Download - VOTB

Download - VOTB Download - VOTB

05.09.2013 Views

112 Klasse Meetgrootheid Toelaatbare meetonzekerheid Meetinterval 1 Conusweerstand 0,05 MPa of 3% 20 mm Plaatselijke wrijvingsweerstand 0,01 MPa of 10% Helling 2º Sondeerdiepte 0,2 m of 1 % 2 Conusweerstand 0,25 MPa of 5% 50 mm Plaatselijke wrijvingsweerstand 0,05 MPa of 15% Helling 2º Sondeerdiepte 0,2 m of 2 % 3 Conusweerstand 0,5 MPa of 5% 100 mm Plaatselijke wrijvingsweerstand 0,05 MPa of 20% Helling 5º Sondeerdiepte 0,2 m of 2 % 4 Conusweerstand 0,5 MPa of 5% 100 mm Plaatselijke wrijvingsweerstand 0,05 MPa of 20% Sondeerlengte 0,1 m of 1% De toelaatbare meetonzekerheid is de grotere waarde van de absolute meetonzekerheid en de relatieve meetonzekerheid. De relatieve meetonzekerheid geldt voor de meetwaarde en niet voor het meetgebied. Tabel 10.1 Sondeerklassen volgens NEN 5140 Het verschil tussen klasse 3 en 4 is het wel of niet meten van de helling van de sondeerconus. De meetonzekerheid beschouwt het complete meetsysteem, vanaf de inwendige opnemer in de sondeerconus tot en met het grafisch weergeven van de resultaten. Om aan de kwaliteitseisen te kunnen voldoen is regelmatige kalibrering van de conus en controle op slijtage van conus en kleefmantel vereist. Verder wordt de nauwkeurigheid van de meting ook bepaald door de nauwgezetheid van de uitvoering en door de meetomstandigheden, zoals temperatuurverschillen. Ook de eisen voor de uitvoering en registratie van sonderingen verschillen per klasse. De presentatie van sondeergegevens voor klasse 1 en 2 omvat bijvoorbeeld een sondeertabel, waarin onder andere de conusweerstand en de tijd zijn vermeld. Dit maakt een nauwkeurigere beoordeling van de sondeergegevens mogelijk. In tabel 10.2 is een aantal specifieke toepassingen voor de verschillende sondeerklassen gepresenteerd. Hierbij is tevens aangegeven voor welke geotechnische constructies de verschillende sondeerklassen kunnen worden ingezet. Volgens NEN 6740 ’Basiseisen en belastingen’ worden geotechnische constructies ingedeeld in drie geotechnische categorieën (GC), oplopend in complexiteit en risico; van GC1 (voor relatief eenvoudige constructies, zoals lichte bouwwerken en onbeduidende ophogingen) tot GC3 (voor zeer grote of bijzondere constructies, zoals hoge gebou- ONDERGROND

wen, tunnels en waterkeringen). In artikel 6.2 van NEN 6740 wordt vermeld op welke constructies de verschillende geotechnische categorieën betrekking hebben. Sondeerklasse Specifieke toepassingen Geotechnische NEN 5140 Categorie NEN 6740 3, 4 - classificatie/schematisering van zand en klei/veen GC1, GC2 - ontwerp van funderingen op (druk)palen (NEN 6743) 2 - classificatie/schematisering van zand, (stijve) klei en veen GC2, GC3 - ontwerp van funderingen op kleefpalen - correlaties voor de bepaling van geotechnische parameters van (stijve) klei en zand 1 - classificatie/schematisering van zand, (slappe) klei en veen GC3 - correlaties voor de bepaling van geotechnische parameters van (slappe) klei en veen Tabel 10.2 Specifieke toepassingen voor de sondeerklassen volgens NEN 5140 In de tabellen is zichtbaar dat het zogenaamde ‘onderscheidend vermogen’ (afleiden van grondsoort en parameters) van de sonderingen toeneemt, naarmate de nauwkeurigheidsklasse hoger is. Op basis van sondeerresultaten volgens klassen 3 of 4 is het goed mogelijk om onderscheid te maken tussen zand en cohesieve grondsoorten, zoals klei of veen. Voor Nederlandse omstandigheden kan voor 70 à 80% van de sonderingen met klasse 2 en 3 worden volstaan. Alleen voor bijzondere studies / projecten is een hogere nauwkeurigheidsklasse vereist. Als zo’n hogere klasse vereist is, zullen de uitvoerende bedrijven hun meet- en bewerkingsproces voor deze klasse aanpassen en nauwkeurige systeemkalibreringen moeten uitvoeren. Hiermee zijn hogere kosten gemoeid. Opdrachtgevers moeten zich daarom realiseren dat de kosten van de sonderingen volgens klasse 1 ongeveer het dubbele bedragen van sonderingen in de klassen 2 en 3. Dit is mede afhankelijk van de bodemgesteldheid. In slappe grondlagen is het moeilijker om aan klasse 1 en 2 te voldoen. De omvang van het sondeeronderzoek wordt in norm NEN 6740 mede afhankelijk gesteld van de homogeniteit van de grond. Zo is er bijvoorbeeld in een gebied met rivierafzettingen (en dus oude stroomgeulen in de ondergrond) meer onderzoek nodig dan in een homogenere bodem, zoals de zandgronden in het oosten van het land. De afstand tussen de punten en de te verkennen diepte moeten worden bepaald op basis van de geologie van het gebied, de kennis van de grondgesteldheid, de afmetingen van het bouwterrein, de aard van de fundering en van de geotechnische constructie. De onderzoekspunten moeten zodanig over de plattegrond van het te bouwen project verdeeld zijn, dat de grondgesteldheid UITVOERINGSNORMEN 113

wen, tunnels en waterkeringen). In artikel 6.2 van NEN 6740 wordt vermeld op<br />

welke constructies de verschillende geotechnische categorieën betrekking hebben.<br />

Sondeerklasse Specifieke toepassingen Geotechnische<br />

NEN 5140 Categorie NEN 6740<br />

3, 4 - classificatie/schematisering van zand en klei/veen GC1, GC2<br />

- ontwerp van funderingen op (druk)palen (NEN 6743)<br />

2 - classificatie/schematisering van zand, (stijve) klei en veen GC2, GC3<br />

- ontwerp van funderingen op kleefpalen<br />

- correlaties voor de bepaling van geotechnische<br />

parameters van (stijve) klei en zand<br />

1 - classificatie/schematisering van zand, (slappe) klei en veen GC3<br />

- correlaties voor de bepaling van geotechnische<br />

parameters van (slappe) klei en veen<br />

Tabel 10.2 Specifieke toepassingen voor de sondeerklassen volgens NEN 5140<br />

In de tabellen is zichtbaar dat het zogenaamde ‘onderscheidend vermogen’ (afleiden<br />

van grondsoort en parameters) van de sonderingen toeneemt, naarmate de<br />

nauwkeurigheidsklasse hoger is. Op basis van sondeerresultaten volgens klassen<br />

3 of 4 is het goed mogelijk om onderscheid te maken tussen zand en cohesieve<br />

grondsoorten, zoals klei of veen.<br />

Voor Nederlandse omstandigheden kan voor 70 à 80% van de sonderingen met<br />

klasse 2 en 3 worden volstaan. Alleen voor bijzondere studies / projecten is een<br />

hogere nauwkeurigheidsklasse vereist. Als zo’n hogere klasse vereist is, zullen de uitvoerende<br />

bedrijven hun meet- en bewerkingsproces voor deze klasse aanpassen en<br />

nauwkeurige systeemkalibreringen moeten uitvoeren. Hiermee zijn hogere kosten<br />

gemoeid. Opdrachtgevers moeten zich daarom realiseren dat de kosten van de sonderingen<br />

volgens klasse 1 ongeveer het dubbele bedragen van sonderingen in de<br />

klassen 2 en 3. Dit is mede afhankelijk van de bodemgesteldheid. In slappe grondlagen<br />

is het moeilijker om aan klasse 1 en 2 te voldoen.<br />

De omvang van het sondeeronderzoek wordt in norm NEN 6740 mede afhankelijk<br />

gesteld van de homogeniteit van de grond. Zo is er bijvoorbeeld in een<br />

gebied met rivierafzettingen (en dus oude stroomgeulen in de ondergrond) meer<br />

onderzoek nodig dan in een homogenere bodem, zoals de zandgronden in het<br />

oosten van het land. De afstand tussen de punten en de te verkennen diepte moeten<br />

worden bepaald op basis van de geologie van het gebied, de kennis van de<br />

grondgesteldheid, de afmetingen van het bouwterrein, de aard van de fundering<br />

en van de geotechnische constructie. De onderzoekspunten moeten zodanig over<br />

de plattegrond van het te bouwen project verdeeld zijn, dat de grondgesteldheid<br />

UITVOERINGSNORMEN<br />

113

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!