Memotax 2013, hoofdstuk inkomstenbelasting
Memotax 2013, hoofdstuk inkomstenbelasting
Memotax 2013, hoofdstuk inkomstenbelasting
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
INKOMSTENBELASTING<br />
IB 1. Algemeen<br />
IB 1.1 Partnerregeling<br />
Algemeen<br />
Het begrip partner is vanaf 2011 gedefinieerd in de Algemene wet inzake rijksbelastingen<br />
(AWR). Diverse wetten kunnen het begrip partner aanvullen of beperken.<br />
In de AWR wordt als partner aangemerkt:<br />
l de echtgenoot;<br />
tenzij een echtscheidingsprocedure of een procedure van scheiding van tafel en bed is<br />
ingediend én de echtgenoten niet meer op hetzelfde adres bij de Gemeentelijke<br />
Basisadministratie (GBA) zijn ingeschreven;<br />
l de ongehuwde meerderjarige persoon:<br />
t waarmee de ongehuwde meerderjarige belastingplichtige;<br />
t een notarieel samenlevingscontract is aangegaan;<br />
èn<br />
t met wie hij op hetzelfde adres bij de GBA is ingeschreven.<br />
Ongehuwden kunnen op gezamenlijk verzoek toch partner zijn als ze niet op hetzelfde<br />
woonadres zijn ingeschreven, als deze niet langer mogelijk is als gevolg van opname in<br />
een verpleeghuis vanwege medische redenen of ouderdom. Er mag dan voor geen van<br />
beide personen een derde persoon als partner worden aangemerkt. Bij ministeriële<br />
regeling kunnen nadere regels gesteld worden.<br />
Degene die een deel van het kalenderjaar als partner wordt aangemerkt, wordt ook voor<br />
de andere perioden van het kalenderjaar als partner aangemerkt, als hij in die andere<br />
perioden op hetzelfde adres in de GBA is ingeschreven.<br />
Een persoon kan op enig moment slechts één partner hebben. De AWR bepaalt wie de<br />
partner is, als er meerdere personen zouden kunnen kwalificeren.<br />
Wet IB 2001<br />
Ongehuwden kunnen voor de <strong>inkomstenbelasting</strong> toch als partner worden aangemerkt,<br />
zonder dat er sprake is van een notarieel samenlevingscontract. Het betreft dan degene<br />
die op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven en<br />
<strong>2013</strong> en 2012<br />
l uit wiens relatie met de belastingplichtige een kind is geboren; of<br />
l die een kind van de belastingplichtige heeft erkend dan wel van wie een kind door de<br />
belastingplichtige is erkend; of<br />
l die voor de pensioenregeling als partner van de belastingplichtige is aangemeld; of<br />
l die samen met de belastingplichtige een woning heeft, die – anders dan tijdelijk – als<br />
hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van (economisch) eigendom, of een recht<br />
van lidmaatschap van een coöperatie;<br />
25<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
l waarbij op dat woonadres tevens een minderjarig kind van ten minste een van beiden<br />
staat ingeschreven (behoudens de situatie van een zakelijke huurovereenkomst tussen<br />
beiden);<br />
l die in voorafgaande kalenderjaar reeds partner van de belastingplichtige was.<br />
2011<br />
l uit wiens relatie met de belastingplichtige een kind is geboren; of<br />
l die een kind van de belastingplichtige heeft erkend dan wel van wie een kind door de<br />
belastingplichtige is erkend; of<br />
l die voor de pensioenregeling als partner van de belastingplichtige is aangemeld; of<br />
l die samen met de belastingplichtige een woning heeft, die – anders dan tijdelijk – als<br />
hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van (economisch) eigendom, of een recht<br />
van lidmaatschap van een coöperatie.<br />
IB 1.2 Gelijkstelling<br />
In de Wet IB zijn gelijkstellingen opgenomen, op grond waarvan bepaald is wat gelijk<br />
gesteld wordt met:<br />
l de premie voor een verzekering;<br />
l Nederlandse voorschriften en verklaringen van Nederlandse instellingen;<br />
l de basisadministratie persoonsgegevens.<br />
IB 1.2.1 Gelijkstelling met de premie voor een verzekering (2012 en<br />
2011)<br />
De op de verzekeringnemer drukkende uitgaven ter beloning van de assurantietussenpersoon<br />
voor het afsluiten en/of verlengen van een verzekering of het incasseren van<br />
premies worden gelijkgesteld met de premie voor een verzekering.<br />
Deze gelijkstelling is m.i.v. <strong>2013</strong> komen te vervallen!<br />
IB 1.2.2 Wederzijdse erkenning<br />
Met Nederlandse voorschriften of verklaringen worden gelijkgesteld voorschriften van of<br />
verklaringen van instellingen in een van de lidstaten van de EU die overeenkomen met de<br />
Nederlandse voorschriften of verklaringen.<br />
IB 1.2.3 Gelijkstelling met basisadministratie persoonsgegevens<br />
Met de basisadministratie persoonsgegevens wordt gelijkgesteld een daarmee naar aard<br />
en strekking overeenkomende administratie buiten Nederland. Bij ministeriële regeling<br />
kunnen nadere regels worden gesteld voor de situatie dat een persoon niet in Nederland<br />
woont en niet is ingeschreven in een naar aard en strekking met de basisadministratie<br />
persoonsgegevens overeenkomende administratie buiten Nederland.<br />
26
IB 1.3 Overige bepalingen<br />
De Wet IB kent nog de volgende bepalingen met betrekking tot partnerschap en aanverwantschap:<br />
l een persoon die van tafel en bed is gescheiden wordt aangemerkt als ongehuwd. Voor<br />
de uitvoering hiervan kunnen nadere ministeriële regels worden gesteld;<br />
l een pleegkind wordt gelijkgesteld aan een kind, ook voor de bloed- en aanverwantschap;<br />
l een persoon kan op enig moment slechts één partner hebben. Als een persoon meer<br />
dan één echtgenoot heeft, wordt alleen de echtgenoot uit de oudste verbintenis als<br />
partner aangemerkt. Bij meer dan één notarieel samenlevingscontract, wordt alleen<br />
het oudste samenlevingscontract in aanmerking genomen. Een notarieel samenlevingscontract<br />
met meer dan één persoon, wordt niet in aanmerking genomen.<br />
art. 1.2 t/m 1.4, 1.7.b t/m 1.9 Wet IB<br />
IB 2. Belastingheffing<br />
IB 2.1 Berekening verschuldigde IB/PVV<br />
Voordat wordt ingegaan op de afzonderlijke onderdelen van de heffingsgrondslagen,<br />
wordt eerst een toelichting gegeven op de wijze waarop de verschuldigde <strong>inkomstenbelasting</strong><br />
wordt vastgesteld.<br />
IB 2.1.1 Binnenlands belastingplichtigen<br />
Box I<br />
Belastbaar inkomen uit werk en woning 1 (zie IB 3.) ……….…<br />
IB/PVV (progressief belast) …….……<br />
Box II<br />
Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang (zie IB 13.) ……….…<br />
Inkomstenbelasting (25%) ……….…<br />
Box III<br />
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (zie IB 14.) …….……<br />
Inkomstenbelasting (30%) …….…… +<br />
Gecombineerde heffing over inkomen box I tot<br />
en met box III (verzamelinkomen) ……….…<br />
Regeling ter voorkoming van dubbele belasting …….…… – /–<br />
Gecombineerde heffingskorting 2 ……….… – /–<br />
Totaal verschuldigde IB/PVV …….……<br />
1 Dit is tevens het premie-inkomen voor de premieheffing volksverzekeringen (maar maximaal € 33.363 [2012:<br />
€ 33.863; 2011: € 33.436]).<br />
2 De heffingskorting is een combinatie van de heffingskortingen voor de IB en de volksverzekeringen.<br />
27<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
IB 2.1.2 Buitenlands belastingplichtigen<br />
Box I<br />
Belastbaar inkomen uit werk en woning (in Nederland) 1 ……….…<br />
IB/PVV (progressief belast) …….……<br />
Regeling ter voorkoming van dubbele belasting …….…… – /–<br />
Box II<br />
Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang<br />
(in in Nederland gevestigde vennootschap) ……….…<br />
Inkomstenbelasting (25%) …….……<br />
Box III<br />
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen<br />
(in Nederland) ……….…<br />
Inkomstenbelasting (30%) …….…… +<br />
Gecombineerde heffing 2 over inkomen box I tot<br />
en met box III …….……<br />
1 Dit is tevens het premie-inkomen voor de premieheffing volksverzekeringen (maar maximaal € 33.363 [2012:<br />
€ 33.863; 2011: € 33.436]).<br />
2 In bepaalde gevallen heeft een buitenlands belastingplichtige ook recht op heffingskortingen.<br />
art. 2.3, 2.4, 2.7 Wet IB<br />
IB 2.2 Belastingplicht<br />
Belastingplichtig zijn natuurlijke personen:<br />
l die in Nederland wonen (binnenlands belastingplichtigen); of<br />
l die niet in Nederland wonen, maar wel Nederlands inkomen genieten (buitenlands<br />
belastingplichtigen).<br />
Gekozen kan worden om (het hele jaar) als binnenlands belastingplichtige te worden aangemerkt<br />
door:<br />
l een binnenlands belastingplichtige die niet het hele jaar in Nederland woont; of<br />
l een buitenlands belastingplichtige die inwoner is van een bepaalde staat of mogendheid;<br />
of<br />
l een niet-belastingplichtige persoon, indien hij daardoor wordt aangemerkt als fiscaal<br />
partner van een belastingplichtige. Voor zover in het woonland van de partner al<br />
rekening is gehouden met de persoonsgebonden aftrek en de negatieve inkomsten uit<br />
gemeenschappelijke inkomensbestanddelen, wordt daarmee bij de Nederlandse<br />
belastingheffing geen rekening gehouden.<br />
Indien voor binnenlandse belastingplicht wordt gekozen, geldt de keuze niet voor de<br />
volgende artikelen:<br />
l 3.60 (overbrenging vermogensbestanddelen naar het buitenland);<br />
l 3.83 (pensioen in grensoverschrijdende situaties);<br />
l 3.116, lid 4 (emigratieheffing bij een kapitaalverzekering eigen woning);<br />
l 3.136 (uitbreiding begrip negatieve uitgaven bij emigratie);<br />
28
l 4.16, lid 1, onderdeel h (fictieve vervreemding a.b.-aandelen bij einde belastingplicht<br />
anders dan door overlijden);<br />
l 4.17 (uitzondering op fictieve vervreemding);<br />
l 4.17a, 4.17b en 4.17c (doorschuifregelingen bij vererving, bij verdeling van de nalatenschap<br />
binnen twee jaar en bij schenking van tot een a.b. behorende aandelen of<br />
winstbewijzen);<br />
l 4.18 (passanten);<br />
l 4.25 (verkrijgingsprijs a.b. bij het ontstaan van binnenlandse belastingplicht);<br />
l 8.9, lid 3 (verhoging maximum gecombineerde heffingskorting bij minstverdienende<br />
partner);<br />
l 9.2 (voorheffingen);<br />
l artikel I, onderdeel AL, lid 3, Invoeringswet Wet IB (emigratieheffing terzake van<br />
kapitaalverzekeringen die via box I worden afgewikkeld).<br />
art. 2.1, 2.5 Wet IB<br />
IB 2.3 Te conserveren inkomen<br />
IB 2.3.1 Vaststelling belasting bij te conserveren inkomen<br />
Indien een belastbaar inkomen te conserveren inkomen bevat, wordt de belasting bij een<br />
gewone aanslag geheven over de belastbare inkomens verminderd met het daarin<br />
begrepen te conserveren inkomen. Bij een conserverende aanslag wordt de belasting<br />
vastgesteld door de verschuldigde belasting te verminderen met de belasting van de<br />
gewone aanslag. De belasting is minimaal de belasting die zou zijn verschuldigd indien<br />
het te conserveren inkomen het enige inkomen zou zijn.<br />
IB 2.3.2 Bestanddelen te conserveren inkomen<br />
Het te conserveren inkomen kan bestaan uit de positieve inkomensbestanddelen die in<br />
aanmerking zijn genomen op grond van de volgende artikelen:<br />
l 3.58, lid 1 (staking door overlijden. Op verzoek wordt dit inkomensbestanddeel geheel<br />
of gedeeltelijk niet als te conserveren inkomen aangemerkt);<br />
l 3.64, lid 1 (doorschuiving naar andere onderneming bij staking);<br />
l 3.83, leden 1 of 2 (waarde pensioen bij einde binnenlandse belastingplicht);<br />
l 3.116, lid 4 (waarde kapitaalverzekering eigen woning bij einde binnenlandse belastingplicht);<br />
l 3.133, lid 2, onderdelen h of j (bepaalde negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen<br />
indien in strijd met de voorwaarden wordt gehandeld en bij emigratie);<br />
l 3.136, leden 1 t/m 5 (uitbreiding begrip negatieve uitgaven bij emigratie);<br />
l 4.16, lid 1, onderdeel h (fictieve vervreemding a.b.-aandelen bij einde belastingplicht<br />
anders dan door overlijden);<br />
l 7.2, lid 8 (waarde pensioen buitenlands belastingplichtige indien pensioen is ondergebracht<br />
bij lichaam dat niet als verzekeraar wordt geaccepteerd op grond van<br />
artikel 19a Wet LB);<br />
l 7.5, leden 4, 5 of 7 (fictief) vervreemdingsvoordeel a.b. buitenlands belastingplichtige<br />
bij:<br />
t aandelenfusie/juridische fusie/splitsing omdat voordeel niet kan worden doorgeschoven;<br />
29<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
30<br />
t verplaatsing werkelijke leiding uit Nederland.<br />
Op verzoek van de gezamenlijk belanghebbenden wordt als te conserveren inkomen aangemerkt<br />
het vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang wegens:<br />
l de overgang krachtens huwelijksvermogensrecht. In de eerste plaats gaat het daarbij<br />
om de overgang op een niet in Nederland wonende verkrijger. En in de tweede plaats<br />
om de verdeling binnen twee jaren van een ontbonden huwelijksgemeenschap waarbij<br />
wordt toebedeeld aan de niet in Nederland wonende gewezen verkrijger, indien de<br />
aandelen/winstbewijzen geen onderdeel uitmaken van het vermogen van een voor zijn<br />
rekening gedreven Nederlandse onderneming en niet tot het resultaat van een werkzaamheid<br />
in Nederland van hem behoren;<br />
l de overgang krachtens erfrecht onder algemene titel en onder bijzondere titel, de verdeling<br />
van een nalatenschap binnen twee jaren na overlijden van de erflater, respectievelijk<br />
bij de overdracht krachtens schenking. Dit betreft situaties waarin de verkrijger<br />
van de aanmerkelijk belang aandelen in het buitenland woont en om die reden<br />
niet in aanmerking komt voor de doorschuiffaciliteit van respectievelijk artikel 4.17a,<br />
4.17b en artikel 4.17c van de Wet IB 2001.<br />
art. 2.8 en 2.9 Wet IB<br />
IB 2.4 Tarieven <strong>inkomstenbelasting</strong><br />
In dit onderdeel zijn de volgende tarieven opgenomen:<br />
l tarief belastbaar inkomen uit werk en woning (box I);<br />
l tarief belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang (box II);<br />
l tarief belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box III).
IB 2.4.1 Tarieven belastbaar inkomen uit werk en woning<br />
De tarieven – bij belastingplicht en volledige premieplicht – voor belastingplichtigen die<br />
per 1 januari jonger dan 65 jaar zijn, zijn als volgt:<br />
Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning<br />
van meer<br />
dan<br />
I<br />
€<br />
maar niet<br />
meer dan<br />
II<br />
€<br />
bedraagt de belasting en premieheffing het in kolom III<br />
vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag berekend<br />
door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van<br />
het gedeelte van het belastbaar inkomen uit werk en<br />
woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven<br />
gaat<br />
III<br />
€<br />
IV<br />
%<br />
waarvan<br />
premies<br />
%<br />
waarvan<br />
belasting<br />
%<br />
<strong>2013</strong><br />
– 19.645 – 37 31,15 5,85<br />
19.645 33.363 7.268 42 31,15 10,85<br />
33.363 55.991 13.029 42 0 42<br />
55.991 – 22.532 52 0 52<br />
2012<br />
– 18.945 – 33,1 31,15 1,95<br />
18.945 33.863 6.270 41,95 31,15 10,80<br />
33.863 56.491 12.528 42 0 42<br />
56.491 – 22.031 52 0 52<br />
2011<br />
– 18.628 – 33 31,15 1,85<br />
18.628 33.436 6.147 41,95 31,15 10,80<br />
33.436 55.694 12.358 42 0 42<br />
55.694 – 21.706 52 0 52<br />
31<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
De tarieven – bij belastingplicht en volledige premieplicht – voor belastingplichtigen die<br />
per 1 januari 65 jaar of ouder zijn, maar geboren vanaf 1 januari 1946, zijn als volgt:<br />
Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning<br />
van meer<br />
dan<br />
I<br />
€<br />
32<br />
maar niet<br />
meer dan<br />
II<br />
€<br />
bedraagt de belasting en premieheffing het in kolom III<br />
vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag berekend<br />
door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van<br />
het gedeelte van het belastbaar inkomen uit werk en<br />
woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven<br />
gaat<br />
III<br />
€<br />
IV<br />
%<br />
waarvan<br />
premies<br />
%<br />
waarvan<br />
belasting<br />
%<br />
<strong>2013</strong><br />
– 19.645 – 19,10 13,25 5,85<br />
19.645 33.363 3.752 24,10 13,25 10,85<br />
33.363 55.991 7.058 42 0 42<br />
55.991 – 16.561 52 0 52<br />
2012<br />
– 18.945 – 15,20 13,25 1,95<br />
18.945 33.863 2.879 24,05 13,25 10,80<br />
33.863 56.491 6.466 42 0 42<br />
56.491 – 15.969 52 0 52<br />
2011<br />
– 18.628 – 15,10 13,25 1,85<br />
18.628 33.436 2.812 24,05 13,25 10,80<br />
33.436 55.694 6.373 42 0 42<br />
55.694 – 15.721 52 0 52
De tarieven – bij belastingplicht en volledige premieplicht – voor belastingplichtigen die<br />
per 1 januari 65 jaar of ouder zijn, en geboren zijn vóór 1 januari 1946:<br />
Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning<br />
van meer<br />
dan<br />
I<br />
€<br />
maar niet<br />
meer dan<br />
II<br />
€<br />
bedraagt de belasting en premieheffing het in kolom III<br />
vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag berekend<br />
door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van<br />
het gedeelte van het belastbaar inkomen uit werk en<br />
woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven<br />
gaat<br />
III<br />
€<br />
IV<br />
%<br />
waarvan<br />
premies<br />
%<br />
waarvan<br />
belasting<br />
%<br />
<strong>2013</strong><br />
– 19.645 – 19,10 13,25 5,85<br />
19.645 33.555 3.752 24,10 13,25 10,85<br />
33.555 55.991 7.104 42 0 42<br />
55.991 – 16.527 52 0 52<br />
2012<br />
– 18.945 – 15,20 13,25 1,95<br />
18.945 34.055 2.879 24,05 13,25 10,80<br />
34.055 56.491 6.512 42 0 42<br />
56.491 – 15.935 52 0 52<br />
2011<br />
– 18.628 – 15,10 13,25 1,85<br />
18.628 33.485 2.812 24,05 13,25 10,80<br />
33.485 55.694 6.385 42 0 42<br />
55.694 – 15.712 52 0 52<br />
33<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
Voor personen die alleen belastingplichtig zijn, gelden de volgende tarieven:<br />
Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning<br />
van meer<br />
dan<br />
I<br />
€<br />
34<br />
maar niet<br />
meer dan<br />
II<br />
€<br />
bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag,<br />
vermeerderd met het bedrag berekend door het in<br />
kolom IV vermelde percentage te nemen van het<br />
gedeelte van het b.i. uit werk en woning dat het in<br />
kolom I vermelde bedrag te boven gaat<br />
III<br />
€<br />
IV<br />
%<br />
<strong>2013</strong><br />
– 19.645 – 5,85<br />
19.645 33.363 1.488 10,85<br />
33.363 55.991 2.637 42<br />
55.991 – 12.140 52<br />
2012<br />
– 18.945 – 1,95<br />
18.945 33.863 369 10,80<br />
33.868 56.491 1.980 42<br />
56.491 – 11.483 52<br />
2011<br />
– 18.628 – 1,85<br />
18.628 33.436 344 10,80<br />
33.436 55.694 1.943 42<br />
55.694 – 11.291 52<br />
De belasting op het belastbare inkomen uit werk en woning kan – na toepassing van de<br />
regelingen ter voorkoming van dubbele belasting – worden verrekend met de belastingkorting<br />
voor verlies uit a.b. (zie IB 13.4)<br />
Overgangsregeling<br />
Een tarief van 20% geldt voor uitkeringen/verstrekkingen ineens wegens overlijden/<br />
invaliditeit, indien:<br />
l het overlijden/invaliditeit zijn grond vindt in een ongeval dat vóór 1 januari 2001 heeft<br />
plaatsgevonden, voor zover<br />
l het belastbare inkomen uit werk en woning > € 33.363 (2012: € 33.863; 2011:<br />
€ 33.436).<br />
IB 2.4.2 Tarief belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang<br />
Het tarief voor het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang (a.b.) bedraagt 25%.
IB 2.4.3 Tarief belastbaar inkomen uit sparen en beleggen<br />
Het tarief voor het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen bedraagt 30%.<br />
art 2.10, 2.10a ,2.12, 2.13 Wet IB, art. I, onderdeel Ya Invoeringswet IB<br />
IB 2.5 Toerekeningsregels<br />
IB 2.5.1 Toerekening tussen en binnen de belastbare inkomens<br />
Als een voordeel op grond van meer dan een <strong>hoofdstuk</strong>/afdeling/paragraaf/box wordt<br />
belast (of daar is vrijgesteld) wordt het voordeel uitsluitend belast in het eerst opgenomen<br />
<strong>hoofdstuk</strong>/afdeling/paragraaf/box. Er geldt een uitzondering voor:<br />
l schulden waarvan de renteaftrek expliciet is uitgesloten in box I en box II. Deze<br />
kunnen in box III in mindering worden gebracht op het vermogen;<br />
l tijdelijke vermogensverschuivingen tussen box III en de boxen I en II;<br />
l werkruimte in de woning waarvoor vergoeding wordt ontvangen van werkgever waarin<br />
belastingplichtige of met hem verbonden persoon een a.b. (zie ook IB 6.2) heeft, als<br />
het een zelfstandig deel van de woning is (onder voorwaarden).<br />
IB 2.5.2 Toerekening inkomensbestanddelen, rendementsgrondslag en<br />
dividendbelasting minderjarige kinderen<br />
De volgende inkomsten van een minderjarig kind worden belast bij de ouder die het<br />
gezag over dat kind uitoefent (bij ontbreken van een ouder met gezag wordt een ouder die<br />
is ontheven van het gezag gelijkgesteld met een ouder met gezag):<br />
l het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.91, lid 1,<br />
onderdelen a en b en lid 3 en artikel 3.92, Wet IB 2001 (terbeschikkingsstellingsregeling);<br />
l de belastbare inkomsten uit eigen woning;<br />
l het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang;<br />
l het belastbare inkomen uit sparen en beleggen.<br />
Nadere bepalingen<br />
l met een wettelijk vruchtgenot wordt (behalve bij verhaalsrecht) geen rekening<br />
gehouden;<br />
l wanneer het gezag aan meer dan één ouder toekomt wordt het in gelijke delen aan hen<br />
toegerekend;<br />
l bij de toerekening van inkomenbestanddelen aan een ouder die niet het wettelijk<br />
vruchtgenot heeft, kan deze ouder een evenredig deel van de door hem betaalde<br />
<strong>inkomstenbelasting</strong> verhalen.<br />
IB 2.5.3 Toerekeningsregels belastbaar inkomen tussen partners<br />
Bij de onderlinge verdeling tussen partners geldt het volgende:<br />
l de inkomsten worden belast bij de partner die de inkomsten geniet en de aftrekbare<br />
uitgaven komen in aftrek bij de partner op wie de uitgaven drukken;<br />
l de bestanddelen van box III en de geheven dividendbelasting worden bij de partner in<br />
aanmerking genomen tot wiens bezit die bestanddelen horen;<br />
35<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
l partners kunnen voor de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen en de volgende<br />
gemeenschappelijke inkomensbestanddelen een keuze maken voor de onderlinge verdeling:<br />
t de belastbare inkomsten uit eigen woning;<br />
t het inkomen uit a.b. vóór vermindering met de persoonsgebonden aftrek;<br />
t de persoonsgebonden aftrek.<br />
Hierbij geldt dat:<br />
l de keuze kan worden gewijzigd tot het onherroepelijk worden van een aanslag, navorderingsaanslag<br />
of conserverende (navorderings)aanslag van een van de partners en<br />
tot zes weken na een uitspraak van de Hoge Raad;<br />
l voor zover geen verdeling is gemaakt, wordt uitgegaan van de verdeling 50%-50%;<br />
l van een gemeenschappelijk bestanddeel slechts sprake kan zijn indien gedurende het<br />
kalenderjaar sprake is van dezelfde partner. Bij partnerschap gedurende een gedeelte<br />
van het jaar kunnen de partners bij de (voorlopige) aangifte samen kiezen om voor het<br />
hele jaar als partner te worden aangemerkt in het kader van de hiervoor vermelde<br />
toerekening. De keuzemogelijkheid geldt niet als door emigratie of immigratie de<br />
belastingplichtige of zijn partner niet het hele jaar binnenlands belastingplichtig is en<br />
niet kiest voor binnenlandse belastingplicht. De belastingplichtige en zijn partner<br />
kunnen de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen en de geheven dividendbelasting<br />
ook verdelen over de periode waarin zij beiden binnenlands belastingplichtig<br />
zijn, mits de periode van binnenlandse belastingplicht gelijktijdig aanvangt en<br />
eindigt;<br />
l indien een persoonsgebonden aftrek in aanmerking wordt genomen bij de partner,<br />
wordt een daarmee verband houdende negatieve persoonsgebonden aftrek ook bij die<br />
partner in aanmerking genomen, mits die persoon nog steeds kan kwalificeren als<br />
partner.<br />
art 2.14 t/m 2.17 Wet IB<br />
IB 2.5.4 Toerekeningsregels afgezonderd particulier vermogen<br />
De bezittingen en schulden alsmede de opbrengsten en uitgaven van een bepaald afgezonderd<br />
particulier vermogen (APV; bijvoorbeeld een trust of buitenlandse stichting),<br />
worden geacht bij degene die dat vermogen bij leven of bij overlijden heeft afgezonderd<br />
tot zijn bezit te behoren of op te komen (toerekening). Na het overlijden van deze persoon<br />
worden de bezittingen en schulden alsmede de opbrengsten en uitgaven van een bepaald<br />
APV toegerekend aan diens erfgenamen, per erfgenaam in dezelfde verhouding als hij<br />
verkrijger krachtens erfrecht is van de overledene.<br />
art. 2.14a Wet IB<br />
IB 2.6 Verzamelinkomen<br />
Het verzamelinkomen bestaat uit het totaal van:<br />
l inkomen uit werk en woning;<br />
l inkomen uit aanmerkelijk belang;<br />
l belastbaar inkomen uit sparen en beleggen;<br />
verminderd met daarin begrepen te conserveren inkomen.<br />
36
art. 2.18 Wet IB<br />
Box I<br />
IB 3. Belastbaar inkomen uit werk en woning<br />
Het belastbaar inkomen uit werk en woning wordt gevormd door het inkomen uit werk en<br />
woning minus de te verrekenen verliezen uit werk en woning. Het inkomen uit werk en<br />
woning van box I omvat de volgende bestanddelen:<br />
l belastbare winst uit onderneming;<br />
l belastbaar loon;<br />
l belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden;<br />
l belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen;<br />
l belastbare inkomsten uit eigen woning;<br />
l negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen;<br />
l negatieve persoonsgebonden aftrekposten;<br />
verminderd met:<br />
l de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld;<br />
l uitgaven voor inkomensvoorzieningen;<br />
l persoonsgebonden aftrek.<br />
art. 3.1 Wet IB<br />
IB 4. Belastbare winst uit onderneming<br />
IB 4.1 Ondernemer<br />
Ondernemer (hieronder valt ook de beoefenaar van een zelfstandig beroep) is de<br />
belastingplichtige:<br />
l voor wiens rekening een onderneming wordt gedreven; en<br />
l die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming.<br />
IB 4.2 Winst<br />
IB 4.2.1 Algemeen<br />
Belastbare winst is het gezamenlijke bedrag van de winst die de belastingplichtige als<br />
ondernemer geniet uit een of meerdere ondernemingen verminderd met de ondernemersaftrek<br />
en de MKB-winstvrijstelling.<br />
Tot de belastbare winst behoren ook:<br />
l de winst die – anders dan als ondernemer of aandeelhouder – als medegerechtigde<br />
tot het vermogen van een onderneming wordt genoten uit een of meer ondernemingen.<br />
De medegerechtigdheid hoeft zich niet uit te strekken tot een eventueel liquidatiesaldo;<br />
l het bedrag van de gezamenlijke voordelen die de belastingplichtige geniet uit hoofde<br />
van een schuldvordering op een ondernemer ten behoeve van een voor zijn rekening<br />
37<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
gedreven onderneming als zich één van de volgende omstandigheden met betrekking<br />
tot de schuldvordering voordoet:<br />
t de schuldvordering functioneert eigenlijk als eigen vermogen van de hiervoor<br />
bedoelde onderneming; of<br />
t de vergoeding is – over de gehele looptijd bezien – grotendeels afhankelijk van de<br />
winst van de onderneming:<br />
] dit geldt niet voor de voordelen uit een schuldvordering die tevens als belastbaar<br />
resultaat uit overige werkzaamheden zouden kunnen worden aangemerkt<br />
(zoals durfkapitaal en leningen aan verbonden personen);<br />
] indien de voorwaarden van de schuldvordering later wijzigen, wordt de schuldvordering<br />
geacht opnieuw te zijn aangegaan;<br />
l de nominale waarde van uitgereikte bonusaandelen van beleggingsinstellingen, voor<br />
zover niet blijkt dat storting heeft plaatsgevonden of zal plaatsvinden.<br />
IB 4.2.2 Bijzondere regelingen<br />
Er gelden bijzondere regelingen voor:<br />
l het maximaal aftrekbare verlies van medegerechtigden;<br />
l verliezen uit de aanloopfase van een onderneming. Deze zijn – onder voorwaarden –<br />
in het eerste kalenderjaar als ondernemer aftrekbaar indien de per saldo resterende<br />
kosten/lasten zijn gemaakt:<br />
t in de 5 kalenderjaren voorafgaande aan het ondernemerschap; én<br />
t verband houden met het starten van de onderneming; én<br />
t niet ten laste van het belastbaar inkomen uit werk en woning kunnen of konden<br />
worden gebracht.<br />
art. 3.2 t/m 3.5, 3.8 t/m 3.10, 3.21 Wet IB, art. 5 Uitv. reg. IB<br />
IB 4.3 Vrijstellingen<br />
Tot de winst behoren onder voorwaarden, niet:<br />
1 Voordelen uit bosbedrijf, tenzij de ondernemer opteert voor belastingheffing;<br />
2 Voordelen uit landbouwbedrijf. Deze zijn vrijgesteld voor zover de waardeverandering<br />
van de grond – daaronder begrepen de ondergrond van gebouwen – is toe te rekenen<br />
aan de ontwikkeling van de waarde in het economische verkeer bij voortzetting van de<br />
aanwending van de grond in het kader van een landbouwbedrijf, en niet is ontstaan in<br />
de uitoefening van het bedrijf;<br />
3 Kwijtscheldingswinst;<br />
4 Uitkeringen uit stakingskas;<br />
5 De voordelen uit aangewezen regelingen voor de ontwikkeling en instandhouding van<br />
bos en natuur;<br />
6 Aanspraken op een pensioenregeling waar de omkeerregel voor geldt;<br />
7 Aanspraken op een IOAZ-uitkering;<br />
8 Aanspraken op een bedrijfsbeëindigingsvergoeding waarvoor de omkeerregel geldt;<br />
9 (Aanspraken op een) WAZ-uitkering;<br />
10 Voordelen waarover bij de verstrekker via een LB-eindheffing belasting is afgedragen<br />
(onder voorwaarden, zie LB 4.);<br />
11 Voordelen in het kader van aangewezen mobiliteitsprojecten.<br />
38
Toelichting<br />
l voor de aanspraken en uitkeringen onder 7 tot en met 9 geldt dat soortgelijke buitenlandse<br />
uitkeringen ook niet tot de winst behoren;<br />
l de toerekeningsregel van artikel 2.14, lid 1, Wet IB 2001 is niet van toepassing op de<br />
(aanspraak op een) WAZ-uitkering.<br />
art. 3.11 t/m 3.13 Wet IB, art. 6 en 6a Uitv. reg. IB<br />
IB 4.4 Beperkt en niet-aftrekbare kosten<br />
Beperkt aftrekbare kosten<br />
Bij het bepalen van de winst uit onderneming komen bepaalde kosten (gedeeltelijk) in<br />
aftrek op de winst:<br />
l kosten privé/gehuurd vervoermiddel € 0,19 per km voor zakelijke kilometers en het<br />
woon-werkverkeer;<br />
l privé-bezittingen, anders dan vervoermiddel als hierboven bedoeld:<br />
t gebruiksvergoeding tot maximaal voordeel dat in box III in aanmerking is genomen<br />
zonder rekening te houden met het heffingsvrije vermogen; en<br />
t een evenredig deel van de kosten die in huurverhoudingen door de huurder plegen<br />
te worden gedragen;<br />
l bezittingen die in privé zijn gehuurd:<br />
t gebruiksvergoeding tot maximaal evenredig deel huurprijs gedurende gebruik in<br />
de onderneming; en<br />
t een evenredig deel van de kosten die in huurverhoudingen door de huurder plegen<br />
te worden gedragen;<br />
l kosten verhuizing ondernemer naar andere woonruimte 1 : maximaal € 7.750 plus<br />
kosten overbrengen inboedel;<br />
l kosten huisvesting ondernemer buiten woonplaats: maximaal 2 jaar;<br />
l reizen en verblijf in verband met cursussen en opleidingen voor studie en beroep en<br />
congressen, seminars, symposia, excursies, studiereizen en dergelijke (tenzij de<br />
werkzaamheden noodzaken tot het bijwonen en maken van de reiskosten): maximaal<br />
€ 1.500;<br />
l voedsel, drank en genotmiddelen, representatie daaronder begrepen, recepties, feestelijke<br />
bijeenkomsten en vermaak, congressen, seminars, symposia, excursies,<br />
studiereizen en dergelijke, inclusief reis- en verblijfkosten: tot € 4.400 (2012: € 4.400;<br />
2011: € 4.300) niet aftrekbaar 2 , tenzij de onderneming direct is gericht op het vervaardigen<br />
of het verhandelen van tot die posten behorende goederen dan wel op het<br />
verrichten van diensten in verband met die posten en die posten deel uitmaken van de<br />
omzet.<br />
1 bij meer dan één onderneming/werkzaamheid komen de kosten gezamenlijk in aftrek bij een onderneming/<br />
werkzaamheid.<br />
2 op verzoek van belastingplichtige komen de genoemde kosten voor 73,5% in aftrek.<br />
Niet aftrekbare kosten<br />
l de werkruimte en inrichting in de woning van de belastingplichtige die niet tot het<br />
ondernemingsvermogen behoort, tenzij de werkruimte een zelfstandig deel van de<br />
woning vormt en:<br />
39<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
t tevens over werkruimte buiten die woning wordt beschikt en het gezamenlijk<br />
bedrag van winst, belastbaar loon en belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden<br />
hoofdzakelijk in de werkruimte in de woning wordt verworven; of<br />
t niet over werkruimte buiten die woning wordt beschikt en het gezamenlijk bedrag<br />
van winst, belastbaar loon en belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden<br />
hoofdzakelijk in of vanuit de werkruimte in de woning wordt verworven en in<br />
belangrijke mate in de werkruimte in die woning wordt verworven;<br />
l telefoonabonnementen in woning;<br />
l literatuur, met uitzondering van vakliteratuur;<br />
l kleding, met uitzondering van werkkleding;<br />
l persoonlijke verzorging;<br />
l inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in de Zvw, of een buitenlandse regeling<br />
die naar aard en strekking daarmee overeenkomt;<br />
l reizen en verblijf in verband met cursussen en opleidingen voor studie en beroep en<br />
congressen, seminars, symposia, excursies, studiereizen en dergelijke, voor zover<br />
deze meer bedragen dan € 1.500 (tenzij de door de belastingplichtige verrichte werkzaamheden<br />
noodzaken tot het maken van deze kosten);<br />
l tot het privé-vermogen behorende (of gehuurde) muziekinstrumenten, geluidsapparatuur,<br />
gereedschappen, beeldapparatuur, computers en andere dergelijke apparatuur;<br />
l arbeidsbeloning meewerkende partner < € 5.000;<br />
l geheven loonbelasting en premie volksverzekeringen (en daarmee overeenkomende<br />
buitenlandse premies, tenzij belastingplichtige premieplichtig is);<br />
l rente en kosten van overbedelingsschulden;<br />
l uitgaven voor het voeren van een zekere staat;<br />
l vaartuigen voor representatieve doeleinden, tenzij de onderneming direct is gericht op<br />
het vervaardigen of het verhandelen van vaartuigen die worden gebruikt voor representatieve<br />
doeleinden, dan wel op het verrichten van diensten in verband met die<br />
vaartuigen en die vaartuigen/diensten deel uitmaken van de omzet;<br />
l bepaalde geldboeten en schikkingen;<br />
l kosten verband houdend met misdrijven/illegaal wapenbezit (onder voorwaarden);<br />
l kosten verband houdend met agressieve dieren, tenzij een dierenpaspoort is afgegeven;<br />
l steekpenningen als blijkt dat sprake is van bepaalde strafbare feiten;<br />
l geheven dividend- en kansspelbelasting;<br />
l buitenlandse winst- of <strong>inkomstenbelasting</strong> (als een regeling ter voorkoming van<br />
dubbele belasting van toepassing is);<br />
l kosten en lasten die verband houden met misdrijven terzake waarvan een strafbeschikking<br />
onherroepelijk is geworden.<br />
Toelichting<br />
l onder woning wordt tevens verstaan:<br />
t een duurzaam aan een plaats gebonden schip en de aanhorigheden;<br />
t een duurzaam aan een plaats gebonden woonwagen en de aanhorigheden;<br />
l als werkkleding wordt aangemerkt kleding die (nagenoeg) uitsluitend geschikt is om<br />
in het kader van de onderneming te worden gedragen of is voorzien van kenmerken<br />
waaruit blijkt dat de kleding uitsluitend is bestemd om te worden gedragen bij het<br />
behalen van de winst;<br />
l de aftrekbeperking voor kleding en persoonlijke verzorging geldt niet voor artiesten,<br />
presentatoren en sportbeoefenaren.<br />
40
art. 3.14 t/m 3.17 Wet IB<br />
IB 4.5 Bijtelling privé-gebruik eigen woning<br />
Belastingplichtigen moeten voor het privé-gebruik van een woning – die anders dan<br />
tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat – een bedrag bij de winst tellen aan de<br />
hand van de volgende tabel:<br />
Woningwaarde 1<br />
meer dan in €<br />
maar niet<br />
meer dan in €<br />
bijtelling per jaar<br />
– 12.500 0,85% van deze waarde<br />
12.500 25.000 1,05% van deze waarde<br />
25.000 50.000 1,20% van deze waarde<br />
50.000 75.000 1,30% van deze waarde<br />
75.000 1.040.000 1,50% van deze waarde<br />
1.040.000 – € 15.900 vermeerderd met 1,90% van de woningwaarde<br />
voor zover deze uitgaat boven € 1.040.000<br />
1 hierbij wordt uitgegaan van de WOZ-waarde.<br />
Toelichting<br />
l het ondernemingswoningforfait is ook van toepassing op de ruimten in of bij de<br />
woning die als werkruimte worden gebruikt en waarvoor in de winstsfeer geen aftrek<br />
mogelijk zou zijn als de woning tot het privé-vermogen zou behoren;<br />
l een duurzaam aan een plaats gebonden schip of woonwagen is ook een woning.<br />
art. 3.19 Wet IB<br />
IB 4.6 Bijtelling privé-gebruik auto<br />
In de komende jaren zullen de CO2-uitstootgrenzen, die van belang zijn voor de<br />
hoogte van de bijtelling (onttrekking), voor zowel benzine- als dieselauto’s worden<br />
verlaagd. Uiteindelijk komen die grenzen voor beide soorten auto’s in 2015 gelijk<br />
te liggen. Vanaf dan is de bijtelling 14% voor auto’s met een CO2-uitstoot van<br />
maximaal 82 gr/km en 20% voor auto’s met een CO2-uitstoot van meer dan 82<br />
maar niet meer dan 110 gr/km. De aanpassingen vinden plaats per 1 januari van<br />
de jaren <strong>2013</strong>, 2014 en 2015. De aanpassing in 2012 vond echter plaats per 1 juli!<br />
Er is voorzien in (ruim) overgangsrecht. In dat overgangsrecht is weer een bijzondere<br />
plaats ingeruimd voor auto’s met geen of een zeer lage CO2-uitstoot.<br />
IB 4.6.1 Autokostenforfait (2011 t/m 30 juni 2012)<br />
De bijtelling voor het privé-gebruik van de auto bedraagt:<br />
l ten minste 25% van de waarde van de auto als de auto niet meer dan 15 jaar geleden<br />
voor het eerst in gebruik is genomen;<br />
41<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
l als de auto meer dan 15 jaar geleden in gebruik is genomen, moet 35% van de waarde<br />
van de auto in aanmerking worden genomen;<br />
l indien blijkt dat minder dan 500 privé-kilometers op jaarbasis worden verreden, hoeft<br />
geen bijtelling te worden gepleegd;<br />
l de bijtelling bedraagt 20% in geval van een CO2-uitstoot van meer dan 95 gr/km,<br />
maar niet meer dan 116 gr/km voor een auto die op diesel rijdt;<br />
l de bijtelling bedraagt 20% in geval van een CO2-uitstoot van meer dan 110 gr/km<br />
maar niet meer dan 140 gr/km voor een auto die niet op diesel rijdt;<br />
l de bijtelling bedraagt 14% in geval van een CO2-uitstoot van niet meer dan 95 gr/km<br />
bij een auto die op diesel rijdt;<br />
l de bijtelling bedraagt 14% in geval van een CO2-uitstoot van niet meer dan 110 gr/km<br />
voor een auto die niet op diesel rijdt;<br />
l de bijtelling bedraagt tot 1 januari 2014: 0% indien de CO2-uitstoot maximaal 50 gr/<br />
km is (2011: 0% bijtelling tot 1 januari 2015 indien de CO2-uitstoot 0 gr/km is).<br />
De ondernemer en de resultaatgenieter moeten in de <strong>inkomstenbelasting</strong> het privégebruik<br />
van de auto bijtellen.<br />
De bijtelling voor het privé-gebruik van de (bestel)auto is bij werknemers belast in de<br />
loonbelasting<br />
Toelichting<br />
l onder auto wordt verstaan een personenauto of bestelauto (artikel 3 Wet BPM) behalve<br />
de bestelauto die door aard of inrichting (nagenoeg) uitsluitend geschikt blijkt voor<br />
het vervoer van goederen;<br />
l de waarde van de auto is:<br />
t de catalogusprijs inclusief BTW en BPM;<br />
t de waarde in het economische verkeer, bij auto’s die ouder dan 15 jaar zijn;<br />
l kosten die voor eigen rekening van de belastingplichtige komen, mogen in mindering<br />
op de bijtelling worden gebracht. Als de kosten hoger zijn dan de bijtelling, leidt het<br />
meerdere niet tot een aftrekpost;<br />
l de bijtelling is in beginsel niet hoger dan het bedrag dat ten laste van de winst is<br />
gebracht;<br />
l het woon-werkverkeer wordt niet als privé-gebruik van de auto aangemerkt.<br />
IB 4.6.1.1 Autokostenforfait met ingang van 1 juli 2012<br />
De verlaging van de CO2-uitstootgrenzen leidt vanaf 1 juli 2012 tot de volgende bijtelling:<br />
l de bijtelling bedraagt 20% in geval van een CO2-uitstoot van meer dan 91 gr/km,<br />
maar niet meer dan 114 gr/km voor een auto die op diesel rijdt;<br />
l de bijtelling bedraagt 20% in geval van een CO2-uitstoot van meer dan 102 gr/km<br />
maar niet meer dan 132 gr/km voor een auto die niet op diesel rijdt;<br />
l de bijtelling bedraagt 14% in geval van een CO2-uitstoot van niet meer dan 91 gr/km<br />
bij een auto die op diesel rijdt;<br />
l de bijtelling bedraagt 14% in geval van een CO2-uitstoot van niet meer dan 102 gr/km<br />
voor een auto die niet op diesel rijdt.<br />
42
Overgangsrecht<br />
l voor de auto waarvan het kenteken voor het eerst op naam is gesteld vóór 1 juli 2012<br />
en die de belastingplichtige al vóór en vanaf 1 juli 2012 onafgebroken ter beschikking<br />
staat blijft de bijtelling gelden zoals die luidde op 30 juni 2012;<br />
l voor de auto waarvan het kenteken op naam van de eigenaar is gesteld vóór 1 juli<br />
2012 en die de belastingplichtige voor het eerst op of na 1 juli 2012 ter beschikking<br />
staat blijft de bijtelling gelden zoals die luidde op 30 juni 2012 (ziet op de auto van<br />
een leasemaatschappij);<br />
l voor de auto waarvan het kenteken voor het eerst op naam is gesteld vóór 1 juli 2012<br />
en die op naam van de eigenaar is gesteld op of na 1 juli 2012 blijft gedurende<br />
60 maanden (gerekend vanaf 1 juli 2012) de bijtelling gelden zoals die luidde op<br />
30 juni 2012; voor daarop volgende periodes van telkens 60 maanden toetsing aan<br />
het na afloop van die 60 maanden geldende regime;<br />
l voor de auto waarvan het kenteken voor het eerst op naam is gesteld na 30 juni 2012<br />
blijft gedurende 60 maanden (gerekend vanaf de datum van tenaamstelling) de bijtelling<br />
gelden zoals die ten tijde van de tenaamstelling luidde; voor daarop volgende<br />
periodes van telkens 60 maanden toetsing aan het na afloop van die 60 maanden<br />
geldende regime;<br />
l voor de auto waarvan het kenteken voor het eerst op naam is gesteld vóór 1 januari<br />
2012 en die een CO2-uitstoot heeft van 0 gr/km blijft tot 1 januari 2017 een bijtelling<br />
gelden van 0%; daarna geldt, voor de rest van de levensduur van die auto, het laagste<br />
percentage zoals dat op 1 januari 2017 in art. 3.20 Wet IB wordt genoemd;<br />
l voor de auto waarvan het kenteken voor het eerst op naam is gesteld vóór 1 januari<br />
2012 en die een CO2-uitstoot heeft van meer dan 0 maar niet meer dan 50 gr/km geldt<br />
tot 1 januari 2017 een bijtelling van 0%; voor daarop volgende periodes van telkens<br />
60 maanden toetsing aan het regime zoals dat op de laatste dag van de voorafgaande<br />
periode (van 60 maanden) gold;<br />
l voor de auto waarvan het kenteken voor het eerst op naam is gesteld op of na 1 januari<br />
2012 en die een CO2-uitstoot heeft van niet hoger dan 50 gr/km blijft gedurende een<br />
periode van 60 maanden de bijtelling gelden zoals die luidde op de eerste van de<br />
maand volgend op de datum van tenaamstelling; voor daarop volgende periodes van<br />
telkens 60 maanden toetsing aan het regime zoals dat op de laatste dag van de voorafgaande<br />
periode (van 60 maanden) gold.<br />
IB 4.6.1.2. Autokostenforfait met ingang van 1 januari <strong>2013</strong>.<br />
l de bijtelling bedraagt 20% in geval van een CO2-uitstoot van meer dan 88 gr/km,<br />
maar niet meer dan 112 gr/km voor een auto die op diesel rijdt;<br />
l de bijtelling bedraagt 20% in geval van een CO2-uitstoot van meer dan 95 gr/km maar<br />
niet meer dan 124 gr/km voor een auto die niet op diesel rijdt;<br />
l de bijtelling bedraagt 14% in geval van een CO2-uitstoot van niet meer dan 88 gr/km<br />
bij een auto die op diesel rijdt;<br />
l de bijtelling bedraagt 14% in geval van een CO2-uitstoot van niet meer dan 95 gr/km<br />
voor een auto die niet op diesel rijdt.<br />
Toelichting<br />
De in deze paragraaf vermelde uitstoot- en bijtellingspercentages gelden voor auto’s die<br />
op of na 1 januari <strong>2013</strong> voor het eerst op naam zijn gesteld. Voor eerder te naam gestelde<br />
43<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
auto’s zal meestal het overgangsrecht, zoals beschreven in paragraaf 4.6.1.1, nog van<br />
belang zijn.<br />
IB 4.6.2 Verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto<br />
Indien een bestelauto uitsluitend zakelijk wordt gebruikt kan de belastingplichtige een<br />
daartoe strekkende verklaring aan de inspecteur afgeven. Bijtelling kan dan achterwege<br />
blijven zonder dat een kilometerregistratie wordt gevoerd:<br />
l ontvangst van de verklaring wordt door de inspecteur bevestigd;<br />
l als de inspecteur privé-gebruik vermoedt (bijv. door een waarneming bij een pretpark)<br />
dient belastingplichtige de zakelijkheid van die rit aan te tonen;<br />
l slaagt de belastingplichtige daarin niet dan dient voor het hele jaar te worden bijgeteld;<br />
l belastingplichtige kan verklaring intrekken; ook dit wordt bevestigd door de inspecteur;<br />
l bij intrekking vóór enig privé-gebruik wordt de bestelauto geacht tot dat moment niet<br />
privé te zijn gebruikt;<br />
l bij intrekking ná privé-gebruik (hoe gering ook) voor het hele jaar bijtelling;<br />
l belastingplichtige is verplicht verklaring in te trekken wanneer die niet langer juist is.<br />
art. 3.20 Wet IB, art. 9 Uitv. reg. IB<br />
IB 4.7 Winst uit zeescheepvaart (forfaitair)<br />
Op verzoek van de belastingplichtige kan de winst uit zeescheepvaart, in afwijking van<br />
het wettelijk systeem met betrekking tot de winstbepaling, per schip worden bepaald aan<br />
de hand van de volgende tabel.<br />
bedrag in € per dag per 1.000 nettoton<br />
9,08 tot en met 1.000 nettoton<br />
6,81 voor het meerdere tot en met 10.000 nettoton<br />
4,54 voor het meerdere tot en met 25.000 nettoton<br />
2,27 voor het meerdere tot en met 50.000 nettoton<br />
0,50 voor het meerdere boven 50.000 nettoton<br />
Toelichting<br />
voor schepen bestemd voor baggerwerkzaamheden op zee of voor het verrichten van<br />
sleep- of hulpverleningswerkzaamheden op zee aan schepen wordt de forfaitair vastgestelde<br />
winst vermeerderd met de winst die is behaald met werkzaamheden andere dan<br />
vervoer van opgebaggerd materiaal over zee of sleep- en hulpverleningswerkzaamheden<br />
op zee.<br />
De winst wordt met betrekking tot schepen bestemd voor:<br />
l de exploratie van de zeebodem: vermeerderd met de winst die is behaald met werkzaamheden<br />
andere dan vervoer van zaken dan wel personen over zee ten behoeve van<br />
de exploratie van de zeebodem;<br />
44
l het leggen van kabels dan wel pijpen op de zeebodem: vermeerderd met de winst die<br />
is behaald met werkzaamheden andere dan vervoer van zaken dan wel personen over<br />
zee ten behoeve van het leggen van kabels dan wel pijpen op de zeebodem;<br />
l het verrichten van takel- en hefwerkzaamheden op zee aan schepen als bedoeld in<br />
artikel 1, lid 2, van de Schepenwet of aan installaties ten behoeve van de exploratie of<br />
exploitatie van natuurlijke rijkdommen op zee: vermeerderd met de winst die is<br />
behaald met werkzaamheden andere dan vervoer van zaken dan wel personen over zee<br />
ten behoeve van takel- en hefwerkzaamheden op zee;<br />
l baggerwerkzaamheden op zee: vermeerderd met de winst die is behaald met werkzaamheden<br />
andere dan vervoer van opgebaggerd materiaal over zee;<br />
l het verrichten van sleep- en hulpwerkzaamheden op zee aan schepen als bedoeld in<br />
artikel 1, lid 2, van de Schepenwet: vermeerderd met de winst die is behaald met<br />
werkzaamheden andere dan sleep- en hulpverleningswerkzaamheden op zee.<br />
De toepassing van de regeling van forfaitaire winstbepaling kan alleen worden opgezegd<br />
met ingang van het tiende jaar of een veelvoud daarvan; alsdan worden de zaken te boek<br />
gesteld voor de waarde in het economisch verkeer.<br />
De winst uit zeescheepvaart mag worden bepaald aan de hand van het tonnage van de<br />
schepen. Dit geschiedt op verzoek van de belastingplichtige per onderneming in het<br />
eerste jaar waarin winst uit zeescheepvaart wordt genoten dan wel nadien in het tiende<br />
jaar of een veelvoud daarvan.<br />
Onder winst uit zeescheepvaart wordt verstaan de winst behaald met de exploitatie (onder<br />
voorwaarden) van een schip voor:<br />
l het vervoer van zaken of personen in het internationale verkeer over zee;<br />
l het vervoer van zaken of personen over zee ten behoeve van de exploratie/exploitatie<br />
van natuurlijke rijkdommen op zee;<br />
l de exploratie van de zeebodem;<br />
l het leggen van kabels dan wel pijpen op de zeebodem;<br />
l het verrichten van takel- en hefwerkzaamheden aan schepen op zee;<br />
l baggerwerkzaamheden op zee waarvan de jaarlijkse bedrijfstijd van het schip grotendeels<br />
uit zeevervoer bestaat;<br />
l het verrichten van sleep- of hulpverleningswerkzaamheden aan schepen op zee en<br />
hulpverleningswerkzaamheden op zee uitgezonderd schepen die grotendeels voor<br />
havensleepdiensten worden gebruikt;<br />
l of werkzaamheden die hier direct mee samenhangen.<br />
Bij eventuele (gedeeltelijke) staking binnen tien jaar moet het (gedeeltelijke) restant<br />
alsnog tot de winst worden gerekend. Als staking geldt in dit kader niet:<br />
l de doorschuiving bij scheiding (artikel 3.59 Wet IB 2001);<br />
l doorschuiving naar een ondernemer (artikel 3.63 Wet IB 2001);<br />
l omzetting in BV/NV (artikel 3.65 Wet IB 2001);<br />
mits degene aan wie wordt overgedragen dit verzoekt, alsmede staking door overlijden.<br />
Indien de forfaitaire winstbepaling niet meer van toepassing is moet de waarde van de<br />
schepen worden gesteld op de waarde in het economische verkeer (tenzij het forfaitaire<br />
regime meer dan tien jaar heeft gegolden). Hierbij geldt:<br />
l dat de waarde wordt verminderd met reserves die buiten aanmerking zijn gebleven ten<br />
tijde van de optie voor de forfaitaire winstbepaling;<br />
l dat de waarde dan niet verder daalt dan tot nihil.<br />
45<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
Voorwaarden<br />
l bij een samenwerkingsverband met natuurlijke personen of rechtspersonen worden de<br />
werkzaamheden die door hen voor het samenwerkingsverband worden verricht, meegenomen<br />
voor de beoordeling of sprake is van exploitatie door de belastingplichtige;<br />
l in het eerste jaar van forfaitaire winstbepaling moet worden afgerekend over de dan<br />
bestaande:<br />
t fiscale reserves;<br />
t stille reserves;<br />
tot maximaal het bedrag van de te verrekenen verliezen.<br />
art. 3.22 t/m 3.24 Wet IB<br />
IB 4.8 Afschrijving op bedrijfsmiddelen<br />
IB 4.8.1 Algemeen<br />
Naast de gewone afschrijving bestaat voor diverse bedrijfsmiddelen ook de faciliteit van<br />
willekeurige afschrijving. Hieronder wordt de gewone afschrijving kort toegelicht, vervolgens<br />
wordt de willekeurige afschrijving – en de bedrijfsmiddelen waarop deze faciliteit<br />
van toepassing is – uitgebreid behandeld.<br />
IB 4.8.1.1 Afschrijving op bedrijfsmiddelen<br />
l het gedeelte van de nog niet afgeschreven aanschaffings- of voortbrengingskosten<br />
van bedrijfsmiddelen (goederen die voor het drijven van een onderneming worden<br />
gebruikt) dat aan het kalenderjaar kan worden toegerekend, kan jaarlijks ten laste van<br />
de winst worden gebracht;<br />
l bij voorwerpen van geringe waarde kunnen de werkelijke aanschaffings- of voortbrengingskosten<br />
in het jaar van aanschaf/voortbrenging ten laste van de winst worden<br />
gebracht;<br />
l het gedeelte van de nog niet afgeschreven aanschaffings- of voortbrengingskosten dat<br />
aan het kalenderjaar kan worden toegerekend bedraagt op jaarbasis met betrekking tot<br />
goodwill ten hoogste 10% en met betrekking tot andere bedrijfsmiddelen (voor de<br />
afschrijvingsbeperking van gebouwen wordt verwezen naar onderdeel 4.8.1.2) ten<br />
hoogste 20% van de aanschaffings- of voortbrengingskosten van het bedrijfsmiddel;<br />
l de voortbrengingskosten van immateriële activa kunnen in het kalenderjaar van voortbrenging<br />
ineens worden afgeschreven.<br />
art. 3.30 Wet IB<br />
IB 4.8.1.2 Beperking afschrijving gebouwen<br />
l afschrijving op een gebouw in een kalenderjaar is slechts mogelijk als de boekwaarde<br />
van het gebouw hoger is dan de bodemwaarde daarvan en bedraagt ten hoogste het<br />
verschil daartussen;<br />
l voor de afschrijvingsbeperking en de afwaardering tot lagere bedrijfswaarde worden<br />
de onderdelen van een gebouw, de daarbij behorende ondergrond en aanhorigheden<br />
als één bedrijfsmiddel beschouwd. Werktuigen die van een gebouw kunnen worden<br />
afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toe-<br />
46
gebracht en die niet op zichzelf als een gebouwd eigendom zijn aan te merken, worden<br />
als afzonderlijk bedrijfsmiddel beschouwd;<br />
l de bodemwaarde is voor een beleggingspand (pand dat hoofdzakelijk ter beschikking<br />
wordt gesteld aan derden) de WOZ-waarde van het gebouw en voor een pand in eigen<br />
gebruik 50% van de WOZ-waarde;<br />
l de afschrijvingsbeperking geldt eveneens voor glasopstanden.<br />
art. 3.30a Wet IB<br />
IB 4.8.2 Willekeurige afschrijving op bedrijfsmiddelen<br />
l bij willekeurige afschrijving geldt dat kan worden afgeschreven zodra:<br />
t voor de verwerving of verbetering verplichtingen zijn aangegaan; of<br />
t voortbrengingskosten zijn gemaakt,<br />
waarbij de afschrijving voor de ingebruikneming niet hoger kan zijn dan:<br />
t voor de verplichtingen is betaald; of<br />
t aan voortbrengingskosten is gemaakt;<br />
l voor de afschrijving kan de betreffende minister bepalen dat afschrijving slechts<br />
mogelijk is nadat – op daartoe strekkend verzoek – is verklaard dat sprake is van een<br />
aangewezen bedrijfsmiddel;<br />
l indien op een bepaald moment niet meer aan de voorwaarden van de willekeurige<br />
afschrijving wordt voldaan, kan de willekeurige afschrijving worden teruggenomen en<br />
wordt de boekwaarde van het bedrijfsmiddel gesteld op de boekwaarde die zou zijn<br />
bereikt zonder de willekeurige afschrijving;<br />
l bepalend voor de afschrijving is het regime dat geldt op het moment dat de verplichtingen<br />
zijn aangegaan of de voortbrengingskosten zijn gemaakt;<br />
l de aanschaffings- of voortbrengingskosten van de volgende bedrijfsmiddelen komen<br />
onder voorwaarden in aanmerking voor willekeurige afschrijving:<br />
t milieu-bedrijfsmiddelen;<br />
t andere aangewezen bedrijfsmiddelen (2011);<br />
t investeringen voor startende ondernemers tot maximaal € 306.931 (2012:<br />
€ 306.931; 2011: € 301.800);<br />
en investeringen in zeeschepen;<br />
l de beperking afschrijving gebouwen (zie IB 4.8.1.2) geldt niet voor gebouwen die<br />
kwalificeren als milieubedrijfsmiddel. De boekwaarde van een dergelijk gebouw mag<br />
dalen beneden de bodemwaarde indien het gebouw is aangeschaft vóór 1 januari<br />
2007. Als het gebouw na 1 januari 2007 is aangeschaft, kan slechts tot de bodemwaarde<br />
willekeurig worden afgeschreven;<br />
l indien de aanschaffings- of voortbrengingskosten zijn verminderd door gebruikmaking<br />
van de herinvesteringsreserve (zie IB 4.10.3) kan over de vermindering niet willekeurig<br />
worden afgeschreven.<br />
art. 3.31 t/m 3.39 Wet IB<br />
IB 4.8.2.1 Milieu-bedrijfsmiddelen<br />
Onder milieu-bedrijfsmiddelen worden verstaan:<br />
l de bedrijfsmiddelen die in het belang zijn van de bescherming van het Nederlandse<br />
milieu;<br />
47<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
l voor gebouwen die kwalificeren als milieubedrijfsmiddel geldt de beperking afschrijvingen<br />
gebouwen niet. De boekwaarde van zo’n gebouw mag dalen beneden de<br />
bodemwaarde.<br />
Willekeurige afschrijving is mogelijk onder de volgende voorwaarden:<br />
l de bedrijfsmiddelen zijn daartoe aangewezen;<br />
l de bedrijfsmiddelen zijn nog niet gangbaar in Nederland;<br />
l de bedrijfsmiddelen zijn nog niet eerder gebruikt;<br />
l de bedrijfsmiddelen kunnen er in belangrijke mate aan bijdragen dat de milieuverontreiniging<br />
– inclusief het verbruik van grondstoffen – wordt voorkomen, beperkt of<br />
ongedaan gemaakt;<br />
l de investering in milieu-bedrijfsmiddelen wordt aangemeld:<br />
t binnen 3 maanden na het aangaan van de verplichting; of<br />
t binnen 3 maanden na aanvang van het kalenderkwartaal volgend op dat waarin de<br />
kosten zijn gemaakt; of<br />
t binnen 3 maanden na ingebruikname (bij voortbrengingskosten);<br />
l de aanmelding geschiedt bij:<br />
t de Belastingdienst (2011);<br />
t uitsluitend elektronisch bij het eLoket van Agentschap NL (<strong>2013</strong> en 2012).<br />
Toelichting<br />
l energie-investeringen (die vallen onder de EIA) komen niet voor willekeurige afschrijving<br />
in aanmerking;<br />
l de aanmelding voor de willekeurige afschrijving op milieu-bedrijfsmiddelen kan<br />
geschieden bij de aanmelding voor de milieu-investeringsaftrek, indien de belastingplichtige:<br />
t de milieu-bedrijfsmiddelen aanmeldt voor de milieu-investeringsaftrek; en<br />
t willekeurig wil afschrijven op de aangemelde milieu-bedrijfsmiddelen;<br />
l bedrijfsmiddelen op de milieulijst bestemd voor gebruik in het buitenland kunnen op<br />
verzoek alleen willekeurig worden afgeschreven indien het bedrijfsmiddel in belangrijke<br />
mate kan bijdragen aan de bescherming van het Nederlandse milieu. Voor het<br />
verzoek geldt dezelfde termijn als voor de aanmelding van de andere milieu-investeringen<br />
(3 maanden);<br />
l milieu-bedrijfsmiddelen kunnen voor 75% willekeurig worden afgeschreven.<br />
IB 4.8.2.2 Tijdelijk willekeurige afschrijving op andere aangewezen<br />
bedrijfsmiddelen (2011)<br />
Willekeurige afschrijving was ook mogelijk voor andere aangewezen bedrijfsmiddelen.<br />
Aangewezen waren bedrijfsmiddelen die niet eerder in gebruik waren genomen en waarvoor<br />
de belastingplichtige verplichtingen was aangegaan of voortbrengingskosten had<br />
gemaakt in 2011 en het bedrijfsmiddel vóór 1 januari 2014 door hem in gebruik was/<br />
wordt genomen. Voor investering in een schip gold de regeling indien de winst van het<br />
schip de eerste 10 jaren niet via het tonnageregime werd vastgesteld. De willekeurige<br />
afschrijving bedroeg in het jaar van aangaan van verplichtingen of het maken van voortbrengingskosten<br />
ten hoogste 50% van de aanschaffings- of voortbrengingskosten. De<br />
volgende bedrijfsmiddelen waren uitgezonderd:<br />
l gebouwen;<br />
l woonschepen;<br />
48
l bromfietsen en motorrijwielen;<br />
l personenauto’s die niet zijn bestemd voor het beroepsvervoer, met uitzondering van<br />
zeer zuinige personenauto’s (gedefinieerd via CO2-uitstoot: maximaal 95 gr/km voor<br />
dieselmotoren en maximaal 110 gr/km voor benzinemotoren);<br />
l immateriële activa;<br />
l dieren;<br />
l voor het openbaar verkeer openstaande wegen en paden, inclusief bruggen, tunnels,<br />
viaducten, etc;<br />
l bedrijfsmiddelen die bestemd zijn om direct of indirect ter beschikking te worden<br />
gesteld aan derden;<br />
l bedrijfsmiddelen waarop uit anderen hoofde willekeurig wordt afgeschreven.<br />
IB 4.8.2.3 Willekeurige afschrijving startende ondernemers<br />
Voor startende ondernemers geldt onder voorwaarden de mogelijkheid om bedrijfsmiddelen<br />
tot een investeringsmaximum van € 306.931 (2012: € 306.931; 2011:<br />
€ 301.800) willekeurig af te schrijven.<br />
Toelichting<br />
l deze willekeurige afschrijving geldt:<br />
t voor belastingplichtigen die in het kalenderjaar recht hebben op startersaftrek;<br />
t ook voor investeringen in het kalenderjaar dat onmiddellijk voorafgaat aan een<br />
kalenderjaar waarin wel recht bestaat op startersaftrek (afschrijving hierover in het<br />
jaar waarin wel recht bestaat op startersaftrek);<br />
t voor zover verplichtingen zijn aangegaan; of<br />
t voor zover voortbrengingskosten zijn gemaakt;<br />
l deze willekeurige afschrijving geldt voor bedrijfsmiddelen waarvan de aanschaffings-<br />
of voortbrengingskosten worden gemaakt in het kader van een onderneming waaruit<br />
als ondernemer winst wordt genoten;<br />
l indien binnen 5 jaar, vanaf het begin van het kalenderjaar waarin de verplichtingen<br />
zijn aangegaan, niet meer wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden moet de boekwaarde<br />
van het bedrijfsmiddel worden gecorrigeerd;<br />
l de bepalingen over de uitgesloten bedrijfsmiddelen/verplichtingen bij de investeringsaftrek<br />
zijn van toepassing;<br />
l de faciliteit is niet toepasbaar indien uit andere hoofde willekeurig wordt afgeschreven.<br />
IB 4.8.2.4 Willekeurige afschrijving van zeeschepen<br />
Willekeurige afschrijving van zeeschepen is mogelijk:<br />
l voor zeeschepen die worden geëxploiteerd in de zeescheepvaart;<br />
l per kalenderjaar mag maximaal 20% van de af te schrijven aanschaffings- of voortbrengingskosten<br />
willekeurig worden afgeschreven:<br />
t voor zover vóór de toepassing van willekeurige afschrijving sprake is van positieve<br />
winst uit de zeescheepvaart;<br />
t het onbenutte deel schuift door naar het volgende jaar;<br />
l indien binnen tien jaar, vanaf het begin van het kalenderjaar waarin de verplichtingen<br />
zijn aangegaan, niet meer wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden moet de boekwaarde<br />
van het bedrijfsmiddel worden gecorrigeerd.<br />
49<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
art. 3.31 t/m 3.39 Wet IB, art. 1 t/m 15 Uitv. reg. willekeurige afschrijving.<br />
IB 4.8.3 Waardering belang in vrijgestelde beleggingsinstelling<br />
Een belang in een vrijgestelde beleggingsinstelling (artikel 6a Wet Vpb) wordt gewaardeerd<br />
op de waarde in het economisch verkeer. Dit geldt ook voor soortgelijke buitenlandse<br />
instellingen. De waarde in het economisch verkeer geldt ook bij een belang in een<br />
lichaam waarvan de bezittingen in enigszins belangrijke mate bestaan uit een belang in<br />
een vrijgestelde beleggingsinstelling.<br />
art. 3.29a Wet IB<br />
IB 4.8.4 Waardering onderhanden werk en onderhanden opdrachten<br />
Onderhanden werk en onderhanden opdrachten worden gewaardeerd op het gedeelte van<br />
de overeengekomen vergoeding voor het aangenomen werk, dat is toe te rekenen aan dat<br />
onderhanden werk. Ten aanzien van onderhanden werk moet voortschrijdend winst<br />
worden genomen en moet het constante deel van de algemene kosten in de waardering<br />
worden opgenomen. Uitstel van winstneming tot oplevering van het werk is niet toegestaan,<br />
wel kan een voorziening worden gevormd voor het geactiveerde onderhanden werk.<br />
art. 3.29b Wet IB<br />
IB 4.9 Investeringsaftrek/desinvesteringsbijtelling<br />
IB 4.9.1 Algemeen<br />
Voor investeringen in bedrijfsmiddelen kan – indien de ondernemer hiervoor kiest – een<br />
bedrag ten laste van de winst worden gebracht (de investeringsaftrek).<br />
De investeringsaftrek bestaat uit:<br />
l de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek;<br />
l de energie-investeringsaftrek;<br />
l de milieu-investeringsaftrek.<br />
50
IB 4.9.2 Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek<br />
De kleinschaligheidsinvesteringsaftrek geldt voor de belastingplichtige die daarvoor bij<br />
de aangifte kiest. Voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek geldt de onderstaande<br />
tabel:<br />
Bij investeringen<br />
van meer dan in €<br />
maar niet<br />
meer dan in €<br />
bedraagt het percentage of euro’s<br />
<strong>2013</strong><br />
– 2.300 0%<br />
2.300 55.248 28%<br />
55.248<br />
102.311<br />
102.311<br />
306.931<br />
€ 15.470<br />
€ 15.470 – / – 7,56% van het gedeelte van het inv.<br />
bedrag dat de € 102.311 te boven gaat<br />
306.931 – 0%<br />
2012<br />
– 2.300 0%<br />
2.300 55.248 28%<br />
55.248<br />
102.311<br />
102.311<br />
306.931<br />
€ 15.470<br />
€ 15.470 – / – 7,56% van het gedeelte van het inv.<br />
bedrag dat de € 102.311 te boven gaat<br />
306.931 – 0%<br />
2011<br />
– 2.200 0%<br />
2.200 54.324 28%<br />
54.324<br />
100.600<br />
100.600<br />
301.800<br />
€ 15.211<br />
€ 15.211 – / – 7,56% van het gedeelte van het inv.<br />
bedrag dat de € 100.600 te boven gaat<br />
301.800 – 0%<br />
Toelichting<br />
Bij samenwerkingsverbanden wordt uitgegaan van het investeringsbedrag per samenwerkingsverband,<br />
waarna per individuele ondernemer in het samenwerkingsverband een<br />
evenredig gedeelte aftrekbaar is (samentelbepaling).<br />
art. 3.41 Wet IB<br />
IB 4.9.3 Energie-investeringsaftrek<br />
De energie-investeringsaftrek bedraagt 41,5% (2012: 41,5%; 2011: 41,5%) bij investeringen<br />
van meer dan € 2.300 (2012: € 2.300; 2011: € 2.200) in een kalenderjaar,<br />
maximaal worden investeringen van € 118 mln (2012: € 118 mln; 2011: € 116 mln) in<br />
aanmerking genomen. Voor samenwerkingsverbanden geldt een samentelbepaling.<br />
Investeringen kunnen voor zowel de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek als de energie-<br />
investeringsaftrek in aanmerking komen.<br />
51<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
Toelichting<br />
Voor toepassing van de energie-investeringsaftrek is vereist dat:<br />
l de investeringen zijn gedaan door een ondernemer die de onderneming voor eigen<br />
rekening drijft;<br />
l de bedrijfsmiddelen niet eerder zijn gebruikt;<br />
l de bedrijfsmiddelen op de energielijst zijn opgenomen;<br />
l de energie-investering is aangemeld:<br />
t binnen 3 maanden na het aangaan van de verplichting; of<br />
t binnen 3 maanden na aanvang van het kalenderkwartaal volgend op dat waarin de<br />
kosten zijn gemaakt; of<br />
t binnen 3 maanden na ingebruikname bij voortbrenging;<br />
l de aanmelding geschiedt bij:<br />
t de Belastingdienst (2011);<br />
t uitsluitend elektronisch bij het eLoket van Agentschap NL (<strong>2013</strong> en 2012);<br />
l de energie-investeringsaftrek geldt ook voor huurwoningen.<br />
art. 3.42 Wet IB<br />
IB 4.9.4 Milieu-investeringsaftrek<br />
Er bestaat recht op de milieu-investeringsaftrek indien:<br />
l wordt geïnvesteerd door een ondernemer in de onderneming die hij voor eigen<br />
rekening drijft;<br />
l wordt geïnvesteerd in niet eerder gebruikte bedrijfsmiddelen;<br />
l deze bedrijfsmiddelen zijn aangewezen als milieu-investeringen;<br />
l de ondernemer hiervoor bij aangifte kiest;<br />
l de milieu-investeringsaftrek is van toepassing naast de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek;<br />
l voor de investering geen energie-investeringsaftrek is verkregen;<br />
l de investering is aangemeld bij Bureau IRWA van de Belastingdienst te Breda (2011);<br />
l m.i.v. 2012: de investering is aangemeld bij het eLoket van Agentschap NL.<br />
De aftrek in % bedraagt voor bedrijfsmiddelen behorende tot:<br />
categorie<br />
<strong>2013</strong> 2012 2011<br />
I 36 36 36<br />
II 27 27 27<br />
III 13,5 13,5 13,5<br />
Toelichting<br />
l de aftrek wordt slechts verleend indien de milieu-investeringen in een kalenderjaar<br />
meer dan € 2.300 (2012: € 2.300; 2011: € 2.200) bedragen;<br />
l kleine en middelgrote ondernemers kunnen de milieu-investeringsaftrek ook claimen<br />
voor de kosten van sommige milieuadviezen;<br />
52
l de milieu-investeringsaftrek is van toepassing naast de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek.<br />
Heeft de ondernemer gekozen voor de energie-investeringsaftrek dan komt de<br />
investering niet tevens in aanmerking voor de milieu-investeringsaftrek.<br />
art. 3.42a Wet IB<br />
IB 4.9.5 Bijzonderheden investeringsaftrek<br />
Hierna zijn enige bijzondere bepalingen opgenomen ten aanzien van de investeringsaftrekken:<br />
l onder investeren wordt verstaan:<br />
t het aangaan van verplichtingen voor de aanschaf of verbetering van bedrijfsmiddelen;<br />
t het maken van voortbrengingskosten voor bedrijfsmiddelen voor zover de kosten<br />
en verplichtingen drukken op de belastingplichtige;<br />
l als voor de energiebesparende maatregelen in gebouwen of bij processen die op die<br />
investeringen (mede) betrekking hebben een energieadvies is ingewonnen, worden<br />
deze kosten ook tot de aanschaffings- of voortbrengingskosten van een energieinvestering<br />
gerekend;<br />
l de investeringsaftrek komt ten laste van de winst van het jaar van investeren voor<br />
zover betalingen op het bedrijfsmiddel zijn gedaan, of bij eerdere ingebruikname<br />
(restant wordt doorgeschoven, uiterlijk tot ingebruikname);<br />
l bij staken/eindafrekening wordt de investeringsaftrek in aanmerking genomen in het<br />
jaar van staken/afrekenen;<br />
l investeringen kunnen zowel voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek als de<br />
energie-investeringsaftrek in aanmerking komen;<br />
l de milieu-investeringsaftrek kan cumuleren met de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek<br />
en (bijvoorbeeld) de willekeurige afschrijving op milieu-investeringen;<br />
l cumulatie van de energie-investeringsaftrek met de milieu-investeringsaftrek is niet<br />
mogelijk;<br />
l energie-investeringen komen niet in aanmerking voor willekeurige afschrijving.<br />
art. 3.43 en 3.44 Wet IB<br />
IB 4.9.6 Uitgesloten bedrijfsmiddelen en verplichtingen<br />
De volgende bedrijfsmiddelen zijn van investeringsaftrek uitgesloten:<br />
l bedrijfsmiddelen waarvan het investeringsbedrag minder bedraagt dan € 450;<br />
l bedrijfsmiddelen welke zijn bestemd om, direct of indirect, hoofdzakelijk te worden<br />
gebruikt voor de uitoefening van het bosbedrijf of voor het drijven van een onderneming<br />
waarvoor een regeling ter voorkoming van dubbele belasting geldt (tenzij<br />
bedrijfsmiddel voortaan hoofdzakelijk wordt gebruikt voor het in Nederland (gedeeltelijk)<br />
drijven van een onderneming);<br />
l gronden (inclusief de ondergrond van gebouwen). Met uitzondering van verbetering<br />
van grond indien hierop wordt afgeschreven;<br />
l woonhuizen/woonschepen (inclusief woongedeelten van andere zaken);<br />
l personenauto’s die niet zijn bestemd voor beroepsvervoer over de weg tenzij de CO2uitstoot<br />
zeer laag is. Het gaat hier om personenauto’s waarvoor een bijtelling geldt<br />
53<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
van 14% (zie de paragrafen 4.6.1, 4.6.1.1 en 4.6.1.2) of waarvan de CO2-uitstoot<br />
0 gr/km (2011) of minder dan 50 gr/km (<strong>2013</strong> en 2012) is;<br />
l vaartuigen voor representatie;<br />
l effecten, vorderingen, goodwill alsmede vergunningen, ontheffingen, concessies en<br />
andere dispensaties van publiekrechtelijke aard;<br />
l dieren.<br />
Tevens blijven voor de investeringsaftrek buiten aanmerking verplichtingen aangegaan<br />
tussen:<br />
l de belastingplichtige en personen die tot zijn huishouden behoren;<br />
l bloed- en aanverwanten in de rechte lijn of personen die behoren tot hun huishouden;<br />
l gerechtigden tot een nalatenschap waartoe het bedrijfsmiddel behoort;<br />
l degene die voor ten minste een derde gedeelte belang heeft in het lichaam.<br />
Deze bepaling kan door de minister buiten toepassing worden verklaard.<br />
Geen recht op kleinschaligheidsinvesteringsaftrek bestaat voor bedrijfsmiddelen die zijn<br />
bestemd om, direct of indirect, hoofdzakelijk aan derden ter beschikking te worden<br />
gesteld.<br />
Van de energie-investeringsaftrek en de milieu-investeringsaftrek zijn uitgesloten<br />
bedrijfsmiddelen die zijn bestemd om, direct of indirect, hoofdzakelijk ter beschikking te<br />
worden gesteld aan:<br />
l niet in Nederland wonende/gevestigde natuurlijke personen/lichamen;<br />
l natuurlijke personen/lichamen, voor een (gedeelte van een) onderneming waarvan de<br />
winst is vrijgesteld op grond van een regeling ter voorkoming van dubbele belasting.<br />
De minister kan deze bepaling buiten toepassing verklaren.<br />
art. 3.45 t/m 3.46 Wet IB<br />
IB 4.9.7 Desinvesteringsbijtelling<br />
Indien een bedrijfsmiddel, terzake waarvan de investeringsaftrek is toegepast, wordt vervreemd,<br />
dient een desinvesteringsbijtelling te worden toegepast.<br />
Voorwaarden<br />
l de desinvestering moet meer dan € 2.300 (2012: € 2.300; 2011: € 2.200) bedragen;<br />
l de desinvesteringsbijtelling:<br />
t volgt slechts als het bedrijfsmiddel binnen 5 jaar na aanvang van het kalenderjaar<br />
waarin is geïnvesteerd, wordt vervreemd;<br />
t kan niet hoger zijn dan het oorspronkelijke investeringsbedrag.<br />
Toelichting<br />
l de bijtelling geschiedt tegen het percentage waarvoor aftrek is verkregen;<br />
l met vervreemding wordt gelijkgesteld:<br />
t het onttrekken van een goed aan de onderneming;<br />
t het zodanig wijzigen van de bestemming van een goed (= ter beschikking stellen)<br />
dat het een “uitgesloten bedrijfsmiddel” wordt, of wordt gebruikt binnen een<br />
onderneming waarvoor een regeling ter voorkoming van dubbele belasting geldt; 1<br />
54
t voor de toepassing van deze met vervreemding gelijkgestelde situaties wordt de<br />
waarde in het economische verkeer van het goed als overdrachtsprijs aangemerkt,<br />
(of als voor een investering een vermindering, teruggaaf of vergoeding wordt<br />
genoten);<br />
t het ongedaan maken van een investering. (Hiervan is ook sprake indien:<br />
] binnen 12 maanden ten minste 25% van het investeringsbedrag niet is betaald,<br />
tenzij het bedrijfsmiddel in die periode in gebruik is genomen 1 ;<br />
] het bedrijfsmiddel niet binnen 3 jaar in gebruik is genomen 1 );<br />
l voor de bijtelling en aftrek is het regime dat gold bij het plaatsvinden van de investering<br />
van toepassing;<br />
l bij ministeriële regeling kunnen de uitgesloten bedrijfsmiddelen worden uitgebreid.<br />
1 De minister kan deze bepalingen buiten toepassing verklaren.<br />
3.47 Wet IB<br />
IB 4.10 Research & Development Aftrek (RDA)<br />
Deze aftrek is met ingang van 2012 ingevoerd. Het gaat hier om een aftrek op de winst<br />
van een bedrag dat bij beschikking wordt vastgesteld door het Agentschap NL. Dat bedrag<br />
wordt bepaald door 54% (2012: 40%) te vermenigvuldigen met kwalificerende kosten of<br />
uitgaven die direct toerekenbaar zijn aan door de belastingplichtige verricht speur- en<br />
ontwikkelingswerk. De techniek van de faciliteit is ontleend aan de WBSO. Voor het<br />
begrip speur- en ontwikkelingswerk wordt dan ook aangesloten bij het overeenkomstige<br />
begrip in de WVA. Verder kent de RDA echter een eigen begrippenarsenaal. Spreken we<br />
bij de al langer bestaande fiscale investeringsfaciliteiten over aanschaffings- of voortbrengingskosten,<br />
bij de RDA zijn dat kosten en uitgaven.<br />
Onder kosten wordt verstaan: al hetgeen is betaald voor de realisatie van eigen speur- en<br />
ontwikkelingswerk en voor zover deze betalingen:<br />
l niet eerder in aanmerking zijn genomen voor een RDA-beschikking;<br />
l uitsluitend dienstbaar zijn aan het uitvoeren van speur- en ontwikkelingswerk; en<br />
l drukken op de belastingplichtige.<br />
Tot de kosten worden niet gerekend:<br />
l uitbesteed onderzoek;<br />
l financieringskosten;<br />
l afschrijvingskosten;<br />
l investeringen die in aanmerking komen voor energie- of milieu-investeringsaftrek.<br />
Onder uitgaven wordt verstaan: al hetgeen is betaald voor de verwerving van nieuw vervaardigde<br />
bedrijfsmiddelen voor zover:<br />
l deze bedrijfsmiddelen niet eerder zijn gebruikt;<br />
l deze bedrijfsmiddelen dienstbaar zijn aan eigen speur- en ontwikkelingswerk; en<br />
l de betalingen drukken op de belastingplichtige.<br />
Tot de uitgaven worden niet gerekend kosten van grondverwerving of grondverbetering.<br />
55<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
Loonkosten zijn nadrukkelijk van de kosten en uitgaven uitgezonderd (daarvoor bestaat al<br />
de faciliteit van de WVA). De nieuwe faciliteit cumuleert wel met de aftrek speur- en ontwikkelingswerk<br />
van art. 3.77 Wet IB; zij beoogt daarop een aanvulling te zijn.<br />
Toelichting op procedure<br />
l de aanvraag voor een RDA-beschikking wordt ingediend bij Agentschap NL;<br />
l de aanvraag wordt tegelijkertijd ingediend met de aanvraag van een S&O-verklaring<br />
(behalve voor het jaar 2012; voor dat jaar kon de RDA-beschikking afzonderlijk tot<br />
1 juli 2012 worden aangevraagd);<br />
l het bedrag dat in de RDA-beschikking is vermeld komt ten laste van de winst op de<br />
dag van dagtekening van de beschikking;<br />
l de fiscus toetst de juistheid van het bedrag van de beschikking niet;<br />
l de belastingplichtige dient een administratie te voeren waaruit op eenvoudige wijze de<br />
kosten en uitgaven waarop de RDA-beschikking betrekking heeft zijn af te leiden;<br />
l binnen 3 maanden na afloop van het kalenderjaar waarop de RDA-beschikking<br />
betrekking heeft doet de belastingplichtige opgave van de werkelijke kosten en uitgaven;<br />
l indien deze opgave leidt tot een correctiebeschikking RDA behoort dat bedrag tot de<br />
winst op de dag van dagtekening van die beschikking;<br />
l de correctie kan slechts een vermindering van het aanvankelijke aftrekbedrag zijn;<br />
nimmer een vermeerdering.<br />
art. 3.52a wet IB<br />
IB 4.11 Fiscale reserves<br />
IB 4.11.1 Algemeen<br />
De Wet IB 2001 kent de volgende fiscale reserves:<br />
l de egalisatiereserve;<br />
l de herinvesteringsreserve;<br />
l de terugkeerreserve;<br />
l de oudedagsreserve.<br />
IB 4.11.2 Egalisatiereserve<br />
De egalisatiereserve strekt tot een gelijkmatige verdeling van kosten en lasten. De egalisatiereserve<br />
kan ook worden toegepast op het resultaat uit overige werkzaamheden.<br />
IB 4.11.3 Herinvesteringsreserve<br />
Een herinvesteringsreserve is mogelijk voor boekwinsten (bij vervreemding, verlies of<br />
beschadiging) op bedrijfsmiddelen indien:<br />
l een herinvesteringsvoornemen bestaat;<br />
l de herinvestering binnen drie jaar plaatsvindt; verlenging van deze termijn is slechts<br />
mogelijk indien:<br />
t een langer tijdvak is vereist gezien de aard van de aan te schaffen of voort te<br />
brengen bedrijfsmiddelen; of<br />
56
t de aanschaffing of voortbrenging door bijzondere omstandigheden is vertraagd. Er<br />
moet dan wel een begin van uitvoering aan zijn gegeven.<br />
Verder geldt dat:<br />
l de boekwaarden van de nieuwe bedrijfsmiddelen niet kunnen dalen onder de boekwaarden<br />
van de vervreemde bedrijfsmiddelen;<br />
l boekwinsten op bedrijfsmiddelen met een afschrijvingsperiode van meer dan 10 jaar<br />
of bedrijfsmiddelen waarop helemaal niet wordt afgeschreven, kunnen worden afgeboekt<br />
op (de kostprijs van) nieuwe bedrijfsmiddelen indien op het nieuwe bedrijfsmiddel<br />
meer dan 10 jaar wordt afgeschreven, of indien er niet op wordt afgeschreven,<br />
moet het nieuwe bedrijfsmiddel wel dezelfde economische functie vervullen. Dit geldt<br />
niet als de herinvesteringsreserve een gevolg is van overheidsingrijpen;<br />
l boekwinsten op bedrijfsmiddelen met een afschrijvingsperiode van minder dan<br />
10 jaar, kunnen worden afgeboekt op (de kostprijs van) nieuwe bedrijfsmiddelen die<br />
ook een afschrijvingsperiode van minder dan 10 jaar kennen of bedrijfsmiddelen die<br />
niet of langer dan 10 jaar worden afgeschreven mits sprake is van dezelfde economische<br />
functie;<br />
l bij vervreemding geen rekening wordt gehouden met een willekeurige afschrijving;<br />
l uitgesloten zijn:<br />
t vermogensrechten die ter belegging worden gehouden; en<br />
t voorwerpen van geringe waarde.<br />
Schema toepassing herinvesteringsreserve (HIR):<br />
Afschrijfbaarheid<br />
bedrijfsmiddel<br />
nieuw bedrijfsmiddel ≤ 10<br />
jaar afschrijfbaar<br />
nieuw bedrijfsmiddel > 10<br />
jaar of niet afschrijfbaar<br />
art. 3.54 Wet IB<br />
IB 4.11.4 Terugkeerreserve<br />
HIR stamt van bedrijfsmiddel<br />
≤ 10 jaar afschrijfbaar<br />
HIR stamt van bedrijfsmiddel<br />
> 10 jaar of niet afschrijfbaar<br />
afboeking HIR is mogelijk afboeking HIR is mogelijk<br />
afboeking HIR is mogelijk, mits<br />
dezelfde economische functie<br />
afboeking HIR is mogelijk, mits<br />
dezelfde economische functie<br />
De terugkeerreserve:<br />
l kan worden gevormd indien geruisloos uit een NV of BV wordt teruggekeerd;<br />
l kan positief of negatief zijn:<br />
t een positieve terugkeerreserve komt ten laste van het vermogen van de voortgezette<br />
onderneming en wordt uiterlijk bij (gedeeltelijke) staking in de winst opgenomen;<br />
t een negatieve terugkeerreserve komt in mindering op de winst bij staking.<br />
art. 3.54a Wet IB<br />
57<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
IB 4.11.5 Oudedagsreserve<br />
De ondernemer die aan het urencriterium voldoet kan een oudedagsreserve vormen. De<br />
oudedagsreserve wordt uitgebreider behandeld in 4.12.2.<br />
art. 3.67 t/m 3.73 Wet IB<br />
IB 4.12 Urencriterium, oudedagsreserve, ondernemersaftrek, duurzame<br />
ondernemingsaftrek en scholingsaftrek<br />
IB 4.12.1 Urencriterium<br />
Het urencriterium is van belang voor de:<br />
l oudedagsreserve (zie IB 4.12.2);<br />
l zelfstandigenaftrek (zie IB 4.12.3.1);<br />
l zelfstandigenaftrek voor 65-plussers (zie IB 4.12.3.2);<br />
l speur- en ontwikkelingswerkaftrek (S&O-aftrek, zie IB 4.12.3.3);<br />
l meewerkaftrek (zie IB 4.12.3.4).<br />
Eisen urencriterium:<br />
In kalenderjaar minimaal 1.225 1 uur besteden aan drijven van een onderneming waarbij:<br />
l meer dan de helft van de voor winst uit onderneming, belastbaar loon, belastbaar<br />
resultaat uit overige werkzaamheden beschikbare tijd aan de onderneming(en) wordt<br />
besteed 2 ; of<br />
l in één of meer van de 5 voorafgaande kalenderjaren geen sprake is geweest van<br />
ondernemerschap (startende ondernemer).<br />
1 zwangere ondernemers worden geacht het aantal gewerkte uren niet te hebben onderbroken gedurende het<br />
zwangerschaps- en bevallingsverlof van 16 weken zoals dat geldt voor werkneemsters.<br />
2 deze eis geldt niet voor startende ondernemers.<br />
Indien de onderneming daarnaast nog deel uitmaakt van een samenwerkingsverband van<br />
“verbonden personen” geldt tevens nog een “gebruikelijkheidstoets”.<br />
Werkzaamheden ten behoeve van de onderneming waaruit de belastingplichtige als<br />
ondernemer winst geniet en waarbij de belastingplichtige deel uitmaakt van een samenwerkingsverband<br />
van één of meer verbonden personen tellen niet mee indien:<br />
l de door de belastingplichtige verrichte werkzaamheden ten behoeve van het samenwerkingsverband<br />
hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn en het ongebruikelijk is<br />
dat een dergelijk samenwerkingsverband tussen niet-verbonden personen wordt aangegaan;<br />
of<br />
l het samenwerkingsverband verband houdt met een onderneming waaruit een met de<br />
belastingplichtige verbonden persoon als ondernemer winst geniet, maar de belastingplichtige<br />
zelf niet.<br />
“Verbonden personen” zijn:<br />
l personen die behoren tot het huishouden van de belastingplichtige;<br />
l bloed- en aanverwanten in de rechte lijn van de belastingplichtige of personen die<br />
behoren tot het huishouden van die bloed- en aanverwanten in de rechte lijn.<br />
58
Bij arbeidsongeschiktheid geldt voor de startersaftrek een verlaagd urencriterium (zie ook<br />
IB 4.11.3.3).<br />
art. 3.6 Wet IB<br />
IB 4.12.2 Oudedagsreserve<br />
De ondernemer die per 1/1 de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en aan het<br />
urencriterium voldoet, kan ten laste van de winst aan de oudedagsreserve doteren.<br />
Deze dotatie bedraagt:<br />
l 12% van de winst uit onderneming (= de winst vóór de mutaties in de oudedagsreserve)<br />
met een maximum van € 9.542 (2012: € 9.542; 2011: € 11.882). Op deze<br />
winst moeten correcties worden aangebracht voor pensioenpremies die ten laste van<br />
de winst zijn gekomen en voor winst waarop een regeling ter voorkoming van dubbele<br />
belasting van toepassing is;<br />
l echter maximaal het bedrag ondernemingsvermogen einde kalenderjaar – /– stand van<br />
de oudedagsreserve aan begin kalenderjaar waarbij ondernemingsvermogen is:<br />
t boekwaarde ondernemingsvermogen – /–;<br />
t fiscale reserves (exclusief oudedagsreserve) – /–;<br />
t positieve terugkeerreserve + /+;<br />
t negatieve terugkeerreserve – /–;<br />
t vermogensbestanddelen en reserves waarbij regeling ter voorkoming van dubbele<br />
belasting van toepassing kan zijn.<br />
(Verplichte) afname oudedagsreserve (ten bate van de winst):<br />
l met het bedrag waarmee de oudedagsreserve wordt omgezet in een lijfrente (= vrijwillige<br />
afname);<br />
l als de oudedagsreserve het ondernemingsvermogen per het einde van het kalenderjaar<br />
overtreft indien:<br />
t de onderneming in het kalenderjaar geheel of gedeeltelijk wordt gestaakt; of<br />
t de belastingplichtige per 1-1 de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt;<br />
t de belastingplichtige in het kalenderjaar en in het daaraan voorafgaande kalenderjaar<br />
(2-jaarseis) niet voldoet aan het urencriterium.<br />
Inhaal verplichte afname is mogelijk (door verhoging maximumaftrek van € 9.542 (2012:<br />
€ 9.542; 2011: € 11.882)) in volgend jaar:<br />
l met verplichte afname voorafgaand kalenderjaar, behalve als (een gedeelte van) de<br />
oudedagsreserve bij staking van één van de ondernemingen is toegerekend aan één<br />
van de overgebleven ondernemingen;<br />
l voor vrijgevallen lijfrente bij geruisloze terugkeer uit de NV/BV als de lijfrente was<br />
bedongen bij de inbreng van de onderneming in een BV/NV voor een afname van de<br />
oudedagsreserve (het urencriterium en de vermogenstoets gelden in dit geval niet);<br />
l tot maximaal (bedrag ondernemingsvermogen per 31-12 – /– bedrag oudedagsreserve<br />
per 1-1).<br />
Nadere bepalingen<br />
l bij meerdere ondernemingen zijn voor de (inhaal)dotaties de gezamenlijke winsten/<br />
ondernemingsvermogens/oudedagsreserves van belang;<br />
59<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
l ondernemer kan dotatie aan de oudedagsreserve verdelen over ondernemingen waarbij<br />
toegewezen oudedagsreserve niet hoger mag zijn dan ondernemingsvermogen (per<br />
31-12) dat van toepassing is;<br />
l voor ondernemer/medegerechtigde die winst uit meerdere ondernemingen geniet,<br />
geldt de gemaximeerde vrije afname van de oudedagsreserve voor de afgetrokken lijfrentepremies<br />
van alle ondernemingen;<br />
l bij staking van een onderneming hoeft oudedagsreserve niet te worden afgerekend:<br />
t de oudedagsreserve kan naar andere onderneming(en) worden overgebracht indien<br />
daar;<br />
t per 31-12 voldoende (individueel en gezamenlijk) ondernemingsvermogen aanwezig<br />
is.<br />
art. 3.67 t/m 3.72 Wet IB<br />
IB 4.12.3 Ondernemersaftrek<br />
De ondernemersaftrek bestaat uit de:<br />
l zelfstandigenaftrek en startersaftrek;<br />
l zelfstandigenaftrek voor AOW-gerechtigden;<br />
l speur- en ontwikkelingswerkaftrek (S&O-aftrek);<br />
l meewerkaftrek;<br />
l startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid;<br />
l stakingsaftrek.<br />
IB 4.12.3.1 Startersaftrek en zelfstandigenaftrek<br />
Een ondernemer heeft recht op de zelfstandigenaftrek als hij:<br />
l voldoet aan het urencriterium; en<br />
l per 1-1 de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt.<br />
De zelfstandigenaftrek kan worden verhoogd met de startersaftrek.<br />
Recht op de startersaftrek van € 2.123 (2012: € 2.123; 2011: € 2.123) bestaat indien een<br />
ondernemer:<br />
l in 1 of meer van de 5 voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was; en<br />
l in die periode maximaal 2 maal de zelfstandigenaftrek heeft toegepast; en<br />
l geen sprake is van geruisloze terugkeer uit de BV/NV in het kalenderjaar of de 5 voorafgaande<br />
kalenderjaren.<br />
Niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek<br />
l het bedrag van de zelfstandigenaftrek bedraagt niet meer dan de winst, tenzij een<br />
ondernemer recht heeft op de startersaftrek;<br />
l het niet-benutte deel van de zelfstandigenaftrek wordt als niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek<br />
bij beschikking vastgesteld. Hiertegen staat bezwaar open;<br />
l de niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek kan in de volgende 9 jaar worden verrekend<br />
door in die jaren een verhoging van de zelfstandigenaftrek in aanmerking te nemen.<br />
Deze verhoging is maximaal het bedrag waarmee de winst de zelfstandigenaftrek van<br />
dat jaar overtreft;<br />
60
l verrekening van niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek vindt plaats in de volgorde<br />
waarin deze is ontstaan.<br />
De bedragen van de zelfstandigenaftrek zijn:<br />
Winst 1 in €<br />
van tot aftrek van tot aftrek van tot aftrek<br />
<strong>2013</strong> 2012 2011<br />
Er geldt één vast bedrag<br />
van € 7.280<br />
Er geldt één vast bedrag<br />
van € 7.280<br />
– 14.045 9.484<br />
14.045 16.295 8.817<br />
16.295 18.540 8.154<br />
18.540 53.070 7.266<br />
53.070 55.315 6.633<br />
55.315 57.565 5.931<br />
57.565 59.810 5.236<br />
59.810 – 4.602<br />
1 het gezamenlijk bedrag van de winst die als ondernemer uit één of meer ondernemingen wordt genoten.<br />
IB 4.12.3.2 Zelfstandigenaftrek voor AOW-gerechtigden<br />
Indien de ondernemer bij het begin van het kalenderjaar de AOW-gerechtigde leeftijd<br />
heeft bereikt, bedraagt de zelfstandigenaftrek 50% van het bedrag van de zelfstandigenaftrek<br />
voor ondernemers die die leeftijd nog niet hebben bereikt. Bovendien komt deze<br />
oudere ondernemer in aanmerking voor 50% van de startersaftrek.<br />
art. 3.76 Wet IB<br />
IB 4.12.3.3 Speur- en ontwikkelingsaftrek<br />
Een ondernemer heeft recht op de speur- en ontwikkelingsaftrek (S&O-aftrek) van<br />
€ 12.310 (2012: € 12.310; 2011: € 12.104) als:<br />
l aan het urencriterium wordt voldaan;<br />
l ten minste 500 1 uur per jaar wordt besteed aan “speur- en ontwikkelingswerk”.<br />
1 zwangere ondernemers worden geacht het aantal gewerkte uren niet te hebben onderbroken gedurende het<br />
zwangerschaps- en bevallingsverlof van 16 weken zoals dat geldt voor werkneemsters.<br />
Nadere bepalingen<br />
l startende ondernemers hebben gedurende de vijfjaarsperiode voor de startersaftrek<br />
maximaal 3 maal recht op een verhoogde S&O-aftrek van € 6.157 (2012: € 6.157;<br />
2011: € 6.054) mits geen sprake is van geruisloze terugkeer uit de BV/NV in het<br />
kalenderjaar of de 5 voorafgaande kalenderjaren;<br />
l indien de percentages voor de S&O-afdrachtvermindering worden gewijzigd, kan de<br />
S&O-aftrek ook worden gewijzigd. De S&O-aftrek kan echter maximaal tot € 14.622<br />
(2012: € 14.622; 2011: € 14.377) worden verhoogd.<br />
61<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
art. 3.77 Wet IB<br />
IB 4.12.3.4 Meewerkaftrek<br />
Een ondernemer heeft recht op de meewerkaftrek als:<br />
l wordt voldaan aan het urencriterium; en<br />
l zijn partner meewerkt in een onderneming en zijn partner hiervoor geen vergoeding<br />
ontvangt.<br />
De meewerkaftrek bedraagt:<br />
Aantal uren<br />
van tot % van de winst 1<br />
<strong>2013</strong>/2012/2011<br />
0 525 0<br />
525 875 1,25<br />
875 1.225 2,00<br />
1.225 1.750 3,00<br />
1.750 en meer 4,00<br />
1 het gezamenlijk bedrag van de winst die uit één of meer ondernemingen – waarin de partner voor zijn werkzaamheden<br />
geen vergoeding ontvangt – wordt genoten, verminderd met:<br />
l de onteigeningswinst;<br />
l de stakingswinst;<br />
l de eindafrekeningswinst.<br />
IB 4.12.3.5 Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid<br />
Voor de ondernemer die een onderneming vanuit een arbeidsongeschiktheidsuitkering<br />
start en niet aan het urencriterium voldoet, maar wel aan het verlaagd urencriterium van<br />
800 uren, geldt:<br />
l de startersaftrek bedraagt € 12.000, € 8.000 en € 4.000 voor het respectievelijk 1e, 2e<br />
en 3e jaar;<br />
l aftrek is niet hoger dan genoten winst;<br />
l per 1/1 AOW-gerechtigde leeftijd nog niet bereikt.<br />
art. 3.78a Wet IB<br />
IB 4.12.3.6 Stakingsaftrek<br />
Algemeen<br />
Een ondernemer heeft recht op de stakingsaftrek tot het bedrag van de stakingswinst<br />
(maximaal € 3.630) als:<br />
l hij één of meer gehele onderneming(en) staakt;<br />
l hij winst behaalt door een afname van de oudedagsreserve na een geruisloze doorschuiving<br />
of omzetting, waarbij zonder die geruisloze doorschuiving of omzetting<br />
sprake zou zijn van het staken van een gehele onderneming;<br />
62
l hij ten minste drie jaren een geruisloos doorgeschoven onderneming voor zijn<br />
rekening heeft (mede-)gedreven.<br />
De aftrek wordt verminderd (tot maximaal nihil) met de door de ondernemer in voorafgaande<br />
jaren genoten stakingsaftrek.<br />
art. 3.79 Wet IB<br />
IB 4.13 MKB-winstvrijstelling<br />
De MKB-winstvrijstelling geldt voor ondernemers en bedraagt 14% (2012: 12%; 2011:<br />
12%) van het gezamenlijk bedrag van de winst die de belastingplichtige als ondernemer<br />
geniet uit een of meer ondernemingen nadat dit bedrag is verminderd met de ondernemersaftrek.<br />
art. 3.79a wet IB<br />
IB 5. Pensioen en belastbaar loon<br />
IB 5.1 Algemeen<br />
Belastbaar loon is loon – /– de reisaftrek.<br />
Loon bestaat uit:<br />
l loon als bedoeld in de Wet LB plus fooien en dergelijke prestaties voor het werkelijk<br />
genoten bedrag;<br />
l hetgeen wordt genoten:<br />
t ter vervanging van gederfd of te derven loon;<br />
t voor het staken of nalaten van werkzaamheden (voor zover geen sprake is van<br />
resultaat uit overige werkzaamheden);<br />
l pensioen van een internationale organisatie tenzij over de aanspraken een met de LB<br />
of IB vergelijkbare heffing heeft plaatsgevonden;<br />
l buitenlands pensioen tenzij over de aanspraken een met de LB of IB vergelijkbare<br />
heffing heeft plaatsgevonden.<br />
Tot het loon (eventueel wordt een conserverende aanslag opgelegd) worden verder<br />
gerekend:<br />
l aanspraken uit een pensioenregeling bij einde binnenlandse belastingplicht anders<br />
dan door overlijden;<br />
l aanspraken uit een pensioenregeling als de aanspraken worden ondergebracht bij een<br />
niet-toegelaten verzekeraar.<br />
Nadere bepalingen<br />
l de waarde van de opgebouwde aanspraken wordt verminderd met de waarde van de<br />
aanspraken die niet ten laste van het belastbaar inkomen uit werk en woning is<br />
gekomen (voor in het buitenland opgebouwde aanspraken);<br />
l bij emigratie wordt een conserverende aanslag opgelegd. Om cumulatie te voorkomen<br />
wordt de waarde van de aanspraken verlaagd met hetgeen in een eerder opgelegde<br />
aanslag is opgenomen;<br />
63<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
l indien (op een conserverende aanslag) belasting is betaald doordat in het verleden<br />
aanspraken tot het loon zijn gerekend, wordt het loon verminderd met de waarde in<br />
het economische verkeer van het gedeelte waarover reeds belasting is betaald;<br />
l indien de waarde van de aanspraken in een vorig jaar in een conserverende aanslag is<br />
begrepen, kan deze aanslag worden verminderd indien aan een aantal voorwaarden<br />
wordt voldaan.<br />
Tot het loon behoort niet:<br />
l het eindheffingsloon;<br />
l een voordeel dat uit het eindheffingsloon voortvloeit.<br />
IB 5.2 Reiskosten<br />
Reisafstand is de afstand tussen woning of verblijfplaats en de plaats van werkzaamheden,<br />
gemeten langs de meest gebruikelijke weg.<br />
Regelmatig woon-werkverkeer is:<br />
l het ten minste 1 x per week – binnen 24 uur – plegen heen en weer te reizen tussen<br />
woning of verblijfplaats en de plaats(en) van werkzaamheden;<br />
l indien het woon-werkverkeer binnen een kalenderjaar op 40 of meer dagen wordt<br />
afgelegd, is sprake van ten minste 1 x in de week reizen.<br />
IB 5.2.1 De reisaftrek<br />
Indien een belastingplichtige op ten minste 4 dagen per week per openbaar vervoer naar<br />
dezelfde plaats van werkzaamheden pleegt te reizen, bedraagt de reisaftrek:<br />
Reisafstand per openbaar vervoer reisaftrek in € per jaar 1<br />
meer dan maar niet meer dan<br />
64<br />
<strong>2013</strong> 2012 2011<br />
– 10 km 0 0 0<br />
10 km 15 km 436 436 428<br />
15 km 20 km 582 582 572<br />
20 km 30 km 974 974 957<br />
30 km 40 km 1.207 1.207 1.186<br />
40 km 50 km 1.574 1.574 1.547<br />
50 km 60 km 1.751 1.751 1.721<br />
60 km 70 km 1.943 1.943 1.910<br />
70 km 80 km 2.008 2.008 1.974<br />
80 km – 2.036 2.036 2.001<br />
1 De aftrek wordt verminderd met de ontvangen vergoedingen.<br />
Toelichting<br />
l indien de belastingplichtige op respectievelijk 3 dagen, 2 dagen en 1 dag per week<br />
naar dezelfde plaats van werkzaamheden pleegt te reizen, bedraagt de reisaftrek:
t bij een reisafstand van niet meer dan 90 km: respectievelijk 3 /4, 1 /2 en 1 /4 van de<br />
hiervoor vermelde bedragen in de tabel;<br />
t bij een reisafstand van meer dan 90 km: € 0,23 (2012: € 0,23; 2011: € 0,22) per<br />
km van die reisafstand vermenigvuldigd met het aantal dagen waarop wordt<br />
gereisd, maar niet meer dan € 2.036 (2012: € 2.036; 2011: € 2.001) per jaar;<br />
l indien de belastingplichtige naar verschillende plaatsen van werkzaamheden pleegt te<br />
reizen, wordt de reisaftrek berekend door hetgeen hiervoor onder a. en b. staat vermeld<br />
met betrekking tot het reizen naar elk van die plaatsen afzonderlijk, maar bedraagt de<br />
reisaftrek niet meer dan € 2.036 (2012: € 2.036; 2011: € 2.001);<br />
l indien de belastingplichtige op dezelfde dag naar verschillende plaatsen van werkzaamheden<br />
pleegt te reizen, geldt het vorenstaande uitsluitend voor de meest bereisde<br />
plaats. Als die plaatsen even vaak plegen te worden bereisd, geldt de grootste reisafstand;<br />
l de per openbaar vervoer afgelegde reisafstand blijkt slechts uit een op een tijdvak van<br />
12 maanden betrekking hebbende openbaar-vervoerverklaring (OV-verklaring) of een<br />
reisverklaring;<br />
l de belastingplichtige moet regelmatig tussen zijn woning en zijn werkplek heen en<br />
weer reizen per openbaar vervoer.<br />
IB 6. Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden<br />
IB 6.1 Algemeen<br />
Het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden is het resultaat van een of meer werkzaamheden<br />
dat:<br />
l geen belastbare winst oplevert;<br />
l geen belastbaar loon oplevert.<br />
Tot het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden behoort tevens het voordeel dat<br />
mede een beloning beoogt te zijn voor werkzaamheden van de belastingplichtige of een<br />
met hem verbonden persoon, met betrekking tot het onmiddellijk of middellijk houden<br />
van bepaalde vermogensbestanddelen (o.a. aandelen en vorderingen) en schulden die<br />
daarmee rechtstreeks samenhangen (lucratief belang). Het betreft dan vermogensbestanddelen<br />
waaraan bepaalde bijzondere condities zijn verbonden, zoals het rendement dat op<br />
deze vermogensbestanddelen kan worden behaald (dat direct of indirect is gekoppeld aan<br />
de realisatie van management- of aandeelhoudersdoelstellingen).<br />
IB 6.2 Terbeschikkingsstellingsregeling<br />
Als werkzaamheid wordt mede aangemerkt:<br />
l Het rendabel maken van vermogensbestanddelen daaronder begrepen de schulden die<br />
rechtstreeks samenhangen met die vermogensbestanddelen:<br />
t door ze rechtens dan wel in feite, direct of indirect (al dan niet tegen een vergoeding)<br />
ter beschikking te stellen 1 aan met de belastingplichtige verbonden personen<br />
2 , voor zover die vermogensbestanddelen worden aangewend voor een<br />
onderneming of werkzaamheid;<br />
t voor zover ze rechtens dan wel in feite, direct of indirect (al dan niet tegen een<br />
vergoeding) ter beschikking worden gesteld 1 aan een samenwerkingsverband<br />
65<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
waarvan een verbonden persoon 2 deel uitmaakt, voor zover die verbonden persoon 2<br />
belastbare winst uit onderneming geniet of een belastbaar resultaat uit overige<br />
werkzaamheden, aan een vennootschap waarin een aanmerkelijk belang 4 wordt<br />
gehouden 3 , dan wel aan een samenwerkingsverband waarvan de vennootschap,<br />
waarin een aanmerkelijk belang 4 wordt gehouden 3 , deel uitmaakt. Als de belastingplichtige<br />
in algehele of beperkte gemeenschap van goederen is gehuwd en tot die<br />
gemeenschap een ter beschikking gesteld vermogensbestanddeel behoort, wordt<br />
dit vermogensbestanddeel voor de helft toegerekend aan de belastingplichtige en<br />
voor de andere helft aan zijn echtgenoot. Er geldt een doorschuifregeling als<br />
sprake is van een overgang krachtens huwelijksvermogensrecht;<br />
l het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer<br />
te buiten gaat, zoals bij het uitponden van onroerende zaken, het in belangrijke mate<br />
door de belastingplichtige zelf verrichten van groot onderhoud of andere aanpassingen<br />
aan een zaak, of het aanwenden door de belastingplichtige van voorkennis of<br />
daarmee vergelijkbare vormen van kennis;<br />
l het hebben van een opwaarderingsreserve.<br />
1 Met het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen wordt gelijkgesteld:<br />
l het aangaan of het hebben van een schuldvordering en het aangaan of het hebben van rechten uit een<br />
spaarovereenkomst/een daarmee verwante overeenkomst op een verbonden persoon, vennootschap waarin<br />
een a.b. wordt gehouden of dergelijk samenwerkingsverband;<br />
l het sluiten van een overeenkomst van levensverzekering of het hebben van rechten uit een overeenkomst<br />
van levensverzekering met een verbonden persoon, vennootschap waarin een a.b. wordt gehouden of dergelijk<br />
samenwerkingsverband;<br />
l het vestigen of het hebben van een genotsrecht op een ter beschikking gesteld vermogensbestanddeel;<br />
l het overeenkomen of het hebben van een koopoptie 5 op een ter beschikking gesteld vermogensbestanddeel;<br />
l het verkrijgen of het hebben van een recht/verplichting 5 uit een optieovereenkomst (niet zijnde een werknemersoptie)<br />
of een daarmee vergelijkbare overeenkomst om een vermogensbestanddeel te (ver)kopen<br />
van/aan een verbonden persoon 2 , van een samenwerkingsverband waarvan een verbonden persoon 2 deel<br />
uitmaakt, van een vennootschap waarin een aanmerkelijk belang 4 wordt gehouden 3 of een samenwerkingsverband<br />
waarvan de vennootschap, waarin een a.b. 4 wordt gehouden 3 , deel uitmaakt (als het/de daartegenover<br />
staande recht/verplichting 5 tot diens ondernemingsvermogen of resultaat uit werkzaamheid behoort);<br />
2 Onder verbonden persoon wordt verstaan: de partner van de belastingplichtige, de minderjarige kinderen van<br />
de belastingplichtige of zijn partner.<br />
Op dezelfde wijze als het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen aan een met de belastingplichtige<br />
verbonden persoon wordt behandeld:<br />
l het ter beschikking stellen aan andere bloed- of aanverwanten in de rechte lijn van de belastingplichtige,<br />
van zijn partner of van een verbonden persoon, indien het een in het maatschappelijk verkeer ongebruikelijke<br />
terbeschikkingstelling is:<br />
l het ter beschikking stellen aan een vennootschap waarin de bloed- of aanverwanten in de rechte lijn van de<br />
belastingplichtigen of zijn partner een aanmerkelijk belang heeft.<br />
3 Met een “vennootschap waarin een a.b. 4 wordt gehouden” wordt gelijk gesteld: de vennootschap waarin een<br />
met de belastingplichtige verbonden persoon een a.b. 4 heeft.<br />
4 Uitgezonderd een:<br />
l fictief a.b.;<br />
l a.b. op grond van de meetrekregeling.<br />
66
5 Onder rechten/verplichtingen/koopopties worden ook verstaan: rechten/verplichtingen waarvan de waarde<br />
direct of indirect verband houdt met de waardeverandering van een vermogensbestanddeel of met de wijziging<br />
van een factor, zoals de rentestand.<br />
Nadere bepalingen<br />
l een ten laste van de winst uit onderneming, of het resultaat uit een werkzaamheid,<br />
afgewaardeerde schuldvordering – die ter beschikking is gesteld aan een vennootschap<br />
waarin een a.b. wordt gehouden – wordt tot het resultaat gerekend (onder voorwaarden).<br />
Dit bedrag kan gelijktijdig ten laste van het resultaat aan een (opwaarderings)reserve<br />
worden toegevoegd;<br />
l het ter beschikking stellen van de werkruimte en inrichting in een woning die de<br />
belastingplichtige ter beschikking staat, wordt niet als rendabel maken van vermogensbestanddelen<br />
aangemerkt als degene aan wie ter beschikking wordt gesteld<br />
geen vergoeding in aftrek kan brengen;<br />
l onder woning wordt tevens verstaan:<br />
t een duurzaam aan een plaats gebonden schip en de aanhorigheden;<br />
t een duurzaam aan een plaats gebonden woonwagen en de aanhorigheden;<br />
t de aanhorigheden van een woning;<br />
l aanverwantschap eindigt door echtscheiding van het huwelijk waardoor de aanverwantschap<br />
was ontstaan;<br />
l het resultaat moet per afzonderlijke werkzaamheid worden berekend. Werkzaamheden<br />
van dezelfde aard worden als één werkzaamheid aangemerkt;<br />
l met een vennootschap wordt gelijkgesteld:<br />
t een fonds voor gemene rekening;<br />
t een coöperatie;<br />
t een vereniging op coöperatieve grondslag;<br />
l onder het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen wordt niet begrepen:<br />
t het houden van aandelen in een vennootschap;<br />
t het houden van winstbewijzen van een vennootschap;<br />
l met een voordeel uit het ter beschikking stellen van een vermogensbestanddeel wordt<br />
gelijkgesteld een vergoeding voor het aangaan van borgtocht voor schulden van een<br />
onderneming, werkzaamheid, vennootschap waarin een aanmerkelijk belang wordt<br />
gehouden of samenwerkingsverband.<br />
IB 6.3 Resultaat uit werkzaamheden<br />
Voor het resultaat uit werkzaamheden wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het regime<br />
van winst uit onderneming. De volgende winstbepalingen zijn echter niet van toepassing:<br />
l de bosbedrijf- en landbouwvrijstelling;<br />
l het tonnageregime voor zeescheepvaart;<br />
l de willekeurige afschrijving;<br />
l de investeringsaftrek;<br />
l de egalisatiereserve, de herinvesteringsreserve en de oudedagsreserve;<br />
l de ondernemersaftrek;<br />
l de geruisloze doorschuiving;<br />
t naar een (mede)ondernemer of werknemer;<br />
t naar een andere onderneming bij staking;<br />
l de gebroken boekjaren.<br />
67<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
Als het resultaat echter bestaat uit voordelen uit terbeschikkingstelling als bedoeld in<br />
paragraaf 6.2 bestaat wél recht op toepassing van:<br />
l egalisatiereserve en herinvesteringsreserve;<br />
l geruisloze doorschuiving naar andere ondernemer bij staken van werkzaamheid.<br />
Bovendien bestaat dan ook recht op de terbeschikkingsstellingsvrijstelling (zie 6.4).<br />
Daarnaast behoren de volgende voordelen niet tot het resultaat van een werkzaamheid:<br />
l voordelen uit het deelnemen aan kansspelen;<br />
l de niet-aftrekbare arbeidsbeloning inzake de meewerkende partner;<br />
l op grond van de vrijwilligersregeling genoten voordelen.<br />
Voor de vergoeding voor een werkruimte die als voordeel behaald met een werkzaamheid<br />
wordt aangemerkt geldt (onder voorwaarden) dat een evenredig deel van de bijtelling<br />
voor het privé-gebruik van de eigen woning in aftrek kan worden gebracht.<br />
Voor het houden van kostgangers geldt dat er bij de aangifte voor kan worden gekozen<br />
om de opbrengsten als voordelen uit de eigen woning/een huurrecht aan te laten merken<br />
indien:<br />
l de opbrengst uit het ter beschikking stellen van de woonruimte (kamerverhuurvrijstelling)<br />
niet meer dan € 4.536 (2012: € 4.410; 2011: € 4.333) bedraagt;<br />
l belastingplichtige en kostganger gedurende de huurperiode op hetzelfde woonadres<br />
in de basisadministratie persoonsgegevens staan ingeschreven.<br />
Geen afrekening volgt bij geruisloze terugkeer uit de NV/BV over de vermogensbestanddelen<br />
die ter beschikking waren gesteld aan de NV/BV en na de terugkeer tot het vermogen<br />
van de voortgezette onderneming gaan behoren. Hierbij geldt dat:<br />
l de belastingplichtige hierom moet verzoeken; en<br />
l de boekwaarde van de vermogensbestanddelen wordt doorgeschoven.<br />
Bij de overgang van een werkzaamheid naar een onderneming volgt geen afrekening. De<br />
boekwaarde van de werkzaamheid wordt doorgeschoven naar de onderneming. Voor de<br />
overgang van winst uit onderneming naar resultaat uit overige werkzaamheden geldt géén<br />
geruisloze doorschuiffaciliteit.<br />
IB 6.4 Terbeschikkingstellingsvrijstelling<br />
l geldt voor de belastingplichtige die een vermogensbestanddeel ter beschikking stelt<br />
aan een onderneming of een werkzaamheid of die een vermogensbestanddeel ter<br />
beschikking stelt aan een vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang heeft. De<br />
vrijstelling geldt niet voor het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal<br />
actief vermogensbeheer te buiten gaat;<br />
l de vrijstelling bedraagt 12% van het resultaat uit de terbeschikkingstelling.<br />
art. 3.90 t/m 3.99b Wet IB<br />
68
IB 7. Belastbare inkomsten uit eigen woning<br />
Wijziging van de belastbare inkomsten uit eigen woning<br />
De meest ingrijpende wijziging van de Wet IB in <strong>2013</strong> betreft zonder enige twijfel<br />
die met betrekking tot de eigen woning. Voor bestaande gevallen blijft alles bij het<br />
oude, maar voor nieuwe gevallen is renteaftrek alleen nog mogelijk als de eigenwoningschuld<br />
in ten hoogste 360 maanden ten minste annuïtair wordt afgelost.<br />
Vanwege die aflossingseis verdwijnt voor nieuwe gevallen ook de fiscale tegemoetkoming<br />
voor producten waarmee voor de aflossing aan het einde van de<br />
looptijd werd gespaard, zoals de kapitaalverzekering eigen woning (KEW). Voor de<br />
vraag of het oude of het nieuwe regime van toepassing is, is allesbepalend of op<br />
31 december 2012 sprake was van een eigenwoningschuld. Verder is ingaande<br />
<strong>2013</strong> een regeling voor restschulden ingevoerd. Op grond van deze regeling kan<br />
men onder voorwaarden nog renteaftrek krijgen over een schuld die resteert nadat<br />
de eigen woning is vervreemd.<br />
IB 7.1 Algemeen<br />
De belastbare inkomsten uit eigen woning zijn als volgt opgebouwd:<br />
l voordelen uit eigen woning + voordelen uit kapitaalverzekering eigen woning + voordeel<br />
uit spaarrekening eigen woning + voordeel uit beleggingsrecht eigen woning;<br />
l – /– de op de voordelen uit eigen woning drukkende aftrekbare kosten.<br />
Toelichting<br />
Van voordelen uit kapitaalverzekering eigen woning (KEW), uit spaarrekening eigen<br />
woning (SEW) of uit beleggingsrecht eigen woning (BEW) zal nog slechts sprake zijn<br />
voor zover daarop het overgangsrecht van toepassing is.<br />
IB 7.2 De eigen woning<br />
Onder eigen woning wordt verstaan:<br />
l een (gedeelte van een) gebouw, een duurzaam aan een plaats gebonden schip of een<br />
woonwagen, met de daartoe behorende aanhorigheden, voor zover dat de belastingplichtige<br />
of personen die behoren tot zijn huishouden, anders dan tijdelijk als hoofdverblijf<br />
(van een hoofdverblijf kan ook sprake zijn bij het tijdelijk ter beschikking<br />
stellen aan derden) ter beschikking staat op grond van:<br />
t eigendom (inclusief economische eigendom), of een recht van lidmaatschap van<br />
een coöperatie wanneer:<br />
] de voordelen door de belastingplichtige en zijn partner worden genoten;<br />
] de kosten op de belastingplichtige of zijn partner drukken;<br />
] de waardeverandering grotendeels de belastingplichtige of zijn partner<br />
aangaat;<br />
t een recht van vruchtgebruik, een recht van bewoning of een recht van gebruik dat<br />
de belastingplichtige krachtens erfrecht heeft verkregen wanneer de belastingplichtige<br />
de voordelen uit de woning geniet, en de kosten en lasten op hem<br />
drukken;<br />
69<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
l een woning die aan de belastingplichtige in het kalenderjaar of in een van de drie<br />
voorafgaande kalenderjaren als eigen woning ter beschikking heeft gestaan (“de voormalige<br />
eigen woning”) en:<br />
t sindsdien leeg staat; en<br />
t hij aannemelijk maakt dat de woning voor de verkoop is bestemd;<br />
l een woning waarvan de belastingplichtige aannemelijk maakt dat:<br />
t zij leeg staat of in aanbouw is (“de nieuwe eigen woning”); én<br />
t uitsluitend bestemd is om in het kalenderjaar of in een van de drie volgende jaren<br />
als eigen woning ter beschikking te staan;<br />
l een woning die aan de belastingplichtige of de gewezen partner (dit is ook de van<br />
tafel en bed gescheiden echtgenoot) twee jaar niet langer anders dan tijdelijk als<br />
hoofdverblijf ter beschikking staat indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat<br />
gedurende die periode de woning zijn gewezen partner anders dan tijdelijk als hoofdverblijf<br />
ter beschikking staat;<br />
l een woning wordt maximaal twee jaar na het tijdstip waarop de woning de belastingplichtige<br />
niet langer anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat aangemerkt<br />
als eigen woning als de belastingplichtige gedurende die periode is opgenomen<br />
in een verpleeg- of verzorgingshuis vanwege medische redenen of ouderdom;<br />
l een woning die de belastingplichtige ten minste een jaar als eigen woning ter beschikking<br />
heeft gestaan en sindsdien tijdelijk niet als hoofdverblijf ter beschikking staat<br />
(bij overplaatsing/uitzending) als:<br />
t de woning niet aan derden ter beschikking wordt gesteld;<br />
t belastingplichtige en partner geen belastbare inkomsten uit een andere eigen<br />
woning genieten.<br />
Onder eigen woning wordt niet verstaan een zelfstandig gedeelte van een gebouw, schip<br />
of woonwagen met de daarbij horende aanhorigheden dat wordt gebruikt in een onderneming<br />
van/voor het resultaat uit een of meer werkzaamheden van/in een vennootschap<br />
waarin de belastingplichtige of persoon die tot zijn huishouden behoort een aanmerkelijk<br />
belang heeft (zie IB 6.2) en bij de bepaling van de winst van die onderneming/ dat resultaat/de<br />
winst van die vennootschap terzake van dat gebruik een bedrag ten laste van de<br />
winst/ het resultaat kan worden gebracht.<br />
Bij belastingplichtige en partner wordt:<br />
l slechts één woning als hoofdverblijf in aanmerking genomen waarvoor bij aangifte<br />
voor kalenderjaar – onherroepelijk – keuze dient te worden gemaakt indien > 1 hoofdverblijf;<br />
l indien geen keuze wordt gemaakt, wordt geen woning als hoofdverblijf aangemerkt.<br />
IB 7.3 Eigenwoningforfait<br />
De waarde van de eigen woning wordt gesteld op de WOZ-waarde. De in aanmerking te<br />
nemen voordelen uit eigen woning (het eigenwoningforfait) worden uitgedrukt in percentages<br />
van de waarde van de woning in vrije staat. Het eigenwoningforfait bedraagt nihil<br />
bij de voor verkoop bestemde eigen woning en voor de in de toekomst te bewonen eigen<br />
woning.<br />
70
Het eigenwoningforfait bedraagt:<br />
Eigenwoningwaarde in € Eigenwoningforfait<br />
van meer dan maar niet meer dan in %<br />
<strong>2013</strong><br />
– 12.500 nihil<br />
12.500 25.000 0,20<br />
25.000 50.000 0,35<br />
50.000 75.000 0,45<br />
75.000 1.040.000 0,60<br />
1.040.000 – € 6.360 vermeerderd met 1,55% van de eigenwoningwaarde<br />
voor zover deze uitgaat boven € 1.040.000<br />
2012<br />
– 12.500 nihil<br />
12.500 25.000 0,20<br />
25.000 50.000 0,35<br />
50.000 75.000 0,45<br />
75.000 1.040.000 0,60<br />
1.040.000 – € 6.240 vermeerderd met 1,30% van de eigenwoningwaarde<br />
voor zover deze uitgaat boven € 1.040.000<br />
2011<br />
– 12.500 nihil<br />
12.500 25.000 0,20<br />
25.000 50.000 0,30<br />
50.000 75.000 0,40<br />
75.000 1.020.000 0,55<br />
1.020.000 – € 5.610 vermeerderd met 1,05% van de eigenwoningwaarde<br />
voor zover deze uitgaat boven € 1.020.000<br />
Nadere bepalingen<br />
l de voordelen uit tijdelijke verhuur van de eigen woning worden gesteld op 70% van<br />
de genoten voordelen; in dat geval géén tijdsevenredige berekening van het eigenwoningforfait;<br />
l het eigenwoningforfait van de woning die – bij uitzending/overplaatsing – slechts<br />
tijdelijk ter beschikking staat, bedraagt 1% (2012: 1%; 2011: 0,9%) van de WOZwaarde.<br />
Als de eigenwoningwaarde meer bedraagt dan € 1.040.000 (2012:<br />
€ 1.040.000; 2011: € 1.020.000), bedraagt het voordeel € 10.400 (2012: € 10.400;<br />
2011: € 9.180) vermeerderd met 1,75% (2012: 1,55%; 2011: 1,35%) van de eigenwoningwaarde<br />
boven € 1.040.000 (2012: € 1.040.000; 2011: € 1.020.000);<br />
l indien de opbrengsten uit het anders dan voor korte duur ter beschikking stellen van<br />
– niet zelfstandige – woonruimte die deel uit maakt van de eigen woning minder bedragen<br />
dan € 4.536 (2012: € 4.410; 2011: € 4.333) zijn de voordelen onbelast onder<br />
de voorwaarde dat de belastingplichtige en de huurder gedurende de verhuurperiode<br />
op het woonadres staan ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens;<br />
71<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
l het eigenwoningforfait wordt bij de belastingplichtige in aanmerking genomen naar<br />
rato van zijn gerechtigdheid indien hij en de andere eigena(a)r(en) geen partners van<br />
elkaar zijn;<br />
l in het kader van de kredietcrisis kan een voormalige eigen woning na een tijdelijke<br />
verhuur onder voorwaarden terugkeren in box I tot uiterlijk 1 januari 2014. De periode<br />
van tijdelijke verhuur wordt dan niet als een vervreemding beschouwd in het kader<br />
van de eigenwoningregeling.<br />
IB 7.4 Kapitaalverzekering, spaarrekening en beleggingsrecht eigen<br />
woning (KEW, SEW en BEW)<br />
72<br />
“Last minute” KEW/SEW/BEW<br />
Wat in dit onderdeel en de onderdelen 7.4.1, 7.4.2 en 7.4.3 staat, is (alleen) van<br />
belang indien de KEW, de SEW of het BEW op 31 december 2012 reeds als zodanig<br />
bestond. Als op 31 december 2012 sprake was van een bestaande eigenwoningschuld<br />
(zie voor dit begrip IB 7.6) kan die schuld nog tot 1 april <strong>2013</strong> aan een<br />
KEW, SEW of BE worden gekoppeld. Ook voor een dergelijke “last minute” KEW/<br />
SEW/BEW is de inhoud van deze onderdelen nog van belang.<br />
Het is mogelijk om fiscaal gefacilieerd te sparen via een verzekering of op een geblokkeerde<br />
spaarrekening of een geblokkeerde beleggingsrekening voor de aflossing van de<br />
hypotheekschuld voor de eigen woning bij een verzekeringsmaatschappij, een bank of<br />
een beleggingsinstelling. De inleg en/of het rendement mogen alleen worden aangewend<br />
om de eigenwoningschuld af te lossen.<br />
IB 7.4.1 Voordeel uit KEW, SEW en BEW<br />
De rentecomponent van een kapitaalsuitkering uit een levensverzekering voor de aflossing<br />
van de eigenwoningschuld vormt het voordeel uit kapitaalverzekering eigen woning<br />
(KEW).<br />
Het rendement dat op het tijdstip van deblokkering is begrepen in het tegoed van een<br />
spaarrekening eigen woning, vormt het voordeel uit spaarrekening eigen woning (SEW):<br />
Het rendement dat op het tijdstip van deblokkering is begrepen in de waarde van een<br />
beleggingsrecht eigen woning, vormt het voordeel uit beleggingsrecht eigen woning<br />
(BEW).<br />
Onder rente, begrepen in een uitkering uit een KEW, wordt hierbij verstaan het bedrag van<br />
de uitkering – /– betaalde premies.<br />
Onder rendement begrepen in een tegoed van een SEW wordt hierbij verstaan het tegoed<br />
van de spaarrekening – /– naar spaarrekening overgemaakte bedragen.<br />
Onder rendement begrepen in de waarde van een BEW wordt hierbij verstaan de waarde<br />
van het recht – /– de naar de beheerder overgemaakte bedragen.
Als premies gelden ook (voor zover de gezamenlijke uitkeringen maximaal 3 x het verzekerd<br />
kapitaal bij leven/overlijden bedragen):<br />
l bij een uitkering bij leven premies voor bij dezelfde overeenkomst verzekerde:<br />
t uitkeringen bij leven;<br />
t uitkeringen/premievrijstelling bij invaliditeit;<br />
t overlijdensuitkeringen naar aanleiding van een ongeval.<br />
l bij een uitkering bij overlijden premies voor bij dezelfde overeenkomst verzekerde:<br />
t overlijdensuitkeringen;<br />
t uitkeringen/premievrijstelling bij invaliditeit.<br />
Indien een (oude) levensverzekering wordt omgezet in een kapitaalverzekering eigen<br />
woning geldt ook als premie (waarbij de verhouding 1:10 voor de laagste en hoogste<br />
premie niet geldt) de waarde in het economische verkeer van de oude polis – /– de<br />
betaalde premies.<br />
Onder levensverzekering wordt verstaan een overeenkomst van levensverzekering ex<br />
artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht.<br />
Voor kwalificatie als een kapitaalverzekering eigen woning moet aan de volgende voorwaarden<br />
worden voldaan:<br />
l in de overeenkomst moet zijn opgenomen dat:<br />
t de woning een eigen woning is in de zin van de Wet IB 2001;<br />
t de uitkering zal worden gebruikt voor de aflossing van de eigenwoning schuld;<br />
t ten minste 15 jaar (of tot eerder overlijden van de verzekerde) jaarlijks premie<br />
wordt betaald;<br />
t de hoogste premie bedraagt niet meer dan het tienvoud van de laagste;<br />
l de verzekering geeft recht op een eenmalige kapitaalsuitkering bij leven of overlijden;<br />
l de premies moeten zijn verschuldigd aan een professionele verzekeraar;<br />
l er is sprake van een eigen woning van de verzekeringnemer/zijn echtgenoot/degene<br />
met wie hij duurzaam een gezamenlijke huishouding voert.<br />
Voor kwalificatie als een spaarrekening eigen woning (SEW) moet aan de volgende voorwaarden<br />
worden voldaan:<br />
l de spaarrekening moet worden aangehouden bij een kredietinstelling die op grond<br />
van de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen;<br />
l de rekeninghouder heeft een eigen woning met een eigenwoningschuld;<br />
l de rekening is geblokkeerd en wordt slechts eenmalig gedeblokkeerd voor de aflossing<br />
van de eigenwoningschuld;<br />
l ten minste 15 jaar (of tot eerder overlijden van de rekeninghouder, zijn echtgenoot, of<br />
degene met wie hij duurzaam een gezamenlijke huishouding voert) wordt jaarlijks een<br />
bedrag naar de spaarrekening eigen woning overgemaakt;<br />
l het hoogste totaal van in een jaar overgemaakte bedragen mag niet meer zijn dan het<br />
tienvoud van het laagste totaal van in een jaar overgemaakte bedragen. Als een spaarrekening<br />
met ingang van enig tijdstip wordt aangemerkt als een SEW, wordt het op dat<br />
moment aanwezige tegoed aangemerkt als eerste overmaking;<br />
l de op de rekening genoten inkomsten worden bijgeboekt op de rekening. Als in het<br />
jaar van deblokkering nog inkomsten worden genoten, vindt eerst nog bijboeking van<br />
de inkomsten plaats en pas daarna wordt gedeblokkeerd.<br />
73<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
Voor kwalificatie als een beleggingsrecht eigen woning (BEW) moet aan de volgende<br />
voorwaarden worden voldaan:<br />
l het moeten bij een beheerder van een beleggingsinstelling aangehouden rechten van<br />
deelneming betreffen in de beleggingsinstelling;<br />
l die beleggingsinstelling mag op grond van de Wet op het financieel toezicht in<br />
Nederland het bedrijf van beleggingsinstelling uitoefenen;<br />
l de eigenaar van het beleggingsrecht heeft een eigen woning met een eigenwoningschuld;<br />
l het beleggingsrecht is geblokkeerd en mag slechts eenmalig gedeblokkeerd worden<br />
voor de aflossing van de eigenwoningschuld;<br />
l ten minste 15 jaar (of tot eerder overlijden van de eigenaar van het beleggingrecht,<br />
zijn echtgenoot, of degene met wie hij duurzaam een gezamenlijke huishouding voert)<br />
wordt jaarlijks een bedrag naar de beheerder overgemaakt voor de verkrijging van<br />
rechten van deelneming;<br />
l het hoogste totaal van in een jaar overgemaakte bedragen is niet meer dan het tienvoud<br />
van het laagste totaal van in een jaar overgemaakte bedragen. Als een beleggingsrecht<br />
met ingang van enig tijdstip wordt aangemerkt als een BEW, wordt de<br />
waarde in het economische verkeer van het recht op dat moment aangemerkt als<br />
eerste overmaking;<br />
l het met het beleggingsrecht behaalde rendement wordt gebruikt voor het krijgen van<br />
rechten van deelneming die tot het beleggingsrecht gaan behoren.<br />
De kapitaalverzekering wordt – voor de waarde in het economische verkeer – geacht tot<br />
uitkering te zijn gekomen (bij de verzekerde of de onherroepelijk begunstigde) indien<br />
sprake is van een van de volgende omstandigheden:<br />
l de verzekering:<br />
t voldoet niet meer aan de voorwaarden voor een kapitaalverzekering eigen woning;<br />
t wordt afgekocht uitgezonderd een omzetting;<br />
t wordt ingebracht in het vermogen van een onderneming;<br />
t wordt vervreemd; uitgezonderd de omzetting bij het aangaan/beëindigen van een<br />
huwelijk/duurzame samenleving;<br />
t niet ten minste 15 jaar (of tot eerder overlijden van de verzekerde) jaarlijks premies<br />
voor de verzekering worden voldaan of de hoogste premie meer bedraagt dan het<br />
tienvoud van de laagste premie;<br />
t heeft de looptijd van 30 jaren overschreden;<br />
t komt (per verzekerde) gedeeltelijk tot uitkering;<br />
l de verzekerde (of de onherroepelijk begunstigde) is – anders dan door overlijden –<br />
niet langer binnenlands belastingplichtig/inwoner van Nederland voor de BRK/<br />
verdragen. Onder voorwaarden kan een eventueel opgelegde conserverende aanslag<br />
worden verminderd.<br />
Een SEW of een BEW wordt geacht te zijn gedeblokkeerd als sprake is van een van de<br />
volgende omstandigheden:<br />
l voldoet niet meer aan de voorwaarden voor een spaarrekening eigen woning of een<br />
beleggingsrecht eigen woning;<br />
l wordt vervreemd of verdeeld: uitgezonderd is de vervreemding of verdeling bij het<br />
aangaan/beëindigen van een huwelijk/duurzame gezamenlijke huishouding mits de<br />
spaarrekening of het beleggingsrecht wordt voortgezet als een SEW of BEW;<br />
l wordt ingebracht in het vermogen van een onderneming;<br />
74
l wordt gedeeltelijk gedeblokkeerd;<br />
l heeft de looptijd van 30 jaren overschreden;<br />
l de rekeninghouder of de eigenaar van het beleggingsrecht overlijdt, tenzij de spaarrekening<br />
of het beleggingsrecht wordt voortgezet als een SEW of BEW;<br />
l de rekeninghouder van een spaarrekening of eigenaar van een beleggingsrecht eigen<br />
woning (of de onherroepelijk begunstigde) is – anders dan door overlijden – niet<br />
langer binnenlands belastingplichtig/inwoner van Nederland voor de BRK/verdragen.<br />
Onder voorwaarden kan een opgelegde conserverende aanslag worden verminderd.<br />
IB 7.4.2 Vrijstelling uitkering uit KEW, SEW en BEW<br />
Indien:<br />
l de uitkering uit de KEW/SEW/BEW is gebruikt voor de aflossing van de eigenwoningschuld;<br />
en<br />
l ten minste 20 jaar (of tot eerder overlijden van de verzekerde) jaarlijks premie is<br />
betaald; en<br />
l de hoogste premie niet meer heeft bedragen dan het tienvoud van de laagste,<br />
wordt de rente begrepen in een uitkering van maximaal € 157.000 (2012: € 154.000;<br />
2011: € 151.000) niet aangemerkt als een voordeel uit kapitaalverzekering eigen woning;<br />
indien ten minste 15 jaar jaarlijks premies zijn voldaan geldt een vrijstelling van € 35.700<br />
(2012: € 34.900; 2011: € 34.300).<br />
De eerste twee eisen (aflossing en 20 jaar premie betalen) gelden niet als kapitaalverzekering,<br />
spaarrekening en beleggingsrecht eigen woning:<br />
l uitkeert bij einde bewoning eigen woning door verzekeringnemer/zijn echtgenoot/<br />
degene met wie hij duurzaam een gezamenlijke huishouding voert;<br />
l geacht wordt te zijn uitgekeerd bij einde binnenlandse belastingplicht/ inwonerschap<br />
Nederland (anders dan door overlijden).<br />
De vrijstelling:<br />
l wordt verminderd met een eerdere uitkering uit een kapitaalverzekering eigen woning<br />
alsmede met het tegoed van een spaarrekening eigen woning en met de waarde van<br />
een beleggingsrecht eigen woning (de vermindering wordt – onder voorwaarden 1 –<br />
weer teruggenomen als belastingplichtige weer binnenlands belastingplichtig wordt);<br />
l is maximaal gelijk aan de af te lossen schuld;<br />
l wordt verhoogd met een eerdere vermindering – doordat de verzekering niet meer aan<br />
de voorwaarden voldeed – indien binnen drie jaar na dat tijdstip weer aan de voorwaarden<br />
voor een kapitaalverzekering eigen woning wordt voldaan. De in deze verhoging<br />
begrepen rente komt in mindering op het overschot van artikel 3.116, lid 8,<br />
Wet IB 2001;<br />
l wordt bij overlijden van de partner verhoogd met het bedrag dat de partner onmiddellijk<br />
voor zijn overlijden nog in aanmerking had kunnen nemen tot maximaal het<br />
bedrag van de uitkering naar aanleiding van het overlijden;<br />
l komt toe aan de begunstigde (bij gelijktijdig overlijden van de partners) voor het<br />
bedrag waarop de overledene nog recht had.<br />
1 deze voorwaarden zijn:<br />
l de woning is steeds een eigen woning gebleven;<br />
l de belastingplichtige heeft geen voordeel uit een kapitaalverzekering eigen woning genoten;<br />
75<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
76<br />
l de kapitaalverzekering werd nog niet geacht tot uitkering te zijn gekomen, doordat niet meer aan de voorwaarden<br />
was voldaan.<br />
Bij omzetting oude kapitaalverzekering, spaarrekening en beleggingsrecht eigen woning<br />
in een nieuwe wordt de nieuwe geacht een voortzetting te zijn van de oude.<br />
IB 7.4.3 Overgangsrecht kapitaalverzekeringen<br />
Het overgangsrecht voor op 31 december 2000 reeds bestaande kapitaalverzekeringen is<br />
zeer uitgebreid. Het is verwerkt in een schema dat hierna is opgenomen.<br />
Bestaande<br />
kapitaalverzekering<br />
Behandeling<br />
m.i.v. 2001<br />
tot expiratie<br />
Behandeling<br />
bij (fictieve)<br />
expiratie<br />
Imputatie op<br />
vrijstellingen<br />
• KV als bedoeld in art. 3.91/3.92 Wet IB 2001 (2e lid, onderdeel a, onder 2e)<br />
nee<br />
• Vanaf de eerste premiebetaling jaarlijks premies voldaan, binnen de bandbreedte 1:10<br />
• Ten minste 15 jaar premies voldaan, binnen de bandbreedte van 1:10<br />
• KV voldoet aan het bepaalde in art. 76 Wet IB 1964 (pre-BH KV)<br />
nee<br />
ja<br />
Koopsompolis<br />
Geen fiscale gevolgen, behalve<br />
bij fictieve expiratie bij emigratie<br />
Progressieve heffing in box I<br />
o.g.v. regels Wet IB 1964,<br />
doch tarief Wet IB 2001<br />
Geen imputatie<br />
Premiepolis<br />
Omzetten naar KEW per 01-01-2001 door verzoek bij aangifte 2001<br />
Pre-BH KV<br />
BH KV<br />
Indien tot expiratie wordt voldaan aan de voorwaarden KEW,<br />
gedurende de looptijd geen fiscale gevolgen<br />
Limietvrijstelling + WEV KV<br />
per 31-12-2000 onbelast<br />
Tot limietvrijstelling uitkering<br />
onbelast<br />
Plafond van onbelaste uitkering is hoogste schuld eigen woning<br />
Imputatie vrijgestelde uitkering op vrijstelling KEW in box I en op<br />
vrijstelling in box III
ja<br />
Uitkering<br />
onbelast<br />
Geen<br />
imputatie<br />
Afwikkeling in box I als resultaat<br />
uit overige werkzaamheden<br />
Overgang naar box III (gaat vanzelf)<br />
Pre-BH KV<br />
BH KV<br />
• Vrijstelling in box III tot € 123.428, mits na 14-09-1999 kapitaal niet<br />
gesloten of verhoogd, looptijd niet verlengd, VRH over het meerdere<br />
• Stel WEV per 31-12-2000 vast<br />
Reguliere afwikkeling Niet reguliere afwikkeling Reguliere afwikkeling<br />
WEV per 31-12-2000 lager of gelijk<br />
aan € 123.428<br />
WEV bij expiratie<br />
lager of gelijk aan<br />
€ 123.428: afrekenen<br />
over € 123.428<br />
WEV bij expiratie<br />
hoger dan € 123.428:<br />
afrekenen over<br />
€ 123.428<br />
Geen vrijgestelde uitkering, dus geen imputatie<br />
IB 7.5 Aftrekbare kosten eigen woning<br />
WEV per 31-12-2000<br />
hoger dan € 123.428<br />
Afrekenen<br />
over WEV<br />
per 31-12-2000<br />
Uitkering – maximaal<br />
€ 123.428 of indien hoger<br />
WEV per 31-12-2000 tot<br />
€ 123.428 onbelast<br />
Imputatie vrijgestelde uit-<br />
kering op vrijstelling KEW<br />
en op vrijstelling in box<br />
Het gezamenlijke bedrag van:<br />
l rente van schulden – inclusief kosten van geldleningen – die behoren tot de eigenwoningschuld;<br />
l periodieke betaling op grond van erfpacht/opstal/beklemming;<br />
zijn de aftrekbare kosten van de eigen woning.<br />
77<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
IB 7.6 Eigenwoningschuld<br />
78<br />
Voor een op 31 december 2012 bestaande eigenwoningschuld blijft alles bij het<br />
oude. Wil echter een schuld die ná 31 december 2012 wordt aangegaan, worden<br />
aangemerkt als eigenwoningschuld, dan dient die schuld aan bijzondere voorwaarden<br />
te voldoen (anders geen renteaftrek!). Het is dus cruciaal of een eigenwoningschuld<br />
reeds op 31 december 2012 bestond of niet.<br />
IB 7.6.1 Op 31 december 2012 bestaande eigenwoningschuld<br />
Van een op 31 december 2012 bestaande eigenwoningschuld is ook sprake als:<br />
l een belastingplichtige op 31 december 2012 geen eigen woning en eigenwoningschuld<br />
heeft, maar dat in 2012 wél had en ook in <strong>2013</strong> weer zal hebben (denk aan<br />
tijdelijke huur tussen twee eigen woningen in);<br />
l een belastingplichtige op 31 december 2012 geen eigen woning en eigenwoningschuld<br />
heeft, maar vóór die datum wel en ná die datum (maar vóór 31 december<br />
2021) terugkeert in de voormalige eigen woning zonder dat in de tussentijd een<br />
andere woning als eigen woning is aangemerkt (ziet met name op “expats”);<br />
l een belastingplichtige die op 31 december 2012 beschikt over een onherroepelijke<br />
schriftelijke koop(aannemings)overeenkomst die leidt tot de verwerving van een eigen<br />
woning in <strong>2013</strong>.<br />
IB 7.6.2 Voorwaarden eigenwoningschuld ná 31 december 2012<br />
Schulden, die na 31 december 2012 ontstaan kunnen slechts als eigenwoningschuld<br />
kwalificeren als:<br />
l die zijn aangegaan in verband met een eigen woning;<br />
l waarvoor een contractuele verplichting geldt tot aflossing (ten minste annuïtair) in ten<br />
hoogste 360 maanden;<br />
l aan die verplichting daadwerkelijk wordt voldaan;<br />
l aan de verplichting tot informatieverstrekking wordt voldaan als die verplichting van<br />
toepassing is.<br />
IB 7.6.3 Bestanddelen van de eigenwoningschuld<br />
l is het gezamenlijke bedrag van de schulden die zijn aangegaan ter verwerving van een<br />
eigen woning:<br />
l is ten hoogste een bedrag gelijk aan de kosten ter verwerving van de woning – /– het<br />
bedrag van de eigenwoningreserve (zie hiervoor IB 7.7) direct voorafgaand aan het<br />
moment waarop de woning als een eigen woning wordt aangemerkt verminderd met<br />
de schenkingsvrijstelling als bedoeld in art. 33, eerste lid, sub 5 en 6 van de<br />
Successiewet 1956;<br />
l verhoogd met het gezamenlijk bedrag van de schulden aangegaan ter betaling van de<br />
kosten ter verkrijging van de eigenwoningschuld, waarbij afsluitprovisies worden<br />
gemaximeerd op 1,5% van de aangegane schulden en tevens niet meer dan € 3.630;<br />
l wordt verhoogd met het gezamenlijke bedrag van de schulden die zijn aangegaan:<br />
t voor verbetering/onderhoud van de woning;
t ter afkoop van de rechten van erfpacht/opstal/beklemming voor de woning voor<br />
zover de schulden uitgaan boven het positieve bedrag van de eigenwoningreserve<br />
direct voorafgaand aan de verbetering/ het onderhoud/de afkoop;<br />
t wordt verminderd – tot maximaal nihil – met de eigenwoningreserve van de<br />
partner met wie een nieuwe eigen woning wordt gekocht en met wie reeds eerder<br />
gezamenlijk een eigen woning ter beschikking heeft gestaan.<br />
Tot de eigenwoningschuld behoren niet de volgende schulden (en dus zijn de daarover<br />
betaalde rente en kosten niet aftrekbaar):<br />
l schulden die zijn aangegaan ter betaling van de (aftrekbare hypotheek)rente;<br />
l schulden ter verwerving (van een deel) van de eigen woning van een partner of een<br />
persoon waarmee duurzaam een gezamenlijke huishouding wordt gevoerd voor het<br />
gedeelte dat de schulden hoger zijn dan vóór de verwerving;<br />
l schulden waarvan de verplichting tot betaling beperkt is (de zogenoemde superaftrek);<br />
l schulden terzake van geldleningen tussen partners en tussen de belastingplichtige en<br />
degene met wie hij duurzaam een gezamenlijke huishouding voert;<br />
l overbedelingsschulden.<br />
IB 7.6.4 Vooruitbetalingen en afsluitprovisies<br />
l aftrek in kalenderjaar van vooruitbetaalde rente/kosten is niet mogelijk voor;<br />
l rente/kosten die betrekking hebben op periode na 30 juni van volgend kalenderjaar,<br />
waarbij de renten en kosten naar evenredigheid worden toegerekend aan de kalendermaanden;<br />
l rente/kosten die betrekking hebben op periode na einde binnenlandse belastingplicht,<br />
anders dan door overlijden;<br />
l de van aftrek uitgesloten vooruitbetaalde renten worden geacht in de volgende jaren<br />
– in gelijke delen – te zijn voldaan, behalve bij einde binnenlandse belastingplicht,<br />
anders dan door overlijden. Bij overlijden is het restant in 1 x aftrekbaar;<br />
l afsluitprovisies voor schulden die behoren tot de eigen woningschuld zijn aftrekbaar<br />
voor zover ze niet meer bedragen dan:<br />
t 1,5% van de aangegane schulden; en<br />
t niet meer bedragen dan € 3.630.<br />
IB 7.6.5 Bijzonderheden voor een op 31-12-2012 bestaande<br />
eigenwoningschuld<br />
Rente over de eigenwoningschuld is maximaal 30 jaar aftrekbaar. Daarbij geldt:<br />
l de termijn van 30 jaar begint te lopen bij het begin van het eerste tijdvak waarop de<br />
rente van deze schulden betrekking heeft. De termijn eindigt als de gehele schuld<br />
wordt afgelost;<br />
l als een nieuwe eigen woning wordt gekocht met vreemd vermogen, loopt de 30-jaarstermijn<br />
gewoon door;<br />
l als de schuld op de nieuwe eigen woning hoger is dan de oude schuld, begint voor<br />
het hogere gedeelte een nieuwe 30-jaarstermijn;<br />
l de 30-jaarstermijn van de op 31 december 2000 reeds bestaande schulden wordt<br />
geacht te zijn aangevangen op 1 januari 2001;<br />
79<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
l rente/kosten van hypotheekschulden ter verwerving van de eigen woning die op<br />
31 december 1995 bestonden – en nog steeds betrekking hebben op dezelfde woning<br />
– worden aangemerkt als aftrekbare kosten.<br />
IB 7.6.6 Bijzonderheden voor een eigenwoningschuld die ná 31-12-2012<br />
is ontstaan<br />
80<br />
Van een eigenwoningschuld die ná 31-12-2012 is ontstaan zijn de rente en kosten<br />
slechts aftrekbaar als die schuld in uiterlijk 360 maanden ten minste annuïtair<br />
wordt afgelost. Als aan die aflossingseis onverhoopt niet wordt voldaan ontstaat<br />
een aflossingsachterstand. Als die aflossingsachterstand binnen een bepaalde<br />
termijn wordt ingelopen, blijft de renteaftrek behouden. Tenslotte geldt voor de<br />
aftrekbaarheid van de rente ook een informatieverplichting. Die verplichting komt<br />
aan de orde als de lening is verstrekt door een instelling die niet informatieplichtig<br />
richting fiscus is. In het bijzonder valt hier te denken aan een lening van de eigen<br />
BV. Hierna wordt ingegaan op aflossingseis, aflossingsachterstand en informatieverplichting.<br />
IB 7.6.6.1 Aflossingseis<br />
Aan de aflossingseis wordt voldaan indien de eigenwoningschuld op het toetsmoment<br />
niet meer bedraagt dan de uitkomst van een (ingewikkelde) formule. De uitkomst van die<br />
formule wordt door de leningverstrekker doorgegeven aan de fiscus. In de formule zijn<br />
startbedrag van de lening, looptijd van de lening, verstreken deel van de looptijd en het<br />
rentepercentage van belang.<br />
Toetsmomenten zijn:<br />
l 31 december van het kalenderjaar;<br />
l moment van vervreemding van de eigen woning;<br />
l moment van wijziging rentepercentage;<br />
l moment van oversluiten van een bestaande lening.<br />
IB 7.6.6.2 Aflossingsachterstand<br />
Als op een toetsmoment de eigenwoningschuld hoger is dan toegestaan , is er sprake van<br />
een aflossingsachterstand. Niettemin behoud van renteaftrek in de volgende situaties<br />
onder de daarbij vermelde voorwaarden:<br />
l aflossingsachterstand op 31-12 van jaar t moet ingelopen zijn op 31-12 van jaar<br />
(t+1);<br />
l als op 31-12 van jaar (t+1) toch nog achterstand dan nog slechts renteaftrek als:<br />
t aannemelijk is dat achterstand gevolg is van onvoldoende betalingscapaciteit; en<br />
t op 1-1 van jaar (t+2) contractueel een nieuw aflossingsschema wordt overeengekomen,<br />
waardoor daarna geen sprake meer zal zijn van betalingsachterstand; of<br />
t aannemelijk is dat achterstand gevolg is van onbedoelde fout in betaling of berekening<br />
van aflossingsbedrag; en<br />
t de achterstand op 31-12 van jaar (t+2) is ingelopen.<br />
Indien toch niet aan de voorwaarden wordt voldaan, geen renteaftrek meer met ingang<br />
van 1-1 van jaar (t+2).
IB 7.6.6.3 Informatieverplichting<br />
Als de geldverstrekker geen informatieverplichting tegenover de fiscus heeft, moet de<br />
belastingplichtige zelf gegevens aan de fiscus verschaffen. Vaak zal dit om een lening van<br />
de eigen BV gaan.<br />
l te verstrekken gegevens:<br />
t hoogte van de lening;<br />
t startdatum en looptijd van de lening;<br />
t rentepercentage;<br />
t overeengekomen aflossingsvorm;<br />
t fiscaal identificatienummer van leningverstrekker;<br />
l moment verstrekken informatie:<br />
t bij het indienen van de aangifte over het jaar waarin de lening is verstrekt;<br />
t maar uiterlijk op 31-12 van het jaar, volgend op het jaar van leningverstrekking.<br />
IB 7.7 Eigenwoningreserve<br />
l de eigenwoningreserve bestaat uit de verkoopprijs van een eigen woning – /– de verkoopkosten<br />
– /– de eigenwoningschuld van de verkochte woning (= vervreemdingssaldo).<br />
Hierbij behoort/behoren tot de eigenwoningschuld:<br />
t de eigenwoningreserve van de partner met wie een nieuwe eigen woning wordt<br />
gekocht en met wie reeds eerder gezamenlijk een eigen woning ter beschikking<br />
heeft gestaan;<br />
t de schulden die betrekking hebben op de overname van (een deel van) de eigen<br />
woning van een partner, voor zover de schulden hoger zijn dan vóór de overname;<br />
t de schulden die op 31 december 1995 waren verzekerd door een hypotheek op de<br />
eigen woning;<br />
t een bedrag dat op grond van een anti-speculatiebeding is betaald, kan in mindering<br />
worden gebracht op het vervreemdingssaldo;<br />
l de eigenwoningreserve wordt verminderd – tot maximaal nihil – met:<br />
t de kosten van verwerving van de eigen woning – /– de eigenwoningschuld;<br />
t de aflossingen (onder voorwaarden);<br />
t de kosten voor verbetering/onderhoud of afkoop van de rechten van erfpacht/<br />
opstal/beklemming;<br />
t het deel van een vervreemdingssaldo dat 3 jaar geleden is toegevoegd;<br />
l de eigenwoningreserve kan bij voor bezwaar vatbare beschikking worden vastgesteld.<br />
IB 7.8 Restschulden<br />
Als een eigen woning wordt verkocht tegen een lager bedrag dan de op die woning<br />
rustende eigenwoningschuld ontstaat er een “restschuld”. Ingaande <strong>2013</strong> is de<br />
rente over zo’n restschuld onder voorwaarden aftrekbaar. Het maakt daarbij niet uit<br />
of men een andere eigen woning heeft gekocht of helemaal geen eigen woning<br />
meer heeft.<br />
Voorwaarden voor renteaftrek over restschuld:<br />
l restschuld is ontstaan ná 29 oktober 2012 maar vóór 1 januari 2018;<br />
81<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
l renteaftrek over 10 jaar ná tijdstip vervreemding voormalige eigen woning (= moment<br />
ontstaan restschuld).<br />
IB 7.9 Aftrek wegens geen of geringe woningschuld<br />
Aftrekbaar is het positieve verschil tussen het in aanmerking te nemen eigenwoningforfait<br />
en de aftrekbare kosten.<br />
Ingaande 2011 zijn twee anti-misbruikmaatregelen getroffen:<br />
l vooruitbetalingen van rente worden voor de toepassing van deze regeling toegerekend<br />
aan de tijdvakken waarop de rente betrekking heeft (uitzondering voor afsluitprovisie);<br />
l het van een werkgever uit hoofde van een personeelslening genoten rentevoordeel dat<br />
niet is belast (en daarom niet als aftrekbare kosten in aanmerking kan worden<br />
genomen) moet voor de toepassing van deze regeling wél als aftrekbare kosten in<br />
aanmerking worden genomen.<br />
art. 3.110 t/m 3.123 a Wet IB<br />
IB 8. Uitgaven voor inkomensvoorzieningen<br />
IB 8.1 Algemeen<br />
De uitgaven voor inkomensvoorzieningen zijn:<br />
l premies voor lijfrenten die pensioentekort moeten compenseren:<br />
t oudedagslijfrente 1 :<br />
] termijnen komen toe aan belastingplichtige;<br />
] gaat uiterlijk in in jaar waarin leeftijd wordt bereikt die 5 jaar hoger is dan<br />
AOW-gerechtigde leeftijd;<br />
] eindigt bij overlijden;<br />
t nabestaandenlijfrente 2 :<br />
] termijnen komen toe aan natuurlijk persoon;<br />
] gaat in bij overlijden belastingplichtige/(ex-)partner. Indien natuurlijk persoon<br />
is bloed-/aanverwant in de rechte lijn/2 e of 3 e graad zijlijn van belastingplichtige/(ex-)partner<br />
moeten de termijnen:<br />
v eindigen bij overlijden gerechtigde; of<br />
v uiterlijk eindigen bij bereiken 30-jarige leeftijd;<br />
t tijdelijke oudedagslijfrente:<br />
] termijnen komen toe aan belastingplichtige;<br />
] looptijd bedraagt minimaal 5 jaar;<br />
] ingangsdatum niet eerder dan bereiken 65-jarige leeftijd en uiterlijk in jaar 70<br />
worden;<br />
] jaarlijkse uitkering bedraagt maximaal € 20.953 (2012: € 20.953; 2011:<br />
€ 20.602) beoordeeld naar het tijdstip van premiebetaling;<br />
l premies voor lijfrenten waarvan de termijnen toekomen aan een meerderjarig invalide<br />
(klein)kind en uitsluitend eindigen bij diens overlijden 3 ;<br />
l premies voor aanspraken op periodieke uitkeringen en verstrekkingen terzake van<br />
invaliditeit/ziekte/ongeval waarvan uitkeringen toekomen aan belastingplichtige 3 ;<br />
l bijdragen ingevolge artikel 66a, lid 3, Algemene nabestaandenwet.<br />
82
1 uitkeringen mogen door overlijden (ex-)partner tot 70% van oorspronkelijke uitkeringen afnemen.<br />
2 de sterftekans geldt niet voor termijnen die uiterlijk eindigen bij het bereiken van de 30 jarige leeftijd.<br />
3 voor deze premies geldt geen aftrekmaximum.<br />
Met premies voor lijfrenten die een pensioentekort moeten compenseren, worden gelijkgesteld:<br />
l een lijfrentespaarrekening;<br />
l een lijfrentebeleggingsrecht.<br />
Onder een lijfrentespaarrekening wordt verstaan een rekening bij:<br />
l een financiële onderneming die op grond van de Wet op het financieel toezicht in<br />
Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen. Deze financiële onderneming moet de<br />
lijfrentespaarrekening dan voor de heffing van de vennootschapsbelasting tot het<br />
binnenlandse ondernemingsvermogen rekenen;<br />
l een financiële onderneming die in Nederland het bedrijf van een beleggingsinstelling<br />
mag uitoefenen en in Nederland is gevestigd;<br />
l een andere onderneming die bevoegd is als kredietinstelling op te treden, onder door<br />
de minister te stellen voorwaarden en die zich heeft verplicht:<br />
t te voldoen aan de voorwaarden met betrekking tot het verschaffen van inlichtingen<br />
over uitvoering van de regeling; en<br />
t zekerheid stelt voor de invordering van de belasting ingevolge artikel 3.133 en<br />
3.136 van de Wet IB, dan wel de belastingplichtige heeft zich verplicht deze zekerheid<br />
te stellen.<br />
Voor kwalificatie als lijfrentespaarrekening geldt het volgende:<br />
l de rekeninghouder wordt gelijkgesteld met een verzekeringnemer;<br />
l het tegoed van de rekening moet in vaste en gelijkmatige termijnen uitgekeerd worden<br />
met een gelijke tussenperiode van hooguit een jaar voor zover het tegoed niet is aangewend<br />
ter verkrijging van een fiscaal gefacilieerde lijfrente (artikel 3.125 Wet IB).<br />
Daarbij geldt:<br />
A. Als de verzekeringnemer in leven is:<br />
] dat de termijnen aan hem worden uitgekeerd en de eerste termijn uiterlijk wordt<br />
uitgekeerd in het kalenderjaar waarin hij de leeftijd bereikt die 5 jaar hoger is<br />
dan de AOW-gerechtigde leeftijd;<br />
] als de eerste termijn wordt uitgekeerd vóór het kalenderjaar waarin hij 65<br />
wordt, de periode tussen de eerste en laatste termijn ten minste 20 jaar<br />
bedraagt, vermeerderd met het aantal jaren dat hij jonger is dan 65 op het<br />
moment van de uitkering van de eerste termijn;<br />
] als de eerste termijn wordt uitgekeerd na het kalenderjaar waarin hij 64 wordt,<br />
de periode tussen de eerste en laatste termijn ten minste 5 jaar bedraagt, als<br />
het totale bedrag in een kalenderjaar niet hoger is dan € 20.953 (2012:<br />
€ 20.953; 2011: € 20.602), en ten minste 20 jaar bedraagt als het totale bedrag<br />
in een kalenderjaar hoger is dan € 20.953 (2012: € 20.953; 2011: € 20.602);<br />
] als de eerste uitkering plaatsvindt binnen zes maanden na het overlijden van de<br />
(gewezen) partner van de verzekeringnemer, de periode tussen de eerste termijn<br />
en de laatste termijn ten minste 5 jaar bedraagt.<br />
B. Bij overlijden van de verzekeringnemer terwijl nog geen termijnen zijn ingegaan:<br />
] dat de termijnen direct ingaan en worden uitgekeerd aan een natuurlijk<br />
persoon;<br />
83<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
84<br />
] dat de periode tussen de eerste en laatste termijn ten minste 20 jaar bedraagt<br />
in geval de termijnen toekomen aan een bloed- of aanverwant (niet zijnde de<br />
(gewezen) partner), in de rechte lijn of in de tweede of derde graad van de<br />
zijlijn die ouder is dan 30 jaar;<br />
] dat ingeval de termijnen toekomen aan een bloed- of aanverwant (niet zijnde de<br />
(gewezen) partner), in de rechte lijn of in de tweede of derde graad van de<br />
zijlijn die jonger is dan 30 jaar, de periode tussen de eerste en laatste termijn:<br />
v hetzij ten minste 5 jaar bedraagt, maar nooit meer dan het aantal jaren dat<br />
deze bloed- aanverwant jonger is dan 30 jaar op het moment van de uitkering<br />
van de eerste termijn;<br />
v hetzij ten minste 20 jaar;<br />
] als de termijnen aan andere personen toekomen dan aan bloed- of aanverwant,<br />
in de rechte lijn of in de tweede of derde graad van de zijlijn, bedraagt de<br />
periode tussen de eerste en laatste termijn ten minste 5 jaar.<br />
Onder een lijfrentebeleggingsrecht wordt verstaan een of meer rechten van deelneming<br />
in:<br />
l een beleggingsinstelling die op grond van de Wet op het financieel toezicht in<br />
Nederland het bedrijf van beleggingsinstelling mag uitoefenen en die is gevestigd in<br />
Nederland;<br />
l een onderneming of instelling die bevoegd is als beheerder van een beleggingsinstelling<br />
op te treden, onder door de minister te stellen voorwaarden en die zich heeft<br />
verplicht:<br />
t te voldoen aan de voorwaarden met betrekking tot het verschaffen van inlichtingen<br />
over uitvoering van de regeling; en<br />
t zekerheid stelt voor de invordering van de belasting ingevolge artikel 3.133 en<br />
3.136 Wet IB, dan wel de belastingplichtige heeft zich verplicht deze zekerheid te<br />
stellen.<br />
Voor kwalificatie als lijfrentebeleggingsrecht geldt het volgende:<br />
l de houder van een lijfrentebeleggingsrecht wordt gelijkgesteld met een verzekeringnemer;<br />
l de waarde van het lijfrentebeleggingsrecht moet in vaste en gelijkmatige termijnen<br />
worden uitgekeerd met een gelijke tussenperiode van hooguit een jaar voor zover de<br />
waarde van het recht niet is aangewend ter verkrijging van een fiscaal gefacilieerde<br />
lijfrente (artikel 3.125 Wet IB). Daarbij geldt:<br />
A. Als de verzekeringnemer in leven is:<br />
] dat de termijnen aan hem worden uitgekeerd en de eerste termijn uiterlijk in<br />
het kalenderjaar waarin hij de leeftijd bereikt die 5 jaar hoger is dan de AOWgerechtigde<br />
leeftijd;<br />
] als de eerste termijn wordt uitgekeerd vóór het kalenderjaar waarin hij 65<br />
wordt, de periode tussen de eerste en laatste termijn ten minste 20 jaar<br />
bedraagt, vermeerderd met het aantal jaren dat hij jonger is dan 65 op het<br />
moment van de uitkering van de eerste termijn;<br />
] als de eerste termijn wordt uitgekeerd na het kalenderjaar waarin hij 64 wordt,<br />
de periode tussen de eerste en laatste termijn ten minste 5 jaar bedraagt, als<br />
het totale bedrag in een kalenderjaar niet hoger is dan € 20.953 (2012:<br />
€ 20.953; 2011: € 20.602), en ten minste 20 jaar bedraagt als het totale bedrag<br />
in een kalenderjaar hoger is dan € 20.953 (2012: € 20.953; 2011: € 20.602);
] als de eerste uitkering plaatsvindt binnen zes maanden na het overlijden van de<br />
(gewezen) partner van de verzekeringnemer, de periode tussen de eerste termijn<br />
en de laatste termijn ten minste 5 jaar bedraagt.<br />
B. Bij overlijden van de verzekeringnemer terwijl nog geen termijnen zijn ingegaan:<br />
] dat de termijnen direct ingaan en worden uitgekeerd aan een natuurlijk<br />
persoon;<br />
] dat de periode tussen de eerste en laatste termijn ten minste 20 jaar bedraagt<br />
in geval de termijnen toekomen aan een bloed- of aanverwant (niet zijnde de<br />
(gewezen) partner), in de rechte lijn of in de tweede of derde graad van de<br />
zijlijn die ouder is dan 30 jaar;<br />
] dat ingeval de termijnen toekomen aan een bloed- of aanverwant (niet zijnde de<br />
(gewezen) partner), in de rechte lijn of in de tweede of derde graad van de<br />
zijlijn die jonger is dan 30 jaar, de periode tussen de eerste en laatste termijn:<br />
v hetzij ten minste 5 jaar bedraagt, maar nooit meer dan het aantal jaren dat<br />
deze bloed- aanverwant jonger is dan 30 jaar op het moment van de uitkering<br />
van de eerste termijn;<br />
v hetzij ten minste 20 jaar is;<br />
] als de termijnen aan andere personen toekomen dan aan bloed- of aanverwant,<br />
in de rechte lijn of in de tweede of derde graad van de zijlijn, bedraagt de<br />
periode tussen de eerste en laatste termijn ten minste 5 jaar.<br />
Overige bepalingen lijfrentespaarrekening/lijfrentebeleggingsrecht:<br />
l het tegoed van de lijfrentespaarrekening/waarde lijfrentebeleggingsrecht mag in één<br />
termijn worden uitgekeerd als sprake is van afkoop van een kleine lijfrente met een<br />
waarde in het economische verkeer van maximaal € 4.242 (2012: € 4.242; 2011:<br />
€ 4.171). In dat geval is geen revisierente verschuldigd. Lijfrentespaarrekeningen en<br />
lijfrentebeleggingsrechten die de belastingplichtige aanhoudt bij eenzelfde kredietinstelling<br />
of beheerder van een beleggingsinstelling worden geacht tezamen respectievelijk<br />
één rekening en één beleggingsrecht te vormen;<br />
l als de genieter van de termijnen overlijdt vóór uitkering van de laatste termijn gaan de<br />
resterende termijnen over op de erfgenamen;<br />
l de termijnen zoals bedoeld in deze regeling worden gelijkgesteld met periodieke uitkeringen<br />
en verstrekkingen.<br />
Overgangsrecht overbruggingslijfrenten<br />
l op aanspraken op overbruggingslijfrenten blijven de op 31 december 2005 geldende<br />
bepalingen van toepassing, voor zover de aanspraken voortvloeien uit premies die<br />
vóór 1 januari 2006 als uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking zijn<br />
genomen;<br />
l onder voorwaarden blijven na 31 december 2005 betaalde premies aftrekbaar.<br />
IB 8.2 Aftrekbare lijfrentepremies<br />
IB 8.2.1 Jaarruimte en reserveringsruimte<br />
Belastingplichtigen die bij de aanvang van het kalenderjaar de AOW-gerechtigde leeftijd<br />
nog niet hebben bereikt kunnen (bij een pensioentekort) de jaarruimte benutten, deze<br />
85<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
edraagt 17% van de premiegrondslag met een maximum van € 27.618 (2012: € 27.618;<br />
2011: € 27.156) – /–:<br />
l pensioenaangroei;<br />
l oudedagsreserve-dotaties (toevoeging minus verplichte afneming).<br />
De niet-benutte jaarruimte uit enig jaar kan maximaal in de zeven opvolgende jaren<br />
alsnog worden ingehaald. Hierbij geldt dat:<br />
l verzoek bij aangifte moet worden gedaan;<br />
l het tekort uit het oudste jaar het eerst wordt opgevuld;<br />
l maximaal 17% van de premiegrondslag in aanmerking wordt genomen, waarbij:<br />
t een maximum van € 6.989 (2012: € 6.989; 2011: € 6.872) geldt;<br />
t dit bedrag wordt verhoogd tot € 13.802 (2012: € 13.802; 2011: € 13.571) voor<br />
belastingplichtigen die bij het begin van het kalenderjaar een leeftijd hebben<br />
bereikt die ten hoogste tien jaar lager is dan de AOW-gerechtigde leeftijd.<br />
De premiegrondslag bedraagt maximaal € 162.457 (2012: € 162.457; 2011: € 159.741),<br />
en is opgebouwd uit de som van de in het voorafgaande kalenderjaar genoten:<br />
l winst uit onderneming (vóór mutaties van de oudedagsreserve en ondernemersaftrek);<br />
l belastbaar loon;<br />
l belastbare resultaat uit overige werkzaamheden;<br />
l belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen;<br />
– /–<br />
l € 11.829 (2012: € 11.829; 2011: € 11.631).<br />
De in aanmerking te nemen pensioenaangroei wordt gesteld op:<br />
l 7,5 x de aan het voorafgaand kalenderjaar toe te rekenen aangroei van het bedrag van<br />
de jaarlijkse uitkeringen van de aanspraken – /–;<br />
l in het voorafgaande kalenderjaar opgenomen spaarloon voor vrijwillig te betalen<br />
pensioenpremies.<br />
IB 8.2.2 Omzetting oudedagsreserve en stakingswinst in lijfrente<br />
De oudedagsreserve kan worden omgezet in een lijfrente ter compensatie van een<br />
pensioentekort tot maximaal het bedrag van de vrije afname van de oudedagsreserve.<br />
86
Een ondernemer 1 kan zijn stakingswinst omzetten in een lijfrente ter compensatie van een<br />
pensioentekort. Hierbij gelden de volgende maxima:<br />
bedragen in €<br />
<strong>2013</strong> 2012 2011<br />
l bij staking van de onderneming door overlijden van de<br />
belastingplichtige<br />
443.059 443.059 435.652<br />
l bij staking van de onderneming indien de<br />
belastingplichtige:<br />
t een leeftijd heeft bereikt die ten hoogste vijf jaar lager<br />
is dan de AOW-gerechtigde leeftijd<br />
443.059 443.059 435.652<br />
t 45% of meer arbeidsongeschikt én de lijfrente gaat<br />
binnen 6 mnd na staken in<br />
443.059 443.059 435.652<br />
t een leeftijd heeft bereikt die ten hoogste vijftien jaar<br />
lager is dan de AOW-gerechtigde leeftijd<br />
221.537 221.537 217.833<br />
t lijfrente direct ingaand 221.537 221.537 217.833<br />
l overige gevallen 110.774 110.774 108.922<br />
1 hieronder wordt ook de medegerechtigde begrepen als de medegerechtigdheid een rechtstreekse voortzetting<br />
is van het ondernemerschap.<br />
Toelichting<br />
De maxima worden verminderd met:<br />
l de waarde in het economische verkeer van:<br />
t vrijgestelde aanspraken op pensioen;<br />
t de aanspraken op een IOAZ-uitkering;<br />
t de aanspraken op bedrijfsbeëindigingsvergoedingen;<br />
l het bedrag van de oudedagsreserve bij het begin van het kalenderjaar;<br />
l de aftrek in voorafgaande jaren van premies voor lijfrenten om een pensioentekort te<br />
compenseren;<br />
l eerdere stakingswinsten die in een lijfrente zijn omgezet.<br />
IB 8.3 Toegelaten aanbieders<br />
Aftrek van lijfrentepremies en bedragen die zijn gestort op een lijfrentespaarrekening of<br />
zijn gestort als een lijfrentebeleggingsrecht, zijn alleen toegestaan indien de premies<br />
worden betaald aan toegelaten aanbieders:<br />
l een professionele verzekeraar die de lijfrenteverplichting tot zijn binnenlands ondernemingsvermogen<br />
rekent;<br />
l een in Nederland wonende natuurlijke persoon (niet zijnde de echtgenoot) of een in<br />
Nederland gevestigd lichaam:<br />
t die de lijfrenteverplichting tot zijn binnenlands ondernemingsvermogen rekent;<br />
t waarbij de lijfrente de tegenprestatie is voor de overname van een (deel van de)<br />
onderneming door natuurlijk persoon/lichaam; en<br />
t de lijfrente maximaal de overdrachtswinst + afnemingen van de oudedagsreserve<br />
in jaar van overdracht bedraagt;<br />
l een in Nederland gevestigd professioneel pensioenfonds;<br />
87<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
l een niet in Nederland gevestigd pensioenfonds/levensverzekeraar mits de premies<br />
worden voldaan ter vrijwillige voortzetting van een pensioenregeling of terzake van<br />
een lijfrente die reeds voor het ontstaan van de binnenlandse belastingplicht is verzekerd<br />
bij dat fonds of dat lichaam en dat fonds of lichaam voldoet aan door de<br />
minister te stellen voorwaarden;<br />
l andere buitenlandse pensioenfondsen/verzekeraars die zijn aangewezen en:<br />
t aan de inlichtingenplicht voldoen; en<br />
t door hen of door de belastingplichtige zekerheid is gesteld voor belasting op conserverende<br />
aanslagen bij negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen;<br />
l een kredietinstelling die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het<br />
bedrijf van bank mag uitoefenen (lijfrentespaarrekening);<br />
l een financiële onderneming die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in<br />
Nederland het bedrijf van beleggingsinstelling mag uitoefenen (lijfrentebeleggingsrecht);<br />
Premies voor aanspraken op periodieke uitkeringen en verstrekkingen terzake van invaliditeit/ziekte/ongeval<br />
worden alleen in aanmerking genomen als ze aan de hierboven<br />
genoemde toegelaten verzekeraars – uitgesloten de overnemende ondernemer – worden<br />
betaald.<br />
IB 8.4 Tijdstip aftrek lijfrentepremies<br />
De lijfrentepremies kunnen worden afgetrokken op het moment dat ze betaald of verrekend<br />
zijn, voor zover de verrekening niet leidt tot een schuldig gebleven bedrag:<br />
l premies voor lijfrenten – die worden gebruikt voor benutting van de jaarruimte en/of<br />
de reserveringsruimte – kunnen uitsluitend in het jaar van betaling (of verrekening) in<br />
aftrek worden gebracht;<br />
l als premies voor lijfrenten – waarbij een oudedagsreserve en/of een stakingswinst<br />
worden omgezet in een lijfrente – binnen 6 maanden na afloop van het kalenderjaar<br />
worden betaald of verrekend, kunnen de premies in het kalenderjaar in aftrek worden<br />
gebracht.<br />
Premies voor onmiddellijk ingaande lijfrenten kunnen – op verzoek – in aanmerking<br />
worden genomen bij degene door wiens overlijden een onderneming is gestaakt:<br />
l indien de premies binnen 6 maanden na het overlijden zijn betaald of verrekend;<br />
l indien in de lijfrenteovereenkomst is opgenomen dat deze regeling zal worden toegepast;<br />
en<br />
l voor zover de premies niet meer bedragen dan de maxima die gelden voor de omzetting<br />
van de oudedagsreserve en de stakingswinst in een lijfrente.<br />
Het vorenstaande kan ook toepassing vinden ten aanzien van lijfrentepremies die worden<br />
betaald aan de voortzettende ondernemer die in Nederland woont en de verplichting tot<br />
zijn ondernemingsvermogen rekent.<br />
Nadere bepalingen<br />
l de premies worden in aanmerking genomen op het tijdstip van overlijden;<br />
l het verzoek moet worden gedaan bij de aangifte van de overledene.<br />
art. 3.124 t/m 3.131 Wet IB<br />
88
IB 9. Negatieve persoonsgebonden aftrek<br />
De negatieve persoonsgebonden aftrek bestaat uit hetgeen door de belastingplichtige is<br />
ontvangen:<br />
l als teruggave of nagekomen betaling voor onderhoudsverplichtingen die als persoonsgebonden<br />
aftrek in aanmerking zijn gekomen;<br />
l als teruggave van of nagekomen betaling terzake van specifieke zorgkosten die eerder<br />
als persoongebonden aftrek in aanmerking zijn genomen (zie IB 15.7); 1<br />
l als teruggave van of nagekomen betaling terzake van scholingsuitgaven die eerder als<br />
persoonsgebonden aftrek in aanmerking zijn genomen (zie IB 15.9); 1 en<br />
l als nagekomen betaling terzake van uitgaven voor monumentenpanden die eerder als<br />
persoonsgebonden aftrek in aanmerking zijn genomen (zie IB 15.10); 1<br />
l nieuw m.i.v. 2012: als teruggave van eerder als persoonsgebonden aftrek in aanmerking<br />
genomen giften (zie IB 15.11).<br />
1 Ten hoogste wordt in aanmerking genomen het bedrag van verliezen/uitgaven die in aftrek zijn gekomen.<br />
art. 3.139 Wet IB<br />
IB 10. Waardering niet in geld genoten inkomen<br />
IB 10.1 Algemeen<br />
Niet in geld genoten:<br />
l loon;<br />
l periodieke uitkeringen en verstrekkingen;<br />
l voordelen uit de eigen woning;<br />
l voordelen uit kapitaalverzekering eigen woning,<br />
wordt belast naar:<br />
l de waarde in het economische verkeer; of<br />
l de (eventueel bij ministeriële regeling vastgestelde) besparingswaarde, indien de verwerving<br />
van het inkomen het gebruik of verbruik van het niet in geld genoten inkomen<br />
met zich meebrengt.<br />
IB 10.2 Autokostenforfait<br />
IB 10.2.1 Bijtelling privé-gebruik auto van de zaak<br />
De auto van de zaak wordt voor werknemers in de loonbelasting belast (zie LB 3.4). Zie<br />
voor de regeling van de auto van de ondernemer IB 4.6.<br />
89<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
IB 11. Verliesverrekening bij inkomsten uit werk<br />
en woning<br />
IB 11.1 Algemeen<br />
Een negatief inkomen uit werk en woning wordt aangemerkt als verlies uit werk en woning:<br />
l hieronder wordt ook begrepen het negatieve inkomen uit werk en woning in Nederland<br />
van de buitenlands belastingplichtige;<br />
l hieronder valt niet het te conserveren inkomen uit werk en woning.<br />
De verliezen worden verrekend in de volgorde waarin ze zijn ontstaan en de inkomens<br />
zijn genoten.<br />
Voor het verlies uit werk en inkomen geldt:<br />
l een achterwaartse verliesverrekening van 3 jaar;<br />
l een voorwaartse verliesverrekening van 9 jaar;<br />
l tot en met 2011 kunnen alle nog niet verrekende verliezen worden verrekend.<br />
Indien een verlies is voortgevloeid uit toerekening van gemeenschappelijke inkomensbestanddelen<br />
aan de belastingplichtige en niet kan worden verrekend met inkomen uit<br />
werk en woning in de jaren waarin de belastingplichtige een partner heeft, kan het verlies<br />
worden doorgeschoven naar de partner, mits:<br />
l partnerschap door overlijden belastingplichtige is geëindigd; en<br />
l beiden op dat tijdstip binnenlands belastingplichtig waren.<br />
Het verlies uit werk en woning wordt bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld;<br />
een eventueel ondernemingsverlies wordt dan ook vastgesteld.<br />
Het ondernemingsverlies dat bij de geruisloze terugkeer uit de NV/BV geacht wordt te zijn<br />
geleden door de aandeelhouder die de onderneming voortzet, wordt uitsluitend verrekend<br />
met de winst uit de voortgezette onderneming.<br />
art. 3.148 t/m 3.151 Wet IB<br />
IB 12. Middeling<br />
IB 12.1 Algemeen<br />
Bij middeling:<br />
l worden de belastbare inkomens uit werk en woning gelijkmatig aan de jaren toegerekend<br />
over een periode van 3 aaneengesloten kalenderjaren;<br />
l wordt de herrekende <strong>inkomstenbelasting</strong> terugbetaald voor zover die de geheven<br />
<strong>inkomstenbelasting</strong> overschrijdt, waarbij een drempel van € 545 in acht wordt<br />
genomen;<br />
l wordt bij geheven-, noch bij herrekende belasting rekening gehouden met heffingskortingen;<br />
90
l wordt er bij de herrekening van uitgegaan dat in het hele middelingstijdvak premieplicht<br />
voor de AOW bestaat indien het kalenderjaar waarin de belastingplichtige de<br />
AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt in het middelingstijdvak wordt betrokken;<br />
l de regeling geldt ook voor buitenlands belastingplichtigen van wie het inkomen<br />
geheel of nagenoeg geheel in Nederland is onderworpen aan de loon- of <strong>inkomstenbelasting</strong>.<br />
Nadere regelingen<br />
l voor uit te keren bovenmatige pensioenaanspraken is geen middeling mogelijk;<br />
l met te conserveren inkomen en daarover verschuldigde belasting wordt geen rekening<br />
gehouden.<br />
art. 3.154 Wet IB<br />
Box II<br />
IB 13. Aanmerkelijk belang<br />
IB 13.1 Belastbaar inkomen uit a.b.<br />
Het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang (a.b.) is:<br />
l het inkomen uit a.b. – /–;<br />
l de te verrekenen verliezen uit a.b.<br />
IB 13.2 Voorwaarden a.b.<br />
Aan de hand van het volgende stroomschema kan worden vastgesteld of sprake is van<br />
een a.b.:<br />
Heeft belastingplichtige (samen met partner) voor ≥ 5% geplaatst aandelenkapitaal?<br />
nee<br />
Heeft belastingplichtige (samen met partner) voor ≥ 5% geplaatst aandelenkapitaal koopopties?<br />
nee<br />
Heeft belastingplichtige (samen met partner) winstbewijzen ≥ 5% jaarwinst of liquidatieuitkering?<br />
nee<br />
Is belastingplichtige (samen met partner) gerechtigd tot het uitbrengen van ≥ 5% van de stemmen<br />
in de algemene vergadering van een coöperatie of een vereniging op coöperatieve grondslag?<br />
nee<br />
Heeft belastingplichtige (samen met partner) voor ≥ 5% geplaatst aandelen kapitaal van een soort aandeel?<br />
nee<br />
Heeft belastingplichtige (samen met partner) voor ≥ 5% geplaatst aandelenkapitaal van een soort<br />
aandeel koopopties?<br />
nee<br />
Heeft partner van belastingplichtige of hun bloed- en aanverwanten in rechte lijn een a.b.?<br />
nee<br />
Belastingplichtige heeft geen a.b.<br />
Hierbij geldt het volgende:<br />
l aanverwantschap eindigt door echtscheiding;<br />
ja<br />
ja<br />
ja<br />
ja<br />
ja<br />
ja<br />
ja<br />
Belastingplichtige heeft een a.b.<br />
91<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
l alle gerechtigden tot voordelen uit aandelen/winstbewijzen worden gelijkgesteld met<br />
aandeelhouders/houders van winstbewijzen (genotsgerechtigden);<br />
l koopopties op aandelen/winstbewijzen worden gelijkgesteld met aandeel/winstbewijs,<br />
doch uitsluitend voor de meesleep- en meetrekregeling (zie hierna);<br />
l (bewijzen van deelgerechtigdheid in) fondsen voor gemene rekening worden gelijkgesteld<br />
met (aandelen in) vennootschappen (met een in aandelen verdeeld kapitaal);<br />
l een lidmaatschapsrecht/bewijs van deelgerechtigdheid tot het vermogen van een<br />
coöperatie/vereniging op coöperatieve grondslag wordt gelijkgesteld met een winstbewijs<br />
behalve als het lidmaatschapsrecht van de coöperatie slechts direct en (nagenoeg)<br />
uitsluitend het recht geeft om (nagenoeg) uitsluitend (een gedeelte van) een<br />
gebouw te gebruiken dat bestemd is om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;<br />
l een coöperatie/vereniging op coöperatieve grondslag wordt gelijkgesteld met een<br />
vennootschap (met een in aandelen verdeeld kapitaal).<br />
Daarbij zijn de volgende regels van toepassing:<br />
l met aandeelhouderschap wordt direct en indirect aandeelhouderschap bedoeld;<br />
l soort-aandelen betekenen dat het aandelenkapitaal is verdeeld in (groepen) aandelen<br />
met verschillende daaraan verbonden rechten. Er is geen sprake van soort-aandelen<br />
indien deze aandelen zich uitsluitend onderscheiden doordat:<br />
t die aandeelhouders het recht (of vergelijkbaar recht) hebben bepaalde functionarissen<br />
te benoemen; of<br />
t die aandeelhouders het recht (of vergelijkbaar recht) hebben de naam van de<br />
vennootschap te bepalen; of<br />
t voor die aandelen een bijzondere aanbiedingsregeling (of vergelijkbare regeling)<br />
geldt;<br />
l indien sprake is van een a.b. tellen andere (opties op) aandelen en (rechten op) winstbewijzen<br />
mee (meesleepregeling);<br />
l indien de belastingplichtige geen a.b. heeft (< 5%) maar zijn partner of hun bloed- en<br />
aanverwanten in rechte lijn wel, worden zijn (koopopties op) aandelen en winstbewijzen<br />
ook tot een a.b. gerekend (meetrekregeling).<br />
art. 4.1 t/m 4.7, 4.9, 4.10 Wet IB<br />
IB 13.3 Inkomen uit a.b.<br />
Het inkomen uit a.b. bestaat uit:<br />
l de reguliere voordelen verminderd met de aftrekbare kosten; en<br />
l de vervreemdingsvoordelen;<br />
verminderd met persoonsgebonden aftrek<br />
IB 13.3.1 Reguliere voordelen<br />
De reguliere voordelen zijn de voordelen die worden getrokken uit tot een a.b. behorende<br />
aandelen of winstbewijzen, verminderd met de kosten. Hieronder vallen:<br />
l (verkapt) dividend;<br />
l fictief rendement buitenlandse beleggingsmaatschappij (4% van de waarde in het<br />
economische verkeer van de aandelen/winstbewijzen);<br />
l teruggaaf van gestort kapitaal zonder statutenwijziging en/of voor zover groter dan de<br />
verkrijgingsprijs van de aandelen;<br />
92
l teruggaaf van wat is gestort op bewijzen van deelgerechtigdheid in fonds voor gemene<br />
rekening en/of voor zover teruggaaf meer bedraagt dan verkrijgingsprijs van de deelgerechtigdheid;<br />
l teruggaaf van wat door houders van winstbewijzen is gestort of ingelegd voor zover<br />
de teruggaaf meer bedraagt dan de verkrijgingsprijs van de winstbewijzen;<br />
l bonusaandelen van een beleggingsinstelling, voor zover geen sprake is van storting.<br />
Bijschrijving op die aandelen wordt met uitreiking van aandelen gelijkgesteld;<br />
l fictief rendement aandelen of winstbewijzen in een vrijgestelde beleggingsinstelling.<br />
Tot de reguliere voordelen behoren niet de aan aandeelhouders uitgereikte aandelen<br />
(afgezien van de bonusaandelen van een beleggingsinstelling).<br />
IB 13.3.2 Vervreemdingsvoordelen<br />
Vervreemdingsvoordelen zijn voordelen welke worden behaald bij de vervreemding van<br />
tot een a.b. behorende aandelen of winstbewijzen, alsmede de vervreemding van een<br />
gedeelte van de daarin besloten rechten. Onder vervreemding vallen:<br />
l verkoop en ruil;<br />
l schenking;<br />
l verlenen van een koopoptie;<br />
l overgang onder algemene titel (bijv. huwelijk) en overgang krachtens erfrecht onder<br />
bijzondere titel;<br />
l inkoop van aandelen;<br />
l afkoop en inkoop van winstbewijzen;<br />
l betaalbaar stellen van liquidatieuitkeringen waaronder ook valt het voor eigen rekening<br />
voortzetten van de onderneming van de a.b-vennootschap bij een geruisloze terugkeer<br />
uit de BV/NV;<br />
l juridische fusie en splitsing;<br />
l inbreng in een ondernemingsvermogen en het tot het resultaat uit een werkzaamheid<br />
gaan behoren;<br />
l niet langer aanwezig zijn van een a.b. (uitstel van heffing is mogelijk);<br />
l anders dan door overlijden ophouden binnenlands belastingplichtig te zijn (emigratie).<br />
Uitzonderingen op vervreemdingen (onder voorwaarden, vanaf 2010):<br />
l de overgang krachtens huwelijksvermogensrecht en verdeling huwelijksgemeenschap<br />
binnen 2 jaar na ontbinding van de huwelijksgemeenschap (vanaf 2011 bij verdeling<br />
huwelijksgemeenschap slechts indien die niet het gevolg is van overlijden);<br />
l de overgang krachtens erfrecht onder algemene titel of onder bijzondere titel;<br />
l de verdeling van een nalatenschap binnen 2 jaar na het overlijden van de erflater;<br />
l de schenking van aandelen die tot een a.b. behoren;<br />
in deze gevallen wordt de verkrijgingsprijs doorgeschoven naar de verkrijgers.<br />
Verder is sprake van een fictieve vervreemding:<br />
l voor de genotsgerechtigde, indien:<br />
t het genotsrecht eindigt;<br />
t het aandeel of winstbewijs wordt vervreemd, tenzij het genotsrecht tot dat aandeel<br />
of winstbewijs in stand blijft;<br />
l voor de fictief a.b.-houder, indien hij daarom verzoekt.<br />
93<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
Nadere bepalingen<br />
l de vervreemdingsvoordelen worden gesteld op de overdrachtsprijs – /– de verkrijgingsprijs.<br />
De verkrijgingsprijs van een a.b.-pakket is de gemiddelde verkrijgingsprijs<br />
van de betreffende soort;<br />
l de overdrachtsprijs en/of de verkrijgingsprijs worden op de waarde in het economisch<br />
verkeer gesteld als:<br />
t een tegenprestatie ontbreekt;<br />
t de tegenprestatie is bedongen bij een niet onder normale omstandigheden gesloten<br />
overeenkomst;<br />
l rentelasten in verband met een a.b.-pakket zijn effectief aftrekbaar tegen het a.b.-tarief<br />
van 25%.<br />
art. 4.12 t/m 4.13, 4.16, 4.19, 4.21 Wet IB<br />
IB 13.4 Verliesverrekening<br />
Een negatief inkomen uit a.b. is een verlies uit a.b. Een verlies uit a.b. kan worden verrekend<br />
met de inkomens uit a.b.:<br />
l van het voorafgaande kalenderjaar;<br />
l de 9 daarop volgende jaren.<br />
Op grond van overgangsrecht kunnen alle nog niet verrekende verliezen over 2002 en<br />
daaraan voorafgaande jaren nog tot en met 2011 worden verrekend.<br />
Indien belastingplichtige en partner in kalenderjaar en voorafgaand kalenderjaar geen a.b.<br />
hebben, kan een nog niet verrekend verlies worden omgezet in een belastingkorting van<br />
25% van het nog niet verrekende verlies.<br />
De belastingkorting voor verlies uit a.b. vermindert de belasting op het belastbare<br />
inkomen uit werk en woning van het kalenderjaar en de zeven daarop volgende jaren,<br />
maar uiterlijk van het negende jaar volgend op het jaar waarin het verlies is geleden.<br />
art. 4.49 t/m 4.53 Wet IB<br />
Box III<br />
IB 14. Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen<br />
94<br />
Met ingang van <strong>2013</strong> zijn de vrijstellingen voor de volgende bezittingen komen te<br />
vervallen: sociaal-ethische beleggingen, directe en indirecte beleggingen in durfkapitaal<br />
en culturele beleggingen. Er geldt géén overgangsrecht!<br />
IB 14.1 Heffing en heffingsgrondslag<br />
Het forfaitaire rendement bedraagt 4% (= het voordeel uit sparen en beleggen) van de<br />
rendementsgrondslag aan het begin van het kalenderjaar (peildatum) voor zover die<br />
grondslag meer bedraagt dan het heffingvrij vermogen. Als bij het begin van het kalender-
jaar nog niet sprake is van binnenlandse belastingplicht of als de binnenlandse belastingplicht<br />
gedurende het kalenderjaar anders dan door overlijden eindigt, wordt ook uitgegaan<br />
van de rendementsgrondslag aan het begin van het kalenderjaar, maar wordt het<br />
voordeel uit sparen en beleggen naar tijdsgelang herleid, waarbij gedeelten van kalendermaanden<br />
worden verwaarloosd. De gezamenlijke grondslag sparen en beleggen is de<br />
gezamenlijke rendementsgrondslag aan het begin van het kalenderjaar (peildatum) van de<br />
belastingplichtige en zijn partner voor zover die gezamenlijke rendementsgrondslag meer<br />
bedraagt dan het heffingvrije vermogen van de belastingplichtige en zijn partner.<br />
Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen wordt verminderd met persoonsgebonden<br />
aftrek<br />
De bezittingen zijn:<br />
l onroerende zaken;<br />
l rechten die op onroerende zaken betrekking hebben;<br />
l roerende zaken die voor persoonlijke doeleinden worden gebruikt/verbruikt, maar<br />
hoofdzakelijk als belegging dienen;<br />
l roerende zaken die niet voor persoonlijke doeleinden worden gebruikt;<br />
l rechten op roerende zaken;<br />
l rechten die niet op zaken betrekking hebben (waaronder geld);<br />
l overige vermogensrechten (uitgezonderd belastingvorderingen, heffingsrente, revisierente<br />
en invorderingsrente, anders dan terzake van erfbelasting);<br />
l de bezittingen (en schulden) van een afgezonderd particulier vermogen bij de erfgenamen<br />
na het overlijden van degene die het vermogen heeft afgezonderd.<br />
De schulden zijn verplichtingen met een waarde in het economische verkeer.<br />
Geen rekening wordt gehouden met:<br />
l (latente) belastingschulden, heffingsrente, revisierente en invorderingsrente , anders<br />
dan terzake van erfbelasting;<br />
l de eerste € 2.900 (2012: € 2.900; 2011: € 2.900) aan schulden (doelmatigheidsdrempel);<br />
indien de belastingplichtige het gehele jaar dezelfde partner heeft geldt het<br />
dubbele bedrag;<br />
l verplichtingen waaruit betalingen voortvloeien die als persoonsgebonden aftrekpost<br />
in aanmerking kunnen worden genomen.<br />
Verder behoren bepaalde overbedelingsvorderingen en de daarmee corresponderende<br />
schulden niet tot de bezittingen c.q. schulden.<br />
De vermogensrendementsheffing wordt slechts geheven indien de rendementsgrondslag<br />
meer bedraagt dan het heffingvrije vermogen. Het heffingvrije vermogen kent twee verhogingen:<br />
l de kindertoeslag per minderjarig kind (t/m 2011);<br />
l de ouderentoeslag.<br />
Kindertoeslag<br />
2011<br />
Indien de belastingplichtige aan het begin van het kalenderjaar als ouder het gezag uitoefent<br />
over een minderjarig kind, wordt het heffingvrije vermogen per minderjarig kind<br />
95<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
verhoogd met € 2.779. Indien de belastingplichtige gedurende het gehele kalenderjaar<br />
dezelfde partner heeft of voor de toepassing van artikel 2.17 Wet IB 2001 geacht wordt te<br />
hebben gehad en beide partners aan het begin van het kalenderjaar als ouder het gezag<br />
uitoefenen over hetzelfde minderjarige kind, geldt de verhoging voor de belastingplichtige<br />
en zijn partner gezamenlijk. Indien de belastingplichtige en een persoon die niet zijn<br />
partner is of slechts voor een deel van het kalenderjaar zijn partner is zonder te kiezen<br />
voor het vollejaarspartnerschap en zij beiden aan het begin van het kalenderjaar als ouder<br />
het gezag uitoefenen over hetzelfde minderjarige kind, wordt het heffingvrije vermogen<br />
van zowel de belastingplichtige als die persoon per minderjarig kind waarover zij gezamenlijk<br />
het gezag uitoefenen verhoogd met € 1.390.<br />
Bedragen in €<br />
<strong>2013</strong> 2012 2011<br />
Heffingvrij vermogen: 21.139 21.139 20.785<br />
Kindertoeslag: 0 0 2.779<br />
Ouderentoeslag<br />
Bij een inkomen uit werk en woning (voor inachtneming<br />
van de persoonsgebonden aftrek) in €<br />
van meer dan maar niet meer dan<br />
<strong>2013</strong><br />
– 14.302 27.984<br />
14.302 19.895 13.992<br />
19.895 – nihil<br />
2012<br />
– 14.302 27.984<br />
14.302 19.895 13.992<br />
19.895 – nihil<br />
2011<br />
– 14.062 27.516<br />
14.062 19.562 13.758<br />
19.562 – nihil<br />
96<br />
bedraagt de ouderentoeslag<br />
maximaal<br />
Toelichting<br />
Het heffingvrije vermogen wordt verhoogd met de ouderentoeslag voor belastingplichtigen<br />
die bij einde kalenderjaar/belastingplicht de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt en<br />
van wie de grondslag sparen en beleggen (voor toepassing ouderentoeslag) maximaal<br />
€ 279.708 (2012: € 279.708; 2011: € 275.032) bedraagt. Als men het hele jaar dezelfde<br />
fiscale partner heeft dan mag de gezamenlijke rendementsgrondslag (na aftrek van het<br />
heffingvrij vermogen) niet meer bedragen dan € 559.416 (2012: € 559.416; 2011:<br />
€ 550.064) om in aanmerking te komen voor de ouderentoeslag.
art. 5.1 t/m 5.6 Wet IB<br />
IB 14.2 Vrijstellingen<br />
IB 14.2.1 Vrijgestelde bezittingen<br />
De volgende bezittingen behoren niet tot de rendementsgrondslag:<br />
l bossen, natuurterreinen en landgoederen met uitzondering van de op deze landgoederen<br />
voorkomende gebouwde eigendommen;<br />
l voorwerpen van kunst en wetenschap (inclusief voorwerpen die ter beschikking zijn<br />
gesteld aan derden voor culturele en wetenschappelijke doeleinden) tenzij ze hoofdzakelijk<br />
als belegging dienen. Voorwerpen van kunst en wetenschap die onderdeel<br />
uitmaken van een verzameling worden hierdoor niet meteen aangemerkt als belegging;<br />
l rechten op roerende zaken krachtens erfrecht indien ze door de belastingplichtige of<br />
personen die tot zijn huishouden behoren voor persoonlijke doeleinden worden<br />
gebruikt of verbruikt en niet hoofdzakelijk als belegging dienen;<br />
l bepaalde rechten:<br />
t rechten op kapitaalsuitkeringen of prestaties uit levensverzekering:<br />
] tot maximaal € 6.859; (2012: € 6.859; 2011: € 6.744) per verzekerde waaronder<br />
de prestaties in natura terzake van de verzorging van een uitvaart;<br />
] het tegoed op een geblokkeerde rekening bij een kredietinstelling, waarbij het<br />
tegoed uitsluitend wordt gedeblokkeerd bij overlijden van de rekeninghouder,<br />
zijn partner of een bloed- of aanverwant tot maximaal € 6.859; (2012: € 6.859;<br />
2011: € 6.744);<br />
t rechten op kapitaalsuitkeringen die uitsluitend kunnen plaatsvinden bij ziekte,<br />
invaliditeit of ongeval;<br />
t rechten op termijnen van een in termijnen te ontvangen overdrachtsprijs van een<br />
a.b.-pakket;<br />
t (elektronisch) geld, cadeaubonnen voor € 512 (2012: € 512; 2011: € 503) per<br />
belastingplichtige (€ 1.024 (2012: € 1.024; 2011: € 1.006) voor partners (vanaf<br />
2010);<br />
l (geblokkeerde) spaartegoeden, aandelenoptierechten, aandelen of winstbewijzen op<br />
grond van een (2011):<br />
t spaarloonregeling;<br />
t tot maximaal € 17.025;<br />
l lopende termijnen;<br />
l maatschappelijke beleggingen:<br />
t groene beleggingen; en<br />
t sociaal-ethische beleggingen (2012 en 2011);<br />
l beleggingen in durfkapitaal (2012 en 2011):<br />
t directe beleggingen in durfkapitaal;<br />
t indirecte beleggingen in durfkapitaal;<br />
t culturele beleggingen.<br />
Toelichting<br />
De vrijstelling voor de spaarloonregeling is ingaande 2012 komen te vervallen omdat per<br />
dezelfde datum ook de spaarloonregeling is vervallen. Er geldt echter ruim overgangsrecht<br />
dat erop neer komt dat tegoeden op een spaarloonrekening ook na 1 januari 2012<br />
97<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
nog vrijgesteld blijven. Dit overgangsrecht blijft van betekenis zolang er sprake is van<br />
een geblokkeerd tegoed.<br />
IB 14.2.2 Bepaalde lopende termijnen<br />
Van de rendementsheffing zijn vrijgesteld, indien ze betrekking hebben op een tijdvak van<br />
een jaar of korter:<br />
l de lopende termijnen van inkomsten;<br />
l de lopende termijnen van verplichtingen.<br />
Hierbij geldt de eis dat het achterliggende vermogensbestanddeel ook in het bezit van de<br />
belastingplichtige moet zijn.<br />
IB 14.2.3 Maatschappelijke beleggingen<br />
De vrijstelling voor maatschappelijke beleggingen geldt voor:<br />
l de groene beleggingen;<br />
l de sociaal-ethische beleggingen (2012 en 2011).<br />
Deze bedraagt maximaal € 56.420 (2012: € 56.420; 2011: € 55.476). Indien de belastingplichtige<br />
het gehele kalenderjaar dezelfde partner heeft wordt het bedrag voor de<br />
belastingplichtige en zijn partner gezamenlijk op € 112.840 (2012: € 112.840; 2011:<br />
€ 110.952) gesteld.<br />
IB 14.2.3.1 Groene beleggingen<br />
De vrijstelling voor groene beleggingen heeft betrekking op:<br />
l aandelen in;<br />
l winstbewijzen van;<br />
l en geldleningen aan aangewezen groene fondsen. Dit zijn:<br />
t kredietinstellingen;<br />
t beleggingsinstellingen die zich bezig houden met het direct/indirect beleggen in<br />
– in Nederland en ontwikkelingslanden gelegen – projecten in het belang van de<br />
bescherming van het milieu (o.a. natuur en bos).<br />
IB 14.2.3.2 Sociaal-ethische beleggingen (2012 en 2011)<br />
De vrijstelling voor sociaal-ethische beleggingen heeft betrekking op:<br />
l aandelen in;<br />
l winstbewijzen van;<br />
l en geldleningen aan;<br />
sociaal-ethische fondsen. Dit zijn aangewezen:<br />
l kredietinstellingen;<br />
l beleggingsinstellingen;<br />
die zich bezighouden met het beleggen in projecten in het belang van:<br />
l voedselzekerheid en voedingsverbetering in ontwikkelingslanden;<br />
l sociale en culturele ontwikkeling in ontwikkelingslanden; of<br />
l economische ontwikkeling, werkgelegenheid en regionale ontwikkeling in ontwikkelingslanden.<br />
98
IB 14.2.4 Beleggingen in durfkapitaal (2012 en 2011)<br />
De vrijstelling voor beleggingen in durfkapitaal bestaat uit:<br />
l directe beleggingen in durfkapitaal;<br />
l indirecte beleggingen in durfkapitaal;<br />
l culturele beleggingen.<br />
Maximum bedrag in 2012: € 56.420 en in 2011: € 55.476. Indien de belastingplichtige<br />
het gehele kalenderjaar dezelfde partner heeft, wordt het bedrag voor de belastingplichtige<br />
en zijn partner gezamenlijk verdubbeld.<br />
IB 14.2.4.1 Directe beleggingen in durfkapitaal (2012 en 2011)<br />
Onder directe beleggingen in durfkapitaal worden verstaan geregistreerde achtergestelde<br />
geldleningen aan:<br />
l een beginnende ondernemer (natuurlijk persoon = np) die de lening gebruikt voor de<br />
financiering van bestanddelen van zijn verplichte ondernemingsvermogen;<br />
l een beginnende ondernemer (rechtspersoon = rp) die de lening gebruikt voor de<br />
financiering van bestanddelen die tot zijn verplichte ondernemingsvermogen zouden<br />
behoren als hij een natuurlijk persoon zou zijn;<br />
l gedurende de eerste acht jaar na het verstrekken van de lening.<br />
Voor de achtergestelde lening gelden de volgende voorwaarden:<br />
l de hoofdsom van de lening is ten minste € 2.269;<br />
l de rente is niet hoger dan de wettelijke rente (zie Varia 1.1);<br />
l in de leningsovereenkomst moet het volgende worden opgenomen:<br />
t de burgerservicenummers (BSN) van de crediteur en de debiteur (bij een ondernemer/np);<br />
t het BTW-nummer van de debiteur en het BSN van de crediteur (bij een ondernemer/rp);<br />
t de lening is gedurende ten minste de eerste 8 jaren na de overeenkomst achtergesteld<br />
jegens andere schuldeisers (lagere rang dan artikel 277, lid 1, Boek 3<br />
BW);<br />
t de lening dient ter financiering van bestanddelen die behoren tot het verplichte<br />
ondernemingsvermogen van de ondernemer/np;<br />
t de lening wordt gebruikt voor de financiering van bestanddelen die tot het verplichte<br />
ondernemingsvermogen zouden behoren als de ondernemer/rp een np zou<br />
zijn geweest;<br />
t de lening is door de crediteur niet gefinancierd met geleend geld;<br />
t de lening is verstrekt met het oog op het bepaalde in artikel 6.8 en 5.17, Wet<br />
IB 2001 (dit moet staan in het opschrift);<br />
l de overeenkomst is door de crediteur en de debiteur ondertekend;<br />
l de leningsovereenkomst is binnen 4 weken na het afsluiten geregistreerd op de voet<br />
van de Registratiewet 1970.<br />
Een beginnende ondernemer is:<br />
l een natuurlijk persoon:<br />
t die voor eigen rekening een onderneming drijft in Nederland; en<br />
t naar verwachting in aanmerking komt voor de zelfstandigenaftrek in:<br />
] het jaar waarin de lening is verstrekt; of<br />
99<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
] het jaar volgend op het jaar waarin de lening is verstrekt; en<br />
] niet meer dan 7 jaren 1 de zelfstandigenaftrek heeft toegepast;<br />
l een rechtspersoon:<br />
t die een onderneming drijft in Nederland;<br />
t die – ten tijde van verstrekken van de achtergestelde lening – niet langer dan<br />
8 jaar geleden tot stand is gekomen;<br />
t waarvan de werknemers jaarlijks ten minste 1.225 uren besteden aan het drijven<br />
van de onderneming;<br />
t waarvan de onderneming geen voortzetting is van een (gedeelte van een) onderneming<br />
die meer dan 8 jaar geleden (in)direct werd gedreven door een van de<br />
aandeelhouders;<br />
t die voldoet aan een tweetal eisen van art. 396, lid 1, Boek 2 BW 2 (vrijstelling<br />
publicatieplicht); en<br />
t waarvan de feitelijke werkzaamheden niet bestaan uit het beleggen van vermogen.<br />
1 Deze termijn wordt tot 14 jaren verlengd indien sprake is van de overname van een (gedeelte van een) onderneming.<br />
2 Dit artikel kent de volgende drie eisen:<br />
l de waarde van de activa bedraagt niet meer dan € 4,4 mln.;<br />
l de omzet bedraagt niet meer dan € 8,8 mln.;<br />
l het gemiddelde aantal werknemers over het boekjaar bedraagt minder dan 50.<br />
De vrijstelling vervalt als:<br />
l de beginnende ondernemer niet langer voldoet aan de voorwaarden;<br />
l de geldlening niet langer wordt gebruikt voor de financiering van bestanddelen van<br />
het verplichte ondernemingsvermogen (np);<br />
l de geldlening niet langer wordt gebruikt voor de financiering van bestanddelen van<br />
het verplichte ondernemingsvermogen die tot het ondernemingsvermogen zouden<br />
behoren (rp).<br />
De vrijstelling is niet van toepassing bij leningen:<br />
l tussen partners;<br />
l tussen personen die gezamenlijk een onderneming drijven.<br />
IB 14.2.4.2 Indirecte beleggingen in durfkapitaal (2012 en 2011)<br />
Onder indirecte beleggingen in durfkapitaal worden verstaan:<br />
l geldleningen aan;<br />
l aandelen in;<br />
l of winstbewijzen van;<br />
aangewezen participatiemaatschappijen (= in Nederland gevestigde rechtspersonen),<br />
die:<br />
l hoofdzakelijk en op brede schaal achtergestelde geldleningen (die aan bepaalde voorwaarden<br />
voldoen) verstrekken aan beginnende ondernemers (np/rp);<br />
l uitsluitend of nagenoeg uitsluitend deelnemen in (waarbij bepaalde voorwaarden<br />
worden gesteld) de hiervoor bedoelde participatiemaatschappijen.<br />
100
IB 14.2.4.3 Culturele beleggingen (2012 en 2011)<br />
De vrijstelling voor culturele beleggingen heeft betrekking op:<br />
l aandelen in;<br />
l winstbewijzen van;<br />
l geldleningen aan;<br />
cultuurfondsen. Dit zijn aangewezen:<br />
l kredietinstellingen;<br />
l beleggingsinstellingen,<br />
die zich bezighouden met het beleggen in aangewezen culturele projecten in het<br />
belang van:<br />
l de Nederlandse podiumkunsten; of<br />
l de Nederlandse musea.<br />
art. 5.7 t/m 5.18a Wet IB, art. 28 t/m 33 Uitv. reg. IB<br />
IB 14.3 Waardering van bezittingen en schulden<br />
Voor de vermogensrendementsheffing gelden o.a. de volgende waarderingsvoorschriften:<br />
l de bezittingen en schulden worden in aanmerking genomen voor de waarde in het<br />
economische verkeer;<br />
l verplichtingen die kunnen leiden tot uitgaven die geheel of gedeeltelijk worden aangemerkt<br />
als een persoonsgebonden aftrekpost kunnen niet als schuld in aanmerking<br />
worden genomen;<br />
l tweede woningen worden in aanmerking genomen voor de WOZ-waarde. Als een<br />
woning geheel of gedeeltelijk wordt verhuurd, wordt de waarde gesteld op een<br />
percentage van de WOZ-waarde (zie tabel 1a). Bij erfpacht wordt de WOZ-waarde verminderd<br />
met de waarde van de erfpachtcanon;<br />
l m.i.v. 2012 geldt voor verpachte woningen de waardering volgens tabel 1a (zonder<br />
correctie), mits de pacht voor ten minste 12 jaren is aangegaan;<br />
l effecten uit de Officiële Prijscourant van Euronext Amsterdam NV:<br />
t worden op de einddatum in aanmerking genomen voor de waarde in het economische<br />
verkeer zoals die blijkt uit de prijscourant van de einddatum of de daaraan<br />
voorafgaande laatste beursdag;<br />
t worden op de begindatum gesteld op de slotnotering van het voorafgaande<br />
kalenderjaar;<br />
t worden op de begindatum – bij aanvang van de belastingplicht gedurende het<br />
kalenderjaar – gesteld op de slotnotering van de prijscourant van de laatste beursdag<br />
voor de begindatum;<br />
l voor genotsrechten zijn nadere waarderingsregels vastgesteld, die hierna worden<br />
weergegeven (zie tabel 1, 2 en 3);<br />
l blote eigendommen worden in aanmerking genomen voor:<br />
t de volle eigendomswaarde – /– de waarde van het genotsrecht;<br />
t ook wanneer de genotsgerechtigde de rente op een schuld moet voldoen;<br />
l genotsrechten – in de zin van woongenot als verstrekte alimentatie – worden gewaardeerd<br />
op nihil.<br />
101<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
Nadere bepalingen<br />
l bezittingen en schulden die – al dan niet tezamen – in het economische verkeer als<br />
eenheid worden beschouwd, worden als eenheid in aanmerking genomen;<br />
l indien waardebepaling op peildatum niet mogelijk is, wordt waarde op naastbij<br />
gelegen tijdstip in aanmerking genomen;<br />
l genotsrechten waarvoor een – in regelmatige vervallende termijnen die betrekking<br />
hebben op een tijdvak van ten hoogste een jaar – zakelijke vergoeding wordt ontvangen,<br />
worden op nihil gewaardeerd. Voor schulden die samenhangen met deze<br />
genotsrechten geldt hetzelfde;<br />
l genotsrecht is: elke gerechtigdheid tot voordelen uit goederen.<br />
art. 5.19 t/m 5.23 Wet IB<br />
Waarderingsregels genotsrechten:<br />
Tabel 1: De waarde van een levenslange, ingegane periodieke uitkering in<br />
geld afhankelijk van het leven van één mannelijke persoon, wordt gesteld<br />
op het jaarlijkse bedrag vermenigvuldigd met:<br />
De factor bedraagt wanneer degene gedurende wiens leven de uitkering moet<br />
plaatshebben:<br />
factor leeftijd 1<br />
22 jonger dan 20 jaar is,<br />
22 20 jaar of ouder, doch jonger dan 25 jaar is,<br />
21 25 jaar of ouder, doch jonger dan 30 jaar is,<br />
20 30 jaar of ouder, doch jonger dan 35 jaar is,<br />
19 35 jaar of ouder, doch jonger dan 40 jaar is,<br />
18 40 jaar of ouder, doch jonger dan 45 jaar is,<br />
16 45 jaar of ouder, doch jonger dan 50 jaar is,<br />
15 50 jaar of ouder, doch jonger dan 55 jaar is,<br />
13 55 jaar of ouder, doch jonger dan 60 jaar is,<br />
11 60 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar is,<br />
9 65 jaar of ouder, doch jonger dan 70 jaar is,<br />
8 70 jaar of ouder, doch jonger dan 75 jaar is,<br />
6 75 jaar of ouder, doch jonger dan 80 jaar is,<br />
4 80 jaar of ouder, doch jonger dan 85 jaar is,<br />
3 85 jaar of ouder, doch jonger dan 90 jaar is,<br />
2 90 jaar of ouder, doch jonger dan 95 jaar is,<br />
1 95 jaar of ouder is.<br />
1 Voor vrouwen geldt een leeftijdsterugstelling van 5 jaar bij afhankelijkheid van één leven.<br />
102
Tabel 1a: Leegwaarderatio verhuurde woninen<br />
jaarlijkse huur als % van WOZwaarde<br />
meer dan niet meer dan leegwaarderatio<br />
<strong>2013</strong><br />
0,0% 1,0% 50%<br />
1,0% 1,5% 53%<br />
1,5% 2,0% 56%<br />
2,0% 2,5% 59%<br />
2,5% 3,0% 62%<br />
3,0% 3,5% 66%<br />
3,5% 4,0% 69%<br />
4,0% 5,0% 73%<br />
4,0% – 78%<br />
2012<br />
0,0% 1,0% 50%<br />
1,0% 1,5% 54%<br />
1,5% 2,0% 58%<br />
2,0% 2,5% 63%<br />
2,5% 3,0% 67%<br />
3,0% 3,5% 72%<br />
3,5% 4,0% 76%<br />
4,0% 5,0% 81%<br />
5,0% – 85%<br />
2011<br />
0,0% 1,0% 60%<br />
1,0% 1,5% 64%<br />
1,5% 2,0% 68%<br />
2,0% 2,5% 72%<br />
2,5% 3,0% 75%<br />
3,0% 3,5% 79%<br />
3,5% 4,0% 82%<br />
4,0% – 85%<br />
103<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
Tabel 2: De waarde van een ingegane periodieke uitkering in geld die van het leven van één mannelijke persoon afhankelijk<br />
is en die na een bepaalde tijd vervalt, wordt gesteld op het jaarlijkse bedrag, en vervolgens voor ieder vijftal jaren of, zo dat<br />
minder is, het aantal jaren gedurende welke de uitk ering (nog) moet plaatshebben, vermenigvuldigd met vijf onderscheidenlijk<br />
het aantal jaren gedurende welke de uitkering (nog) moet plaatshebben, en vermenigvuldigd met de in de<br />
volgende tabel opgenomen factor:<br />
104<br />
100–<br />
95–<br />
99<br />
90–<br />
94<br />
85–<br />
89<br />
80–<br />
84<br />
75–<br />
79<br />
70–<br />
74<br />
65–<br />
69<br />
60–<br />
64<br />
55–<br />
59<br />
50–<br />
54<br />
45–<br />
49<br />
40–<br />
44<br />
35–<br />
39<br />
30–<br />
34<br />
25–<br />
29<br />
20–<br />
24<br />
0–<br />
19<br />
Leeftijdsklasse van genoemde<br />
persoon met daaronder de<br />
factoren<br />
het eerste vijftal jaren 0,91 0,91 0,91 0,91 0,90 0,90 0,90 0,89 0,88 0,87 0,84 0,80 0,74 0,65 0,54 0,40 0,27 0,18<br />
het tweede vijftal jaren 0,74 0,74 0,74 0,74 0,74 0,73 0,72 0,70 0,67 0,62 0,54 0,45 0,33 0,20 0,08 0,02<br />
het derde vijftal jaren 0,61 0,61 0,61 0,60 0,59 0,58 0,56 0,53 0,48 0,40 0,30 0,20 0,10 0,03<br />
het vierde vijftal jaren 0,50 0,50 0,49 0,49 0,48 0,46 0,43 0,38 0,31 0,22 0,14 0,06 0,02<br />
het vijfde vijftal jaren 0,41 0,40 0,40 0,39 0,37 0,35 0,30 0,24 0,17 0,10 0,04 0,01<br />
het zesde vijftal jaren 0,33 0,33 0,32 0,30 0,28 0,25 0,20 0,14 0,08 0,03 0,01<br />
het zevende vijftal jaren 0,27 0,26 0,25 0,23 0,20 0,16 0,11 0,06 0,02<br />
het achtste vijftal jaren 0,21 0,20 0,19 0,16 0,13 0,09 0,05 0,02<br />
het negende vijftal jaren 0,17 0,15 0,13 0,11 0,07 0,04 0,01<br />
het tiende vijftal jaren 0,13 0,11 0,09 0,06 0,03 0,01<br />
het elfde vijftal jaren 0,09 0,07 0,05 0,03 0,01<br />
het twaalfde vijftal jaren 0,06 0,04 0,02 0,01<br />
de volgende jaren 0,03 0,02 0,01
Tabel 3: De waarde van een periodieke uitkering in geld die na een<br />
bepaalde tijd vervalt en die niet van het leven afhankelijk is, wordt gesteld<br />
op het jaarlijkse bedrag, vermenigvuldigd met het aantal jaren gedurende<br />
welke de uitkering moet plaatshebben, iedere vermenigvuldigingsuitkomst<br />
vermenigvuldigd met een van de volgende factoren:<br />
factor factor<br />
het eerste vijftal jaren 0,91 het achtste vijftal jaren 0,23<br />
het tweede vijftal jaren 0,75 het negende vijftal jaren 0,19<br />
het derde vijftal jaren 0,61 het tiende vijftal jaren 0,16<br />
het vierde vijftal jaren 0,50 het elfde vijftal jaren 0,13<br />
het vijfde vijftal jaren 0,41 het twaalfde vijftal jaren 0,11<br />
het zesde vijftal jaren 0,34 de volgende jaren 0,09<br />
het zevende vijftal jaren 0,28<br />
IB 15. Persoonsgebonden aftrek<br />
Met ingang van <strong>2013</strong> zijn er wijzigingen aangebracht in de aftrek van specifieke<br />
zorgkosten en scholingsuitgaven. Voor sommige basisverstrekkingen van de<br />
Zorgverzekeringwet geldt, op grond van bezuinigingsoverwegingen, een eigen bijdrage.<br />
Die eigen bijdrage is niet aftrekbaar. Daarnaast is een aantal specifieke<br />
zorgkosten van aftrek uitgesloten. De aftrek voor scholingsuitgaven is vereenvoudigd.<br />
De aftrekbare uitgaven zijn specifiek benoemd en de bijzonder ingewikkelde<br />
berekening van scholingsuitgaven voor studenten met studiefinanciering (op<br />
basis van forfaitaire bedragen) is beëindigd. Ook zij berekenen hun aftrek nu op<br />
basis van werkelijke kosten.<br />
IB 15.1 Algemeen<br />
De persoonsgebonden aftrek is het gezamenlijke bedrag van:<br />
l de in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten;<br />
én<br />
l het gedeelte van de persoonsgebonden aftrek van voorgaande jaren dat niet eerder in<br />
aanmerking is genomen (deze worden bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld).<br />
IB 15.2 Persoonsgebonden aftrekposten<br />
De persoonsgebonden aftrekposten zijn:<br />
l uitgaven voor onderhoudsverplichtingen;<br />
l uitgaven voor levensonderhoud van kinderen 1 ;<br />
l uitgaven voor specifieke zorgkosten 1 ;<br />
l weekenduitgaven voor gehandicapten 1 ;<br />
l scholingsuitgaven;<br />
l uitgaven voor monumentenpanden;<br />
105<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
l aftrekbare giften.<br />
1 Voor zover de belastingplichtige zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen tot het doen van die uitgaven.<br />
Toelichting<br />
l de persoonsgebonden aftrek komt in aftrek op:<br />
t het inkomen uit werk en woning;<br />
t het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen;<br />
t het inkomen uit a.b.;<br />
l de persoonsgebonden aftrekposten komen in mindering in de volgorde van de hierboven<br />
opgenomen opsomming, waarbij het betreffende inkomen niet verder dan tot<br />
nihil wordt verminderd. Verder geldt dat allereerst de uitgaven voor specifieke zorgkosten<br />
in aanmerking worden genomen;<br />
l bij het inkomen uit werk en woning en het inkomen uit a.b. wordt geen rekening<br />
gehouden met te conserveren inkomen;<br />
l persoonsgebonden aftrek die niet in aanmerking kan worden genomen wegens onvoldoende<br />
inkomen schuift (in zoverre) door naar volgend kalenderjaar;<br />
l de uitgaven voor de persoonsgebonden aftrekposten komen – tenzij anders is<br />
bepaald – voor aftrek in aanmerking op het tijdstip waarop zij zijn:<br />
t betaald;<br />
t verrekend;<br />
t ter beschikking gesteld;<br />
t rentedragend geworden (geldt niet voor aftrekbare giften);<br />
l de uitgaven moeten drukken. Sommige (aanspraken op) te genieten vergoedingen of<br />
tegemoetkomingen blijven echter buiten beschouwing bij de vraag of de uitgaven<br />
drukken op de belastingplichtige. Aangewezen zijn: de bijzondere bijstand (Wet werk<br />
en bijstand) en tegemoetkomingen in de zin van de Wet tegemoetkoming chronisch<br />
zieken en gehandicapten.<br />
IB 15.3 Onderhoudsverplichtingen<br />
De aftrekbare onderhoudsverplichtingen zijn de volgende:<br />
l periodieke uitkeringen en verstrekkingen op grond van een rechtstreeks uit het<br />
familierecht voortvloeiende verplichting (alimentatie), tenzij gedaan aan bloed- of<br />
aanverwanten in de rechte lijn of tweede graad van de zijlijn:<br />
t hieronder vallen ook:<br />
] periodieke uitkeringen/verstrekkingen voor de verrekening van (voor zover die<br />
zijn overeengekomen in het kader van de echtscheiding of scheiding van tafel<br />
en bed):<br />
v pensioenrechten;<br />
v lijfrenten en andere inkomensvoorzieningen voor zover de daarvoor betaalde<br />
premies als uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking zijn<br />
genomen;<br />
] periodieke uitkeringen/verstrekkingen die dienen ter vervanging van pensioenen/lijfrenten/andere<br />
inkomensvoorzieningen;<br />
t indien ze worden verstrekt door degene die tot verrekening/vervanging is verplicht;<br />
106
l afkoopsommen voor alimentatie aan ex-echtgenoot 2 (inclusief sommige lijfrentepremies);<br />
l verhaalde bijstand voor kosten levensonderhoud duurzaam gescheiden/ex-echtgenoot;<br />
l bij scheiding betaalde bedragen voor verrekening 2 (exclusief rechten op periodieke<br />
uitkeringen/verstrekkingen die zijn toegekend door degene die moet verrekenen/inclusief<br />
sommige lijfrentepremies) van:<br />
t pensioenrechten;<br />
t lijfrenten;<br />
t andere inkomensvoorzieningen waarvan de premies als uitgave voor inkomensvoorziening<br />
in aanmerking zijn genomen;<br />
l periodieke uitkeringen/verstrekkingen voor wettelijke schadevergoeding wegens<br />
gederfd levensonderhoud 1 (behalve alimentatie voor uitgezonderde personen);<br />
l periodieke uitkeringen/verstrekkingen bij dringend morele verplichting tot voorziening<br />
in levensonderhoud 1 (behalve alimentatie voor uitgezonderde personen).<br />
1 alimentatie in de vorm van woongenot door beperkt gerechtigde komt voor aftrek in aanmerking voor het<br />
bedrag dat de alimentatiegerechtigde als eigenwoningforfait in aanmerking neemt.<br />
2 geen aftrek voor zover de betalingen worden gedaan in de vorm van lijfrenten en andere inkomensvoorzieningen<br />
waarvoor de premie als premie voor onderhoudsvoorzieningen is afgetrokken.<br />
IB 15.4 Uitgaven voor levensonderhoud van kinderen<br />
De uitgaven 1 voor levensonderhoud van:<br />
l kinderen jonger dan 21 jaar (2012: 21 jaar; 2011: 30 jaar);<br />
l die in belangrijke mate 2 worden onderhouden;<br />
l zijn aftrekbaar tot de bedragen die in onderstaande tabel zijn opgenomen.<br />
1 De uitgaven gedaan door belastingplichtige en partner.<br />
2 Een kind wordt in belangrijke mate onderhouden indien:<br />
l de kosten per kwartaal ten minste € 408 (2012: € 408; 2011: € 408) bedragen, of<br />
l voor het kind recht op kinderbijslag (of een vergelijkbare buitenlandse regeling) bestaat.<br />
107<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
leeftijd kind aftrek in € per<br />
bij aanvang kwartaal kwartaal jaar kwartaal jaar kwartaal jaar<br />
108<br />
<strong>2013</strong> 2012 2011<br />
jonger dan 6 jaar 295 295 290 1.160<br />
tussen 6 en 12 jaar 355 355 350 1.400<br />
tussen 12 en 18 jaar 415 415 410 1.640<br />
tussen 18 en 30 jaar 355 355 350 1.400<br />
tussen 18 en 30 jaar, én 710 710 700 2.800<br />
l het kind wordt grotendeels (50%) onderhouden, en<br />
l de bijdrage in de kosten beloopt per kwartaal ten minste € 408<br />
tussen 18 en 30 jaar, én 1.065 1.065 1.050 4.200<br />
l het kind wordt geheel of nagenoeg geheel onderhouden, en<br />
l behoort niet tot het huishouden van de belastingplichtige, en<br />
l de bijdrage in de kosten beloopt per kwartaal ten minste € 1.065.<br />
De aftrek geldt niet voor:<br />
l uitgaven wegens specifieke zorgkosten;<br />
l weekenduitgaven voor gehandicapte kinderen van 21 jaar (2012: 21 jaar; 2011:<br />
27 jaar) of ouder die doorgaans in een inrichting verblijven.<br />
Geen recht op aftrek bestaat indien:<br />
l de belastingplichtige of een persoon die tot zijn huishouden behoort recht op kinderbijslag<br />
voor het kind heeft;<br />
l het recht op kinderbijslag voor het kind op grond van de Wet beperking export uitkeringen<br />
is uitgesloten;<br />
l het kind recht op studiefinanciering heeft.<br />
IB 15.5 Specifieke zorgkosten<br />
Voor sommige verstrekkingen uit het basispakket van de Zorgverzekeringswet is<br />
een eigen bijdrage ingevoerd. Andere verstrekkingen zijn uit het basispakket<br />
geschrapt. Dat is gebeurd vanuit bezuinigingsoogpunt. Om te voorkomen dat die<br />
bezuiniging “weglekt” via de aftrek van specifieke zorgkosten is met ingang van<br />
<strong>2013</strong> bepaald dat zo’n eigen bijdrage niet aftrekbaar is. Daarnaast zijn bepaalde<br />
kosten van de uit het basispakket geschrapte verstrekkingen niet aftrekbaar.<br />
IB 15.5.1 Kring van personen<br />
Uitgaven terzake van specifieke zorgkosten moeten zijn gedaan voor:<br />
l de belastingplichtige;<br />
l zijn partner;<br />
l zijn kinderen jonger dan 27 jaar;<br />
l tot zijn huishouden behorende ernstig gehandicapte personen van 27 jaar of ouder;
l de bij de belastingplichtige inwonende zorgafhankelijke ouders, broers of zusters.<br />
Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wanneer een persoon voor de toepassing<br />
van de specifieke zorgkosten als ernstig gehandicapt of als zorgafhankelijk wordt<br />
beschouwd.<br />
IB 15.5.2 Uitgaven voor specifieke zorgkosten<br />
Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn<br />
gedaan voor:<br />
l genees- en heelkundige hulp, met uitzondering van ooglaserbehandelingen ter vervanging<br />
van bril of contactlenzen;<br />
l vervoer;<br />
l farmaceutische hulpmiddelen verstrekt op de voorschrift van een arts;<br />
l andere hulpmiddelen, met uitzondering van brillen, contactlenzen en overige hulpmiddelen<br />
ter ondersteuning van het gezichtsvermogen;<br />
l extra gezinshulp;<br />
l de extra kosten van een op medisch voorschrift gehouden dieet. (Met een medisch<br />
voorschrift wordt gelijkgesteld een voorschrift van een persoon die bevoegd is tot het<br />
voeren van de titel diëtist) zie verder IB 15.7;<br />
l extra kleding en beddengoed en daarmee samenhangende extra uitgaven;<br />
l reiskosten in verband met het regelmatig bezoeken van wegens ziekte of invaliditeit<br />
langer dan een maand verpleegde personen met wie de bezoeker een gezamenlijke<br />
huishouding voerde bij de aanvang van de ziekte of de invaliditeit. De afstand tussen<br />
de woning of verblijfplaats van de bezoeker en de plaats van de verpleging moet meer<br />
zijn dan 10 kilometer; Per auto, anders dan per taxi geldt € 0,19 per kilometer. Als op<br />
andere wijze wordt gereisd, komen de werkelijke kosten voor aftrek in aanmerking.<br />
Toelichting genees en heelkundige hulp.<br />
Onder deze hulp valt ook de behandeling door een paramedicus, mits die plaatsvindt op<br />
voorschrift en onder begeleiding van een arts.<br />
l Met ingang van 2012 kunnen echter voorschrift van en begeleiding door een arts<br />
achterwege blijven bij de behandeling door een:<br />
t fysiotherapeut;<br />
t diëtist;<br />
t ergotherapeut;<br />
t logopedist;<br />
t oefentherapeut;<br />
t orthopist;<br />
t podotherapeut;<br />
t mondhygiënist;<br />
t huidtherapeut;<br />
l Wel dient de paramedicus dan een gedagtekende verklaring af te geven met ten minste<br />
de volgende gegevens:<br />
t hoedanigheid van de paramedicus (zie opsomming hiervoor);<br />
t naam, praktijkadres, telefoonnummer en handtekening van de paramedicus;<br />
t naam, adres en BSN van de patiënt;<br />
t de aandoening van de patiënt;<br />
t het aantal behandelingen dat voortvloeit uit ziekte of invaliditeit.<br />
109<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
Toelichting andere hulpmiddelen.<br />
Als andere hulpmiddelen wordt mede aangemerkt:<br />
l een middel dat in staat stelt tot het verrichten van een normale lichaamsfunctie.<br />
Hiertoe wordt gerekend:<br />
t aanpassing van een woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan, op<br />
medisch voorschrift, voor zover de aanpassingen niet leiden tot een waardevermeerdering<br />
van meer dan 10% van de op de belastingplichtige drukkende aanpassingskosten<br />
van de woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid;<br />
t zaken en aanpassingen van zaken voor zover zij hoofdzakelijk door zieken of invaliden<br />
worden gebruikt;<br />
t gezinshulp voor zover de uitgaven meer bedragen dan het bedrag dat volgt uit de<br />
volgende tabel:<br />
110<br />
Bij een verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek van<br />
meer<br />
dan<br />
maar<br />
niet<br />
meer<br />
dan<br />
€ € %<br />
<strong>2013</strong>/2012<br />
– 30.593 0<br />
30.593 45.890 1<br />
45.890 61.181 2<br />
61.181 – 3<br />
2011<br />
– 30.081 0<br />
30.081 45.122 1<br />
45.122 60.158 2<br />
60.158 – 3<br />
wordt gezinshulp geacht extra te zijn voor zover de<br />
uitgaven voor gezinshulp meer bedragen dan het in deze<br />
kolom vermelde percentage van het verzamelinkomen<br />
vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek<br />
t Als de belastingplichtige gedurende het hele jaar een partner heeft, worden de<br />
uitgaven voor gezinshulp samengevoegd en geldt het gezamenlijk verzamelinkomen<br />
vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek;<br />
t De uitgaven voor extra gezinshulp moeten blijken uit gedagtekende facturen<br />
waarop naam en adres van de gezinshulp zijn vermeld.<br />
IB 15.5.3 Beperkingen van uitgaven voor specifieke zorgkosten<br />
Van uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn uitgezonderd:<br />
l Premies en premievervangende belasting voor volksverzekeringen en uitgaven van<br />
daarmee overeenkomende buitenlandse regelingen;<br />
l Premies en bijdragen voor een ziektekostenregeling, premievervangende en bijdragevervangende<br />
belastingen en uitgaven van daarmee overeenkomende buitenlandse<br />
regelingen;<br />
l Verschuldigde bijdragen op grond van de AWBZ;<br />
l Verschuldigde bijdragen op grond van de Wmo;
l Uitgaven ten laste van een verplicht eigen risico of een overeengekomen vrijwillig<br />
eigen risico op grond van artikel 1, onderdelen g en h van de Zvw;<br />
l Uitgaven voor zorg die vallen onder het verplicht te verzekeren risico ingevolgd de<br />
Zvw.<br />
l met ingang van <strong>2013</strong>: bijdragen op grond van de Zorgverzekeringwet;<br />
l met ingang van <strong>2013</strong>:<br />
t uitgaven voor een ivf-behandeling van een vrouw van 43 jaar of ouder;<br />
t uitgaven voor de eerste twee ivf-behandelingen voor een vrouw jonger dan 38 jaar,<br />
als meer dan één embryo per poging wordt teruggeplaatst;<br />
t uitgaven voor een elleboogkruk, een gipssteun, een looprek, een okselkruk, een<br />
onderarmschaalkruk, een rollator of een loophulp met drie of vier poten.<br />
IB 15.5.4 Verhoging uitgaven voor specifieke zorgkosten<br />
Het bedrag van de uitgaven in IB 15.5.2 wordt verhoogd als het verzamelinkomen vóór<br />
toepassing van de persoonsgebonden aftrek het bedrag van € 33.555 (2012: € 34.055;<br />
2011: € 33.485) niet te boven gaat:<br />
l met 113% als de belastingplichtige bij het begin van het kalenderjaar de AOWgerechtigde<br />
leeftijd heeft bereikt;<br />
l 40% indien de belastingplichtige bij het begin van het kalenderjaar de AOWgerechtigde<br />
leeftijd niet heeft bereikt.<br />
Indien de belastingplichtige gedurende het gehele kalenderjaar een partner heeft, worden<br />
de uitgaven van de belastingplichtige en de partner samengevoegd en geldt voor de toepassing<br />
van de persoonsgebonden aftrek het gezamenlijke bedrag van de verzamelinkomens<br />
van de belastingplichtige en zijn partner vóór toepassing van de persoonsgebonden<br />
aftrek.<br />
IB 15.5.5 Omvang uitgaven voor specifieke zorgkosten<br />
Uitgaven voor specifieke zorgkosten worden in aanmerking genomen voor zover zij<br />
samen, na de verhoging (zie IB 15.5.4) meer bedragen dan:<br />
Verzamelinkomen vóór persoons<br />
gebonden aftrek in €<br />
Uitgaven voor specifieke zorgkosten<br />
zonder partner met partner zonder partner met partner<br />
<strong>2013</strong><br />
≤ 7.457 ≤ 14.914 € 125 € 250<br />
> 7.457 > 14.914 1,65% van verzamelinkomen<br />
> 39.618 > 39.618 1,65% van € 39.618 vermeerderd met 5,75% van<br />
het bedrag dat hoger is dan € 39.618<br />
111<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
Verzamelinkomen vóór persoons<br />
gebonden aftrek in €<br />
112<br />
Uitgaven voor specifieke zorgkosten<br />
zonder partner met partner zonder partner met partner<br />
2012<br />
≤ 7.457 ≤ 14.914 € 125 € 250<br />
> 7.457 > 14.914 1,65% van verzamelinkomen<br />
> 39.618 > 39.618 1,65% van € 39.618 vermeerderd met 5,75% van<br />
het bedrag dat hoger is dan € 39.618<br />
2011<br />
≤ 7.332 ≤ 14.664 € 122 € 244<br />
> 7.332 maar > 14.664 maar 1,65% verzamelinkomen voor persoons-<br />
< 38.955 < 38.955 gebonden aftrek<br />
> 38.955 > 38.955 1,65% van € 38.955 en 5,75% van het deel van<br />
het verzamelinkomen voor persoonsgebonden<br />
aftrek dat € 38.955 te boven gaat<br />
Ingeval de belastingplichtige het hele jaar een partner heeft gehad dan worden de uitgaven<br />
voor specifieke zorgkosten samengevoegd. Hetzelfde geldt voor de verzamelinkomens<br />
van beide partners (vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek).<br />
IB 15.6 Dieetkosten<br />
Tabel genormeerde dieetkosten in € (komen naar tijdgelang<br />
voor aftrek in aanmerking)<br />
omschrijving op welk dieet de typering<br />
van toepassing is<br />
Algemene symptomen<br />
bedragen de extra<br />
uitgaven in €<br />
<strong>2013</strong> 2012 2011<br />
groei-achterstand bij kinderen energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt 850 850 950<br />
energieverrijkt 600 600 650<br />
ondervoeding energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt 850 850 950<br />
energieverrijkt 600 600 650<br />
decubitus energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt 850 850 950<br />
Hypertensie en hartziekten<br />
decompensatio cordis, hartfalen natriumbeperkt 100 100 100
omschrijving op welk dieet de typering<br />
van toepassing is<br />
Infectieziekten<br />
bedragen de extra<br />
uitgaven in €<br />
<strong>2013</strong> 2012 2011<br />
aids energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt 850 850 950<br />
Luchtwegen<br />
chronische obstructieve<br />
longziekten (COPD)<br />
Maag-, darm- en leverziekten<br />
energieverrijkt 600 600 650<br />
energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt 850 850 950<br />
dumping syndroom lactosebeperkt/lactosevrij 200 100 150<br />
chronische pancreatitis energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt 850 850 950<br />
cystic fibrosis energieverrijkt 600 600 650<br />
energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt 850 850 950<br />
coeliakie en ziekte van Dühring glutenvrij 1.250 1.300 1.350<br />
glutenvrij in combinatie met lactosebeperkt/<br />
lactosevrij<br />
1.400 1.400 1.450<br />
overige energieverrijkt 600 600 650<br />
energieverrijkt met vitaminepreparaat 650 650 650<br />
energieverrijkt in combinatie met MCT-vetverrijkt 1.500 1.350 1.350<br />
energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt 850 850 950<br />
energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt en<br />
lactosebeperkt/lactosevrij<br />
1.100 1.000 1.150<br />
Metabole ziekten<br />
hypercholesterolemie verzadigd vetbeperkt in combinatie met fyto/<br />
plantensterolenverrijkt<br />
100 100 100<br />
vetstofwisselingsstoornis vetbeperkt in combinatie met MCT-vetverrijkt 1.050 850 800<br />
fructose intolerantie fructosebeperkt 100 50 –<br />
galactosemie galactosevrij 100 50 100<br />
sacharase isomaltase deficiëntie sterk sacharosebeperkt in combinatie met (iso)<br />
maltosebeperkt<br />
3.650 3.550 3.700<br />
eiwitstofwisselingsstoornis (b.v.<br />
PKU en hyperlysinemie)<br />
sterk eiwitbeperkt 2.850 2.700 2.600<br />
Nierziekten<br />
nierziekten natriumbeperkt 100 100 100<br />
chronische nierinsufficiëntie<br />
met hemodialyse of (2012)<br />
peritoneale dialyse<br />
eiwitverrijkt in combinatie met natriumbeperkt 250 250 250<br />
nefrotisch syndroom<br />
Oncologie<br />
natriumbeperkt 100 100 100<br />
oncologie energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt 850 850 950<br />
113<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
omschrijving op welk dieet de typering<br />
van toepassing is<br />
Overige<br />
114<br />
bedragen de extra<br />
uitgaven in €<br />
<strong>2013</strong> 2012 2011<br />
energieverrijkt 600 600 650<br />
voedselovergevoeligheid koemelkeiwitvrij 200 100 150<br />
soja-eiwitvrij 50 50 50<br />
kippenei-eiwitvrij 50 50 50<br />
lactosebeperkt/lactosevrij 200 100 150<br />
tarwevrij 900 900 950<br />
tarwevrij in combinatie met kippenei-eiwitvrij 1.000 1.000 1.050<br />
koemelkeiwitvrij in combinatie met kippeneieiwitvrij<br />
250 150 150<br />
koemelkeiwitvrij in combinatie met soja-eiwitvrij 400 300 300<br />
koemelkeiwitvrij in combinatie met kippeneieiwitvrij<br />
en soja-eiwitvrij<br />
450 350 300<br />
koemelkeiwitvrij in combinatie met kippeneieiwitvrij,<br />
soja-eiwitvrij en tarwevrij<br />
1.250 1.150 1.200<br />
koemelkeiwitvrij in combinatie met glutenvrij 1.350 1.300 1.400<br />
koemelkeiwitvrij in combinatie met glutenvrij en<br />
tarwevrij<br />
1.350 1.300 1.400<br />
brandwonden energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt 850 850 950<br />
lymfe lekkage eiwitverrijkt in combinatie met sterk (LCT)<br />
vetbeperkt en MCT-vetverrijkt<br />
1.300 1.100 1.100<br />
epilepsie sterk eiwitbeperkt en koolhydraatbeperkt in<br />
combinatie met vetverrijkt en MCT-vetverrijkt<br />
800 600 550<br />
alle overige diëten: nihil nihil nihil<br />
IB 15.7 Weekenduitgaven voor gehandicapten<br />
Weekenduitgaven voor gehandicapten zijn: de extra uitgaven die een belastingplichtige<br />
doet om zijn ernstig gehandicapte kind, broer, zus of onder mentorschap gestelde persoon<br />
van 21 (2011: 27) jaar en ouder die doorgaans in een inrichting verblijft te verzorgen.<br />
Er is sprake van een ernstige handicap indien de gehandicapte recht heeft op opname in<br />
een intramurale AWBZ-inrichting.<br />
De aftrek van de weekenduitgaven is als volgt:<br />
l € 10 (2012: € 10; 2011: € 10) per dag dat de gehandicapte bij de belastingplichtige<br />
verblijft (inclusief halen en brengen);<br />
l € 0,19 per kilometer voor het vervoer van de gehandicapte tussen de verblijfplaats<br />
van de gehandicapte en de verblijfplaats van de belastingplichtige.
IB 15.8 Scholingsuitgaven<br />
Tot en met 2012 was de systematiek van de wet dat het begrip “scholingsuitgaven”<br />
vrij ruim was gedefinieerd en dat nadere regels duidelijk moesten maken welke<br />
beperkingen er golden. Ingaande <strong>2013</strong> is dat anders: de scholingsuitgaven zijn<br />
specifiek benoemd en wat daar niet onder valt kwalificeert dus niet als scholingsuitgave.<br />
Verder was het tot en met 2012 zo dat studenten met studiefinanciering<br />
hun scholingsuitgaven slechts tot forfaitaire bedragen in aanmerking konden<br />
nemen. Deze razend ingewikkelde regeling is ingaande <strong>2013</strong> komen te vervallen.<br />
Ook deze studenten kunnen nu hun werkelijke kosten in aanmerking nemen, uiteraard<br />
voor zover de wet die in aftrek toestaat. Vanzelfsprekend moet op die kosten<br />
wel het bedrag van de ontvangen studiefinanciering in mindering worden gebracht.<br />
Voor het studiejaar 2012-<strong>2013</strong> is er in overgangsrecht voorzien. Dat komt erop<br />
neer dat de kosten in het jaar <strong>2013</strong> (dus over de periode januari tot en met augustus)<br />
nog wel forfaitair worden bepaald. Tenslotte is ingaande <strong>2013</strong> de definitie van<br />
“standaardstudieperiode”gewijzigd.<br />
Scholingsuitgaven zijn (<strong>2013</strong>):<br />
l (op de partner van de belastingplichtige drukkende) uitgaven voor het door de<br />
belastingplichtige volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven<br />
van inkomen uit werk en woning voor:<br />
t lesgeld, cursusgeld, collegegeld, examengeld en promotiekosten;<br />
t door de onderwijsinstelling verplicht gestelde gestelde leermiddelen en beschermingsmiddelen;<br />
l uitgaven voor het volgen van een procedure Erkenning Verworven Competenties<br />
(EVC) waarvoor een verklaring is afgegeven door een bij ministeriële regeling aangewezen<br />
instantie.<br />
l leermiddelen zijn: gebruiksvoorwerpen gericht op het bijbrengen van studiegerelateerde<br />
kennis en vaardigheden met uitzondering van computerapparatuur en bijbehorende<br />
randapparatuur;<br />
l beschermingsmiddelen zijn: studiegerelateerde gebruiksvoorwerpen die dienen ter<br />
voorkoming van verwonding van een persoon of schade aan kleding;<br />
l promotiekosten zijn: de kosten van publicatie van het proefschrift alsmede de kosten<br />
van de voorgeschreven kleding van promovendus en paranimfen tijdens de promotieplechtigheid.<br />
Scholingsuitgaven zijn (2012 en 2011):<br />
l (op de partner van de belastingplichtige) drukkende uitgaven voor het door de<br />
belastingplichtige volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven<br />
van inkomen uit werk en woning;<br />
l uitgaven voor het volgen van een procedure Erkenning Verworven Competenties<br />
(EVC) waarvoor een verklaring is afgegeven door een bij ministeriële regeling aangewezen<br />
instantie.<br />
Scholingsuitgaven zijn aftrekbaar:<br />
l voor zover zij de drempel van € 250 (2012: € 500; 2011: € 500) te boven gaan;<br />
l tot maximaal € 15.000, behalve:<br />
115<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
t gedurende een door de belastingplichtige aan te geven aaneengesloten periode<br />
van niet meer dan vijf kalenderjaren waarin de belastingplichtige de leeftijd van<br />
30 jaar nog niet heeft bereikt (2012 en 2011: 16 kalenderkwartalen na het bereiken<br />
van de 18-jarige leeftijd maar voor het bereiken van de 30-jarige leeftijd, deze<br />
periode hoeft niet aaneengesloten te zijn); en<br />
t de voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels wordt besteed aan een<br />
opleiding;<br />
t met een totale studielast van een zodanige omvang dat;<br />
t daarnaast geen volledige werkkring mogelijk is;<br />
l tijdens perioden van studiefinanciering voor zover zij meer bedragen dan het dubbele<br />
van de genormeerde studiefinancieringsbedragen (2012 en 2011).<br />
Bijzonderheden bij studiefinanciering:<br />
l ontvangen studiefinanciering dient op de scholingsuitgaven (vóór toepassing van de<br />
drempel) in mindering te worden gebracht;<br />
l als een voorwaardelijke gift niet wordt omgezet in een gift (prestatiebeurs), zijn in het<br />
jaar van die beslissing alsnog scholingsuitgaven aftrekbaar, zij het (ook voor <strong>2013</strong>)<br />
tot forfaitaire bedragen;<br />
l de scholingsuitgaven van een student met studiefinanciering worden forfaitair berekend<br />
(2012 en 2011).<br />
Onder de scholingsuitgaven vallen niét (2012 en 2011):<br />
l uitgaven van levensonderhoud, waaronder begrepen huisvesting, voedsel, drank,<br />
genotmiddelen en kleding;<br />
l werk- of studeerruimten, waaronder begrepen de inrichting daarvan;<br />
l reis- en verblijfkosten, waaronder begrepen excursies en studiereizen.<br />
Toelichting<br />
Dat wil niet zeggen dat deze kosten in <strong>2013</strong> wél aftrekbaar zouden zijn, maar het uitzonderen<br />
van deze kosten is voor dat jaar niet meer nodig, gelet op de definitie van<br />
scholingsuitgaven ingaande <strong>2013</strong>.<br />
IB 15.9 Uitgaven voor monumentenpanden<br />
Onder monumentenpand wordt verstaan een pand dat is ingeschreven in een van de<br />
registers, bedoeld in art. 6 of art. 7 van de Monumentenwet 1988.<br />
<strong>2013</strong> en 2012<br />
Als uitgaven met betrekking tot een monumentenpand worden in aanmerking genomen<br />
80% van de drukkende onderhoudskosten. Daarbij dient het te gaan om een eigen woning<br />
of een box III pand waarvan de waardeveranderingen de belastingplichtige direct of<br />
indirect grotendeels aangaan.<br />
2011<br />
Voor de eigen woning geldt dat aftrekbaar zijn de drukkende onderhoudskosten, lasten en<br />
afschrijvingen voor zover zij meer bedragen dan de hierna genoemde aftrekdrempels.<br />
Voor monumentenpanden die geen eigen woning zijn geldt dat slechts de onderhoudskosten<br />
– na aftrek van de drempel – aftrekbaar zijn.<br />
116
Percentage van de eigenwoningwaarde meer dan aftrekdrempel hoofdverblijf<br />
<strong>2013</strong> 0,00%<br />
2012 0,00%<br />
2011 0,80%<br />
Toelichting<br />
l de afschrijving (2011) bedraagt 15% van het bruto eigenwoningforfait (zie IB 7.3) van<br />
de eigenwoningwaarde van het monumentenpand. De maximaal in aanmerking te<br />
nemen eigenwoningwaarde bedraagt € 1 mln.;<br />
l aftrekdrempel monumentenwoning (niet-eigen woning, box III) bedraagt 4% van de<br />
waarde in het economische verkeer op de peildatum (2011);<br />
l onderhoudskosten van een monumentenpand zijn de kosten van werkzaamheden aan<br />
dat monumentenpand voor zover die kosten zijn gemaakt om het pand in bruikbare<br />
staat te herstellen of te houden en in redelijkheid zijn gemaakt.<br />
Voor informatie over de fiscale gevolgen van een rijksmonument kan contact worden<br />
opgenomen met de belastingdienst/Utrecht-Gooi/kantoor Amersfoort/Bureau Monumentenpanden.<br />
IB 15.10 Aftrekbare giften<br />
Aftrekbare giften zijn:<br />
l periodieke giften;<br />
l andere giften.<br />
Van een aftrekbare gift is geen sprake indien de gift wordt betaald, verrekend of ter<br />
beschikking gesteld bij of na het overlijden van de belastingplichtige dan wel op een<br />
daarmee samenhangend tijdstip.<br />
IB 15.10.1 Periodieke giften<br />
Periodieke giften zijn giften in de vorm van:<br />
l vaste en gelijkmatige uitkeringen die eindigen uiterlijk bij overlijden;<br />
aan<br />
l bepaalde instellingen of verenigingen;<br />
en worden in aanmerking genomen indien:<br />
l de verplichting bij notariële akte van schenking is aangegaan om de uitkeringen of<br />
verstrekkingen gedurende vijf jaren ten minste jaarlijks uit te keren.<br />
IB 15.10.2 Andere giften<br />
Andere giften zijn giften aan instellingen.<br />
Andere giften zijn, tot ten hoogste 10% van het verzamelinkomen vóór toepassing van de<br />
persoonsgebonden aftrek 1 , aftrekbaar voor zover zij:<br />
l met schriftelijke bescheiden worden aangetoond; en<br />
117<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
l samen meer dan € 60 bedragen; en<br />
l meer dan 1% van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden<br />
aftrek 1 bedragen;<br />
l wanneer het echter een gift aan een culturele instelling betreft gelden de hier<br />
genoemde drempels feitelijk niet.<br />
1 Als de belastingplichtige het hele jaar een partner heeft gehad, moeten de verzamelinkomens van de belastingplichtige<br />
en zijn partner worden samengevoegd. Als de belastingplichtige en zijn partner maar een gedeelte<br />
van het jaar partner zijn, maar in het kader van de toedeling ervoor kiezen om als vollejaarspartners te worden<br />
aangemerkt (zie IB 2.5.3) wordt de belastingplichtige in het kader van deze regeling eveneens als vollejaarspartner<br />
aangemerkt.<br />
Toelichting<br />
l giften zijn bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe<br />
tegenprestatie tegenover staat;<br />
l instellingen zijn door de inspecteur als zodanig aangemerkte uitsluitend of nagenoeg<br />
uitsluitend het algemeen nut beogende instellingen, gevestigd in een lidstaat van de<br />
Europese Unie, in de Nederlandse Antillen, in Aruba of in een ministeriële regeling<br />
aangewezen mogendheid, alsmede elders gevestigde, door Onze Minister als zodanig<br />
aangemerkte instellingen, indien en zolang zij voldoen aan de aan door de Minister te<br />
stellen voorwaarden (2011);<br />
l <strong>2013</strong> en 2012: onderscheid in 4 soorten instellingen:<br />
t Algemeen nut beogende instelling (ANBI); tot algemeen nut worden gerekend:<br />
welzijn; cultuur; onderwijs, wetenschap en onderzoek; bescherming van natuur en<br />
milieu, daaronder begrepen bevordering van duurzaamheid; gezondheidszorg;<br />
jeugd- en ouderenzorg; ontwikkelingssamenwerking; dierenwelzijn; religie, levensbeschouwing<br />
en spiritualiteit; bevordering van de democratische rechtsorde;<br />
combinatie van vorengenoemde doelen; het financieel of op andere wijze ondersteunen<br />
van een algemeen nut beogende instelling;<br />
t Culturele instelling: een instelling die zich (nagenoeg) uitsluitend richt op cultuur;<br />
t Sociaal belang behartigende instelling (SBBI): behartigt een sociaal belang; is niet<br />
aan een winstbelasting onderworpen dan wel daarvan vrijgesteld; de bestuursleden<br />
ontvangen geen andere beloning dan een onkostenvergoeding en een matig<br />
vacatiegeld;<br />
t Steunstichting SBBI: heeft uitsluitend ten doel geld in te zamelen voor een SBBI;<br />
l verenigingen: niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen of daarvan vrijgestelde<br />
verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid welke ten minste 25 leden tellen<br />
(gevestigd in een EU-lidstaat, de Nederlandse Antillen, Aruba of een bij ministeriële<br />
regeling aangewezen mogendheid);<br />
l het aanmerken als instelling geschiedt op verzoek van de betreffende instelling.<br />
IB 15.10.3 Afzien van vergoedingen<br />
<strong>2013</strong> en 2012<br />
l afzien van de vergoeding voor vrijwilligers als bedoeld in art. 2, lid 6, Wet LB (max<br />
€ 150 per maand en max € 1.500 per jaar), mits:<br />
t instelling heeft verklaring afgegeven dat belastingplichtige vrijwilliger is in de zin<br />
van art. 2, lid 6, Wet LB;<br />
t belastingplichtige kan aanspraak maken op de vrijwilligersvergoeding;<br />
118
t instelling is bereid en in staat die vergoeding te betalen;<br />
t belastingplichtige heeft de vrijheid over de vergoeding te beschikken;<br />
l afzien door vrijwilliger van vergoeding van werkelijk gemaakte kosten:<br />
t voor zover die kosten naar algemeen maatschappelijke opvattingen behoren te<br />
worden vergoed;<br />
t autokosten (anders dan die per taxi) tegen € 0,19/km;<br />
l beide regelingen kunnen cumuleren, maar in dat geval worden de werkelijke kosten<br />
uit de tweede regeling slechts in aanmerking genomen tot het verschil met de vergoeding<br />
uit de eerste regeling.<br />
2011<br />
Giften die betrekking hebben op vervoer per auto – anders dan per taxi – komen voor<br />
€ 0,19/km voor aftrek in aanmerking.<br />
Op de website van de belastingdienst kan gecontroleerd worden of een instelling is aangewezen<br />
als algemeen nut beogende instelling (Anbi).<br />
art. 6.1 t/m 6.40 Wet IB, art. 2, 34 t/m 41 Uitv. reg. IB 2001<br />
IB 16. Heffingskortingen<br />
Op het terrein van de heffingskortingen zijn er in <strong>2013</strong> de nodige wijzigingen. In<br />
<strong>2013</strong> zou de vitaliteitsregeling in werking treden. Voor de heffingskortingen had<br />
dat gevolgen in 2012 en <strong>2013</strong>. In 2012 werd de extra arbeidskorting voor oudere<br />
werknemers (vanaf 57 jaar) afgeschaft en werd de doorwerkbonus (voor werknemers<br />
vanaf 61 jaar) versoberd. In <strong>2013</strong> zou de doorwerkbonus helemaal worden<br />
afgeschaft en zou een nieuwe werkbonus worden ingevoerd die qua vormgeving<br />
veel leek op de in 2012 afgeschafte extra arbeidskorting voor oudere werknemers.<br />
De vitaliteitsregeling is echter afgeblazen. De doorwerkbonus is in <strong>2013</strong> niettemin<br />
definitief verdwenen en aanvankelijk zou ook de nieuwe werkbonus het loodje<br />
leggen. Uiteindelijk is die werkbonus, zij het in sterk gewijzigde vorm, toch doorgegaan.<br />
Verder zijn de heffingskortingen voor directe beleggingen in durfkapitaal,<br />
culturele beleggingen en sociaal-ethische beleggingen met ingang van <strong>2013</strong><br />
komen te vervallen. Tenslotte is er een nieuwe, tijdelijke, heffingskorting ingevoerd<br />
voor belastingplichtigen die de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt<br />
en die een VUT- of pensioenuitkering ontvangen waarop de inkomensafhankelijke<br />
bijdrage voor de Zorgverzekeringswet wordt ingehouden.<br />
Algemeen<br />
De standaardheffingskorting bestaat uit het totaal van de heffingskortingen waarvoor een<br />
belastingplichtige in aanmerking komt. De verschillende heffingskortingen passeren<br />
hierna de revue. Van belang is dat een heffingskorting bestaat uit een IB-deel en<br />
afzonderlijke delen voor de volksverzekeringen AOW, ANW en AWBZ (gecombineerde<br />
heffingskorting). Zo heeft een belastingplichtige die niet verzekerd is voor de volksverzekeringen<br />
slechts recht op het IB-deel van de desbetreffende heffingskorting. In de<br />
hierna volgende overzichten gaan we ervan uit dat recht bestaat op de gecombineerde<br />
heffingskorting, dat wil zeggen zowel het IB-deel als de afzonderlijke delen voor de<br />
119<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
premies volksverzekeringen. Dan moet niettemin nog onderscheid worden gemaakt<br />
tussen belastingplichtigen die de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt en zij<br />
voor wie dat wel het geval is. De laatste categorie is immers geen premie meer verschuldigd<br />
voor de AOW en voor hen geldt daarom een lagere gecombineerde heffingskorting.<br />
Verder is van belang dat de heffingskortingen nooit meer kunnen bedragen dan<br />
de gecombineerde inkomensheffing: dat is het totaal van verschuldigde <strong>inkomstenbelasting</strong><br />
en premies volksverzekeringen. Heffingskortingen als zodanig kunnen dus nooit<br />
leiden tot een teruggave op aangifte. Daarop geldt echter een belangrijke uitzondering:<br />
als er sprake is van een belastingplichtige die een partner heeft en die belastingplichtige<br />
geen of een zeer laag inkomen heeft wordt het verschil tussen de gecombineerde heffingskorting<br />
van de belastingplichtige (minstverdienende partner) en de voor deze belastingplichtige<br />
geldende gecombineerde inkomensheffing aan hem/haar uitbetaald. De gecombineerde<br />
heffingskorting van de belastingplichtige (minstverdienende partner) is daarbij<br />
beperkt tot de algemene heffingskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting, de<br />
ouderschapsverlofkorting en de levensloopverlofkorting.<br />
Voor de uitbetaling van deze heffingskorting aan de minst verdienende partner gelden de<br />
volgende voorwaarden:<br />
l de belastingplichtige dient in het kalenderjaar gedurende meer dan 6 maanden<br />
dezelfde partner te hebben;<br />
l de uitbetaling kan nooit meer zijn dan het verschil tussen de door de meest verdienende<br />
partner verschuldigde gecombineerde inkomensheffing en de voor hem/haar<br />
geldende gecombineerde heffingskorting;<br />
l als de belastingplichtige in het kalenderjaar de leeftijd van 21 jaar (2012: 21 jaar;<br />
2011: 30 jaar) nog niet heeft bereikt mag hij/zij in het kalenderjaar (gedurende meer<br />
dan 6 maanden) niet in belangrijke mate door zijn/haar ouders zijn onderhouden.<br />
In 2009 is begonnen met een “afbouw” van deze heffingskorting voor de minstverdienende<br />
partner. Daarbij wordt de algemene heffingskorting in 15 jaarlijkse stapjes teruggebracht<br />
tot nihil. Voor de duidelijkheid: voor zover de belastingplichtige recht heeft op<br />
arbeidskorting, inkomensafhankelijke combinatiekorting, ouderschapsverlofkorting of<br />
levensloopverlofkorting, worden die heffingskortingen niet getroffen door de “afbouw”.<br />
Sindsdien spreken we over “toetsniveau”.<br />
Als toetsniveau geldt:<br />
l <strong>2013</strong>: 66,67% van de algemene heffingskorting, vermeerderd met de voor de<br />
belastingplichtige geldende arbeidskorting, inkomensafhankelijke combinatiekorting,<br />
ouderschapsverlofkorting en levensloopverlofkorting;<br />
l 2012: 73 1 /3% van de grondslag als gedefinieerd bij <strong>2013</strong>;<br />
l 2010: 80% van de grondslag als gedefinieerd bij <strong>2013</strong>.<br />
Voor <strong>2013</strong> en 2012 geldt echter een toetsniveau van 86 2 /3% indien:<br />
l belastingplichtige is geboren ná 31 december 1962 maar vóór 1 januari 1972; of<br />
l tot het huishouden van de belastingplichtige in het kalenderjaar gedurende meer dan<br />
6 maanden een kind behoort dat:<br />
t bij de aanvang van het kalenderjaar nog geen 6 jaar is; en<br />
t op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven.<br />
120
Het toetsniveau is 100% indien:<br />
l belastingplichtige is geboren vóór 1 januari 1963 (2012);<br />
l belastingplichtige is geboren vóór 1 januari 1972 (2011); of<br />
l tot het huishouden van belastingplichtige gedurende meer dan 6 maanden een kind<br />
behoort (2011) dat:<br />
t bij de aanvang van het kalenderjaar nog geen 6 jaar is; en<br />
t op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven.<br />
Standaardheffingskorting<br />
De standaardheffingskorting is opgebouwd uit één of meer van de volgende onderdelen<br />
Heffingskortingen in € personen<br />
< AOWleeftijd<br />
personen<br />
> AOWleeftijd<br />
<strong>2013</strong> 2012 2011 <strong>2013</strong> 2012 2011<br />
l algemene heffingskorting 2.001 2.033 1.987 1.034 934 910<br />
l arbeidskorting lage inkomens (maximaal) 1.723 1.611 890 740 1.081<br />
t tot 57 jaar 1.574<br />
t 57, 58 of 59 jaar 1.838<br />
t 60 of 61 jaar 2.100<br />
t 62 jaar of ouder 2.362<br />
l arbeidskorting hoge inkomens (maximaal) 550 1.533 284 704 1.046<br />
t tot 57 jaar 1.497<br />
t 57, 58 of 59 jaar 1.761<br />
t 60 of 61 jaar 2.023<br />
t 62 jaar of ouder 2.285<br />
l doorwerkbonus (zie tabel hierna)<br />
l werkbonus 1.100<br />
l inkomensafhankelijke combinatiekorting<br />
(maximaal)<br />
l ouderschapsverlofkorting per verlofuur 4,24 4,18 4,11<br />
2.133 2.133 1.871 1.101 980 857<br />
l alleenstaande-ouderkorting 947 947 931 489 435 427<br />
l aanvullende alleenstaande<br />
ouderkorting (maximaal)<br />
1.319 1.319 1.523 681 606 697<br />
l ouderenkorting<br />
t verzamelinkomen ≤ 35.450 1.032 762 739<br />
t verzamelinkomen > 35.450 150<br />
l alleenstaande ouderenkorting 429 429 421<br />
121<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
Heffingskortingen in € personen<br />
< AOWleeftijd<br />
l levensloopverlofkorting (per jaar<br />
van deelname)<br />
l jonggehandicaptenkorting 708 708 696<br />
Heffingskortingen in €<br />
122<br />
personen<br />
> AOWleeftijd<br />
<strong>2013</strong> 2012 2011 <strong>2013</strong> 2012 2011<br />
205 205 201<br />
<strong>2013</strong> 2012 2011<br />
l korting voor:<br />
t directe beleggingen in durfkapitaal, culturele beleggingen vervallen 0,7%* 1,0%*<br />
t groene beleggingen 0,7% 0,7%* 1,0%*<br />
* = van de vrijstelling in box III<br />
Algemene heffingskorting<br />
Iedere belastingplichtige heeft recht op de algemene heffingskorting van € 2.001 (2012:<br />
€ 2.033; 2011: € 1.987).<br />
Arbeidskorting<br />
De arbeidskorting geldt voor de belastingplichtige die door tegenwoordige arbeid, winst<br />
uit een of meer ondernemingen, loon of resultaat uit een of meer werkzaamheden<br />
(arbeidskortingsgrondslag) geniet.<br />
De arbeidskorting bedraagt € 1.723 (2012: € 1.611; 2011: € 1.574).<br />
Arbeidskorting oudere werknemers (2011)<br />
leeftijd verhoogde arbeidskorting in €<br />
2011<br />
> 57 < 60 1.838<br />
> 60 < 62 2.100<br />
> 62 < 65 2.362<br />
Doorwerkbonus<br />
De doorwerkbonus geldt voor de belastingplichtige die bij het begin van het jaar ten<br />
minste 61 jaar is en een arbeidskortingsgrondslag heeft die meer bedraagt dan € 9.295.<br />
In de volgende tabel is de doorwerkbonus weergegeven, bij een bepaalde leeftijd. De<br />
doorwerkbonusgrondslag is het deel van de arbeidskortingsgrondslag dat € 9.295 te<br />
boven gaat, maar bedraagt maximaal € 47.871. De genoemde bedragen betreffen 2012.<br />
(Voor 2011 zijn die bedragen respectievelijk € 9.209 en € 47.071). De doorwerkbonus is<br />
met ingang van <strong>2013</strong> afgeschaft.
Leeftijd op<br />
1 januari<br />
% van doorwerk<br />
bonusgrondslag<br />
maximale bonus in €<br />
2012 2011<br />
61 1,5 (2011: 5) 719 2.354<br />
62 6 (2011: 7) 2.873 3.295<br />
63 8,5 (2011: 10) 4.070 4.708<br />
64 2 958 942<br />
65 2 958 942<br />
66 en ouder 1 479 471<br />
Werkbonus (<strong>2013</strong>)<br />
De belastingplichtige heeft recht op de werkbonus als hij:<br />
l loon, winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden heeft;<br />
l hij bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 60, maar nog niet die van 64 jaar<br />
heeft bereikt;<br />
De werkbonus bedraagt:<br />
l 57,763% van het arbeidsinkomen voor zover dat meer bedraagt dan € 17.139, maar<br />
maximaal € 1.100;<br />
l verminderd, maar niet verder dan tot nihil, met 10,502% voor zover het arbeidsinkomen<br />
meer bedraagt dan € 22.852.<br />
Toelichting<br />
Een ingewikkelde formule die, voor <strong>2013</strong>, erop neer komt dat de bonus maximaal<br />
(€ 1.100) is bij een arbeidsinkomen tussen 100% en 120% van het wettelijk minimumloon<br />
en daarboven lineair wordt afgebouwd tot nihil bij 175% van het wettelijk minimumloon.<br />
Inkomensafhankelijke combinatiekorting<br />
Als een belastingplichtige:<br />
l inkomen heeft uit tegenwoordige arbeid van meer dan € 4.814 (2012: € 4.814; 2011:<br />
€ 4.734), winst uit één of meer ondernemingen, loon of resultaat uit één of meer<br />
werkzaamheden, of in aanmerking komt voor de zelfstandigenaftrek;<br />
l in het kalenderjaar ten minste 6 maanden (deze eis geldt niet bij het overlijden van de<br />
belastingplichtige of het kind) tot zijn huishouden een kind behoort dat:<br />
t aan het begin van het jaar nog geen 12 jaar is; en<br />
t gedurende die tijd op hetzelfde woonadres staat ingeschreven in de basisadministratie<br />
persoonsgegevens; en<br />
l in het kalenderjaar geen partner heeft of als hij wel een partner heeft, hij in het<br />
kalenderjaar met tegenwoordige arbeid minder aan winst uit één of meer onderneming<br />
en loon of resultaat uit één of meer werkzaamheden heeft genoten dan zijn partner met<br />
tegenwoordige arbeid uit die bronnen heeft genoten;<br />
l het basisbedrag van de korting is € 1.024 (2012: € 1.024; 2011: € 780) en bedraagt<br />
maximaal € 2.133 (2012: € 2.133; 2011: € 1.871). Het maximum wordt bereikt bij een<br />
arbeidsinkomen van € 32.539 (2012: € 32.539; 2011: € 33.444).<br />
123<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
Ouderschapsverlofkorting<br />
De belastingplichtige die in het kalenderjaar:<br />
l gebruik maakt van zijn recht op ouderschapsverlof;<br />
l een voorziening in tijd of geld in het kader van een levensloopregeling opbouwt;<br />
heeft recht op de ouderschapsverlofkorting.<br />
De ouderschapsverlofkorting bedraagt:<br />
l 1 /8 van 50% van het wettelijk minimumloon per werkdag; dat is voor <strong>2013</strong> € 4,24<br />
(2012: € 4,18; 2011: € 4,11) per verlofuur;<br />
l maximaal het in het voorafgaande kalenderjaar genoten belastbare loon verminderd<br />
met het in het kalenderjaar genoten belastbare loon.<br />
Alleenstaandeouderkorting<br />
De alleenstaande-ouderkorting van € 947 (2012: € 947; 2011: € 931) geldt voor de<br />
belastingplichtige die gedurende meer dan 6 maanden (deze eis geldt niet bij het overlijden<br />
van de belastingplichtige of het kind) in het kalenderjaar:<br />
l geen partner heeft;<br />
l een huishouding voert met een kind dat:<br />
t in belangrijke mate door hem wordt onderhouden; en<br />
t gedurende die tijd op hetzelfde woonadres staat ingeschreven in de basisadministratie<br />
persoonsgegevens;<br />
l een huishouding voert waartoe geen anderen behoren dan kinderen die aan het begin<br />
van het jaar nog geen 18 (2012: 18; 2011: 27) jaar zijn.<br />
Aanvullende alleenstaandeouderkorting<br />
De belastingplichtige:<br />
l die de alleenstaande-ouderkorting geniet;<br />
l die tegenwoordige arbeid verricht; en<br />
l tot wiens huishouden gedurende meer dan 6 maanden (deze eis geldt niet bij het<br />
overlijden van de belastingplichtige of het kind) in het kalenderjaar een kind behoort<br />
dat:<br />
t aan het begin van het jaar nog geen 16 jaar is; en<br />
t dat gedurende die tijd op hetzelfde woonadres staat ingeschreven in de basisadministratie<br />
persoonsgegevens;<br />
heeft recht op de aanvullende alleenstaande-ouderkorting.<br />
De aanvullende alleenstaande-ouderkorting bedraagt:<br />
l 4,3% van het bedrag dat in verband met tegenwoordige arbeid aan winst uit een of<br />
meer ondernemingen, loon of resultaat uit een of meer werkzaamheden is begrepen in<br />
het belastbare inkomen uit werk en woning;<br />
l maximaal € 1.319 (2012: € 1.319; 2011: € 1.523).<br />
Levensloopverlofkorting<br />
De levensloopverlofkorting:<br />
l geldt voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar beschikt over een ingevolge<br />
een levensloopregeling opgebouwde voorziening;<br />
l is niet van toepassing voor de belastingplichtige die een aanspraak ingevolge de<br />
levensloopregeling afkoopt/vervreemdt;<br />
124
l is gelijk aan het bedrag waarover met toepassing van de levensloopregeling wordt<br />
beschikt, maar ten hoogste € 205 (2012: € 205; 2011: € 201) per kalenderjaar waarin<br />
een voorziening in tijd of geld in het kader van een levensloopregeling is opgebouwd,<br />
verminderd met de bedragen aan levensloopverlofkorting die in voorgaande jaren zijn<br />
genoten;<br />
l de levensloopregeling is in 2012 afgeschaft; de levensloopverlofkorting is dan alleen<br />
nog van belang voor situaties die vallen onder het (ruime) overgangsrecht.<br />
Jonggehandicaptenkorting<br />
De jonggehandicaptenkorting van € 708 (2012: € 708; 2011: € 696) geldt voor de<br />
belastingplichtige die:<br />
l in het kalenderjaar recht heeft op toekenning van een uitkering op grond van de Wet<br />
arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong);<br />
l geen recht heeft op de ouderenkorting.<br />
Ouderenkorting<br />
De ouderenkorting van € 1.032 (2012: € 762; 2011: € 739) geldt voor de belastingplichtige<br />
die:<br />
l bij het einde van het kalenderjaar – of bij het einde van de belastingplicht in de loop<br />
van het jaar – de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt; en<br />
l een verzamelinkomen heeft van ≤ € 35.450 (2012: € 35.450; 2011: € 34.857);<br />
De ouderenkorting bedraagt € 150 (<strong>2013</strong>) voor de belastingplichtige die:<br />
l bij het einde van het kalenderjaar – of bij het einde van de belastingplicht in de loop<br />
van het jaar – de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt; en<br />
l een verzamelinkomen heeft van > € 35.450 (<strong>2013</strong>).<br />
Alleenstaande ouderenkorting<br />
De alleenstaande ouderenkorting van € 429 (2012: € 429; 2011: € 421) geldt voor de<br />
belastingplichtige die recht heeft op een AOW-uitkering voor alleenstaanden.<br />
Korting voor maatschappelijke beleggingen<br />
l groene beleggingen: 0,7% (2012: 0,7%; 2011: 1,0%) van het in box 3 vrijgestelde<br />
bedrag;<br />
l sociaal ethische beleggingen 2012 en 2011: 0,7% (2012); 1,0% (2011) van het in<br />
box 3 vrijgestelde bedrag.<br />
Toelichting<br />
De vrijstelling voor sociaal-ethische beleggingen is in <strong>2013</strong> afgeschaft.<br />
Korting voor directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen<br />
De korting bedraagt voor 2012: 0,7% en voor 2011: 1,0% van het vrijgestelde bedrag<br />
voor directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen.<br />
Deze korting is met ingang van <strong>2013</strong> komen te vervallen.<br />
125<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
Tijdelijke heffingskorting voor VUT en (pré)pensioen (<strong>2013</strong>)<br />
De belastingplichtige heeft recht op deze heffingskorting als:<br />
l hij bij het einde van het kalenderjaar de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet heeft<br />
bereikt;<br />
l hij een pensioen- of VUT-uitkering geniet;<br />
l op deze uitkering de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet wordt ingehouden.<br />
De heffingskorting bedraagt 1% van de pensioen- en/of VUT-uitkering met een maximum<br />
van € 182.<br />
art. 8.1 t/m 8.20 Wet IB, art. 44c Uitv. reg. IB<br />
IB 17. Heffing<br />
IB 17.1 Aanslag<br />
Er wordt een aanslag opgelegd indien:<br />
l het verschil tussen de verschuldigde belasting en het saldo van de gezamenlijke voorheffingen<br />
en voorlopige teruggaven (voorheffingssaldo) > dan € 45 (2012: € 45; 2011:<br />
€ 44), behalve als de belastingplichtige in de loop van het kalenderjaar 65 jaar wordt;<br />
en<br />
t een verzamelinkomen heeft dat alleen uit een AOW-uitkering bestaat, behalve als:<br />
] een voorlopige teruggaaf is vastgesteld waarbij ook rekening is gehouden met<br />
negatieve bestanddelen van het belastbare inkomen; of<br />
] een voorlopige teruggaaf is vastgesteld waarbij de gecombineerde heffingskorting<br />
bij minstverdienende partner geheel of gedeeltelijk ten onrechte of tot<br />
een te hoog bedrag in aanmerking is genomen;<br />
t als de belastingplichtige een niet in Nederland wonende artiest of beroepssporter<br />
is (artikel 5a Wet LB), dan wel lid is van een buitenlands gezelschap (artikel 5b<br />
Wet LB) en zijn verzamelinkomen uitsluitend bestaat uit gage (artikel 35 of 35g<br />
Wet LB);<br />
l de belastingplichtige binnen de daartoe gestelde termijnen aangifte heeft gedaan.<br />
Een nihilaanslag wordt opgelegd als:<br />
l de belastingplichtige binnen de daartoe gestelde termijn aangifte heeft gedaan; en<br />
l het voorheffingssaldo de verschuldigde belasting met maximaal € 14 te boven gaat<br />
(de voorheffingen en de voorlopige teruggaven worden dan niet verrekend).<br />
Het vorenstaande geldt ook indien een conserverende aanslag wordt opgelegd.<br />
IB 17.2 Voorheffingen<br />
De voorheffingen zijn:<br />
l de geheven loonbelasting (met uitzondering van de als eindheffing geheven loonbelasting);<br />
l de geheven dividendbelasting behalve de dividendbelasting die is ingehouden:<br />
126
t van een belastingplichtige die niet tevens de uiteindelijk gerechtigde is tot de<br />
opbrengst waarop dividendbelasting is ingehouden;<br />
t op de opbrengst die deel uitmaakt van een voorziening ingevolge een levensloopregeling<br />
of een stamrechtspaarrekening of stamrechtbeleggingsrecht;<br />
t op de opbrengst die deel uitmaakt van een spaarrekening eigen woning of een<br />
beleggingsrecht eigen woning of een lijfrentespaarrekening eigen woning of een<br />
lijfrentebeleggingsrecht;<br />
l de geheven kansspelbelasting die betrekking heeft op bestanddelen van het verzamelinkomen;<br />
l de door België (2011), Luxemburg, Oostenrijk, geheven bronbelasting over een uit<br />
die mogendheid als uiteindelijk gerechtigde in de zin van de spaarrenterichtlijn ontvangen<br />
rentebetaling;<br />
l ten aanzien van een belastingplichtige die deel uitmaakt van een buitenlands gezelschap:<br />
een evenredig deel van de loonbelasting die is geheven over de door een<br />
buitenlands gezelschap ontvangen gage.<br />
De voorheffingen worden niet verrekend met de belasting over een conserverende<br />
aanslag.<br />
127<br />
INKOMSTEN-<br />
BELASTING
128