05.09.2013 Views

Memotax 2013, hoofdstuk inkomstenbelasting

Memotax 2013, hoofdstuk inkomstenbelasting

Memotax 2013, hoofdstuk inkomstenbelasting

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

INKOMSTENBELASTING<br />

IB 1. Algemeen<br />

IB 1.1 Partnerregeling<br />

Algemeen<br />

Het begrip partner is vanaf 2011 gedefinieerd in de Algemene wet inzake rijksbelastingen<br />

(AWR). Diverse wetten kunnen het begrip partner aanvullen of beperken.<br />

In de AWR wordt als partner aangemerkt:<br />

l de echtgenoot;<br />

tenzij een echtscheidingsprocedure of een procedure van scheiding van tafel en bed is<br />

ingediend én de echtgenoten niet meer op hetzelfde adres bij de Gemeentelijke<br />

Basisadministratie (GBA) zijn ingeschreven;<br />

l de ongehuwde meerderjarige persoon:<br />

t waarmee de ongehuwde meerderjarige belastingplichtige;<br />

t een notarieel samenlevingscontract is aangegaan;<br />

èn<br />

t met wie hij op hetzelfde adres bij de GBA is ingeschreven.<br />

Ongehuwden kunnen op gezamenlijk verzoek toch partner zijn als ze niet op hetzelfde<br />

woonadres zijn ingeschreven, als deze niet langer mogelijk is als gevolg van opname in<br />

een verpleeghuis vanwege medische redenen of ouderdom. Er mag dan voor geen van<br />

beide personen een derde persoon als partner worden aangemerkt. Bij ministeriële<br />

regeling kunnen nadere regels gesteld worden.<br />

Degene die een deel van het kalenderjaar als partner wordt aangemerkt, wordt ook voor<br />

de andere perioden van het kalenderjaar als partner aangemerkt, als hij in die andere<br />

perioden op hetzelfde adres in de GBA is ingeschreven.<br />

Een persoon kan op enig moment slechts één partner hebben. De AWR bepaalt wie de<br />

partner is, als er meerdere personen zouden kunnen kwalificeren.<br />

Wet IB 2001<br />

Ongehuwden kunnen voor de <strong>inkomstenbelasting</strong> toch als partner worden aangemerkt,<br />

zonder dat er sprake is van een notarieel samenlevingscontract. Het betreft dan degene<br />

die op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven en<br />

<strong>2013</strong> en 2012<br />

l uit wiens relatie met de belastingplichtige een kind is geboren; of<br />

l die een kind van de belastingplichtige heeft erkend dan wel van wie een kind door de<br />

belastingplichtige is erkend; of<br />

l die voor de pensioenregeling als partner van de belastingplichtige is aangemeld; of<br />

l die samen met de belastingplichtige een woning heeft, die – anders dan tijdelijk – als<br />

hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van (economisch) eigendom, of een recht<br />

van lidmaatschap van een coöperatie;<br />

25<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


l waarbij op dat woonadres tevens een minderjarig kind van ten minste een van beiden<br />

staat ingeschreven (behoudens de situatie van een zakelijke huurovereenkomst tussen<br />

beiden);<br />

l die in voorafgaande kalenderjaar reeds partner van de belastingplichtige was.<br />

2011<br />

l uit wiens relatie met de belastingplichtige een kind is geboren; of<br />

l die een kind van de belastingplichtige heeft erkend dan wel van wie een kind door de<br />

belastingplichtige is erkend; of<br />

l die voor de pensioenregeling als partner van de belastingplichtige is aangemeld; of<br />

l die samen met de belastingplichtige een woning heeft, die – anders dan tijdelijk – als<br />

hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van (economisch) eigendom, of een recht<br />

van lidmaatschap van een coöperatie.<br />

IB 1.2 Gelijkstelling<br />

In de Wet IB zijn gelijkstellingen opgenomen, op grond waarvan bepaald is wat gelijk<br />

gesteld wordt met:<br />

l de premie voor een verzekering;<br />

l Nederlandse voorschriften en verklaringen van Nederlandse instellingen;<br />

l de basisadministratie persoonsgegevens.<br />

IB 1.2.1 Gelijkstelling met de premie voor een verzekering (2012 en<br />

2011)<br />

De op de verzekeringnemer drukkende uitgaven ter beloning van de assurantietussenpersoon<br />

voor het afsluiten en/of verlengen van een verzekering of het incasseren van<br />

premies worden gelijkgesteld met de premie voor een verzekering.<br />

Deze gelijkstelling is m.i.v. <strong>2013</strong> komen te vervallen!<br />

IB 1.2.2 Wederzijdse erkenning<br />

Met Nederlandse voorschriften of verklaringen worden gelijkgesteld voorschriften van of<br />

verklaringen van instellingen in een van de lidstaten van de EU die overeenkomen met de<br />

Nederlandse voorschriften of verklaringen.<br />

IB 1.2.3 Gelijkstelling met basisadministratie persoonsgegevens<br />

Met de basisadministratie persoonsgegevens wordt gelijkgesteld een daarmee naar aard<br />

en strekking overeenkomende administratie buiten Nederland. Bij ministeriële regeling<br />

kunnen nadere regels worden gesteld voor de situatie dat een persoon niet in Nederland<br />

woont en niet is ingeschreven in een naar aard en strekking met de basisadministratie<br />

persoonsgegevens overeenkomende administratie buiten Nederland.<br />

26


IB 1.3 Overige bepalingen<br />

De Wet IB kent nog de volgende bepalingen met betrekking tot partnerschap en aanverwantschap:<br />

l een persoon die van tafel en bed is gescheiden wordt aangemerkt als ongehuwd. Voor<br />

de uitvoering hiervan kunnen nadere ministeriële regels worden gesteld;<br />

l een pleegkind wordt gelijkgesteld aan een kind, ook voor de bloed- en aanverwantschap;<br />

l een persoon kan op enig moment slechts één partner hebben. Als een persoon meer<br />

dan één echtgenoot heeft, wordt alleen de echtgenoot uit de oudste verbintenis als<br />

partner aangemerkt. Bij meer dan één notarieel samenlevingscontract, wordt alleen<br />

het oudste samenlevingscontract in aanmerking genomen. Een notarieel samenlevingscontract<br />

met meer dan één persoon, wordt niet in aanmerking genomen.<br />

art. 1.2 t/m 1.4, 1.7.b t/m 1.9 Wet IB<br />

IB 2. Belastingheffing<br />

IB 2.1 Berekening verschuldigde IB/PVV<br />

Voordat wordt ingegaan op de afzonderlijke onderdelen van de heffingsgrondslagen,<br />

wordt eerst een toelichting gegeven op de wijze waarop de verschuldigde <strong>inkomstenbelasting</strong><br />

wordt vastgesteld.<br />

IB 2.1.1 Binnenlands belastingplichtigen<br />

Box I<br />

Belastbaar inkomen uit werk en woning 1 (zie IB 3.) ……….…<br />

IB/PVV (progressief belast) …….……<br />

Box II<br />

Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang (zie IB 13.) ……….…<br />

Inkomstenbelasting (25%) ……….…<br />

Box III<br />

Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (zie IB 14.) …….……<br />

Inkomstenbelasting (30%) …….…… +<br />

Gecombineerde heffing over inkomen box I tot<br />

en met box III (verzamelinkomen) ……….…<br />

Regeling ter voorkoming van dubbele belasting …….…… – /–<br />

Gecombineerde heffingskorting 2 ……….… – /–<br />

Totaal verschuldigde IB/PVV …….……<br />

1 Dit is tevens het premie-inkomen voor de premieheffing volksverzekeringen (maar maximaal € 33.363 [2012:<br />

€ 33.863; 2011: € 33.436]).<br />

2 De heffingskorting is een combinatie van de heffingskortingen voor de IB en de volksverzekeringen.<br />

27<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


IB 2.1.2 Buitenlands belastingplichtigen<br />

Box I<br />

Belastbaar inkomen uit werk en woning (in Nederland) 1 ……….…<br />

IB/PVV (progressief belast) …….……<br />

Regeling ter voorkoming van dubbele belasting …….…… – /–<br />

Box II<br />

Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang<br />

(in in Nederland gevestigde vennootschap) ……….…<br />

Inkomstenbelasting (25%) …….……<br />

Box III<br />

Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen<br />

(in Nederland) ……….…<br />

Inkomstenbelasting (30%) …….…… +<br />

Gecombineerde heffing 2 over inkomen box I tot<br />

en met box III …….……<br />

1 Dit is tevens het premie-inkomen voor de premieheffing volksverzekeringen (maar maximaal € 33.363 [2012:<br />

€ 33.863; 2011: € 33.436]).<br />

2 In bepaalde gevallen heeft een buitenlands belastingplichtige ook recht op heffingskortingen.<br />

art. 2.3, 2.4, 2.7 Wet IB<br />

IB 2.2 Belastingplicht<br />

Belastingplichtig zijn natuurlijke personen:<br />

l die in Nederland wonen (binnenlands belastingplichtigen); of<br />

l die niet in Nederland wonen, maar wel Nederlands inkomen genieten (buitenlands<br />

belastingplichtigen).<br />

Gekozen kan worden om (het hele jaar) als binnenlands belastingplichtige te worden aangemerkt<br />

door:<br />

l een binnenlands belastingplichtige die niet het hele jaar in Nederland woont; of<br />

l een buitenlands belastingplichtige die inwoner is van een bepaalde staat of mogendheid;<br />

of<br />

l een niet-belastingplichtige persoon, indien hij daardoor wordt aangemerkt als fiscaal<br />

partner van een belastingplichtige. Voor zover in het woonland van de partner al<br />

rekening is gehouden met de persoonsgebonden aftrek en de negatieve inkomsten uit<br />

gemeenschappelijke inkomensbestanddelen, wordt daarmee bij de Nederlandse<br />

belastingheffing geen rekening gehouden.<br />

Indien voor binnenlandse belastingplicht wordt gekozen, geldt de keuze niet voor de<br />

volgende artikelen:<br />

l 3.60 (overbrenging vermogensbestanddelen naar het buitenland);<br />

l 3.83 (pensioen in grensoverschrijdende situaties);<br />

l 3.116, lid 4 (emigratieheffing bij een kapitaalverzekering eigen woning);<br />

l 3.136 (uitbreiding begrip negatieve uitgaven bij emigratie);<br />

28


l 4.16, lid 1, onderdeel h (fictieve vervreemding a.b.-aandelen bij einde belastingplicht<br />

anders dan door overlijden);<br />

l 4.17 (uitzondering op fictieve vervreemding);<br />

l 4.17a, 4.17b en 4.17c (doorschuifregelingen bij vererving, bij verdeling van de nalatenschap<br />

binnen twee jaar en bij schenking van tot een a.b. behorende aandelen of<br />

winstbewijzen);<br />

l 4.18 (passanten);<br />

l 4.25 (verkrijgingsprijs a.b. bij het ontstaan van binnenlandse belastingplicht);<br />

l 8.9, lid 3 (verhoging maximum gecombineerde heffingskorting bij minstverdienende<br />

partner);<br />

l 9.2 (voorheffingen);<br />

l artikel I, onderdeel AL, lid 3, Invoeringswet Wet IB (emigratieheffing terzake van<br />

kapitaalverzekeringen die via box I worden afgewikkeld).<br />

art. 2.1, 2.5 Wet IB<br />

IB 2.3 Te conserveren inkomen<br />

IB 2.3.1 Vaststelling belasting bij te conserveren inkomen<br />

Indien een belastbaar inkomen te conserveren inkomen bevat, wordt de belasting bij een<br />

gewone aanslag geheven over de belastbare inkomens verminderd met het daarin<br />

begrepen te conserveren inkomen. Bij een conserverende aanslag wordt de belasting<br />

vastgesteld door de verschuldigde belasting te verminderen met de belasting van de<br />

gewone aanslag. De belasting is minimaal de belasting die zou zijn verschuldigd indien<br />

het te conserveren inkomen het enige inkomen zou zijn.<br />

IB 2.3.2 Bestanddelen te conserveren inkomen<br />

Het te conserveren inkomen kan bestaan uit de positieve inkomensbestanddelen die in<br />

aanmerking zijn genomen op grond van de volgende artikelen:<br />

l 3.58, lid 1 (staking door overlijden. Op verzoek wordt dit inkomensbestanddeel geheel<br />

of gedeeltelijk niet als te conserveren inkomen aangemerkt);<br />

l 3.64, lid 1 (doorschuiving naar andere onderneming bij staking);<br />

l 3.83, leden 1 of 2 (waarde pensioen bij einde binnenlandse belastingplicht);<br />

l 3.116, lid 4 (waarde kapitaalverzekering eigen woning bij einde binnenlandse belastingplicht);<br />

l 3.133, lid 2, onderdelen h of j (bepaalde negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen<br />

indien in strijd met de voorwaarden wordt gehandeld en bij emigratie);<br />

l 3.136, leden 1 t/m 5 (uitbreiding begrip negatieve uitgaven bij emigratie);<br />

l 4.16, lid 1, onderdeel h (fictieve vervreemding a.b.-aandelen bij einde belastingplicht<br />

anders dan door overlijden);<br />

l 7.2, lid 8 (waarde pensioen buitenlands belastingplichtige indien pensioen is ondergebracht<br />

bij lichaam dat niet als verzekeraar wordt geaccepteerd op grond van<br />

artikel 19a Wet LB);<br />

l 7.5, leden 4, 5 of 7 (fictief) vervreemdingsvoordeel a.b. buitenlands belastingplichtige<br />

bij:<br />

t aandelenfusie/juridische fusie/splitsing omdat voordeel niet kan worden doorgeschoven;<br />

29<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


30<br />

t verplaatsing werkelijke leiding uit Nederland.<br />

Op verzoek van de gezamenlijk belanghebbenden wordt als te conserveren inkomen aangemerkt<br />

het vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang wegens:<br />

l de overgang krachtens huwelijksvermogensrecht. In de eerste plaats gaat het daarbij<br />

om de overgang op een niet in Nederland wonende verkrijger. En in de tweede plaats<br />

om de verdeling binnen twee jaren van een ontbonden huwelijksgemeenschap waarbij<br />

wordt toebedeeld aan de niet in Nederland wonende gewezen verkrijger, indien de<br />

aandelen/winstbewijzen geen onderdeel uitmaken van het vermogen van een voor zijn<br />

rekening gedreven Nederlandse onderneming en niet tot het resultaat van een werkzaamheid<br />

in Nederland van hem behoren;<br />

l de overgang krachtens erfrecht onder algemene titel en onder bijzondere titel, de verdeling<br />

van een nalatenschap binnen twee jaren na overlijden van de erflater, respectievelijk<br />

bij de overdracht krachtens schenking. Dit betreft situaties waarin de verkrijger<br />

van de aanmerkelijk belang aandelen in het buitenland woont en om die reden<br />

niet in aanmerking komt voor de doorschuiffaciliteit van respectievelijk artikel 4.17a,<br />

4.17b en artikel 4.17c van de Wet IB 2001.<br />

art. 2.8 en 2.9 Wet IB<br />

IB 2.4 Tarieven <strong>inkomstenbelasting</strong><br />

In dit onderdeel zijn de volgende tarieven opgenomen:<br />

l tarief belastbaar inkomen uit werk en woning (box I);<br />

l tarief belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang (box II);<br />

l tarief belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box III).


IB 2.4.1 Tarieven belastbaar inkomen uit werk en woning<br />

De tarieven – bij belastingplicht en volledige premieplicht – voor belastingplichtigen die<br />

per 1 januari jonger dan 65 jaar zijn, zijn als volgt:<br />

Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning<br />

van meer<br />

dan<br />

I<br />

€<br />

maar niet<br />

meer dan<br />

II<br />

€<br />

bedraagt de belasting en premieheffing het in kolom III<br />

vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag berekend<br />

door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van<br />

het gedeelte van het belastbaar inkomen uit werk en<br />

woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven<br />

gaat<br />

III<br />

€<br />

IV<br />

%<br />

waarvan<br />

premies<br />

%<br />

waarvan<br />

belasting<br />

%<br />

<strong>2013</strong><br />

– 19.645 – 37 31,15 5,85<br />

19.645 33.363 7.268 42 31,15 10,85<br />

33.363 55.991 13.029 42 0 42<br />

55.991 – 22.532 52 0 52<br />

2012<br />

– 18.945 – 33,1 31,15 1,95<br />

18.945 33.863 6.270 41,95 31,15 10,80<br />

33.863 56.491 12.528 42 0 42<br />

56.491 – 22.031 52 0 52<br />

2011<br />

– 18.628 – 33 31,15 1,85<br />

18.628 33.436 6.147 41,95 31,15 10,80<br />

33.436 55.694 12.358 42 0 42<br />

55.694 – 21.706 52 0 52<br />

31<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


De tarieven – bij belastingplicht en volledige premieplicht – voor belastingplichtigen die<br />

per 1 januari 65 jaar of ouder zijn, maar geboren vanaf 1 januari 1946, zijn als volgt:<br />

Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning<br />

van meer<br />

dan<br />

I<br />

€<br />

32<br />

maar niet<br />

meer dan<br />

II<br />

€<br />

bedraagt de belasting en premieheffing het in kolom III<br />

vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag berekend<br />

door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van<br />

het gedeelte van het belastbaar inkomen uit werk en<br />

woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven<br />

gaat<br />

III<br />

€<br />

IV<br />

%<br />

waarvan<br />

premies<br />

%<br />

waarvan<br />

belasting<br />

%<br />

<strong>2013</strong><br />

– 19.645 – 19,10 13,25 5,85<br />

19.645 33.363 3.752 24,10 13,25 10,85<br />

33.363 55.991 7.058 42 0 42<br />

55.991 – 16.561 52 0 52<br />

2012<br />

– 18.945 – 15,20 13,25 1,95<br />

18.945 33.863 2.879 24,05 13,25 10,80<br />

33.863 56.491 6.466 42 0 42<br />

56.491 – 15.969 52 0 52<br />

2011<br />

– 18.628 – 15,10 13,25 1,85<br />

18.628 33.436 2.812 24,05 13,25 10,80<br />

33.436 55.694 6.373 42 0 42<br />

55.694 – 15.721 52 0 52


De tarieven – bij belastingplicht en volledige premieplicht – voor belastingplichtigen die<br />

per 1 januari 65 jaar of ouder zijn, en geboren zijn vóór 1 januari 1946:<br />

Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning<br />

van meer<br />

dan<br />

I<br />

€<br />

maar niet<br />

meer dan<br />

II<br />

€<br />

bedraagt de belasting en premieheffing het in kolom III<br />

vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag berekend<br />

door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van<br />

het gedeelte van het belastbaar inkomen uit werk en<br />

woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven<br />

gaat<br />

III<br />

€<br />

IV<br />

%<br />

waarvan<br />

premies<br />

%<br />

waarvan<br />

belasting<br />

%<br />

<strong>2013</strong><br />

– 19.645 – 19,10 13,25 5,85<br />

19.645 33.555 3.752 24,10 13,25 10,85<br />

33.555 55.991 7.104 42 0 42<br />

55.991 – 16.527 52 0 52<br />

2012<br />

– 18.945 – 15,20 13,25 1,95<br />

18.945 34.055 2.879 24,05 13,25 10,80<br />

34.055 56.491 6.512 42 0 42<br />

56.491 – 15.935 52 0 52<br />

2011<br />

– 18.628 – 15,10 13,25 1,85<br />

18.628 33.485 2.812 24,05 13,25 10,80<br />

33.485 55.694 6.385 42 0 42<br />

55.694 – 15.712 52 0 52<br />

33<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


Voor personen die alleen belastingplichtig zijn, gelden de volgende tarieven:<br />

Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning<br />

van meer<br />

dan<br />

I<br />

€<br />

34<br />

maar niet<br />

meer dan<br />

II<br />

€<br />

bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag,<br />

vermeerderd met het bedrag berekend door het in<br />

kolom IV vermelde percentage te nemen van het<br />

gedeelte van het b.i. uit werk en woning dat het in<br />

kolom I vermelde bedrag te boven gaat<br />

III<br />

€<br />

IV<br />

%<br />

<strong>2013</strong><br />

– 19.645 – 5,85<br />

19.645 33.363 1.488 10,85<br />

33.363 55.991 2.637 42<br />

55.991 – 12.140 52<br />

2012<br />

– 18.945 – 1,95<br />

18.945 33.863 369 10,80<br />

33.868 56.491 1.980 42<br />

56.491 – 11.483 52<br />

2011<br />

– 18.628 – 1,85<br />

18.628 33.436 344 10,80<br />

33.436 55.694 1.943 42<br />

55.694 – 11.291 52<br />

De belasting op het belastbare inkomen uit werk en woning kan – na toepassing van de<br />

regelingen ter voorkoming van dubbele belasting – worden verrekend met de belastingkorting<br />

voor verlies uit a.b. (zie IB 13.4)<br />

Overgangsregeling<br />

Een tarief van 20% geldt voor uitkeringen/verstrekkingen ineens wegens overlijden/<br />

invaliditeit, indien:<br />

l het overlijden/invaliditeit zijn grond vindt in een ongeval dat vóór 1 januari 2001 heeft<br />

plaatsgevonden, voor zover<br />

l het belastbare inkomen uit werk en woning > € 33.363 (2012: € 33.863; 2011:<br />

€ 33.436).<br />

IB 2.4.2 Tarief belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang<br />

Het tarief voor het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang (a.b.) bedraagt 25%.


IB 2.4.3 Tarief belastbaar inkomen uit sparen en beleggen<br />

Het tarief voor het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen bedraagt 30%.<br />

art 2.10, 2.10a ,2.12, 2.13 Wet IB, art. I, onderdeel Ya Invoeringswet IB<br />

IB 2.5 Toerekeningsregels<br />

IB 2.5.1 Toerekening tussen en binnen de belastbare inkomens<br />

Als een voordeel op grond van meer dan een <strong>hoofdstuk</strong>/afdeling/paragraaf/box wordt<br />

belast (of daar is vrijgesteld) wordt het voordeel uitsluitend belast in het eerst opgenomen<br />

<strong>hoofdstuk</strong>/afdeling/paragraaf/box. Er geldt een uitzondering voor:<br />

l schulden waarvan de renteaftrek expliciet is uitgesloten in box I en box II. Deze<br />

kunnen in box III in mindering worden gebracht op het vermogen;<br />

l tijdelijke vermogensverschuivingen tussen box III en de boxen I en II;<br />

l werkruimte in de woning waarvoor vergoeding wordt ontvangen van werkgever waarin<br />

belastingplichtige of met hem verbonden persoon een a.b. (zie ook IB 6.2) heeft, als<br />

het een zelfstandig deel van de woning is (onder voorwaarden).<br />

IB 2.5.2 Toerekening inkomensbestanddelen, rendementsgrondslag en<br />

dividendbelasting minderjarige kinderen<br />

De volgende inkomsten van een minderjarig kind worden belast bij de ouder die het<br />

gezag over dat kind uitoefent (bij ontbreken van een ouder met gezag wordt een ouder die<br />

is ontheven van het gezag gelijkgesteld met een ouder met gezag):<br />

l het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.91, lid 1,<br />

onderdelen a en b en lid 3 en artikel 3.92, Wet IB 2001 (terbeschikkingsstellingsregeling);<br />

l de belastbare inkomsten uit eigen woning;<br />

l het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang;<br />

l het belastbare inkomen uit sparen en beleggen.<br />

Nadere bepalingen<br />

l met een wettelijk vruchtgenot wordt (behalve bij verhaalsrecht) geen rekening<br />

gehouden;<br />

l wanneer het gezag aan meer dan één ouder toekomt wordt het in gelijke delen aan hen<br />

toegerekend;<br />

l bij de toerekening van inkomenbestanddelen aan een ouder die niet het wettelijk<br />

vruchtgenot heeft, kan deze ouder een evenredig deel van de door hem betaalde<br />

<strong>inkomstenbelasting</strong> verhalen.<br />

IB 2.5.3 Toerekeningsregels belastbaar inkomen tussen partners<br />

Bij de onderlinge verdeling tussen partners geldt het volgende:<br />

l de inkomsten worden belast bij de partner die de inkomsten geniet en de aftrekbare<br />

uitgaven komen in aftrek bij de partner op wie de uitgaven drukken;<br />

l de bestanddelen van box III en de geheven dividendbelasting worden bij de partner in<br />

aanmerking genomen tot wiens bezit die bestanddelen horen;<br />

35<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


l partners kunnen voor de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen en de volgende<br />

gemeenschappelijke inkomensbestanddelen een keuze maken voor de onderlinge verdeling:<br />

t de belastbare inkomsten uit eigen woning;<br />

t het inkomen uit a.b. vóór vermindering met de persoonsgebonden aftrek;<br />

t de persoonsgebonden aftrek.<br />

Hierbij geldt dat:<br />

l de keuze kan worden gewijzigd tot het onherroepelijk worden van een aanslag, navorderingsaanslag<br />

of conserverende (navorderings)aanslag van een van de partners en<br />

tot zes weken na een uitspraak van de Hoge Raad;<br />

l voor zover geen verdeling is gemaakt, wordt uitgegaan van de verdeling 50%-50%;<br />

l van een gemeenschappelijk bestanddeel slechts sprake kan zijn indien gedurende het<br />

kalenderjaar sprake is van dezelfde partner. Bij partnerschap gedurende een gedeelte<br />

van het jaar kunnen de partners bij de (voorlopige) aangifte samen kiezen om voor het<br />

hele jaar als partner te worden aangemerkt in het kader van de hiervoor vermelde<br />

toerekening. De keuzemogelijkheid geldt niet als door emigratie of immigratie de<br />

belastingplichtige of zijn partner niet het hele jaar binnenlands belastingplichtig is en<br />

niet kiest voor binnenlandse belastingplicht. De belastingplichtige en zijn partner<br />

kunnen de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen en de geheven dividendbelasting<br />

ook verdelen over de periode waarin zij beiden binnenlands belastingplichtig<br />

zijn, mits de periode van binnenlandse belastingplicht gelijktijdig aanvangt en<br />

eindigt;<br />

l indien een persoonsgebonden aftrek in aanmerking wordt genomen bij de partner,<br />

wordt een daarmee verband houdende negatieve persoonsgebonden aftrek ook bij die<br />

partner in aanmerking genomen, mits die persoon nog steeds kan kwalificeren als<br />

partner.<br />

art 2.14 t/m 2.17 Wet IB<br />

IB 2.5.4 Toerekeningsregels afgezonderd particulier vermogen<br />

De bezittingen en schulden alsmede de opbrengsten en uitgaven van een bepaald afgezonderd<br />

particulier vermogen (APV; bijvoorbeeld een trust of buitenlandse stichting),<br />

worden geacht bij degene die dat vermogen bij leven of bij overlijden heeft afgezonderd<br />

tot zijn bezit te behoren of op te komen (toerekening). Na het overlijden van deze persoon<br />

worden de bezittingen en schulden alsmede de opbrengsten en uitgaven van een bepaald<br />

APV toegerekend aan diens erfgenamen, per erfgenaam in dezelfde verhouding als hij<br />

verkrijger krachtens erfrecht is van de overledene.<br />

art. 2.14a Wet IB<br />

IB 2.6 Verzamelinkomen<br />

Het verzamelinkomen bestaat uit het totaal van:<br />

l inkomen uit werk en woning;<br />

l inkomen uit aanmerkelijk belang;<br />

l belastbaar inkomen uit sparen en beleggen;<br />

verminderd met daarin begrepen te conserveren inkomen.<br />

36


art. 2.18 Wet IB<br />

Box I<br />

IB 3. Belastbaar inkomen uit werk en woning<br />

Het belastbaar inkomen uit werk en woning wordt gevormd door het inkomen uit werk en<br />

woning minus de te verrekenen verliezen uit werk en woning. Het inkomen uit werk en<br />

woning van box I omvat de volgende bestanddelen:<br />

l belastbare winst uit onderneming;<br />

l belastbaar loon;<br />

l belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden;<br />

l belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen;<br />

l belastbare inkomsten uit eigen woning;<br />

l negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen;<br />

l negatieve persoonsgebonden aftrekposten;<br />

verminderd met:<br />

l de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld;<br />

l uitgaven voor inkomensvoorzieningen;<br />

l persoonsgebonden aftrek.<br />

art. 3.1 Wet IB<br />

IB 4. Belastbare winst uit onderneming<br />

IB 4.1 Ondernemer<br />

Ondernemer (hieronder valt ook de beoefenaar van een zelfstandig beroep) is de<br />

belastingplichtige:<br />

l voor wiens rekening een onderneming wordt gedreven; en<br />

l die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming.<br />

IB 4.2 Winst<br />

IB 4.2.1 Algemeen<br />

Belastbare winst is het gezamenlijke bedrag van de winst die de belastingplichtige als<br />

ondernemer geniet uit een of meerdere ondernemingen verminderd met de ondernemersaftrek<br />

en de MKB-winstvrijstelling.<br />

Tot de belastbare winst behoren ook:<br />

l de winst die – anders dan als ondernemer of aandeelhouder – als medegerechtigde<br />

tot het vermogen van een onderneming wordt genoten uit een of meer ondernemingen.<br />

De medegerechtigdheid hoeft zich niet uit te strekken tot een eventueel liquidatiesaldo;<br />

l het bedrag van de gezamenlijke voordelen die de belastingplichtige geniet uit hoofde<br />

van een schuldvordering op een ondernemer ten behoeve van een voor zijn rekening<br />

37<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


gedreven onderneming als zich één van de volgende omstandigheden met betrekking<br />

tot de schuldvordering voordoet:<br />

t de schuldvordering functioneert eigenlijk als eigen vermogen van de hiervoor<br />

bedoelde onderneming; of<br />

t de vergoeding is – over de gehele looptijd bezien – grotendeels afhankelijk van de<br />

winst van de onderneming:<br />

] dit geldt niet voor de voordelen uit een schuldvordering die tevens als belastbaar<br />

resultaat uit overige werkzaamheden zouden kunnen worden aangemerkt<br />

(zoals durfkapitaal en leningen aan verbonden personen);<br />

] indien de voorwaarden van de schuldvordering later wijzigen, wordt de schuldvordering<br />

geacht opnieuw te zijn aangegaan;<br />

l de nominale waarde van uitgereikte bonusaandelen van beleggingsinstellingen, voor<br />

zover niet blijkt dat storting heeft plaatsgevonden of zal plaatsvinden.<br />

IB 4.2.2 Bijzondere regelingen<br />

Er gelden bijzondere regelingen voor:<br />

l het maximaal aftrekbare verlies van medegerechtigden;<br />

l verliezen uit de aanloopfase van een onderneming. Deze zijn – onder voorwaarden –<br />

in het eerste kalenderjaar als ondernemer aftrekbaar indien de per saldo resterende<br />

kosten/lasten zijn gemaakt:<br />

t in de 5 kalenderjaren voorafgaande aan het ondernemerschap; én<br />

t verband houden met het starten van de onderneming; én<br />

t niet ten laste van het belastbaar inkomen uit werk en woning kunnen of konden<br />

worden gebracht.<br />

art. 3.2 t/m 3.5, 3.8 t/m 3.10, 3.21 Wet IB, art. 5 Uitv. reg. IB<br />

IB 4.3 Vrijstellingen<br />

Tot de winst behoren onder voorwaarden, niet:<br />

1 Voordelen uit bosbedrijf, tenzij de ondernemer opteert voor belastingheffing;<br />

2 Voordelen uit landbouwbedrijf. Deze zijn vrijgesteld voor zover de waardeverandering<br />

van de grond – daaronder begrepen de ondergrond van gebouwen – is toe te rekenen<br />

aan de ontwikkeling van de waarde in het economische verkeer bij voortzetting van de<br />

aanwending van de grond in het kader van een landbouwbedrijf, en niet is ontstaan in<br />

de uitoefening van het bedrijf;<br />

3 Kwijtscheldingswinst;<br />

4 Uitkeringen uit stakingskas;<br />

5 De voordelen uit aangewezen regelingen voor de ontwikkeling en instandhouding van<br />

bos en natuur;<br />

6 Aanspraken op een pensioenregeling waar de omkeerregel voor geldt;<br />

7 Aanspraken op een IOAZ-uitkering;<br />

8 Aanspraken op een bedrijfsbeëindigingsvergoeding waarvoor de omkeerregel geldt;<br />

9 (Aanspraken op een) WAZ-uitkering;<br />

10 Voordelen waarover bij de verstrekker via een LB-eindheffing belasting is afgedragen<br />

(onder voorwaarden, zie LB 4.);<br />

11 Voordelen in het kader van aangewezen mobiliteitsprojecten.<br />

38


Toelichting<br />

l voor de aanspraken en uitkeringen onder 7 tot en met 9 geldt dat soortgelijke buitenlandse<br />

uitkeringen ook niet tot de winst behoren;<br />

l de toerekeningsregel van artikel 2.14, lid 1, Wet IB 2001 is niet van toepassing op de<br />

(aanspraak op een) WAZ-uitkering.<br />

art. 3.11 t/m 3.13 Wet IB, art. 6 en 6a Uitv. reg. IB<br />

IB 4.4 Beperkt en niet-aftrekbare kosten<br />

Beperkt aftrekbare kosten<br />

Bij het bepalen van de winst uit onderneming komen bepaalde kosten (gedeeltelijk) in<br />

aftrek op de winst:<br />

l kosten privé/gehuurd vervoermiddel € 0,19 per km voor zakelijke kilometers en het<br />

woon-werkverkeer;<br />

l privé-bezittingen, anders dan vervoermiddel als hierboven bedoeld:<br />

t gebruiksvergoeding tot maximaal voordeel dat in box III in aanmerking is genomen<br />

zonder rekening te houden met het heffingsvrije vermogen; en<br />

t een evenredig deel van de kosten die in huurverhoudingen door de huurder plegen<br />

te worden gedragen;<br />

l bezittingen die in privé zijn gehuurd:<br />

t gebruiksvergoeding tot maximaal evenredig deel huurprijs gedurende gebruik in<br />

de onderneming; en<br />

t een evenredig deel van de kosten die in huurverhoudingen door de huurder plegen<br />

te worden gedragen;<br />

l kosten verhuizing ondernemer naar andere woonruimte 1 : maximaal € 7.750 plus<br />

kosten overbrengen inboedel;<br />

l kosten huisvesting ondernemer buiten woonplaats: maximaal 2 jaar;<br />

l reizen en verblijf in verband met cursussen en opleidingen voor studie en beroep en<br />

congressen, seminars, symposia, excursies, studiereizen en dergelijke (tenzij de<br />

werkzaamheden noodzaken tot het bijwonen en maken van de reiskosten): maximaal<br />

€ 1.500;<br />

l voedsel, drank en genotmiddelen, representatie daaronder begrepen, recepties, feestelijke<br />

bijeenkomsten en vermaak, congressen, seminars, symposia, excursies,<br />

studiereizen en dergelijke, inclusief reis- en verblijfkosten: tot € 4.400 (2012: € 4.400;<br />

2011: € 4.300) niet aftrekbaar 2 , tenzij de onderneming direct is gericht op het vervaardigen<br />

of het verhandelen van tot die posten behorende goederen dan wel op het<br />

verrichten van diensten in verband met die posten en die posten deel uitmaken van de<br />

omzet.<br />

1 bij meer dan één onderneming/werkzaamheid komen de kosten gezamenlijk in aftrek bij een onderneming/<br />

werkzaamheid.<br />

2 op verzoek van belastingplichtige komen de genoemde kosten voor 73,5% in aftrek.<br />

Niet aftrekbare kosten<br />

l de werkruimte en inrichting in de woning van de belastingplichtige die niet tot het<br />

ondernemingsvermogen behoort, tenzij de werkruimte een zelfstandig deel van de<br />

woning vormt en:<br />

39<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


t tevens over werkruimte buiten die woning wordt beschikt en het gezamenlijk<br />

bedrag van winst, belastbaar loon en belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden<br />

hoofdzakelijk in de werkruimte in de woning wordt verworven; of<br />

t niet over werkruimte buiten die woning wordt beschikt en het gezamenlijk bedrag<br />

van winst, belastbaar loon en belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden<br />

hoofdzakelijk in of vanuit de werkruimte in de woning wordt verworven en in<br />

belangrijke mate in de werkruimte in die woning wordt verworven;<br />

l telefoonabonnementen in woning;<br />

l literatuur, met uitzondering van vakliteratuur;<br />

l kleding, met uitzondering van werkkleding;<br />

l persoonlijke verzorging;<br />

l inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in de Zvw, of een buitenlandse regeling<br />

die naar aard en strekking daarmee overeenkomt;<br />

l reizen en verblijf in verband met cursussen en opleidingen voor studie en beroep en<br />

congressen, seminars, symposia, excursies, studiereizen en dergelijke, voor zover<br />

deze meer bedragen dan € 1.500 (tenzij de door de belastingplichtige verrichte werkzaamheden<br />

noodzaken tot het maken van deze kosten);<br />

l tot het privé-vermogen behorende (of gehuurde) muziekinstrumenten, geluidsapparatuur,<br />

gereedschappen, beeldapparatuur, computers en andere dergelijke apparatuur;<br />

l arbeidsbeloning meewerkende partner < € 5.000;<br />

l geheven loonbelasting en premie volksverzekeringen (en daarmee overeenkomende<br />

buitenlandse premies, tenzij belastingplichtige premieplichtig is);<br />

l rente en kosten van overbedelingsschulden;<br />

l uitgaven voor het voeren van een zekere staat;<br />

l vaartuigen voor representatieve doeleinden, tenzij de onderneming direct is gericht op<br />

het vervaardigen of het verhandelen van vaartuigen die worden gebruikt voor representatieve<br />

doeleinden, dan wel op het verrichten van diensten in verband met die<br />

vaartuigen en die vaartuigen/diensten deel uitmaken van de omzet;<br />

l bepaalde geldboeten en schikkingen;<br />

l kosten verband houdend met misdrijven/illegaal wapenbezit (onder voorwaarden);<br />

l kosten verband houdend met agressieve dieren, tenzij een dierenpaspoort is afgegeven;<br />

l steekpenningen als blijkt dat sprake is van bepaalde strafbare feiten;<br />

l geheven dividend- en kansspelbelasting;<br />

l buitenlandse winst- of <strong>inkomstenbelasting</strong> (als een regeling ter voorkoming van<br />

dubbele belasting van toepassing is);<br />

l kosten en lasten die verband houden met misdrijven terzake waarvan een strafbeschikking<br />

onherroepelijk is geworden.<br />

Toelichting<br />

l onder woning wordt tevens verstaan:<br />

t een duurzaam aan een plaats gebonden schip en de aanhorigheden;<br />

t een duurzaam aan een plaats gebonden woonwagen en de aanhorigheden;<br />

l als werkkleding wordt aangemerkt kleding die (nagenoeg) uitsluitend geschikt is om<br />

in het kader van de onderneming te worden gedragen of is voorzien van kenmerken<br />

waaruit blijkt dat de kleding uitsluitend is bestemd om te worden gedragen bij het<br />

behalen van de winst;<br />

l de aftrekbeperking voor kleding en persoonlijke verzorging geldt niet voor artiesten,<br />

presentatoren en sportbeoefenaren.<br />

40


art. 3.14 t/m 3.17 Wet IB<br />

IB 4.5 Bijtelling privé-gebruik eigen woning<br />

Belastingplichtigen moeten voor het privé-gebruik van een woning – die anders dan<br />

tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat – een bedrag bij de winst tellen aan de<br />

hand van de volgende tabel:<br />

Woningwaarde 1<br />

meer dan in €<br />

maar niet<br />

meer dan in €<br />

bijtelling per jaar<br />

– 12.500 0,85% van deze waarde<br />

12.500 25.000 1,05% van deze waarde<br />

25.000 50.000 1,20% van deze waarde<br />

50.000 75.000 1,30% van deze waarde<br />

75.000 1.040.000 1,50% van deze waarde<br />

1.040.000 – € 15.900 vermeerderd met 1,90% van de woningwaarde<br />

voor zover deze uitgaat boven € 1.040.000<br />

1 hierbij wordt uitgegaan van de WOZ-waarde.<br />

Toelichting<br />

l het ondernemingswoningforfait is ook van toepassing op de ruimten in of bij de<br />

woning die als werkruimte worden gebruikt en waarvoor in de winstsfeer geen aftrek<br />

mogelijk zou zijn als de woning tot het privé-vermogen zou behoren;<br />

l een duurzaam aan een plaats gebonden schip of woonwagen is ook een woning.<br />

art. 3.19 Wet IB<br />

IB 4.6 Bijtelling privé-gebruik auto<br />

In de komende jaren zullen de CO2-uitstootgrenzen, die van belang zijn voor de<br />

hoogte van de bijtelling (onttrekking), voor zowel benzine- als dieselauto’s worden<br />

verlaagd. Uiteindelijk komen die grenzen voor beide soorten auto’s in 2015 gelijk<br />

te liggen. Vanaf dan is de bijtelling 14% voor auto’s met een CO2-uitstoot van<br />

maximaal 82 gr/km en 20% voor auto’s met een CO2-uitstoot van meer dan 82<br />

maar niet meer dan 110 gr/km. De aanpassingen vinden plaats per 1 januari van<br />

de jaren <strong>2013</strong>, 2014 en 2015. De aanpassing in 2012 vond echter plaats per 1 juli!<br />

Er is voorzien in (ruim) overgangsrecht. In dat overgangsrecht is weer een bijzondere<br />

plaats ingeruimd voor auto’s met geen of een zeer lage CO2-uitstoot.<br />

IB 4.6.1 Autokostenforfait (2011 t/m 30 juni 2012)<br />

De bijtelling voor het privé-gebruik van de auto bedraagt:<br />

l ten minste 25% van de waarde van de auto als de auto niet meer dan 15 jaar geleden<br />

voor het eerst in gebruik is genomen;<br />

41<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


l als de auto meer dan 15 jaar geleden in gebruik is genomen, moet 35% van de waarde<br />

van de auto in aanmerking worden genomen;<br />

l indien blijkt dat minder dan 500 privé-kilometers op jaarbasis worden verreden, hoeft<br />

geen bijtelling te worden gepleegd;<br />

l de bijtelling bedraagt 20% in geval van een CO2-uitstoot van meer dan 95 gr/km,<br />

maar niet meer dan 116 gr/km voor een auto die op diesel rijdt;<br />

l de bijtelling bedraagt 20% in geval van een CO2-uitstoot van meer dan 110 gr/km<br />

maar niet meer dan 140 gr/km voor een auto die niet op diesel rijdt;<br />

l de bijtelling bedraagt 14% in geval van een CO2-uitstoot van niet meer dan 95 gr/km<br />

bij een auto die op diesel rijdt;<br />

l de bijtelling bedraagt 14% in geval van een CO2-uitstoot van niet meer dan 110 gr/km<br />

voor een auto die niet op diesel rijdt;<br />

l de bijtelling bedraagt tot 1 januari 2014: 0% indien de CO2-uitstoot maximaal 50 gr/<br />

km is (2011: 0% bijtelling tot 1 januari 2015 indien de CO2-uitstoot 0 gr/km is).<br />

De ondernemer en de resultaatgenieter moeten in de <strong>inkomstenbelasting</strong> het privégebruik<br />

van de auto bijtellen.<br />

De bijtelling voor het privé-gebruik van de (bestel)auto is bij werknemers belast in de<br />

loonbelasting<br />

Toelichting<br />

l onder auto wordt verstaan een personenauto of bestelauto (artikel 3 Wet BPM) behalve<br />

de bestelauto die door aard of inrichting (nagenoeg) uitsluitend geschikt blijkt voor<br />

het vervoer van goederen;<br />

l de waarde van de auto is:<br />

t de catalogusprijs inclusief BTW en BPM;<br />

t de waarde in het economische verkeer, bij auto’s die ouder dan 15 jaar zijn;<br />

l kosten die voor eigen rekening van de belastingplichtige komen, mogen in mindering<br />

op de bijtelling worden gebracht. Als de kosten hoger zijn dan de bijtelling, leidt het<br />

meerdere niet tot een aftrekpost;<br />

l de bijtelling is in beginsel niet hoger dan het bedrag dat ten laste van de winst is<br />

gebracht;<br />

l het woon-werkverkeer wordt niet als privé-gebruik van de auto aangemerkt.<br />

IB 4.6.1.1 Autokostenforfait met ingang van 1 juli 2012<br />

De verlaging van de CO2-uitstootgrenzen leidt vanaf 1 juli 2012 tot de volgende bijtelling:<br />

l de bijtelling bedraagt 20% in geval van een CO2-uitstoot van meer dan 91 gr/km,<br />

maar niet meer dan 114 gr/km voor een auto die op diesel rijdt;<br />

l de bijtelling bedraagt 20% in geval van een CO2-uitstoot van meer dan 102 gr/km<br />

maar niet meer dan 132 gr/km voor een auto die niet op diesel rijdt;<br />

l de bijtelling bedraagt 14% in geval van een CO2-uitstoot van niet meer dan 91 gr/km<br />

bij een auto die op diesel rijdt;<br />

l de bijtelling bedraagt 14% in geval van een CO2-uitstoot van niet meer dan 102 gr/km<br />

voor een auto die niet op diesel rijdt.<br />

42


Overgangsrecht<br />

l voor de auto waarvan het kenteken voor het eerst op naam is gesteld vóór 1 juli 2012<br />

en die de belastingplichtige al vóór en vanaf 1 juli 2012 onafgebroken ter beschikking<br />

staat blijft de bijtelling gelden zoals die luidde op 30 juni 2012;<br />

l voor de auto waarvan het kenteken op naam van de eigenaar is gesteld vóór 1 juli<br />

2012 en die de belastingplichtige voor het eerst op of na 1 juli 2012 ter beschikking<br />

staat blijft de bijtelling gelden zoals die luidde op 30 juni 2012 (ziet op de auto van<br />

een leasemaatschappij);<br />

l voor de auto waarvan het kenteken voor het eerst op naam is gesteld vóór 1 juli 2012<br />

en die op naam van de eigenaar is gesteld op of na 1 juli 2012 blijft gedurende<br />

60 maanden (gerekend vanaf 1 juli 2012) de bijtelling gelden zoals die luidde op<br />

30 juni 2012; voor daarop volgende periodes van telkens 60 maanden toetsing aan<br />

het na afloop van die 60 maanden geldende regime;<br />

l voor de auto waarvan het kenteken voor het eerst op naam is gesteld na 30 juni 2012<br />

blijft gedurende 60 maanden (gerekend vanaf de datum van tenaamstelling) de bijtelling<br />

gelden zoals die ten tijde van de tenaamstelling luidde; voor daarop volgende<br />

periodes van telkens 60 maanden toetsing aan het na afloop van die 60 maanden<br />

geldende regime;<br />

l voor de auto waarvan het kenteken voor het eerst op naam is gesteld vóór 1 januari<br />

2012 en die een CO2-uitstoot heeft van 0 gr/km blijft tot 1 januari 2017 een bijtelling<br />

gelden van 0%; daarna geldt, voor de rest van de levensduur van die auto, het laagste<br />

percentage zoals dat op 1 januari 2017 in art. 3.20 Wet IB wordt genoemd;<br />

l voor de auto waarvan het kenteken voor het eerst op naam is gesteld vóór 1 januari<br />

2012 en die een CO2-uitstoot heeft van meer dan 0 maar niet meer dan 50 gr/km geldt<br />

tot 1 januari 2017 een bijtelling van 0%; voor daarop volgende periodes van telkens<br />

60 maanden toetsing aan het regime zoals dat op de laatste dag van de voorafgaande<br />

periode (van 60 maanden) gold;<br />

l voor de auto waarvan het kenteken voor het eerst op naam is gesteld op of na 1 januari<br />

2012 en die een CO2-uitstoot heeft van niet hoger dan 50 gr/km blijft gedurende een<br />

periode van 60 maanden de bijtelling gelden zoals die luidde op de eerste van de<br />

maand volgend op de datum van tenaamstelling; voor daarop volgende periodes van<br />

telkens 60 maanden toetsing aan het regime zoals dat op de laatste dag van de voorafgaande<br />

periode (van 60 maanden) gold.<br />

IB 4.6.1.2. Autokostenforfait met ingang van 1 januari <strong>2013</strong>.<br />

l de bijtelling bedraagt 20% in geval van een CO2-uitstoot van meer dan 88 gr/km,<br />

maar niet meer dan 112 gr/km voor een auto die op diesel rijdt;<br />

l de bijtelling bedraagt 20% in geval van een CO2-uitstoot van meer dan 95 gr/km maar<br />

niet meer dan 124 gr/km voor een auto die niet op diesel rijdt;<br />

l de bijtelling bedraagt 14% in geval van een CO2-uitstoot van niet meer dan 88 gr/km<br />

bij een auto die op diesel rijdt;<br />

l de bijtelling bedraagt 14% in geval van een CO2-uitstoot van niet meer dan 95 gr/km<br />

voor een auto die niet op diesel rijdt.<br />

Toelichting<br />

De in deze paragraaf vermelde uitstoot- en bijtellingspercentages gelden voor auto’s die<br />

op of na 1 januari <strong>2013</strong> voor het eerst op naam zijn gesteld. Voor eerder te naam gestelde<br />

43<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


auto’s zal meestal het overgangsrecht, zoals beschreven in paragraaf 4.6.1.1, nog van<br />

belang zijn.<br />

IB 4.6.2 Verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto<br />

Indien een bestelauto uitsluitend zakelijk wordt gebruikt kan de belastingplichtige een<br />

daartoe strekkende verklaring aan de inspecteur afgeven. Bijtelling kan dan achterwege<br />

blijven zonder dat een kilometerregistratie wordt gevoerd:<br />

l ontvangst van de verklaring wordt door de inspecteur bevestigd;<br />

l als de inspecteur privé-gebruik vermoedt (bijv. door een waarneming bij een pretpark)<br />

dient belastingplichtige de zakelijkheid van die rit aan te tonen;<br />

l slaagt de belastingplichtige daarin niet dan dient voor het hele jaar te worden bijgeteld;<br />

l belastingplichtige kan verklaring intrekken; ook dit wordt bevestigd door de inspecteur;<br />

l bij intrekking vóór enig privé-gebruik wordt de bestelauto geacht tot dat moment niet<br />

privé te zijn gebruikt;<br />

l bij intrekking ná privé-gebruik (hoe gering ook) voor het hele jaar bijtelling;<br />

l belastingplichtige is verplicht verklaring in te trekken wanneer die niet langer juist is.<br />

art. 3.20 Wet IB, art. 9 Uitv. reg. IB<br />

IB 4.7 Winst uit zeescheepvaart (forfaitair)<br />

Op verzoek van de belastingplichtige kan de winst uit zeescheepvaart, in afwijking van<br />

het wettelijk systeem met betrekking tot de winstbepaling, per schip worden bepaald aan<br />

de hand van de volgende tabel.<br />

bedrag in € per dag per 1.000 nettoton<br />

9,08 tot en met 1.000 nettoton<br />

6,81 voor het meerdere tot en met 10.000 nettoton<br />

4,54 voor het meerdere tot en met 25.000 nettoton<br />

2,27 voor het meerdere tot en met 50.000 nettoton<br />

0,50 voor het meerdere boven 50.000 nettoton<br />

Toelichting<br />

voor schepen bestemd voor baggerwerkzaamheden op zee of voor het verrichten van<br />

sleep- of hulpverleningswerkzaamheden op zee aan schepen wordt de forfaitair vastgestelde<br />

winst vermeerderd met de winst die is behaald met werkzaamheden andere dan<br />

vervoer van opgebaggerd materiaal over zee of sleep- en hulpverleningswerkzaamheden<br />

op zee.<br />

De winst wordt met betrekking tot schepen bestemd voor:<br />

l de exploratie van de zeebodem: vermeerderd met de winst die is behaald met werkzaamheden<br />

andere dan vervoer van zaken dan wel personen over zee ten behoeve van<br />

de exploratie van de zeebodem;<br />

44


l het leggen van kabels dan wel pijpen op de zeebodem: vermeerderd met de winst die<br />

is behaald met werkzaamheden andere dan vervoer van zaken dan wel personen over<br />

zee ten behoeve van het leggen van kabels dan wel pijpen op de zeebodem;<br />

l het verrichten van takel- en hefwerkzaamheden op zee aan schepen als bedoeld in<br />

artikel 1, lid 2, van de Schepenwet of aan installaties ten behoeve van de exploratie of<br />

exploitatie van natuurlijke rijkdommen op zee: vermeerderd met de winst die is<br />

behaald met werkzaamheden andere dan vervoer van zaken dan wel personen over zee<br />

ten behoeve van takel- en hefwerkzaamheden op zee;<br />

l baggerwerkzaamheden op zee: vermeerderd met de winst die is behaald met werkzaamheden<br />

andere dan vervoer van opgebaggerd materiaal over zee;<br />

l het verrichten van sleep- en hulpwerkzaamheden op zee aan schepen als bedoeld in<br />

artikel 1, lid 2, van de Schepenwet: vermeerderd met de winst die is behaald met<br />

werkzaamheden andere dan sleep- en hulpverleningswerkzaamheden op zee.<br />

De toepassing van de regeling van forfaitaire winstbepaling kan alleen worden opgezegd<br />

met ingang van het tiende jaar of een veelvoud daarvan; alsdan worden de zaken te boek<br />

gesteld voor de waarde in het economisch verkeer.<br />

De winst uit zeescheepvaart mag worden bepaald aan de hand van het tonnage van de<br />

schepen. Dit geschiedt op verzoek van de belastingplichtige per onderneming in het<br />

eerste jaar waarin winst uit zeescheepvaart wordt genoten dan wel nadien in het tiende<br />

jaar of een veelvoud daarvan.<br />

Onder winst uit zeescheepvaart wordt verstaan de winst behaald met de exploitatie (onder<br />

voorwaarden) van een schip voor:<br />

l het vervoer van zaken of personen in het internationale verkeer over zee;<br />

l het vervoer van zaken of personen over zee ten behoeve van de exploratie/exploitatie<br />

van natuurlijke rijkdommen op zee;<br />

l de exploratie van de zeebodem;<br />

l het leggen van kabels dan wel pijpen op de zeebodem;<br />

l het verrichten van takel- en hefwerkzaamheden aan schepen op zee;<br />

l baggerwerkzaamheden op zee waarvan de jaarlijkse bedrijfstijd van het schip grotendeels<br />

uit zeevervoer bestaat;<br />

l het verrichten van sleep- of hulpverleningswerkzaamheden aan schepen op zee en<br />

hulpverleningswerkzaamheden op zee uitgezonderd schepen die grotendeels voor<br />

havensleepdiensten worden gebruikt;<br />

l of werkzaamheden die hier direct mee samenhangen.<br />

Bij eventuele (gedeeltelijke) staking binnen tien jaar moet het (gedeeltelijke) restant<br />

alsnog tot de winst worden gerekend. Als staking geldt in dit kader niet:<br />

l de doorschuiving bij scheiding (artikel 3.59 Wet IB 2001);<br />

l doorschuiving naar een ondernemer (artikel 3.63 Wet IB 2001);<br />

l omzetting in BV/NV (artikel 3.65 Wet IB 2001);<br />

mits degene aan wie wordt overgedragen dit verzoekt, alsmede staking door overlijden.<br />

Indien de forfaitaire winstbepaling niet meer van toepassing is moet de waarde van de<br />

schepen worden gesteld op de waarde in het economische verkeer (tenzij het forfaitaire<br />

regime meer dan tien jaar heeft gegolden). Hierbij geldt:<br />

l dat de waarde wordt verminderd met reserves die buiten aanmerking zijn gebleven ten<br />

tijde van de optie voor de forfaitaire winstbepaling;<br />

l dat de waarde dan niet verder daalt dan tot nihil.<br />

45<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


Voorwaarden<br />

l bij een samenwerkingsverband met natuurlijke personen of rechtspersonen worden de<br />

werkzaamheden die door hen voor het samenwerkingsverband worden verricht, meegenomen<br />

voor de beoordeling of sprake is van exploitatie door de belastingplichtige;<br />

l in het eerste jaar van forfaitaire winstbepaling moet worden afgerekend over de dan<br />

bestaande:<br />

t fiscale reserves;<br />

t stille reserves;<br />

tot maximaal het bedrag van de te verrekenen verliezen.<br />

art. 3.22 t/m 3.24 Wet IB<br />

IB 4.8 Afschrijving op bedrijfsmiddelen<br />

IB 4.8.1 Algemeen<br />

Naast de gewone afschrijving bestaat voor diverse bedrijfsmiddelen ook de faciliteit van<br />

willekeurige afschrijving. Hieronder wordt de gewone afschrijving kort toegelicht, vervolgens<br />

wordt de willekeurige afschrijving – en de bedrijfsmiddelen waarop deze faciliteit<br />

van toepassing is – uitgebreid behandeld.<br />

IB 4.8.1.1 Afschrijving op bedrijfsmiddelen<br />

l het gedeelte van de nog niet afgeschreven aanschaffings- of voortbrengingskosten<br />

van bedrijfsmiddelen (goederen die voor het drijven van een onderneming worden<br />

gebruikt) dat aan het kalenderjaar kan worden toegerekend, kan jaarlijks ten laste van<br />

de winst worden gebracht;<br />

l bij voorwerpen van geringe waarde kunnen de werkelijke aanschaffings- of voortbrengingskosten<br />

in het jaar van aanschaf/voortbrenging ten laste van de winst worden<br />

gebracht;<br />

l het gedeelte van de nog niet afgeschreven aanschaffings- of voortbrengingskosten dat<br />

aan het kalenderjaar kan worden toegerekend bedraagt op jaarbasis met betrekking tot<br />

goodwill ten hoogste 10% en met betrekking tot andere bedrijfsmiddelen (voor de<br />

afschrijvingsbeperking van gebouwen wordt verwezen naar onderdeel 4.8.1.2) ten<br />

hoogste 20% van de aanschaffings- of voortbrengingskosten van het bedrijfsmiddel;<br />

l de voortbrengingskosten van immateriële activa kunnen in het kalenderjaar van voortbrenging<br />

ineens worden afgeschreven.<br />

art. 3.30 Wet IB<br />

IB 4.8.1.2 Beperking afschrijving gebouwen<br />

l afschrijving op een gebouw in een kalenderjaar is slechts mogelijk als de boekwaarde<br />

van het gebouw hoger is dan de bodemwaarde daarvan en bedraagt ten hoogste het<br />

verschil daartussen;<br />

l voor de afschrijvingsbeperking en de afwaardering tot lagere bedrijfswaarde worden<br />

de onderdelen van een gebouw, de daarbij behorende ondergrond en aanhorigheden<br />

als één bedrijfsmiddel beschouwd. Werktuigen die van een gebouw kunnen worden<br />

afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toe-<br />

46


gebracht en die niet op zichzelf als een gebouwd eigendom zijn aan te merken, worden<br />

als afzonderlijk bedrijfsmiddel beschouwd;<br />

l de bodemwaarde is voor een beleggingspand (pand dat hoofdzakelijk ter beschikking<br />

wordt gesteld aan derden) de WOZ-waarde van het gebouw en voor een pand in eigen<br />

gebruik 50% van de WOZ-waarde;<br />

l de afschrijvingsbeperking geldt eveneens voor glasopstanden.<br />

art. 3.30a Wet IB<br />

IB 4.8.2 Willekeurige afschrijving op bedrijfsmiddelen<br />

l bij willekeurige afschrijving geldt dat kan worden afgeschreven zodra:<br />

t voor de verwerving of verbetering verplichtingen zijn aangegaan; of<br />

t voortbrengingskosten zijn gemaakt,<br />

waarbij de afschrijving voor de ingebruikneming niet hoger kan zijn dan:<br />

t voor de verplichtingen is betaald; of<br />

t aan voortbrengingskosten is gemaakt;<br />

l voor de afschrijving kan de betreffende minister bepalen dat afschrijving slechts<br />

mogelijk is nadat – op daartoe strekkend verzoek – is verklaard dat sprake is van een<br />

aangewezen bedrijfsmiddel;<br />

l indien op een bepaald moment niet meer aan de voorwaarden van de willekeurige<br />

afschrijving wordt voldaan, kan de willekeurige afschrijving worden teruggenomen en<br />

wordt de boekwaarde van het bedrijfsmiddel gesteld op de boekwaarde die zou zijn<br />

bereikt zonder de willekeurige afschrijving;<br />

l bepalend voor de afschrijving is het regime dat geldt op het moment dat de verplichtingen<br />

zijn aangegaan of de voortbrengingskosten zijn gemaakt;<br />

l de aanschaffings- of voortbrengingskosten van de volgende bedrijfsmiddelen komen<br />

onder voorwaarden in aanmerking voor willekeurige afschrijving:<br />

t milieu-bedrijfsmiddelen;<br />

t andere aangewezen bedrijfsmiddelen (2011);<br />

t investeringen voor startende ondernemers tot maximaal € 306.931 (2012:<br />

€ 306.931; 2011: € 301.800);<br />

en investeringen in zeeschepen;<br />

l de beperking afschrijving gebouwen (zie IB 4.8.1.2) geldt niet voor gebouwen die<br />

kwalificeren als milieubedrijfsmiddel. De boekwaarde van een dergelijk gebouw mag<br />

dalen beneden de bodemwaarde indien het gebouw is aangeschaft vóór 1 januari<br />

2007. Als het gebouw na 1 januari 2007 is aangeschaft, kan slechts tot de bodemwaarde<br />

willekeurig worden afgeschreven;<br />

l indien de aanschaffings- of voortbrengingskosten zijn verminderd door gebruikmaking<br />

van de herinvesteringsreserve (zie IB 4.10.3) kan over de vermindering niet willekeurig<br />

worden afgeschreven.<br />

art. 3.31 t/m 3.39 Wet IB<br />

IB 4.8.2.1 Milieu-bedrijfsmiddelen<br />

Onder milieu-bedrijfsmiddelen worden verstaan:<br />

l de bedrijfsmiddelen die in het belang zijn van de bescherming van het Nederlandse<br />

milieu;<br />

47<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


l voor gebouwen die kwalificeren als milieubedrijfsmiddel geldt de beperking afschrijvingen<br />

gebouwen niet. De boekwaarde van zo’n gebouw mag dalen beneden de<br />

bodemwaarde.<br />

Willekeurige afschrijving is mogelijk onder de volgende voorwaarden:<br />

l de bedrijfsmiddelen zijn daartoe aangewezen;<br />

l de bedrijfsmiddelen zijn nog niet gangbaar in Nederland;<br />

l de bedrijfsmiddelen zijn nog niet eerder gebruikt;<br />

l de bedrijfsmiddelen kunnen er in belangrijke mate aan bijdragen dat de milieuverontreiniging<br />

– inclusief het verbruik van grondstoffen – wordt voorkomen, beperkt of<br />

ongedaan gemaakt;<br />

l de investering in milieu-bedrijfsmiddelen wordt aangemeld:<br />

t binnen 3 maanden na het aangaan van de verplichting; of<br />

t binnen 3 maanden na aanvang van het kalenderkwartaal volgend op dat waarin de<br />

kosten zijn gemaakt; of<br />

t binnen 3 maanden na ingebruikname (bij voortbrengingskosten);<br />

l de aanmelding geschiedt bij:<br />

t de Belastingdienst (2011);<br />

t uitsluitend elektronisch bij het eLoket van Agentschap NL (<strong>2013</strong> en 2012).<br />

Toelichting<br />

l energie-investeringen (die vallen onder de EIA) komen niet voor willekeurige afschrijving<br />

in aanmerking;<br />

l de aanmelding voor de willekeurige afschrijving op milieu-bedrijfsmiddelen kan<br />

geschieden bij de aanmelding voor de milieu-investeringsaftrek, indien de belastingplichtige:<br />

t de milieu-bedrijfsmiddelen aanmeldt voor de milieu-investeringsaftrek; en<br />

t willekeurig wil afschrijven op de aangemelde milieu-bedrijfsmiddelen;<br />

l bedrijfsmiddelen op de milieulijst bestemd voor gebruik in het buitenland kunnen op<br />

verzoek alleen willekeurig worden afgeschreven indien het bedrijfsmiddel in belangrijke<br />

mate kan bijdragen aan de bescherming van het Nederlandse milieu. Voor het<br />

verzoek geldt dezelfde termijn als voor de aanmelding van de andere milieu-investeringen<br />

(3 maanden);<br />

l milieu-bedrijfsmiddelen kunnen voor 75% willekeurig worden afgeschreven.<br />

IB 4.8.2.2 Tijdelijk willekeurige afschrijving op andere aangewezen<br />

bedrijfsmiddelen (2011)<br />

Willekeurige afschrijving was ook mogelijk voor andere aangewezen bedrijfsmiddelen.<br />

Aangewezen waren bedrijfsmiddelen die niet eerder in gebruik waren genomen en waarvoor<br />

de belastingplichtige verplichtingen was aangegaan of voortbrengingskosten had<br />

gemaakt in 2011 en het bedrijfsmiddel vóór 1 januari 2014 door hem in gebruik was/<br />

wordt genomen. Voor investering in een schip gold de regeling indien de winst van het<br />

schip de eerste 10 jaren niet via het tonnageregime werd vastgesteld. De willekeurige<br />

afschrijving bedroeg in het jaar van aangaan van verplichtingen of het maken van voortbrengingskosten<br />

ten hoogste 50% van de aanschaffings- of voortbrengingskosten. De<br />

volgende bedrijfsmiddelen waren uitgezonderd:<br />

l gebouwen;<br />

l woonschepen;<br />

48


l bromfietsen en motorrijwielen;<br />

l personenauto’s die niet zijn bestemd voor het beroepsvervoer, met uitzondering van<br />

zeer zuinige personenauto’s (gedefinieerd via CO2-uitstoot: maximaal 95 gr/km voor<br />

dieselmotoren en maximaal 110 gr/km voor benzinemotoren);<br />

l immateriële activa;<br />

l dieren;<br />

l voor het openbaar verkeer openstaande wegen en paden, inclusief bruggen, tunnels,<br />

viaducten, etc;<br />

l bedrijfsmiddelen die bestemd zijn om direct of indirect ter beschikking te worden<br />

gesteld aan derden;<br />

l bedrijfsmiddelen waarop uit anderen hoofde willekeurig wordt afgeschreven.<br />

IB 4.8.2.3 Willekeurige afschrijving startende ondernemers<br />

Voor startende ondernemers geldt onder voorwaarden de mogelijkheid om bedrijfsmiddelen<br />

tot een investeringsmaximum van € 306.931 (2012: € 306.931; 2011:<br />

€ 301.800) willekeurig af te schrijven.<br />

Toelichting<br />

l deze willekeurige afschrijving geldt:<br />

t voor belastingplichtigen die in het kalenderjaar recht hebben op startersaftrek;<br />

t ook voor investeringen in het kalenderjaar dat onmiddellijk voorafgaat aan een<br />

kalenderjaar waarin wel recht bestaat op startersaftrek (afschrijving hierover in het<br />

jaar waarin wel recht bestaat op startersaftrek);<br />

t voor zover verplichtingen zijn aangegaan; of<br />

t voor zover voortbrengingskosten zijn gemaakt;<br />

l deze willekeurige afschrijving geldt voor bedrijfsmiddelen waarvan de aanschaffings-<br />

of voortbrengingskosten worden gemaakt in het kader van een onderneming waaruit<br />

als ondernemer winst wordt genoten;<br />

l indien binnen 5 jaar, vanaf het begin van het kalenderjaar waarin de verplichtingen<br />

zijn aangegaan, niet meer wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden moet de boekwaarde<br />

van het bedrijfsmiddel worden gecorrigeerd;<br />

l de bepalingen over de uitgesloten bedrijfsmiddelen/verplichtingen bij de investeringsaftrek<br />

zijn van toepassing;<br />

l de faciliteit is niet toepasbaar indien uit andere hoofde willekeurig wordt afgeschreven.<br />

IB 4.8.2.4 Willekeurige afschrijving van zeeschepen<br />

Willekeurige afschrijving van zeeschepen is mogelijk:<br />

l voor zeeschepen die worden geëxploiteerd in de zeescheepvaart;<br />

l per kalenderjaar mag maximaal 20% van de af te schrijven aanschaffings- of voortbrengingskosten<br />

willekeurig worden afgeschreven:<br />

t voor zover vóór de toepassing van willekeurige afschrijving sprake is van positieve<br />

winst uit de zeescheepvaart;<br />

t het onbenutte deel schuift door naar het volgende jaar;<br />

l indien binnen tien jaar, vanaf het begin van het kalenderjaar waarin de verplichtingen<br />

zijn aangegaan, niet meer wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden moet de boekwaarde<br />

van het bedrijfsmiddel worden gecorrigeerd.<br />

49<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


art. 3.31 t/m 3.39 Wet IB, art. 1 t/m 15 Uitv. reg. willekeurige afschrijving.<br />

IB 4.8.3 Waardering belang in vrijgestelde beleggingsinstelling<br />

Een belang in een vrijgestelde beleggingsinstelling (artikel 6a Wet Vpb) wordt gewaardeerd<br />

op de waarde in het economisch verkeer. Dit geldt ook voor soortgelijke buitenlandse<br />

instellingen. De waarde in het economisch verkeer geldt ook bij een belang in een<br />

lichaam waarvan de bezittingen in enigszins belangrijke mate bestaan uit een belang in<br />

een vrijgestelde beleggingsinstelling.<br />

art. 3.29a Wet IB<br />

IB 4.8.4 Waardering onderhanden werk en onderhanden opdrachten<br />

Onderhanden werk en onderhanden opdrachten worden gewaardeerd op het gedeelte van<br />

de overeengekomen vergoeding voor het aangenomen werk, dat is toe te rekenen aan dat<br />

onderhanden werk. Ten aanzien van onderhanden werk moet voortschrijdend winst<br />

worden genomen en moet het constante deel van de algemene kosten in de waardering<br />

worden opgenomen. Uitstel van winstneming tot oplevering van het werk is niet toegestaan,<br />

wel kan een voorziening worden gevormd voor het geactiveerde onderhanden werk.<br />

art. 3.29b Wet IB<br />

IB 4.9 Investeringsaftrek/desinvesteringsbijtelling<br />

IB 4.9.1 Algemeen<br />

Voor investeringen in bedrijfsmiddelen kan – indien de ondernemer hiervoor kiest – een<br />

bedrag ten laste van de winst worden gebracht (de investeringsaftrek).<br />

De investeringsaftrek bestaat uit:<br />

l de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek;<br />

l de energie-investeringsaftrek;<br />

l de milieu-investeringsaftrek.<br />

50


IB 4.9.2 Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek<br />

De kleinschaligheidsinvesteringsaftrek geldt voor de belastingplichtige die daarvoor bij<br />

de aangifte kiest. Voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek geldt de onderstaande<br />

tabel:<br />

Bij investeringen<br />

van meer dan in €<br />

maar niet<br />

meer dan in €<br />

bedraagt het percentage of euro’s<br />

<strong>2013</strong><br />

– 2.300 0%<br />

2.300 55.248 28%<br />

55.248<br />

102.311<br />

102.311<br />

306.931<br />

€ 15.470<br />

€ 15.470 – / – 7,56% van het gedeelte van het inv.<br />

bedrag dat de € 102.311 te boven gaat<br />

306.931 – 0%<br />

2012<br />

– 2.300 0%<br />

2.300 55.248 28%<br />

55.248<br />

102.311<br />

102.311<br />

306.931<br />

€ 15.470<br />

€ 15.470 – / – 7,56% van het gedeelte van het inv.<br />

bedrag dat de € 102.311 te boven gaat<br />

306.931 – 0%<br />

2011<br />

– 2.200 0%<br />

2.200 54.324 28%<br />

54.324<br />

100.600<br />

100.600<br />

301.800<br />

€ 15.211<br />

€ 15.211 – / – 7,56% van het gedeelte van het inv.<br />

bedrag dat de € 100.600 te boven gaat<br />

301.800 – 0%<br />

Toelichting<br />

Bij samenwerkingsverbanden wordt uitgegaan van het investeringsbedrag per samenwerkingsverband,<br />

waarna per individuele ondernemer in het samenwerkingsverband een<br />

evenredig gedeelte aftrekbaar is (samentelbepaling).<br />

art. 3.41 Wet IB<br />

IB 4.9.3 Energie-investeringsaftrek<br />

De energie-investeringsaftrek bedraagt 41,5% (2012: 41,5%; 2011: 41,5%) bij investeringen<br />

van meer dan € 2.300 (2012: € 2.300; 2011: € 2.200) in een kalenderjaar,<br />

maximaal worden investeringen van € 118 mln (2012: € 118 mln; 2011: € 116 mln) in<br />

aanmerking genomen. Voor samenwerkingsverbanden geldt een samentelbepaling.<br />

Investeringen kunnen voor zowel de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek als de energie-<br />

investeringsaftrek in aanmerking komen.<br />

51<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


Toelichting<br />

Voor toepassing van de energie-investeringsaftrek is vereist dat:<br />

l de investeringen zijn gedaan door een ondernemer die de onderneming voor eigen<br />

rekening drijft;<br />

l de bedrijfsmiddelen niet eerder zijn gebruikt;<br />

l de bedrijfsmiddelen op de energielijst zijn opgenomen;<br />

l de energie-investering is aangemeld:<br />

t binnen 3 maanden na het aangaan van de verplichting; of<br />

t binnen 3 maanden na aanvang van het kalenderkwartaal volgend op dat waarin de<br />

kosten zijn gemaakt; of<br />

t binnen 3 maanden na ingebruikname bij voortbrenging;<br />

l de aanmelding geschiedt bij:<br />

t de Belastingdienst (2011);<br />

t uitsluitend elektronisch bij het eLoket van Agentschap NL (<strong>2013</strong> en 2012);<br />

l de energie-investeringsaftrek geldt ook voor huurwoningen.<br />

art. 3.42 Wet IB<br />

IB 4.9.4 Milieu-investeringsaftrek<br />

Er bestaat recht op de milieu-investeringsaftrek indien:<br />

l wordt geïnvesteerd door een ondernemer in de onderneming die hij voor eigen<br />

rekening drijft;<br />

l wordt geïnvesteerd in niet eerder gebruikte bedrijfsmiddelen;<br />

l deze bedrijfsmiddelen zijn aangewezen als milieu-investeringen;<br />

l de ondernemer hiervoor bij aangifte kiest;<br />

l de milieu-investeringsaftrek is van toepassing naast de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek;<br />

l voor de investering geen energie-investeringsaftrek is verkregen;<br />

l de investering is aangemeld bij Bureau IRWA van de Belastingdienst te Breda (2011);<br />

l m.i.v. 2012: de investering is aangemeld bij het eLoket van Agentschap NL.<br />

De aftrek in % bedraagt voor bedrijfsmiddelen behorende tot:<br />

categorie<br />

<strong>2013</strong> 2012 2011<br />

I 36 36 36<br />

II 27 27 27<br />

III 13,5 13,5 13,5<br />

Toelichting<br />

l de aftrek wordt slechts verleend indien de milieu-investeringen in een kalenderjaar<br />

meer dan € 2.300 (2012: € 2.300; 2011: € 2.200) bedragen;<br />

l kleine en middelgrote ondernemers kunnen de milieu-investeringsaftrek ook claimen<br />

voor de kosten van sommige milieuadviezen;<br />

52


l de milieu-investeringsaftrek is van toepassing naast de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek.<br />

Heeft de ondernemer gekozen voor de energie-investeringsaftrek dan komt de<br />

investering niet tevens in aanmerking voor de milieu-investeringsaftrek.<br />

art. 3.42a Wet IB<br />

IB 4.9.5 Bijzonderheden investeringsaftrek<br />

Hierna zijn enige bijzondere bepalingen opgenomen ten aanzien van de investeringsaftrekken:<br />

l onder investeren wordt verstaan:<br />

t het aangaan van verplichtingen voor de aanschaf of verbetering van bedrijfsmiddelen;<br />

t het maken van voortbrengingskosten voor bedrijfsmiddelen voor zover de kosten<br />

en verplichtingen drukken op de belastingplichtige;<br />

l als voor de energiebesparende maatregelen in gebouwen of bij processen die op die<br />

investeringen (mede) betrekking hebben een energieadvies is ingewonnen, worden<br />

deze kosten ook tot de aanschaffings- of voortbrengingskosten van een energieinvestering<br />

gerekend;<br />

l de investeringsaftrek komt ten laste van de winst van het jaar van investeren voor<br />

zover betalingen op het bedrijfsmiddel zijn gedaan, of bij eerdere ingebruikname<br />

(restant wordt doorgeschoven, uiterlijk tot ingebruikname);<br />

l bij staken/eindafrekening wordt de investeringsaftrek in aanmerking genomen in het<br />

jaar van staken/afrekenen;<br />

l investeringen kunnen zowel voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek als de<br />

energie-investeringsaftrek in aanmerking komen;<br />

l de milieu-investeringsaftrek kan cumuleren met de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek<br />

en (bijvoorbeeld) de willekeurige afschrijving op milieu-investeringen;<br />

l cumulatie van de energie-investeringsaftrek met de milieu-investeringsaftrek is niet<br />

mogelijk;<br />

l energie-investeringen komen niet in aanmerking voor willekeurige afschrijving.<br />

art. 3.43 en 3.44 Wet IB<br />

IB 4.9.6 Uitgesloten bedrijfsmiddelen en verplichtingen<br />

De volgende bedrijfsmiddelen zijn van investeringsaftrek uitgesloten:<br />

l bedrijfsmiddelen waarvan het investeringsbedrag minder bedraagt dan € 450;<br />

l bedrijfsmiddelen welke zijn bestemd om, direct of indirect, hoofdzakelijk te worden<br />

gebruikt voor de uitoefening van het bosbedrijf of voor het drijven van een onderneming<br />

waarvoor een regeling ter voorkoming van dubbele belasting geldt (tenzij<br />

bedrijfsmiddel voortaan hoofdzakelijk wordt gebruikt voor het in Nederland (gedeeltelijk)<br />

drijven van een onderneming);<br />

l gronden (inclusief de ondergrond van gebouwen). Met uitzondering van verbetering<br />

van grond indien hierop wordt afgeschreven;<br />

l woonhuizen/woonschepen (inclusief woongedeelten van andere zaken);<br />

l personenauto’s die niet zijn bestemd voor beroepsvervoer over de weg tenzij de CO2uitstoot<br />

zeer laag is. Het gaat hier om personenauto’s waarvoor een bijtelling geldt<br />

53<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


van 14% (zie de paragrafen 4.6.1, 4.6.1.1 en 4.6.1.2) of waarvan de CO2-uitstoot<br />

0 gr/km (2011) of minder dan 50 gr/km (<strong>2013</strong> en 2012) is;<br />

l vaartuigen voor representatie;<br />

l effecten, vorderingen, goodwill alsmede vergunningen, ontheffingen, concessies en<br />

andere dispensaties van publiekrechtelijke aard;<br />

l dieren.<br />

Tevens blijven voor de investeringsaftrek buiten aanmerking verplichtingen aangegaan<br />

tussen:<br />

l de belastingplichtige en personen die tot zijn huishouden behoren;<br />

l bloed- en aanverwanten in de rechte lijn of personen die behoren tot hun huishouden;<br />

l gerechtigden tot een nalatenschap waartoe het bedrijfsmiddel behoort;<br />

l degene die voor ten minste een derde gedeelte belang heeft in het lichaam.<br />

Deze bepaling kan door de minister buiten toepassing worden verklaard.<br />

Geen recht op kleinschaligheidsinvesteringsaftrek bestaat voor bedrijfsmiddelen die zijn<br />

bestemd om, direct of indirect, hoofdzakelijk aan derden ter beschikking te worden<br />

gesteld.<br />

Van de energie-investeringsaftrek en de milieu-investeringsaftrek zijn uitgesloten<br />

bedrijfsmiddelen die zijn bestemd om, direct of indirect, hoofdzakelijk ter beschikking te<br />

worden gesteld aan:<br />

l niet in Nederland wonende/gevestigde natuurlijke personen/lichamen;<br />

l natuurlijke personen/lichamen, voor een (gedeelte van een) onderneming waarvan de<br />

winst is vrijgesteld op grond van een regeling ter voorkoming van dubbele belasting.<br />

De minister kan deze bepaling buiten toepassing verklaren.<br />

art. 3.45 t/m 3.46 Wet IB<br />

IB 4.9.7 Desinvesteringsbijtelling<br />

Indien een bedrijfsmiddel, terzake waarvan de investeringsaftrek is toegepast, wordt vervreemd,<br />

dient een desinvesteringsbijtelling te worden toegepast.<br />

Voorwaarden<br />

l de desinvestering moet meer dan € 2.300 (2012: € 2.300; 2011: € 2.200) bedragen;<br />

l de desinvesteringsbijtelling:<br />

t volgt slechts als het bedrijfsmiddel binnen 5 jaar na aanvang van het kalenderjaar<br />

waarin is geïnvesteerd, wordt vervreemd;<br />

t kan niet hoger zijn dan het oorspronkelijke investeringsbedrag.<br />

Toelichting<br />

l de bijtelling geschiedt tegen het percentage waarvoor aftrek is verkregen;<br />

l met vervreemding wordt gelijkgesteld:<br />

t het onttrekken van een goed aan de onderneming;<br />

t het zodanig wijzigen van de bestemming van een goed (= ter beschikking stellen)<br />

dat het een “uitgesloten bedrijfsmiddel” wordt, of wordt gebruikt binnen een<br />

onderneming waarvoor een regeling ter voorkoming van dubbele belasting geldt; 1<br />

54


t voor de toepassing van deze met vervreemding gelijkgestelde situaties wordt de<br />

waarde in het economische verkeer van het goed als overdrachtsprijs aangemerkt,<br />

(of als voor een investering een vermindering, teruggaaf of vergoeding wordt<br />

genoten);<br />

t het ongedaan maken van een investering. (Hiervan is ook sprake indien:<br />

] binnen 12 maanden ten minste 25% van het investeringsbedrag niet is betaald,<br />

tenzij het bedrijfsmiddel in die periode in gebruik is genomen 1 ;<br />

] het bedrijfsmiddel niet binnen 3 jaar in gebruik is genomen 1 );<br />

l voor de bijtelling en aftrek is het regime dat gold bij het plaatsvinden van de investering<br />

van toepassing;<br />

l bij ministeriële regeling kunnen de uitgesloten bedrijfsmiddelen worden uitgebreid.<br />

1 De minister kan deze bepalingen buiten toepassing verklaren.<br />

3.47 Wet IB<br />

IB 4.10 Research & Development Aftrek (RDA)<br />

Deze aftrek is met ingang van 2012 ingevoerd. Het gaat hier om een aftrek op de winst<br />

van een bedrag dat bij beschikking wordt vastgesteld door het Agentschap NL. Dat bedrag<br />

wordt bepaald door 54% (2012: 40%) te vermenigvuldigen met kwalificerende kosten of<br />

uitgaven die direct toerekenbaar zijn aan door de belastingplichtige verricht speur- en<br />

ontwikkelingswerk. De techniek van de faciliteit is ontleend aan de WBSO. Voor het<br />

begrip speur- en ontwikkelingswerk wordt dan ook aangesloten bij het overeenkomstige<br />

begrip in de WVA. Verder kent de RDA echter een eigen begrippenarsenaal. Spreken we<br />

bij de al langer bestaande fiscale investeringsfaciliteiten over aanschaffings- of voortbrengingskosten,<br />

bij de RDA zijn dat kosten en uitgaven.<br />

Onder kosten wordt verstaan: al hetgeen is betaald voor de realisatie van eigen speur- en<br />

ontwikkelingswerk en voor zover deze betalingen:<br />

l niet eerder in aanmerking zijn genomen voor een RDA-beschikking;<br />

l uitsluitend dienstbaar zijn aan het uitvoeren van speur- en ontwikkelingswerk; en<br />

l drukken op de belastingplichtige.<br />

Tot de kosten worden niet gerekend:<br />

l uitbesteed onderzoek;<br />

l financieringskosten;<br />

l afschrijvingskosten;<br />

l investeringen die in aanmerking komen voor energie- of milieu-investeringsaftrek.<br />

Onder uitgaven wordt verstaan: al hetgeen is betaald voor de verwerving van nieuw vervaardigde<br />

bedrijfsmiddelen voor zover:<br />

l deze bedrijfsmiddelen niet eerder zijn gebruikt;<br />

l deze bedrijfsmiddelen dienstbaar zijn aan eigen speur- en ontwikkelingswerk; en<br />

l de betalingen drukken op de belastingplichtige.<br />

Tot de uitgaven worden niet gerekend kosten van grondverwerving of grondverbetering.<br />

55<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


Loonkosten zijn nadrukkelijk van de kosten en uitgaven uitgezonderd (daarvoor bestaat al<br />

de faciliteit van de WVA). De nieuwe faciliteit cumuleert wel met de aftrek speur- en ontwikkelingswerk<br />

van art. 3.77 Wet IB; zij beoogt daarop een aanvulling te zijn.<br />

Toelichting op procedure<br />

l de aanvraag voor een RDA-beschikking wordt ingediend bij Agentschap NL;<br />

l de aanvraag wordt tegelijkertijd ingediend met de aanvraag van een S&O-verklaring<br />

(behalve voor het jaar 2012; voor dat jaar kon de RDA-beschikking afzonderlijk tot<br />

1 juli 2012 worden aangevraagd);<br />

l het bedrag dat in de RDA-beschikking is vermeld komt ten laste van de winst op de<br />

dag van dagtekening van de beschikking;<br />

l de fiscus toetst de juistheid van het bedrag van de beschikking niet;<br />

l de belastingplichtige dient een administratie te voeren waaruit op eenvoudige wijze de<br />

kosten en uitgaven waarop de RDA-beschikking betrekking heeft zijn af te leiden;<br />

l binnen 3 maanden na afloop van het kalenderjaar waarop de RDA-beschikking<br />

betrekking heeft doet de belastingplichtige opgave van de werkelijke kosten en uitgaven;<br />

l indien deze opgave leidt tot een correctiebeschikking RDA behoort dat bedrag tot de<br />

winst op de dag van dagtekening van die beschikking;<br />

l de correctie kan slechts een vermindering van het aanvankelijke aftrekbedrag zijn;<br />

nimmer een vermeerdering.<br />

art. 3.52a wet IB<br />

IB 4.11 Fiscale reserves<br />

IB 4.11.1 Algemeen<br />

De Wet IB 2001 kent de volgende fiscale reserves:<br />

l de egalisatiereserve;<br />

l de herinvesteringsreserve;<br />

l de terugkeerreserve;<br />

l de oudedagsreserve.<br />

IB 4.11.2 Egalisatiereserve<br />

De egalisatiereserve strekt tot een gelijkmatige verdeling van kosten en lasten. De egalisatiereserve<br />

kan ook worden toegepast op het resultaat uit overige werkzaamheden.<br />

IB 4.11.3 Herinvesteringsreserve<br />

Een herinvesteringsreserve is mogelijk voor boekwinsten (bij vervreemding, verlies of<br />

beschadiging) op bedrijfsmiddelen indien:<br />

l een herinvesteringsvoornemen bestaat;<br />

l de herinvestering binnen drie jaar plaatsvindt; verlenging van deze termijn is slechts<br />

mogelijk indien:<br />

t een langer tijdvak is vereist gezien de aard van de aan te schaffen of voort te<br />

brengen bedrijfsmiddelen; of<br />

56


t de aanschaffing of voortbrenging door bijzondere omstandigheden is vertraagd. Er<br />

moet dan wel een begin van uitvoering aan zijn gegeven.<br />

Verder geldt dat:<br />

l de boekwaarden van de nieuwe bedrijfsmiddelen niet kunnen dalen onder de boekwaarden<br />

van de vervreemde bedrijfsmiddelen;<br />

l boekwinsten op bedrijfsmiddelen met een afschrijvingsperiode van meer dan 10 jaar<br />

of bedrijfsmiddelen waarop helemaal niet wordt afgeschreven, kunnen worden afgeboekt<br />

op (de kostprijs van) nieuwe bedrijfsmiddelen indien op het nieuwe bedrijfsmiddel<br />

meer dan 10 jaar wordt afgeschreven, of indien er niet op wordt afgeschreven,<br />

moet het nieuwe bedrijfsmiddel wel dezelfde economische functie vervullen. Dit geldt<br />

niet als de herinvesteringsreserve een gevolg is van overheidsingrijpen;<br />

l boekwinsten op bedrijfsmiddelen met een afschrijvingsperiode van minder dan<br />

10 jaar, kunnen worden afgeboekt op (de kostprijs van) nieuwe bedrijfsmiddelen die<br />

ook een afschrijvingsperiode van minder dan 10 jaar kennen of bedrijfsmiddelen die<br />

niet of langer dan 10 jaar worden afgeschreven mits sprake is van dezelfde economische<br />

functie;<br />

l bij vervreemding geen rekening wordt gehouden met een willekeurige afschrijving;<br />

l uitgesloten zijn:<br />

t vermogensrechten die ter belegging worden gehouden; en<br />

t voorwerpen van geringe waarde.<br />

Schema toepassing herinvesteringsreserve (HIR):<br />

Afschrijfbaarheid<br />

bedrijfsmiddel<br />

nieuw bedrijfsmiddel ≤ 10<br />

jaar afschrijfbaar<br />

nieuw bedrijfsmiddel > 10<br />

jaar of niet afschrijfbaar<br />

art. 3.54 Wet IB<br />

IB 4.11.4 Terugkeerreserve<br />

HIR stamt van bedrijfsmiddel<br />

≤ 10 jaar afschrijfbaar<br />

HIR stamt van bedrijfsmiddel<br />

> 10 jaar of niet afschrijfbaar<br />

afboeking HIR is mogelijk afboeking HIR is mogelijk<br />

afboeking HIR is mogelijk, mits<br />

dezelfde economische functie<br />

afboeking HIR is mogelijk, mits<br />

dezelfde economische functie<br />

De terugkeerreserve:<br />

l kan worden gevormd indien geruisloos uit een NV of BV wordt teruggekeerd;<br />

l kan positief of negatief zijn:<br />

t een positieve terugkeerreserve komt ten laste van het vermogen van de voortgezette<br />

onderneming en wordt uiterlijk bij (gedeeltelijke) staking in de winst opgenomen;<br />

t een negatieve terugkeerreserve komt in mindering op de winst bij staking.<br />

art. 3.54a Wet IB<br />

57<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


IB 4.11.5 Oudedagsreserve<br />

De ondernemer die aan het urencriterium voldoet kan een oudedagsreserve vormen. De<br />

oudedagsreserve wordt uitgebreider behandeld in 4.12.2.<br />

art. 3.67 t/m 3.73 Wet IB<br />

IB 4.12 Urencriterium, oudedagsreserve, ondernemersaftrek, duurzame<br />

ondernemingsaftrek en scholingsaftrek<br />

IB 4.12.1 Urencriterium<br />

Het urencriterium is van belang voor de:<br />

l oudedagsreserve (zie IB 4.12.2);<br />

l zelfstandigenaftrek (zie IB 4.12.3.1);<br />

l zelfstandigenaftrek voor 65-plussers (zie IB 4.12.3.2);<br />

l speur- en ontwikkelingswerkaftrek (S&O-aftrek, zie IB 4.12.3.3);<br />

l meewerkaftrek (zie IB 4.12.3.4).<br />

Eisen urencriterium:<br />

In kalenderjaar minimaal 1.225 1 uur besteden aan drijven van een onderneming waarbij:<br />

l meer dan de helft van de voor winst uit onderneming, belastbaar loon, belastbaar<br />

resultaat uit overige werkzaamheden beschikbare tijd aan de onderneming(en) wordt<br />

besteed 2 ; of<br />

l in één of meer van de 5 voorafgaande kalenderjaren geen sprake is geweest van<br />

ondernemerschap (startende ondernemer).<br />

1 zwangere ondernemers worden geacht het aantal gewerkte uren niet te hebben onderbroken gedurende het<br />

zwangerschaps- en bevallingsverlof van 16 weken zoals dat geldt voor werkneemsters.<br />

2 deze eis geldt niet voor startende ondernemers.<br />

Indien de onderneming daarnaast nog deel uitmaakt van een samenwerkingsverband van<br />

“verbonden personen” geldt tevens nog een “gebruikelijkheidstoets”.<br />

Werkzaamheden ten behoeve van de onderneming waaruit de belastingplichtige als<br />

ondernemer winst geniet en waarbij de belastingplichtige deel uitmaakt van een samenwerkingsverband<br />

van één of meer verbonden personen tellen niet mee indien:<br />

l de door de belastingplichtige verrichte werkzaamheden ten behoeve van het samenwerkingsverband<br />

hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn en het ongebruikelijk is<br />

dat een dergelijk samenwerkingsverband tussen niet-verbonden personen wordt aangegaan;<br />

of<br />

l het samenwerkingsverband verband houdt met een onderneming waaruit een met de<br />

belastingplichtige verbonden persoon als ondernemer winst geniet, maar de belastingplichtige<br />

zelf niet.<br />

“Verbonden personen” zijn:<br />

l personen die behoren tot het huishouden van de belastingplichtige;<br />

l bloed- en aanverwanten in de rechte lijn van de belastingplichtige of personen die<br />

behoren tot het huishouden van die bloed- en aanverwanten in de rechte lijn.<br />

58


Bij arbeidsongeschiktheid geldt voor de startersaftrek een verlaagd urencriterium (zie ook<br />

IB 4.11.3.3).<br />

art. 3.6 Wet IB<br />

IB 4.12.2 Oudedagsreserve<br />

De ondernemer die per 1/1 de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en aan het<br />

urencriterium voldoet, kan ten laste van de winst aan de oudedagsreserve doteren.<br />

Deze dotatie bedraagt:<br />

l 12% van de winst uit onderneming (= de winst vóór de mutaties in de oudedagsreserve)<br />

met een maximum van € 9.542 (2012: € 9.542; 2011: € 11.882). Op deze<br />

winst moeten correcties worden aangebracht voor pensioenpremies die ten laste van<br />

de winst zijn gekomen en voor winst waarop een regeling ter voorkoming van dubbele<br />

belasting van toepassing is;<br />

l echter maximaal het bedrag ondernemingsvermogen einde kalenderjaar – /– stand van<br />

de oudedagsreserve aan begin kalenderjaar waarbij ondernemingsvermogen is:<br />

t boekwaarde ondernemingsvermogen – /–;<br />

t fiscale reserves (exclusief oudedagsreserve) – /–;<br />

t positieve terugkeerreserve + /+;<br />

t negatieve terugkeerreserve – /–;<br />

t vermogensbestanddelen en reserves waarbij regeling ter voorkoming van dubbele<br />

belasting van toepassing kan zijn.<br />

(Verplichte) afname oudedagsreserve (ten bate van de winst):<br />

l met het bedrag waarmee de oudedagsreserve wordt omgezet in een lijfrente (= vrijwillige<br />

afname);<br />

l als de oudedagsreserve het ondernemingsvermogen per het einde van het kalenderjaar<br />

overtreft indien:<br />

t de onderneming in het kalenderjaar geheel of gedeeltelijk wordt gestaakt; of<br />

t de belastingplichtige per 1-1 de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt;<br />

t de belastingplichtige in het kalenderjaar en in het daaraan voorafgaande kalenderjaar<br />

(2-jaarseis) niet voldoet aan het urencriterium.<br />

Inhaal verplichte afname is mogelijk (door verhoging maximumaftrek van € 9.542 (2012:<br />

€ 9.542; 2011: € 11.882)) in volgend jaar:<br />

l met verplichte afname voorafgaand kalenderjaar, behalve als (een gedeelte van) de<br />

oudedagsreserve bij staking van één van de ondernemingen is toegerekend aan één<br />

van de overgebleven ondernemingen;<br />

l voor vrijgevallen lijfrente bij geruisloze terugkeer uit de NV/BV als de lijfrente was<br />

bedongen bij de inbreng van de onderneming in een BV/NV voor een afname van de<br />

oudedagsreserve (het urencriterium en de vermogenstoets gelden in dit geval niet);<br />

l tot maximaal (bedrag ondernemingsvermogen per 31-12 – /– bedrag oudedagsreserve<br />

per 1-1).<br />

Nadere bepalingen<br />

l bij meerdere ondernemingen zijn voor de (inhaal)dotaties de gezamenlijke winsten/<br />

ondernemingsvermogens/oudedagsreserves van belang;<br />

59<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


l ondernemer kan dotatie aan de oudedagsreserve verdelen over ondernemingen waarbij<br />

toegewezen oudedagsreserve niet hoger mag zijn dan ondernemingsvermogen (per<br />

31-12) dat van toepassing is;<br />

l voor ondernemer/medegerechtigde die winst uit meerdere ondernemingen geniet,<br />

geldt de gemaximeerde vrije afname van de oudedagsreserve voor de afgetrokken lijfrentepremies<br />

van alle ondernemingen;<br />

l bij staking van een onderneming hoeft oudedagsreserve niet te worden afgerekend:<br />

t de oudedagsreserve kan naar andere onderneming(en) worden overgebracht indien<br />

daar;<br />

t per 31-12 voldoende (individueel en gezamenlijk) ondernemingsvermogen aanwezig<br />

is.<br />

art. 3.67 t/m 3.72 Wet IB<br />

IB 4.12.3 Ondernemersaftrek<br />

De ondernemersaftrek bestaat uit de:<br />

l zelfstandigenaftrek en startersaftrek;<br />

l zelfstandigenaftrek voor AOW-gerechtigden;<br />

l speur- en ontwikkelingswerkaftrek (S&O-aftrek);<br />

l meewerkaftrek;<br />

l startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid;<br />

l stakingsaftrek.<br />

IB 4.12.3.1 Startersaftrek en zelfstandigenaftrek<br />

Een ondernemer heeft recht op de zelfstandigenaftrek als hij:<br />

l voldoet aan het urencriterium; en<br />

l per 1-1 de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt.<br />

De zelfstandigenaftrek kan worden verhoogd met de startersaftrek.<br />

Recht op de startersaftrek van € 2.123 (2012: € 2.123; 2011: € 2.123) bestaat indien een<br />

ondernemer:<br />

l in 1 of meer van de 5 voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was; en<br />

l in die periode maximaal 2 maal de zelfstandigenaftrek heeft toegepast; en<br />

l geen sprake is van geruisloze terugkeer uit de BV/NV in het kalenderjaar of de 5 voorafgaande<br />

kalenderjaren.<br />

Niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek<br />

l het bedrag van de zelfstandigenaftrek bedraagt niet meer dan de winst, tenzij een<br />

ondernemer recht heeft op de startersaftrek;<br />

l het niet-benutte deel van de zelfstandigenaftrek wordt als niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek<br />

bij beschikking vastgesteld. Hiertegen staat bezwaar open;<br />

l de niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek kan in de volgende 9 jaar worden verrekend<br />

door in die jaren een verhoging van de zelfstandigenaftrek in aanmerking te nemen.<br />

Deze verhoging is maximaal het bedrag waarmee de winst de zelfstandigenaftrek van<br />

dat jaar overtreft;<br />

60


l verrekening van niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek vindt plaats in de volgorde<br />

waarin deze is ontstaan.<br />

De bedragen van de zelfstandigenaftrek zijn:<br />

Winst 1 in €<br />

van tot aftrek van tot aftrek van tot aftrek<br />

<strong>2013</strong> 2012 2011<br />

Er geldt één vast bedrag<br />

van € 7.280<br />

Er geldt één vast bedrag<br />

van € 7.280<br />

– 14.045 9.484<br />

14.045 16.295 8.817<br />

16.295 18.540 8.154<br />

18.540 53.070 7.266<br />

53.070 55.315 6.633<br />

55.315 57.565 5.931<br />

57.565 59.810 5.236<br />

59.810 – 4.602<br />

1 het gezamenlijk bedrag van de winst die als ondernemer uit één of meer ondernemingen wordt genoten.<br />

IB 4.12.3.2 Zelfstandigenaftrek voor AOW-gerechtigden<br />

Indien de ondernemer bij het begin van het kalenderjaar de AOW-gerechtigde leeftijd<br />

heeft bereikt, bedraagt de zelfstandigenaftrek 50% van het bedrag van de zelfstandigenaftrek<br />

voor ondernemers die die leeftijd nog niet hebben bereikt. Bovendien komt deze<br />

oudere ondernemer in aanmerking voor 50% van de startersaftrek.<br />

art. 3.76 Wet IB<br />

IB 4.12.3.3 Speur- en ontwikkelingsaftrek<br />

Een ondernemer heeft recht op de speur- en ontwikkelingsaftrek (S&O-aftrek) van<br />

€ 12.310 (2012: € 12.310; 2011: € 12.104) als:<br />

l aan het urencriterium wordt voldaan;<br />

l ten minste 500 1 uur per jaar wordt besteed aan “speur- en ontwikkelingswerk”.<br />

1 zwangere ondernemers worden geacht het aantal gewerkte uren niet te hebben onderbroken gedurende het<br />

zwangerschaps- en bevallingsverlof van 16 weken zoals dat geldt voor werkneemsters.<br />

Nadere bepalingen<br />

l startende ondernemers hebben gedurende de vijfjaarsperiode voor de startersaftrek<br />

maximaal 3 maal recht op een verhoogde S&O-aftrek van € 6.157 (2012: € 6.157;<br />

2011: € 6.054) mits geen sprake is van geruisloze terugkeer uit de BV/NV in het<br />

kalenderjaar of de 5 voorafgaande kalenderjaren;<br />

l indien de percentages voor de S&O-afdrachtvermindering worden gewijzigd, kan de<br />

S&O-aftrek ook worden gewijzigd. De S&O-aftrek kan echter maximaal tot € 14.622<br />

(2012: € 14.622; 2011: € 14.377) worden verhoogd.<br />

61<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


art. 3.77 Wet IB<br />

IB 4.12.3.4 Meewerkaftrek<br />

Een ondernemer heeft recht op de meewerkaftrek als:<br />

l wordt voldaan aan het urencriterium; en<br />

l zijn partner meewerkt in een onderneming en zijn partner hiervoor geen vergoeding<br />

ontvangt.<br />

De meewerkaftrek bedraagt:<br />

Aantal uren<br />

van tot % van de winst 1<br />

<strong>2013</strong>/2012/2011<br />

0 525 0<br />

525 875 1,25<br />

875 1.225 2,00<br />

1.225 1.750 3,00<br />

1.750 en meer 4,00<br />

1 het gezamenlijk bedrag van de winst die uit één of meer ondernemingen – waarin de partner voor zijn werkzaamheden<br />

geen vergoeding ontvangt – wordt genoten, verminderd met:<br />

l de onteigeningswinst;<br />

l de stakingswinst;<br />

l de eindafrekeningswinst.<br />

IB 4.12.3.5 Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid<br />

Voor de ondernemer die een onderneming vanuit een arbeidsongeschiktheidsuitkering<br />

start en niet aan het urencriterium voldoet, maar wel aan het verlaagd urencriterium van<br />

800 uren, geldt:<br />

l de startersaftrek bedraagt € 12.000, € 8.000 en € 4.000 voor het respectievelijk 1e, 2e<br />

en 3e jaar;<br />

l aftrek is niet hoger dan genoten winst;<br />

l per 1/1 AOW-gerechtigde leeftijd nog niet bereikt.<br />

art. 3.78a Wet IB<br />

IB 4.12.3.6 Stakingsaftrek<br />

Algemeen<br />

Een ondernemer heeft recht op de stakingsaftrek tot het bedrag van de stakingswinst<br />

(maximaal € 3.630) als:<br />

l hij één of meer gehele onderneming(en) staakt;<br />

l hij winst behaalt door een afname van de oudedagsreserve na een geruisloze doorschuiving<br />

of omzetting, waarbij zonder die geruisloze doorschuiving of omzetting<br />

sprake zou zijn van het staken van een gehele onderneming;<br />

62


l hij ten minste drie jaren een geruisloos doorgeschoven onderneming voor zijn<br />

rekening heeft (mede-)gedreven.<br />

De aftrek wordt verminderd (tot maximaal nihil) met de door de ondernemer in voorafgaande<br />

jaren genoten stakingsaftrek.<br />

art. 3.79 Wet IB<br />

IB 4.13 MKB-winstvrijstelling<br />

De MKB-winstvrijstelling geldt voor ondernemers en bedraagt 14% (2012: 12%; 2011:<br />

12%) van het gezamenlijk bedrag van de winst die de belastingplichtige als ondernemer<br />

geniet uit een of meer ondernemingen nadat dit bedrag is verminderd met de ondernemersaftrek.<br />

art. 3.79a wet IB<br />

IB 5. Pensioen en belastbaar loon<br />

IB 5.1 Algemeen<br />

Belastbaar loon is loon – /– de reisaftrek.<br />

Loon bestaat uit:<br />

l loon als bedoeld in de Wet LB plus fooien en dergelijke prestaties voor het werkelijk<br />

genoten bedrag;<br />

l hetgeen wordt genoten:<br />

t ter vervanging van gederfd of te derven loon;<br />

t voor het staken of nalaten van werkzaamheden (voor zover geen sprake is van<br />

resultaat uit overige werkzaamheden);<br />

l pensioen van een internationale organisatie tenzij over de aanspraken een met de LB<br />

of IB vergelijkbare heffing heeft plaatsgevonden;<br />

l buitenlands pensioen tenzij over de aanspraken een met de LB of IB vergelijkbare<br />

heffing heeft plaatsgevonden.<br />

Tot het loon (eventueel wordt een conserverende aanslag opgelegd) worden verder<br />

gerekend:<br />

l aanspraken uit een pensioenregeling bij einde binnenlandse belastingplicht anders<br />

dan door overlijden;<br />

l aanspraken uit een pensioenregeling als de aanspraken worden ondergebracht bij een<br />

niet-toegelaten verzekeraar.<br />

Nadere bepalingen<br />

l de waarde van de opgebouwde aanspraken wordt verminderd met de waarde van de<br />

aanspraken die niet ten laste van het belastbaar inkomen uit werk en woning is<br />

gekomen (voor in het buitenland opgebouwde aanspraken);<br />

l bij emigratie wordt een conserverende aanslag opgelegd. Om cumulatie te voorkomen<br />

wordt de waarde van de aanspraken verlaagd met hetgeen in een eerder opgelegde<br />

aanslag is opgenomen;<br />

63<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


l indien (op een conserverende aanslag) belasting is betaald doordat in het verleden<br />

aanspraken tot het loon zijn gerekend, wordt het loon verminderd met de waarde in<br />

het economische verkeer van het gedeelte waarover reeds belasting is betaald;<br />

l indien de waarde van de aanspraken in een vorig jaar in een conserverende aanslag is<br />

begrepen, kan deze aanslag worden verminderd indien aan een aantal voorwaarden<br />

wordt voldaan.<br />

Tot het loon behoort niet:<br />

l het eindheffingsloon;<br />

l een voordeel dat uit het eindheffingsloon voortvloeit.<br />

IB 5.2 Reiskosten<br />

Reisafstand is de afstand tussen woning of verblijfplaats en de plaats van werkzaamheden,<br />

gemeten langs de meest gebruikelijke weg.<br />

Regelmatig woon-werkverkeer is:<br />

l het ten minste 1 x per week – binnen 24 uur – plegen heen en weer te reizen tussen<br />

woning of verblijfplaats en de plaats(en) van werkzaamheden;<br />

l indien het woon-werkverkeer binnen een kalenderjaar op 40 of meer dagen wordt<br />

afgelegd, is sprake van ten minste 1 x in de week reizen.<br />

IB 5.2.1 De reisaftrek<br />

Indien een belastingplichtige op ten minste 4 dagen per week per openbaar vervoer naar<br />

dezelfde plaats van werkzaamheden pleegt te reizen, bedraagt de reisaftrek:<br />

Reisafstand per openbaar vervoer reisaftrek in € per jaar 1<br />

meer dan maar niet meer dan<br />

64<br />

<strong>2013</strong> 2012 2011<br />

– 10 km 0 0 0<br />

10 km 15 km 436 436 428<br />

15 km 20 km 582 582 572<br />

20 km 30 km 974 974 957<br />

30 km 40 km 1.207 1.207 1.186<br />

40 km 50 km 1.574 1.574 1.547<br />

50 km 60 km 1.751 1.751 1.721<br />

60 km 70 km 1.943 1.943 1.910<br />

70 km 80 km 2.008 2.008 1.974<br />

80 km – 2.036 2.036 2.001<br />

1 De aftrek wordt verminderd met de ontvangen vergoedingen.<br />

Toelichting<br />

l indien de belastingplichtige op respectievelijk 3 dagen, 2 dagen en 1 dag per week<br />

naar dezelfde plaats van werkzaamheden pleegt te reizen, bedraagt de reisaftrek:


t bij een reisafstand van niet meer dan 90 km: respectievelijk 3 /4, 1 /2 en 1 /4 van de<br />

hiervoor vermelde bedragen in de tabel;<br />

t bij een reisafstand van meer dan 90 km: € 0,23 (2012: € 0,23; 2011: € 0,22) per<br />

km van die reisafstand vermenigvuldigd met het aantal dagen waarop wordt<br />

gereisd, maar niet meer dan € 2.036 (2012: € 2.036; 2011: € 2.001) per jaar;<br />

l indien de belastingplichtige naar verschillende plaatsen van werkzaamheden pleegt te<br />

reizen, wordt de reisaftrek berekend door hetgeen hiervoor onder a. en b. staat vermeld<br />

met betrekking tot het reizen naar elk van die plaatsen afzonderlijk, maar bedraagt de<br />

reisaftrek niet meer dan € 2.036 (2012: € 2.036; 2011: € 2.001);<br />

l indien de belastingplichtige op dezelfde dag naar verschillende plaatsen van werkzaamheden<br />

pleegt te reizen, geldt het vorenstaande uitsluitend voor de meest bereisde<br />

plaats. Als die plaatsen even vaak plegen te worden bereisd, geldt de grootste reisafstand;<br />

l de per openbaar vervoer afgelegde reisafstand blijkt slechts uit een op een tijdvak van<br />

12 maanden betrekking hebbende openbaar-vervoerverklaring (OV-verklaring) of een<br />

reisverklaring;<br />

l de belastingplichtige moet regelmatig tussen zijn woning en zijn werkplek heen en<br />

weer reizen per openbaar vervoer.<br />

IB 6. Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden<br />

IB 6.1 Algemeen<br />

Het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden is het resultaat van een of meer werkzaamheden<br />

dat:<br />

l geen belastbare winst oplevert;<br />

l geen belastbaar loon oplevert.<br />

Tot het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden behoort tevens het voordeel dat<br />

mede een beloning beoogt te zijn voor werkzaamheden van de belastingplichtige of een<br />

met hem verbonden persoon, met betrekking tot het onmiddellijk of middellijk houden<br />

van bepaalde vermogensbestanddelen (o.a. aandelen en vorderingen) en schulden die<br />

daarmee rechtstreeks samenhangen (lucratief belang). Het betreft dan vermogensbestanddelen<br />

waaraan bepaalde bijzondere condities zijn verbonden, zoals het rendement dat op<br />

deze vermogensbestanddelen kan worden behaald (dat direct of indirect is gekoppeld aan<br />

de realisatie van management- of aandeelhoudersdoelstellingen).<br />

IB 6.2 Terbeschikkingsstellingsregeling<br />

Als werkzaamheid wordt mede aangemerkt:<br />

l Het rendabel maken van vermogensbestanddelen daaronder begrepen de schulden die<br />

rechtstreeks samenhangen met die vermogensbestanddelen:<br />

t door ze rechtens dan wel in feite, direct of indirect (al dan niet tegen een vergoeding)<br />

ter beschikking te stellen 1 aan met de belastingplichtige verbonden personen<br />

2 , voor zover die vermogensbestanddelen worden aangewend voor een<br />

onderneming of werkzaamheid;<br />

t voor zover ze rechtens dan wel in feite, direct of indirect (al dan niet tegen een<br />

vergoeding) ter beschikking worden gesteld 1 aan een samenwerkingsverband<br />

65<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


waarvan een verbonden persoon 2 deel uitmaakt, voor zover die verbonden persoon 2<br />

belastbare winst uit onderneming geniet of een belastbaar resultaat uit overige<br />

werkzaamheden, aan een vennootschap waarin een aanmerkelijk belang 4 wordt<br />

gehouden 3 , dan wel aan een samenwerkingsverband waarvan de vennootschap,<br />

waarin een aanmerkelijk belang 4 wordt gehouden 3 , deel uitmaakt. Als de belastingplichtige<br />

in algehele of beperkte gemeenschap van goederen is gehuwd en tot die<br />

gemeenschap een ter beschikking gesteld vermogensbestanddeel behoort, wordt<br />

dit vermogensbestanddeel voor de helft toegerekend aan de belastingplichtige en<br />

voor de andere helft aan zijn echtgenoot. Er geldt een doorschuifregeling als<br />

sprake is van een overgang krachtens huwelijksvermogensrecht;<br />

l het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer<br />

te buiten gaat, zoals bij het uitponden van onroerende zaken, het in belangrijke mate<br />

door de belastingplichtige zelf verrichten van groot onderhoud of andere aanpassingen<br />

aan een zaak, of het aanwenden door de belastingplichtige van voorkennis of<br />

daarmee vergelijkbare vormen van kennis;<br />

l het hebben van een opwaarderingsreserve.<br />

1 Met het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen wordt gelijkgesteld:<br />

l het aangaan of het hebben van een schuldvordering en het aangaan of het hebben van rechten uit een<br />

spaarovereenkomst/een daarmee verwante overeenkomst op een verbonden persoon, vennootschap waarin<br />

een a.b. wordt gehouden of dergelijk samenwerkingsverband;<br />

l het sluiten van een overeenkomst van levensverzekering of het hebben van rechten uit een overeenkomst<br />

van levensverzekering met een verbonden persoon, vennootschap waarin een a.b. wordt gehouden of dergelijk<br />

samenwerkingsverband;<br />

l het vestigen of het hebben van een genotsrecht op een ter beschikking gesteld vermogensbestanddeel;<br />

l het overeenkomen of het hebben van een koopoptie 5 op een ter beschikking gesteld vermogensbestanddeel;<br />

l het verkrijgen of het hebben van een recht/verplichting 5 uit een optieovereenkomst (niet zijnde een werknemersoptie)<br />

of een daarmee vergelijkbare overeenkomst om een vermogensbestanddeel te (ver)kopen<br />

van/aan een verbonden persoon 2 , van een samenwerkingsverband waarvan een verbonden persoon 2 deel<br />

uitmaakt, van een vennootschap waarin een aanmerkelijk belang 4 wordt gehouden 3 of een samenwerkingsverband<br />

waarvan de vennootschap, waarin een a.b. 4 wordt gehouden 3 , deel uitmaakt (als het/de daartegenover<br />

staande recht/verplichting 5 tot diens ondernemingsvermogen of resultaat uit werkzaamheid behoort);<br />

2 Onder verbonden persoon wordt verstaan: de partner van de belastingplichtige, de minderjarige kinderen van<br />

de belastingplichtige of zijn partner.<br />

Op dezelfde wijze als het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen aan een met de belastingplichtige<br />

verbonden persoon wordt behandeld:<br />

l het ter beschikking stellen aan andere bloed- of aanverwanten in de rechte lijn van de belastingplichtige,<br />

van zijn partner of van een verbonden persoon, indien het een in het maatschappelijk verkeer ongebruikelijke<br />

terbeschikkingstelling is:<br />

l het ter beschikking stellen aan een vennootschap waarin de bloed- of aanverwanten in de rechte lijn van de<br />

belastingplichtigen of zijn partner een aanmerkelijk belang heeft.<br />

3 Met een “vennootschap waarin een a.b. 4 wordt gehouden” wordt gelijk gesteld: de vennootschap waarin een<br />

met de belastingplichtige verbonden persoon een a.b. 4 heeft.<br />

4 Uitgezonderd een:<br />

l fictief a.b.;<br />

l a.b. op grond van de meetrekregeling.<br />

66


5 Onder rechten/verplichtingen/koopopties worden ook verstaan: rechten/verplichtingen waarvan de waarde<br />

direct of indirect verband houdt met de waardeverandering van een vermogensbestanddeel of met de wijziging<br />

van een factor, zoals de rentestand.<br />

Nadere bepalingen<br />

l een ten laste van de winst uit onderneming, of het resultaat uit een werkzaamheid,<br />

afgewaardeerde schuldvordering – die ter beschikking is gesteld aan een vennootschap<br />

waarin een a.b. wordt gehouden – wordt tot het resultaat gerekend (onder voorwaarden).<br />

Dit bedrag kan gelijktijdig ten laste van het resultaat aan een (opwaarderings)reserve<br />

worden toegevoegd;<br />

l het ter beschikking stellen van de werkruimte en inrichting in een woning die de<br />

belastingplichtige ter beschikking staat, wordt niet als rendabel maken van vermogensbestanddelen<br />

aangemerkt als degene aan wie ter beschikking wordt gesteld<br />

geen vergoeding in aftrek kan brengen;<br />

l onder woning wordt tevens verstaan:<br />

t een duurzaam aan een plaats gebonden schip en de aanhorigheden;<br />

t een duurzaam aan een plaats gebonden woonwagen en de aanhorigheden;<br />

t de aanhorigheden van een woning;<br />

l aanverwantschap eindigt door echtscheiding van het huwelijk waardoor de aanverwantschap<br />

was ontstaan;<br />

l het resultaat moet per afzonderlijke werkzaamheid worden berekend. Werkzaamheden<br />

van dezelfde aard worden als één werkzaamheid aangemerkt;<br />

l met een vennootschap wordt gelijkgesteld:<br />

t een fonds voor gemene rekening;<br />

t een coöperatie;<br />

t een vereniging op coöperatieve grondslag;<br />

l onder het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen wordt niet begrepen:<br />

t het houden van aandelen in een vennootschap;<br />

t het houden van winstbewijzen van een vennootschap;<br />

l met een voordeel uit het ter beschikking stellen van een vermogensbestanddeel wordt<br />

gelijkgesteld een vergoeding voor het aangaan van borgtocht voor schulden van een<br />

onderneming, werkzaamheid, vennootschap waarin een aanmerkelijk belang wordt<br />

gehouden of samenwerkingsverband.<br />

IB 6.3 Resultaat uit werkzaamheden<br />

Voor het resultaat uit werkzaamheden wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het regime<br />

van winst uit onderneming. De volgende winstbepalingen zijn echter niet van toepassing:<br />

l de bosbedrijf- en landbouwvrijstelling;<br />

l het tonnageregime voor zeescheepvaart;<br />

l de willekeurige afschrijving;<br />

l de investeringsaftrek;<br />

l de egalisatiereserve, de herinvesteringsreserve en de oudedagsreserve;<br />

l de ondernemersaftrek;<br />

l de geruisloze doorschuiving;<br />

t naar een (mede)ondernemer of werknemer;<br />

t naar een andere onderneming bij staking;<br />

l de gebroken boekjaren.<br />

67<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


Als het resultaat echter bestaat uit voordelen uit terbeschikkingstelling als bedoeld in<br />

paragraaf 6.2 bestaat wél recht op toepassing van:<br />

l egalisatiereserve en herinvesteringsreserve;<br />

l geruisloze doorschuiving naar andere ondernemer bij staken van werkzaamheid.<br />

Bovendien bestaat dan ook recht op de terbeschikkingsstellingsvrijstelling (zie 6.4).<br />

Daarnaast behoren de volgende voordelen niet tot het resultaat van een werkzaamheid:<br />

l voordelen uit het deelnemen aan kansspelen;<br />

l de niet-aftrekbare arbeidsbeloning inzake de meewerkende partner;<br />

l op grond van de vrijwilligersregeling genoten voordelen.<br />

Voor de vergoeding voor een werkruimte die als voordeel behaald met een werkzaamheid<br />

wordt aangemerkt geldt (onder voorwaarden) dat een evenredig deel van de bijtelling<br />

voor het privé-gebruik van de eigen woning in aftrek kan worden gebracht.<br />

Voor het houden van kostgangers geldt dat er bij de aangifte voor kan worden gekozen<br />

om de opbrengsten als voordelen uit de eigen woning/een huurrecht aan te laten merken<br />

indien:<br />

l de opbrengst uit het ter beschikking stellen van de woonruimte (kamerverhuurvrijstelling)<br />

niet meer dan € 4.536 (2012: € 4.410; 2011: € 4.333) bedraagt;<br />

l belastingplichtige en kostganger gedurende de huurperiode op hetzelfde woonadres<br />

in de basisadministratie persoonsgegevens staan ingeschreven.<br />

Geen afrekening volgt bij geruisloze terugkeer uit de NV/BV over de vermogensbestanddelen<br />

die ter beschikking waren gesteld aan de NV/BV en na de terugkeer tot het vermogen<br />

van de voortgezette onderneming gaan behoren. Hierbij geldt dat:<br />

l de belastingplichtige hierom moet verzoeken; en<br />

l de boekwaarde van de vermogensbestanddelen wordt doorgeschoven.<br />

Bij de overgang van een werkzaamheid naar een onderneming volgt geen afrekening. De<br />

boekwaarde van de werkzaamheid wordt doorgeschoven naar de onderneming. Voor de<br />

overgang van winst uit onderneming naar resultaat uit overige werkzaamheden geldt géén<br />

geruisloze doorschuiffaciliteit.<br />

IB 6.4 Terbeschikkingstellingsvrijstelling<br />

l geldt voor de belastingplichtige die een vermogensbestanddeel ter beschikking stelt<br />

aan een onderneming of een werkzaamheid of die een vermogensbestanddeel ter<br />

beschikking stelt aan een vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang heeft. De<br />

vrijstelling geldt niet voor het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal<br />

actief vermogensbeheer te buiten gaat;<br />

l de vrijstelling bedraagt 12% van het resultaat uit de terbeschikkingstelling.<br />

art. 3.90 t/m 3.99b Wet IB<br />

68


IB 7. Belastbare inkomsten uit eigen woning<br />

Wijziging van de belastbare inkomsten uit eigen woning<br />

De meest ingrijpende wijziging van de Wet IB in <strong>2013</strong> betreft zonder enige twijfel<br />

die met betrekking tot de eigen woning. Voor bestaande gevallen blijft alles bij het<br />

oude, maar voor nieuwe gevallen is renteaftrek alleen nog mogelijk als de eigenwoningschuld<br />

in ten hoogste 360 maanden ten minste annuïtair wordt afgelost.<br />

Vanwege die aflossingseis verdwijnt voor nieuwe gevallen ook de fiscale tegemoetkoming<br />

voor producten waarmee voor de aflossing aan het einde van de<br />

looptijd werd gespaard, zoals de kapitaalverzekering eigen woning (KEW). Voor de<br />

vraag of het oude of het nieuwe regime van toepassing is, is allesbepalend of op<br />

31 december 2012 sprake was van een eigenwoningschuld. Verder is ingaande<br />

<strong>2013</strong> een regeling voor restschulden ingevoerd. Op grond van deze regeling kan<br />

men onder voorwaarden nog renteaftrek krijgen over een schuld die resteert nadat<br />

de eigen woning is vervreemd.<br />

IB 7.1 Algemeen<br />

De belastbare inkomsten uit eigen woning zijn als volgt opgebouwd:<br />

l voordelen uit eigen woning + voordelen uit kapitaalverzekering eigen woning + voordeel<br />

uit spaarrekening eigen woning + voordeel uit beleggingsrecht eigen woning;<br />

l – /– de op de voordelen uit eigen woning drukkende aftrekbare kosten.<br />

Toelichting<br />

Van voordelen uit kapitaalverzekering eigen woning (KEW), uit spaarrekening eigen<br />

woning (SEW) of uit beleggingsrecht eigen woning (BEW) zal nog slechts sprake zijn<br />

voor zover daarop het overgangsrecht van toepassing is.<br />

IB 7.2 De eigen woning<br />

Onder eigen woning wordt verstaan:<br />

l een (gedeelte van een) gebouw, een duurzaam aan een plaats gebonden schip of een<br />

woonwagen, met de daartoe behorende aanhorigheden, voor zover dat de belastingplichtige<br />

of personen die behoren tot zijn huishouden, anders dan tijdelijk als hoofdverblijf<br />

(van een hoofdverblijf kan ook sprake zijn bij het tijdelijk ter beschikking<br />

stellen aan derden) ter beschikking staat op grond van:<br />

t eigendom (inclusief economische eigendom), of een recht van lidmaatschap van<br />

een coöperatie wanneer:<br />

] de voordelen door de belastingplichtige en zijn partner worden genoten;<br />

] de kosten op de belastingplichtige of zijn partner drukken;<br />

] de waardeverandering grotendeels de belastingplichtige of zijn partner<br />

aangaat;<br />

t een recht van vruchtgebruik, een recht van bewoning of een recht van gebruik dat<br />

de belastingplichtige krachtens erfrecht heeft verkregen wanneer de belastingplichtige<br />

de voordelen uit de woning geniet, en de kosten en lasten op hem<br />

drukken;<br />

69<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


l een woning die aan de belastingplichtige in het kalenderjaar of in een van de drie<br />

voorafgaande kalenderjaren als eigen woning ter beschikking heeft gestaan (“de voormalige<br />

eigen woning”) en:<br />

t sindsdien leeg staat; en<br />

t hij aannemelijk maakt dat de woning voor de verkoop is bestemd;<br />

l een woning waarvan de belastingplichtige aannemelijk maakt dat:<br />

t zij leeg staat of in aanbouw is (“de nieuwe eigen woning”); én<br />

t uitsluitend bestemd is om in het kalenderjaar of in een van de drie volgende jaren<br />

als eigen woning ter beschikking te staan;<br />

l een woning die aan de belastingplichtige of de gewezen partner (dit is ook de van<br />

tafel en bed gescheiden echtgenoot) twee jaar niet langer anders dan tijdelijk als<br />

hoofdverblijf ter beschikking staat indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat<br />

gedurende die periode de woning zijn gewezen partner anders dan tijdelijk als hoofdverblijf<br />

ter beschikking staat;<br />

l een woning wordt maximaal twee jaar na het tijdstip waarop de woning de belastingplichtige<br />

niet langer anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat aangemerkt<br />

als eigen woning als de belastingplichtige gedurende die periode is opgenomen<br />

in een verpleeg- of verzorgingshuis vanwege medische redenen of ouderdom;<br />

l een woning die de belastingplichtige ten minste een jaar als eigen woning ter beschikking<br />

heeft gestaan en sindsdien tijdelijk niet als hoofdverblijf ter beschikking staat<br />

(bij overplaatsing/uitzending) als:<br />

t de woning niet aan derden ter beschikking wordt gesteld;<br />

t belastingplichtige en partner geen belastbare inkomsten uit een andere eigen<br />

woning genieten.<br />

Onder eigen woning wordt niet verstaan een zelfstandig gedeelte van een gebouw, schip<br />

of woonwagen met de daarbij horende aanhorigheden dat wordt gebruikt in een onderneming<br />

van/voor het resultaat uit een of meer werkzaamheden van/in een vennootschap<br />

waarin de belastingplichtige of persoon die tot zijn huishouden behoort een aanmerkelijk<br />

belang heeft (zie IB 6.2) en bij de bepaling van de winst van die onderneming/ dat resultaat/de<br />

winst van die vennootschap terzake van dat gebruik een bedrag ten laste van de<br />

winst/ het resultaat kan worden gebracht.<br />

Bij belastingplichtige en partner wordt:<br />

l slechts één woning als hoofdverblijf in aanmerking genomen waarvoor bij aangifte<br />

voor kalenderjaar – onherroepelijk – keuze dient te worden gemaakt indien > 1 hoofdverblijf;<br />

l indien geen keuze wordt gemaakt, wordt geen woning als hoofdverblijf aangemerkt.<br />

IB 7.3 Eigenwoningforfait<br />

De waarde van de eigen woning wordt gesteld op de WOZ-waarde. De in aanmerking te<br />

nemen voordelen uit eigen woning (het eigenwoningforfait) worden uitgedrukt in percentages<br />

van de waarde van de woning in vrije staat. Het eigenwoningforfait bedraagt nihil<br />

bij de voor verkoop bestemde eigen woning en voor de in de toekomst te bewonen eigen<br />

woning.<br />

70


Het eigenwoningforfait bedraagt:<br />

Eigenwoningwaarde in € Eigenwoningforfait<br />

van meer dan maar niet meer dan in %<br />

<strong>2013</strong><br />

– 12.500 nihil<br />

12.500 25.000 0,20<br />

25.000 50.000 0,35<br />

50.000 75.000 0,45<br />

75.000 1.040.000 0,60<br />

1.040.000 – € 6.360 vermeerderd met 1,55% van de eigenwoningwaarde<br />

voor zover deze uitgaat boven € 1.040.000<br />

2012<br />

– 12.500 nihil<br />

12.500 25.000 0,20<br />

25.000 50.000 0,35<br />

50.000 75.000 0,45<br />

75.000 1.040.000 0,60<br />

1.040.000 – € 6.240 vermeerderd met 1,30% van de eigenwoningwaarde<br />

voor zover deze uitgaat boven € 1.040.000<br />

2011<br />

– 12.500 nihil<br />

12.500 25.000 0,20<br />

25.000 50.000 0,30<br />

50.000 75.000 0,40<br />

75.000 1.020.000 0,55<br />

1.020.000 – € 5.610 vermeerderd met 1,05% van de eigenwoningwaarde<br />

voor zover deze uitgaat boven € 1.020.000<br />

Nadere bepalingen<br />

l de voordelen uit tijdelijke verhuur van de eigen woning worden gesteld op 70% van<br />

de genoten voordelen; in dat geval géén tijdsevenredige berekening van het eigenwoningforfait;<br />

l het eigenwoningforfait van de woning die – bij uitzending/overplaatsing – slechts<br />

tijdelijk ter beschikking staat, bedraagt 1% (2012: 1%; 2011: 0,9%) van de WOZwaarde.<br />

Als de eigenwoningwaarde meer bedraagt dan € 1.040.000 (2012:<br />

€ 1.040.000; 2011: € 1.020.000), bedraagt het voordeel € 10.400 (2012: € 10.400;<br />

2011: € 9.180) vermeerderd met 1,75% (2012: 1,55%; 2011: 1,35%) van de eigenwoningwaarde<br />

boven € 1.040.000 (2012: € 1.040.000; 2011: € 1.020.000);<br />

l indien de opbrengsten uit het anders dan voor korte duur ter beschikking stellen van<br />

– niet zelfstandige – woonruimte die deel uit maakt van de eigen woning minder bedragen<br />

dan € 4.536 (2012: € 4.410; 2011: € 4.333) zijn de voordelen onbelast onder<br />

de voorwaarde dat de belastingplichtige en de huurder gedurende de verhuurperiode<br />

op het woonadres staan ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens;<br />

71<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


l het eigenwoningforfait wordt bij de belastingplichtige in aanmerking genomen naar<br />

rato van zijn gerechtigdheid indien hij en de andere eigena(a)r(en) geen partners van<br />

elkaar zijn;<br />

l in het kader van de kredietcrisis kan een voormalige eigen woning na een tijdelijke<br />

verhuur onder voorwaarden terugkeren in box I tot uiterlijk 1 januari 2014. De periode<br />

van tijdelijke verhuur wordt dan niet als een vervreemding beschouwd in het kader<br />

van de eigenwoningregeling.<br />

IB 7.4 Kapitaalverzekering, spaarrekening en beleggingsrecht eigen<br />

woning (KEW, SEW en BEW)<br />

72<br />

“Last minute” KEW/SEW/BEW<br />

Wat in dit onderdeel en de onderdelen 7.4.1, 7.4.2 en 7.4.3 staat, is (alleen) van<br />

belang indien de KEW, de SEW of het BEW op 31 december 2012 reeds als zodanig<br />

bestond. Als op 31 december 2012 sprake was van een bestaande eigenwoningschuld<br />

(zie voor dit begrip IB 7.6) kan die schuld nog tot 1 april <strong>2013</strong> aan een<br />

KEW, SEW of BE worden gekoppeld. Ook voor een dergelijke “last minute” KEW/<br />

SEW/BEW is de inhoud van deze onderdelen nog van belang.<br />

Het is mogelijk om fiscaal gefacilieerd te sparen via een verzekering of op een geblokkeerde<br />

spaarrekening of een geblokkeerde beleggingsrekening voor de aflossing van de<br />

hypotheekschuld voor de eigen woning bij een verzekeringsmaatschappij, een bank of<br />

een beleggingsinstelling. De inleg en/of het rendement mogen alleen worden aangewend<br />

om de eigenwoningschuld af te lossen.<br />

IB 7.4.1 Voordeel uit KEW, SEW en BEW<br />

De rentecomponent van een kapitaalsuitkering uit een levensverzekering voor de aflossing<br />

van de eigenwoningschuld vormt het voordeel uit kapitaalverzekering eigen woning<br />

(KEW).<br />

Het rendement dat op het tijdstip van deblokkering is begrepen in het tegoed van een<br />

spaarrekening eigen woning, vormt het voordeel uit spaarrekening eigen woning (SEW):<br />

Het rendement dat op het tijdstip van deblokkering is begrepen in de waarde van een<br />

beleggingsrecht eigen woning, vormt het voordeel uit beleggingsrecht eigen woning<br />

(BEW).<br />

Onder rente, begrepen in een uitkering uit een KEW, wordt hierbij verstaan het bedrag van<br />

de uitkering – /– betaalde premies.<br />

Onder rendement begrepen in een tegoed van een SEW wordt hierbij verstaan het tegoed<br />

van de spaarrekening – /– naar spaarrekening overgemaakte bedragen.<br />

Onder rendement begrepen in de waarde van een BEW wordt hierbij verstaan de waarde<br />

van het recht – /– de naar de beheerder overgemaakte bedragen.


Als premies gelden ook (voor zover de gezamenlijke uitkeringen maximaal 3 x het verzekerd<br />

kapitaal bij leven/overlijden bedragen):<br />

l bij een uitkering bij leven premies voor bij dezelfde overeenkomst verzekerde:<br />

t uitkeringen bij leven;<br />

t uitkeringen/premievrijstelling bij invaliditeit;<br />

t overlijdensuitkeringen naar aanleiding van een ongeval.<br />

l bij een uitkering bij overlijden premies voor bij dezelfde overeenkomst verzekerde:<br />

t overlijdensuitkeringen;<br />

t uitkeringen/premievrijstelling bij invaliditeit.<br />

Indien een (oude) levensverzekering wordt omgezet in een kapitaalverzekering eigen<br />

woning geldt ook als premie (waarbij de verhouding 1:10 voor de laagste en hoogste<br />

premie niet geldt) de waarde in het economische verkeer van de oude polis – /– de<br />

betaalde premies.<br />

Onder levensverzekering wordt verstaan een overeenkomst van levensverzekering ex<br />

artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht.<br />

Voor kwalificatie als een kapitaalverzekering eigen woning moet aan de volgende voorwaarden<br />

worden voldaan:<br />

l in de overeenkomst moet zijn opgenomen dat:<br />

t de woning een eigen woning is in de zin van de Wet IB 2001;<br />

t de uitkering zal worden gebruikt voor de aflossing van de eigenwoning schuld;<br />

t ten minste 15 jaar (of tot eerder overlijden van de verzekerde) jaarlijks premie<br />

wordt betaald;<br />

t de hoogste premie bedraagt niet meer dan het tienvoud van de laagste;<br />

l de verzekering geeft recht op een eenmalige kapitaalsuitkering bij leven of overlijden;<br />

l de premies moeten zijn verschuldigd aan een professionele verzekeraar;<br />

l er is sprake van een eigen woning van de verzekeringnemer/zijn echtgenoot/degene<br />

met wie hij duurzaam een gezamenlijke huishouding voert.<br />

Voor kwalificatie als een spaarrekening eigen woning (SEW) moet aan de volgende voorwaarden<br />

worden voldaan:<br />

l de spaarrekening moet worden aangehouden bij een kredietinstelling die op grond<br />

van de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen;<br />

l de rekeninghouder heeft een eigen woning met een eigenwoningschuld;<br />

l de rekening is geblokkeerd en wordt slechts eenmalig gedeblokkeerd voor de aflossing<br />

van de eigenwoningschuld;<br />

l ten minste 15 jaar (of tot eerder overlijden van de rekeninghouder, zijn echtgenoot, of<br />

degene met wie hij duurzaam een gezamenlijke huishouding voert) wordt jaarlijks een<br />

bedrag naar de spaarrekening eigen woning overgemaakt;<br />

l het hoogste totaal van in een jaar overgemaakte bedragen mag niet meer zijn dan het<br />

tienvoud van het laagste totaal van in een jaar overgemaakte bedragen. Als een spaarrekening<br />

met ingang van enig tijdstip wordt aangemerkt als een SEW, wordt het op dat<br />

moment aanwezige tegoed aangemerkt als eerste overmaking;<br />

l de op de rekening genoten inkomsten worden bijgeboekt op de rekening. Als in het<br />

jaar van deblokkering nog inkomsten worden genoten, vindt eerst nog bijboeking van<br />

de inkomsten plaats en pas daarna wordt gedeblokkeerd.<br />

73<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


Voor kwalificatie als een beleggingsrecht eigen woning (BEW) moet aan de volgende<br />

voorwaarden worden voldaan:<br />

l het moeten bij een beheerder van een beleggingsinstelling aangehouden rechten van<br />

deelneming betreffen in de beleggingsinstelling;<br />

l die beleggingsinstelling mag op grond van de Wet op het financieel toezicht in<br />

Nederland het bedrijf van beleggingsinstelling uitoefenen;<br />

l de eigenaar van het beleggingsrecht heeft een eigen woning met een eigenwoningschuld;<br />

l het beleggingsrecht is geblokkeerd en mag slechts eenmalig gedeblokkeerd worden<br />

voor de aflossing van de eigenwoningschuld;<br />

l ten minste 15 jaar (of tot eerder overlijden van de eigenaar van het beleggingrecht,<br />

zijn echtgenoot, of degene met wie hij duurzaam een gezamenlijke huishouding voert)<br />

wordt jaarlijks een bedrag naar de beheerder overgemaakt voor de verkrijging van<br />

rechten van deelneming;<br />

l het hoogste totaal van in een jaar overgemaakte bedragen is niet meer dan het tienvoud<br />

van het laagste totaal van in een jaar overgemaakte bedragen. Als een beleggingsrecht<br />

met ingang van enig tijdstip wordt aangemerkt als een BEW, wordt de<br />

waarde in het economische verkeer van het recht op dat moment aangemerkt als<br />

eerste overmaking;<br />

l het met het beleggingsrecht behaalde rendement wordt gebruikt voor het krijgen van<br />

rechten van deelneming die tot het beleggingsrecht gaan behoren.<br />

De kapitaalverzekering wordt – voor de waarde in het economische verkeer – geacht tot<br />

uitkering te zijn gekomen (bij de verzekerde of de onherroepelijk begunstigde) indien<br />

sprake is van een van de volgende omstandigheden:<br />

l de verzekering:<br />

t voldoet niet meer aan de voorwaarden voor een kapitaalverzekering eigen woning;<br />

t wordt afgekocht uitgezonderd een omzetting;<br />

t wordt ingebracht in het vermogen van een onderneming;<br />

t wordt vervreemd; uitgezonderd de omzetting bij het aangaan/beëindigen van een<br />

huwelijk/duurzame samenleving;<br />

t niet ten minste 15 jaar (of tot eerder overlijden van de verzekerde) jaarlijks premies<br />

voor de verzekering worden voldaan of de hoogste premie meer bedraagt dan het<br />

tienvoud van de laagste premie;<br />

t heeft de looptijd van 30 jaren overschreden;<br />

t komt (per verzekerde) gedeeltelijk tot uitkering;<br />

l de verzekerde (of de onherroepelijk begunstigde) is – anders dan door overlijden –<br />

niet langer binnenlands belastingplichtig/inwoner van Nederland voor de BRK/<br />

verdragen. Onder voorwaarden kan een eventueel opgelegde conserverende aanslag<br />

worden verminderd.<br />

Een SEW of een BEW wordt geacht te zijn gedeblokkeerd als sprake is van een van de<br />

volgende omstandigheden:<br />

l voldoet niet meer aan de voorwaarden voor een spaarrekening eigen woning of een<br />

beleggingsrecht eigen woning;<br />

l wordt vervreemd of verdeeld: uitgezonderd is de vervreemding of verdeling bij het<br />

aangaan/beëindigen van een huwelijk/duurzame gezamenlijke huishouding mits de<br />

spaarrekening of het beleggingsrecht wordt voortgezet als een SEW of BEW;<br />

l wordt ingebracht in het vermogen van een onderneming;<br />

74


l wordt gedeeltelijk gedeblokkeerd;<br />

l heeft de looptijd van 30 jaren overschreden;<br />

l de rekeninghouder of de eigenaar van het beleggingsrecht overlijdt, tenzij de spaarrekening<br />

of het beleggingsrecht wordt voortgezet als een SEW of BEW;<br />

l de rekeninghouder van een spaarrekening of eigenaar van een beleggingsrecht eigen<br />

woning (of de onherroepelijk begunstigde) is – anders dan door overlijden – niet<br />

langer binnenlands belastingplichtig/inwoner van Nederland voor de BRK/verdragen.<br />

Onder voorwaarden kan een opgelegde conserverende aanslag worden verminderd.<br />

IB 7.4.2 Vrijstelling uitkering uit KEW, SEW en BEW<br />

Indien:<br />

l de uitkering uit de KEW/SEW/BEW is gebruikt voor de aflossing van de eigenwoningschuld;<br />

en<br />

l ten minste 20 jaar (of tot eerder overlijden van de verzekerde) jaarlijks premie is<br />

betaald; en<br />

l de hoogste premie niet meer heeft bedragen dan het tienvoud van de laagste,<br />

wordt de rente begrepen in een uitkering van maximaal € 157.000 (2012: € 154.000;<br />

2011: € 151.000) niet aangemerkt als een voordeel uit kapitaalverzekering eigen woning;<br />

indien ten minste 15 jaar jaarlijks premies zijn voldaan geldt een vrijstelling van € 35.700<br />

(2012: € 34.900; 2011: € 34.300).<br />

De eerste twee eisen (aflossing en 20 jaar premie betalen) gelden niet als kapitaalverzekering,<br />

spaarrekening en beleggingsrecht eigen woning:<br />

l uitkeert bij einde bewoning eigen woning door verzekeringnemer/zijn echtgenoot/<br />

degene met wie hij duurzaam een gezamenlijke huishouding voert;<br />

l geacht wordt te zijn uitgekeerd bij einde binnenlandse belastingplicht/ inwonerschap<br />

Nederland (anders dan door overlijden).<br />

De vrijstelling:<br />

l wordt verminderd met een eerdere uitkering uit een kapitaalverzekering eigen woning<br />

alsmede met het tegoed van een spaarrekening eigen woning en met de waarde van<br />

een beleggingsrecht eigen woning (de vermindering wordt – onder voorwaarden 1 –<br />

weer teruggenomen als belastingplichtige weer binnenlands belastingplichtig wordt);<br />

l is maximaal gelijk aan de af te lossen schuld;<br />

l wordt verhoogd met een eerdere vermindering – doordat de verzekering niet meer aan<br />

de voorwaarden voldeed – indien binnen drie jaar na dat tijdstip weer aan de voorwaarden<br />

voor een kapitaalverzekering eigen woning wordt voldaan. De in deze verhoging<br />

begrepen rente komt in mindering op het overschot van artikel 3.116, lid 8,<br />

Wet IB 2001;<br />

l wordt bij overlijden van de partner verhoogd met het bedrag dat de partner onmiddellijk<br />

voor zijn overlijden nog in aanmerking had kunnen nemen tot maximaal het<br />

bedrag van de uitkering naar aanleiding van het overlijden;<br />

l komt toe aan de begunstigde (bij gelijktijdig overlijden van de partners) voor het<br />

bedrag waarop de overledene nog recht had.<br />

1 deze voorwaarden zijn:<br />

l de woning is steeds een eigen woning gebleven;<br />

l de belastingplichtige heeft geen voordeel uit een kapitaalverzekering eigen woning genoten;<br />

75<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


76<br />

l de kapitaalverzekering werd nog niet geacht tot uitkering te zijn gekomen, doordat niet meer aan de voorwaarden<br />

was voldaan.<br />

Bij omzetting oude kapitaalverzekering, spaarrekening en beleggingsrecht eigen woning<br />

in een nieuwe wordt de nieuwe geacht een voortzetting te zijn van de oude.<br />

IB 7.4.3 Overgangsrecht kapitaalverzekeringen<br />

Het overgangsrecht voor op 31 december 2000 reeds bestaande kapitaalverzekeringen is<br />

zeer uitgebreid. Het is verwerkt in een schema dat hierna is opgenomen.<br />

Bestaande<br />

kapitaalverzekering<br />

Behandeling<br />

m.i.v. 2001<br />

tot expiratie<br />

Behandeling<br />

bij (fictieve)<br />

expiratie<br />

Imputatie op<br />

vrijstellingen<br />

• KV als bedoeld in art. 3.91/3.92 Wet IB 2001 (2e lid, onderdeel a, onder 2e)<br />

nee<br />

• Vanaf de eerste premiebetaling jaarlijks premies voldaan, binnen de bandbreedte 1:10<br />

• Ten minste 15 jaar premies voldaan, binnen de bandbreedte van 1:10<br />

• KV voldoet aan het bepaalde in art. 76 Wet IB 1964 (pre-BH KV)<br />

nee<br />

ja<br />

Koopsompolis<br />

Geen fiscale gevolgen, behalve<br />

bij fictieve expiratie bij emigratie<br />

Progressieve heffing in box I<br />

o.g.v. regels Wet IB 1964,<br />

doch tarief Wet IB 2001<br />

Geen imputatie<br />

Premiepolis<br />

Omzetten naar KEW per 01-01-2001 door verzoek bij aangifte 2001<br />

Pre-BH KV<br />

BH KV<br />

Indien tot expiratie wordt voldaan aan de voorwaarden KEW,<br />

gedurende de looptijd geen fiscale gevolgen<br />

Limietvrijstelling + WEV KV<br />

per 31-12-2000 onbelast<br />

Tot limietvrijstelling uitkering<br />

onbelast<br />

Plafond van onbelaste uitkering is hoogste schuld eigen woning<br />

Imputatie vrijgestelde uitkering op vrijstelling KEW in box I en op<br />

vrijstelling in box III


ja<br />

Uitkering<br />

onbelast<br />

Geen<br />

imputatie<br />

Afwikkeling in box I als resultaat<br />

uit overige werkzaamheden<br />

Overgang naar box III (gaat vanzelf)<br />

Pre-BH KV<br />

BH KV<br />

• Vrijstelling in box III tot € 123.428, mits na 14-09-1999 kapitaal niet<br />

gesloten of verhoogd, looptijd niet verlengd, VRH over het meerdere<br />

• Stel WEV per 31-12-2000 vast<br />

Reguliere afwikkeling Niet reguliere afwikkeling Reguliere afwikkeling<br />

WEV per 31-12-2000 lager of gelijk<br />

aan € 123.428<br />

WEV bij expiratie<br />

lager of gelijk aan<br />

€ 123.428: afrekenen<br />

over € 123.428<br />

WEV bij expiratie<br />

hoger dan € 123.428:<br />

afrekenen over<br />

€ 123.428<br />

Geen vrijgestelde uitkering, dus geen imputatie<br />

IB 7.5 Aftrekbare kosten eigen woning<br />

WEV per 31-12-2000<br />

hoger dan € 123.428<br />

Afrekenen<br />

over WEV<br />

per 31-12-2000<br />

Uitkering – maximaal<br />

€ 123.428 of indien hoger<br />

WEV per 31-12-2000 tot<br />

€ 123.428 onbelast<br />

Imputatie vrijgestelde uit-<br />

kering op vrijstelling KEW<br />

en op vrijstelling in box<br />

Het gezamenlijke bedrag van:<br />

l rente van schulden – inclusief kosten van geldleningen – die behoren tot de eigenwoningschuld;<br />

l periodieke betaling op grond van erfpacht/opstal/beklemming;<br />

zijn de aftrekbare kosten van de eigen woning.<br />

77<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


IB 7.6 Eigenwoningschuld<br />

78<br />

Voor een op 31 december 2012 bestaande eigenwoningschuld blijft alles bij het<br />

oude. Wil echter een schuld die ná 31 december 2012 wordt aangegaan, worden<br />

aangemerkt als eigenwoningschuld, dan dient die schuld aan bijzondere voorwaarden<br />

te voldoen (anders geen renteaftrek!). Het is dus cruciaal of een eigenwoningschuld<br />

reeds op 31 december 2012 bestond of niet.<br />

IB 7.6.1 Op 31 december 2012 bestaande eigenwoningschuld<br />

Van een op 31 december 2012 bestaande eigenwoningschuld is ook sprake als:<br />

l een belastingplichtige op 31 december 2012 geen eigen woning en eigenwoningschuld<br />

heeft, maar dat in 2012 wél had en ook in <strong>2013</strong> weer zal hebben (denk aan<br />

tijdelijke huur tussen twee eigen woningen in);<br />

l een belastingplichtige op 31 december 2012 geen eigen woning en eigenwoningschuld<br />

heeft, maar vóór die datum wel en ná die datum (maar vóór 31 december<br />

2021) terugkeert in de voormalige eigen woning zonder dat in de tussentijd een<br />

andere woning als eigen woning is aangemerkt (ziet met name op “expats”);<br />

l een belastingplichtige die op 31 december 2012 beschikt over een onherroepelijke<br />

schriftelijke koop(aannemings)overeenkomst die leidt tot de verwerving van een eigen<br />

woning in <strong>2013</strong>.<br />

IB 7.6.2 Voorwaarden eigenwoningschuld ná 31 december 2012<br />

Schulden, die na 31 december 2012 ontstaan kunnen slechts als eigenwoningschuld<br />

kwalificeren als:<br />

l die zijn aangegaan in verband met een eigen woning;<br />

l waarvoor een contractuele verplichting geldt tot aflossing (ten minste annuïtair) in ten<br />

hoogste 360 maanden;<br />

l aan die verplichting daadwerkelijk wordt voldaan;<br />

l aan de verplichting tot informatieverstrekking wordt voldaan als die verplichting van<br />

toepassing is.<br />

IB 7.6.3 Bestanddelen van de eigenwoningschuld<br />

l is het gezamenlijke bedrag van de schulden die zijn aangegaan ter verwerving van een<br />

eigen woning:<br />

l is ten hoogste een bedrag gelijk aan de kosten ter verwerving van de woning – /– het<br />

bedrag van de eigenwoningreserve (zie hiervoor IB 7.7) direct voorafgaand aan het<br />

moment waarop de woning als een eigen woning wordt aangemerkt verminderd met<br />

de schenkingsvrijstelling als bedoeld in art. 33, eerste lid, sub 5 en 6 van de<br />

Successiewet 1956;<br />

l verhoogd met het gezamenlijk bedrag van de schulden aangegaan ter betaling van de<br />

kosten ter verkrijging van de eigenwoningschuld, waarbij afsluitprovisies worden<br />

gemaximeerd op 1,5% van de aangegane schulden en tevens niet meer dan € 3.630;<br />

l wordt verhoogd met het gezamenlijke bedrag van de schulden die zijn aangegaan:<br />

t voor verbetering/onderhoud van de woning;


t ter afkoop van de rechten van erfpacht/opstal/beklemming voor de woning voor<br />

zover de schulden uitgaan boven het positieve bedrag van de eigenwoningreserve<br />

direct voorafgaand aan de verbetering/ het onderhoud/de afkoop;<br />

t wordt verminderd – tot maximaal nihil – met de eigenwoningreserve van de<br />

partner met wie een nieuwe eigen woning wordt gekocht en met wie reeds eerder<br />

gezamenlijk een eigen woning ter beschikking heeft gestaan.<br />

Tot de eigenwoningschuld behoren niet de volgende schulden (en dus zijn de daarover<br />

betaalde rente en kosten niet aftrekbaar):<br />

l schulden die zijn aangegaan ter betaling van de (aftrekbare hypotheek)rente;<br />

l schulden ter verwerving (van een deel) van de eigen woning van een partner of een<br />

persoon waarmee duurzaam een gezamenlijke huishouding wordt gevoerd voor het<br />

gedeelte dat de schulden hoger zijn dan vóór de verwerving;<br />

l schulden waarvan de verplichting tot betaling beperkt is (de zogenoemde superaftrek);<br />

l schulden terzake van geldleningen tussen partners en tussen de belastingplichtige en<br />

degene met wie hij duurzaam een gezamenlijke huishouding voert;<br />

l overbedelingsschulden.<br />

IB 7.6.4 Vooruitbetalingen en afsluitprovisies<br />

l aftrek in kalenderjaar van vooruitbetaalde rente/kosten is niet mogelijk voor;<br />

l rente/kosten die betrekking hebben op periode na 30 juni van volgend kalenderjaar,<br />

waarbij de renten en kosten naar evenredigheid worden toegerekend aan de kalendermaanden;<br />

l rente/kosten die betrekking hebben op periode na einde binnenlandse belastingplicht,<br />

anders dan door overlijden;<br />

l de van aftrek uitgesloten vooruitbetaalde renten worden geacht in de volgende jaren<br />

– in gelijke delen – te zijn voldaan, behalve bij einde binnenlandse belastingplicht,<br />

anders dan door overlijden. Bij overlijden is het restant in 1 x aftrekbaar;<br />

l afsluitprovisies voor schulden die behoren tot de eigen woningschuld zijn aftrekbaar<br />

voor zover ze niet meer bedragen dan:<br />

t 1,5% van de aangegane schulden; en<br />

t niet meer bedragen dan € 3.630.<br />

IB 7.6.5 Bijzonderheden voor een op 31-12-2012 bestaande<br />

eigenwoningschuld<br />

Rente over de eigenwoningschuld is maximaal 30 jaar aftrekbaar. Daarbij geldt:<br />

l de termijn van 30 jaar begint te lopen bij het begin van het eerste tijdvak waarop de<br />

rente van deze schulden betrekking heeft. De termijn eindigt als de gehele schuld<br />

wordt afgelost;<br />

l als een nieuwe eigen woning wordt gekocht met vreemd vermogen, loopt de 30-jaarstermijn<br />

gewoon door;<br />

l als de schuld op de nieuwe eigen woning hoger is dan de oude schuld, begint voor<br />

het hogere gedeelte een nieuwe 30-jaarstermijn;<br />

l de 30-jaarstermijn van de op 31 december 2000 reeds bestaande schulden wordt<br />

geacht te zijn aangevangen op 1 januari 2001;<br />

79<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


l rente/kosten van hypotheekschulden ter verwerving van de eigen woning die op<br />

31 december 1995 bestonden – en nog steeds betrekking hebben op dezelfde woning<br />

– worden aangemerkt als aftrekbare kosten.<br />

IB 7.6.6 Bijzonderheden voor een eigenwoningschuld die ná 31-12-2012<br />

is ontstaan<br />

80<br />

Van een eigenwoningschuld die ná 31-12-2012 is ontstaan zijn de rente en kosten<br />

slechts aftrekbaar als die schuld in uiterlijk 360 maanden ten minste annuïtair<br />

wordt afgelost. Als aan die aflossingseis onverhoopt niet wordt voldaan ontstaat<br />

een aflossingsachterstand. Als die aflossingsachterstand binnen een bepaalde<br />

termijn wordt ingelopen, blijft de renteaftrek behouden. Tenslotte geldt voor de<br />

aftrekbaarheid van de rente ook een informatieverplichting. Die verplichting komt<br />

aan de orde als de lening is verstrekt door een instelling die niet informatieplichtig<br />

richting fiscus is. In het bijzonder valt hier te denken aan een lening van de eigen<br />

BV. Hierna wordt ingegaan op aflossingseis, aflossingsachterstand en informatieverplichting.<br />

IB 7.6.6.1 Aflossingseis<br />

Aan de aflossingseis wordt voldaan indien de eigenwoningschuld op het toetsmoment<br />

niet meer bedraagt dan de uitkomst van een (ingewikkelde) formule. De uitkomst van die<br />

formule wordt door de leningverstrekker doorgegeven aan de fiscus. In de formule zijn<br />

startbedrag van de lening, looptijd van de lening, verstreken deel van de looptijd en het<br />

rentepercentage van belang.<br />

Toetsmomenten zijn:<br />

l 31 december van het kalenderjaar;<br />

l moment van vervreemding van de eigen woning;<br />

l moment van wijziging rentepercentage;<br />

l moment van oversluiten van een bestaande lening.<br />

IB 7.6.6.2 Aflossingsachterstand<br />

Als op een toetsmoment de eigenwoningschuld hoger is dan toegestaan , is er sprake van<br />

een aflossingsachterstand. Niettemin behoud van renteaftrek in de volgende situaties<br />

onder de daarbij vermelde voorwaarden:<br />

l aflossingsachterstand op 31-12 van jaar t moet ingelopen zijn op 31-12 van jaar<br />

(t+1);<br />

l als op 31-12 van jaar (t+1) toch nog achterstand dan nog slechts renteaftrek als:<br />

t aannemelijk is dat achterstand gevolg is van onvoldoende betalingscapaciteit; en<br />

t op 1-1 van jaar (t+2) contractueel een nieuw aflossingsschema wordt overeengekomen,<br />

waardoor daarna geen sprake meer zal zijn van betalingsachterstand; of<br />

t aannemelijk is dat achterstand gevolg is van onbedoelde fout in betaling of berekening<br />

van aflossingsbedrag; en<br />

t de achterstand op 31-12 van jaar (t+2) is ingelopen.<br />

Indien toch niet aan de voorwaarden wordt voldaan, geen renteaftrek meer met ingang<br />

van 1-1 van jaar (t+2).


IB 7.6.6.3 Informatieverplichting<br />

Als de geldverstrekker geen informatieverplichting tegenover de fiscus heeft, moet de<br />

belastingplichtige zelf gegevens aan de fiscus verschaffen. Vaak zal dit om een lening van<br />

de eigen BV gaan.<br />

l te verstrekken gegevens:<br />

t hoogte van de lening;<br />

t startdatum en looptijd van de lening;<br />

t rentepercentage;<br />

t overeengekomen aflossingsvorm;<br />

t fiscaal identificatienummer van leningverstrekker;<br />

l moment verstrekken informatie:<br />

t bij het indienen van de aangifte over het jaar waarin de lening is verstrekt;<br />

t maar uiterlijk op 31-12 van het jaar, volgend op het jaar van leningverstrekking.<br />

IB 7.7 Eigenwoningreserve<br />

l de eigenwoningreserve bestaat uit de verkoopprijs van een eigen woning – /– de verkoopkosten<br />

– /– de eigenwoningschuld van de verkochte woning (= vervreemdingssaldo).<br />

Hierbij behoort/behoren tot de eigenwoningschuld:<br />

t de eigenwoningreserve van de partner met wie een nieuwe eigen woning wordt<br />

gekocht en met wie reeds eerder gezamenlijk een eigen woning ter beschikking<br />

heeft gestaan;<br />

t de schulden die betrekking hebben op de overname van (een deel van) de eigen<br />

woning van een partner, voor zover de schulden hoger zijn dan vóór de overname;<br />

t de schulden die op 31 december 1995 waren verzekerd door een hypotheek op de<br />

eigen woning;<br />

t een bedrag dat op grond van een anti-speculatiebeding is betaald, kan in mindering<br />

worden gebracht op het vervreemdingssaldo;<br />

l de eigenwoningreserve wordt verminderd – tot maximaal nihil – met:<br />

t de kosten van verwerving van de eigen woning – /– de eigenwoningschuld;<br />

t de aflossingen (onder voorwaarden);<br />

t de kosten voor verbetering/onderhoud of afkoop van de rechten van erfpacht/<br />

opstal/beklemming;<br />

t het deel van een vervreemdingssaldo dat 3 jaar geleden is toegevoegd;<br />

l de eigenwoningreserve kan bij voor bezwaar vatbare beschikking worden vastgesteld.<br />

IB 7.8 Restschulden<br />

Als een eigen woning wordt verkocht tegen een lager bedrag dan de op die woning<br />

rustende eigenwoningschuld ontstaat er een “restschuld”. Ingaande <strong>2013</strong> is de<br />

rente over zo’n restschuld onder voorwaarden aftrekbaar. Het maakt daarbij niet uit<br />

of men een andere eigen woning heeft gekocht of helemaal geen eigen woning<br />

meer heeft.<br />

Voorwaarden voor renteaftrek over restschuld:<br />

l restschuld is ontstaan ná 29 oktober 2012 maar vóór 1 januari 2018;<br />

81<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


l renteaftrek over 10 jaar ná tijdstip vervreemding voormalige eigen woning (= moment<br />

ontstaan restschuld).<br />

IB 7.9 Aftrek wegens geen of geringe woningschuld<br />

Aftrekbaar is het positieve verschil tussen het in aanmerking te nemen eigenwoningforfait<br />

en de aftrekbare kosten.<br />

Ingaande 2011 zijn twee anti-misbruikmaatregelen getroffen:<br />

l vooruitbetalingen van rente worden voor de toepassing van deze regeling toegerekend<br />

aan de tijdvakken waarop de rente betrekking heeft (uitzondering voor afsluitprovisie);<br />

l het van een werkgever uit hoofde van een personeelslening genoten rentevoordeel dat<br />

niet is belast (en daarom niet als aftrekbare kosten in aanmerking kan worden<br />

genomen) moet voor de toepassing van deze regeling wél als aftrekbare kosten in<br />

aanmerking worden genomen.<br />

art. 3.110 t/m 3.123 a Wet IB<br />

IB 8. Uitgaven voor inkomensvoorzieningen<br />

IB 8.1 Algemeen<br />

De uitgaven voor inkomensvoorzieningen zijn:<br />

l premies voor lijfrenten die pensioentekort moeten compenseren:<br />

t oudedagslijfrente 1 :<br />

] termijnen komen toe aan belastingplichtige;<br />

] gaat uiterlijk in in jaar waarin leeftijd wordt bereikt die 5 jaar hoger is dan<br />

AOW-gerechtigde leeftijd;<br />

] eindigt bij overlijden;<br />

t nabestaandenlijfrente 2 :<br />

] termijnen komen toe aan natuurlijk persoon;<br />

] gaat in bij overlijden belastingplichtige/(ex-)partner. Indien natuurlijk persoon<br />

is bloed-/aanverwant in de rechte lijn/2 e of 3 e graad zijlijn van belastingplichtige/(ex-)partner<br />

moeten de termijnen:<br />

v eindigen bij overlijden gerechtigde; of<br />

v uiterlijk eindigen bij bereiken 30-jarige leeftijd;<br />

t tijdelijke oudedagslijfrente:<br />

] termijnen komen toe aan belastingplichtige;<br />

] looptijd bedraagt minimaal 5 jaar;<br />

] ingangsdatum niet eerder dan bereiken 65-jarige leeftijd en uiterlijk in jaar 70<br />

worden;<br />

] jaarlijkse uitkering bedraagt maximaal € 20.953 (2012: € 20.953; 2011:<br />

€ 20.602) beoordeeld naar het tijdstip van premiebetaling;<br />

l premies voor lijfrenten waarvan de termijnen toekomen aan een meerderjarig invalide<br />

(klein)kind en uitsluitend eindigen bij diens overlijden 3 ;<br />

l premies voor aanspraken op periodieke uitkeringen en verstrekkingen terzake van<br />

invaliditeit/ziekte/ongeval waarvan uitkeringen toekomen aan belastingplichtige 3 ;<br />

l bijdragen ingevolge artikel 66a, lid 3, Algemene nabestaandenwet.<br />

82


1 uitkeringen mogen door overlijden (ex-)partner tot 70% van oorspronkelijke uitkeringen afnemen.<br />

2 de sterftekans geldt niet voor termijnen die uiterlijk eindigen bij het bereiken van de 30 jarige leeftijd.<br />

3 voor deze premies geldt geen aftrekmaximum.<br />

Met premies voor lijfrenten die een pensioentekort moeten compenseren, worden gelijkgesteld:<br />

l een lijfrentespaarrekening;<br />

l een lijfrentebeleggingsrecht.<br />

Onder een lijfrentespaarrekening wordt verstaan een rekening bij:<br />

l een financiële onderneming die op grond van de Wet op het financieel toezicht in<br />

Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen. Deze financiële onderneming moet de<br />

lijfrentespaarrekening dan voor de heffing van de vennootschapsbelasting tot het<br />

binnenlandse ondernemingsvermogen rekenen;<br />

l een financiële onderneming die in Nederland het bedrijf van een beleggingsinstelling<br />

mag uitoefenen en in Nederland is gevestigd;<br />

l een andere onderneming die bevoegd is als kredietinstelling op te treden, onder door<br />

de minister te stellen voorwaarden en die zich heeft verplicht:<br />

t te voldoen aan de voorwaarden met betrekking tot het verschaffen van inlichtingen<br />

over uitvoering van de regeling; en<br />

t zekerheid stelt voor de invordering van de belasting ingevolge artikel 3.133 en<br />

3.136 van de Wet IB, dan wel de belastingplichtige heeft zich verplicht deze zekerheid<br />

te stellen.<br />

Voor kwalificatie als lijfrentespaarrekening geldt het volgende:<br />

l de rekeninghouder wordt gelijkgesteld met een verzekeringnemer;<br />

l het tegoed van de rekening moet in vaste en gelijkmatige termijnen uitgekeerd worden<br />

met een gelijke tussenperiode van hooguit een jaar voor zover het tegoed niet is aangewend<br />

ter verkrijging van een fiscaal gefacilieerde lijfrente (artikel 3.125 Wet IB).<br />

Daarbij geldt:<br />

A. Als de verzekeringnemer in leven is:<br />

] dat de termijnen aan hem worden uitgekeerd en de eerste termijn uiterlijk wordt<br />

uitgekeerd in het kalenderjaar waarin hij de leeftijd bereikt die 5 jaar hoger is<br />

dan de AOW-gerechtigde leeftijd;<br />

] als de eerste termijn wordt uitgekeerd vóór het kalenderjaar waarin hij 65<br />

wordt, de periode tussen de eerste en laatste termijn ten minste 20 jaar<br />

bedraagt, vermeerderd met het aantal jaren dat hij jonger is dan 65 op het<br />

moment van de uitkering van de eerste termijn;<br />

] als de eerste termijn wordt uitgekeerd na het kalenderjaar waarin hij 64 wordt,<br />

de periode tussen de eerste en laatste termijn ten minste 5 jaar bedraagt, als<br />

het totale bedrag in een kalenderjaar niet hoger is dan € 20.953 (2012:<br />

€ 20.953; 2011: € 20.602), en ten minste 20 jaar bedraagt als het totale bedrag<br />

in een kalenderjaar hoger is dan € 20.953 (2012: € 20.953; 2011: € 20.602);<br />

] als de eerste uitkering plaatsvindt binnen zes maanden na het overlijden van de<br />

(gewezen) partner van de verzekeringnemer, de periode tussen de eerste termijn<br />

en de laatste termijn ten minste 5 jaar bedraagt.<br />

B. Bij overlijden van de verzekeringnemer terwijl nog geen termijnen zijn ingegaan:<br />

] dat de termijnen direct ingaan en worden uitgekeerd aan een natuurlijk<br />

persoon;<br />

83<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


84<br />

] dat de periode tussen de eerste en laatste termijn ten minste 20 jaar bedraagt<br />

in geval de termijnen toekomen aan een bloed- of aanverwant (niet zijnde de<br />

(gewezen) partner), in de rechte lijn of in de tweede of derde graad van de<br />

zijlijn die ouder is dan 30 jaar;<br />

] dat ingeval de termijnen toekomen aan een bloed- of aanverwant (niet zijnde de<br />

(gewezen) partner), in de rechte lijn of in de tweede of derde graad van de<br />

zijlijn die jonger is dan 30 jaar, de periode tussen de eerste en laatste termijn:<br />

v hetzij ten minste 5 jaar bedraagt, maar nooit meer dan het aantal jaren dat<br />

deze bloed- aanverwant jonger is dan 30 jaar op het moment van de uitkering<br />

van de eerste termijn;<br />

v hetzij ten minste 20 jaar;<br />

] als de termijnen aan andere personen toekomen dan aan bloed- of aanverwant,<br />

in de rechte lijn of in de tweede of derde graad van de zijlijn, bedraagt de<br />

periode tussen de eerste en laatste termijn ten minste 5 jaar.<br />

Onder een lijfrentebeleggingsrecht wordt verstaan een of meer rechten van deelneming<br />

in:<br />

l een beleggingsinstelling die op grond van de Wet op het financieel toezicht in<br />

Nederland het bedrijf van beleggingsinstelling mag uitoefenen en die is gevestigd in<br />

Nederland;<br />

l een onderneming of instelling die bevoegd is als beheerder van een beleggingsinstelling<br />

op te treden, onder door de minister te stellen voorwaarden en die zich heeft<br />

verplicht:<br />

t te voldoen aan de voorwaarden met betrekking tot het verschaffen van inlichtingen<br />

over uitvoering van de regeling; en<br />

t zekerheid stelt voor de invordering van de belasting ingevolge artikel 3.133 en<br />

3.136 Wet IB, dan wel de belastingplichtige heeft zich verplicht deze zekerheid te<br />

stellen.<br />

Voor kwalificatie als lijfrentebeleggingsrecht geldt het volgende:<br />

l de houder van een lijfrentebeleggingsrecht wordt gelijkgesteld met een verzekeringnemer;<br />

l de waarde van het lijfrentebeleggingsrecht moet in vaste en gelijkmatige termijnen<br />

worden uitgekeerd met een gelijke tussenperiode van hooguit een jaar voor zover de<br />

waarde van het recht niet is aangewend ter verkrijging van een fiscaal gefacilieerde<br />

lijfrente (artikel 3.125 Wet IB). Daarbij geldt:<br />

A. Als de verzekeringnemer in leven is:<br />

] dat de termijnen aan hem worden uitgekeerd en de eerste termijn uiterlijk in<br />

het kalenderjaar waarin hij de leeftijd bereikt die 5 jaar hoger is dan de AOWgerechtigde<br />

leeftijd;<br />

] als de eerste termijn wordt uitgekeerd vóór het kalenderjaar waarin hij 65<br />

wordt, de periode tussen de eerste en laatste termijn ten minste 20 jaar<br />

bedraagt, vermeerderd met het aantal jaren dat hij jonger is dan 65 op het<br />

moment van de uitkering van de eerste termijn;<br />

] als de eerste termijn wordt uitgekeerd na het kalenderjaar waarin hij 64 wordt,<br />

de periode tussen de eerste en laatste termijn ten minste 5 jaar bedraagt, als<br />

het totale bedrag in een kalenderjaar niet hoger is dan € 20.953 (2012:<br />

€ 20.953; 2011: € 20.602), en ten minste 20 jaar bedraagt als het totale bedrag<br />

in een kalenderjaar hoger is dan € 20.953 (2012: € 20.953; 2011: € 20.602);


] als de eerste uitkering plaatsvindt binnen zes maanden na het overlijden van de<br />

(gewezen) partner van de verzekeringnemer, de periode tussen de eerste termijn<br />

en de laatste termijn ten minste 5 jaar bedraagt.<br />

B. Bij overlijden van de verzekeringnemer terwijl nog geen termijnen zijn ingegaan:<br />

] dat de termijnen direct ingaan en worden uitgekeerd aan een natuurlijk<br />

persoon;<br />

] dat de periode tussen de eerste en laatste termijn ten minste 20 jaar bedraagt<br />

in geval de termijnen toekomen aan een bloed- of aanverwant (niet zijnde de<br />

(gewezen) partner), in de rechte lijn of in de tweede of derde graad van de<br />

zijlijn die ouder is dan 30 jaar;<br />

] dat ingeval de termijnen toekomen aan een bloed- of aanverwant (niet zijnde de<br />

(gewezen) partner), in de rechte lijn of in de tweede of derde graad van de<br />

zijlijn die jonger is dan 30 jaar, de periode tussen de eerste en laatste termijn:<br />

v hetzij ten minste 5 jaar bedraagt, maar nooit meer dan het aantal jaren dat<br />

deze bloed- aanverwant jonger is dan 30 jaar op het moment van de uitkering<br />

van de eerste termijn;<br />

v hetzij ten minste 20 jaar is;<br />

] als de termijnen aan andere personen toekomen dan aan bloed- of aanverwant,<br />

in de rechte lijn of in de tweede of derde graad van de zijlijn, bedraagt de<br />

periode tussen de eerste en laatste termijn ten minste 5 jaar.<br />

Overige bepalingen lijfrentespaarrekening/lijfrentebeleggingsrecht:<br />

l het tegoed van de lijfrentespaarrekening/waarde lijfrentebeleggingsrecht mag in één<br />

termijn worden uitgekeerd als sprake is van afkoop van een kleine lijfrente met een<br />

waarde in het economische verkeer van maximaal € 4.242 (2012: € 4.242; 2011:<br />

€ 4.171). In dat geval is geen revisierente verschuldigd. Lijfrentespaarrekeningen en<br />

lijfrentebeleggingsrechten die de belastingplichtige aanhoudt bij eenzelfde kredietinstelling<br />

of beheerder van een beleggingsinstelling worden geacht tezamen respectievelijk<br />

één rekening en één beleggingsrecht te vormen;<br />

l als de genieter van de termijnen overlijdt vóór uitkering van de laatste termijn gaan de<br />

resterende termijnen over op de erfgenamen;<br />

l de termijnen zoals bedoeld in deze regeling worden gelijkgesteld met periodieke uitkeringen<br />

en verstrekkingen.<br />

Overgangsrecht overbruggingslijfrenten<br />

l op aanspraken op overbruggingslijfrenten blijven de op 31 december 2005 geldende<br />

bepalingen van toepassing, voor zover de aanspraken voortvloeien uit premies die<br />

vóór 1 januari 2006 als uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking zijn<br />

genomen;<br />

l onder voorwaarden blijven na 31 december 2005 betaalde premies aftrekbaar.<br />

IB 8.2 Aftrekbare lijfrentepremies<br />

IB 8.2.1 Jaarruimte en reserveringsruimte<br />

Belastingplichtigen die bij de aanvang van het kalenderjaar de AOW-gerechtigde leeftijd<br />

nog niet hebben bereikt kunnen (bij een pensioentekort) de jaarruimte benutten, deze<br />

85<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


edraagt 17% van de premiegrondslag met een maximum van € 27.618 (2012: € 27.618;<br />

2011: € 27.156) – /–:<br />

l pensioenaangroei;<br />

l oudedagsreserve-dotaties (toevoeging minus verplichte afneming).<br />

De niet-benutte jaarruimte uit enig jaar kan maximaal in de zeven opvolgende jaren<br />

alsnog worden ingehaald. Hierbij geldt dat:<br />

l verzoek bij aangifte moet worden gedaan;<br />

l het tekort uit het oudste jaar het eerst wordt opgevuld;<br />

l maximaal 17% van de premiegrondslag in aanmerking wordt genomen, waarbij:<br />

t een maximum van € 6.989 (2012: € 6.989; 2011: € 6.872) geldt;<br />

t dit bedrag wordt verhoogd tot € 13.802 (2012: € 13.802; 2011: € 13.571) voor<br />

belastingplichtigen die bij het begin van het kalenderjaar een leeftijd hebben<br />

bereikt die ten hoogste tien jaar lager is dan de AOW-gerechtigde leeftijd.<br />

De premiegrondslag bedraagt maximaal € 162.457 (2012: € 162.457; 2011: € 159.741),<br />

en is opgebouwd uit de som van de in het voorafgaande kalenderjaar genoten:<br />

l winst uit onderneming (vóór mutaties van de oudedagsreserve en ondernemersaftrek);<br />

l belastbaar loon;<br />

l belastbare resultaat uit overige werkzaamheden;<br />

l belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen;<br />

– /–<br />

l € 11.829 (2012: € 11.829; 2011: € 11.631).<br />

De in aanmerking te nemen pensioenaangroei wordt gesteld op:<br />

l 7,5 x de aan het voorafgaand kalenderjaar toe te rekenen aangroei van het bedrag van<br />

de jaarlijkse uitkeringen van de aanspraken – /–;<br />

l in het voorafgaande kalenderjaar opgenomen spaarloon voor vrijwillig te betalen<br />

pensioenpremies.<br />

IB 8.2.2 Omzetting oudedagsreserve en stakingswinst in lijfrente<br />

De oudedagsreserve kan worden omgezet in een lijfrente ter compensatie van een<br />

pensioentekort tot maximaal het bedrag van de vrije afname van de oudedagsreserve.<br />

86


Een ondernemer 1 kan zijn stakingswinst omzetten in een lijfrente ter compensatie van een<br />

pensioentekort. Hierbij gelden de volgende maxima:<br />

bedragen in €<br />

<strong>2013</strong> 2012 2011<br />

l bij staking van de onderneming door overlijden van de<br />

belastingplichtige<br />

443.059 443.059 435.652<br />

l bij staking van de onderneming indien de<br />

belastingplichtige:<br />

t een leeftijd heeft bereikt die ten hoogste vijf jaar lager<br />

is dan de AOW-gerechtigde leeftijd<br />

443.059 443.059 435.652<br />

t 45% of meer arbeidsongeschikt én de lijfrente gaat<br />

binnen 6 mnd na staken in<br />

443.059 443.059 435.652<br />

t een leeftijd heeft bereikt die ten hoogste vijftien jaar<br />

lager is dan de AOW-gerechtigde leeftijd<br />

221.537 221.537 217.833<br />

t lijfrente direct ingaand 221.537 221.537 217.833<br />

l overige gevallen 110.774 110.774 108.922<br />

1 hieronder wordt ook de medegerechtigde begrepen als de medegerechtigdheid een rechtstreekse voortzetting<br />

is van het ondernemerschap.<br />

Toelichting<br />

De maxima worden verminderd met:<br />

l de waarde in het economische verkeer van:<br />

t vrijgestelde aanspraken op pensioen;<br />

t de aanspraken op een IOAZ-uitkering;<br />

t de aanspraken op bedrijfsbeëindigingsvergoedingen;<br />

l het bedrag van de oudedagsreserve bij het begin van het kalenderjaar;<br />

l de aftrek in voorafgaande jaren van premies voor lijfrenten om een pensioentekort te<br />

compenseren;<br />

l eerdere stakingswinsten die in een lijfrente zijn omgezet.<br />

IB 8.3 Toegelaten aanbieders<br />

Aftrek van lijfrentepremies en bedragen die zijn gestort op een lijfrentespaarrekening of<br />

zijn gestort als een lijfrentebeleggingsrecht, zijn alleen toegestaan indien de premies<br />

worden betaald aan toegelaten aanbieders:<br />

l een professionele verzekeraar die de lijfrenteverplichting tot zijn binnenlands ondernemingsvermogen<br />

rekent;<br />

l een in Nederland wonende natuurlijke persoon (niet zijnde de echtgenoot) of een in<br />

Nederland gevestigd lichaam:<br />

t die de lijfrenteverplichting tot zijn binnenlands ondernemingsvermogen rekent;<br />

t waarbij de lijfrente de tegenprestatie is voor de overname van een (deel van de)<br />

onderneming door natuurlijk persoon/lichaam; en<br />

t de lijfrente maximaal de overdrachtswinst + afnemingen van de oudedagsreserve<br />

in jaar van overdracht bedraagt;<br />

l een in Nederland gevestigd professioneel pensioenfonds;<br />

87<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


l een niet in Nederland gevestigd pensioenfonds/levensverzekeraar mits de premies<br />

worden voldaan ter vrijwillige voortzetting van een pensioenregeling of terzake van<br />

een lijfrente die reeds voor het ontstaan van de binnenlandse belastingplicht is verzekerd<br />

bij dat fonds of dat lichaam en dat fonds of lichaam voldoet aan door de<br />

minister te stellen voorwaarden;<br />

l andere buitenlandse pensioenfondsen/verzekeraars die zijn aangewezen en:<br />

t aan de inlichtingenplicht voldoen; en<br />

t door hen of door de belastingplichtige zekerheid is gesteld voor belasting op conserverende<br />

aanslagen bij negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen;<br />

l een kredietinstelling die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het<br />

bedrijf van bank mag uitoefenen (lijfrentespaarrekening);<br />

l een financiële onderneming die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in<br />

Nederland het bedrijf van beleggingsinstelling mag uitoefenen (lijfrentebeleggingsrecht);<br />

Premies voor aanspraken op periodieke uitkeringen en verstrekkingen terzake van invaliditeit/ziekte/ongeval<br />

worden alleen in aanmerking genomen als ze aan de hierboven<br />

genoemde toegelaten verzekeraars – uitgesloten de overnemende ondernemer – worden<br />

betaald.<br />

IB 8.4 Tijdstip aftrek lijfrentepremies<br />

De lijfrentepremies kunnen worden afgetrokken op het moment dat ze betaald of verrekend<br />

zijn, voor zover de verrekening niet leidt tot een schuldig gebleven bedrag:<br />

l premies voor lijfrenten – die worden gebruikt voor benutting van de jaarruimte en/of<br />

de reserveringsruimte – kunnen uitsluitend in het jaar van betaling (of verrekening) in<br />

aftrek worden gebracht;<br />

l als premies voor lijfrenten – waarbij een oudedagsreserve en/of een stakingswinst<br />

worden omgezet in een lijfrente – binnen 6 maanden na afloop van het kalenderjaar<br />

worden betaald of verrekend, kunnen de premies in het kalenderjaar in aftrek worden<br />

gebracht.<br />

Premies voor onmiddellijk ingaande lijfrenten kunnen – op verzoek – in aanmerking<br />

worden genomen bij degene door wiens overlijden een onderneming is gestaakt:<br />

l indien de premies binnen 6 maanden na het overlijden zijn betaald of verrekend;<br />

l indien in de lijfrenteovereenkomst is opgenomen dat deze regeling zal worden toegepast;<br />

en<br />

l voor zover de premies niet meer bedragen dan de maxima die gelden voor de omzetting<br />

van de oudedagsreserve en de stakingswinst in een lijfrente.<br />

Het vorenstaande kan ook toepassing vinden ten aanzien van lijfrentepremies die worden<br />

betaald aan de voortzettende ondernemer die in Nederland woont en de verplichting tot<br />

zijn ondernemingsvermogen rekent.<br />

Nadere bepalingen<br />

l de premies worden in aanmerking genomen op het tijdstip van overlijden;<br />

l het verzoek moet worden gedaan bij de aangifte van de overledene.<br />

art. 3.124 t/m 3.131 Wet IB<br />

88


IB 9. Negatieve persoonsgebonden aftrek<br />

De negatieve persoonsgebonden aftrek bestaat uit hetgeen door de belastingplichtige is<br />

ontvangen:<br />

l als teruggave of nagekomen betaling voor onderhoudsverplichtingen die als persoonsgebonden<br />

aftrek in aanmerking zijn gekomen;<br />

l als teruggave van of nagekomen betaling terzake van specifieke zorgkosten die eerder<br />

als persoongebonden aftrek in aanmerking zijn genomen (zie IB 15.7); 1<br />

l als teruggave van of nagekomen betaling terzake van scholingsuitgaven die eerder als<br />

persoonsgebonden aftrek in aanmerking zijn genomen (zie IB 15.9); 1 en<br />

l als nagekomen betaling terzake van uitgaven voor monumentenpanden die eerder als<br />

persoonsgebonden aftrek in aanmerking zijn genomen (zie IB 15.10); 1<br />

l nieuw m.i.v. 2012: als teruggave van eerder als persoonsgebonden aftrek in aanmerking<br />

genomen giften (zie IB 15.11).<br />

1 Ten hoogste wordt in aanmerking genomen het bedrag van verliezen/uitgaven die in aftrek zijn gekomen.<br />

art. 3.139 Wet IB<br />

IB 10. Waardering niet in geld genoten inkomen<br />

IB 10.1 Algemeen<br />

Niet in geld genoten:<br />

l loon;<br />

l periodieke uitkeringen en verstrekkingen;<br />

l voordelen uit de eigen woning;<br />

l voordelen uit kapitaalverzekering eigen woning,<br />

wordt belast naar:<br />

l de waarde in het economische verkeer; of<br />

l de (eventueel bij ministeriële regeling vastgestelde) besparingswaarde, indien de verwerving<br />

van het inkomen het gebruik of verbruik van het niet in geld genoten inkomen<br />

met zich meebrengt.<br />

IB 10.2 Autokostenforfait<br />

IB 10.2.1 Bijtelling privé-gebruik auto van de zaak<br />

De auto van de zaak wordt voor werknemers in de loonbelasting belast (zie LB 3.4). Zie<br />

voor de regeling van de auto van de ondernemer IB 4.6.<br />

89<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


IB 11. Verliesverrekening bij inkomsten uit werk<br />

en woning<br />

IB 11.1 Algemeen<br />

Een negatief inkomen uit werk en woning wordt aangemerkt als verlies uit werk en woning:<br />

l hieronder wordt ook begrepen het negatieve inkomen uit werk en woning in Nederland<br />

van de buitenlands belastingplichtige;<br />

l hieronder valt niet het te conserveren inkomen uit werk en woning.<br />

De verliezen worden verrekend in de volgorde waarin ze zijn ontstaan en de inkomens<br />

zijn genoten.<br />

Voor het verlies uit werk en inkomen geldt:<br />

l een achterwaartse verliesverrekening van 3 jaar;<br />

l een voorwaartse verliesverrekening van 9 jaar;<br />

l tot en met 2011 kunnen alle nog niet verrekende verliezen worden verrekend.<br />

Indien een verlies is voortgevloeid uit toerekening van gemeenschappelijke inkomensbestanddelen<br />

aan de belastingplichtige en niet kan worden verrekend met inkomen uit<br />

werk en woning in de jaren waarin de belastingplichtige een partner heeft, kan het verlies<br />

worden doorgeschoven naar de partner, mits:<br />

l partnerschap door overlijden belastingplichtige is geëindigd; en<br />

l beiden op dat tijdstip binnenlands belastingplichtig waren.<br />

Het verlies uit werk en woning wordt bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld;<br />

een eventueel ondernemingsverlies wordt dan ook vastgesteld.<br />

Het ondernemingsverlies dat bij de geruisloze terugkeer uit de NV/BV geacht wordt te zijn<br />

geleden door de aandeelhouder die de onderneming voortzet, wordt uitsluitend verrekend<br />

met de winst uit de voortgezette onderneming.<br />

art. 3.148 t/m 3.151 Wet IB<br />

IB 12. Middeling<br />

IB 12.1 Algemeen<br />

Bij middeling:<br />

l worden de belastbare inkomens uit werk en woning gelijkmatig aan de jaren toegerekend<br />

over een periode van 3 aaneengesloten kalenderjaren;<br />

l wordt de herrekende <strong>inkomstenbelasting</strong> terugbetaald voor zover die de geheven<br />

<strong>inkomstenbelasting</strong> overschrijdt, waarbij een drempel van € 545 in acht wordt<br />

genomen;<br />

l wordt bij geheven-, noch bij herrekende belasting rekening gehouden met heffingskortingen;<br />

90


l wordt er bij de herrekening van uitgegaan dat in het hele middelingstijdvak premieplicht<br />

voor de AOW bestaat indien het kalenderjaar waarin de belastingplichtige de<br />

AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt in het middelingstijdvak wordt betrokken;<br />

l de regeling geldt ook voor buitenlands belastingplichtigen van wie het inkomen<br />

geheel of nagenoeg geheel in Nederland is onderworpen aan de loon- of <strong>inkomstenbelasting</strong>.<br />

Nadere regelingen<br />

l voor uit te keren bovenmatige pensioenaanspraken is geen middeling mogelijk;<br />

l met te conserveren inkomen en daarover verschuldigde belasting wordt geen rekening<br />

gehouden.<br />

art. 3.154 Wet IB<br />

Box II<br />

IB 13. Aanmerkelijk belang<br />

IB 13.1 Belastbaar inkomen uit a.b.<br />

Het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang (a.b.) is:<br />

l het inkomen uit a.b. – /–;<br />

l de te verrekenen verliezen uit a.b.<br />

IB 13.2 Voorwaarden a.b.<br />

Aan de hand van het volgende stroomschema kan worden vastgesteld of sprake is van<br />

een a.b.:<br />

Heeft belastingplichtige (samen met partner) voor ≥ 5% geplaatst aandelenkapitaal?<br />

nee<br />

Heeft belastingplichtige (samen met partner) voor ≥ 5% geplaatst aandelenkapitaal koopopties?<br />

nee<br />

Heeft belastingplichtige (samen met partner) winstbewijzen ≥ 5% jaarwinst of liquidatieuitkering?<br />

nee<br />

Is belastingplichtige (samen met partner) gerechtigd tot het uitbrengen van ≥ 5% van de stemmen<br />

in de algemene vergadering van een coöperatie of een vereniging op coöperatieve grondslag?<br />

nee<br />

Heeft belastingplichtige (samen met partner) voor ≥ 5% geplaatst aandelen kapitaal van een soort aandeel?<br />

nee<br />

Heeft belastingplichtige (samen met partner) voor ≥ 5% geplaatst aandelenkapitaal van een soort<br />

aandeel koopopties?<br />

nee<br />

Heeft partner van belastingplichtige of hun bloed- en aanverwanten in rechte lijn een a.b.?<br />

nee<br />

Belastingplichtige heeft geen a.b.<br />

Hierbij geldt het volgende:<br />

l aanverwantschap eindigt door echtscheiding;<br />

ja<br />

ja<br />

ja<br />

ja<br />

ja<br />

ja<br />

ja<br />

Belastingplichtige heeft een a.b.<br />

91<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


l alle gerechtigden tot voordelen uit aandelen/winstbewijzen worden gelijkgesteld met<br />

aandeelhouders/houders van winstbewijzen (genotsgerechtigden);<br />

l koopopties op aandelen/winstbewijzen worden gelijkgesteld met aandeel/winstbewijs,<br />

doch uitsluitend voor de meesleep- en meetrekregeling (zie hierna);<br />

l (bewijzen van deelgerechtigdheid in) fondsen voor gemene rekening worden gelijkgesteld<br />

met (aandelen in) vennootschappen (met een in aandelen verdeeld kapitaal);<br />

l een lidmaatschapsrecht/bewijs van deelgerechtigdheid tot het vermogen van een<br />

coöperatie/vereniging op coöperatieve grondslag wordt gelijkgesteld met een winstbewijs<br />

behalve als het lidmaatschapsrecht van de coöperatie slechts direct en (nagenoeg)<br />

uitsluitend het recht geeft om (nagenoeg) uitsluitend (een gedeelte van) een<br />

gebouw te gebruiken dat bestemd is om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;<br />

l een coöperatie/vereniging op coöperatieve grondslag wordt gelijkgesteld met een<br />

vennootschap (met een in aandelen verdeeld kapitaal).<br />

Daarbij zijn de volgende regels van toepassing:<br />

l met aandeelhouderschap wordt direct en indirect aandeelhouderschap bedoeld;<br />

l soort-aandelen betekenen dat het aandelenkapitaal is verdeeld in (groepen) aandelen<br />

met verschillende daaraan verbonden rechten. Er is geen sprake van soort-aandelen<br />

indien deze aandelen zich uitsluitend onderscheiden doordat:<br />

t die aandeelhouders het recht (of vergelijkbaar recht) hebben bepaalde functionarissen<br />

te benoemen; of<br />

t die aandeelhouders het recht (of vergelijkbaar recht) hebben de naam van de<br />

vennootschap te bepalen; of<br />

t voor die aandelen een bijzondere aanbiedingsregeling (of vergelijkbare regeling)<br />

geldt;<br />

l indien sprake is van een a.b. tellen andere (opties op) aandelen en (rechten op) winstbewijzen<br />

mee (meesleepregeling);<br />

l indien de belastingplichtige geen a.b. heeft (< 5%) maar zijn partner of hun bloed- en<br />

aanverwanten in rechte lijn wel, worden zijn (koopopties op) aandelen en winstbewijzen<br />

ook tot een a.b. gerekend (meetrekregeling).<br />

art. 4.1 t/m 4.7, 4.9, 4.10 Wet IB<br />

IB 13.3 Inkomen uit a.b.<br />

Het inkomen uit a.b. bestaat uit:<br />

l de reguliere voordelen verminderd met de aftrekbare kosten; en<br />

l de vervreemdingsvoordelen;<br />

verminderd met persoonsgebonden aftrek<br />

IB 13.3.1 Reguliere voordelen<br />

De reguliere voordelen zijn de voordelen die worden getrokken uit tot een a.b. behorende<br />

aandelen of winstbewijzen, verminderd met de kosten. Hieronder vallen:<br />

l (verkapt) dividend;<br />

l fictief rendement buitenlandse beleggingsmaatschappij (4% van de waarde in het<br />

economische verkeer van de aandelen/winstbewijzen);<br />

l teruggaaf van gestort kapitaal zonder statutenwijziging en/of voor zover groter dan de<br />

verkrijgingsprijs van de aandelen;<br />

92


l teruggaaf van wat is gestort op bewijzen van deelgerechtigdheid in fonds voor gemene<br />

rekening en/of voor zover teruggaaf meer bedraagt dan verkrijgingsprijs van de deelgerechtigdheid;<br />

l teruggaaf van wat door houders van winstbewijzen is gestort of ingelegd voor zover<br />

de teruggaaf meer bedraagt dan de verkrijgingsprijs van de winstbewijzen;<br />

l bonusaandelen van een beleggingsinstelling, voor zover geen sprake is van storting.<br />

Bijschrijving op die aandelen wordt met uitreiking van aandelen gelijkgesteld;<br />

l fictief rendement aandelen of winstbewijzen in een vrijgestelde beleggingsinstelling.<br />

Tot de reguliere voordelen behoren niet de aan aandeelhouders uitgereikte aandelen<br />

(afgezien van de bonusaandelen van een beleggingsinstelling).<br />

IB 13.3.2 Vervreemdingsvoordelen<br />

Vervreemdingsvoordelen zijn voordelen welke worden behaald bij de vervreemding van<br />

tot een a.b. behorende aandelen of winstbewijzen, alsmede de vervreemding van een<br />

gedeelte van de daarin besloten rechten. Onder vervreemding vallen:<br />

l verkoop en ruil;<br />

l schenking;<br />

l verlenen van een koopoptie;<br />

l overgang onder algemene titel (bijv. huwelijk) en overgang krachtens erfrecht onder<br />

bijzondere titel;<br />

l inkoop van aandelen;<br />

l afkoop en inkoop van winstbewijzen;<br />

l betaalbaar stellen van liquidatieuitkeringen waaronder ook valt het voor eigen rekening<br />

voortzetten van de onderneming van de a.b-vennootschap bij een geruisloze terugkeer<br />

uit de BV/NV;<br />

l juridische fusie en splitsing;<br />

l inbreng in een ondernemingsvermogen en het tot het resultaat uit een werkzaamheid<br />

gaan behoren;<br />

l niet langer aanwezig zijn van een a.b. (uitstel van heffing is mogelijk);<br />

l anders dan door overlijden ophouden binnenlands belastingplichtig te zijn (emigratie).<br />

Uitzonderingen op vervreemdingen (onder voorwaarden, vanaf 2010):<br />

l de overgang krachtens huwelijksvermogensrecht en verdeling huwelijksgemeenschap<br />

binnen 2 jaar na ontbinding van de huwelijksgemeenschap (vanaf 2011 bij verdeling<br />

huwelijksgemeenschap slechts indien die niet het gevolg is van overlijden);<br />

l de overgang krachtens erfrecht onder algemene titel of onder bijzondere titel;<br />

l de verdeling van een nalatenschap binnen 2 jaar na het overlijden van de erflater;<br />

l de schenking van aandelen die tot een a.b. behoren;<br />

in deze gevallen wordt de verkrijgingsprijs doorgeschoven naar de verkrijgers.<br />

Verder is sprake van een fictieve vervreemding:<br />

l voor de genotsgerechtigde, indien:<br />

t het genotsrecht eindigt;<br />

t het aandeel of winstbewijs wordt vervreemd, tenzij het genotsrecht tot dat aandeel<br />

of winstbewijs in stand blijft;<br />

l voor de fictief a.b.-houder, indien hij daarom verzoekt.<br />

93<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


Nadere bepalingen<br />

l de vervreemdingsvoordelen worden gesteld op de overdrachtsprijs – /– de verkrijgingsprijs.<br />

De verkrijgingsprijs van een a.b.-pakket is de gemiddelde verkrijgingsprijs<br />

van de betreffende soort;<br />

l de overdrachtsprijs en/of de verkrijgingsprijs worden op de waarde in het economisch<br />

verkeer gesteld als:<br />

t een tegenprestatie ontbreekt;<br />

t de tegenprestatie is bedongen bij een niet onder normale omstandigheden gesloten<br />

overeenkomst;<br />

l rentelasten in verband met een a.b.-pakket zijn effectief aftrekbaar tegen het a.b.-tarief<br />

van 25%.<br />

art. 4.12 t/m 4.13, 4.16, 4.19, 4.21 Wet IB<br />

IB 13.4 Verliesverrekening<br />

Een negatief inkomen uit a.b. is een verlies uit a.b. Een verlies uit a.b. kan worden verrekend<br />

met de inkomens uit a.b.:<br />

l van het voorafgaande kalenderjaar;<br />

l de 9 daarop volgende jaren.<br />

Op grond van overgangsrecht kunnen alle nog niet verrekende verliezen over 2002 en<br />

daaraan voorafgaande jaren nog tot en met 2011 worden verrekend.<br />

Indien belastingplichtige en partner in kalenderjaar en voorafgaand kalenderjaar geen a.b.<br />

hebben, kan een nog niet verrekend verlies worden omgezet in een belastingkorting van<br />

25% van het nog niet verrekende verlies.<br />

De belastingkorting voor verlies uit a.b. vermindert de belasting op het belastbare<br />

inkomen uit werk en woning van het kalenderjaar en de zeven daarop volgende jaren,<br />

maar uiterlijk van het negende jaar volgend op het jaar waarin het verlies is geleden.<br />

art. 4.49 t/m 4.53 Wet IB<br />

Box III<br />

IB 14. Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen<br />

94<br />

Met ingang van <strong>2013</strong> zijn de vrijstellingen voor de volgende bezittingen komen te<br />

vervallen: sociaal-ethische beleggingen, directe en indirecte beleggingen in durfkapitaal<br />

en culturele beleggingen. Er geldt géén overgangsrecht!<br />

IB 14.1 Heffing en heffingsgrondslag<br />

Het forfaitaire rendement bedraagt 4% (= het voordeel uit sparen en beleggen) van de<br />

rendementsgrondslag aan het begin van het kalenderjaar (peildatum) voor zover die<br />

grondslag meer bedraagt dan het heffingvrij vermogen. Als bij het begin van het kalender-


jaar nog niet sprake is van binnenlandse belastingplicht of als de binnenlandse belastingplicht<br />

gedurende het kalenderjaar anders dan door overlijden eindigt, wordt ook uitgegaan<br />

van de rendementsgrondslag aan het begin van het kalenderjaar, maar wordt het<br />

voordeel uit sparen en beleggen naar tijdsgelang herleid, waarbij gedeelten van kalendermaanden<br />

worden verwaarloosd. De gezamenlijke grondslag sparen en beleggen is de<br />

gezamenlijke rendementsgrondslag aan het begin van het kalenderjaar (peildatum) van de<br />

belastingplichtige en zijn partner voor zover die gezamenlijke rendementsgrondslag meer<br />

bedraagt dan het heffingvrije vermogen van de belastingplichtige en zijn partner.<br />

Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen wordt verminderd met persoonsgebonden<br />

aftrek<br />

De bezittingen zijn:<br />

l onroerende zaken;<br />

l rechten die op onroerende zaken betrekking hebben;<br />

l roerende zaken die voor persoonlijke doeleinden worden gebruikt/verbruikt, maar<br />

hoofdzakelijk als belegging dienen;<br />

l roerende zaken die niet voor persoonlijke doeleinden worden gebruikt;<br />

l rechten op roerende zaken;<br />

l rechten die niet op zaken betrekking hebben (waaronder geld);<br />

l overige vermogensrechten (uitgezonderd belastingvorderingen, heffingsrente, revisierente<br />

en invorderingsrente, anders dan terzake van erfbelasting);<br />

l de bezittingen (en schulden) van een afgezonderd particulier vermogen bij de erfgenamen<br />

na het overlijden van degene die het vermogen heeft afgezonderd.<br />

De schulden zijn verplichtingen met een waarde in het economische verkeer.<br />

Geen rekening wordt gehouden met:<br />

l (latente) belastingschulden, heffingsrente, revisierente en invorderingsrente , anders<br />

dan terzake van erfbelasting;<br />

l de eerste € 2.900 (2012: € 2.900; 2011: € 2.900) aan schulden (doelmatigheidsdrempel);<br />

indien de belastingplichtige het gehele jaar dezelfde partner heeft geldt het<br />

dubbele bedrag;<br />

l verplichtingen waaruit betalingen voortvloeien die als persoonsgebonden aftrekpost<br />

in aanmerking kunnen worden genomen.<br />

Verder behoren bepaalde overbedelingsvorderingen en de daarmee corresponderende<br />

schulden niet tot de bezittingen c.q. schulden.<br />

De vermogensrendementsheffing wordt slechts geheven indien de rendementsgrondslag<br />

meer bedraagt dan het heffingvrije vermogen. Het heffingvrije vermogen kent twee verhogingen:<br />

l de kindertoeslag per minderjarig kind (t/m 2011);<br />

l de ouderentoeslag.<br />

Kindertoeslag<br />

2011<br />

Indien de belastingplichtige aan het begin van het kalenderjaar als ouder het gezag uitoefent<br />

over een minderjarig kind, wordt het heffingvrije vermogen per minderjarig kind<br />

95<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


verhoogd met € 2.779. Indien de belastingplichtige gedurende het gehele kalenderjaar<br />

dezelfde partner heeft of voor de toepassing van artikel 2.17 Wet IB 2001 geacht wordt te<br />

hebben gehad en beide partners aan het begin van het kalenderjaar als ouder het gezag<br />

uitoefenen over hetzelfde minderjarige kind, geldt de verhoging voor de belastingplichtige<br />

en zijn partner gezamenlijk. Indien de belastingplichtige en een persoon die niet zijn<br />

partner is of slechts voor een deel van het kalenderjaar zijn partner is zonder te kiezen<br />

voor het vollejaarspartnerschap en zij beiden aan het begin van het kalenderjaar als ouder<br />

het gezag uitoefenen over hetzelfde minderjarige kind, wordt het heffingvrije vermogen<br />

van zowel de belastingplichtige als die persoon per minderjarig kind waarover zij gezamenlijk<br />

het gezag uitoefenen verhoogd met € 1.390.<br />

Bedragen in €<br />

<strong>2013</strong> 2012 2011<br />

Heffingvrij vermogen: 21.139 21.139 20.785<br />

Kindertoeslag: 0 0 2.779<br />

Ouderentoeslag<br />

Bij een inkomen uit werk en woning (voor inachtneming<br />

van de persoonsgebonden aftrek) in €<br />

van meer dan maar niet meer dan<br />

<strong>2013</strong><br />

– 14.302 27.984<br />

14.302 19.895 13.992<br />

19.895 – nihil<br />

2012<br />

– 14.302 27.984<br />

14.302 19.895 13.992<br />

19.895 – nihil<br />

2011<br />

– 14.062 27.516<br />

14.062 19.562 13.758<br />

19.562 – nihil<br />

96<br />

bedraagt de ouderentoeslag<br />

maximaal<br />

Toelichting<br />

Het heffingvrije vermogen wordt verhoogd met de ouderentoeslag voor belastingplichtigen<br />

die bij einde kalenderjaar/belastingplicht de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt en<br />

van wie de grondslag sparen en beleggen (voor toepassing ouderentoeslag) maximaal<br />

€ 279.708 (2012: € 279.708; 2011: € 275.032) bedraagt. Als men het hele jaar dezelfde<br />

fiscale partner heeft dan mag de gezamenlijke rendementsgrondslag (na aftrek van het<br />

heffingvrij vermogen) niet meer bedragen dan € 559.416 (2012: € 559.416; 2011:<br />

€ 550.064) om in aanmerking te komen voor de ouderentoeslag.


art. 5.1 t/m 5.6 Wet IB<br />

IB 14.2 Vrijstellingen<br />

IB 14.2.1 Vrijgestelde bezittingen<br />

De volgende bezittingen behoren niet tot de rendementsgrondslag:<br />

l bossen, natuurterreinen en landgoederen met uitzondering van de op deze landgoederen<br />

voorkomende gebouwde eigendommen;<br />

l voorwerpen van kunst en wetenschap (inclusief voorwerpen die ter beschikking zijn<br />

gesteld aan derden voor culturele en wetenschappelijke doeleinden) tenzij ze hoofdzakelijk<br />

als belegging dienen. Voorwerpen van kunst en wetenschap die onderdeel<br />

uitmaken van een verzameling worden hierdoor niet meteen aangemerkt als belegging;<br />

l rechten op roerende zaken krachtens erfrecht indien ze door de belastingplichtige of<br />

personen die tot zijn huishouden behoren voor persoonlijke doeleinden worden<br />

gebruikt of verbruikt en niet hoofdzakelijk als belegging dienen;<br />

l bepaalde rechten:<br />

t rechten op kapitaalsuitkeringen of prestaties uit levensverzekering:<br />

] tot maximaal € 6.859; (2012: € 6.859; 2011: € 6.744) per verzekerde waaronder<br />

de prestaties in natura terzake van de verzorging van een uitvaart;<br />

] het tegoed op een geblokkeerde rekening bij een kredietinstelling, waarbij het<br />

tegoed uitsluitend wordt gedeblokkeerd bij overlijden van de rekeninghouder,<br />

zijn partner of een bloed- of aanverwant tot maximaal € 6.859; (2012: € 6.859;<br />

2011: € 6.744);<br />

t rechten op kapitaalsuitkeringen die uitsluitend kunnen plaatsvinden bij ziekte,<br />

invaliditeit of ongeval;<br />

t rechten op termijnen van een in termijnen te ontvangen overdrachtsprijs van een<br />

a.b.-pakket;<br />

t (elektronisch) geld, cadeaubonnen voor € 512 (2012: € 512; 2011: € 503) per<br />

belastingplichtige (€ 1.024 (2012: € 1.024; 2011: € 1.006) voor partners (vanaf<br />

2010);<br />

l (geblokkeerde) spaartegoeden, aandelenoptierechten, aandelen of winstbewijzen op<br />

grond van een (2011):<br />

t spaarloonregeling;<br />

t tot maximaal € 17.025;<br />

l lopende termijnen;<br />

l maatschappelijke beleggingen:<br />

t groene beleggingen; en<br />

t sociaal-ethische beleggingen (2012 en 2011);<br />

l beleggingen in durfkapitaal (2012 en 2011):<br />

t directe beleggingen in durfkapitaal;<br />

t indirecte beleggingen in durfkapitaal;<br />

t culturele beleggingen.<br />

Toelichting<br />

De vrijstelling voor de spaarloonregeling is ingaande 2012 komen te vervallen omdat per<br />

dezelfde datum ook de spaarloonregeling is vervallen. Er geldt echter ruim overgangsrecht<br />

dat erop neer komt dat tegoeden op een spaarloonrekening ook na 1 januari 2012<br />

97<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


nog vrijgesteld blijven. Dit overgangsrecht blijft van betekenis zolang er sprake is van<br />

een geblokkeerd tegoed.<br />

IB 14.2.2 Bepaalde lopende termijnen<br />

Van de rendementsheffing zijn vrijgesteld, indien ze betrekking hebben op een tijdvak van<br />

een jaar of korter:<br />

l de lopende termijnen van inkomsten;<br />

l de lopende termijnen van verplichtingen.<br />

Hierbij geldt de eis dat het achterliggende vermogensbestanddeel ook in het bezit van de<br />

belastingplichtige moet zijn.<br />

IB 14.2.3 Maatschappelijke beleggingen<br />

De vrijstelling voor maatschappelijke beleggingen geldt voor:<br />

l de groene beleggingen;<br />

l de sociaal-ethische beleggingen (2012 en 2011).<br />

Deze bedraagt maximaal € 56.420 (2012: € 56.420; 2011: € 55.476). Indien de belastingplichtige<br />

het gehele kalenderjaar dezelfde partner heeft wordt het bedrag voor de<br />

belastingplichtige en zijn partner gezamenlijk op € 112.840 (2012: € 112.840; 2011:<br />

€ 110.952) gesteld.<br />

IB 14.2.3.1 Groene beleggingen<br />

De vrijstelling voor groene beleggingen heeft betrekking op:<br />

l aandelen in;<br />

l winstbewijzen van;<br />

l en geldleningen aan aangewezen groene fondsen. Dit zijn:<br />

t kredietinstellingen;<br />

t beleggingsinstellingen die zich bezig houden met het direct/indirect beleggen in<br />

– in Nederland en ontwikkelingslanden gelegen – projecten in het belang van de<br />

bescherming van het milieu (o.a. natuur en bos).<br />

IB 14.2.3.2 Sociaal-ethische beleggingen (2012 en 2011)<br />

De vrijstelling voor sociaal-ethische beleggingen heeft betrekking op:<br />

l aandelen in;<br />

l winstbewijzen van;<br />

l en geldleningen aan;<br />

sociaal-ethische fondsen. Dit zijn aangewezen:<br />

l kredietinstellingen;<br />

l beleggingsinstellingen;<br />

die zich bezighouden met het beleggen in projecten in het belang van:<br />

l voedselzekerheid en voedingsverbetering in ontwikkelingslanden;<br />

l sociale en culturele ontwikkeling in ontwikkelingslanden; of<br />

l economische ontwikkeling, werkgelegenheid en regionale ontwikkeling in ontwikkelingslanden.<br />

98


IB 14.2.4 Beleggingen in durfkapitaal (2012 en 2011)<br />

De vrijstelling voor beleggingen in durfkapitaal bestaat uit:<br />

l directe beleggingen in durfkapitaal;<br />

l indirecte beleggingen in durfkapitaal;<br />

l culturele beleggingen.<br />

Maximum bedrag in 2012: € 56.420 en in 2011: € 55.476. Indien de belastingplichtige<br />

het gehele kalenderjaar dezelfde partner heeft, wordt het bedrag voor de belastingplichtige<br />

en zijn partner gezamenlijk verdubbeld.<br />

IB 14.2.4.1 Directe beleggingen in durfkapitaal (2012 en 2011)<br />

Onder directe beleggingen in durfkapitaal worden verstaan geregistreerde achtergestelde<br />

geldleningen aan:<br />

l een beginnende ondernemer (natuurlijk persoon = np) die de lening gebruikt voor de<br />

financiering van bestanddelen van zijn verplichte ondernemingsvermogen;<br />

l een beginnende ondernemer (rechtspersoon = rp) die de lening gebruikt voor de<br />

financiering van bestanddelen die tot zijn verplichte ondernemingsvermogen zouden<br />

behoren als hij een natuurlijk persoon zou zijn;<br />

l gedurende de eerste acht jaar na het verstrekken van de lening.<br />

Voor de achtergestelde lening gelden de volgende voorwaarden:<br />

l de hoofdsom van de lening is ten minste € 2.269;<br />

l de rente is niet hoger dan de wettelijke rente (zie Varia 1.1);<br />

l in de leningsovereenkomst moet het volgende worden opgenomen:<br />

t de burgerservicenummers (BSN) van de crediteur en de debiteur (bij een ondernemer/np);<br />

t het BTW-nummer van de debiteur en het BSN van de crediteur (bij een ondernemer/rp);<br />

t de lening is gedurende ten minste de eerste 8 jaren na de overeenkomst achtergesteld<br />

jegens andere schuldeisers (lagere rang dan artikel 277, lid 1, Boek 3<br />

BW);<br />

t de lening dient ter financiering van bestanddelen die behoren tot het verplichte<br />

ondernemingsvermogen van de ondernemer/np;<br />

t de lening wordt gebruikt voor de financiering van bestanddelen die tot het verplichte<br />

ondernemingsvermogen zouden behoren als de ondernemer/rp een np zou<br />

zijn geweest;<br />

t de lening is door de crediteur niet gefinancierd met geleend geld;<br />

t de lening is verstrekt met het oog op het bepaalde in artikel 6.8 en 5.17, Wet<br />

IB 2001 (dit moet staan in het opschrift);<br />

l de overeenkomst is door de crediteur en de debiteur ondertekend;<br />

l de leningsovereenkomst is binnen 4 weken na het afsluiten geregistreerd op de voet<br />

van de Registratiewet 1970.<br />

Een beginnende ondernemer is:<br />

l een natuurlijk persoon:<br />

t die voor eigen rekening een onderneming drijft in Nederland; en<br />

t naar verwachting in aanmerking komt voor de zelfstandigenaftrek in:<br />

] het jaar waarin de lening is verstrekt; of<br />

99<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


] het jaar volgend op het jaar waarin de lening is verstrekt; en<br />

] niet meer dan 7 jaren 1 de zelfstandigenaftrek heeft toegepast;<br />

l een rechtspersoon:<br />

t die een onderneming drijft in Nederland;<br />

t die – ten tijde van verstrekken van de achtergestelde lening – niet langer dan<br />

8 jaar geleden tot stand is gekomen;<br />

t waarvan de werknemers jaarlijks ten minste 1.225 uren besteden aan het drijven<br />

van de onderneming;<br />

t waarvan de onderneming geen voortzetting is van een (gedeelte van een) onderneming<br />

die meer dan 8 jaar geleden (in)direct werd gedreven door een van de<br />

aandeelhouders;<br />

t die voldoet aan een tweetal eisen van art. 396, lid 1, Boek 2 BW 2 (vrijstelling<br />

publicatieplicht); en<br />

t waarvan de feitelijke werkzaamheden niet bestaan uit het beleggen van vermogen.<br />

1 Deze termijn wordt tot 14 jaren verlengd indien sprake is van de overname van een (gedeelte van een) onderneming.<br />

2 Dit artikel kent de volgende drie eisen:<br />

l de waarde van de activa bedraagt niet meer dan € 4,4 mln.;<br />

l de omzet bedraagt niet meer dan € 8,8 mln.;<br />

l het gemiddelde aantal werknemers over het boekjaar bedraagt minder dan 50.<br />

De vrijstelling vervalt als:<br />

l de beginnende ondernemer niet langer voldoet aan de voorwaarden;<br />

l de geldlening niet langer wordt gebruikt voor de financiering van bestanddelen van<br />

het verplichte ondernemingsvermogen (np);<br />

l de geldlening niet langer wordt gebruikt voor de financiering van bestanddelen van<br />

het verplichte ondernemingsvermogen die tot het ondernemingsvermogen zouden<br />

behoren (rp).<br />

De vrijstelling is niet van toepassing bij leningen:<br />

l tussen partners;<br />

l tussen personen die gezamenlijk een onderneming drijven.<br />

IB 14.2.4.2 Indirecte beleggingen in durfkapitaal (2012 en 2011)<br />

Onder indirecte beleggingen in durfkapitaal worden verstaan:<br />

l geldleningen aan;<br />

l aandelen in;<br />

l of winstbewijzen van;<br />

aangewezen participatiemaatschappijen (= in Nederland gevestigde rechtspersonen),<br />

die:<br />

l hoofdzakelijk en op brede schaal achtergestelde geldleningen (die aan bepaalde voorwaarden<br />

voldoen) verstrekken aan beginnende ondernemers (np/rp);<br />

l uitsluitend of nagenoeg uitsluitend deelnemen in (waarbij bepaalde voorwaarden<br />

worden gesteld) de hiervoor bedoelde participatiemaatschappijen.<br />

100


IB 14.2.4.3 Culturele beleggingen (2012 en 2011)<br />

De vrijstelling voor culturele beleggingen heeft betrekking op:<br />

l aandelen in;<br />

l winstbewijzen van;<br />

l geldleningen aan;<br />

cultuurfondsen. Dit zijn aangewezen:<br />

l kredietinstellingen;<br />

l beleggingsinstellingen,<br />

die zich bezighouden met het beleggen in aangewezen culturele projecten in het<br />

belang van:<br />

l de Nederlandse podiumkunsten; of<br />

l de Nederlandse musea.<br />

art. 5.7 t/m 5.18a Wet IB, art. 28 t/m 33 Uitv. reg. IB<br />

IB 14.3 Waardering van bezittingen en schulden<br />

Voor de vermogensrendementsheffing gelden o.a. de volgende waarderingsvoorschriften:<br />

l de bezittingen en schulden worden in aanmerking genomen voor de waarde in het<br />

economische verkeer;<br />

l verplichtingen die kunnen leiden tot uitgaven die geheel of gedeeltelijk worden aangemerkt<br />

als een persoonsgebonden aftrekpost kunnen niet als schuld in aanmerking<br />

worden genomen;<br />

l tweede woningen worden in aanmerking genomen voor de WOZ-waarde. Als een<br />

woning geheel of gedeeltelijk wordt verhuurd, wordt de waarde gesteld op een<br />

percentage van de WOZ-waarde (zie tabel 1a). Bij erfpacht wordt de WOZ-waarde verminderd<br />

met de waarde van de erfpachtcanon;<br />

l m.i.v. 2012 geldt voor verpachte woningen de waardering volgens tabel 1a (zonder<br />

correctie), mits de pacht voor ten minste 12 jaren is aangegaan;<br />

l effecten uit de Officiële Prijscourant van Euronext Amsterdam NV:<br />

t worden op de einddatum in aanmerking genomen voor de waarde in het economische<br />

verkeer zoals die blijkt uit de prijscourant van de einddatum of de daaraan<br />

voorafgaande laatste beursdag;<br />

t worden op de begindatum gesteld op de slotnotering van het voorafgaande<br />

kalenderjaar;<br />

t worden op de begindatum – bij aanvang van de belastingplicht gedurende het<br />

kalenderjaar – gesteld op de slotnotering van de prijscourant van de laatste beursdag<br />

voor de begindatum;<br />

l voor genotsrechten zijn nadere waarderingsregels vastgesteld, die hierna worden<br />

weergegeven (zie tabel 1, 2 en 3);<br />

l blote eigendommen worden in aanmerking genomen voor:<br />

t de volle eigendomswaarde – /– de waarde van het genotsrecht;<br />

t ook wanneer de genotsgerechtigde de rente op een schuld moet voldoen;<br />

l genotsrechten – in de zin van woongenot als verstrekte alimentatie – worden gewaardeerd<br />

op nihil.<br />

101<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


Nadere bepalingen<br />

l bezittingen en schulden die – al dan niet tezamen – in het economische verkeer als<br />

eenheid worden beschouwd, worden als eenheid in aanmerking genomen;<br />

l indien waardebepaling op peildatum niet mogelijk is, wordt waarde op naastbij<br />

gelegen tijdstip in aanmerking genomen;<br />

l genotsrechten waarvoor een – in regelmatige vervallende termijnen die betrekking<br />

hebben op een tijdvak van ten hoogste een jaar – zakelijke vergoeding wordt ontvangen,<br />

worden op nihil gewaardeerd. Voor schulden die samenhangen met deze<br />

genotsrechten geldt hetzelfde;<br />

l genotsrecht is: elke gerechtigdheid tot voordelen uit goederen.<br />

art. 5.19 t/m 5.23 Wet IB<br />

Waarderingsregels genotsrechten:<br />

Tabel 1: De waarde van een levenslange, ingegane periodieke uitkering in<br />

geld afhankelijk van het leven van één mannelijke persoon, wordt gesteld<br />

op het jaarlijkse bedrag vermenigvuldigd met:<br />

De factor bedraagt wanneer degene gedurende wiens leven de uitkering moet<br />

plaatshebben:<br />

factor leeftijd 1<br />

22 jonger dan 20 jaar is,<br />

22 20 jaar of ouder, doch jonger dan 25 jaar is,<br />

21 25 jaar of ouder, doch jonger dan 30 jaar is,<br />

20 30 jaar of ouder, doch jonger dan 35 jaar is,<br />

19 35 jaar of ouder, doch jonger dan 40 jaar is,<br />

18 40 jaar of ouder, doch jonger dan 45 jaar is,<br />

16 45 jaar of ouder, doch jonger dan 50 jaar is,<br />

15 50 jaar of ouder, doch jonger dan 55 jaar is,<br />

13 55 jaar of ouder, doch jonger dan 60 jaar is,<br />

11 60 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar is,<br />

9 65 jaar of ouder, doch jonger dan 70 jaar is,<br />

8 70 jaar of ouder, doch jonger dan 75 jaar is,<br />

6 75 jaar of ouder, doch jonger dan 80 jaar is,<br />

4 80 jaar of ouder, doch jonger dan 85 jaar is,<br />

3 85 jaar of ouder, doch jonger dan 90 jaar is,<br />

2 90 jaar of ouder, doch jonger dan 95 jaar is,<br />

1 95 jaar of ouder is.<br />

1 Voor vrouwen geldt een leeftijdsterugstelling van 5 jaar bij afhankelijkheid van één leven.<br />

102


Tabel 1a: Leegwaarderatio verhuurde woninen<br />

jaarlijkse huur als % van WOZ­waarde<br />

meer dan niet meer dan leegwaarderatio<br />

<strong>2013</strong><br />

0,0% 1,0% 50%<br />

1,0% 1,5% 53%<br />

1,5% 2,0% 56%<br />

2,0% 2,5% 59%<br />

2,5% 3,0% 62%<br />

3,0% 3,5% 66%<br />

3,5% 4,0% 69%<br />

4,0% 5,0% 73%<br />

4,0% – 78%<br />

2012<br />

0,0% 1,0% 50%<br />

1,0% 1,5% 54%<br />

1,5% 2,0% 58%<br />

2,0% 2,5% 63%<br />

2,5% 3,0% 67%<br />

3,0% 3,5% 72%<br />

3,5% 4,0% 76%<br />

4,0% 5,0% 81%<br />

5,0% – 85%<br />

2011<br />

0,0% 1,0% 60%<br />

1,0% 1,5% 64%<br />

1,5% 2,0% 68%<br />

2,0% 2,5% 72%<br />

2,5% 3,0% 75%<br />

3,0% 3,5% 79%<br />

3,5% 4,0% 82%<br />

4,0% – 85%<br />

103<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


Tabel 2: De waarde van een ingegane periodieke uitkering in geld die van het leven van één mannelijke persoon afhankelijk<br />

is en die na een bepaalde tijd vervalt, wordt gesteld op het jaarlijkse bedrag, en vervolgens voor ieder vijftal jaren of, zo dat<br />

minder is, het aantal jaren gedurende welke de uitk ering (nog) moet plaatshebben, vermenigvuldigd met vijf onderscheidenlijk<br />

het aantal jaren gedurende welke de uitkering (nog) moet plaatshebben, en vermenigvuldigd met de in de<br />

volgende tabel opgenomen factor:<br />

104<br />

100–<br />

95–<br />

99<br />

90–<br />

94<br />

85–<br />

89<br />

80–<br />

84<br />

75–<br />

79<br />

70–<br />

74<br />

65–<br />

69<br />

60–<br />

64<br />

55–<br />

59<br />

50–<br />

54<br />

45–<br />

49<br />

40–<br />

44<br />

35–<br />

39<br />

30–<br />

34<br />

25–<br />

29<br />

20–<br />

24<br />

0–<br />

19<br />

Leeftijdsklasse van genoemde<br />

persoon met daaronder de<br />

factoren<br />

het eerste vijftal jaren 0,91 0,91 0,91 0,91 0,90 0,90 0,90 0,89 0,88 0,87 0,84 0,80 0,74 0,65 0,54 0,40 0,27 0,18<br />

het tweede vijftal jaren 0,74 0,74 0,74 0,74 0,74 0,73 0,72 0,70 0,67 0,62 0,54 0,45 0,33 0,20 0,08 0,02<br />

het derde vijftal jaren 0,61 0,61 0,61 0,60 0,59 0,58 0,56 0,53 0,48 0,40 0,30 0,20 0,10 0,03<br />

het vierde vijftal jaren 0,50 0,50 0,49 0,49 0,48 0,46 0,43 0,38 0,31 0,22 0,14 0,06 0,02<br />

het vijfde vijftal jaren 0,41 0,40 0,40 0,39 0,37 0,35 0,30 0,24 0,17 0,10 0,04 0,01<br />

het zesde vijftal jaren 0,33 0,33 0,32 0,30 0,28 0,25 0,20 0,14 0,08 0,03 0,01<br />

het zevende vijftal jaren 0,27 0,26 0,25 0,23 0,20 0,16 0,11 0,06 0,02<br />

het achtste vijftal jaren 0,21 0,20 0,19 0,16 0,13 0,09 0,05 0,02<br />

het negende vijftal jaren 0,17 0,15 0,13 0,11 0,07 0,04 0,01<br />

het tiende vijftal jaren 0,13 0,11 0,09 0,06 0,03 0,01<br />

het elfde vijftal jaren 0,09 0,07 0,05 0,03 0,01<br />

het twaalfde vijftal jaren 0,06 0,04 0,02 0,01<br />

de volgende jaren 0,03 0,02 0,01


Tabel 3: De waarde van een periodieke uitkering in geld die na een<br />

bepaalde tijd vervalt en die niet van het leven afhankelijk is, wordt gesteld<br />

op het jaarlijkse bedrag, vermenigvuldigd met het aantal jaren gedurende<br />

welke de uitkering moet plaatshebben, iedere vermenigvuldigingsuitkomst<br />

vermenigvuldigd met een van de volgende factoren:<br />

factor factor<br />

het eerste vijftal jaren 0,91 het achtste vijftal jaren 0,23<br />

het tweede vijftal jaren 0,75 het negende vijftal jaren 0,19<br />

het derde vijftal jaren 0,61 het tiende vijftal jaren 0,16<br />

het vierde vijftal jaren 0,50 het elfde vijftal jaren 0,13<br />

het vijfde vijftal jaren 0,41 het twaalfde vijftal jaren 0,11<br />

het zesde vijftal jaren 0,34 de volgende jaren 0,09<br />

het zevende vijftal jaren 0,28<br />

IB 15. Persoonsgebonden aftrek<br />

Met ingang van <strong>2013</strong> zijn er wijzigingen aangebracht in de aftrek van specifieke<br />

zorgkosten en scholingsuitgaven. Voor sommige basisverstrekkingen van de<br />

Zorgverzekeringwet geldt, op grond van bezuinigingsoverwegingen, een eigen bijdrage.<br />

Die eigen bijdrage is niet aftrekbaar. Daarnaast is een aantal specifieke<br />

zorgkosten van aftrek uitgesloten. De aftrek voor scholingsuitgaven is vereenvoudigd.<br />

De aftrekbare uitgaven zijn specifiek benoemd en de bijzonder ingewikkelde<br />

berekening van scholingsuitgaven voor studenten met studiefinanciering (op<br />

basis van forfaitaire bedragen) is beëindigd. Ook zij berekenen hun aftrek nu op<br />

basis van werkelijke kosten.<br />

IB 15.1 Algemeen<br />

De persoonsgebonden aftrek is het gezamenlijke bedrag van:<br />

l de in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten;<br />

én<br />

l het gedeelte van de persoonsgebonden aftrek van voorgaande jaren dat niet eerder in<br />

aanmerking is genomen (deze worden bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld).<br />

IB 15.2 Persoonsgebonden aftrekposten<br />

De persoonsgebonden aftrekposten zijn:<br />

l uitgaven voor onderhoudsverplichtingen;<br />

l uitgaven voor levensonderhoud van kinderen 1 ;<br />

l uitgaven voor specifieke zorgkosten 1 ;<br />

l weekenduitgaven voor gehandicapten 1 ;<br />

l scholingsuitgaven;<br />

l uitgaven voor monumentenpanden;<br />

105<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


l aftrekbare giften.<br />

1 Voor zover de belastingplichtige zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen tot het doen van die uitgaven.<br />

Toelichting<br />

l de persoonsgebonden aftrek komt in aftrek op:<br />

t het inkomen uit werk en woning;<br />

t het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen;<br />

t het inkomen uit a.b.;<br />

l de persoonsgebonden aftrekposten komen in mindering in de volgorde van de hierboven<br />

opgenomen opsomming, waarbij het betreffende inkomen niet verder dan tot<br />

nihil wordt verminderd. Verder geldt dat allereerst de uitgaven voor specifieke zorgkosten<br />

in aanmerking worden genomen;<br />

l bij het inkomen uit werk en woning en het inkomen uit a.b. wordt geen rekening<br />

gehouden met te conserveren inkomen;<br />

l persoonsgebonden aftrek die niet in aanmerking kan worden genomen wegens onvoldoende<br />

inkomen schuift (in zoverre) door naar volgend kalenderjaar;<br />

l de uitgaven voor de persoonsgebonden aftrekposten komen – tenzij anders is<br />

bepaald – voor aftrek in aanmerking op het tijdstip waarop zij zijn:<br />

t betaald;<br />

t verrekend;<br />

t ter beschikking gesteld;<br />

t rentedragend geworden (geldt niet voor aftrekbare giften);<br />

l de uitgaven moeten drukken. Sommige (aanspraken op) te genieten vergoedingen of<br />

tegemoetkomingen blijven echter buiten beschouwing bij de vraag of de uitgaven<br />

drukken op de belastingplichtige. Aangewezen zijn: de bijzondere bijstand (Wet werk<br />

en bijstand) en tegemoetkomingen in de zin van de Wet tegemoetkoming chronisch<br />

zieken en gehandicapten.<br />

IB 15.3 Onderhoudsverplichtingen<br />

De aftrekbare onderhoudsverplichtingen zijn de volgende:<br />

l periodieke uitkeringen en verstrekkingen op grond van een rechtstreeks uit het<br />

familierecht voortvloeiende verplichting (alimentatie), tenzij gedaan aan bloed- of<br />

aanverwanten in de rechte lijn of tweede graad van de zijlijn:<br />

t hieronder vallen ook:<br />

] periodieke uitkeringen/verstrekkingen voor de verrekening van (voor zover die<br />

zijn overeengekomen in het kader van de echtscheiding of scheiding van tafel<br />

en bed):<br />

v pensioenrechten;<br />

v lijfrenten en andere inkomensvoorzieningen voor zover de daarvoor betaalde<br />

premies als uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking zijn<br />

genomen;<br />

] periodieke uitkeringen/verstrekkingen die dienen ter vervanging van pensioenen/lijfrenten/andere<br />

inkomensvoorzieningen;<br />

t indien ze worden verstrekt door degene die tot verrekening/vervanging is verplicht;<br />

106


l afkoopsommen voor alimentatie aan ex-echtgenoot 2 (inclusief sommige lijfrentepremies);<br />

l verhaalde bijstand voor kosten levensonderhoud duurzaam gescheiden/ex-echtgenoot;<br />

l bij scheiding betaalde bedragen voor verrekening 2 (exclusief rechten op periodieke<br />

uitkeringen/verstrekkingen die zijn toegekend door degene die moet verrekenen/inclusief<br />

sommige lijfrentepremies) van:<br />

t pensioenrechten;<br />

t lijfrenten;<br />

t andere inkomensvoorzieningen waarvan de premies als uitgave voor inkomensvoorziening<br />

in aanmerking zijn genomen;<br />

l periodieke uitkeringen/verstrekkingen voor wettelijke schadevergoeding wegens<br />

gederfd levensonderhoud 1 (behalve alimentatie voor uitgezonderde personen);<br />

l periodieke uitkeringen/verstrekkingen bij dringend morele verplichting tot voorziening<br />

in levensonderhoud 1 (behalve alimentatie voor uitgezonderde personen).<br />

1 alimentatie in de vorm van woongenot door beperkt gerechtigde komt voor aftrek in aanmerking voor het<br />

bedrag dat de alimentatiegerechtigde als eigenwoningforfait in aanmerking neemt.<br />

2 geen aftrek voor zover de betalingen worden gedaan in de vorm van lijfrenten en andere inkomensvoorzieningen<br />

waarvoor de premie als premie voor onderhoudsvoorzieningen is afgetrokken.<br />

IB 15.4 Uitgaven voor levensonderhoud van kinderen<br />

De uitgaven 1 voor levensonderhoud van:<br />

l kinderen jonger dan 21 jaar (2012: 21 jaar; 2011: 30 jaar);<br />

l die in belangrijke mate 2 worden onderhouden;<br />

l zijn aftrekbaar tot de bedragen die in onderstaande tabel zijn opgenomen.<br />

1 De uitgaven gedaan door belastingplichtige en partner.<br />

2 Een kind wordt in belangrijke mate onderhouden indien:<br />

l de kosten per kwartaal ten minste € 408 (2012: € 408; 2011: € 408) bedragen, of<br />

l voor het kind recht op kinderbijslag (of een vergelijkbare buitenlandse regeling) bestaat.<br />

107<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


leeftijd kind aftrek in € per<br />

bij aanvang kwartaal kwartaal jaar kwartaal jaar kwartaal jaar<br />

108<br />

<strong>2013</strong> 2012 2011<br />

jonger dan 6 jaar 295 295 290 1.160<br />

tussen 6 en 12 jaar 355 355 350 1.400<br />

tussen 12 en 18 jaar 415 415 410 1.640<br />

tussen 18 en 30 jaar 355 355 350 1.400<br />

tussen 18 en 30 jaar, én 710 710 700 2.800<br />

l het kind wordt grotendeels (50%) onderhouden, en<br />

l de bijdrage in de kosten beloopt per kwartaal ten minste € 408<br />

tussen 18 en 30 jaar, én 1.065 1.065 1.050 4.200<br />

l het kind wordt geheel of nagenoeg geheel onderhouden, en<br />

l behoort niet tot het huishouden van de belastingplichtige, en<br />

l de bijdrage in de kosten beloopt per kwartaal ten minste € 1.065.<br />

De aftrek geldt niet voor:<br />

l uitgaven wegens specifieke zorgkosten;<br />

l weekenduitgaven voor gehandicapte kinderen van 21 jaar (2012: 21 jaar; 2011:<br />

27 jaar) of ouder die doorgaans in een inrichting verblijven.<br />

Geen recht op aftrek bestaat indien:<br />

l de belastingplichtige of een persoon die tot zijn huishouden behoort recht op kinderbijslag<br />

voor het kind heeft;<br />

l het recht op kinderbijslag voor het kind op grond van de Wet beperking export uitkeringen<br />

is uitgesloten;<br />

l het kind recht op studiefinanciering heeft.<br />

IB 15.5 Specifieke zorgkosten<br />

Voor sommige verstrekkingen uit het basispakket van de Zorgverzekeringswet is<br />

een eigen bijdrage ingevoerd. Andere verstrekkingen zijn uit het basispakket<br />

geschrapt. Dat is gebeurd vanuit bezuinigingsoogpunt. Om te voorkomen dat die<br />

bezuiniging “weglekt” via de aftrek van specifieke zorgkosten is met ingang van<br />

<strong>2013</strong> bepaald dat zo’n eigen bijdrage niet aftrekbaar is. Daarnaast zijn bepaalde<br />

kosten van de uit het basispakket geschrapte verstrekkingen niet aftrekbaar.<br />

IB 15.5.1 Kring van personen<br />

Uitgaven terzake van specifieke zorgkosten moeten zijn gedaan voor:<br />

l de belastingplichtige;<br />

l zijn partner;<br />

l zijn kinderen jonger dan 27 jaar;<br />

l tot zijn huishouden behorende ernstig gehandicapte personen van 27 jaar of ouder;


l de bij de belastingplichtige inwonende zorgafhankelijke ouders, broers of zusters.<br />

Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wanneer een persoon voor de toepassing<br />

van de specifieke zorgkosten als ernstig gehandicapt of als zorgafhankelijk wordt<br />

beschouwd.<br />

IB 15.5.2 Uitgaven voor specifieke zorgkosten<br />

Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn<br />

gedaan voor:<br />

l genees- en heelkundige hulp, met uitzondering van ooglaserbehandelingen ter vervanging<br />

van bril of contactlenzen;<br />

l vervoer;<br />

l farmaceutische hulpmiddelen verstrekt op de voorschrift van een arts;<br />

l andere hulpmiddelen, met uitzondering van brillen, contactlenzen en overige hulpmiddelen<br />

ter ondersteuning van het gezichtsvermogen;<br />

l extra gezinshulp;<br />

l de extra kosten van een op medisch voorschrift gehouden dieet. (Met een medisch<br />

voorschrift wordt gelijkgesteld een voorschrift van een persoon die bevoegd is tot het<br />

voeren van de titel diëtist) zie verder IB 15.7;<br />

l extra kleding en beddengoed en daarmee samenhangende extra uitgaven;<br />

l reiskosten in verband met het regelmatig bezoeken van wegens ziekte of invaliditeit<br />

langer dan een maand verpleegde personen met wie de bezoeker een gezamenlijke<br />

huishouding voerde bij de aanvang van de ziekte of de invaliditeit. De afstand tussen<br />

de woning of verblijfplaats van de bezoeker en de plaats van de verpleging moet meer<br />

zijn dan 10 kilometer; Per auto, anders dan per taxi geldt € 0,19 per kilometer. Als op<br />

andere wijze wordt gereisd, komen de werkelijke kosten voor aftrek in aanmerking.<br />

Toelichting genees­ en heelkundige hulp.<br />

Onder deze hulp valt ook de behandeling door een paramedicus, mits die plaatsvindt op<br />

voorschrift en onder begeleiding van een arts.<br />

l Met ingang van 2012 kunnen echter voorschrift van en begeleiding door een arts<br />

achterwege blijven bij de behandeling door een:<br />

t fysiotherapeut;<br />

t diëtist;<br />

t ergotherapeut;<br />

t logopedist;<br />

t oefentherapeut;<br />

t orthopist;<br />

t podotherapeut;<br />

t mondhygiënist;<br />

t huidtherapeut;<br />

l Wel dient de paramedicus dan een gedagtekende verklaring af te geven met ten minste<br />

de volgende gegevens:<br />

t hoedanigheid van de paramedicus (zie opsomming hiervoor);<br />

t naam, praktijkadres, telefoonnummer en handtekening van de paramedicus;<br />

t naam, adres en BSN van de patiënt;<br />

t de aandoening van de patiënt;<br />

t het aantal behandelingen dat voortvloeit uit ziekte of invaliditeit.<br />

109<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


Toelichting andere hulpmiddelen.<br />

Als andere hulpmiddelen wordt mede aangemerkt:<br />

l een middel dat in staat stelt tot het verrichten van een normale lichaamsfunctie.<br />

Hiertoe wordt gerekend:<br />

t aanpassing van een woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan, op<br />

medisch voorschrift, voor zover de aanpassingen niet leiden tot een waardevermeerdering<br />

van meer dan 10% van de op de belastingplichtige drukkende aanpassingskosten<br />

van de woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid;<br />

t zaken en aanpassingen van zaken voor zover zij hoofdzakelijk door zieken of invaliden<br />

worden gebruikt;<br />

t gezinshulp voor zover de uitgaven meer bedragen dan het bedrag dat volgt uit de<br />

volgende tabel:<br />

110<br />

Bij een verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek van<br />

meer<br />

dan<br />

maar<br />

niet<br />

meer<br />

dan<br />

€ € %<br />

<strong>2013</strong>/2012<br />

– 30.593 0<br />

30.593 45.890 1<br />

45.890 61.181 2<br />

61.181 – 3<br />

2011<br />

– 30.081 0<br />

30.081 45.122 1<br />

45.122 60.158 2<br />

60.158 – 3<br />

wordt gezinshulp geacht extra te zijn voor zover de<br />

uitgaven voor gezinshulp meer bedragen dan het in deze<br />

kolom vermelde percentage van het verzamelinkomen<br />

vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek<br />

t Als de belastingplichtige gedurende het hele jaar een partner heeft, worden de<br />

uitgaven voor gezinshulp samengevoegd en geldt het gezamenlijk verzamelinkomen<br />

vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek;<br />

t De uitgaven voor extra gezinshulp moeten blijken uit gedagtekende facturen<br />

waarop naam en adres van de gezinshulp zijn vermeld.<br />

IB 15.5.3 Beperkingen van uitgaven voor specifieke zorgkosten<br />

Van uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn uitgezonderd:<br />

l Premies en premievervangende belasting voor volksverzekeringen en uitgaven van<br />

daarmee overeenkomende buitenlandse regelingen;<br />

l Premies en bijdragen voor een ziektekostenregeling, premievervangende en bijdragevervangende<br />

belastingen en uitgaven van daarmee overeenkomende buitenlandse<br />

regelingen;<br />

l Verschuldigde bijdragen op grond van de AWBZ;<br />

l Verschuldigde bijdragen op grond van de Wmo;


l Uitgaven ten laste van een verplicht eigen risico of een overeengekomen vrijwillig<br />

eigen risico op grond van artikel 1, onderdelen g en h van de Zvw;<br />

l Uitgaven voor zorg die vallen onder het verplicht te verzekeren risico ingevolgd de<br />

Zvw.<br />

l met ingang van <strong>2013</strong>: bijdragen op grond van de Zorgverzekeringwet;<br />

l met ingang van <strong>2013</strong>:<br />

t uitgaven voor een ivf-behandeling van een vrouw van 43 jaar of ouder;<br />

t uitgaven voor de eerste twee ivf-behandelingen voor een vrouw jonger dan 38 jaar,<br />

als meer dan één embryo per poging wordt teruggeplaatst;<br />

t uitgaven voor een elleboogkruk, een gipssteun, een looprek, een okselkruk, een<br />

onderarmschaalkruk, een rollator of een loophulp met drie of vier poten.<br />

IB 15.5.4 Verhoging uitgaven voor specifieke zorgkosten<br />

Het bedrag van de uitgaven in IB 15.5.2 wordt verhoogd als het verzamelinkomen vóór<br />

toepassing van de persoonsgebonden aftrek het bedrag van € 33.555 (2012: € 34.055;<br />

2011: € 33.485) niet te boven gaat:<br />

l met 113% als de belastingplichtige bij het begin van het kalenderjaar de AOWgerechtigde<br />

leeftijd heeft bereikt;<br />

l 40% indien de belastingplichtige bij het begin van het kalenderjaar de AOWgerechtigde<br />

leeftijd niet heeft bereikt.<br />

Indien de belastingplichtige gedurende het gehele kalenderjaar een partner heeft, worden<br />

de uitgaven van de belastingplichtige en de partner samengevoegd en geldt voor de toepassing<br />

van de persoonsgebonden aftrek het gezamenlijke bedrag van de verzamelinkomens<br />

van de belastingplichtige en zijn partner vóór toepassing van de persoonsgebonden<br />

aftrek.<br />

IB 15.5.5 Omvang uitgaven voor specifieke zorgkosten<br />

Uitgaven voor specifieke zorgkosten worden in aanmerking genomen voor zover zij<br />

samen, na de verhoging (zie IB 15.5.4) meer bedragen dan:<br />

Verzamelinkomen vóór persoons­<br />

gebonden aftrek in €<br />

Uitgaven voor specifieke zorgkosten<br />

zonder partner met partner zonder partner met partner<br />

<strong>2013</strong><br />

≤ 7.457 ≤ 14.914 € 125 € 250<br />

> 7.457 > 14.914 1,65% van verzamelinkomen<br />

> 39.618 > 39.618 1,65% van € 39.618 vermeerderd met 5,75% van<br />

het bedrag dat hoger is dan € 39.618<br />

111<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


Verzamelinkomen vóór persoons­<br />

gebonden aftrek in €<br />

112<br />

Uitgaven voor specifieke zorgkosten<br />

zonder partner met partner zonder partner met partner<br />

2012<br />

≤ 7.457 ≤ 14.914 € 125 € 250<br />

> 7.457 > 14.914 1,65% van verzamelinkomen<br />

> 39.618 > 39.618 1,65% van € 39.618 vermeerderd met 5,75% van<br />

het bedrag dat hoger is dan € 39.618<br />

2011<br />

≤ 7.332 ≤ 14.664 € 122 € 244<br />

> 7.332 maar > 14.664 maar 1,65% verzamelinkomen voor persoons-<br />

< 38.955 < 38.955 gebonden aftrek<br />

> 38.955 > 38.955 1,65% van € 38.955 en 5,75% van het deel van<br />

het verzamelinkomen voor persoonsgebonden<br />

aftrek dat € 38.955 te boven gaat<br />

Ingeval de belastingplichtige het hele jaar een partner heeft gehad dan worden de uitgaven<br />

voor specifieke zorgkosten samengevoegd. Hetzelfde geldt voor de verzamelinkomens<br />

van beide partners (vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek).<br />

IB 15.6 Dieetkosten<br />

Tabel genormeerde dieetkosten in € (komen naar tijdgelang<br />

voor aftrek in aanmerking)<br />

omschrijving op welk dieet de typering<br />

van toepassing is<br />

Algemene symptomen<br />

bedragen de extra<br />

uitgaven in €<br />

<strong>2013</strong> 2012 2011<br />

groei-achterstand bij kinderen energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt 850 850 950<br />

energieverrijkt 600 600 650<br />

ondervoeding energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt 850 850 950<br />

energieverrijkt 600 600 650<br />

decubitus energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt 850 850 950<br />

Hypertensie en hartziekten<br />

decompensatio cordis, hartfalen natriumbeperkt 100 100 100


omschrijving op welk dieet de typering<br />

van toepassing is<br />

Infectieziekten<br />

bedragen de extra<br />

uitgaven in €<br />

<strong>2013</strong> 2012 2011<br />

aids energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt 850 850 950<br />

Luchtwegen<br />

chronische obstructieve<br />

longziekten (COPD)<br />

Maag-, darm- en leverziekten<br />

energieverrijkt 600 600 650<br />

energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt 850 850 950<br />

dumping syndroom lactosebeperkt/lactosevrij 200 100 150<br />

chronische pancreatitis energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt 850 850 950<br />

cystic fibrosis energieverrijkt 600 600 650<br />

energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt 850 850 950<br />

coeliakie en ziekte van Dühring glutenvrij 1.250 1.300 1.350<br />

glutenvrij in combinatie met lactosebeperkt/<br />

lactosevrij<br />

1.400 1.400 1.450<br />

overige energieverrijkt 600 600 650<br />

energieverrijkt met vitaminepreparaat 650 650 650<br />

energieverrijkt in combinatie met MCT-vetverrijkt 1.500 1.350 1.350<br />

energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt 850 850 950<br />

energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt en<br />

lactosebeperkt/lactosevrij<br />

1.100 1.000 1.150<br />

Metabole ziekten<br />

hypercholesterolemie verzadigd vetbeperkt in combinatie met fyto/<br />

plantensterolenverrijkt<br />

100 100 100<br />

vetstofwisselingsstoornis vetbeperkt in combinatie met MCT-vetverrijkt 1.050 850 800<br />

fructose intolerantie fructosebeperkt 100 50 –<br />

galactosemie galactosevrij 100 50 100<br />

sacharase isomaltase deficiëntie sterk sacharosebeperkt in combinatie met (iso)<br />

maltosebeperkt<br />

3.650 3.550 3.700<br />

eiwitstofwisselingsstoornis (b.v.<br />

PKU en hyperlysinemie)<br />

sterk eiwitbeperkt 2.850 2.700 2.600<br />

Nierziekten<br />

nierziekten natriumbeperkt 100 100 100<br />

chronische nierinsufficiëntie<br />

met hemodialyse of (2012)<br />

peritoneale dialyse<br />

eiwitverrijkt in combinatie met natriumbeperkt 250 250 250<br />

nefrotisch syndroom<br />

Oncologie<br />

natriumbeperkt 100 100 100<br />

oncologie energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt 850 850 950<br />

113<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


omschrijving op welk dieet de typering<br />

van toepassing is<br />

Overige<br />

114<br />

bedragen de extra<br />

uitgaven in €<br />

<strong>2013</strong> 2012 2011<br />

energieverrijkt 600 600 650<br />

voedselovergevoeligheid koemelkeiwitvrij 200 100 150<br />

soja-eiwitvrij 50 50 50<br />

kippenei-eiwitvrij 50 50 50<br />

lactosebeperkt/lactosevrij 200 100 150<br />

tarwevrij 900 900 950<br />

tarwevrij in combinatie met kippenei-eiwitvrij 1.000 1.000 1.050<br />

koemelkeiwitvrij in combinatie met kippeneieiwitvrij<br />

250 150 150<br />

koemelkeiwitvrij in combinatie met soja-eiwitvrij 400 300 300<br />

koemelkeiwitvrij in combinatie met kippeneieiwitvrij<br />

en soja-eiwitvrij<br />

450 350 300<br />

koemelkeiwitvrij in combinatie met kippeneieiwitvrij,<br />

soja-eiwitvrij en tarwevrij<br />

1.250 1.150 1.200<br />

koemelkeiwitvrij in combinatie met glutenvrij 1.350 1.300 1.400<br />

koemelkeiwitvrij in combinatie met glutenvrij en<br />

tarwevrij<br />

1.350 1.300 1.400<br />

brandwonden energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt 850 850 950<br />

lymfe lekkage eiwitverrijkt in combinatie met sterk (LCT)<br />

vetbeperkt en MCT-vetverrijkt<br />

1.300 1.100 1.100<br />

epilepsie sterk eiwitbeperkt en koolhydraatbeperkt in<br />

combinatie met vetverrijkt en MCT-vetverrijkt<br />

800 600 550<br />

alle overige diëten: nihil nihil nihil<br />

IB 15.7 Weekenduitgaven voor gehandicapten<br />

Weekenduitgaven voor gehandicapten zijn: de extra uitgaven die een belastingplichtige<br />

doet om zijn ernstig gehandicapte kind, broer, zus of onder mentorschap gestelde persoon<br />

van 21 (2011: 27) jaar en ouder die doorgaans in een inrichting verblijft te verzorgen.<br />

Er is sprake van een ernstige handicap indien de gehandicapte recht heeft op opname in<br />

een intramurale AWBZ-inrichting.<br />

De aftrek van de weekenduitgaven is als volgt:<br />

l € 10 (2012: € 10; 2011: € 10) per dag dat de gehandicapte bij de belastingplichtige<br />

verblijft (inclusief halen en brengen);<br />

l € 0,19 per kilometer voor het vervoer van de gehandicapte tussen de verblijfplaats<br />

van de gehandicapte en de verblijfplaats van de belastingplichtige.


IB 15.8 Scholingsuitgaven<br />

Tot en met 2012 was de systematiek van de wet dat het begrip “scholingsuitgaven”<br />

vrij ruim was gedefinieerd en dat nadere regels duidelijk moesten maken welke<br />

beperkingen er golden. Ingaande <strong>2013</strong> is dat anders: de scholingsuitgaven zijn<br />

specifiek benoemd en wat daar niet onder valt kwalificeert dus niet als scholingsuitgave.<br />

Verder was het tot en met 2012 zo dat studenten met studiefinanciering<br />

hun scholingsuitgaven slechts tot forfaitaire bedragen in aanmerking konden<br />

nemen. Deze razend ingewikkelde regeling is ingaande <strong>2013</strong> komen te vervallen.<br />

Ook deze studenten kunnen nu hun werkelijke kosten in aanmerking nemen, uiteraard<br />

voor zover de wet die in aftrek toestaat. Vanzelfsprekend moet op die kosten<br />

wel het bedrag van de ontvangen studiefinanciering in mindering worden gebracht.<br />

Voor het studiejaar 2012-<strong>2013</strong> is er in overgangsrecht voorzien. Dat komt erop<br />

neer dat de kosten in het jaar <strong>2013</strong> (dus over de periode januari tot en met augustus)<br />

nog wel forfaitair worden bepaald. Tenslotte is ingaande <strong>2013</strong> de definitie van<br />

“standaardstudieperiode”gewijzigd.<br />

Scholingsuitgaven zijn (<strong>2013</strong>):<br />

l (op de partner van de belastingplichtige drukkende) uitgaven voor het door de<br />

belastingplichtige volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven<br />

van inkomen uit werk en woning voor:<br />

t lesgeld, cursusgeld, collegegeld, examengeld en promotiekosten;<br />

t door de onderwijsinstelling verplicht gestelde gestelde leermiddelen en beschermingsmiddelen;<br />

l uitgaven voor het volgen van een procedure Erkenning Verworven Competenties<br />

(EVC) waarvoor een verklaring is afgegeven door een bij ministeriële regeling aangewezen<br />

instantie.<br />

l leermiddelen zijn: gebruiksvoorwerpen gericht op het bijbrengen van studiegerelateerde<br />

kennis en vaardigheden met uitzondering van computerapparatuur en bijbehorende<br />

randapparatuur;<br />

l beschermingsmiddelen zijn: studiegerelateerde gebruiksvoorwerpen die dienen ter<br />

voorkoming van verwonding van een persoon of schade aan kleding;<br />

l promotiekosten zijn: de kosten van publicatie van het proefschrift alsmede de kosten<br />

van de voorgeschreven kleding van promovendus en paranimfen tijdens de promotieplechtigheid.<br />

Scholingsuitgaven zijn (2012 en 2011):<br />

l (op de partner van de belastingplichtige) drukkende uitgaven voor het door de<br />

belastingplichtige volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven<br />

van inkomen uit werk en woning;<br />

l uitgaven voor het volgen van een procedure Erkenning Verworven Competenties<br />

(EVC) waarvoor een verklaring is afgegeven door een bij ministeriële regeling aangewezen<br />

instantie.<br />

Scholingsuitgaven zijn aftrekbaar:<br />

l voor zover zij de drempel van € 250 (2012: € 500; 2011: € 500) te boven gaan;<br />

l tot maximaal € 15.000, behalve:<br />

115<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


t gedurende een door de belastingplichtige aan te geven aaneengesloten periode<br />

van niet meer dan vijf kalenderjaren waarin de belastingplichtige de leeftijd van<br />

30 jaar nog niet heeft bereikt (2012 en 2011: 16 kalenderkwartalen na het bereiken<br />

van de 18-jarige leeftijd maar voor het bereiken van de 30-jarige leeftijd, deze<br />

periode hoeft niet aaneengesloten te zijn); en<br />

t de voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels wordt besteed aan een<br />

opleiding;<br />

t met een totale studielast van een zodanige omvang dat;<br />

t daarnaast geen volledige werkkring mogelijk is;<br />

l tijdens perioden van studiefinanciering voor zover zij meer bedragen dan het dubbele<br />

van de genormeerde studiefinancieringsbedragen (2012 en 2011).<br />

Bijzonderheden bij studiefinanciering:<br />

l ontvangen studiefinanciering dient op de scholingsuitgaven (vóór toepassing van de<br />

drempel) in mindering te worden gebracht;<br />

l als een voorwaardelijke gift niet wordt omgezet in een gift (prestatiebeurs), zijn in het<br />

jaar van die beslissing alsnog scholingsuitgaven aftrekbaar, zij het (ook voor <strong>2013</strong>)<br />

tot forfaitaire bedragen;<br />

l de scholingsuitgaven van een student met studiefinanciering worden forfaitair berekend<br />

(2012 en 2011).<br />

Onder de scholingsuitgaven vallen niét (2012 en 2011):<br />

l uitgaven van levensonderhoud, waaronder begrepen huisvesting, voedsel, drank,<br />

genotmiddelen en kleding;<br />

l werk- of studeerruimten, waaronder begrepen de inrichting daarvan;<br />

l reis- en verblijfkosten, waaronder begrepen excursies en studiereizen.<br />

Toelichting<br />

Dat wil niet zeggen dat deze kosten in <strong>2013</strong> wél aftrekbaar zouden zijn, maar het uitzonderen<br />

van deze kosten is voor dat jaar niet meer nodig, gelet op de definitie van<br />

scholingsuitgaven ingaande <strong>2013</strong>.<br />

IB 15.9 Uitgaven voor monumentenpanden<br />

Onder monumentenpand wordt verstaan een pand dat is ingeschreven in een van de<br />

registers, bedoeld in art. 6 of art. 7 van de Monumentenwet 1988.<br />

<strong>2013</strong> en 2012<br />

Als uitgaven met betrekking tot een monumentenpand worden in aanmerking genomen<br />

80% van de drukkende onderhoudskosten. Daarbij dient het te gaan om een eigen woning<br />

of een box III pand waarvan de waardeveranderingen de belastingplichtige direct of<br />

indirect grotendeels aangaan.<br />

2011<br />

Voor de eigen woning geldt dat aftrekbaar zijn de drukkende onderhoudskosten, lasten en<br />

afschrijvingen voor zover zij meer bedragen dan de hierna genoemde aftrekdrempels.<br />

Voor monumentenpanden die geen eigen woning zijn geldt dat slechts de onderhoudskosten<br />

– na aftrek van de drempel – aftrekbaar zijn.<br />

116


Percentage van de eigenwoningwaarde meer dan aftrekdrempel hoofdverblijf<br />

<strong>2013</strong> 0,00%<br />

2012 0,00%<br />

2011 0,80%<br />

Toelichting<br />

l de afschrijving (2011) bedraagt 15% van het bruto eigenwoningforfait (zie IB 7.3) van<br />

de eigenwoningwaarde van het monumentenpand. De maximaal in aanmerking te<br />

nemen eigenwoningwaarde bedraagt € 1 mln.;<br />

l aftrekdrempel monumentenwoning (niet-eigen woning, box III) bedraagt 4% van de<br />

waarde in het economische verkeer op de peildatum (2011);<br />

l onderhoudskosten van een monumentenpand zijn de kosten van werkzaamheden aan<br />

dat monumentenpand voor zover die kosten zijn gemaakt om het pand in bruikbare<br />

staat te herstellen of te houden en in redelijkheid zijn gemaakt.<br />

Voor informatie over de fiscale gevolgen van een rijksmonument kan contact worden<br />

opgenomen met de belastingdienst/Utrecht-Gooi/kantoor Amersfoort/Bureau Monumentenpanden.<br />

IB 15.10 Aftrekbare giften<br />

Aftrekbare giften zijn:<br />

l periodieke giften;<br />

l andere giften.<br />

Van een aftrekbare gift is geen sprake indien de gift wordt betaald, verrekend of ter<br />

beschikking gesteld bij of na het overlijden van de belastingplichtige dan wel op een<br />

daarmee samenhangend tijdstip.<br />

IB 15.10.1 Periodieke giften<br />

Periodieke giften zijn giften in de vorm van:<br />

l vaste en gelijkmatige uitkeringen die eindigen uiterlijk bij overlijden;<br />

aan<br />

l bepaalde instellingen of verenigingen;<br />

en worden in aanmerking genomen indien:<br />

l de verplichting bij notariële akte van schenking is aangegaan om de uitkeringen of<br />

verstrekkingen gedurende vijf jaren ten minste jaarlijks uit te keren.<br />

IB 15.10.2 Andere giften<br />

Andere giften zijn giften aan instellingen.<br />

Andere giften zijn, tot ten hoogste 10% van het verzamelinkomen vóór toepassing van de<br />

persoonsgebonden aftrek 1 , aftrekbaar voor zover zij:<br />

l met schriftelijke bescheiden worden aangetoond; en<br />

117<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


l samen meer dan € 60 bedragen; en<br />

l meer dan 1% van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden<br />

aftrek 1 bedragen;<br />

l wanneer het echter een gift aan een culturele instelling betreft gelden de hier<br />

genoemde drempels feitelijk niet.<br />

1 Als de belastingplichtige het hele jaar een partner heeft gehad, moeten de verzamelinkomens van de belastingplichtige<br />

en zijn partner worden samengevoegd. Als de belastingplichtige en zijn partner maar een gedeelte<br />

van het jaar partner zijn, maar in het kader van de toedeling ervoor kiezen om als vollejaarspartners te worden<br />

aangemerkt (zie IB 2.5.3) wordt de belastingplichtige in het kader van deze regeling eveneens als vollejaarspartner<br />

aangemerkt.<br />

Toelichting<br />

l giften zijn bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe<br />

tegenprestatie tegenover staat;<br />

l instellingen zijn door de inspecteur als zodanig aangemerkte uitsluitend of nagenoeg<br />

uitsluitend het algemeen nut beogende instellingen, gevestigd in een lidstaat van de<br />

Europese Unie, in de Nederlandse Antillen, in Aruba of in een ministeriële regeling<br />

aangewezen mogendheid, alsmede elders gevestigde, door Onze Minister als zodanig<br />

aangemerkte instellingen, indien en zolang zij voldoen aan de aan door de Minister te<br />

stellen voorwaarden (2011);<br />

l <strong>2013</strong> en 2012: onderscheid in 4 soorten instellingen:<br />

t Algemeen nut beogende instelling (ANBI); tot algemeen nut worden gerekend:<br />

welzijn; cultuur; onderwijs, wetenschap en onderzoek; bescherming van natuur en<br />

milieu, daaronder begrepen bevordering van duurzaamheid; gezondheidszorg;<br />

jeugd- en ouderenzorg; ontwikkelingssamenwerking; dierenwelzijn; religie, levensbeschouwing<br />

en spiritualiteit; bevordering van de democratische rechtsorde;<br />

combinatie van vorengenoemde doelen; het financieel of op andere wijze ondersteunen<br />

van een algemeen nut beogende instelling;<br />

t Culturele instelling: een instelling die zich (nagenoeg) uitsluitend richt op cultuur;<br />

t Sociaal belang behartigende instelling (SBBI): behartigt een sociaal belang; is niet<br />

aan een winstbelasting onderworpen dan wel daarvan vrijgesteld; de bestuursleden<br />

ontvangen geen andere beloning dan een onkostenvergoeding en een matig<br />

vacatiegeld;<br />

t Steunstichting SBBI: heeft uitsluitend ten doel geld in te zamelen voor een SBBI;<br />

l verenigingen: niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen of daarvan vrijgestelde<br />

verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid welke ten minste 25 leden tellen<br />

(gevestigd in een EU-lidstaat, de Nederlandse Antillen, Aruba of een bij ministeriële<br />

regeling aangewezen mogendheid);<br />

l het aanmerken als instelling geschiedt op verzoek van de betreffende instelling.<br />

IB 15.10.3 Afzien van vergoedingen<br />

<strong>2013</strong> en 2012<br />

l afzien van de vergoeding voor vrijwilligers als bedoeld in art. 2, lid 6, Wet LB (max<br />

€ 150 per maand en max € 1.500 per jaar), mits:<br />

t instelling heeft verklaring afgegeven dat belastingplichtige vrijwilliger is in de zin<br />

van art. 2, lid 6, Wet LB;<br />

t belastingplichtige kan aanspraak maken op de vrijwilligersvergoeding;<br />

118


t instelling is bereid en in staat die vergoeding te betalen;<br />

t belastingplichtige heeft de vrijheid over de vergoeding te beschikken;<br />

l afzien door vrijwilliger van vergoeding van werkelijk gemaakte kosten:<br />

t voor zover die kosten naar algemeen maatschappelijke opvattingen behoren te<br />

worden vergoed;<br />

t autokosten (anders dan die per taxi) tegen € 0,19/km;<br />

l beide regelingen kunnen cumuleren, maar in dat geval worden de werkelijke kosten<br />

uit de tweede regeling slechts in aanmerking genomen tot het verschil met de vergoeding<br />

uit de eerste regeling.<br />

2011<br />

Giften die betrekking hebben op vervoer per auto – anders dan per taxi – komen voor<br />

€ 0,19/km voor aftrek in aanmerking.<br />

Op de website van de belastingdienst kan gecontroleerd worden of een instelling is aangewezen<br />

als algemeen nut beogende instelling (Anbi).<br />

art. 6.1 t/m 6.40 Wet IB, art. 2, 34 t/m 41 Uitv. reg. IB 2001<br />

IB 16. Heffingskortingen<br />

Op het terrein van de heffingskortingen zijn er in <strong>2013</strong> de nodige wijzigingen. In<br />

<strong>2013</strong> zou de vitaliteitsregeling in werking treden. Voor de heffingskortingen had<br />

dat gevolgen in 2012 en <strong>2013</strong>. In 2012 werd de extra arbeidskorting voor oudere<br />

werknemers (vanaf 57 jaar) afgeschaft en werd de doorwerkbonus (voor werknemers<br />

vanaf 61 jaar) versoberd. In <strong>2013</strong> zou de doorwerkbonus helemaal worden<br />

afgeschaft en zou een nieuwe werkbonus worden ingevoerd die qua vormgeving<br />

veel leek op de in 2012 afgeschafte extra arbeidskorting voor oudere werknemers.<br />

De vitaliteitsregeling is echter afgeblazen. De doorwerkbonus is in <strong>2013</strong> niettemin<br />

definitief verdwenen en aanvankelijk zou ook de nieuwe werkbonus het loodje<br />

leggen. Uiteindelijk is die werkbonus, zij het in sterk gewijzigde vorm, toch doorgegaan.<br />

Verder zijn de heffingskortingen voor directe beleggingen in durfkapitaal,<br />

culturele beleggingen en sociaal-ethische beleggingen met ingang van <strong>2013</strong><br />

komen te vervallen. Tenslotte is er een nieuwe, tijdelijke, heffingskorting ingevoerd<br />

voor belastingplichtigen die de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt<br />

en die een VUT- of pensioenuitkering ontvangen waarop de inkomensafhankelijke<br />

bijdrage voor de Zorgverzekeringswet wordt ingehouden.<br />

Algemeen<br />

De standaardheffingskorting bestaat uit het totaal van de heffingskortingen waarvoor een<br />

belastingplichtige in aanmerking komt. De verschillende heffingskortingen passeren<br />

hierna de revue. Van belang is dat een heffingskorting bestaat uit een IB-deel en<br />

afzonderlijke delen voor de volksverzekeringen AOW, ANW en AWBZ (gecombineerde<br />

heffingskorting). Zo heeft een belastingplichtige die niet verzekerd is voor de volksverzekeringen<br />

slechts recht op het IB-deel van de desbetreffende heffingskorting. In de<br />

hierna volgende overzichten gaan we ervan uit dat recht bestaat op de gecombineerde<br />

heffingskorting, dat wil zeggen zowel het IB-deel als de afzonderlijke delen voor de<br />

119<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


premies volksverzekeringen. Dan moet niettemin nog onderscheid worden gemaakt<br />

tussen belastingplichtigen die de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt en zij<br />

voor wie dat wel het geval is. De laatste categorie is immers geen premie meer verschuldigd<br />

voor de AOW en voor hen geldt daarom een lagere gecombineerde heffingskorting.<br />

Verder is van belang dat de heffingskortingen nooit meer kunnen bedragen dan<br />

de gecombineerde inkomensheffing: dat is het totaal van verschuldigde <strong>inkomstenbelasting</strong><br />

en premies volksverzekeringen. Heffingskortingen als zodanig kunnen dus nooit<br />

leiden tot een teruggave op aangifte. Daarop geldt echter een belangrijke uitzondering:<br />

als er sprake is van een belastingplichtige die een partner heeft en die belastingplichtige<br />

geen of een zeer laag inkomen heeft wordt het verschil tussen de gecombineerde heffingskorting<br />

van de belastingplichtige (minstverdienende partner) en de voor deze belastingplichtige<br />

geldende gecombineerde inkomensheffing aan hem/haar uitbetaald. De gecombineerde<br />

heffingskorting van de belastingplichtige (minstverdienende partner) is daarbij<br />

beperkt tot de algemene heffingskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting, de<br />

ouderschapsverlofkorting en de levensloopverlofkorting.<br />

Voor de uitbetaling van deze heffingskorting aan de minst verdienende partner gelden de<br />

volgende voorwaarden:<br />

l de belastingplichtige dient in het kalenderjaar gedurende meer dan 6 maanden<br />

dezelfde partner te hebben;<br />

l de uitbetaling kan nooit meer zijn dan het verschil tussen de door de meest verdienende<br />

partner verschuldigde gecombineerde inkomensheffing en de voor hem/haar<br />

geldende gecombineerde heffingskorting;<br />

l als de belastingplichtige in het kalenderjaar de leeftijd van 21 jaar (2012: 21 jaar;<br />

2011: 30 jaar) nog niet heeft bereikt mag hij/zij in het kalenderjaar (gedurende meer<br />

dan 6 maanden) niet in belangrijke mate door zijn/haar ouders zijn onderhouden.<br />

In 2009 is begonnen met een “afbouw” van deze heffingskorting voor de minstverdienende<br />

partner. Daarbij wordt de algemene heffingskorting in 15 jaarlijkse stapjes teruggebracht<br />

tot nihil. Voor de duidelijkheid: voor zover de belastingplichtige recht heeft op<br />

arbeidskorting, inkomensafhankelijke combinatiekorting, ouderschapsverlofkorting of<br />

levensloopverlofkorting, worden die heffingskortingen niet getroffen door de “afbouw”.<br />

Sindsdien spreken we over “toetsniveau”.<br />

Als toetsniveau geldt:<br />

l <strong>2013</strong>: 66,67% van de algemene heffingskorting, vermeerderd met de voor de<br />

belastingplichtige geldende arbeidskorting, inkomensafhankelijke combinatiekorting,<br />

ouderschapsverlofkorting en levensloopverlofkorting;<br />

l 2012: 73 1 /3% van de grondslag als gedefinieerd bij <strong>2013</strong>;<br />

l 2010: 80% van de grondslag als gedefinieerd bij <strong>2013</strong>.<br />

Voor <strong>2013</strong> en 2012 geldt echter een toetsniveau van 86 2 /3% indien:<br />

l belastingplichtige is geboren ná 31 december 1962 maar vóór 1 januari 1972; of<br />

l tot het huishouden van de belastingplichtige in het kalenderjaar gedurende meer dan<br />

6 maanden een kind behoort dat:<br />

t bij de aanvang van het kalenderjaar nog geen 6 jaar is; en<br />

t op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven.<br />

120


Het toetsniveau is 100% indien:<br />

l belastingplichtige is geboren vóór 1 januari 1963 (2012);<br />

l belastingplichtige is geboren vóór 1 januari 1972 (2011); of<br />

l tot het huishouden van belastingplichtige gedurende meer dan 6 maanden een kind<br />

behoort (2011) dat:<br />

t bij de aanvang van het kalenderjaar nog geen 6 jaar is; en<br />

t op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven.<br />

Standaardheffingskorting<br />

De standaardheffingskorting is opgebouwd uit één of meer van de volgende onderdelen<br />

Heffingskortingen in € personen<br />

< AOW­leeftijd<br />

personen<br />

> AOW­leeftijd<br />

<strong>2013</strong> 2012 2011 <strong>2013</strong> 2012 2011<br />

l algemene heffingskorting 2.001 2.033 1.987 1.034 934 910<br />

l arbeidskorting lage inkomens (maximaal) 1.723 1.611 890 740 1.081<br />

t tot 57 jaar 1.574<br />

t 57, 58 of 59 jaar 1.838<br />

t 60 of 61 jaar 2.100<br />

t 62 jaar of ouder 2.362<br />

l arbeidskorting hoge inkomens (maximaal) 550 1.533 284 704 1.046<br />

t tot 57 jaar 1.497<br />

t 57, 58 of 59 jaar 1.761<br />

t 60 of 61 jaar 2.023<br />

t 62 jaar of ouder 2.285<br />

l doorwerkbonus (zie tabel hierna)<br />

l werkbonus 1.100<br />

l inkomensafhankelijke combinatiekorting<br />

(maximaal)<br />

l ouderschapsverlofkorting per verlofuur 4,24 4,18 4,11<br />

2.133 2.133 1.871 1.101 980 857<br />

l alleenstaande-ouderkorting 947 947 931 489 435 427<br />

l aanvullende alleenstaande<br />

ouderkorting (maximaal)<br />

1.319 1.319 1.523 681 606 697<br />

l ouderenkorting<br />

t verzamelinkomen ≤ 35.450 1.032 762 739<br />

t verzamelinkomen > 35.450 150<br />

l alleenstaande ouderenkorting 429 429 421<br />

121<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


Heffingskortingen in € personen<br />

< AOW­leeftijd<br />

l levensloopverlofkorting (per jaar<br />

van deelname)<br />

l jonggehandicaptenkorting 708 708 696<br />

Heffingskortingen in €<br />

122<br />

personen<br />

> AOW­leeftijd<br />

<strong>2013</strong> 2012 2011 <strong>2013</strong> 2012 2011<br />

205 205 201<br />

<strong>2013</strong> 2012 2011<br />

l korting voor:<br />

t directe beleggingen in durfkapitaal, culturele beleggingen vervallen 0,7%* 1,0%*<br />

t groene beleggingen 0,7% 0,7%* 1,0%*<br />

* = van de vrijstelling in box III<br />

Algemene heffingskorting<br />

Iedere belastingplichtige heeft recht op de algemene heffingskorting van € 2.001 (2012:<br />

€ 2.033; 2011: € 1.987).<br />

Arbeidskorting<br />

De arbeidskorting geldt voor de belastingplichtige die door tegenwoordige arbeid, winst<br />

uit een of meer ondernemingen, loon of resultaat uit een of meer werkzaamheden<br />

(arbeidskortingsgrondslag) geniet.<br />

De arbeidskorting bedraagt € 1.723 (2012: € 1.611; 2011: € 1.574).<br />

Arbeidskorting oudere werknemers (2011)<br />

leeftijd verhoogde arbeidskorting in €<br />

2011<br />

> 57 < 60 1.838<br />

> 60 < 62 2.100<br />

> 62 < 65 2.362<br />

Doorwerkbonus<br />

De doorwerkbonus geldt voor de belastingplichtige die bij het begin van het jaar ten<br />

minste 61 jaar is en een arbeidskortingsgrondslag heeft die meer bedraagt dan € 9.295.<br />

In de volgende tabel is de doorwerkbonus weergegeven, bij een bepaalde leeftijd. De<br />

doorwerkbonusgrondslag is het deel van de arbeidskortingsgrondslag dat € 9.295 te<br />

boven gaat, maar bedraagt maximaal € 47.871. De genoemde bedragen betreffen 2012.<br />

(Voor 2011 zijn die bedragen respectievelijk € 9.209 en € 47.071). De doorwerkbonus is<br />

met ingang van <strong>2013</strong> afgeschaft.


Leeftijd op<br />

1 januari<br />

% van doorwerk­<br />

bonusgrondslag<br />

maximale bonus in €<br />

2012 2011<br />

61 1,5 (2011: 5) 719 2.354<br />

62 6 (2011: 7) 2.873 3.295<br />

63 8,5 (2011: 10) 4.070 4.708<br />

64 2 958 942<br />

65 2 958 942<br />

66 en ouder 1 479 471<br />

Werkbonus (<strong>2013</strong>)<br />

De belastingplichtige heeft recht op de werkbonus als hij:<br />

l loon, winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden heeft;<br />

l hij bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 60, maar nog niet die van 64 jaar<br />

heeft bereikt;<br />

De werkbonus bedraagt:<br />

l 57,763% van het arbeidsinkomen voor zover dat meer bedraagt dan € 17.139, maar<br />

maximaal € 1.100;<br />

l verminderd, maar niet verder dan tot nihil, met 10,502% voor zover het arbeidsinkomen<br />

meer bedraagt dan € 22.852.<br />

Toelichting<br />

Een ingewikkelde formule die, voor <strong>2013</strong>, erop neer komt dat de bonus maximaal<br />

(€ 1.100) is bij een arbeidsinkomen tussen 100% en 120% van het wettelijk minimumloon<br />

en daarboven lineair wordt afgebouwd tot nihil bij 175% van het wettelijk minimumloon.<br />

Inkomensafhankelijke combinatiekorting<br />

Als een belastingplichtige:<br />

l inkomen heeft uit tegenwoordige arbeid van meer dan € 4.814 (2012: € 4.814; 2011:<br />

€ 4.734), winst uit één of meer ondernemingen, loon of resultaat uit één of meer<br />

werkzaamheden, of in aanmerking komt voor de zelfstandigenaftrek;<br />

l in het kalenderjaar ten minste 6 maanden (deze eis geldt niet bij het overlijden van de<br />

belastingplichtige of het kind) tot zijn huishouden een kind behoort dat:<br />

t aan het begin van het jaar nog geen 12 jaar is; en<br />

t gedurende die tijd op hetzelfde woonadres staat ingeschreven in de basisadministratie<br />

persoonsgegevens; en<br />

l in het kalenderjaar geen partner heeft of als hij wel een partner heeft, hij in het<br />

kalenderjaar met tegenwoordige arbeid minder aan winst uit één of meer onderneming<br />

en loon of resultaat uit één of meer werkzaamheden heeft genoten dan zijn partner met<br />

tegenwoordige arbeid uit die bronnen heeft genoten;<br />

l het basisbedrag van de korting is € 1.024 (2012: € 1.024; 2011: € 780) en bedraagt<br />

maximaal € 2.133 (2012: € 2.133; 2011: € 1.871). Het maximum wordt bereikt bij een<br />

arbeidsinkomen van € 32.539 (2012: € 32.539; 2011: € 33.444).<br />

123<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


Ouderschapsverlofkorting<br />

De belastingplichtige die in het kalenderjaar:<br />

l gebruik maakt van zijn recht op ouderschapsverlof;<br />

l een voorziening in tijd of geld in het kader van een levensloopregeling opbouwt;<br />

heeft recht op de ouderschapsverlofkorting.<br />

De ouderschapsverlofkorting bedraagt:<br />

l 1 /8 van 50% van het wettelijk minimumloon per werkdag; dat is voor <strong>2013</strong> € 4,24<br />

(2012: € 4,18; 2011: € 4,11) per verlofuur;<br />

l maximaal het in het voorafgaande kalenderjaar genoten belastbare loon verminderd<br />

met het in het kalenderjaar genoten belastbare loon.<br />

Alleenstaande­ouderkorting<br />

De alleenstaande-ouderkorting van € 947 (2012: € 947; 2011: € 931) geldt voor de<br />

belastingplichtige die gedurende meer dan 6 maanden (deze eis geldt niet bij het overlijden<br />

van de belastingplichtige of het kind) in het kalenderjaar:<br />

l geen partner heeft;<br />

l een huishouding voert met een kind dat:<br />

t in belangrijke mate door hem wordt onderhouden; en<br />

t gedurende die tijd op hetzelfde woonadres staat ingeschreven in de basisadministratie<br />

persoonsgegevens;<br />

l een huishouding voert waartoe geen anderen behoren dan kinderen die aan het begin<br />

van het jaar nog geen 18 (2012: 18; 2011: 27) jaar zijn.<br />

Aanvullende alleenstaande­ouderkorting<br />

De belastingplichtige:<br />

l die de alleenstaande-ouderkorting geniet;<br />

l die tegenwoordige arbeid verricht; en<br />

l tot wiens huishouden gedurende meer dan 6 maanden (deze eis geldt niet bij het<br />

overlijden van de belastingplichtige of het kind) in het kalenderjaar een kind behoort<br />

dat:<br />

t aan het begin van het jaar nog geen 16 jaar is; en<br />

t dat gedurende die tijd op hetzelfde woonadres staat ingeschreven in de basisadministratie<br />

persoonsgegevens;<br />

heeft recht op de aanvullende alleenstaande-ouderkorting.<br />

De aanvullende alleenstaande-ouderkorting bedraagt:<br />

l 4,3% van het bedrag dat in verband met tegenwoordige arbeid aan winst uit een of<br />

meer ondernemingen, loon of resultaat uit een of meer werkzaamheden is begrepen in<br />

het belastbare inkomen uit werk en woning;<br />

l maximaal € 1.319 (2012: € 1.319; 2011: € 1.523).<br />

Levensloopverlofkorting<br />

De levensloopverlofkorting:<br />

l geldt voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar beschikt over een ingevolge<br />

een levensloopregeling opgebouwde voorziening;<br />

l is niet van toepassing voor de belastingplichtige die een aanspraak ingevolge de<br />

levensloopregeling afkoopt/vervreemdt;<br />

124


l is gelijk aan het bedrag waarover met toepassing van de levensloopregeling wordt<br />

beschikt, maar ten hoogste € 205 (2012: € 205; 2011: € 201) per kalenderjaar waarin<br />

een voorziening in tijd of geld in het kader van een levensloopregeling is opgebouwd,<br />

verminderd met de bedragen aan levensloopverlofkorting die in voorgaande jaren zijn<br />

genoten;<br />

l de levensloopregeling is in 2012 afgeschaft; de levensloopverlofkorting is dan alleen<br />

nog van belang voor situaties die vallen onder het (ruime) overgangsrecht.<br />

Jonggehandicaptenkorting<br />

De jonggehandicaptenkorting van € 708 (2012: € 708; 2011: € 696) geldt voor de<br />

belastingplichtige die:<br />

l in het kalenderjaar recht heeft op toekenning van een uitkering op grond van de Wet<br />

arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong);<br />

l geen recht heeft op de ouderenkorting.<br />

Ouderenkorting<br />

De ouderenkorting van € 1.032 (2012: € 762; 2011: € 739) geldt voor de belastingplichtige<br />

die:<br />

l bij het einde van het kalenderjaar – of bij het einde van de belastingplicht in de loop<br />

van het jaar – de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt; en<br />

l een verzamelinkomen heeft van ≤ € 35.450 (2012: € 35.450; 2011: € 34.857);<br />

De ouderenkorting bedraagt € 150 (<strong>2013</strong>) voor de belastingplichtige die:<br />

l bij het einde van het kalenderjaar – of bij het einde van de belastingplicht in de loop<br />

van het jaar – de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt; en<br />

l een verzamelinkomen heeft van > € 35.450 (<strong>2013</strong>).<br />

Alleenstaande ouderenkorting<br />

De alleenstaande ouderenkorting van € 429 (2012: € 429; 2011: € 421) geldt voor de<br />

belastingplichtige die recht heeft op een AOW-uitkering voor alleenstaanden.<br />

Korting voor maatschappelijke beleggingen<br />

l groene beleggingen: 0,7% (2012: 0,7%; 2011: 1,0%) van het in box 3 vrijgestelde<br />

bedrag;<br />

l sociaal ethische beleggingen 2012 en 2011: 0,7% (2012); 1,0% (2011) van het in<br />

box 3 vrijgestelde bedrag.<br />

Toelichting<br />

De vrijstelling voor sociaal-ethische beleggingen is in <strong>2013</strong> afgeschaft.<br />

Korting voor directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen<br />

De korting bedraagt voor 2012: 0,7% en voor 2011: 1,0% van het vrijgestelde bedrag<br />

voor directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen.<br />

Deze korting is met ingang van <strong>2013</strong> komen te vervallen.<br />

125<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


Tijdelijke heffingskorting voor VUT en (pré)pensioen (<strong>2013</strong>)<br />

De belastingplichtige heeft recht op deze heffingskorting als:<br />

l hij bij het einde van het kalenderjaar de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet heeft<br />

bereikt;<br />

l hij een pensioen- of VUT-uitkering geniet;<br />

l op deze uitkering de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet wordt ingehouden.<br />

De heffingskorting bedraagt 1% van de pensioen- en/of VUT-uitkering met een maximum<br />

van € 182.<br />

art. 8.1 t/m 8.20 Wet IB, art. 44c Uitv. reg. IB<br />

IB 17. Heffing<br />

IB 17.1 Aanslag<br />

Er wordt een aanslag opgelegd indien:<br />

l het verschil tussen de verschuldigde belasting en het saldo van de gezamenlijke voorheffingen<br />

en voorlopige teruggaven (voorheffingssaldo) > dan € 45 (2012: € 45; 2011:<br />

€ 44), behalve als de belastingplichtige in de loop van het kalenderjaar 65 jaar wordt;<br />

en<br />

t een verzamelinkomen heeft dat alleen uit een AOW-uitkering bestaat, behalve als:<br />

] een voorlopige teruggaaf is vastgesteld waarbij ook rekening is gehouden met<br />

negatieve bestanddelen van het belastbare inkomen; of<br />

] een voorlopige teruggaaf is vastgesteld waarbij de gecombineerde heffingskorting<br />

bij minstverdienende partner geheel of gedeeltelijk ten onrechte of tot<br />

een te hoog bedrag in aanmerking is genomen;<br />

t als de belastingplichtige een niet in Nederland wonende artiest of beroepssporter<br />

is (artikel 5a Wet LB), dan wel lid is van een buitenlands gezelschap (artikel 5b<br />

Wet LB) en zijn verzamelinkomen uitsluitend bestaat uit gage (artikel 35 of 35g<br />

Wet LB);<br />

l de belastingplichtige binnen de daartoe gestelde termijnen aangifte heeft gedaan.<br />

Een nihilaanslag wordt opgelegd als:<br />

l de belastingplichtige binnen de daartoe gestelde termijn aangifte heeft gedaan; en<br />

l het voorheffingssaldo de verschuldigde belasting met maximaal € 14 te boven gaat<br />

(de voorheffingen en de voorlopige teruggaven worden dan niet verrekend).<br />

Het vorenstaande geldt ook indien een conserverende aanslag wordt opgelegd.<br />

IB 17.2 Voorheffingen<br />

De voorheffingen zijn:<br />

l de geheven loonbelasting (met uitzondering van de als eindheffing geheven loonbelasting);<br />

l de geheven dividendbelasting behalve de dividendbelasting die is ingehouden:<br />

126


t van een belastingplichtige die niet tevens de uiteindelijk gerechtigde is tot de<br />

opbrengst waarop dividendbelasting is ingehouden;<br />

t op de opbrengst die deel uitmaakt van een voorziening ingevolge een levensloopregeling<br />

of een stamrechtspaarrekening of stamrechtbeleggingsrecht;<br />

t op de opbrengst die deel uitmaakt van een spaarrekening eigen woning of een<br />

beleggingsrecht eigen woning of een lijfrentespaarrekening eigen woning of een<br />

lijfrentebeleggingsrecht;<br />

l de geheven kansspelbelasting die betrekking heeft op bestanddelen van het verzamelinkomen;<br />

l de door België (2011), Luxemburg, Oostenrijk, geheven bronbelasting over een uit<br />

die mogendheid als uiteindelijk gerechtigde in de zin van de spaarrenterichtlijn ontvangen<br />

rentebetaling;<br />

l ten aanzien van een belastingplichtige die deel uitmaakt van een buitenlands gezelschap:<br />

een evenredig deel van de loonbelasting die is geheven over de door een<br />

buitenlands gezelschap ontvangen gage.<br />

De voorheffingen worden niet verrekend met de belasting over een conserverende<br />

aanslag.<br />

127<br />

INKOMSTEN-<br />

BELASTING


128

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!