05.09.2013 Views

WoodbrookersCahier nummer 7 - Vereniging Woodbrookers Barchem

WoodbrookersCahier nummer 7 - Vereniging Woodbrookers Barchem

WoodbrookersCahier nummer 7 - Vereniging Woodbrookers Barchem

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

TER ZAKE<br />

‘<strong>Vereniging</strong> geen doel<br />

maar middel’<br />

Marijke Sondorp, de nieuwe voorzitter van de <strong>Vereniging</strong><br />

<strong>Woodbrookers</strong> <strong>Barchem</strong><br />

De <strong>Vereniging</strong> <strong>Woodbrookers</strong> <strong>Barchem</strong> moet voor de zoveelste<br />

keer sinds 1908 haar koers opnieuw formuleren nu de overgang<br />

plaatsvindt van <strong>Woodbrookers</strong>huis naar het Woodbrooke<br />

Hotel. Zojuist is een nieuwe voorzitter aangetreden, Marijke<br />

Sondorp. Op basis van een met haar gevoerd gesprek is deze<br />

inleiding voor het nieuwe <strong>Woodbrookers</strong> Cahier geschreven.<br />

Sondorp ziet zowel bij de <strong>Woodbrookers</strong> als bij andere<br />

maatschappelijke organisaties met een rijke traditie de<br />

vergrijzing toenemen. Volgens haar is onze vereniging in feite<br />

een middel en geen doel en is dat ook nooit geweest. ‘Het was<br />

een manier om met elkaar – georganiseerd – bijeen te komen<br />

om te praten en te discussiëren in een bepaalde atmosfeer.<br />

Onze vereniging heeft van daaruit sporen nagelaten in de<br />

maatschappij. Als deze taak van de vereniging naar buiten toe<br />

volbracht zou zijn, kan men zich afvragen waarom dan de boel<br />

in stand zou moeten worden gehouden.’<br />

‘Praten en ontmoeten in <strong>Barchem</strong> geeft velen de kans om<br />

bij te tanken, te reflecteren en om de dagelijkse bezigheden<br />

weer optimaal te kunnen doen. Deze mogelijkheid is nog<br />

steeds belangrijk.’ Sondorp heeft daar zelf altijd veel plezier<br />

aan beleefd. Volgens haar hebben zowel leden als niet-leden<br />

persoonlijk veel gehad aan de lezingen, de cursussen, de<br />

ontmoetingen en aan de nachtelijke zittingen en wandelingen<br />

in <strong>Barchem</strong>. Al deze mogelijkheden bestaan er tegenwoordig<br />

voor iedereen in het hele land – ook in het buitenland.<br />

Ofschoon de <strong>Woodbrookers</strong> hierin niet meer uniek zijn wil de<br />

nieuwe voorzitter dit wel graag in <strong>Barchem</strong> in stand houden en<br />

zo mogelijk uitbreiden. Daarom zou de vereniging behouden<br />

moeten blijven. Mocht er geen belangstelling meer voor zijn<br />

omdat een jongere generatie zoveel andere dingen te doen<br />

heeft en zoveel keuzes heeft dat ze hiervan geen gebruik wenst<br />

te maken, dan houdt het volgens haar op.<br />

‘Het lijkt me voor onze vereniging belangrijk om zich te<br />

richten op het oosten van het land. Ook zouden we in deze<br />

contreien gaandeweg meer met soortgelijke verenigingen<br />

kunnen samenwerken. Graag zou ik over tien jaar zien dat we<br />

dezelfde mogelijkheden behouden hebben of deze zelfs hebben<br />

uitgebreid. Ondanks onze staat van dienst moeten we oppassen<br />

dat onze vereniging zich niet verheven voelt boven andere. We<br />

zijn namelijk niet (meer) uniek; wel hebben we ons eigen thuis!<br />

Laten we daar dan gebruik van maken volgens de traditie van<br />

de <strong>Woodbrookers</strong>’, aldus Marijke Sondorp.<br />

(AK/WL)<br />

1


WOODBROOKERS VAN TOEN<br />

J.A. de Koning en<br />

W. Verkade in hun<br />

aandacht voor<br />

Walther Rathenau<br />

Toen de pionier van de zakencursus in <strong>Barchem</strong>, de theoloog<br />

J.A. de Koning, in 1930 promoveerde op een proefschrift over<br />

Walther Rathenau, waren de <strong>Woodbrookers</strong> hem al bijna<br />

een decennium voorgegaan in aandacht voor deze Duitse<br />

grootindustrieel en schrijver over economische ordening en<br />

planning. Mannen als de jurist-theoloog M.J.A. Moltzer, de<br />

theoloog-socioloog W. Banning, de jurist-socioloog J. Bierens<br />

de Haan en de econoom-scheikundige Ed. van Cleeff waren<br />

al sinds begin jaren twintig met de ideeën van Rathenau in<br />

de weer. De dubbele disciplines worden expres opgesomd,<br />

omdat ze een goede aansluiting hebben gegeven op de bij<br />

uitstek multidisciplinaire Rathenau, de man met de vele<br />

eigenschappen. Zelfs de meisjeskring van de <strong>Woodbrookers</strong><br />

had Rathenau op het programma.<br />

Jan de Koning (1899-1973) komt echter de eer toe in Nederland<br />

de eerste systematische uiteenzetting over Rathenau te hebben<br />

geschreven. Zijn proefschrift (Leiden, promotor H.T. de Graaf)<br />

verscheen bij uitgeverij Van Loghum Slaterus te Arnhem, waar<br />

de bij de <strong>Woodbrookers</strong> betrokken voormalige predikant<br />

J.L. van Tricht directeur was. Een jaar eerder was bij dezelfde<br />

uitgever de vertaling van de biografie door Harry Graf Kessler<br />

over Walther Rathenau verschenen. Wie de ‘geautoriseerde<br />

vertaling’ heeft verzorgd is nog niet achterhaald, maar het<br />

ligt voor de hand aan een van de Rathenau-adepten uit de<br />

<strong>Woodbrookers</strong>kring te denken, zeker als men weet dat Van<br />

2<br />

Cleeffs met De Koning zeer<br />

verwante boek over sociaaleconomische<br />

ordening, met<br />

veel aandacht voor Rathenau,<br />

ook bij Van Loghum Slaterus<br />

is verschenen (in 1939). 1<br />

Deze uitgever was zo’n<br />

beetje de huisdrukker van de<br />

<strong>Barchem</strong>beweging.<br />

In de sfeer van vrijzinnigheid<br />

en reformideeën wemelde het<br />

van dubbel- en nog meer talenten. Ook Ed. van Cleeff had veel<br />

Rathenau zelf was een meester op aandacht voor Rathenau<br />

vele wapens, evenals de met hem<br />

bevriende theoloog- socioloogeconoom<br />

Ernst Troeltsch dat was, en in de Nederlandse<br />

<strong>Barchem</strong>kring de eerdergenoemde inleiders van Rathenau, met<br />

Jan de Koning voorop.<br />

De Koning was een theoloog met een grote sociaaleconomische<br />

en politieke belangstelling. Hij waarschuwde al<br />

vroeg, in 1931, tegen de gevaren van het nationaalsocialisme.<br />

De remonstrantse hoogleraar G.J. Hoenderdaal typeerde<br />

Jan de Koning eind jaren tachtig als de beste organisator<br />

die het vrijzinnig protestantisme hier heeft gehad. 2 De<br />

Koning was van 1925 tot 1933 algemeen secretaris van de<br />

Vrijzinnig Christelijke Jeugdcentrale VCJC, die trouwens<br />

ook uit <strong>Barchem</strong>se bodem is ontsproten, was voorzitter van<br />

het hoofdbestuur van de Nederlandse Protestantenbond NPB<br />

(1934-1940), had redacteurschappen bij tal van bladen en was<br />

maar liefst achtendertig jaar lang voorzitter van de Centrale<br />

Commissie van het Vrijzinnig Protestantisme en, zij het<br />

korter, ook van de VPRO. Bovendien was hij van 1933 tot<br />

1953 remonstrants predikant in Utrecht. Zijn sociaal-politieke<br />

interesse kon De Koning vooral uitleven bij de <strong>Woodbrookers</strong>,


waar hij een van de initiatiefnemers van de zakencursus was,<br />

daarin duidelijk geïnspireerd door zijn Rathenau-studie. In<br />

het bestuur van de Centrale Commissie (CC in de wandeling)<br />

kwam hij zijn mede-<strong>Woodbrookers</strong> Van Holk, Kleijn,<br />

Banning, Schermerhorn en... W. Verkade tegen. Deze laatste<br />

lichten wij er nu uit, omdat ook Verkade hogelijk in Rathenau<br />

geïnteresseerd was en over hem heeft gepubliceerd.<br />

Willem Verkade (1905-1990) stamde uit de Zaanse familie<br />

van koekfabrikanten. Hij was de zoon van de toneelspeler<br />

Eduard Verkade, die het acteren verkoos boven het fabriceren,<br />

en Johanna van Wulfften Palthe, die in het <strong>Barchem</strong>blad Het<br />

Kouter over toneel heeft geschreven. Ook Willem Verkade<br />

deelde in de veelzijdigheid van het vrijzinnige milieu, daarin<br />

geholpen door het verlicht ondernemerschap van de Verkades,<br />

dat ook in verband blijkt te staan met talent elders in de familie<br />

op het gebied van de beeldende kunst. Jurist van opleiding<br />

heeft Willem Verkade uiteenlopende functies vervuld als<br />

algemeen secretaris van de VCJC als opvolger van Jan de<br />

Koning, daarna als journalist (De Groene Amsterdammer,<br />

Het Volk en het blad Je Maintiendrai van de Nederlandse<br />

Volksbeweging) en vervolgens participeerde hij onder andere<br />

in cultuurgeoriënteerde werkkringen in Gelderland en voor de<br />

Unesco. Verkade was zoals een goed Woodbrooker uit die tijd<br />

betaamde zowel geïnteresseerd in socialisme als in liberalisme<br />

en publiceerde daar ook over. Zijn proefschrift uit 1935 ging<br />

over Thorbecke.<br />

De opvattingen van De Koning en Verkade, voor de eerste<br />

postuum, troffen elkaar voor het laatst in een bundel opstellen<br />

Om het gelaat van een nieuwe tijd: verder gaan met Jan<br />

de Koning, 3 waarin Rathenau een belangrijk thema was.<br />

Het boek bevat een herdruk van een voor het Maandblad<br />

voor Evangelie en Cultuur Wending geschreven artikel dat<br />

De Koning in 1967 leverde ter herdenking van Rathenau’s<br />

honderdste geboortejaar. Het gaf de auteur de gelegenheid<br />

onder de titel De actualiteit van Rathenau’s sociale profetie de<br />

houdbaarheid te testen van wat hij zevenendertig jaar eerder<br />

in zijn proefschrift had geschreven. Redacteur Verkade zelf<br />

ging in op Het blijvende in de maatschappijkritiek van Walther<br />

Rathenau, terwijl hij ook nog een levensschets van De Koning<br />

bijdroeg.<br />

De Koning bedoelde met zijn proefschrift ‘Rathenau’s<br />

denkbeelden over onze samenleving’ blijkens de inleiding ‘een<br />

bijdrage te leveren tot de zedenleer van het Christendom’. De<br />

tijd heeft wel zijn werk gedaan als men leest wat Verkade ruim<br />

veertig jaar later voorstelt als passender ondertitel: bijdrage tot<br />

een algemene sociale zedenleer voor de hooggemechaniseerde<br />

maatschappij. Want ‘mechanisatie’ is het sleutelwoord in<br />

Rathenau’s wereld- en mensbeschouwing. Enerzijds – en hier<br />

is de industrieel aan het woord – is die hard nodig om welvaart<br />

te verschaffen aan een groeiende bevolking, anderzijds is de<br />

mechanisatie een grote bedreiging van ‘de ziel’ van de mens,<br />

zeggen wij met De Koning uit 1930: ‘het vol-menschelijk<br />

leven’. Het is de centrale tegenspraak in het oeuvre van<br />

Rathenau, waarvan tal van andere ambivalenties bij hem<br />

zijn af te leiden. Wij kunnen in deze rubriek nu niet nader<br />

op Rathenau’s denken ingaan en verwijzen daarvoor naar<br />

<strong>Barchem</strong> Berichten 4 en het <strong>Woodbrookers</strong> Cahier 5 , waarin dat<br />

wel is gedaan.<br />

In 1967 herinnert De Koning eraan dat Rathenau in een reeks<br />

geschriften evenzoveel modellen heeft gegeven van Der<br />

neue Staat, Die neue Wirtschaft en Die neue Gesellschaft.<br />

‘Trouwens ook ten onzent zijn in die jaren de vragen van<br />

socialisatie, medezeggenschap, gemechaniseerde arbeid en<br />

dergelijke, ruimschoots en met bewogenheid aan de orde<br />

gesteld en behandeld’, aldus de schrijver terugblikkend. De<br />

Koning heeft de indruk dat deze discussies en projecten door<br />

de crisis van de jaren dertig en de opkomst van totalitaire<br />

stelsels op de achtergrond zijn geraakt. Ten onrechte,<br />

3


zo zegt hij duidelijk, want de actualiteit van Rathenau’s<br />

waarschuwingen is onaangetast (ook, weer veertig jaar verder,<br />

nu nog, kan men toevoegen, WL). Want, zegt De Koning,<br />

‘Walther Rathenau heeft met zijn publicaties (...) een<br />

‘document humain’ geleverd, waaruit wij de analyse en de<br />

diagnose van deze twintigste-eeuwse geïndustrialiseerde<br />

samenleving kunnen aflezen, en – wat nog belangrijker is –<br />

kunnen sonderen waar de kritische punten gelegen zijn.’<br />

Verkade stemt volledig in met De Konings signalement en<br />

houdt Rathenaus ‘profetische kritiek’ voor inhoudsvoller en<br />

dieper borend dan die van diens tijdgenoten, geestverwanten<br />

als Friedrich Naumann en Max Weber, maar ook van<br />

jaren zestig-idolen als Che Guevara of Herbert Marcuse.<br />

Verkade legt een direct verband tussen de inhoud van De<br />

Konings proefschrift en de opzet van de zakencursussen in<br />

<strong>Barchem</strong>. En via deze ‘<strong>Barchem</strong>route’ op de Nederlandse<br />

overlegeconomie van na de oorlog. Want het zegt toch wel<br />

iets dat een insider als Verkade de zakencursus koppelt aan<br />

de Arbeidersgemeenschap der <strong>Woodbrookers</strong> die samen peet<br />

hebben gestaan voor hét oer-instrument van het poldermodel:<br />

de Stichting van de Arbeid. (WL)<br />

Literatuur<br />

1. <strong>Woodbrookers</strong> Cahier 5/6 (2011)<br />

2. In ‘Tussen Geest en tijdgeest’, waarin De Koning veelvuldig voorkomt,<br />

De Ploeg, Utrecht (1989)<br />

3. Het Wereldvenster, Baarn (1974)<br />

4. <strong>Barchem</strong> Berichten 3 (2007) 29-31<br />

5. <strong>Woodbrookers</strong> Cahier 2 (2009) 3-14<br />

4


DOCUMENT<br />

Walther Rathenau als<br />

Europeaan<br />

Frans-Duitse verzoening in Luxemburg<br />

De Duitse denker en grootindustrieel Walther Rathenau<br />

was niet alleen als schrijver over een humane industriële<br />

samenleving zijn tijd ver vooruit toen hij de Europese<br />

eenwording voorzag, maar werkte daar als fabrikant<br />

en bezoeker van culturele en politieke salons ook als<br />

wegbereider aan mee. In de politiek uiterst gevoelige jaren<br />

vlak na de Eerste Wereldoorlog leverde hij daaraan een<br />

belangrijke bijdrage door in Luxemburg contact te hebben<br />

met het echtpaar Mayrisch - de Saint-Hubert en door hun<br />

bemiddeling met de beroemde Franse schrijver André Gide.<br />

Rathenau en Gide ontmoetten elkaar op Schloss Colpach, in<br />

het zuiden, vlak tegen de Belgische grens, het woonoord van<br />

Emile en Aline Mayrisch - de Saint-Hubert. Mayrisch (1862-<br />

1928) had de leiding over het staalconcern Arbed, dat in<br />

1911 uit het samengaan van een aantal familiebedrijven was<br />

ontstaan. Zijn vrouw (1874-1947) hield een culturele salon,<br />

gericht op vooral de Franse literatuur. Zij schreef ook voor het<br />

letterkundige tijdschrift Nouvelle Revue Française. Colpach<br />

had al een muzische traditie sinds in de negentiende eeuw de<br />

Hongaarse schilder Munkacsy er had gewoond, die ook Franz<br />

Liszt onder zijn bezoekers telde. Emile Mayrisch, had een<br />

natuurkundige studie achter de rug, vergelijkbaar met die van<br />

de vijf jaar jongere Rathenau. Ook als verlicht ondernemer<br />

was Mayrisch verwant met Rathenau. Hij voerde een reeks<br />

van sociale maatregelen in, zoals ziektekostenvoorzieningen<br />

voor zijn personeel, beperking van de arbeidstijd (per dag<br />

en vakantie toestaan), kinderopvang en scholen, en eigen<br />

Omdat Walther Rathenau via publicaties over hem in<br />

Nederland veel invloed heeft gehad in <strong>Woodbrookers</strong>kring<br />

wordt van tijd tot tijd in het <strong>Woodbrookers</strong> Cahier aandacht<br />

aan hem besteed. Ditmaal over contacten in Luxemburg in<br />

‘Europese geest’.<br />

winkels met gematigde prijzen voor zijn werknemers. Zijn<br />

vrouw steunde hem hierin en had bovendien als speerpunten<br />

vrouwenemancipatie en medische zorg met onder andere<br />

ondersteuning van het Rode Kruis.<br />

Als Luxemburgers, met een gemengde cultuur tussen<br />

Duitsland en Frankrijk, waren zij bij uitstek Europeanen.<br />

Mayrisch als de man van Arbed, de directe voorloper van<br />

de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS).<br />

Cultureel blijkt dat uit hun intensieve contacten met andere<br />

overgangsfiguren/kosmopolieten als Graf Coudenhove-Kalergi<br />

(volkenbondspionier), de filosofen Bernard Groethuysen en<br />

Karl Jaspers, de essayist Ernst Robert Curtius, de dichter<br />

Rilke, de politieke denker Hendrik de Man uit België en de<br />

Duits/Franse schrijfster Annette Kolb. Hun dochter Andrée<br />

Mayrisch (1901-1976) trouwde met Pierre Viénot, die in de<br />

jaren twintig de leiding had van de Berlijnse vestiging van het<br />

Comité franco-allemand dat werkte aan betere betrekkingen<br />

tussen beide landen. Andrée Viénot-Mayrisch was later<br />

‘Dat hij met grootindustriëlen over de industrie en met<br />

bankiers over de economie kon praten was te begrijpen;<br />

maar hij was in staat even onbeperkt over moleculaire<br />

natuurkunde, mystiek of duivenschieten te kouten. Hij<br />

was een buitengewoon goed spreker; als hij eenmaal<br />

was begonnen hield hij evenmin op als dat men een boek<br />

kan afsluiten voor daarin alles is gezegd wat dringend<br />

op verwoording wacht; maar hij had een stil voorname,<br />

vloeiende manier van spreken, een manier die bijna treurig<br />

was over zichzelf, zoals een door donker struikgewas<br />

5


6<br />

omzoomde beek, en dat gaf aan zijn vele praten iets<br />

noodzakelijks. Zijn belezenheid en zijn geheugen waren<br />

werkelijk enorm; hij kon specialisten de subtielste<br />

trefwoorden op hun gebied geven, maar kende evengoed<br />

elke belangrijke figuur uit de Engelse, de Franse of Japanse<br />

adel en wist alles van de ren- en golfbanen, niet alleen in<br />

Europa, maar ook in Australië en Amerika.(...)<br />

(Over Paul Arnheim, alias Walther Rathenau, ‘een rijke jood,<br />

een zonderling die gedichten schreef, de kolenprijs dicteerde<br />

en een persoonlijke vriend was van de Duitse keizer’, uit Der<br />

Mann ohne Eigenschaften van Robert Musil).<br />

Aline Mayrisch - de<br />

Saint-Hubert was<br />

de gastvrouw van<br />

Rathenau en Gide<br />

als socialistische politica betrokken bij<br />

het werk van een belangrijke pionier van<br />

de Europese Gemeenschap, de eveneens<br />

in Luxemburg geboren Robert Schuman.<br />

Het laat zich verstaan dat Walther<br />

Rathenau zich bij het echtpaar Mayrisch<br />

thuis heeft gevoeld, een milieu dat zich<br />

bovendien bevond in een schitterende<br />

omgeving. En zoals altijd bij Rathenau:<br />

zaken en ‘Die Seele’ worden dicht bij<br />

elkaar behartigd. Zo is hij van 22 tot 24<br />

september 1920 op Colpach, krap negen<br />

maanden na het van kracht worden van<br />

de vredesverdragen van Versailles.<br />

Gedurende de Eerste Wereldoorlog was<br />

Rathenau, met alle reserves overigens die hij tegenover de<br />

oorlogsbeluste Duitse elite had, belast met de leiding over de<br />

grondstoffenvoorziening. Zijn organisatietalent als president<br />

van de Allgemeine Elektrizitäts-Gesellschaft maakte hem<br />

voor die functie uitermate geschikt. Meteen na het einde<br />

van de oorlog, in 1918, is Rathenau de medeoprichter van de<br />

links-liberale Deutsche Demokratische Partei (DDP). Op het<br />

moment dat hij Mayrisch ontmoet bekleedt hij nog niet de<br />

politieke ambten van zijn laatste twee jaren: achtereenvolgens<br />

minister van wederopbouw en die van buitenlandse zaken van<br />

de Republiek van Weimar. Hij kan zich, naast de cultuur, dan<br />

ook volop aan de zaken wijden. En dat zijn aangelegenheden<br />

die met de Luxemburgse staalbaron Mayrisch geregeld moeten<br />

worden wat betreft beider belang in het Keulse metaalbedrijf<br />

Felten & Guilleaume.<br />

Men moet zich voorstellen welk een hachelijke materie<br />

dit was in 1920, tussen de Duitse en Franse belangen in,<br />

het jaar ook dat in het Belgische Spa over ontwapening en<br />

‘reparatieleveringen’ door Duitsland werd onderhandeld, waar<br />

Rathenau nota bene als expert aan deelnam. Toch stond dit<br />

niet in de weg dat het tussen Mayrisch en Rathenau goed is<br />

verlopen, in elk geval dat de laatste een ontspannen contact<br />

had met de Franse schrijver André Gide, die terzelfdertijd<br />

was uitgenodigd. Gide, een schrijver met een grote politieke<br />

belangstelling, had Mayrisch gevraagd een ontmoeting<br />

te regelen omdat hij onder de indruk was van een in 1919<br />

verschenen boek van Gaston Raphaël: Walther Rathenau, ses<br />

projets et ses idées d’organisation économique. In zijn Journal<br />

schrijft Gide: ‘Ik was ietwat in verlegenheid gebracht door<br />

de uiterste vriendelijkheid van deze enorme man, die mij<br />

onmiddellijk bij de arm nam<br />

en mij over de paden van het<br />

landgoed voerde. Hij legde een<br />

heftige emotie aan de dag. ‘Het<br />

is de eerste keer na de oorlog’,<br />

zo zei hij, ‘dat ik Duitsland<br />

heb verlaten – tenminste voor<br />

mijn plezier, voor iets anders<br />

dan zaken – de eerste keer, zo<br />

komt het mij voor, dat ik vrij<br />

adem kan halen.’ Hij drukte<br />

zich in nagenoeg foutloos Frans<br />

uit, zonder enig accent. ‘Ik zie<br />

ons samentreffen als van het<br />

André Gide kon moeilijk wennen<br />

aan het onverwacht amicale van<br />

Rathenau


grootste belang, zo ging hij verder, ‘en beschouw het net zo<br />

betekenisvol als alle politieke akkoorden tussen onze twee<br />

landen.’ Gide vermeldt dat hij niet zo gauw een antwoord had<br />

op deze woorden in een nog zo verse pijnlijke situatie na de<br />

oorlog. Later op de dag onthaalt Rathenau Gide nog op een<br />

college economie, waarin hij erop wijst dat Duitsland het niet<br />

van zijn monetaire gezondheid moet hebben maar van zijn<br />

hardwerkende, productieve bevolking.<br />

Weer terug in Berlijn, stuurt Rathenau al zijn publicaties,<br />

waarvoor Gide in zijn bedankbrief schrijft (25 juni 1921):<br />

‘Aan u is het te danken dat de horizon voor het eerst sinds de<br />

vijandelijkheden een beetje opklaart.’ Hij volgt met spanning<br />

de ideeën in boeken en tijdschriften, na ze uit Rathenau’s<br />

mond wandelend door de lanen van Colpach ook te hebben<br />

gehoord. ‘In u komen bij elkaar – wat zelden voorkomt –<br />

een groot denker en een kloeke realist.’ Gide besluit met de<br />

vermelding dat een flink aantal Fransen Rathenau’s ideeën<br />

volgt. Rathenau antwoordt op 29 juni dat het overbodig is te<br />

schrijven dat hij geenszins een vijand van Frankrijk is en juist<br />

veel te danken heeft aan de Latijnse en Franse geest en cultuur.<br />

Hij ziet in het contact met Gide een goede opmaat tot zijn ambt<br />

van minister van wederopbouw, dat hij sinds mei bekleedt.<br />

Na zijn bezoek aan Colpach had Rathenau zijn gastvrouw nog<br />

schriftelijk bedankt en ook daarin zijn enthousiasme over de<br />

ontmoeting met Gide uitgesproken. Als scherp waarnemer,<br />

ook van de bibliotheek van Madame Mayrisch, vielen hem<br />

enkele ontbrekende werken uit de Duitse romantiek op. Hij<br />

koopt die maar meteen en zendt ze haar: Eichendorff, Mörike<br />

en Novalis.<br />

Rathenau en Gide ontmoeten elkaar voor de laatste keer in<br />

Parijs op 3 januari 1922, minder dan een maand voordat<br />

Rathenau zijn portefeuille verwisselt voor die van buitenlandse<br />

zaken. In zijn dagboeken geeft Gide er opnieuw blijk van<br />

moeite te hebben met het amicale van Rathenau, die gedurende<br />

het volle uur van het onderhoud Gides arm vasthield terwijl het<br />

‘refrein’ van het gesprek telkens luidde: ‘Heel Europa rent naar<br />

de afgrond.’<br />

Schloss Colpach was een ontmoetingsplaats van intellectuelen<br />

Nog geen half jaar later zou Walther Rathenau op de<br />

Königsallee, vlakbij zijn Berlijnse huis, door rechtse<br />

extremisten worden doodgeschoten. Het eerste slachtoffer<br />

van de opkomende naziterreur is Rathenau wel genoemd. De<br />

21-jarige Andrée Mayrisch schrijft na gehoord te hebben over<br />

de moord op Rathenau vanuit Londen, waar ze studeert aan<br />

de London School of Economics, aan haar moeder: ‘Wat een<br />

stupiditeit om deze man te doden, de enige die in staat zou<br />

zijn de internationale en sociale vrede te bewaren.’ Omdat<br />

ze zichzelf socialiste noemt, wijst de dochter erop dat ze<br />

in Rathenau als Fabriksherr een geestverwant ziet die een<br />

bijdrage kan leveren aan ‘het vraagstuk van het socialisme’.<br />

Zes jaar later komt de Fabriksherr Emile Mayrisch die haar<br />

vader is, om bij een auto-ongeluk op de weg naar Parijs, nabij<br />

Châlon-sur-Marne.<br />

Aline Mayrisch bouwt in het interbellum Schloss Colpach<br />

uit tot een veel gefrequenteerde ontmoetingsplaats van<br />

intellectuelen, volgens Germaine Goetzinger van het<br />

Luxemburgse literatuurcentrum vergelijkbaar met de salons in<br />

het Berlijnse Grunewald, de Londense Bloomsbury Groep en<br />

7


in Frankrijk de Décades de Pontigny.<br />

Op een bijeenkomst bij de staalonderneming ArcelorMittal,<br />

de voortzetting van Arbed, bij de herdenking van de vorming<br />

daarvan, honderd jaar geleden in 1911, die werd gewijd<br />

aan Rathenaus contact met Colpach, werd verwezen naar<br />

het belang van de ‘dialoog der elites’. Goetzinger bedoelt<br />

dat representanten van enerzijds ‘technisch-economische<br />

rationaliteit’ en anderzijds van schoonheid en zingeving elkaar<br />

ontmoeten. Rathenau, die deze componenten in zijn persoon<br />

verenigde, was een voorbeeld daarvan in Berlijn, waar hij<br />

inspirerende geesten uit verschillende werelden wist samen<br />

te brengen, en van de Bloomsbury Groep maakte – ander<br />

voorbeeld – de econoom John Maynard Keynes deel uit, die<br />

in 1944 op de monetaire conferentie van Bretton Woods zo’n<br />

belangrijke rol zou spelen.<br />

Het heeft allemaal te maken met de Europese geest, die ruimer<br />

is dan de technisch-economische ordening van de latere<br />

gemeenschap en unie. Walther Rathenau leefde zelf als<br />

persoon die veelzijdigheid voor, vol ambivalenties, maar<br />

toch. Harry Graf Kessler, zijn biograaf, typeerde hem<br />

met het onvertaalbare ‘Stockpreuße..., so weit er nicht ein<br />

alttestamentarischer Jude war.’<br />

De eigentijdse historicus Michael Stürmer borduurt hierop<br />

voort door hem (...) ‘ein jüdischer Puritaner preußischer<br />

Prägung und europäischer Geistigkeit’ te noemen, die<br />

Duitsland en Europa wilde behoeden voor een nieuwe<br />

ineenstorting die hij aan zag komen. Volgens Stürmer was de<br />

vestiging op het Pruisische slot Freienwalde, omstreeks 1800<br />

gebouwd, zinnebeeldig voor Rathenaus oogmerken. In een tijd<br />

– zíjn tijd – van morele, politieke en strategische ontgrenzing<br />

tóch te begrenzen: vaste en boven de tijd uitgaande waarden te<br />

winnen en daarin stand te houden. Dat drukte het classicisme<br />

van Freienwalde, en ook van het door hemzelf ontworpen huis<br />

in Berlijn, in al zijn hoofsheid uit. Het stond ook voor zijn op<br />

beheersing aangelegde persoonlijkheid ondanks de door Gide<br />

8<br />

gesignaleerde amicaliteit. Iedere lijn staat in betrekking tot<br />

alle andere, niets is aan het toeval of stemming overgelaten.<br />

Zoals het volgens Rathenau omstreeks 1800 was: een eenheid<br />

van geest en samenleving, van vorm en inhoud. Kortom: het<br />

Gesamtkunstwerk dat Rathenau ook van Europa wilde maken.<br />

(WL)<br />

Literatuur<br />

• Bundels over Colpach en zijn gasten, Centre National de<br />

Littérature, Maison Servais, Mersch - Luxembourg<br />

• André Gide, Journal 1889-1949<br />

• Wouter Lookman, Op het spoor van Walther Rathenau,<br />

<strong>Woodbrookers</strong> Cahier 1#2 (2009)


DOCUMENT<br />

Financiële en reële<br />

economie botsen<br />

Van ‘productie dient kapitaal’ op drie manieren naar<br />

nieuwe verhoudingen<br />

Het verzet groeit tegen een financiële sector die de reële<br />

economie van het leveren naar behoefte van goederen<br />

en diensten aan zichzelf ondergeschikt maakt. De<br />

achtereenvolgende banken-, schulden- en eurocrisis zijn mede<br />

ontstaan omdat het beginsel dat (het) kapitaal de productie<br />

financiert is verlaten voor het omgekeerde waarbij de<br />

productie dient voor het kapitaal en zijn groei.<br />

Hierbij een schets in drie delen van de ontstane situatie<br />

en van nieuw te stellen prioriteiten bij het voldoen aan de<br />

behoefte aan goederen en diensten. Die prioriteiten liggen bij<br />

de gebruikswaarde alsook bij het onderkennen van de relatie<br />

tussen voorraadvorming en nieuwe productie, beide vooral<br />

gezien in het licht van de houdbaarheid in ecologisch opzicht.<br />

1) Financiële sector moet zijn plaats weten<br />

Sinds in de jaren tachtig beperkende afspraken over de<br />

financiële sector, die dateren van de wereldcrisis van begin<br />

jaren dertig, ongedaan werden gemaakt, is de liberalisatie<br />

van deze sector gepaard gegaan met een gigantische groei.<br />

De reactie op de beurskrach van 1929 was scheiding van<br />

beslispunten in de markten omdat de samenklonteringen een<br />

kettingreactie veroorzaakten. Maar de liberalisering leidde tot<br />

nieuwe verknopingen met weer kettingreacties, alleen veel en<br />

veel sneller dan toen door de communicatietechniek, zodanig<br />

dat de ‘marktmeesters’ en politici het amper kunnen bijbenen.<br />

Sinds 2000 is de omvang van de financiële sector wereldwijd<br />

verdubbeld. Nu gaat ruim 8% van de globale economie om bij<br />

banken, verzekeraars en diverse fondsen, terwijl de ervaring<br />

leert dat 4% voldoende is, zo meent het bureau Vallstein dat<br />

bedrijven adviseert in hun relatie met banken. ‘De marges van<br />

de banken bijvoorbeeld zijn te hoog en er worden zeepbellen<br />

geblazen’, aldus Vallstein-directeur Hugo van Wijk. Financiële<br />

producten worden verpakt en herverpakt zonder een relatie<br />

met de reële economie. Directeur Adair Turner van de Britse<br />

toezichthouder FSA (Financial Services Authority) sprak in<br />

2009 van ‘maatschappelijk zinloze activiteiten van de sector’.<br />

Veel instellingen zijn georganiseerd rond de verkoop van<br />

zodanige producten dat die vaak zelfs niet worden begrepen<br />

door de leiding van deze bedrijven omdat ze op eigen houtje<br />

door ondergeschikten werden ontwikkeld. Maatwerk voor<br />

de klant is ver in de minderheid. Tegenkanting vanuit de<br />

invloedrijke New Yorkse effectenbeurs is er niet. Wat zich<br />

laat begrijpen. Volgens Wall Street is een onderneming niets<br />

anders dan een verhandelbare contant gemaakte kasstroom.<br />

Het boekhoudkundige systeem IFRS (International Financial<br />

Reporting Standards) is daarop toegesneden.<br />

Maar er komt kritiek op, ook van accountants wereldwijd.<br />

Het International Integrated Reporting Committee (IIRC)<br />

pleit voor wijziging zodat het ‘de onderneming in staat stelt te<br />

vertellen hoe deze duurzaam waarde creëert’. Oftewel om de<br />

vraag te beantwoorden: zijn wij een onderneming als een op<br />

duurzaamheid gerichte organisatie die voorziet in een deel van<br />

de maatschappelijke behoefte aan goederen en diensten?<br />

Toezicht op ‘welstand’ producten<br />

In Nederland maakt het Sustainable Finance Lab (SFL) onder<br />

voorzitterschap van Herman Wijffels zich sterk voor nieuwe<br />

verhoudingen. Wijffels was bestuursvoorzitter van Rabobank<br />

Nederland, voorzitter van de Sociaal-Economische Raad<br />

(SER) en Nederlands bewindvoerder bij de Wereldbank in New<br />

York. Hij is nu hoogleraar Duurzaamheid en Maatschappelijke<br />

Verandering aan de Universiteit Utrecht. In het blad van<br />

De Nederlandsche Bank DNB-magazine (<strong>nummer</strong> 6)<br />

gispt hij de situatie sinds de jaren tachtig (toen ook nog het<br />

9


communisme wegviel) met zijn gerichtheid op een zo hoog<br />

mogelijk rendement voor aandeelhouders en bonussen en<br />

aandelenopties voor eigen personeel. Het Rijnlandse model<br />

op het Europese continent, dat de economie ziet om gespreide<br />

belangen te dienen, had onvoldoende in te brengen tegen de<br />

krachtige prikkels die van dit eenzijdig winststreven in de<br />

Angelsaksische wereld uitgaan. Maar er zijn nieuwe kansen,<br />

aldus Wijffels, nu het in de laatste decennia gegroeide systeem<br />

volledig uit evenwicht is geraakt. ‘Doel en middel worden erin<br />

verwisseld. Zo is het leveren van producten en diensten niet<br />

meer dan een middel geworden voor het maximaliseren van<br />

financiële waarde. Dat doel werd nagestreefd door klanten,<br />

leveranciers, medewerkers en natuurlijke hulpbronnen te<br />

exploiteren, vaak over de grenzen van het houdbare heen.<br />

De kortetermijnoriëntatie die daarbij hoort, ondermijnt het<br />

langetermijnbelang van investeren in research en ontwikkeling<br />

en in medewerkers.’ Nergens is deze verloedering zo ver<br />

voortgeschreden als in de financiële wereld’, vervolgt Wijffels,<br />

waar ‘de hogepriesters van de aandeelhouderswaarde’ hun<br />

oorsprong hebben. Zij zijn er met inzet van analisten in<br />

geslaagd om ondernemingen in de reële economie naar hun<br />

pijpen te laten dansen. Daarbij deed zich zelfs een heuse<br />

omkering voor: de financiële sector is de ‘baas’ geworden van<br />

de reële economie in plaats van de dienaar, zoals het hoort te<br />

zijn.’ Wijffels rept van een omvangrijke ‘spookwaarde’ die<br />

is gecreëerd door het speculatieve drijven van het financiële<br />

systeem, dat vervolgens in 2008 in elkaar stortte.<br />

De gaten van de financiële crisis waarin we verzeild zijn<br />

geraakt, moeten nu worden gedicht met reëel, in de echte<br />

economie verdiend geld. Belastingbetalers draaien er voor<br />

op en zijn niet voor niets kopschuw om verdergaande<br />

verplichtingen op zich te nemen, aldus Wijffels. Algemene<br />

conclusie: het bankwezen zal zich weer moeten concentreren op<br />

zijn eigenlijke rol, namelijk het dienen van de reële economie.<br />

Om hierbij een handje te helpen stelt het Sustainable Finance<br />

Lab voor dat toezichthouders financiële producten keuren<br />

10<br />

alvorens zij op de markt kunnen worden toegelaten. Het<br />

SFL wil naar een situatie zoals in de farmaceutische- en<br />

levensmiddelenindustrie, waar producten vooraf op hun<br />

toegevoegde waarde en veiligheid worden beoordeeld. Een<br />

dergelijk voorstel past in de doelstelling van het SFL om ideeën<br />

te ontwikkelen voor een toekomstbestendige financiële sector.<br />

De leden van deze onderzoeksgroep komen uit verschillende<br />

wetenschappelijke disciplines. Vanuit economie en financiën<br />

zijn dat behalve voorzitter Wijffels onder anderen Harald<br />

Benink, Arjo Klamer, Arnoud Boot, Ester-Mirjam Sent en<br />

Ewald Engelen.<br />

2) Gebruikers zijn ook een marktpartij<br />

Van reële economie kan pas echt worden gesproken als wordt<br />

voldaan aan de voorwaarde dat geproduceerd wordt voor<br />

de maatschappelijke behoefte. Die laatste houdt in dat de<br />

gebruikswaarde centraal staat en dat de productie in verband<br />

wordt gebracht met<br />

de al aanwezige<br />

voorraden van<br />

goederen. Beide<br />

zijn ondergeschikt<br />

aan de eisen die<br />

het ecologisch<br />

evenwicht stelt.<br />

Voorkomen wordt<br />

zo dat inadequate<br />

en overbodige<br />

productie<br />

plaatsvindt.<br />

In dit stuk<br />

verkennen<br />

wij eerst de<br />

gebruikswaarde<br />

waarna apart<br />

de productie in<br />

Misschien mooi maar handig om mee te<br />

eten? De Italiaanse designer Ferrucio<br />

Laviani ontwierp in 1987 dit bestek.


verband met de voorraden onder de loep wordt genomen. Voor<br />

de <strong>Woodbrookers</strong> is interessant dat uitgesproken ideeën over<br />

gebruikswaarde in de praktijk zijn gebracht door dissidenten<br />

ten opzichte van de hoofdstromen in kerkelijk-theologisch en<br />

sociaal-economisch opzicht. Trefwoorden zijn dan: protestant,<br />

vrijzinnig, kleine geloofsgemeenschappen, joods of affiniteit<br />

hebbend met het jodendom en daarin meer ‘profetisch’ dan<br />

priesterlijk, links-liberaal tot cultuursocialistisch, vaak<br />

Angelsaksisch of daarmee verwant. In verband met de<br />

voorgeschiedenis van de <strong>Woodbrookers</strong> is van belang te<br />

weten dat sobere functionele producten, zonder ornamenten,<br />

verbonden waren met de ‘dissenters’ in Engeland en Amerika,<br />

eind achttiende eeuw. Quakers en de verwante shakers,<br />

de aanhangers van Georg Rapp, rappisten genaamd, de<br />

Amerikaanse volgelingen van de van oorsprong Duitse<br />

predikant, en de ‘utilitarist’ Jeremy Bentham – zij allen<br />

muntten uit in zakelijk ontwerpen van gebouwen en producten.<br />

Uit deze hoek kwam ook de utopische socialist en op<br />

collectieve goederen gerichte Robert Owen, begin negentiende<br />

eeuw, voort. Nadruk op de gebruikswaarde, waarop een<br />

hele designfilosofie werd gebaseerd, vindt men ook bij de uit<br />

een Schots calvinistisch milieu stammende John Ruskin. In<br />

de Angelsaksische traditie staat ook de twintigste-eeuwse<br />

econoom John Maynard Keynes in zijn accentueren van de<br />

gebruiksfunctie van geld tegenover speculatieve handel. Des te<br />

merkwaardiger dat de financiële centra Londen en New York zo<br />

ver zijn afgeraakt van deze Angelsaksische noties.<br />

Een vriend van Keynes was de Oostenrijkse filosoof Ludwig<br />

Wittgenstein die eveneens een kampioen van de soberheid<br />

was en in Wenen voor zijn zuster Margaret Stoneborough-<br />

Wittgenstein een ornamentloos huis ontwierp. Met<br />

Wittgenstein hebben we een vruchtbare verbinding te pakken<br />

in de combinatie joods-protestant. Wittgenstein kwam uit een<br />

aldus samengestelde familie van industriëlen, die ondanks al<br />

haar rijkdom dissident was in het sterk hiërarchisch denkende<br />

rooms-katholieke keizerrijk. Dezelfde combinatie vinden we<br />

bij de Noord-Italiaanse fabrikant van kantoormachines Camillo<br />

Olivetti, stichter van het op functioneel ontwerpen gerichte<br />

gelijknamige concern. Olivetti, jood van geboorte, trouwde met<br />

de dochter van een waldenzen predikant. Hij was als unitariër,<br />

socialist en republikein een volstrekte outsider in het Italië van<br />

toen. Ook zijn zoon Adriano was een bevlogen industrieel,<br />

samen met zijn vader strijdbare antifascisten.<br />

Hierbij moet worden bedacht dat in landen als Oostenrijk,<br />

Italië en Frankrijk protestanten maar 1 à 2% van de bevolking<br />

uitmaakten, maar dat het doorgaans wel de industriële en<br />

intellectuele elite was. Voor de joodse minderheden gold op<br />

veel plaatsen hetzelfde en vandaar dat er nogal eens zakelijke<br />

verbindingen en zelfs levensverbintenissen tot stand kwamen.<br />

De ervaring van ‘uittocht uit een bedreigende hoofdstroom’<br />

en daarna het leven in de diaspora leidde bij groepen als<br />

de katharen, de waldenzen, de hussieten, de puriteinen en<br />

methodisten tot een sterke mate van identificatie met het<br />

jodendom. Dat kwam onder meer tot uiting in de naamgeving<br />

van personen en woonplaatsen, ontleend aan de teksten van<br />

Mozes en de profeten van voor het hellenisme. Het laat zich<br />

verstaan dat in deze traditie het heftigste verzet tegen fascisme<br />

en nationaalsocialisme is te vinden. En dat niet alleen vanwege<br />

het anti-joodse en anti-dissidente karakter van deze dictaturen,<br />

maar ook om de oppermachtige staat en zijn gezwollen<br />

ideologische taal, die nu eenmaal slecht valt in de aan soberheid<br />

en echtheid verknochte dissidente sfeer. Wittgensteins filosofie<br />

cirkelt ook rond zuiver taalgebruik, gesproken en geschreven,<br />

maar ook bijvoorbeeld rond architectonische taal. In dezelfde<br />

geest schreef de joodse pamflettist Karl Kraus in de eerste<br />

decennia van de twintigste eeuw in zijn blad Die Fackel. De<br />

bekende ontwerper Josef Hoffmann van de Wiener Werkstätte<br />

was protestants van huis uit.<br />

Bonden de Olivetti’s de strijd aan met het fascisme, de met<br />

de Geschwister Scholl gelieerde ontwerper Otl Aicher stond<br />

met de Scholl-familie uit Ulm in de frontlinie tegen het<br />

nationaalsocialisme. De executie door de nazi’s van zijn zwager<br />

11


en schoonzusje Hans en Sophie Scholl van de verzetsgroep Die<br />

Weiße Rose inspireerde Aicher een leven lang tot het centraal<br />

stellen van de gebruikswaarde als verweer tegen onnodige<br />

esthetisering maar ook als democratische waarde die de<br />

actieve burger boven de passieve consument plaatst, daarmee<br />

tevens getuigend van het ecologisch belang van gebruik boven<br />

verbruik.<br />

Gebruik gaat boven verbruik<br />

Brengen wij enkele motieven uit de voorgaande historische<br />

schets samen, dan komt om te beginnen vanuit de utopische<br />

socialisten de vraag naar voren waarom wij individueel zoveel<br />

goederen moeten bezitten en niet meer gemeenschappelijk<br />

doen. Bij verkeer en vervoer zijn de middelen duidelijk<br />

verkaveld, maar ook in de particuliere sfeer zijn er<br />

mengvormen (carpoolen, taxi, autoverhuur). Maar in de<br />

huishouding? Waarom kan een fabrikant van wasmachines<br />

geen verhuurder worden om zo de levenscyclus van het<br />

product in handen te hebben? En om met de recyclingpionier<br />

Michael Braungart te spreken: waarom moet ieder huishouden<br />

duizenden soorten chemicaliën kopen die samen het toestel<br />

vormen terwijl het er toch om gaat tv-programma’s te zien?<br />

En waarom blijven we maar wasmachines aanschaffen (om<br />

van drogers maar niet te spreken) terwijl de buurtwasserette<br />

toch al lang bestaat? Maar hoe dan ook: ‘design for<br />

reincarnation’ is geboden. Bij het ontwerp moet dus de<br />

gehele levensloop van het product worden overdacht, waarbij<br />

‘van wieg tot wieg’ uitgangspunt dient te zijn. Industriële<br />

productie moet tot industriële ecologie worden doordat –<br />

net als in de natuur – afval geen afval is maar voedsel in de<br />

kringloopgedachte. Behulpzaam is ook om de draagstructuur<br />

van het inbouwpakket te scheiden. In de woningbouw kan dat<br />

de zeggenschap van gemeenschap en individu regelen en in de<br />

productensfeer wordt de reparatie en indien niet meer mogelijk<br />

de vervanging van het interieur met behoud van omhulling (de<br />

kast) vergemakkelijkt. De duurzaamheid van de kast, ook qua<br />

12<br />

vormgeving, kan hierdoor ook meer aandacht krijgen.<br />

Een ander aspect is om het ‘moraliseren’, dat veel irritatie<br />

verwekt, te beperken door zogezegd ‘de moraal’ en het<br />

voorschrift in te bouwen. Bijvoorbeeld dat een auto niet kan<br />

rijden zonder dat de gordels zijn omgedaan.<br />

Welstandstoezicht voor producten<br />

Ten slotte. Men kan gebruikswaarde, verschillend van<br />

ruilwaarde en/of prestigieus vertoon, gemakkelijk in verband<br />

brengen met welstand in de betekenis van goede gezondheid<br />

en gelukkige, gunstige omstandigheden. Welnu, wat is er<br />

dan tegen om dit begrip welstand, dat wij ook kennen uit<br />

de ruimtelijke ordening, uit te breiden tot de wereld van de<br />

roerende goederen? Welstands- of schoonheidscommissies<br />

beoordelen bouwplannen vooral op hun publieke karakter.<br />

Maar dit publieke karakter is ook verbonden met de artikelen<br />

in onze leef- en systeemwereld. Denk aan de houdbaarheid<br />

in ecologisch opzicht, de schoonheid in de letterlijke zin,<br />

de recycleerbaarheid, de veiligheid, de materialen en de<br />

constructie tot en met de verschijningsvorm. Intermediaire<br />

organen van vakmensen en gewone burgers zouden in<br />

deze sfeer een vergelijkbare rol kunnen spelen als de<br />

welstandscommissies bij het bouwen. Zo zou men kunnen<br />

komen tot een toelatingsstelsel van producten met een<br />

publiekrechtelijk karakter, waarbij handhaving van de<br />

wettelijke kant bij de overheid blijft. Innovaties kunnen zo<br />

worden geweigerd, op termijn gesteld, anders geïnterpreteerd<br />

en vervolgens gemodificeerd dan door de producent<br />

oorspronkelijk was bedoeld, maar... ook worden uitgelokt,<br />

zodat er een situatie ontstaat, die vergelijkbaar is met de<br />

opdrachtgever tot bouwen. Een en ander is een uitbreiding<br />

en radicalisering van wat Wijffels c.s. voor ogen staat te<br />

doen met financiële producten. Eigenlijk is díe procesgang<br />

waarin de vraagzijde de specificatie van het product (als het<br />

goed is: de behoefte) maakt en vervolgens laat fabriceren<br />

de meest ideale. Alle ideeën uit de geschiedenis over het


gemeen belang van produceren vertrekken ook vanuit deze<br />

overweging. Hoe dat proces precies wordt georganiseerd, al of<br />

niet via gebruikscoöperaties bijvoorbeeld, is een kwestie van<br />

uitvoering. En de export dan? Zien we die niet over dit hoofd<br />

met dit verhaal? Echter: dergelijke goed overwogen en in ieder<br />

opzicht houdbare goederen vallen ook met een gerust hart uit te<br />

voeren en ongetwijfeld met succes. In elk geval mogen wij niet<br />

proberen over onze grens af te zetten dat erbinnen niet voldoet.<br />

Als wij plegen te zeggen – en het bedrijfsleven doet dat vaak<br />

– dat de markt zijn werk moet doen, waarom hebben wij het<br />

dan altijd over de aanbieders op de markt (er is zelfs de term<br />

aanbodeconomie) en niet over de vragers en gebruikers die per<br />

definitie ook marktpartij zijn?<br />

Wanneer de aanbieders van ‘waarden’ op de financiële markten<br />

inderdaad de inhaalslag gaan maken die Wijffels van ze vraagt,<br />

kunnen ze misschien zelfs voorop gaan lopen – tot beschaming<br />

van de ‘echte’ economie. Over ‘nuisance value’ gesproken!<br />

3) Ecologisch handelen is goed omgaan met voorraden<br />

Net zomin als de onderneming een stroomgrootheid is louter<br />

om zoveel mogelijk geld te verdienen voor de eigenaren en<br />

medewerkers, is de productiefunctie als geheel geen vrij<br />

zwevende aangelegenheid los van de gebruikswaarde van<br />

goederen en diensten en los van de voorraadvorming door<br />

eerdere productie. Dat het afzonderlijke bedrijf niet zo’n<br />

stroomgrootheid kan zijn, zagen wij in het eerste deel over de<br />

uit zijn krachten gegroeide financiële sector, waarop nu een<br />

wassende kritiek komt.<br />

Dat een bedrijf voor de vraagkant van de markt goederen en<br />

diensten produceert die slechts vanwege hun gebruikswaarde<br />

afgezet kunnen worden, daarover handelde het tweede deel. Het<br />

is de noodzakelijke dimensie bij de ruilwaarde.<br />

Dat nieuwe productie rekening moet houden met reeds<br />

aangelegde voorraden komt nu in dit derde stuk aan de orde. En<br />

dat het geen stroomgrootheid is, betekent ook dat de productie<br />

een cyclisch systeem moet zijn, gericht op kringlopen.<br />

Overigens kan worden opgemerkt dat de gerichtheid op<br />

gebruikers en rekening houdend met de al bestaande voorraden<br />

een drastische relativering inhoudt van het fenomeen<br />

economische groei. De zogeheten ‘echte economie’ moet zich<br />

altijd schikken naar de maatschappelijke behoefte, die door<br />

de gebruikers en de voorraden, en alles uit milieu-oogpunt,<br />

worden bepaald. Wordt dit genegeerd dan volgt vroeg of laat de<br />

rekening. Dus ook hier: de productie is geen stroomgrootheid<br />

die met conjuncturele ups en downs maar doordendert, winst en<br />

werk scheppend, maar aangelegd op het lenigen van behoeften.<br />

Verschuivingen in de behoefte veroorzaken ‘creatieve<br />

destructie’ (term van de econoom Schumpeter) bij de goederen<br />

en diensten aanbiedende bedrijven. Productie om de productie<br />

kan niet duren en al helemaal niet om de kapitaalsector te laten<br />

accumuleren. Een onderneming heeft naast eigen vermogen<br />

vaak ook vreemd geld van de bank nodig; het verstrekken van<br />

bedrijfskrediet is dan ook een wezenlijke functie van de factor<br />

kapitaal in de reële economie.<br />

Om dit alles gestalte te geven is al moeilijk genoeg, maar de<br />

juiste verhoudingen gaan voorop. Er is ook een relatie tussen<br />

de voorraadbenadering en het voldoen aan eisen van gebruik.<br />

Dat ziet men het duidelijkst bij het bouwen. Als de voorraad<br />

bouwwerken toereikend wordt, door voldoende productie en<br />

het getal van de bevolking, dan verschuift de aandacht naar<br />

vernieuwing, onderhoud en beheer van het bestand aan bouwwerken<br />

en dan kan men niet om de eigenaren/bewoners heen.<br />

Dan kan ook de tijd rijp zijn om tot ‘verduurzaming’ van de<br />

gebouwde omgeving over te gaan. Negeert men de signalen van<br />

een in zicht komende voorraad bouwwerken, zoals recent landelijk<br />

met de kantorensector in Nederland het geval is geweest,<br />

dan bouwt men alras voor de leegstand – een van de rekeningen<br />

waar wij hiervoor op doelden.<br />

Vroeg bewustzijn in Duitsland<br />

Het belang van een voorraadstrategie laat zich in de ruimtelijke<br />

ordening met een praktisch voorbeeld goed illustreren. En<br />

13


dat is een tamelijk vroeg voorbeeld uit Duitsland, waar<br />

al ruim honderd jaar de Deutscher Werkbund zich met de<br />

kwaliteit van onze omgeving bezighoudt. In 1959 werd door<br />

deze ideële organisatie van opdrachtgevers en ontwerpers<br />

‘Die große Landzerstörung’ aan de orde gesteld met<br />

aanbevelingen om de ruimteverslindende gevolgen van het<br />

naoorlogse Wirtschaftswunder een halt toe te roepen. Zo<br />

werd een ‘landschapsbalans’ bepleit die allereerst tot een<br />

inventarisatie zou moeten komen van de voorraden natuur en<br />

landschap. Ondertussen zouden alle grote ingrepen moeten<br />

worden opgeschort, waarna een federaal ‘Landschaftsleitplan’<br />

het stramien zou moeten zijn om de ‘landschapsbalans’ in<br />

evenwicht te houden. Het bestaande landschap zou ‘de wet<br />

moeten voorschrijven’. Al kan men niet zeggen dat deze<br />

aanbevelingen van een vrije organisatie als de Werkbund tot<br />

overheidsbeleid zijn geworden, toch is van deze benadering<br />

het nodige blijven hangen. Mede als gevolg van de krimpende<br />

bevolking in tal van delen van Duitsland is nu toch geldende<br />

praktijk daar dat alleen nieuwe projecten worden gerealiseerd<br />

op plaatsen die van oudsher een bouwbestemming hadden.<br />

Áls er nog gebouwd moet worden, want vaak is sloop de enige<br />

oplossing. Participatie van gebruikers/bewoners is daarbij<br />

een prima middel om actief burgerschap te stimuleren in een<br />

samenleving die verleidt tot passief consument zijn. Men heeft<br />

trouwens de indruk dat Duitsland als vanouds scheppende<br />

industrienatie een krachtiger ‘reële economie’ heeft dan menig<br />

ander land. Dat de Bondsrepubliek al eeuwen het domein is<br />

van denkers en dichters, waarvan ook de Werkbund een vrucht<br />

is, zal zeker meewerken aan het ontwerp van goederen met in<br />

doorsnee een hoge gebruikswaarde.<br />

Restaurerende onderneming<br />

Het is trouwens een interessante gedachte dat de vrije burger,<br />

los gekomen van feodaliteit en kolonisatie, als kritische factor<br />

kan fungeren tegenover uit de hand gelopen industrialisme en<br />

kapitaalaccumulatie, vooral als die zich ook nog met elkaar<br />

14<br />

verbinden. De Amerikaan Paul Hawken, zelf ondernemer, legt<br />

dat verband in zijn boek Ecologisch handelen, een blauwdruk.<br />

(uitgeverij Contact, Amsterdam/Antwerpen 1994)<br />

Industrialisme, als elk -isme, al snel een blind geloof, leidt<br />

tot roofbouw en de conglomeraten die ontstaan met de<br />

kapitaalsector hebben de neiging steeds meer levensgebieden<br />

te koloniseren. Als Amerikaan in een land dat is ontstaan uit<br />

protest tegen feodaliteit en kolonisatie zou je dat volgens hem<br />

niet mogen toestaan. Hawken bepleit in zijn prikkelende boek<br />

de ‘restaurerende onderneming’. In een ‘economie van het<br />

herstel’ dienen industrie en handel gericht te zijn op het herstel<br />

van evenwicht in de voorraden. Zo moeten de natuurlijke<br />

voorraden aan brand- en grondstoffen worden onderscheiden in<br />

wat opnieuw wordt aangemaakt (een boom bijvoorbeeld) en wat<br />

niet of slechts op zeer lange duur (bijvoorbeeld steenkool, olie<br />

en gas). Ook hij legt een verband tussen zo’n economie van het<br />

herstel (van het ecologisch evenwicht via natuurlijker omgang<br />

met voorraden) en het optreden van zelfbewuste gebruikers.<br />

Liever producten huren dan zelf goederen verbruiken. En<br />

het kleine restaurerende bedrijf zou meer kansen moeten<br />

hebben te voldoen aan de eisen van de klant-als-koning dan de<br />

‘imperatieve’ multinational die gewend is geraakt en zelf heeft<br />

meegewerkt aan de vorming van passieve consumenten. Een<br />

dergelijk klein bedrijf is volgens Hawken ook gevoeliger voor<br />

het idee dat een duurzame economie geen afval veroorzaakt<br />

maar nieuwe grondstoffen voor eventuele nieuwe productie.<br />

Door heel Hawkens boek loopt de gedachte dat de natuurlijke<br />

ecologie, gebaseerd op kringlopen, zijn aanvulling moet vinden<br />

in een industriële ecologie. Pas dan, en niet eerder, kan worden<br />

gesproken van een ecologisch evenwicht waarin het goed<br />

handelen is. Dat had ‘Den Haag’ moeten bedenken vóór het<br />

maken van de Crisis- en herstelwet, die het de overheid vrijwel<br />

onmogelijk maakt om rekening te houden met andere belangen<br />

dan die van nieuwe productie. (WL)


DOCUMENT<br />

Verzakeling in de politiek<br />

leidt tot verzaking<br />

Paul Kalma wil ‘makke schapen’ activeren<br />

Wie in kort bestek, op zeer leesbare wijze want trefzeker<br />

en vaak geestig geformuleerd, betrokken wil worden bij de<br />

actuele problemen op economisch en politiek gebied, die<br />

neme het zojuist verschenen boek Makke schapen van Paul<br />

Kalma ter hand. Met een keur aan getuigen baant hij zich<br />

een weg door de complexen waarmee wij zijn opgezadeld en<br />

wijst hij naar oplossingen. Na het ‘ieder voor zich’ moeten we<br />

weer naar gemeenschappelijk handelen.<br />

Het knappe en indringende van het boek (uitgeverij Bert<br />

Bakker, Amsterdam 2012) is dat Kalma de samenhang<br />

over een breed front laat zien van de inwerking van het<br />

neoliberalisme, met name in de Nederlandse samenleving, en<br />

de verzakeling – en verzaking – die daarvan het gevolg zijn.<br />

Met die woordspeling is ook een aanduiding gegeven van<br />

de trefzekerheid van Kalma’s schrijven. Het boek zit vol met<br />

speelsigheden, waarbij de lezer het bijna gaat betreuren dat er<br />

niet een apart register van aforismen aan het slot is aangelegd.<br />

Speciaal de makke schapen uit de titel zijn een dankbaar object<br />

voor verbindingen met weiden, herders en – ja inderdaad – ook<br />

de boze wolf (in de vorm van autoritaire oplossingen).<br />

Wie zijn die makke schapen? De ondertitel rept in het<br />

algemeen van ‘volgzame burgers’ in een landschap van<br />

vluchtige politiek. Maar als men weet dat Kalma, geboren<br />

in 1948, al tientallen jaren betrokken is bij de Partij van de<br />

Arbeid, dan kan men – ongelezen – al vermoeden dat het<br />

vooral om (ex-)kiezers van de PvdA gaat. De socioloog Kalma<br />

was lange jaren directeur van het wetenschappelijk bureau<br />

van de partij, de Wiardi Beckman Stichting (WBS). Van 2006<br />

tot 2010 zat Kalma in de Tweede Kamer, maar verliet het<br />

parlement doordat hij op een onverkiesbare plaats was gezet op<br />

de kandidatenlijst van de PvdA.<br />

Het boek dat hij sinds zijn vertrek heeft geschreven vervult<br />

meerdere functies. Hij kondigde het in eerste instantie aan<br />

als een soort pamflet, maar daar is het met ruim 250 pagina’s,<br />

ongeacht iets te veel herhalingen, toch te grondig voor. Het<br />

pamflettistische is zeker aanwezig maar krijgt versterking door<br />

de analyse en de analyse wordt op haar beurt kracht bijgezet<br />

door brokken geschiedenis van de sociaaldemocratie, de PvdA<br />

in het bijzonder. Dat alleen al maakt het interessant voor het<br />

<strong>Woodbrookers</strong> Cahier, gegeven de invloed van <strong>Barchem</strong> en<br />

Bentveld op de naoorlogse Partij van de Arbeid. Kalma’s<br />

observaties verhelderen bovendien de posities van religieus-,<br />

personalistisch-, zeggen wij: het cultuursocialisme. Bovendien<br />

gaat hij in op samenwerking met andere linkse partijen en ook<br />

dat ligt zeer in de lijn van het <strong>Barchem</strong> van de jaren dertig.<br />

Waar gaat Makke schapen nu over? Kalma ziet de<br />

sociaaldemocratie sinds de jaren tachtig in de ban raken<br />

van neoliberalisme en ‘ontketend kapitalisme’. Dat laatste<br />

hoeft hier niet verder te worden beschreven gelet op de<br />

artikelen in ditzelfde Cahier over de financiële crisis<br />

en de receptuur-Wijffels c.s. Wij volstaan met Kalma’s<br />

samenvatting van het euvel der achtereenvolgende crises:<br />

private winsten bij socialisatie van de verliezen. De kern<br />

van wat Paul Kalma beoogt lijkt ons op pagina 35 goed<br />

verwoord: ‘De huidige omstandigheden schreeuwen om een<br />

politieke beweging die het maatschappelijk contract helpt<br />

versterken en vernieuwen – en van daaruit verbinding legt<br />

met verdergaande doelstellingen: spreiding van welvaart<br />

en vrijheid op wereldschaal; een beter evenwicht tussen<br />

economie en milieu; grenzen aan de commercie (in de zorg,<br />

in de cultuur, in de informatievoorziening). Wég van de<br />

schraperige, inhalige samenleving (de ‘acquisitive society’),<br />

die de Britse cultuursocialist Richard Tawney al negentig jaar<br />

15


geleden kritiseerde. En op weg naar een maatschappij die zich<br />

niet alleen laat beoordelen op hoe zij rijkdom produceert en<br />

verdeelt, maar ook op hoe zij die rijkdom aanwendt (vertaald<br />

tot: het verhogen van de waardigheid en de beschaving van de<br />

mensen, zoals Tawney schreef).<br />

In dit citaat zitten twee elementen die wij naar voren halen:<br />

1) het cultuursocialisme en 2) het ecologisch evenwicht.<br />

Kalma blijkt in de richting van het kwaliteitssocialisme,<br />

verwant aan de hier boven aangegeven drieslag, te worden<br />

gedrongen omdat hij verrassende parallellen weet aan te<br />

wijzen tussen marxistisch socialisme en de neoliberale<br />

ideologie van het marktfundamentalisme.<br />

Ze zijn spiegelbeeldig in hun ‘verbeten-utopisch’ geloof in de<br />

maakbaarheid via het economisch handelen en bijbehorende<br />

organisatievormen, zoals ze ook verwant blijken in de harde<br />

hand van de overheid bij het handhaven van ‘law and order’.<br />

Het verzet tegen beide ligt in wat we nu maar in de geest van<br />

Kalma samenvatten als het cultuursocialisme. Dat heeft stellig<br />

Kalma herinnert aan de waarde van een<br />

samenleving die gericht is op beheer,<br />

onderhoud en reparatie van wat we al hebben<br />

16<br />

met kunst te maken (de diamantbewerkers die honderd jaar<br />

geleden op hun werk motieven uit de Negende van Beethoven<br />

neurieden omdat ze de avond tevoren in het Concertgebouw<br />

waren geweest) maar raakt veel breder ‘volksverheffing’<br />

via gemeenschapspolitieke maatregelen, vaak vanuit een<br />

levensbeschouwelijk ethos. De volkshogescholen zijn daarvan<br />

een voorbeeld, waarvan de oprichting mede aan overleg in<br />

<strong>Barchem</strong> en Bentveld is te danken.<br />

Kalma herinnert aan het signalement van de politicoloog<br />

Hans Daalder die in 1964 de eeuwenoude regentenmentaliteit<br />

zag doorwerken in de Nederlandse politiek. De socialisten<br />

kwamen hier, in vergelijking met elders, laat aan bod. Ze<br />

waren, constateert Daalder, lange tijd ‘meer gericht op het<br />

getuigend belijden dan op het werkelijk veroveren van de<br />

politieke macht’. Bijna dertig jaar later, in 1992, kwam<br />

de socioloog J.A.A. van Doorn tot een overeenkomstige<br />

conclusie. SDAP en PvdA regeerden òf niet òf met anderen en<br />

deze ‘lange geschiedenis van uitsluiting en afhankelijkheid’<br />

verklaart volgens Van Doorn de neiging tot retoriek bij<br />

Nederlandse sociaaldemocraten, ‘alsook de onzekerheid<br />

waarmee zij vaak opereren, vooral op momenten dat de macht<br />

binnen handbereik ligt.’<br />

‘Dominees liever niet aan de macht’<br />

De strekking van Kalma’s boek is dat de PvdA zich heeft<br />

ontpopt tot bestuurderspartij, wie de lust tot actievoeren al<br />

snel vergaat, en dat dit leidt tot ‘verzakeling en verzaking’.<br />

Dat het religieus socialisme, tegenover dit ‘zakensocialisme’,<br />

de kwestie van de macht vaak verwaarloosd heeft – daar<br />

heeft Paul Kalma gelijk in. De mooiste illustratie daarvan<br />

is <strong>Woodbrookers</strong>-voorman Willem Banning, vrijwel de<br />

personificatie van dit religieus socialisme, als ideeën-aanreiker<br />

nauw betrokken bij SDAP en PvdA, maar die door zijn vriend<br />

Schermerhorn gevraagd als minister van onderwijs in het<br />

eerste naoorlogse kabinet, bedankte voor de eer onder het<br />

motto dat ‘dominees niet in het dagelijkse politieke bedrijf


thuishoren’. In zijn plaats trad G. van der Leeuw aan, eveneens<br />

met <strong>Barchem</strong> verbonden en óók dominee plus hoogleraar<br />

plus nog het een en ander. Ten gunste van <strong>Barchem</strong> en zijn<br />

politieke gezindheid moet weer wel worden opgemerkt dat de<br />

<strong>Woodbrookers</strong> vanaf hun oprichting niets wilden weten van<br />

de regentenmentaliteit in kerk en politiek, en dat ze ook geheel<br />

buiten de onderlinge afstemming (de befaamde pacificatie) van<br />

de toppen der zuilen stonden, alleen al omdat ze van meet af<br />

aan als doorbraakbeweging iedere verzuiling afwezen.<br />

Ironisch zou je het kunnen noemen als het niet zo triest was<br />

dat de regententraditie in de jaren tachtig en negentig wordt<br />

afgelost door het ‘minder overheid, meer markt’. Daalder<br />

had het toen over ‘de overheid verpacht’ om de hausse aan<br />

privatisering en op afstand zetten van ‘agentschappen’ van<br />

de overheid aan te duiden en het is een overdenking waard of<br />

déze overgang toch misschien beter te verklaren is dan vanuit<br />

een krachtig beleefd cultuursocialisme dat de wegbereider was<br />

van wat later ‘de verantwoordelijke maatschappij’ ging heten.<br />

Ook de deelnemers aan de zakencursus, verlichte ondernemers<br />

en managers, hoewel zeker niet allemaal socialisten, zaten<br />

daar niet als regenten maar als mensen van vlees en bloed<br />

die van elkaar wilden leren en die al doende bereid waren<br />

verantwoording af te leggen voor hun handelen.<br />

Kalma laat (nota bene: de liberaal) Van Doorn aan het woord<br />

om ‘de grote kracht van de sociaaldemocratie’ te verwoorden.<br />

‘Die school in haar aanhoudend vermogen om economie en<br />

technologie, met al hun productieve en destructieve kanten, in<br />

goede banen te leiden en verzet te bieden tegen de heerschappij<br />

van het geld over de mens en zijn leefomgeving.’ Met dit<br />

citaat, door Kalma van harte onderschreven, zijn we bij de<br />

ecologie. Hij ziet de voortbrenging en verdeling van goederen<br />

en diensten idealiter onder duidelijke maatschappelijke<br />

voorwaarden, waaronder steeds meer de ecologische,<br />

geschieden. Dat raakt bijvoorbeeld het streven naar vermijding<br />

van afval door het productiebeginsel ‘van wieg tot wieg’.<br />

Ruimtelijk moeten we ervoor oppassen dat we in Nederland<br />

niet als ‘schapen zonder wei’ worden. Een ‘vitaal platteland’<br />

betekent iets anders dan shopping malls bouwen. Kalma<br />

haakt aan bij de Pools-Engelse socioloog Zygmunt Bauman<br />

waar deze de gedachte ‘Ik winkel, dus ik ben’ faliekant<br />

afwijst. Hier komt ook het onvergetelijke beeld mee dat alle<br />

winkels zo’n beetje apotheken zijn geworden waaruit ‘onze<br />

medicijnen ter genezing of verlichting van alle ziekten en<br />

kwalen in ons leven’ zijn te bekomen. Tegenover de productie-<br />

en (ver)koopdwang herinnert Kalma aan de waarde van een<br />

samenleving die gericht is op beheer, onderhoud en reparatie<br />

van wat we al hebben. Hiervoor te staan vereist van de<br />

sociaaldemocratie de bereidheid om samenwerking met andere<br />

linkse partijen te zoeken.<br />

Ten slotte. Omdat Paul Kalma zelf het beeld van de<br />

herder der schapen niet uit de weg gaat, zij het dat hij een<br />

‘kortaangebonden herder’ (contradictio in terminis?) in de<br />

populistische sfeer opvoert, kunnen wij allicht de vraag<br />

opwerpen naar het herderschap, dus het geestelijk leiderschap<br />

in de samenleving, in partijen en organisaties. Als wij de<br />

regenten niet voor ons willen laten denken en wij meer en<br />

anders willen dan de markt ons voorschrijft, dan zullen<br />

wij toch als werkelijke personen (burgers liever dan als<br />

consumenten) te rade moeten gaan bij ‘waarden’. Dat had het<br />

religieus-, personalistisch-, cultuur socialisme in elk geval toch<br />

wel goed gezien. (WL)<br />

17


DOCUMENT<br />

Ook het oude Egypte<br />

kende sociale onrust<br />

De eerste – beschreven – staking in de geschiedenis<br />

vond twaalf eeuwen voor onze jaartelling plaats in het<br />

oude Egypte tijdens de regering van farao Ramses III.<br />

Ramses III was de tweede koning uit de twintigste dynastie van<br />

het Oude Egypte. Tijdens zijn regering (ca. 1182-1151 v.Chr.)<br />

vindt een ingrijpende sociale en bestuurlijke hervorming<br />

plaats. In deze periode was het Middellandse Zeegebied in<br />

beroering: de tijd van de Trojaanse oorlog, de val van Mycene<br />

en een grote groep ontheemden was op zoek naar een nieuw<br />

thuis. Door de sociale en bestuurlijke verandering in Egypte<br />

kregen de tempels meer autonomie, wat mede leidde tot een<br />

heerschappij van de hogepriesters in de volgende dynastieën.<br />

Mogelijk dient Ramses III te worden geïdentificeerd met de<br />

legendarische koning Rhampsinitus uit het tweede boek van<br />

Herodotus’ Historiën.<br />

Invallen in Egypte<br />

Zijn eerste vier regeringsjaren verliepen voor Ramses III vrij<br />

rustig. In zijn vijfde regeringsjaar moesten de Egyptenaren<br />

echter optreden tegen een invasie van volkeren uit Libië die<br />

op zoek waren naar vruchtbare grond in het westelijk gebied<br />

van de Nijldelta. Het Egyptische leger was hen verreweg de<br />

baas. In zijn achtste regeringsjaar nam Ramses III het op<br />

tegen de zogenaamde Zeevolkeren; deze mensenmassa was<br />

in feite een statenbond: Filistijnen, Tjeker (waarschijnlijk uit<br />

Troje), Sjekelesj (mogelijk uit Sicilië) en anderen. Papyrus-<br />

Harris verhaalt: ‘De vreemde landen zwoeren samen op hun<br />

eilanden en de mensen werden tegelijkertijd verdreven en<br />

door de gevechten verstrooid en geen land vermocht stand te<br />

houden tegenover hun wapenen.’ Zij werden volgens Ramses<br />

18<br />

III zowel te land als ter zee door<br />

de Egyptenaren verslagen. Op de<br />

muren van zijn dodentempel in<br />

Medinet Haboe, het zuidelijkste<br />

tempelcomplex van West-Thebe,<br />

liet de farao deze overwinning<br />

groots afbeelden. Het is de<br />

langste inscriptie in hiërogliefen<br />

die bekend is.<br />

Ofschoon Ramses III claimde dat<br />

hij de indringers tot staan had<br />

gebracht, bleef een flink aantal<br />

van hen uiteindelijk de kust van<br />

Syrië en Palestina in handen<br />

houden. Zeer waarschijnlijk<br />

waren zij de uit de bijbel bekende<br />

Onder farao Ramses III<br />

vindt sociale en bestuurlijke<br />

hervorming plaats<br />

Filistijnen. In het elfde jaar van zijn regering moest Ramses III<br />

opnieuw optreden tegen Libische stammen die de Nijldelta in<br />

het noorden van Egypte binnenvielen. Wederom waren deze<br />

invallers niet opgewassen tegen de Egyptenaren. De hoge<br />

kosten die de verschillende oorlogen met zich meebrachten<br />

putten de schatkist uit en dit droeg bij tot een afname van de<br />

invloed van Egypte in Azië.<br />

Economische crisis<br />

De werklieden verantwoordelijk voor de bouw van de graven<br />

in het Dal der Koningen, nabij het huidige Luxor, werden<br />

door de staat voorzien van graan. Deze arbeiders waren,<br />

ondanks hun hoge graad van vakbekwaamheid, eenvoudige<br />

mensen. Elke week vertrokken zij met hun spullen vanuit<br />

het dorp Deir el-Medineh via de paden door de heuvels naar<br />

het Dal der Koningen om daar de graven uit te hakken en te<br />

decoreren. Een werkweek duurde acht dagen van elk tweemaal<br />

vier uur, gevolgd door twee vrije dagen. Sommigen van hen<br />

overnachtten ook wel in kleine hutjes boven op de berg boven<br />

het dal. Wanneer een graf al klaar was voordat de farao


overleed, werkten de arbeiders aan de graven in het Dal der<br />

Koninginnen, in het Dal der Edelen of aan hun eigen graf in de<br />

berghelling bij het dorp.<br />

Het dorp vormde een tamelijk afgezonderde, gesloten<br />

gemeenschap, waar men blijkbaar betrekkelijk vrij was<br />

om dingen te doen die elders uitgesloten waren. Behalve<br />

de arbeiders van de graven woonden er in het dorp ook<br />

diverse ambachtslieden met hun gezinnen. Zij voorzagen de<br />

arbeiders van materialen en voedsel. Rondom het dorp stond<br />

een door soldaten bewaakte muur ter bescherming van de<br />

kostbare materialen waarmee de arbeiders werkten. Buiten de<br />

hoofdingang bevond zich een waterbron die door waterdragers<br />

met water uit de Nijl werd gevuld. Ook de voorraden<br />

levensmiddelen zoals graan en groenten werden door hulp van<br />

buiten op peil gehouden.<br />

Tijdens de regering van Ramses III kwam Egypte in een<br />

economische crisis terecht. Mogelijk werd deze veroorzaakt<br />

door een vulkaanuitbarsting elders op de wereld. Wat was<br />

namelijk het geval? Er was in deze periode gedurende<br />

ongeveer twee decades een tekort aan zonlicht, zoals is<br />

gebleken uit jaarringen van bomen. Door dit tekort stegen de<br />

graanprijzen exorbitant tijdens de regeringen van Ramses III<br />

en zijn opvolgers, terwijl de prijzen voor pluimvee en slaven<br />

constant bleven. Zo kon het ook gebeuren dat de aanvoer<br />

van graanrantsoenen voor de arbeiders in Deir el-Medineh<br />

zo nu en dan begon te stokken. Ten slotte leidde dit er toe<br />

dat in het negenentwintigste regeringsjaar van Ramses III de<br />

graanrantsoenen voor de arbeiders uit Deir el-Medineh niet<br />

werden uitbetaald. Uit ontevredenheid legden de arbeiders<br />

toen het werk neer. Deze staking is de eerste vastgelegde<br />

staking uit de geschiedenis, zoals op talloze potscherven en<br />

andere overblijfselen is terug te lezen. Nadat het loon (lees: de<br />

rantsoenen) uiteindelijk werd uitbetaald, gingen de arbeiders<br />

weer aan het werk. Een aantal maanden later legden de<br />

werklieden opnieuw het werk neer omdat zij weer hun graan<br />

niet hadden ontvangen. Na de bemoeienis van de vizier To<br />

werden de arbeiders alsnog betaald en gingen ze weer aan het<br />

werk.<br />

Haremsamenzwering<br />

Een bijzondere papyrus uit de tijd van Ramses III geeft<br />

veel informatie over de structuur en gang van zaken aan het<br />

hof. Dit document is bekend als de ‘Haremsamenzwering’papyrus.<br />

De haremsamenzwering is een tweede aanwijzing<br />

dat het tijdens de laatste jaren van Ramses III niet goed ging<br />

in Egypte en dat er sociale onrust heerste. Deze papyrus<br />

met het rechtbankverslag geeft inzicht in de gebeurtenissen.<br />

Een koningin met de naam Teje wilde graag haar zoon prins<br />

Pentawere op de troon plaatsen. Om dit te realiseren bereidde<br />

zij, samen met een aantal leden van de harem en hofhouding,<br />

een aanslag op de koning voor. De aanslag mislukte, de daders<br />

werden gearresteerd en berecht. In het rechtbankverslag<br />

wordt Ramses III beschreven als ‘in contact staande met de<br />

gerechtvaardigde koningen, die in aanwezigheid van Amon-<br />

Ra en voor Osiris zijn’. Deze beschrijving doet vermoeden dat<br />

Ramses III voor het einde van de rechtszaak is overleden. Het<br />

is echter niet vast te stellen of hij aan de gevolgen van deze<br />

paleisrevolutie is overleden. Na zijn overlijden werd Ramses<br />

III begraven in het Dal der Koningen. Hij werd opgevolgd door<br />

Ramses IV.<br />

Sociale en bestuurlijke hervorming<br />

Het tweede deel van Ramses’ regeringstijd was minder<br />

voorspoedig dan de eerste helft. De steeds weerkerende<br />

oorlogen, de uitgebreide en dure bouwprojecten, zoals tempels<br />

(hij probeerde zijn illustere voorganger Ramses II – de Grote –<br />

na te volgen) en de enorme giften van de farao aan de tempels<br />

deden de schatkist geen goed. Ook het grootste gedeelte van<br />

oorlogsbuit vloeide in de schatkist van de staatsgod Amon.<br />

Door de afname van de invloed van Egypte in Azië waren er<br />

ook minder schatplichtige staten die een financiële bijdrage<br />

konden leveren. De tempels hadden inmiddels ook meer<br />

19


autonomie gekregen. De priesters konden zich verrijken ten<br />

koste van de gewone burger en dat leidde tot sociale beroering,<br />

omdat er tekorten aan de eerste levensbehoeften ontstonden.<br />

De autoriteit van de staat werd zwakker en minder effectief<br />

tijdens de twintigste dynastie. De tempels werden hoe<br />

langer hoe meer een dreigend gevaar voor de politiek en de<br />

staatshuishouding. Alle belangrijke publieke en private zaken<br />

werden geregeld door de priesters. Uiteindelijk leidde deze<br />

ontwikkeling tot een heerschappij van de hogepriesters in<br />

de volgende dynastieën. De echte macht bleef in handen van<br />

de militairen. Het was uiteindelijk een militair die in eerste<br />

instantie een priester benoemde als nieuwe farao en opvolger<br />

van Ramses XI, maar ten slotte zelf farao werd.<br />

Slotwoord<br />

De eerder genoemde Papyrus-Harris, die zich in het British<br />

Museum te Londen bevindt, is 40½ meter lang en bestaat uit<br />

honderdzeventien kolommen van elk twaalf of dertien regels.<br />

Deze papyrus, gedateerd op de sterfdag van Ramses III, is een<br />

sociaal document dat de jaarlijkse tempelfeesten beschrijft<br />

en de schenkingen die Ramses III daarvoor deed tijdens zijn<br />

regeringsperiode. Het laatste hoofdstuk van deze papyrus<br />

betreft het begin van de twintigste dynastie en de veldslagen<br />

van Ramses III.<br />

In feite is de Papyrus-Harris een ‘balans’, zeker met<br />

betrekking tot de sociale en bestuurlijke hervorming, van<br />

Egypte tijdens de regering van Ramses III en als zodanig<br />

een uniek en onschatbaar document. Het is in dit verband<br />

wellicht goed om op te merken, dat Max Weber al in 1909<br />

(zoals ontleend aan Dassen) het Duitse Keizerrijk vergeleek<br />

met het oude Egypte. Het stond voor Weber vast dat Duitsland<br />

zich precies volgens het Egyptische model zou ontwikkelen<br />

en dat het bureaucratische keurslijf alleen nog maar strakker<br />

zou worden, omdat de basis nu, in de twintigste eeuw, ook nog<br />

eens technisch verbeterd, gerationaliseerd en daarmee veel<br />

sterker gemechaniseerd was. (AK)<br />

20<br />

Literatuur<br />

• Papyrus-Harris, Papyrus British Museum, pBM 9999<br />

• J.H. Breasted, Records of Egypt, IV (1906) 87-206, 423-456<br />

• P.G.C. Dassen, De onttovering van de wereld Max Weber en het probleem van<br />

de moderniteit in Duitsland 1890-1920, Van Oorschot, Amsterdam (1999), 269


DOCUMENT<br />

Van ‘wijkgedachte als<br />

gemeenschapsidee’ tot<br />

onsamenhangende<br />

‘aandachtswijken’<br />

De stadswijken die na de oorlog, al of niet sterk door de<br />

wijkgedachte geïnspireerd, verrezen, zijn nu hoognodig<br />

aan vernieuwing toe. De samenleving is intussen<br />

ingrijpend veranderd. Hoe passen we dit in elkaar? Enkele<br />

oplossingsrichtingen worden hieronder gegeven door dr. C.<br />

H. (Kees) Doevendans, hoofddocent aan de TU Eindhoven, die<br />

in de jaren tachtig over de wijkgedachte heeft gepubliceerd.<br />

Hij reageert op onze beschouwing over de Wijkgedachte als<br />

gemeenschapsidee in het <strong>Woodbrookers</strong> Cahier 5/6 (2011).<br />

Kees Doevendans: oplossingsrichtingen<br />

voor de veranderende samenleving<br />

Het vakgebied<br />

stedenbouw is<br />

voortdurend betrokken<br />

in de vraag hoe we<br />

met elkaar moeten<br />

samenleven in stad<br />

en dorp. Op bepaalde<br />

momenten van de<br />

geschiedenis lijken<br />

we het antwoord op<br />

die vraag weer geheel<br />

opnieuw te moeten<br />

uitvinden. Dan stelt<br />

die vraag zich zeer<br />

indringend, zoals bij<br />

de overgang naar de<br />

industriële stad, vervolgens na de Tweede Wereldoorlog en<br />

wellicht ook vandaag de dag, nu het industriële tijdvak ten<br />

einde loopt.<br />

Het antwoord is niet alleen zaak van de professionele<br />

stedenbouwkundige, maar vooral ook van de initiatief<br />

nemende zijde met maatschappelijke opvattingen en de directe<br />

opdrachtverlening. Wouter Lookman heeft in het vorige<br />

<strong>Woodbrookers</strong> Cahier geschreven over de wijkgedachte,<br />

een idee over de inrichting van naoorlogse buurten en<br />

wijken, die een bijdrage moest leveren aan het ‘samenleven<br />

in gemeenschap. Daarbij waren sociologen, bestuurders,<br />

architecten en theologen betrokken. Voor een aantal was het –<br />

of het daaraan verwante – gedachtegoed van de <strong>Woodbrookers</strong><br />

van grote inspiratie.<br />

Na de Tweede Wereldoorlog was de aandacht vooral gericht<br />

op nieuwbouwwijken; nu vooral ook op bestaande wijken, de<br />

zogenaamde probleemwijken. Vele namen hebben die wijken<br />

gekregen en de omvang van de lijst varieert. Het zijn wijken<br />

die extra investeringen vragen omdat er maatschappelijke<br />

problemen zijn: werkloosheid, armoede, criminaliteit,<br />

vroegtijdige schoolverlating… Achterstandsgebieden,<br />

wel aangeduid met de naam van de minister van Wonen,<br />

Wijken en Integratie (2007): Vogelaarwijken, daarna bekend<br />

als prachtwijken, krachtwijken en nu, onder dit kabinet:<br />

aandachtswijken – om aan te geven dat het beleid wel een<br />

onsje minder kan?<br />

De lijst van Vogelaar kende veertig wijken. Daarvoor waren<br />

er al lijsten van de ministers Kamp en Winsemius die<br />

uitgebreider waren. De wijken stammen uit verschillende<br />

perioden van de ontwikkeling van de stad. Van voor tot na<br />

de oorlog. Dus ook de naoorlogse nieuwbouwwijken, die<br />

stedenbouwkundige slijtage beginnen te vertonen, behoren<br />

ertoe. Het is duidelijk dat de wijze van samenleven die deze<br />

wijken nu moeten herbergen verschilt van de samenleving<br />

waarvoor ze zijn gebouwd. Er is een grotere variëteit aan<br />

levensstijlen. Er is een minder eenzijdig gebruik van de<br />

21


Ontwerp ‘Plan-Zuid’ van Berlage uit 1915 ligt ten grondslag aan nog<br />

steeds intacte stadswijken in Amsterdam.<br />

openbare ruimte. Er is een discrepantie gegroeid tussen de<br />

ideeën en uitgangspunten waarop een wijk was gebaseerd (de<br />

‘gebouwde intenties’) en de maatschappelijke werkelijkheid nu.<br />

Een dergelijk uitgangspunt was bijvoorbeeld het gemiddelde<br />

gezin. En na de oorlog de mogelijkheid tot gestandaardiseerde<br />

bouwproductie. ‘Eenheidsworst’ die op gespannen voet staat<br />

met huidige patronen van differentiatie en individualisering.<br />

Het beleid moet een samenspel zijn van verschillende actoren.<br />

Naast de gemeente is een essentiële rol weggelegd voor<br />

woningcorporaties. Het beleid steunt op twee pijlers: de sociale<br />

en fysieke pijler. Vaak lijkt het erop dat de sociale pijler de<br />

boventoon voert. Sociale cohesie, betrokkenheid, participatie,<br />

de buurtconciërge, ‘ingrijpen achter de voordeur’, de spilschool<br />

zijn doelen en maatregelen die tot die pijler behoren.<br />

Ingrepen die de fysieke pijler betreffen bewegen zich tussen<br />

renovatie en sloop. Algemeen uitgangspunt is dat de wijken<br />

wat huur/koop betreft te eenzijdig zijn samengesteld. Vaak<br />

worden beperkte delen van de woningvoorraad gerenoveerd,<br />

soms wordt er gesloopt en bijgebouwd. Als het beleid zich<br />

toespitst op kleinere delen van de wijk is er de kritiek dat<br />

22<br />

het stedenbouwkundige overallconcept vaak niet meetelt,<br />

wordt miskend of zelfs aangetast. Daar rijst de vraag naar<br />

de rol van architect en stedenbouwkundige. Misschien ook<br />

naar de cultuurhistoricus vanwege de dimensie van erfgoed.<br />

In een aantal gevallen is de grondslag van de wijken gelegd<br />

door bekende architecten of stedenbouwkundigen. Maar die<br />

grondslag vormt geen uitgangspunt voor het afbakenen van<br />

de aandachtswijken. Het zijn postcodegebieden, statistische,<br />

modulaire eenheden. Rijkeluisvilla’s maken daarom soms deel<br />

uit van zo’n wijk. Misschien dat dit gedeeltelijk de verklaring<br />

is dat professionals, bij het doorwandelen van de wijk, deze<br />

niet altijd als probleemgebied ervaren.<br />

Komt niet elke wijk op een bepaald moment vanzelfsprekend<br />

aan de beurt voor vernieuwing? Wordt niet elke wijk<br />

een aandachtswijk? De veranderende samenleving doet<br />

voortdurend een kloof tussen ‘gebouwde intenties’ en actuele<br />

maatschappelijke werkelijkheid ontstaan, tussen bouwen en<br />

wonen. Wat is dan het verschil van het ‘krachtwijkenbeleid’<br />

met stads- en stedelijke vernieuwing uit de jaren zeventig, met<br />

het ‘bouwen voor de buurt’? Misschien dat de samenleving<br />

veel gecompliceerder is geworden, meervoudiger; dat de<br />

stedelijke levenswijze drastisch is veranderd. Het alledaagse<br />

bestaat niet meer alleen uit de routines van vroeger. De<br />

differentiatie aan levensstijlen is gigantisch. Traditionele<br />

verbanden van de verzuilde samenleving zijn afgebrokkeld.<br />

Vaak staat in een wijk een kerkgebouw dat zijn functie<br />

heeft verloren. De wijk moet in een ander stedelijk verband<br />

functioneren, niet meer als zelfstandige wijk tussen andere<br />

wijken. Er wordt beweerd dat ‘mobiliteit’ het nieuwe trefwoord<br />

is voor onze levenswijze. En dan niet alleen als het gaan van A<br />

naar B. Ook mobiliteit van informatie, van sociale contacten.<br />

Voorzieningen verspreiden zich over de gehele stad en over<br />

internet: de netwerksamenleving. In die samenleving moet je<br />

je plaats veroveren. Dat vereist vaardigheden. Misschien dat<br />

de bewoners van de aandachtswijken de vaardigheden moeten<br />

leren om aan die samenleving te kunnen deelnemen?


Wat doen intussen de architecten en stedenbouwkundigen?<br />

Tegenover het op professionele wijze renoveren van woningen<br />

en het opnieuw verkavelen van delen van de wijk zijn er de<br />

grotere visies en ambities van gemeentelijke bestuurders die<br />

hun stad in de vaart der volkeren willen opstuwen. Meestal<br />

zijn dat ambities om de stad op de kaart te zetten, thema’s<br />

voor ‘branding’ en citymarketing. Hoe raken deze thema’s<br />

de bewoners van een aandachtswijk? Door het Atelier<br />

Rijksbouwmeester zijn zogenaamde ‘ontwerpteams’ op<br />

de wijken afgestuurd. Deze teams bestaan vooral uit jonge<br />

professionals, architecten en stedenbouwkundigen. Hun<br />

aanpak is niet zelden van hetzelfde thematische laken een pak<br />

en riekt soms naar elitaire ‘leukigheid’.<br />

Het lijkt meer voor de hand te liggen dat de professionals die<br />

een dergelijke wijk als opgave krijgen allereerst goed luisteren,<br />

observeren en analyseren. Dat is geen eenvoudige vaardigheid<br />

voor architecten, stedenbouwkundigen én bestuurders,<br />

die gewend zijn te handelen, veranderen, maken, doen,<br />

ontwikkelen. Maar reflectie is belangrijk. Daarbij kan het geen<br />

kwaad dat de stedenbouwkundige zich laat beïnvloeden door<br />

gedachtegoed uit de traditie van <strong>Woodbrookers</strong> en <strong>Barchem</strong>.<br />

Dat leert de geschiedenis van de stedenbouw.<br />

(Kees Doevendans)<br />

23


LEZEN<br />

Een practicus<br />

in zaken en kunst<br />

Ludo Pieters ontmoet de bureaucratie<br />

Rotterdam is in Nederland de interessantste ontmoetingsplaats<br />

geweest van particulier initiatief en overheidshandelen.<br />

Dat blijkt nog weer eens uit de te boek gestelde<br />

levensloop en activiteiten van de havenbaron mr. L.J. (Ludo)<br />

Pieters (1921-2008), die inspeelde op een breed patroon van<br />

sociale en culturele ideeën en plannen.<br />

Vanuit het gezichtspunt van de <strong>Woodbrookers</strong> behoort Ludo<br />

Pieters tot de volgende generatie van de mannen die de<br />

zakencursus in <strong>Barchem</strong> in de jaren dertig, ook in meerderheid<br />

uit het Rotterdamse, droegen. De pioniers van <strong>Barchem</strong><br />

stamden nog uit de glorietijd van het particulier initiatief.<br />

Zij behoorden tot het netwerk dat het leven in Rotterdam<br />

bestierde, via stichtingen, kringen en fondsen woning- en<br />

stedenbouw plannend en allerlei sociaal en cultureel werk. Wat<br />

in dit netwerk, dat ook nog eens sterk verzwagerd was, werd<br />

uitgedacht kreeg doorgaans het fiat van de gemeenteraad, waar<br />

trouwens vele representanten van de elite ook weer deel van<br />

uitmaakten.<br />

Len de Klerk heeft in zijn proefschrift Particuliere plannen<br />

de denkbeelden en initiatieven van deze Rotterdamse<br />

stedelijke elite beschreven. Hij begint in het midden van de<br />

negentiende eeuw om ongeveer honderd jaar later te eindigen,<br />

de bloeiperiode van het ‘burgerlijk leiderschap’. Dat alleen<br />

kan floreren als initiatief en verantwoordelijkheid voor de<br />

uitvoering samengaan. Een actuele opmerking van De Klerk is<br />

dat als de burgerlijke elite, met geld en ideeën, geen wezenlijke<br />

verantwoordelijkheid wordt gegund, een beroep op het reveil<br />

van een mentaliteit zinloos is, juist omdat deze groep gewend<br />

24<br />

is om verantwoordelijkheid te dragen. Ondernemers zijn wel<br />

geïnteresseerd, maar wensen niet aan de leiband te lopen van<br />

een bureaucratisch stelsel waarin controlerende ambtenaren<br />

de boventoon voeren. Deze houding wordt weerspiegeld in<br />

de persoonlijke aansprakelijk-aanspreekbaarheid waarmee de<br />

Rotterdamse ondernemers in de <strong>Barchem</strong>se zakencursus de<br />

sociaal-economische problemen tijdens de wereldcrisis van<br />

de jaren dertig onder ogen zagen. Als De Klerks ‘honderd<br />

jaar’ ten einde lopen, komt ook een eind aan die specifieke<br />

particuliere betrokkenheid. Dat heeft zeker te maken met de<br />

doorzettende ‘managerial revolution’ waarbij aangestelde<br />

managers steeds meer de touwtjes in handen krijgen van<br />

de aloude directeuren/grootaandeelhouders. Len de Klerk<br />

signaleert ook bij veel grote werkgevers een terugtreden<br />

uit de lokale gemeenschap. Dat je als havenbaron in het<br />

scheepvaartkwartier of in Kralingen woonde, werd minder<br />

vanzelfsprekend en daarmee ook de persoonlijke binding aan<br />

de stad minder intens.<br />

De opkomende verzorgingsstaat maakt dat verantwoordelijkheden<br />

gemakkelijk naar de<br />

overheid worden geschoven,<br />

zeker als onder invloed van<br />

de toenemende internationale<br />

oriëntatie en het streven naar<br />

aandeelhouderswaarde een<br />

verschuiving plaatsvindt van<br />

‘civic’- naar ‘money liberalisme’.<br />

Deze ontwikkelingen spelen<br />

zich volop af in het werkzame<br />

leven van Ludo Pieters.<br />

Waren de toonaangevende<br />

Rotterdammers van de hem<br />

voorafgegane generatie<br />

spraakmakend op sociaaleconomisch<br />

gebied en in de<br />

woning- en stedenbouw, Pieters<br />

Ludo Pieters: rode havenbaron,<br />

mecenas en vriend van Reve


deelde de sociaal-economische oriëntatie van zijn linksliberale<br />

en socialistische standgenoten van wat oudere stempel<br />

maar onderscheidde zich verder in de kunsten en niet zozeer<br />

in bouw- en verbeterinitiatieven. Hij drukte de sporen van de<br />

voortrekkers in <strong>Barchem</strong>, zoals Auguste Plate en Jan Backx<br />

door van 1972 tot 1980 het voorzitterschap te bekleden van<br />

de Scheepvaartvereniging Zuid (SVZ), nadat Plate dat tussen<br />

1923 en 1939 had gedaan en Backx zijn directe voorganger<br />

was vanaf 1967. Vanwege zijn sociale instelling, die hem<br />

de bijnaam ‘rooie havenbaron’ opleverde, betreurde Pieters<br />

dat de SVZ in 1987 werd gesplitst in een werkgevers- en<br />

ondernemersvereniging en in 1995 besloot om zich niet langer<br />

met het arbeidsvoorwaardenbeleid in te laten. Vanuit de positie<br />

van leider van de havenwerkgevers maakte Pieters deel uit van<br />

het dagelijks bestuur van de algemene ondernemersorganisatie<br />

VNO.<br />

Richesse oblige<br />

Pieters komt uit het boek naar voren als de belichaming<br />

van het ‘richesse oblige’. Hij had een schuldgevoel over het<br />

eenzijdig kapitalistische ondernemerschap van zijn vader als<br />

firmant van de rederij Hudig en Pieters en over de rijkdom<br />

waarin hij was opgegroeid. Ludo had daardoor van meet af<br />

aan het gevoel iets te moeten goedmaken door er vooral ook<br />

te zijn voor de (Rotterdamse) gemeenschap. Zijn speerpunt<br />

daarbij was de kunst, vooral literatuur en beeldende kunst. Het<br />

boek gaat er uitgebreid op in, op zijn rol als actieve bespeler<br />

van netwerken in de traditie van zijn stad- en standgenoten, als<br />

geldelijk ondersteuner die zijn naam gaf aan een fonds en als<br />

vriend van Gerard Reve. Wij noemen hier slechts de steun van<br />

Pieters aan het Hollands Weekblad/Maandblad dat in de geest<br />

van de door hem bewonderde Ter Braak en Du Perron werd<br />

geredigeerd.<br />

Pieters heeft de nadagen van het particulier initiatief aan den<br />

lijve ervaren. Aan zijn functioneren kan worden afgelezen<br />

welke maatschappelijke veranderingen er optraden en<br />

wanneer. Tot eind jaren zestig was de invloed van particulieren<br />

groot, daarna neemt de overheid, direct of met organisaties<br />

op enige afstand, de zaak over. Het moet wel dat Ludo Pieters<br />

deze ontwikkelingen met gemengde gevoelens heeft ervaren.<br />

Hij was een overtuigd sociaaldemocraat, die aldus de overheid<br />

zeker niet vijandig gezind was, maar tegelijk kon hij zijn<br />

particulier ondernemerschap niet verloochenen en voor hem<br />

de handel en wandel die in de beste Rotterdamse tradities<br />

daarmee verbonden waren.<br />

Hij was op uiteenlopende wijze betrokken bij de Partij van de<br />

Arbeid en stortte ‘niet-alledaagse’ bedragen in de partijkas,<br />

aldus het boek. Ook zat hij in diverse commissies van de<br />

Wiardi Beckman Stichting, het wetenschappelijk bureau van<br />

de partij, zoals een Commissie Havenproblematiek. Pieters<br />

was daarnaast nog enige jaren lid van de Rijnmondraad van<br />

het Openbaar Lichaam Rijnmond, wat vriend Reve bracht tot<br />

de typering van Ludo Pieters als ‘volkscommissaris’. Maar in<br />

werkelijkheid stond Pieters voor onafhankelijkheid, omdat het<br />

hem niet ging (hoefde te gaan) om baantjes als broodwinning<br />

en middel om hogerop te komen. Veelvuldig is in Rotterdam<br />

dan ook met bevreemding gekeken naar de opstelling van<br />

Pieters in heikele kwesties. Zo steunde hij, ondanks zijn<br />

voorzitterschap van de SVZ en daarmee van de particuliere<br />

ondernemers in de haven, geenszins de ongebreidelde expansie<br />

die rond 1970 en vogue was in Rotterdam. Hij keerde zich<br />

tegen het toenmalige Plan 2000+ dat een groot deel van de<br />

Hoeksche Waard wilde opofferen voor de aanleg van havens<br />

en bedrijventerreinen. Dat werd hem bijzonder kwalijk<br />

genomen door partijgenoot Wim Thomassen, burgemeester en<br />

havenwethouder ineen, die repte van een ‘dolkstoot in de rug’.<br />

Jeugdwerk<br />

Pieters kende zijn SVZ-voorganger Backx al uit zijn jonge<br />

jaren toen hij zich met jeugd en opvoeding bezighield in<br />

het kielzog van sociaaldemocraten en vooruitstrevende<br />

liberalen, tot welk milieu ook de ‘gemeenschapsdenker’ Backx<br />

25


ehoorde. Evenals Backx en andere voortrekkers van de<br />

<strong>Woodbrookers</strong>-zakencursus als Ingen Housz, Mees en Plate<br />

deelde Pieters op zijn manier het humanistisch-godsdienstig<br />

ethos van deze ‘vaderen’. Hoewel, evenals het overgrote deel<br />

van de Rotterdamse elite, remonstrant van huis uit, opteerde<br />

hij later voor de hervormde kerk, mogelijk onder invloed van<br />

zijn schoonvader, de hervormde kerkhistoricus J.N. Bakhuizen<br />

van den Brink, met wie hij een grote culturele belangstelling<br />

deelde.<br />

Ludo Pieters was als ondernemer een sociaal bewogen man<br />

en dat straalde hij uit. Zijn vriend de NRC-journalist J.L.<br />

Heldring noemde hem in een In Memoriam in 2008 ook<br />

gesloten. ‘Ik probeer vóór alles praktisch te zijn, zo schreef<br />

Pieters in 1968 aan Reve, en in het praktische vlak iets te<br />

bereiken. Vandaar belangstelling voor politiek en werkgevers-/<br />

werknemersproblemen (...) Je kunt dat niet doen zonder een<br />

innerlijke leidraad en die heb ik ook wel in het besef dat jezelf<br />

meer gedreven wordt dan drijft.’<br />

We zouden meer van dit soort practici moeten hebben! (WL)<br />

26<br />

Literatuur<br />

• W. Heezen en P. van de Laar, Ludo Pieters 1921-2008 Rode havenbaron,<br />

mecenas en vriend van Reve, uitgave i.s.m. Stichting Kunstpublicaties<br />

Rotterdam, Thoth, Bussum (2011)


LEZEN<br />

De nuance telt<br />

in de stilte van<br />

‘Hemelse oorden’<br />

Lawaai hoort niet bij de God van Israël. In de bijbel zien we<br />

profeten die zich terugtrekken in de stilte van de woestijn.<br />

Daarentegen moedigt Elia de dienaren van Baäl op de Karmel<br />

aan harder te schreeuwen om partij te kunnen geven in de<br />

tweekamp tussen God en de afgoden. Zeggen we ook niet:<br />

een heidens kabaal?<br />

Stilte is het onderwerp van het boek Hemelse oorden<br />

(uitgeverij Meinema, Zoetermeer 2012) dat de theoloog<br />

Ferdinand Borger heeft samengesteld na langs ‘tien spirituele<br />

pleisterplaatsen’ te zijn gereisd. Borger is in het dagelijks<br />

leven journalist, theater- en programmamaker, onder meer<br />

voor de publieke omroep, na in de jaren negentig gereformeerd<br />

predikant te zijn geweest in onder andere Sittard.<br />

Stilte, waar ook gevonden, zou al snel aanleiding zijn om<br />

op te attenderen in het <strong>Woodbrookers</strong> Cahier, maar dat is<br />

helemaal het geval als ons landgoed in het slothoofdstuk wordt<br />

behandeld. Het is boeiend om Ferdinand Borger te volgen<br />

op zijn omzwervingen door Frankrijk, Spanje, langs oude<br />

kloosters en nieuwe retraiteoorden, Schotland (het eiland Iona)<br />

en Nederland, waar de <strong>Woodbrookers</strong> de aandacht moeten<br />

delen met het Monastiek Centrum Zeeveld bij Castricum.<br />

Borger schrijft beeldend, met veel inleving, en komt zo tot<br />

rake typeringen. Zo moet je aan Baudelaires ervaringen op<br />

zijn wandelingen door Parijs denken (de, ook toen al, overvolle<br />

boulevards waarin je je als individu totaal verloren voelt) als<br />

onze gids Ferdinand schrijft: na drie weken maakte de stad me<br />

gek. Zeer herkenbaar zijn de grootsteedse (non-)belevenissen<br />

in de metro, tot het opsnuiven van die karakteristieke stoffige<br />

geur toe zodra je de trappen van een station afdaalt, en wat een<br />

contrast is er dan met de zuivere, soms ook wel wat warme,<br />

campagne, de kleinschaligheid en de aandacht van en voor de<br />

beheerders van de stilte daar.<br />

Het boekje is vooral lezenswaardig door allerlei dichterlijke<br />

overdenking, waarmee het uitstijgt boven een doorsnee<br />

toeristische gids. Het stuk over het <strong>Woodbrookers</strong>huis<br />

oude stijl (de transformatie tot Woodbrooke Hotel kon niet<br />

meer worden verwerkt), geeft door zijn gedachtegangen<br />

bijvoorbeeld aanleiding om het begin van deze bespreking wat<br />

te nuanceren. Borger schrijft namelijk: ‘De stilte verwijst niet<br />

naar het leven, maar naar de dood. Alles wat leeft, verbreekt<br />

de stilte, brengt geluid voort omdat het gehoord wil worden,<br />

zich bewijzen, vechten, voortplanten, met het voorjaar als het<br />

grote bewijs, de uitbarsting van geluid na een stille winter, het<br />

zachte kwelen van de merels, de stampij van schreeuwende<br />

eksters, de lokroep van kikkers.’ De nuancering kan erin<br />

bestaan te overwegen dat de Baäls uit het begin verbonden zijn<br />

met vruchtbaarheid en dat de stilte van de woestijn mogelijk<br />

is door de ‘doodsheid’ van de natuur daar, buiten de oases als<br />

oorden van leven.<br />

Nog een voorbeeld van het denken stimulerend schrijven dat<br />

Ferdinand Borger beoefent. Geheel passend in de <strong>Barchem</strong>se<br />

traditie brengt hij zijn eigen protestantse afkomst ter sprake,<br />

‘waar mensen een onderkomen vinden in een bouwwerk<br />

van taal, en niet in cultus en ritueel.’ Maar Borger is dan<br />

wel weer zo gestempeld door de gereformeerde traditie dat<br />

hij die taalgemeenschap onmiddellijk in verband brengt met<br />

scherpslijperij van leerstellingen en de opdeling van ‘wij’<br />

tegenover ‘zij’, ‘waarheid’ tegenover ‘onwaarheid’ en ‘kerk’<br />

tegenover ‘wereld’. Hij stelt dan te zijn gevlucht uit dit huis<br />

van taal... in de stilte. De nuance is hier dat de schrijver op<br />

pagina 18 wel degelijk oog blijkt te hebben voor de verhalen<br />

uit het oude Israël. Riskant is volgens hem de verdwijning van<br />

deze traditie, die een spiegel kan voorhouden en groepsgedrag<br />

blootleggen. Joden en protestanten delen dus om met de<br />

27


schrijver George Steiner te spreken ‘Ons vaderland, de tekst’,<br />

die ook de stilte van de woestijn omsluit maar tevens oog heeft<br />

voor de rabbijnse zegswijze dat iedere interpretatie van een<br />

tekst is toegestaan behalve het letterlijk nemen.<br />

Vergeleken met zulk soort gedachten waartoe dit boekje<br />

aanleiding geeft, zijn enkele punten waarover men bij lezing<br />

kan struikelen schoonheidsfoutjes. Als het ooit tot een herdruk<br />

komt dan zou behalve de omzetting tot Woodbrooke Hotel te<br />

vermelden, gekeken moeten worden naar enkele onjuistheden<br />

over de geschiedenis van de <strong>Woodbrookers</strong>. Dat onze pioniers<br />

een Genootschap van Vrienden oprichtten wekt de indruk<br />

dat in Oost-Gelderland een quakerafdeling werd gesticht. En<br />

dat ze hun intrek namen ‘in een hotel op de Kalenberg’ is<br />

raar gezegd. Het lezingenzaaltje dateert niet uit 1917 maar is<br />

van 1913. De Kalenberg wordt niet consequent met een ‘n’<br />

gespeld. En wie heeft ooit van slaapzalen bij de <strong>Woodbrookers</strong><br />

gehoord? Ten slotte: de invloed van de <strong>Woodbrookers</strong> is<br />

breder dan alleen de doorbraak in de politiek; zie daarvoor<br />

de <strong>Woodbrookers</strong> Cahiers van de laatste jaren waarin de<br />

doorlopende lijnen van <strong>Barchem</strong> voor de oorlog naar de<br />

naoorlogse overlegeconomie worden aangegeven.<br />

28<br />

In dat slothoofdstuk weer wel gevoelvolle beschrijvingen van<br />

het coulisselandschap van de Graafschap tot en met de Witte<br />

Wieven toe, alsook van de reëel bestaande mensen in de streek<br />

waarin de Almeloër Borger nog wel iets uit zijn jeugdjaren<br />

herkent. Het hele boekje door wemelt het van ‘plekken’ die<br />

we vroeger in de meerderheid van de gevallen met ‘plaatsen’<br />

aanduidden – een van de akeligste taalmodes van dit moment.<br />

Met praktische informatie voor aspirant-bezoekers is Hemelse<br />

oorden per saldo toch een waardevol boekje, niet in de laatste<br />

plaats omdat het bezoekers van het Woodbrooke Hotel kan<br />

attenderen op de herkomst van hun bed, breakfast en dinner.<br />

(WL)


Door de lange productietijd van het <strong>Woodbrookers</strong> Cahier is het<br />

niet mogelijk steeds honderd procent actueel te zijn. Dit geldt in<br />

deze editie vooral voor de stukken over de financiële crisis en over<br />

het boek van Paul Kalma.<br />

29


BARChEM<br />

Voor hen die voor het eerst kennismaken met <strong>Barchem</strong><br />

Waar komt de <strong>Vereniging</strong> <strong>Woodbrookers</strong> <strong>Barchem</strong> vandaan en<br />

wat doet zij nu? Een aantal studenten in de theologie maakte<br />

in het begin van de vorige eeuw kennis met het studiecentrum<br />

Woodbrooke van de quakers, in Selly Oak bij Birmingham in<br />

Engeland. De open spirituele sfeer maakte zo’n indruk op deze<br />

studenten, dat zij bij terugkeer in Nederland deze sfeer ook hier<br />

wilden creëren en ondergaan in, zoals men het vroeger uitdrukte<br />

‘oprecht verlangen naar God’. Vanuit dit verlangen werd in 1908<br />

de <strong>Vereniging</strong> van <strong>Woodbrookers</strong> in Holland opgericht. In 1912<br />

werd aan de vereniging een groot stuk land op de Kalenberg in<br />

<strong>Barchem</strong> geschonken. Daar werd op de heuvel een lezingzaaltje<br />

gebouwd, later de Kapel genoemd. Vervolgens kon in 1924<br />

het <strong>Woodbrookers</strong>huis worden gebouwd. In dit voorjaar is<br />

het <strong>Woodbrookers</strong>huis omgedoopt tot Woodbrooke Hotel. De<br />

vereniging is zich in de loop der jaren steeds blijven bezinnen<br />

op haar doelstellingen. Sinds 1977 bestaat de vereniging onder<br />

de huidige naam: <strong>Vereniging</strong> <strong>Woodbrookers</strong> <strong>Barchem</strong>. Zij wordt<br />

gedragen door leden van diverse gezindten, maar zij voelen zich<br />

allen verbonden door de doelstelling van de vereniging:<br />

‘Door onderlinge ontmoeting, in een geest van openheid,<br />

religieuze verbondenheid en maatschappelijke betrokkenheid,<br />

bij te dragen aan persoonlijke verdieping en aan bezinning<br />

op de maatschappelijke verantwoordelijkheid.’ (art. 2 van de<br />

statuten van de vereniging). Deze doelstelling wordt nagestreefd<br />

door het organiseren van cursussen en bijeenkomsten. De<br />

sfeer in een cursus wordt gekenmerkt door een ondogmatische<br />

houding en een grote openheid. <strong>Barchem</strong> is dan ook vooral een<br />

ontmoetingsplaats. In de geschiedenis is het <strong>Woodbrookers</strong>huis<br />

bijvoorbeeld ook een vrijplaats gebleken voor veilig overleg zonder<br />

publiciteit. Er komen mensen die elkaar al jaren kennen, maar<br />

nieuwelingen voelen zich al snel thuis. De quakers kennen het<br />

gebruik van de ‘stilte’.<br />

Onze vereniging heeft dit overgenomen en acht dit een wezenlijk<br />

element van de geest van <strong>Barchem</strong>. In de cursussen is dan ook de<br />

ochtendstilte opgenomen. Rond 9:00 uur gaan we te voet door het<br />

30<br />

bos naar de Kapel op de Kalenberg. De stilte wordt ingeleid door<br />

een tekst of muziek, waarna we proberen los te komen van onze<br />

dagelijkse beslommeringen om voeling te krijgen met de diepere<br />

dimensie in onszelf en dat wat ons daarin met elkaar verbindt.<br />

Deelname aan de ochtendstilte is uiteraard vrijwillig. Er is een<br />

website waarop meer informatie over de vereniging is te vinden:<br />

www.woodbrookers.nl<br />

Wat kunt u in <strong>Barchem</strong> verwachten?<br />

Het <strong>Woodbrookers</strong>huis, het oudste conferentieoord van Nederland,<br />

is verbouwd tot Woodbrooke Hotel. Het oude landhuis heeft een<br />

moderne brasserie gekregen met biologische en streekgebonden<br />

maaltijden. Het restaurant is terug op de plek waar architect<br />

Postel begin jaren twintig de eetzaal situeerde: direct aan de<br />

veranda en het gazon. Het prachtig vormgegeven houten plafond<br />

uit die tijd komt daar nu geheel tot zijn recht. De hotelkamers zijn ‘<br />

‘landhuiskamers’ op 3-sterrenniveau.<br />

Het Woodbrooke Hotel ligt in een fraai bosgebied in <strong>Barchem</strong>.<br />

Een huishoudelijke staf verzorgt het verblijf en de maaltijden. Als<br />

men een dieet moet houden of vegetarisch wenst te eten, dient<br />

dat te worden opgegeven bij de aanmelding. Maakt u gebruik<br />

van thuishulp en hebt u hiervoor een indicatie, dan mogen de<br />

thuiszorginstellingen in de omgeving van <strong>Barchem</strong> u dezelfde<br />

hulp ook verlenen. U moet dit wel zelf aanvragen en graag bij<br />

de reservering vermelden, evenals andere relevante medische<br />

bijzonderheden. Zo nodig neemt de administratie hierover contact<br />

met u op. Elke cursus heeft een commissie van leiding, een of<br />

meer mensen die aanspreekbaar zijn op vragen van deelnemers.<br />

Zij bewaken onder meer de tijd, begeleiden eventuele inleiders,<br />

verzorgen de stilte.<br />

Het minimum aantal deelnemers (met inbegrip van zo’n<br />

commissie van leiding) is vijftien. Zijn er minder dan zal de cursus,<br />

uitzonderingen daargelaten, niet doorgaan. In het algemeen kent<br />

het programma drie dagdelen: 10:00 tot 12:00 uur, 15:00 tot<br />

17:00 uur en 19:30 tot 22:00 uur. In cursussen die langer duren<br />

dan een weekend wordt meestal een vrije middag gepland. Een


weekendcursus begint op vrijdagavond. Vanaf 18:00 uur is men<br />

welkom. Het is gebruikelijk dat er dan soep en broodjes zijn. Het<br />

eigenlijke programma begint meestal om 19:30 uur. In de regel<br />

eindigt de cursus op de zondagmiddag na de lunch of na de thee,<br />

bepaald door de commissie van leiding.<br />

Prijzen en annulering<br />

De prijzen voor deelname worden zo laag mogelijk gehouden. De<br />

prijzen zijn dan ook niet altijd kostendekkend. Mocht u niettemin<br />

financieel onvoldoende draagkrachtig zijn voor het betalen van de<br />

cursusprijs dan kunt u tegelijk met uw aanmelding, vertrouwelijk<br />

gericht aan de administratie, een korting vragen. Deze korting<br />

geldt voor alle aangeboden cursussen, inclusief de vakantieweken<br />

(de korting mag voor maximaal twee cursussen per jaar worden<br />

aangevraagd). U kunt ook een hoger bedrag overmaken, waardoor<br />

eveneens minder draagkrachtigen in staat worden gesteld deel te<br />

nemen. Men geeft zich op voor een cursus per E-mail, per post of<br />

per telefoon, onder vermelding van het cursusnaam en door een<br />

gedeelte van de cursusprijs ad € 12,50 als inschrijfgeld te storten<br />

op postgiro 93 00 00 van de penningmeester van de <strong>Vereniging</strong><br />

<strong>Woodbrookers</strong> <strong>Barchem</strong>, te <strong>Barchem</strong>. Het aanmeldingsadres voor<br />

cursussen is:<br />

<strong>Vereniging</strong> <strong>Woodbrookers</strong> <strong>Barchem</strong><br />

Administratie Cursuswerk<br />

Antwoord<strong>nummer</strong> 1005<br />

7244 ZX <strong>Barchem</strong><br />

In verband met de annuleringsregeling moet een maand van<br />

tevoren worden beslist of een cursus kan doorgaan. Wij vragen<br />

u dan ook met klem u tijdig op te geven. Na betaling van uw<br />

inschrijfgeld krijgt u een bevestiging van uw inschrijving. Indien<br />

de cursus volgeboekt mocht zijn, wordt u op een reservelijst<br />

geplaatst, tenzij u er de voorkeur aan geeft u terug te trekken of<br />

voor een andere cursus te kiezen. Het resterend cursusgeld dient<br />

u uiterlijk twee weken voor de aanvang van de cursus op dezelfde<br />

wijze te voldoen. Mocht u zich – na inschrijving – terugtrekken,<br />

dan gelden de volgende regels:<br />

• Meer dan twee weken voor het begin van de cursus: het over-<br />

gemaakte cursusgeld wordt teruggestort onder inhouding van<br />

€ 12,50 aan administratiekosten.<br />

• Korter dan twee weken voor het begin van de cursus: de helft<br />

van het cursusgeld wordt teruggestort.<br />

• Blijft men zonder opgaaf van redenen weg, dan is het volle-<br />

dige cursusgeld verschuldigd.<br />

• Als de cursus door de vereniging wordt geannuleerd<br />

(bijvoorbeeld wegens ziekte van een inleider) dan worden de<br />

reeds gestorte bedragen terugbetaald.<br />

Premie voor snelle beslissers<br />

Indien u zich uiterlijk drie maanden vóór de aanvang van een<br />

cursus opgeeft – uiteraard met gelijktijdige overmaking van het<br />

inschrijfgeld – wordt het inschrijfgeld in mindering gebracht op de<br />

cursuskosten. Trekt u zich later terug, dan kan vanzelfsprekend dat<br />

inschrijfgeld niet met de korting verrekend worden. Deze regeling<br />

heeft tot doel een snelle opgave voor de cursussen te stimuleren.<br />

Variatie in cursusprijzen<br />

Sinds de ingebruikneming van de nieuwe vleugel is er meer variatie<br />

in de cursusprijzen. Bij elke cursus is het eerste bedrag de prijs per<br />

persoon bij overnachting in een slaaphuisje; het tweede bedrag is<br />

de prijs per persoon bij overnachting in een tweepersoonskamer<br />

in de patiovleugel; het derde bedrag is de prijs per persoon bij<br />

overnachting in een eenpersoonskamer in de patiovleugel. Bij<br />

overnachting met ontbijt buiten het Woodbrooke hotel wordt<br />

€ 30,00 p.p.p.n. minder gerekend. De verschillen in prijzen van<br />

diverse cursussen vinden verder hun oorzaak in de duur van de<br />

cursus en in de uiteenlopende honoraria van de cursusleiders. De<br />

prijs voor leden van de vereniging is altijd lager dan voor niet-leden.<br />

31


pROgRAMMA<br />

1 2<br />

Je levensverhaal<br />

schrijven<br />

Datum 1 - 3 juni 2012<br />

Aankomst vrijdag rond 18:00 uur<br />

Vertrek zondag na de lunch<br />

Inleider Greet Niederländer<br />

CvL Froukje Burgemeister-Giltay<br />

Informatie<br />

Terugkijkend op ons leven komen er allerlei dingen boven. Vrolijke<br />

momenten, cruciale beslissingen, verdrietige gebeurtenissen,<br />

van alles… Dikwijls zijn dat dezelfde herinneringen – alsof<br />

ze zich in het hoofd alsmaar willen herhalen. Daardoor zijn er<br />

andere gebeurtenissen verstopt onder het zand, of wordt er om<br />

onverklaarbare redenen nooit meer aan gedacht. Soms kan het<br />

heel fijn zijn dat men ergens nooit meer aan denkt. Maar soms<br />

is het ook jammer dat u dat vergeten bent. Tijdens dit weekend<br />

worden schrijfoefeningen gedaan om vergeten ervaringen weer<br />

boven te halen. De deelnemer bepaalt zelf welke herinnering dat<br />

zal zijn. Via onverwachte invalshoeken komen er dingen boven,<br />

waar nooit meer aan is gedacht. Vaak dingen waar nu heel anders<br />

tegenaan wordt gekeken dan toen… en kan men af en toe hard<br />

lachen. U hoeft voor dit weekend geen enkele schrijfervaring te<br />

hebben!<br />

32<br />

Vakantieweek<br />

Datum 9 - 14 juli 2012<br />

Aankomst maandag in de middag<br />

Vertrek zaterdag na het ontbijt<br />

Gastvrouwen Joke Reints, Marijke Sondorp<br />

Informatie<br />

Vakantie vieren bij de <strong>Woodbrookers</strong> in <strong>Barchem</strong>. U kunt volop<br />

genieten van alles wat er te beleven is in het verblijf en in de<br />

prachtige omgeving. Van stilte en rust tot gezelligheid en een goed<br />

gesprek. De gastvrouwen organiseren een facultatief programma.<br />

Men is natuurlijk vrij om de dagen zelf in te vullen, maar men kan<br />

ook deelnemen aan verschillende middaguitstapjes.


pROgRAMMA<br />

3 4<br />

Zomeracademie:<br />

Levenskunst<br />

Datum 16 - 20 juli 2012<br />

Aankomst maandag om 11:00 uur<br />

Vertrek vrijdag om 15:00 uur<br />

Inleider Corry Haverkort<br />

Informatie<br />

Het HOVO Overijssel organiseert al jaren samen met de<br />

<strong>Woodbrookers</strong> <strong>Barchem</strong> en het Sabicentrum voor Kunst en<br />

Filosofie een academieweek in <strong>Barchem</strong>.<br />

De zomeracademie – geleid door Corry Haverkort, filosoof en<br />

beeldend kunstenaar – is zowel bestemd voor hen die al bekend<br />

zijn met filosofie als voor hen die geïnteresseerd zijn in het thema<br />

‘levenskunst’.<br />

Het samen bestuderen van originele teksten en het bespreken van<br />

inzichten staat centraal. Door deze verdiepingsslag is de week<br />

ook voor trainers, coaches en docenten waardevol. Het minimum<br />

aantal deelnemers is 12, het maximum aantal is 25.<br />

Motto van deze week Levenskunst: “Waarom zou niet iedereen<br />

van het eigen leven een kunstwerk maken?” Elke dag heeft een<br />

vaste indeling. Vóór het ontbijt wordt de dag begonnen met een<br />

meditatieve stilte in een mooie ruimte op de Kalenberg.<br />

‘s Ochtends wordt een originele tekst van een denker bestudeerd<br />

en toegelicht. Na een wandeling, bezinning of rust wordt ‘s<br />

middags aan de hand van opdrachten de bestudeerde tekst<br />

verdiept. Hierop volgen reflectie en gesprek. De avonden zijn<br />

gevarieerd, van film tot socratisch gesprek en diner pensant.<br />

Weekendcursus:<br />

Hoe klassieke teksten<br />

doorleven in ons<br />

dagelijks bestaan<br />

Datum 26 - 28 oktober 2012<br />

Aankomst vrijdag om 17:00 uur<br />

Vertrek zondag na de lunch<br />

Inleider Truus Cortenraad<br />

Informatie<br />

In deze cursus wordt kennisgemaakt met klassieke bronteksten die<br />

ons een blik vergunnen op de zoektocht naar ‘hoe goed te leven’.<br />

Wanneer we ‘klassiek’ opvatten als ‘dat wat zijn waarde bewezen<br />

heeft’, dan zal het niet verwonderen dat de teksten die in deze<br />

cursus centraal staan ook betekenis hebben voor ieders eigen<br />

leven.<br />

Het programma bestaat uit vier dagdelen. Centraal staan<br />

filosofische en literaire teksten van klassieke auteurs. Samen<br />

worden deze teksten gelezen en besproken. Ook is er plaats voor<br />

rustmomenten die worden afgewisseld met muziek en poëzie.<br />

De vraag hoe voor ieder van ons de klassieke gedachten hun<br />

waarde hebben behouden en een bron van inspiratie zijn, staat<br />

centraal als op de zondagochtend wordt geprobeerd om die<br />

waarde te verbeelden in eigen teksten.<br />

33


pROgRAMMA<br />

5Weekendcursus Ethiek,<br />

Schoonheid en Eonen<br />

Datum 23-25 november 2012<br />

Aankomst vrijdag rond 18:00 uur<br />

Vertrek zondag na de lunch<br />

Inleider Gerrit Teule<br />

CvL Bart van der Elst<br />

Informatie<br />

Het programma zal bestaan uit vier inleidingen op de<br />

vrijdagavond, zaterdagmorgen en -middag. Zaterdagavond zal<br />

in overleg met de inleider een minder verbale inhoud hebben.<br />

Gedacht wordt aan een film op dvd en/of muziek. Na de vierde<br />

voordracht op de zondagochtend volgt een evaluatie met als<br />

centrale vraag wat het besprokene ieder persoonlijk heeft<br />

gebracht en wat we er zelf aan kunnen hebben in het dagelijkse<br />

leven dan wel in groter verband.<br />

34<br />

6Kerstweekend<br />

Datum 24 - 27 december 2012<br />

Informatie<br />

Zie internet via http://woodbrookers.nl<br />

(AK)


Notities:<br />

35


Notities:<br />

36


<strong>Vereniging</strong> <strong>Woodbrookers</strong> <strong>Barchem</strong> vanaf 1908

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!