de rentestand. DE ECB moet wel onafhankelijk zijn. De<br />

ECB regelt de uitgifte van bankbiljetten. Lidstaten mogen wel munten uitgeven maar hebben daarvoor<br />

de goedkeuring van de Bank nodig. De ECB staat aan het hoofd van een organisatie van nationale<br />

banken, zijn kan aan deze banken de nodige instructie geven. Een belangrijk element van de<br />

monetaire politiek is de ontwikkeling van de koers van de euro ten opzichte van de valuta van derde<br />

landen, vooral de dollar. DE ECB voert het dagelijks beleid over de wisselkoersen.<br />

Hoewel het anders lijkt is er in het EG-verdrag geen sprake van een gemeenschappelijke<br />

economische politiek. De lidstaten blijven hun eigen economische politiek voeren. Nauwe coördinatie<br />

tussen de lidstaten en de ECB is wel vereist. De rechtshandelingen van de ECB zijn ingebed in het<br />

gemeenschappelijke stelsel van de rechtsbescherming. Het Hof van Justitie kan daarom door de ECB<br />

uitgevaardigde verordeningen en besluiten toetsen. Het besluit tot verhoging of verlaging van de rente<br />

is in principe ook aan toetsing onderworpen.<br />

Harmonisatie van wetgeving<br />

38


Om een zo goed mogelijk lopende interne markt te krijgen moeten alle belemmeringen uit de weg<br />

worden geruimd. Zo hebben we gezien bij de vier vrijheden. Als er daarna toch nog belemmeringen<br />

bestaan kunnen deze worden verwijderd door middel van harmonisatie.(art.94 en 95)<br />

Bevoegdheden voor de lidstaten<br />

Doordat er zoveel wetgeving en jurisprudentie is op het gebied van de vier vrijheden kan men zich<br />

afvragen wat er nog overblijft van de nationale bevoegdheden. De voorrang van het<br />

gemeenschapsrecht over het nationale recht doet zich hier uiteraard gelden. Men kan de vraag in een<br />

aantal stappen beantwoorden:<br />

1. Is er op het desbetreffende terrein een EG-regeling van toepassing.Zo ja dan dient binnen de EGregeling<br />

nog te worden bekeken of er ook nog nationale regels mogelijk zijn. Vaak zijn er namelijk ook<br />

nog nationale regels mogelijk.<br />

2. Vervolgens moet men zich de vraag stellen welke harmonisatiemethode door de EG-regeling,<br />

meestal een richtlijn, wordt gevolgd. Dat kan zijn of de totale harmonisatie methode, wat inhoudt dat<br />

de lidstaten verplicht zijn de normen van de richtlijn in de nationale wetgeving over te nemen. Of er<br />

kan sprake zijn van minimumharmonisatie. In dat geval hebben de staten we de vrijheid van de<br />

normen van die richtlijn af te wijken.<br />

3. Bevatten de richtlijnen uitzonderingsmogelijkheden.Zulke clausules laten in bepaald soort<br />

omstandigheden nationale maatregelen toe.<br />

4. Als wordt geconstateerd dat er geen EG-regeling is op het terrein waar de lidstaat nationale<br />

maatregelen wil nemen dan moet de nationale regel altijd nog in overeenstemming zijn met de<br />

basisregel.<br />

Hoofdstuk 17 De mens in het <strong>internationaal</strong> <strong>publiekrecht</strong><br />

Burgers kunnen rechtstreeks aansprakelijk worden gesteld voor internationale misdrijven.<br />

Internationaal misdrijf: misdrijven die binnen de internationale samenleving als zo ernstig worden<br />

ervaren dat de pleger ervan niet aan bestraffing behoort te ontsnappen. Voorbeelden zijn zeeroof en<br />

slavenhandel. Na de twee WO hebben nieuwe internationale misdrijven hun intrede gedaan: o.a.<br />

misdrijven tegen de vrede en tegen de menselijkheid. Ook deze misdrijven behoren tot het<br />

internationale gewoonterecht. Deze misdadigers kunnen worden berecht door nationale of<br />

internationale rechter. Voor veel staten zou <strong>internationaal</strong> gerecht een te grote inbreuk op de nationale<br />

rechtsmacht zijn, daarom is de internationale gemeenschap er in eerste instantie op gericht geweest<br />

dat de misdadigers voor nationale rechters bestraft kunnen worden.<br />

Criminele jurisdictie van een staat strekt zich uit tot:<br />

• Strafbare feiten gepleegd op zijn territoir (territorialiteitsbeginsel).<br />

• Strafbare feiten gepleegd buiten zijn territoir, maar de persoon heeft zijn nationaliteit. (actief<br />

nationaliteitsbeginsel)<br />

• In uitzondering ook tot feiten gepleegd buiten zijn territoir door niet-onderdanen als het misdrijf<br />

gericht is tegen de veiligheid of essentiële belangen van de staat (beschermingsbeginsel)<br />

• Wanneer noch de territoriale staat, noch de staat van de nationaliteit tot vervolging overgaat, bestaat<br />

de kans dat de pleger van het <strong>internationaal</strong> misdrijf berechting en bestraffing ontloopt. Om dit te<br />

voorkomen is het universaliteitsbeginsel ingevoerd.<br />

In geval van het verplicht invoeren van het universaliteitsbeginsel wordt veelal gecombineerd met<br />

toepassing van het beginsel aut dedere aut indicare. Dit houdt in dat de staat op wiens territoir zich<br />

de van misdrijf beschuldigde verdachte bevindt, of wel deze moet uitleveren indien hierom gevraagd is<br />

ofwel zelf tot strafvervolging over moet gaan.<br />

Om het universaliteitsbeginsel toe te passen, moet:<br />

• Het internationale recht middels verdrag of gewoonte dit beginsel op een misdrijf van toepassing<br />

hebben verklaard.<br />

• Het nationale recht de rechter de bevoegdheid geven om dit beginsel ook daadwerkelijk toe te<br />

passen.<br />

Naast bestraffing door nationale rechters bestaat de mogelijkheid plegers van internationale misdrijven<br />

te laten berechten door een internationale rechter. Dit is echter wel bij uitzondering (WO II). Deze<br />

tribunalen worden ook wel ad hoc tribunalen genoemd. De strafbare feiten waarvoor de Tribunalen<br />

bevoegd zijn, zijn vermeld in het Statuut. Oplegging van de doodstraf is niet mogelijk (art. 24 ),<br />

berechting bij verstek is uitgesloten (art. 21, lid 4 sub d), iedere verdachte heeft recht op een eerlijk<br />

proces (art. 21) en de mogelijkheid van hoger beroep (art. 25).<br />

39


De Tribunalen zijn ingesteld onder Hoofdstuk VII van het VN-handvest. De VN-lidstaten zijn verplicht<br />

met de Tribunalen samen te werken. De positie van het internationale Strafhof is anders dan die van<br />

de ad hoc Tribunalen. Deze laatste zijn door de Veiligheidsraad ingesteld en de staten zijn verplicht<br />

met deze Tribunalen samen te werken. Het <strong>internationaal</strong> Strafhof is gebaseerd op een multilateraal<br />

verdrag en zal dus in beginsel alleen tussen de deelnemende partijen scheppen. Het Statuut geeft<br />

jurisdictie over misdrijven tegen de mensheid, oorlogsmisdrijven en agressie. Het Strafhof gaat alleen<br />

tot berechting over wanneer een verdragspartij afziet van vervolging.<br />

De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens is niet bindend en beoogt dat ook niet te zijn.<br />

Deze Verklaring bevat 30 vrijheden en rechten. Enkele grondrechten hebben echter na 50 jaar het<br />

karakter van ius cogens gekregen. Een algemene plicht tot eerbiediging van de mensen is onderdeel<br />

van het gewoonterecht geworden. Ieder land, ongeacht partij bij de mensenrechtenverdragen , kan<br />

op ernstige schending van de mensenrechten worden aangesproken. Twee bindende<br />

mensenrechtenverdragen: Bupo-verdrag ( burgerlijke en politieke grondrechten waarbij de overheid<br />

zich dient te onthouden van bemoeienis met de privélevenssfeer, het gaat om<br />

resultaatsverplichtingen) en het ESC-verdrag, dit verdrag heeft betrekking op economische, sociale en<br />

culturele grondrechten. Hiervoor is een actief overheidsbeleid vereist, het gaat om<br />

inspanningsverplichtingen. Naast deze algemene verdragen zijn ook nog enkele specifieke verdragen<br />

tot stand gekomen. Hierin worden bepalingen uit de algemene verdragen nader uitgewerkt of worden<br />

de rechten van een kwetsbare groep beoogd te beschermen.<br />

Ook in regionaal verband zijn verdragen ter bescherming van de rechte van de mens gesloten:<br />

1. EVRM (politieke en burgerrechten)<br />

2. Europees Sociaal Handvest (economische en sociale grondrechten)<br />

Verdragen m.B.t burgerlijke politieke rechten gelden voor iedereen die zich binnen de jurisdictie van<br />

een verdragspartij bevindt, onverschillig of men onderdaan is of niet. Vrijwel alle<br />

mensenrechtenverdragen kennen instanties die belast zijn met toezicht op de naleving van de daarin<br />

vervatte verplichtingen.<br />

Er bestaan vier implementatiemethoden:<br />

1. Rapportageplicht. Staten zijn verplicht aan het toezichthoudend orgaan periodiek verslag uit te<br />

brengen over hetgeen ze gedaan hebben om de verdragsrechten binnen nationale rechtsorde aan de<br />

burgers te garanderen. A.d.h van dit rapport verdragsorgaan nadere vragen stellen en commentaar<br />

geven. Deze plicht bestaat onder alle VN-verdragen. Het toezichthoudend orgaan kan geen bindende<br />

aanwijzingen geven, daarom zijn sancties op niet-naleving via het rapportagemechanisme gering.<br />

2. Het statenklachtrecht. Als staat A de rechten van zijn onderdanen schendt, raakt dat staat B niet<br />

direct. De vraag is dan of B wel een rechtsbelang heeft bij het op het matje roepen van A. Bij<br />

verdragen inzake burgerlijke en politieke rechten wordt daarom een bepaling opgenomen dat wanneer<br />

de ene partij zijn verplichten niet nakomt, de andere partij een klacht in kan dienen tegen deze staat<br />

(statenklachtrecht). Meestal is statenklachtrecht facultatief, dit houdt in dat een klacht alleen ingediend<br />

kan worden als beide partijen de bevoegdheid van het toezichthoudende orgaan hebben erkend<br />

(uitzondering: EVRM). Deze methode wordt niet vaak gebruikt, staten voelen er niets voor hun<br />

betrekkingen met andere staten aan verslechtering bloot te stellen.<br />

3. Het individuele klachtrecht. Het idee dat een onderdaan zijn eigen overheid voor een onafhankelijke<br />

internationale instantie ter verantwoording kan roepen, was voor de meeste lidstaten zo vreemd dat<br />

die mogelijkheid alleen werd verschaft als de staat zijn onderdanen dit recht expliciet toekende. Vanaf<br />

1998 echter is het individuele klachtrecht als recht erkend in Protocol 11 bij het EVRM. Voor gebruik<br />

van het individuele klachtrecht moet men eerst op nationaal niveau geprobeerd hebben rechtsherstel<br />

te verkrijgen. Hierna moet de klacht binnen 6 maanden na de laatste nationale uitspraak worden<br />

ingediend. Wanneer het toezichthoudend orgaan de klacht verbindend verklaard, dient commentaar<br />

gevraagd te worden aan de nationale regering. Er wordt gestreefd naar een minnelijke schikking (art.<br />

38 EVRM). Wordt deze niet bereikt dan volgt een procedure. Onder VN-verdragen geeft de instantie<br />

zijn opvattingen door aan de desbetreffende regering. Dit commentaar is niet bindend. Onder het<br />

EVRM kan na uitputting van de nationale rechtsmiddelen een beroep worden gedaan op het Europese<br />

Hof voor de Rechten van de Mens. Als het hof de klacht gegrond verklaard, is de uitspraak bindend<br />

voor de staat die in het ongelijk is gesteld (art. 46 EVRM). De gehele procedure is nogal tijdrovend,<br />

daarom is het hof bevoegd voorlopige maatregelen te nemen. Aanvankelijk waren twee organen<br />

belast met toezicht op naleving van het EVRM: Europese Commissie voor de Rechten van de Mens<br />

en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Gezien de enorme werklast is besloten deze<br />

twee samen te voegen tot 1 Hof. Het nieuwe Hof bestaat uit evenveel rechters als verdragspartijen (41<br />

dus) die voor een termijn van 6 jaar zijn gekozen. Ontvankelijkheid en gegrondheid wordt behandeld<br />

door 7 rechters. Onderzoek naar de ontvankelijkheid van de individuele klachten vindt plaats door<br />

40


Comités van drie. Er is ook nog een Opper Kammer bestaande uit 17 rechters die zaken van groot<br />

gewicht kan afhandelen.<br />

4. Zelfstandig onderzoek. Bij de vorige mogelijkheden was het toezichtorgaan passief. Het kon pas<br />

handelen als een rapport was ingediend of een klacht was voorgelegd. Zich op eigen initiatief<br />

bezighouden met situatie van mensenschendingen in een land dat partij is bij een verdrag is<br />

onmogelijk. Uitzondering: art. 20 Verdrag tegen foltering.<br />

Niet-verdragsmatige implementatiemechanismen<br />

De Economische en Sociale Raad van de VN mag in bijzondere gevallen speciale rapporteurs<br />

benoemen of werkgroepen instellen die zich met zeer ernstige vormen van<br />

mensenrechtenschendingen bezighouden. Zij kunnen zich al tot een regering wenden zodra hen ten<br />

ore is gekomen dat mensenrechtenschending plaatsvindt of dreigt plaats te vinden. Zij handelen dus<br />

niet op grond van een klacht, maar op grond van informatie (bijv. afkomstig van Amnesty<br />

International). Kunnen zich ook tot niet-leden richten. Optreden heeft dus een humanitaire aard.<br />

Vanaf 1993 instelling van Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens. Beschikt over de<br />

volgende middelen: overreding en politieke druk.<br />

De mensenrechten dienen te worden gegarandeerd aan een ieder, ongeacht of het onderdanen of<br />

vreemdelingen betreft.<br />

Belangrijk instrument voor handhaven van het vreemdelingenbeleid is de grenscontrole. Deze is vanaf<br />

1960 binnen de BENELUX opgeheven. Dit recht geldt nog, maar wordt overschaduwt door het<br />

Eg/Schengenrecht. Dit houdt geleidelijke opheffing in van de binnengrenzen tussen DuiFraBENELUX.<br />

Bij het Verdrag van A’dam is het Schengenrecht t.a.v. het personenverkeer opgenomen in het EGrecht<br />

(Titel IV EG-Verdrag)<br />

Een vreemdeling komt in aanmerking voor kort verblijf (max. 3 maanden) als hij:<br />

1. beschikt over een geldig paspoort<br />

2. geen gevaar is voor de openbare orde<br />

3. niet geregistreerd in Schengen Informatiesysteem<br />

4. informatie geeft over het doel van de reis en middelen heeft om terugkeer te betalen.<br />

Een visum geeft aan dat er in beginsel geen bezwaar bestaat tegen toegang van de betrokkene tot het<br />

grondgebied. Wil een vreemdeling voor langere tijd in een land verblijven, moet hij machtiging van<br />

voorlopig verblijf aanvragen (mvv). Na binnenkomst kan dan een verblijfsvergunning aangevraagd<br />

worden. Over de verstrekking hiervan oordeelt iedere lidstaat afzonderlijk. Aan een vergunning van<br />

verblijf is een termijn van een jaar verbonden. Doorgaans kan na verloop van tijd (5 jaar) permanent<br />

verblijf toe worden gestaan. Vrijheid van de staat in het toelatingsbeleid van vreemdelingen wordt<br />

beperkt door de mensenrechtenverdragen (bijv. art. 8 EVRM, recht op familylife en familielid in<br />

buitenland).<br />

In 1951 is een verdrag gesloten ter bescherming van vluchtelingen. Vluchteling is een persoon die<br />

zich buiten het land van zijn eigen nationaliteit bevindt en die wegens een gegronde vrees voor<br />

vervolging op grond van ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of<br />

politieke overtuiging , niet in staat of bereid is de bescherming van die staat in te roepen. Belangrijkste<br />

bepaling uit dit verdrag: persoon van wie is vastgesteld dat hij vluchteling is, mag niet terug worden<br />

gezonden (non-refoulementbeginsel).<br />

41

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!