You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
01 1047 8385 UB AMSTERDAM
D E<br />
N I E U W E<br />
H E L O I S E.
J U L I A<br />
• O F D E<br />
N I EU WE H E L O I S E.<br />
IN B R I E V E N<br />
V A N<br />
T W E E G E L I E V E N ,<br />
WOONACHTIG IN EENE KLEKNE STAD<br />
AAN DEN VOET DER ALPEN.<br />
NAAR. H E T F R A N S C H VAN<br />
J. J. R O U S S E A U ,<br />
MET FLAATEN.<br />
E E R S T E D E E L .<br />
TE A M S T E R D A M , BIJ<br />
JO HANNES AL L ART.<br />
MD C C X C VII.
VOORBERICHT.<br />
33e HELOÏSE van den groeten ROUSSEAO<br />
is al ce bekend , Europa heefc dit boek te<br />
veel gelezen en bewonderd, om nog deszelfs<br />
lofrede te maken. — Het zoude de fchini<br />
van JEAN JACQUES voorzeker ontheiligd zijn,<br />
zijnen gevestigden roem te willen onderdeuren<br />
door eene opfomming van alle de bijzon«<br />
dere en eenige fchoonheden van dezen Roman.<br />
Dit alleen zal ik mij daaromtrent veroorloven<br />
te zeggen , dat ik als Vertaler voor de<br />
moeite,die het in heeft ROUSSEAU te gevoelen<br />
en hem in eene andere taal te doen fpreken,<br />
mij dubbel beloond heb gevonden door het<br />
edel vermaak, van mij met zco veele kiefche<br />
en verhevene gevoelens, in eenen zoo oft*<br />
navolgbaren, wegflependen ftijl voorgedragen<br />
, eenen geruimen tijd te mogen bezig<br />
houden. — Ik doe aan mijnen Schrijver die<br />
* 3 hui-
vi V O O R B E R I C H T .<br />
hulde , dac ik aan het einde van dit Eerfle<br />
Deel uitroepe, gelijk ik meermalen onder het<br />
vertalen onwillig deed : Er is maar ééne.<br />
Zon — en maar één JEANJACQUES!<br />
Wat de HELOÏSE zelve betreft; daar<br />
omtrent zal ik liefst ROUSSEAU zelf laten<br />
fpreken, en ten dien einde zijne korte voor<br />
rede voor dit werk hier inlasfchen.<br />
„ Groote Steden — zegt hij, hebben<br />
Schouwfpelen, en verbasterde volken heb<br />
ben Romans nodig. Ik heb de zeden van<br />
mijnen tijd gezien , en deze brieven in het<br />
licht gegeven. Waarom leefde ik niet in<br />
eene eeuw, waarin ik die op het vuur zoude<br />
hebben moeten werpen?"<br />
Offchoon ik mij op den tijtel enkel<br />
Uitgever noeme , heb ik zelf aan dit boek<br />
gewerkt, en ik ontveinze zulks niet. Of ik<br />
het geheel gemaakt hebbe, en of de gant-<br />
fche briefwisfeling een verdichtfel zij? wat<br />
gaat dit u aan, lieden van de wereld? het<br />
is. toch zeker eene verdichting ten uwen<br />
opzichte."<br />
„ Elk
V O O R B E R I C H T . vu<br />
„ Elk eerlijk man behoort zich als fchrijver<br />
te noemen van de boeken die hij uitgeeft.<br />
Ik plaats daarom mijnen naam aan het hoofd<br />
dezer verzameling van Brieven, niet om mij<br />
dezelve aantematigen , maar om er verandwoordlij<br />
k voor te zijn. Is er eenig kwaad<br />
in, dat men het aan mij wijte; bevat het iet<br />
goeds , ik wil er geenen roem op dragen.<br />
Deugt het boek niet, des te meer ben ik<br />
verplicht daarvoor uittekomen; ik begeer<br />
niet vcor beter gehouden te worden , dan<br />
ik wezenlijk ben."<br />
„ Wat de waarheid der gevallen betieft,<br />
verklaar ik, dat ik, fchoon meermalen in het<br />
vaderland onzer Gelieven geweest zijnde, er<br />
nimmer, noch van den Baron D'ETANGE,<br />
noch van zijne dochter, noch van den I ïeer<br />
D'ORBE, noch van Mïjlord EDUAUD BOM-<br />
STON, noch van den Heer DE WOUIAR,<br />
heb hooren fpreken. Ook moet ik berichten,<br />
dat de aanduiding van plaatfen hier en daar<br />
aanmcrklijk verdraaid is , het zij om den<br />
lezer des te beter te misleiden, het zij uit<br />
hoofde van de bckrompene kennis des fchrijvers<br />
daaromtrent. Zie daar al wat ik zeggen<br />
* x kan.
vs ii V O O R B E R I C H T .<br />
kan. Elk een denke er over, gelijk hij<br />
wil."<br />
,, Dit boek is niet gemaakt om in de we<br />
reld te worden rondgedragen, het fchikt zich<br />
voor zeer weinige lezers. De ft ijl er van zal<br />
lieden van fmaak ftuiten, de ilof zal opzien<br />
verwekken bij hen die van eene ftroeve denk<br />
wijze zijn, en alle de gevoelens zullen buiten<br />
de natuur wezen voor hun die aan geene<br />
menschlijke deugd geloven. Het moet aan<br />
dv; zoogenaamde Godsdienftigen, aan lieden<br />
van losfe zeden, en aan de wijsgeeren even<br />
zeer mishagen: het moet galante vrouwen<br />
beledigen, en eerbare vrouwen ergeren. Wien<br />
zal het dus bevallen ? Misfchien niemand dan<br />
mij alleen : zeker althands zal het niemand<br />
ten halve voldoen."<br />
„ Al wie zich verledigen wil om deze<br />
brieven te lezen , moet zich met geduld<br />
wapenen omtrent de taalfouten, den zwel<br />
lenden en gemeenen ftijl,en de ingewikkelde<br />
uitdrukking van gewoone denkbeelden ; hij<br />
moet zich vooraf herinneren, dat zij, die<br />
deze
V O O R B E R I C H T .<br />
deze brieven wisfelden, geene Franfchen,<br />
geene fraaië vernuften, geene gelieven, geene<br />
wijsgeeren zijn ; maar landbewooners , bui<br />
tenlanders, lieden van eene afgezonderde<br />
levenswijze, die nog jong, genoegzaam nog<br />
kinders zijn , en die in hunne romanesquc<br />
verbeelding hunne welmeenende harsfen-<br />
fchimmen voor wijsbegeerte houden."<br />
,, Waarom zou ik fchroomen mijne ge<br />
dachten te zeggen? Dit boek , in zijnen<br />
plompen ftijl gefchreven, is voor de vrouwen<br />
meer gefchikt, dan wijsgeerige boeken. Het<br />
kan zelfs nuttig zijn vóórhaar, die te ïrid-<br />
den van een losbandig leven eenige zucht<br />
voor de eerbaarheid behouden hebben. Met<br />
de meisjens is het anders gelegen. Nooit<br />
las een volmaakt zedig meisje Romans, cn<br />
voor dezen heb ik het opfchrift zoo duidüjk<br />
gefteld, dat men het boek opflaande terftond<br />
weten kon, wat men er van te denken hebbe.<br />
Zij die, in weerwil van den tijtel, ééne<br />
bladzijde er van lezen durft, is een ramp<br />
zalig meisje; maar dat zij haren val niet aan<br />
dit boek wijte, het kwaad had zich reeds te<br />
vooren bij haar gevestigd. Heeft zij éénmaal<br />
* 5<br />
b e<br />
"
x V O O R B E R I C H T .<br />
begonnen, dan leze zij vrij tot het einde toe<br />
voord : zij heeft er niets meer bij te ver«<br />
liezen."<br />
„ Dat een man van fteile begrippen,<br />
deze verzameling doorloopcndc, zich ergere<br />
aan de esrfle afdeelingen , het boek geem-<br />
lijk wegwerpe, en zich tegen deszelfs uit<br />
gever beige; ik zal mij niet beklagen over<br />
zijne onbillijkheid; in zijne plaats gefield,<br />
zou ik misfchien hetzelfde gedaan hebben.<br />
Zo er een of ander zijn mocht, die, na het<br />
geheele werk te hebben doorgelezen , mij<br />
durfde veroordeelen, wijl ik hetzelve in het<br />
licht gaf; hij zegge dit, aan de geheele we<br />
reld, zo hij het verkiest, maar hij kome het<br />
mij niet zeggen: ik gevoel dat ik dien man,<br />
zoo lang ik leeve, niet zoude konnen hoog<br />
achten !" ——<br />
Dus ver ROUSSEAU. Wat mijne vertaling<br />
betreft :in de plaats van deszelfs verdienstlijk-<br />
heid te roemen, zal ik liever verfchooning<br />
vragen voor eenige kleene, hier en daar in<br />
weerwil van mij zelf overgeblevene, verlam<br />
mingenvan den ooripronglijken llijl, die door<br />
gaands
V O O R B E R I C H T . xi<br />
gaands in alle overzettingen, vooral uit het<br />
Fransch,en allerbijzonderst in de werken van<br />
den onvergelijklij ken R o U s S E A U , niet te ver<br />
mijden zijn, ten zij men zijnen Aucïeur flechts<br />
vrijelijk en van verre navolge. — Deze waar<br />
de echter durf ik aan mijnen zwakken arbeid<br />
toeichrijven, dat de meening van den Schrij<br />
ver getrouw uitgedrukt,en de ftijl doorgaands<br />
Nederduitsch is, althands dat de grove Gal'<br />
licismes, in gewoone vertalingen maar al te<br />
gemeenzaam , zorgvuldig vermijd zijn ge<br />
worden. — Hier en daar is eene korre op<br />
helderende aantekening geplaatst, en bij<br />
die gelegenheid, door onoplettendheid, op<br />
bladz. ia8. de rots van Léucate in het voo-<br />
rig Languedoc genomen voor die van Leu-<br />
cadie, in Griekenland, berucht wegens de<br />
nederftorting van Sappho uit wanhoop over<br />
haren geliefden Phaön, welke laatile ROUS<br />
SEAU gewisfeiijk bedoelde.<br />
Ik heb niets meer hierbij te voegen, dan<br />
den hartlijken wensch, da; ROUSSEAU's<br />
HELOÏSE dcor zijne Nederlandfche lezercn<br />
wel verflaan, recht gewaardeerd, cn tot die<br />
edele
XII V O O R B E R I C H T .<br />
edele bedoelingen, welke des fchrijvers pen<br />
beltuurden, benuttigd worde!<br />
Het tweede Deel zal zoo fpoedig mooglijk<br />
volgen, zullende 't geheele werk vier Deelen<br />
van dezelfde grootte als ;dit beflaan.<br />
DE VERTALER.<br />
BRIE-
B R I E V É Ë<br />
VAN TWEE<br />
G E L I E V E N 3<br />
WOONACHTIG IN EÈNE KLEENE STAD<br />
AAN DEN VOET DER. ALPEN.<br />
, 1 , , , 1 1 . 1 • i i . t mm*<br />
EERSTE AFDEELING.<br />
*<br />
I. B R I E F *<br />
/lan JÜLIA.<br />
,<br />
Ik moet mij van U verwijderen, M.'jufTer'! dié<br />
gevoel ik; reeds veel eerder had ik dit moéten<br />
doen, of liever, ik had u nooit moeten<br />
zien. Wat nu gedaan? hoe mij te gedragen? Gij<br />
hebt mij uwe vriendfehap toegezegd, zie mijne<br />
verlegenheid, en geef mij raad.<br />
Gij weet, ik ben iri uw huis niét gekomen<br />
dan op het aanzoek van Mevrouw uwe Moeder.'<br />
Jw DEEL, A
* B R I E V E N V A N<br />
Bewust, dat ik eenige aangename kundigheden<br />
mij had eigen gemaakt, geloofde zij, dat die,<br />
in eene plaats waar het aan meesters mangelt, van<br />
eenig nut konden _zijn aan de opvoeding eener<br />
dochter, die zij aanbidt. 11c van mijnen kant,<br />
trots van iets bijtedragen ter verfiering van eene<br />
zoo natuurlijk fchoone ziel, ik heb mij met die<br />
gevaarlijke zorg durven belasten, zonder het gevaar<br />
er van te voorzien, althands zonder daarvoor<br />
te duchten. Ik zal u niet zeggen, dat ik mijne<br />
licKtvaardigheid reeds aanvanglijk boete; nooit<br />
hoop ik mij zelf in zoo verre te vergeten, dan<br />
ik u iet voordragen zou, het geen u niet voege<br />
aan te hooren, -en te kort doen aan het ontzag<br />
, dat ik uwer deugd meer nog dan aan uwe<br />
geboorte en bevalligheden fchuldig ben. Zo<br />
ik lijde, heb ik ten minde den troost van alleen<br />
te lijden, en ik zou geen geluk begeeren ten<br />
koste van het uwe.<br />
Ondertusfchen zie ik u dagelijks, en ik ontwaare,<br />
dat gij zonder het te merken fchuldelooa<br />
rampen verzwaart, waarmede gij geen medelijden<br />
kunt oenenen , en die u onbekend moeten<br />
zijn. Ik weet, wel is waar, welk een gedrag<br />
in dit geval de voorzichtigheid bij mangel van<br />
alle hoop voorfchiïjve, en zeker zou ik getracht<br />
hebben dat te volgen, indien ik ten dezen<br />
opzichte de voorzichtigheid met de wellevendheid<br />
verzoenen ken; dan hoe kan ik mij<br />
wel»
T w E È G E L I E V E N . I<br />
Welvoeglijk verwijderen uit een huis, waartoe de<br />
eigenares zelve mij toegang heefc gegeven^<br />
waarin zij mij met goedheden overlaadt, en aanmerkt<br />
als Van eenig nut omtrent het geen haaf<br />
dierbaarst in de Wereld is? Hee kan ik dió<br />
tederhartige moeder berooven van het vermaak<br />
om eenmaal haren echtgenoot te verrasfehefl<br />
door uwe vorderingen in wetenfehappen, welke<br />
zij ten dien einde opzetlijk voor hem ver*<br />
bergt? Moet ik onbeleefdelijk vertrekken zonder<br />
haar iets te zeggen? moet ik haar de reden<br />
van mijne verwijdering verklaren , en zal die*<br />
zelfde belijdenis niet beledigende voor haar zijn,<br />
als herkomfüg van een man , wiens geboorta<br />
noch fortuin hem nimmer konnert veroorloven<br />
tiaar uwe hand te dingen?<br />
Eén middel zie ik flechts, MejurTer! om mij<br />
Uit deze moeilijkheid te redden, en dit is, dat<br />
dezelfde hand, die mij daarin bracht, er mij<br />
tevens uit helpe; dat ik zoo wel mijne feut<br />
als mijnen misflag aan u verfchuldigd zij, en dat<br />
gij mij, ten minden uit medelijden met mij,<br />
uw bijzijn ontzeggen wilt. Toon mijnert brief<br />
aan uwe Oudereu, doe mij uw huis verbieden,,<br />
ban mij weg, zoo als het u behaagt ; ik kart<br />
alles van u doorftain, maar u uit eigen bewa*<br />
ging verlaten kan ik niets<br />
Gij — mij verbannen! ik — u veriaten'! « t «
4 B R I E V E N ' T A S<br />
en waarom toch? waarom is het dan eenernis»<br />
daad, voor verdienden gevoelig te zijn, en te<br />
beminnen het geen men vereeren moet? neen,<br />
fchoone JULIA! uwe bekoorlijkheden hadden<br />
mijne oogen verrukt, maar nimmer zouden zij<br />
mijn hart vervoerd hebben, indien niet eene<br />
veel vermogender'bekoorlijkheid ze bezielde.<br />
Het is die aandoenlijke vereeniging eener zoo<br />
levendige gevoeligheid met bedendige minzaamheid,<br />
het is dat teder medelijden met de" v<br />
rampen<br />
van anderen, het is dat juist verdand, die<br />
kiefche fmaak, welke hunne zuiverheid van die<br />
der ziel ontleenen, het zijn, kortom, veel meer<br />
de fchoonheden uwer gevoelens dan die der<br />
leeft, welke ik in u aanbidde. Het zij zoo,<br />
dat men zich u nog fchooner konne voordellen,<br />
maar beminlijker, en meer het hart van een braaf<br />
man waardig, neen, JULIA! dit is niet mooglijk.<br />
Zomtijds durf ik mij vleijen , dat de Hemel<br />
eene geheime overeenkomst gelegd heeft in onze<br />
genegenheden, even gelijk in onzen fmaak en in<br />
onze jaaren. Nog zoo jong, is er niets dat de<br />
neigingen der natuur in ons doet ontaarten , alle<br />
onze ger.egenheden fchijnen een zweem naar elkander<br />
te hebben. Eer wij nog bezet zijn met<br />
de éénvormige vooroordeelen der wereld, hebben<br />
wij reeds eene gelijke wijze van gevoelen<br />
en van befchouwen , en waarom zou ik dezelfde<br />
overeendemming in onze harten mij niet mogen
T W E E G E L I E V E N . 5<br />
gen voordellen , die ik in onze denkbeelden befpeur?<br />
Nu en dan ontmoeten zich onze oo/en;<br />
op het zelfde oogenblik ontlnappen ons eenige<br />
zuchten . . . etlijke deelswijze tranen . . . ö<br />
JUJLIA ! zo eens deze overeenkomst hooger<br />
oorfprong had ... zo eens de Hemel ons bedemd<br />
had al het menschlijk geweld .. .1<br />
ach ! vergeef mij ! ik dwaal: ik durf mijne<br />
wenfehen in de plaats der hoope te dellen , en<br />
de hevigheid mijner begeerten zet aan derzeiver<br />
voorwerp eene mooglijkheid bij, die er aan ontbreekt.<br />
Ziddercnd zie ik welk eene kwelling zich<br />
mijn hart berokkene. Ik zoek mijn ongeluk<br />
niet te koesteren, ik zou het zelfs verfoeijen,<br />
zo dir mooglijk ware. Oordeel of mijne gevoelens<br />
zuiver zijn, uit de natuur der gunste,<br />
die ik van u heb afgefmeekt. Demp , zo heq<br />
wezen kan, de bron van een vergif, dat mij<br />
voedzel tevens en den dood verfchaft. Ik wil<br />
flechts genezen zijn of derven, en ik fmeek om<br />
wwe gedrengheid, gelijk een minnaar om uwe<br />
gunsten bidden zou.<br />
Ja, van mijnen kant, beloof ik, zweer ik ualle<br />
mijne krachten te zullen beproeven , om mijne<br />
rede te herdellen, of de beroerenis, die ik in<br />
mij gevoel, in hetbinnende mijner ziel te verbergen;<br />
maar ik bid u, ontnek mij die lieve zachte<br />
A 3 00«
6 B R I E V E N V A N<br />
pogen, die mij den dood aandoen; onttrek aan<br />
m'jn gezicht uwe gelaatstrekken , uw voorkomen,<br />
uwe armen , uwe handen, uwe blonde<br />
hairlokken , uwe gebaaren ; houd die bekoorlijke<br />
Item in, die men niet zonder gevoelige<br />
beweging hooren kans zijt, helaas! zijt een ander<br />
dan gij zijt, op dat mijn hart tot zich zelf<br />
konne komen.<br />
Zal ik het u rond-uit zeggen? Bij die uitfpanningen<br />
welke de vermaaklijkheid van den<br />
avondllond verwekt, geeft gij u over met ieder<br />
een aan kwellende gemeenzaamheden, Gij<br />
zijt niet omzichtiger ten mijnen opzichte dan<br />
ten aanzien van anderen. Gister nog, haperde<br />
er weinig aan of gij hadt mij bij het verbeuren<br />
van pand een kus laten nemen; gij boodt<br />
flechts fluauwen tegenftand. Gelukkig dat ik<br />
zorg droeg om niet ftout door te tasten, mijne<br />
toenemende onthutfing deed mij gewaar worden ,<br />
dat ik mij zelf' zou ongelukkig maken , en ik<br />
wedcrhicld mij. Ach ! indien ik naar mijpen<br />
wensch dien kus had mogen fmaken, zij<br />
zou de laatfte zucht mijnes levens geweest,<br />
en ik de gelukkigftc der menfehen geftorven<br />
?ijn.<br />
Ik bid u, laat ons deze uïrfpanningen verdijden<br />
, waar van de gevolgen noodlottig konen<br />
Neen, ca,ar is er niet. ééne die zonder
T W E E G E L I E V E N . 7<br />
der gevaar tij, zelfs niet de kinderachtigste van<br />
alle. Ik beef altoos van daarbij uwe hand aanteraken<br />
, en ik weet niet hoe het bij komt dat<br />
ik dezelve altijd ontmoete. Naaawlijks rust zij<br />
op de mijne , of eene koude rilling overvalt<br />
mij; het fpel veroorzaakt mij de koorts of liever<br />
eene ijlhoofdigheid; ik zie, ik gevoel niets<br />
meer, en wat zal ik, in dat oogenblik van<br />
verftrooijing, zeggen, doen , waar mij verbergen,<br />
hoe inftaan voor mij zelve?<br />
Eene andere ongelegenheid doet zich op bij<br />
het houden onzer lesfen. Zoo dra ik u ee»<br />
oogenblik zie zonder uwe Moeder of uwe Nicht,<br />
verandert gij eensflags van houding; gij neemt<br />
een voorkomen aan zoo ernlTig, zoo koel, zoo<br />
ijskoud, dat de eerbied en de vrees van u te mishagen<br />
mij de tegenwoordigheid van geest en<br />
het gezond oordeel doen verliezen, en ik heb<br />
moeite van al bevende eenige woorden te Hameien<br />
van eene les, die gij naauwlijks met alle<br />
uwe fchranderheid kunt nagaan. Op deze<br />
wijze loept uwe aangenomene onbeftendigheid<br />
te gelijk tot onzer beider nadeel uit; gij<br />
maakt mij bedroefd, en oefent u zelve niet,<br />
zonder dat ik bezefren kan, welke reden er zij<br />
voor iemand die zoo veel verftand bezit, om in<br />
hare ge'aartheid dermate te veranderen. Ik durf<br />
het u afvragen, hoe is het mooglijk , dat gij zoo<br />
4artel zijt in het openbaar, en zoo ftatig als<br />
A 4<br />
v<br />
' 'n
I B R I E V E N V A N<br />
Wi) met ons beiden zijn? Ik meende, dat juist<br />
het tegendeel moest plaats hebben, en dat men<br />
zijne houding regelen moest, naar gelang van<br />
den kring van menfchen waarin men zich bevindt,<br />
In de plaats hiervan zie ik u, aan mijnen<br />
kant altoos met dezelfde verlegenheid, afzonderlijk<br />
op een ftatelijken toon, en op een<br />
gemeenzamen voet bij ieder een. Het behage<br />
u meer gelijk aan u zelve te wezen, misfchien<br />
zal ik dan minder lijden.<br />
Indien het medelijden, aan welgevormde zielen<br />
.natuurlijk eigen, u kan vertederen jegens het lijden<br />
van eenen ongelukkigen-, voor wien gij eenige<br />
achting hebt doen blijken, dan zult gij door<br />
eenige geringe veranderingen in uw gedrag zijnen<br />
toeitand minder verdrietlijk maken, en hij zal<br />
mee meer gelatenheid zijn .fiijzwijgen en zijne<br />
rampen verduwen; indien zijn omzichtig gedrag<br />
en zijn toeftand u niet treffen, en gij u<br />
bedienen Wilt van uw recht om hem rampzalig<br />
te maken , gij kunt het doen , zonder<br />
dit hij er zich over beklagen zal: - nog liever<br />
wil hij ongelukkig worden door uw bevel, dan<br />
door eene Gnhcicheidene vervoering, die hem<br />
in uw oog fchuldig zoude maken. Kortom, hoe<br />
gij pok over mijn lot befast, ik zal,mij ten minfi'-a<br />
niet te verwijten hebben, da: ik eene vermetele<br />
hoop heb gekoesterd, en als gij dezen<br />
hlïef gelezen hebt, hebt gij alles gedaan, wat
T W E E G E L I E V E N . 9<br />
ik van u zou durven vergen, dan zelfs, wanneer<br />
ik geene weigering te vrezen had.<br />
II. B R I E F .<br />
Aan JULIA,<br />
Hoe zeer, MejufFer! heb ik mij in mijnen eer-,<br />
ften brief vergist! In plaats van mijne rampen<br />
te verlichten, heb ik ze enkel verzwaard door<br />
mij aan uwe ongenade bloot te ftellen , en nu<br />
gevoel ik, dat u te mishagen de grootfte van<br />
die allen is. Uwe ftilzwijgendheid, uwe koele<br />
en ftrakke houding voorfpellen mij maar al te<br />
zeer mijn ongeluk. Indien gij voor een gedeelte<br />
mijne iineekbede verhoord hebt, het is Hechts<br />
ora mij Gaar door des te beter te fkaffeh,<br />
E pol cVamor di me vi fece accorta<br />
Fur i biondi Cupelli allor vslati,'<br />
E Pamorofo fguardo in fe raccolto (i).<br />
Gij fnijdt in het openbaar die onfchuldigë gemeenzaamheid<br />
af, waarover ik de dwaasheid had<br />
mij<br />
Cl) Dst is: Na dat gif mijne lief Je bemerkt badt,<br />
heelekte gij de pchoonbeid uzver blonde bairen mei<br />
(enen fiuiet, en uwen verliefden blik •atderhiild £.y.<br />
Aant. de* V U T .<br />
A 5
to B R I E V E N T A N<br />
mij te beklagen, maar gij zijt daarom in het afzonderlijke<br />
niet minder (troef, en uwe voorbedachte<br />
ftrengheid vertoont zich even zoo<br />
wel in uwe beleefdheden, als in uwe weigeringen.<br />
Waarom kunt gij dan niet bezeffen, hoe folterend<br />
deze koelheid voor mij zij! ach ! gij zoudt mijne<br />
Hraf te zwaar vinden. Met welk een vuur zon<br />
ik niet wenfchen de zaak op zijnen voorigen<br />
voet te herftellen, en te bewerken, dat gij dien<br />
noodlottigen brief nimmer gelezen hadt. Neen,<br />
uit vrees van u andermaal te beledigen, zou ik<br />
u dezen niet fchrijven, had ik den eerften niet<br />
gefchreeven , en ik wil mijnen misdag niet<br />
herhalen , maar vei beteren. Moet ik ter uwer<br />
bevrediging zeggen dat ik mij zelf bedrogen<br />
heb? Moet ik betuigen dat ik geene liefde<br />
voor u gevoelde ? .... ik... ik zou dien verfoeilijken<br />
meineed uitfpreken! Is de verachtlijke<br />
logen dat hart waardig waarover gij hecrscht?<br />
ach ! dat ik ongelukkig zij, indien ik het zijn<br />
moet; nimmer zal ik noch logenaar noch laagzielig<br />
worden, omdat ik onbedachtzaam ben geweest<br />
, en de misdaad, die mijn hart begaan<br />
heeft, kan mijne pen niet miskennen.<br />
Ik gevoel bij voorraad al het gewicht van<br />
uwe verontwaardiging, en ik verwacht er de<br />
uiterfte gevolgen van, als eene gunst welke gij<br />
mij
T W E E G E L I E V E N . 11<br />
mij in de plaats van alle andere guniten fchuldig<br />
zijt; want het vuur dat mij verteert verdient wel<br />
ftraf, maar geene verachting. Ai! laat mij niet<br />
over aan mij zeiven; gewaardig u ten minilen<br />
om over mijn lot te 'befchikken; zeg wat uw<br />
wil zij. Wat gij mij ook zoudt mogen voorfchrijven,<br />
ik zal zeker gehoorzamen. Legt gij<br />
mij een eeuwig ftilzwijgcn op ? ik zal mij zelf<br />
weten te dwingen om het te bewaren. Verbant<br />
gij mij uit uwe tegenwoordigheid ? ik zweer dat<br />
gij mij niet meer zien zult, Beveelt gij mij te<br />
fterven? 6! dit zal mij niet het moeilijkst vallen.<br />
Er is geen bevel, dat ik niet ondcrfchrijven<br />
wil, behalven dat van u niet langer te beminnen<br />
; en zelfs hieromtrent zou ik gehoorzamen,<br />
zo het mij mooglijk was.<br />
Honderdmalen op een dag ben ik in de ver»<br />
boeking om mij aan uwe voeten te werpen,<br />
die met mijne tranen te befproeicn, en daar<br />
den dood of vergiffenis te verwerven. Altoos<br />
flremt eene doodlijke ontrocrenis mijnen moed,<br />
mijne knieën fchudden en durven zich riet buigen<br />
; het woord fterft op mijne lippen, en mijne<br />
ziel bezit geene de minfte ftoutmoedigheid<br />
tegen den fchroom van u te beledigen.<br />
Is er ter wereld een toeftand ijslijker dan de<br />
mijne? Mijn hart voelt al te wel hoe fchuldig<br />
het is, en het kan echter niet ophouden zulks<br />
te
52 B R I E V E N V A N<br />
te wezen. De misdaad en de wroeging beroeren<br />
her gel ijkerhand , en zonder te weten,<br />
wat mijn lot zijn zai, dobber ik in eene duldeloze<br />
onzekerheid, tusfchen de hoop op genade,<br />
en de vrees voor ftraf.<br />
Dan neen, ik hoop niets, ik heb geen rechi,<br />
om iets te hoopcn. De eenige gunst die ik<br />
van u verwacht, is mijne ftraf te verhaasten.<br />
Voldoe aan eene rechtvaardige wraak. Ben ik<br />
m'et ongelukkig genoeg, daar ik mij genoodzaakt<br />
zie, u zelve daarom te verzoeken? Straf mij,<br />
dit moe: gij doen; maar indien gij niet onbarmhartig<br />
zijt, leg dan die koele en misnoegde<br />
houding af; die'mij tot wanhoop brengt; wanneer<br />
men eeneu misdadigen ter dood verzendt,<br />
toont men hem geene gramfohap meer.<br />
III. B R I E F ,<br />
4an JULIA.<br />
Word niet ongeduldig, MejufFer! dit is de<br />
laatftc maal, dat ik u lastig vallen zal.<br />
Hoe ver was ik af, bij den aanvang mijner<br />
liefde voor u, van alle de fmaften te voorzien,<br />
welke ik mij zelf bereidde! in het eerst gevoelde<br />
ik geene andere dan die van eene lief*<br />
de
T W E E G~E L I E V Ë N. Ijf<br />
de zonder hoop, welke de rede door lengte<br />
van tijd overwinnen kan ; vervolgends ontwaarde<br />
ik eene veel grotere frnart, het verdriet<br />
naamlijk van u te mishasen ; en thands ondervind<br />
ik de bitterde van alle , door het gevoel<br />
uwer eigene kwellingen, ö JÜLIA ! ik zie het<br />
met innige droefheid , mijne klachten liooren<br />
uwe rust. Gij bewaart een onoverwinlijk z-vijgen<br />
; maar alles ontdekt aan mijn naauwlettend<br />
hart uwe geheime gemoedsbewegingen. Uwe<br />
oogen daan treurig, mijmerend, op de aarde gevestigd;<br />
eenige verdwaalde blikken worden op mij<br />
geflagen; uw levendig blos verwelkt; eene onge«<br />
woone bleekheid ligt op uwe wangen; de vrolijkheid<br />
verlaat u; eene doodlijke droefgeestigheid<br />
overmeestert u, en niets dan eene onveranderlijke<br />
zachtheid van ziel bewaart u voor eenigermate<br />
geemiijk te worden.<br />
Het zij dan uit gevoeligheid, of uit verontwaardiging,<br />
of uit medelijden 'met mijne lijdens,<br />
ik zie, dat gij er door aangedaan zijt; ik ben bevreesd<br />
van de uwe te vermeerderen, cn die vreeê<br />
kwelt mij veel meer, dan de hoop, die er uit<br />
ontdaan moest, mij dreelen kan; want, of ik<br />
bedrieg mij zelf, of uw geluk is mij veel dierbarer<br />
dan mijn eigen.<br />
Wanneer ik intusfehen weder tot mij zelve<br />
kome, begin ik te bemerken, hoe verkeerd ik<br />
over
24 B R I E V E N V A H<br />
over mijn eigen hart geoordeeld had, en ik zié.<br />
al te laat, dat het geen ik in den beginne had<br />
aangezien als eene voorbijgaande bedwelming,<br />
indedaad het lot mijnes levens beflisfen zal.<br />
De toeneming nwer droefheid heeft mij die van<br />
mijn ongeluk doen kennen. Nimmer, neen nimmer<br />
zoude de gloed uwer oogen , het blo*<br />
zende van uwe couleur, de bevalligheid van uw<br />
vernuft, al het bekoorlijke uwer oude vrolijkheid,<br />
zulk eene uitwerking gedaan hebben, als<br />
uwe neêrflachtigheid alleen. Zijt verzekerd,<br />
Godlijke JULIA! indien gij zien kondt, welk<br />
eene verwoesting deze acht dagen kwijnens in<br />
mijne ziel hebben aangericht, gij zelve zoudt<br />
bitter treuren over de rampen die gij mij be*<br />
rokkent. Zij zijn van nu af aan ongeneeslijk,<br />
en ik gevoel met wanhoop, dat het vuur, welk<br />
mij verteert, niet zal worden uitgedoofd dan in<br />
het graf.<br />
Dan dit zij zoo; hij, die niet gelukkig kan<br />
worden , kan het ten minde verdienen te wezen<br />
, en ik zal weten u te noodsaken van eenen<br />
man te achten, wien gij met geen het minde<br />
andwoord verwaardigd hebt. Ik ben jong, en<br />
kan éénmaal die onderfcheiding verdienen, welke<br />
ik thands niet waardig ben. Inmiddels moet<br />
ik u de rust hergeven, die ik voor altoos verloren<br />
heb, en welke ik u hier, in weerwil van<br />
mij zeiven, ontroove. Het is billijs , dat ik<br />
al-
T W E E GELIEVEN. 15<br />
alleen het leed drage van de misdaad, waaraan<br />
ik alleen fchuldig ben. Vaarwel, al te fchoone<br />
JULIA! leef gerust, en hervat uwe blijgeestig»<br />
heid; van morgen af aan zult gij mij niet meec<br />
zien. Maar zijt verzekerd , dat de vuurige en<br />
zuivere liefde voor u, die mij heefc doen blaaken,<br />
niet dan met mijn leven zal worden uitgebluscht;<br />
dat mijn hart, vervuld met een zoo<br />
waardig voorwerp, zich nimmer meer verlaagen<br />
kan; dat het zijne hulde van nu af aan u en<br />
aan de deugd alleen zal toewijden, en dat men<br />
nimmer het heiligdom, waarin JULIA werd aangebeden<br />
, door andere liefdevlammen zal zien.<br />
ontheiligen.<br />
B R I E F J E<br />
Van JULIA.<br />
Verwijdsr het denkbeeld van uw vertrek nood-,<br />
zaaldijk te hebben gemaakt. Een deugdzaam,<br />
hart zou weten zich te overwinnen of te zwijgen<br />
, en misfchien zou het dan gevaarlijk worden.<br />
Maar gij . . gij kunt wel blijven.<br />
Antwoord.<br />
Langen tijd heb ik gezwegen ; eindelijk heb-»<br />
ben uwe koele bejegeningen mij doen fpreken..<br />
Men
ïo B R I E V E N V A »<br />
Men moge Zich ten gevalle van dé deugd korinen<br />
overwinnen ; maar de verachting van 't voorwerp<br />
dat men bemint is ondraaglijk. Ik moet<br />
vertrekken.<br />
IL B R I E F J E<br />
Van JULIA.<br />
Ptfèen, mijn Heer ! na het geen gij fchijnf<br />
gevoeld te hebben, na het geen gij gewaagd<br />
hebt mij te zegjen, vertrekt een man, zoo ah»<br />
gij voorgaaft te zijn , niet; hij doet meer.<br />
Antwoord.<br />
Ik heb niets voorgewend dan e?ne gematigde<br />
drift, daar mijn hart wanhopig van liefde was.-<br />
Morgen zult gij voldaan zijn , en wat gij 'er<br />
ook Van zeggen moogt, ik zal minder gedaan'<br />
hebben dan te vertrekken.<br />
III. B R I E F J E<br />
Van JULIA.<br />
önbezonnene! zo mijn leven u dierbaar is,vrees<br />
dan van het uwe aantetasten! Ik word gade*
T W E E G E L I E V E N . if<br />
degeflagen, en kan u noch fpreken noch fehrijveri<br />
voor morgen. Wacht hierop.<br />
IV. B R I E F *<br />
Van JULIA.<br />
Tk moet dan eindelijk dat noodlottig, dat kwa«*<br />
lijk verborgen geheim bekennen! Hoe vaak heb<br />
ik gezworen, dat het niet dan met mijn leven<br />
aan mijnen boezem zou ontwrongen Worden!<br />
't gevaar van het uwe perst het mij af; her.<br />
ontfnapt mij, Cn mijne eer is verloren. Helaas!<br />
ik heb maar al te zeer woord gehouden %<br />
kan er een wreeder dood zijn, dan zijne eer tö<br />
overleven ?<br />
Wat zal ik zeggen? hoe zal ik een zoo pijnigend<br />
ffilzwijgen afbreken ? of liever, heb ik<br />
hiet reeds alles gezegd, en hebt gij mij niet<br />
maar al te wel begrepen ? ach! gij hebt 'er te<br />
veel van gezien , om het overige nier te raaden!<br />
Trapswijze verlokt in de valftrikken vart<br />
eenen lagen verleider, zie ik den verfchriklijken<br />
afgrond, waarheen ik ijle, Zonder mij te konnen<br />
wederhouden. Listig man! het is veel<br />
meer mijne liefde, dan de uwe, die u ftouf<br />
maakt. Gij ziet de vervoering van mijn hart,<br />
gij bedient u daarvan om mij te bederven, en<br />
L DEEL. B na
iS B R I E V E N V A N<br />
na mij verachtlijk gemaakt te hebben , is mijn<br />
grootfte fmart deze, dat ik genoodzaakt ben u te<br />
verachten', ó Ongelukkige! ik achtte u, en gij<br />
ontëert mij! geloof mij, indien uw hart berekend<br />
was om dezen zegepraal gerustlijk te genieten<br />
, het zoude dien nimmer behaald hebben.<br />
Gij hebt het gedaan, en uwe wroegingen<br />
zullen er door toenemen; ik had geene misdadige<br />
neigingen in mijne ziel. De zedigheid, de<br />
eerbaarheid waren mij dierbaar; ik fchepte vermaak<br />
in dezelve aantekweken door een eenvouwig<br />
en werkzaam leven. Wat hebben mij die<br />
zorgen gebaat, welke de Hemel verfmaad heeft?<br />
van den dag af, dat ik het ongeluk had u te<br />
zien, gevoelde ik het gif, dat mijne zinnen en<br />
mijne rede verpest; ik gevoelde het zints 't<br />
eerlte oogenblik, en uwe oogen , uwe gevoe»<br />
lens, uwe gefprekken, uwe misdadige ,pen maken<br />
het eiken dag meer doodlijk.<br />
Ik heb niets verzuimd om den voordgang dezer<br />
noodlottige hartstocht te beteugelen; onvermogend<br />
om tegenftand te bieden, heb ik mij<br />
willen beveiligen van aangevallen te worden ; uwe<br />
vervolgingen hebben mijne gewaande voorzichtigheid<br />
te loor gefteld. Honderdmaal heb ik mij<br />
san de voeten van de oorzaken mijnes levens<br />
willen nederwerpen; honderdmaal mijn fchuldig<br />
hart voor hun willen openleggen; dan,zij konnen<br />
nist
T W E E G E L I E V É N. i£<br />
niet bezcfïenwat daarin omgaat; zij zullen voor<br />
eene onherfielbare kwaal gewoone geneesmiddelen<br />
bezigen willen; mijne moeder is zwak en<br />
zonder gezag; ik ken de onverzetlijke ftrengheid<br />
van mijnen vader, en ik zal er niets doof<br />
uitwerken dan mij, mijn geilacht, en u zelfs<br />
te bederven en te ontëeren. Mijne vriendin is<br />
afwezig, mijn broeder leeft niet. meer, ik vind<br />
ter wereld geencn befchermer tegen den vijand<br />
die mij vervolgt; te vergeefs roep ik den Hemel<br />
aan , de Hemel is doof voor de gebeden<br />
der zwakken. Alles geeft voedfel aan den gloed<br />
die mij verteert, alles laat mij over aan mij<br />
zelve, of liever, alles levert mij in uwe handen<br />
; de geheele natuur fchijnt uwe medeflanderes<br />
te zijn; vruchtloos zijn alle mijne pogiiv<br />
gen; ik bemin u, in fpijr van mij zelve. Hoe,<br />
zou mijn hart, dat geenen tegenftand bieden<br />
kon, toen het in zijn volle kracht was, zich<br />
nu maar ten halven overgeven? zou dat hart*<br />
dat niets ontveinzen kan, U het overige zijner<br />
zwakheid verheelen ? Ach! ik had den eerften,<br />
den bezwaarlijkften flap niet moeten doen$<br />
hoe zou ik mij nu van de volgenden konncit<br />
wederhouden? Neen, zedert die eerfte fchredö<br />
voel ik mij ten afgrond wcgileuren t en gij<br />
kunt mij zoo ongelukkig maken als gij goed-»<br />
Vindt. .<br />
Zoo verfchriklijk is de toeftaüd waarin ik<br />
B a mij
B R I E V E N V A K<br />
mij bevinde, dat ik geenen toevlucht meer<br />
nemen kan dan tot hem , die mij daarin dortedc<br />
, en dat, om mijn geheel bederf te verhoeden<br />
, gij mijn eenige befchermer tegen u<br />
zclven zijn moet. Ik weet, deze belijdenis van<br />
mijne wanhopige gedeldheid kon ik verwijlen ;<br />
ik kon eenigen tijd mijne fchaamte verbergen,<br />
en mij trapswijze overgeven, om mij zelf daardoor<br />
te misleiden. Vruchtlooze list die wel<br />
mijne eigenliefde zou konnen vleien, maar nimmer<br />
mijne deugd redden! Weg, ik zie, ik gevoel<br />
te veel waar de eerde misflag mij heen<br />
leidt, en ik zocht mijnen ondergang niet voortebereiden,<br />
maar te ontwijken.<br />
Evenwel zo gij niet de flechtfte der mannen<br />
zijt, zo ooit één vonk van deugd in uwe<br />
ziel tintelde, zo deze nog eenig fpoor behouden<br />
heeft van die gevoelens van eer, waarvan<br />
gij mij doortrokken fcheent, kan ik u dan laag<br />
genoeg befchouwen, om misbruik te maken van<br />
de noodlottige belijdenis, welke mijne verbijstering<br />
mij afperst? Neen, ik ken u; gij zult mijne<br />
zwakheid onderdeunen, gij zult mijn beveiliger<br />
worden, en mijn' perfoon tegen mijn eigen<br />
hart befchermen. Uwe deugden zijn de<br />
laatde toevlucht mijner onfchuld; mijne eer durft<br />
zich aan de uwe toevertrouwen, en gij kunt de<br />
eene niet behouien zonder de andere; ach! edelmoedige<br />
ziel! bewaar ze btide, en gewaardig<br />
u
T w x E G E L I E V E N . si<br />
u ten minde ter liefde van u zelve, medelijden<br />
me: mij te oefenen.<br />
Mijn God ! ben ik genoeg vernederd ? ik fchrijt*<br />
u neergeknield, ik baad mijn papier in mijne<br />
tranen, ik verhef mijne beangste fmekingen tot<br />
n. En verbeeld u intusfchen niet, dat ik onkundig<br />
ben, dat ik dezelve van u ontvangen<br />
moest, en dat ik, om mij te doen gehoorzamen,<br />
mij flechts met overleg behoefde fchuldig<br />
te maken. Vriend! ontvang dit gewaande meesterfcbap,<br />
maar laat mij de eerbaarheid; liever<br />
wil ik uwe flavin zijn en onfchuldig leven,<br />
dan uwe afhanglifkheid van mij te koopén ten<br />
koste mijner ontëering. Indien gij mij gehoor<br />
wilt geven, welk eene liefde, welke blijken van<br />
hoogachting moogt gij niet verwachten van haar ,<br />
die u hare herftelling in het leven zal te danken<br />
hebben ? Welke bekoorlijke genoegens bevat de<br />
zachte vereeniging van twee reine zielen! Uwe<br />
overwonnene hartstochten zullen de bronader<br />
van uw geluk zijn, en de geneugten die gij<br />
fmaakt den Hemel zelve waardig,<br />
Ik geloof, ik hoope, dat een hart, welk mij<br />
toefcheen al de verkleefdheid van 't mijne waardig<br />
te zijn, de edelmoedigheid die ilT er van verwacht<br />
njet zal te loor ftellcn, Maar tevens hoop<br />
ik, dat indien dit hart laag genoeg ware<br />
om misbruik te maken van mijni dwaling , en<br />
B 3 van
55 B R I E V E N V A N<br />
van de erkentenis die het mij afdwingt, alsdan<br />
de verachting en verontwaardiging mij de verlorene<br />
rede zonden wedergeven , en dat ik zelf<br />
niet laag genoeg zijn zou om eenen minnaar<br />
te ontzien, over wien ik reden zou hebben van<br />
te blozen. Gij zult of deugdzaam of veracht<br />
zijn; ik zal met kiesehhied behandeld worden, of<br />
van mijne dwaling genezen; zie daar de eenigê<br />
hoop die mij overblijft, buiten die van te Herven,<br />
V, B R I E F .<br />
Aan JULIA,<br />
emclfehe machten! ik had eene ziel voor de<br />
droefheid, geef er mij eene voor de gelukzaligheid<br />
geflemd! Liefde, leven der ziele, koora<br />
gij de mijne onderfchragen, die op het punt<br />
Haat van te bezwijken, ö Onuitfpreeklijke bekoorlijkheid<br />
der deugd! onweêrftaanbare kracht<br />
der Hem van het bemind voorwerp! geluk,<br />
vermaken, verrukkingen , hoe overweldigend<br />
zijn uwe indrukken! wie kan er de gewaarwording<br />
van wederftaan ? ö Hoe zal ik befland<br />
blijveu tegen dien ftroom van geneugten , die<br />
mijn hart komt overftelpen \ hoe de ontroeringen<br />
ftülen van eene beangste minnares? ju-*<br />
LIA! . . . . neen! mijne JULIA geknield! mijne<br />
JULIA tranen Horten! , , . , zij, waaraan<br />
*e
T W E E G E L I E V E N . i" ó<br />
' E gehcclal hulde moest bewijzen, eenen man die<br />
haar aanbidt, fmeken , dat hij haar niet beVèdige<br />
, dat hij zich zelf niet ontëcre ! Indien<br />
het mooglijk ware mij jegens u te belgen,<br />
het zoude zijn om uwe huiveringen , die ons<br />
beiden vernederen! Oordeel rechtmatiger, reine,<br />
hemelfche fchoonheii! over den aart van<br />
uw gezag! Zeg mij, indien ik de bevalligheden<br />
uwer perfoon aanbid, is hec niet vooral van<br />
wege den diepen indruk dier vlekloze ziel, welke<br />
er in huisvest, en waarvan alle de trekken<br />
een godlijk merkteken dragen? Gij vreest<br />
voor mijne aanvallen te bezwijken; maar welke<br />
aanvechtingen behoeft zij te duchten , die<br />
alle de gevoelens, welke zij inboezemc, met<br />
eerbied en welvoeglijkheid bekleedt? Is er een<br />
man op de wereld, laag genoeg, oin zich ten<br />
uwen opzichte ftoute vrijheden te veroorloven ?<br />
Duld, duld dat ik een volkomen genot hebbe<br />
van het onverwacht geluk van bemind te worden<br />
. . . bemind van haar . . . throonen der<br />
wereld, hoe ver zie ik u beneden mij! Dat ik<br />
hem duizendmaal omhclze, dien aanbidlijken<br />
brief, waarin uwe liefde en uwe gevoelens met<br />
vuurige letteren geprent zijn; waarin ik , m<br />
weerwil van al de hevigheid van een getroffen<br />
hart, met verrukking zie, hoe zeer de levendigftc<br />
driften zelfs, in eene brave ziel, het heilig<br />
kenmerk der deu£d behouden. Welk monsl<br />
e r<br />
B 4
§4 B R I E V E N V A N<br />
ter zon, na het lezen van dien aandoenlijke!!<br />
brief, misbruik van uwe gedeldheid konncn<br />
maken, en op de kenlijkde wijze zijne diepe<br />
minachting voor zich zelf aan den da> leggen?<br />
Neen, waarde minnares! del vertrouwen in een<br />
getrouw vriend , die niet in Haat is om u te<br />
misleiden. Laat mijn verfland voor altoos verloren<br />
zijn, laat de verwarring mijner zinnen<br />
ieder oogenblik toenemen, uwe pcribon is van<br />
nu af aan voor mij het bekoorlijkst, maar ook<br />
het heiligst pand, waarmede ooit fterveling vereerd<br />
werd. Beiden mijne liefdevlam en haar voorwerp<br />
zullen eene onfehendbare zuiverheid behouden.<br />
Ik zou meer zidderen van uwe kuifene<br />
aanloklijkheden aanteranden, dan voor de<br />
laagfte fchendaad , en gij kunt bij uwen vader<br />
geen ongedoorder veiligheid genieten , dan bij<br />
uwen minnaar, ö Indien ooit deze gelukkige<br />
minnaar zich één oogenblik jegens u vergeten<br />
mocht ... ju LI A'S minnaar zou eene la,"e<br />
rif 1 hebben! Neen , als ik ophoude de deugd<br />
te beminnen, zal ik u niet meer liefhebben; en<br />
na mijn eerde verachtlijk bedrijf, begeer i!c<br />
yiiet, dat gij mij langer bemint,<br />
Stel u dan gerust, ik bezweer het u in den<br />
flfram der tedere en zuivei e liefde, die ons vereenigt';<br />
zij is het, die uwe waarborg moet zijn<br />
VOor mijne befcheidenheid en mijne hoogach-<br />
{ingj zij is bet, die voor zich zelve moet in-<br />
daan.
T W E E G E L I E V E N . 25<br />
ftaan. En waarom zouden uwe angstvalligheden<br />
verder gaan dan mijne begeerten ? naar welk<br />
geluk zou ik meer willen haaken, daar geheel<br />
mijn hart dat, welk het geniet, naauwlijks omvatten<br />
kan? Het is waar, beiden zijn wij jong,<br />
wij beminnen voor de eerfte en eenigfte maal<br />
van ons leven, en hebben geheel geene ondervinding<br />
van de hartstochten ; maar is dan de<br />
eer die ons geleidt een bedrieglijke gids? heeft<br />
dezelve eene bedenklijke ondervinding nodig,<br />
welke men niet verkrijgt dan door een aantal<br />
van wandaden ? Ik weet niet of ik mij bedrieg,<br />
maar het fchijnt mij toe, dat alle de gevoelens<br />
van eerlijkheid in mijn boezem huisvesten. Ik<br />
ben geen fuoode verleider, gelijk gij mij in uwe<br />
viaag van wanhoop noemt, maar een oprecht<br />
en gevoelig man , die gereediijk openbaart 'c<br />
geen hij gevoelt, en die niets gevoelt waarover<br />
bij behoeft te blozen. Om alles met één woord<br />
te zeggen, ik heb nog grooter affchrik van de<br />
m'sdaad, dan van JULIA niet meer te beminnen.<br />
Ik weet zelfs niet, neen w r<br />
aarlijk niet, of<br />
de liefde die gij verwekt, beftaan kan met het<br />
vergeten van de deugd, en of wel iemand dan<br />
var. eene rechtfehapene ziel, alle uwe bevalligheden<br />
genoegzaam kan gevoelen. Welke goede daad,<br />
die ik om baars zelfs wil niet gedaan zou hebben,<br />
zou ik nu niet bedrijven , om mij uwer<br />
waardig te maken? Ach! het behage u, u toe-<br />
{evertrouwen aan de vuurige liefdedrift die gij<br />
B 5 zei-
2
T W E E G E L I E V E N . ay<br />
trouwde, ons geftadig onderhield over de grondregelen<br />
der galanterie , over de voorvallen van<br />
hare jeugd, over de konstgreepen der minnaars,<br />
en dat, indien zij ons al niet, om ons voor<br />
de fhïkken der mannen te behoeden, leerde er<br />
voor hun te fpannen , zij ons ten minden in<br />
duizend zaken onderwees, welke jonge meisjes<br />
niet behoorden te weten. Vertroost u dan over<br />
haar verlies, als over eenen ramp, die eenige<br />
vergoeding met zich brengt. In de jaaren die<br />
wij nu bereiken, begonden hare onderrichtingen<br />
gevaarlijk te worden , en welligt heeft ons de<br />
Hemel haar ontnomen op dat tïjdffip, toen het<br />
niet nuttig was dat zij langer bij ons verbleef.<br />
Herinner u wat gij mij zeide, toen ik den besten<br />
der broederen verloor. Is CHAILLOT U<br />
nog dierbarer? Hebt gij meer redenen om haar<br />
te betreuren?<br />
Keer weder, mijne waarde! zij heeft uwer<br />
niet meer nodig. Helaas ! terwijl gij uwen<br />
tijd verfpilt in vruchtloze weeklachten , vreest<br />
gij niet van u zelf nieuwe klaagflof te bewerken?<br />
vreest gij niet, gij, die de gefteldheid<br />
van mijn harte kent, om uwe vriendin overtelaten<br />
aan gevaaren, welke door uw bijzijn zouden<br />
voorgekomen wezen? ö hoe veel is er zedert<br />
uw vertrek gebeurd! gij zult ziddereu, als<br />
gij verneemt, aan welke gevaaren ik mij door<br />
mijne onvoorzichtigheid heb blootgefteld. Ik<br />
hoop
aS B R I E V E N V A N<br />
hoop dat ik ze ontkomen ben; maar ik zie mij,<br />
om zoo te fpreken , overgegeven aan de befchcidenheid<br />
van een ander; het üaat aan u,<br />
mij aan mijzelve wedertegeven. Kom dan ipoedig<br />
terug. Ik heb er niets van gezegd, zoo<br />
•lang uwe zorgen nuttig waren voor uwe arme<br />
Leidsvrouw (*) ; ja ik zou de eerde geweest<br />
zijn om u te raden dat gij haar dezelve betoonde.<br />
Zedert zij niet meer leeft, zijt gij die<br />
aan haar geilacht verfchuldigd ; wij zullen dezelve<br />
hier met ons beiden beter vervullen, davi<br />
gij alken op het land kunt doen, en gij zult<br />
u kwijten van de plichten der dankbaarheid,<br />
zonder die der vriendfchap te kwetfen.<br />
Zedert mijns vaders vertrek hebben wij onze<br />
voorige levenswijze weder aangevangen, en mijne<br />
moeder is meer gezet bij mij; doch dit is<br />
meer uit eene heblijkheid, dan uit wantrouwen.<br />
Hare gezelfchappen nemen nog verfcheidene uuren<br />
bij haar weg, welke zij aan mijne kleene<br />
ftudien niet ontrooven wil, en BABI vervangt<br />
dan flordig genoeg hare plaats. Offchoon ik<br />
bij deze goede moeder veel te veel gerustheid<br />
ontdek, kan ik echter niet befluiten haar kennis<br />
er van te geven; ik wenschte wel voor mijne<br />
veiligheid te zorgen zonder hare achting te<br />
verliezen, en gij alleen kunt dit alles in orde<br />
breni*)<br />
Bonne,
T \v E E G E L I E V E N . sa<br />
brengen. Keer terug, mijne CLAARTJÏ! keer<br />
ÏJUings terug. Ik heb fpijt van de lesfcn d e ik<br />
zonder u ontvang, en vrees van al te geleerd<br />
te zullen worden. Onze meester is niet flechts<br />
een man van verdiensten, hij is tevens deugd<br />
zaam , en daarom juist is hij te meer gevaarlijk.<br />
Ik ben al te wel van hem voldaan om het van<br />
mij zelve te zijn. In zijne en onze jaaren 'is<br />
het beter bij den deugdzaamften man zelfs, in<br />
dien hij te gelijk beminlijk is , met zich beide<br />
.meisjes te zijn, dan alleen.<br />
VII. B R I E F .<br />
Andwoord.<br />
Ik verfta u, en gij doet mij beven. Niet dat<br />
ik gelove, dat het gevaar zoo nabij is, als gij<br />
het u verbeeldt. Uwe vrees tempert voor het<br />
tegenwoordige de mijne; maar de toekomst be<br />
kommert mij , en indien gij niet in ftaat zijc<br />
u zelf te overwinnen, voorzie ik niet dan on<br />
heilen. Keiaas! hoe menigmaal heeft mij de<br />
arme CHAILLOT voorfpeld, dat de eerfte lief<br />
dezucht van uw hart uw levenslot beflisfen zou!<br />
ach! Nicht! moet gij , nog zoo jong, reeds<br />
uw lot bepaald zien ? Wat zullen wij haar nu<br />
misfen , die bekwame Vrouw , welke gij het<br />
voordeelig voor ons acht verloren te hebben! Mis-<br />
fchien
B R I E V E N V A K<br />
fchien zou het nuttig voor ons geweest zijn, ZO<br />
wij in den beginne in vertrouwder handen gevallen<br />
waren , maar nu uit de hare komende,<br />
zijn wij te veel geoefend om ons door andere<br />
te laten beftuuren, en niet genoeg , om ons<br />
zelve te beheerfchen; zij alleen kon ons beveiligen<br />
voor de gevaaren, waaraan zij ons had<br />
bloot gefield. Zij heeft ons veel geleerd , en<br />
wij hebben, dunkt mij, voor onzen ouderdom<br />
veel nagedacht. Die warme en tedere vriendfchap<br />
, welke ons bijna van de wieg af vereenigde,<br />
heeft ons, om zoo te fpreken, vroegtijdig<br />
de ziel verlicht ten opzichte van alle de<br />
hartstochten. Wij kennen vrij wel 'hare kenmerken<br />
en hare uitwerkfelen; alleen de konst<br />
van dezelve te onderdrukken mangelt ons. God<br />
geve , dat uw jonge Wijsgeer die konst beter<br />
verfla dan wij!<br />
Gij verftaat mij, wanneer ik zeg wij'; ik<br />
fpreek voornaamlijk van u; want wat mij betreft<br />
, mijne Leidsvrouw heeft mij altoos gezegd<br />
, dat mijne domheid de plaats der rede bij<br />
mij zou vervullen, dat ik nimmerverftaud hebben<br />
zou om te weten te beminnen , en dat<br />
ik al te mal was, om t'eeniger tijd dwaasheden<br />
te begaan. Mijne JULIA! neem u zelve in acht;<br />
hoe meer zij zich van uw verftand beloofde,<br />
hoe meer zij beducht was voor uw hart. Heb<br />
intusfehen goeden moed; ik ben verzekerd, dat<br />
uw
T W E E G E L I E V E N . 51<br />
uw hart alles doen zal, wat de wijsheid en de<br />
eer doen konnen, en het mijne, twijfel er niet<br />
aan , zal van zijne zijde doen al wat in het<br />
vermogen der vriendfchap is. Indien wij al te<br />
veel weten voer onze jaaren, deze kundigheid<br />
heeft ten minften onze zeden niet bedorven. Geloof,<br />
mijne waarde ! dat er veele meisjes zijn<br />
veel onnozeler , en echter minder eerbaar dan<br />
wij: wij zijn het, omdat wij begeeren het te<br />
zijn , en, men zegge wat men wil, dit is 't<br />
middel, om het zekerer te wezen.<br />
Ondertusfchen zal ik, wegens het geen gij mij<br />
gemeld hebt, geen gerust oogenblik genieten, eer<br />
ik bij u ben; want het is geen louter inbeelding,<br />
dat gij voor gevaar vreest, 't Is waar, er is<br />
een gemaklijk behoedmiddel, tweewoorden met<br />
uwe moeder gefproken , en alles is afgedaan;<br />
maar ik begrijp u, gij begeert geen hulpmiddel<br />
dat alles op eenmaal affnijdt; gij wilt wel u<br />
zelve buiten de mooglijkheid flellen van te bezwijken,<br />
maar geenszins de eer derven van tegenftand<br />
te bieden, ö arme Nicht! .... indien<br />
flechts de minfte fchijn ... de Baron<br />
D'KTANGE zou bewilligen om zijne dochter,<br />
zijn eenig kind te geven aan een gering burgerman<br />
zonder middelen! . . . Hoopt gij dit? . . .<br />
wat hoopt «ij dan ? wat zoekt gij ? .... arme<br />
, ongelukkige Nicht! . . . vrees evenwel<br />
niets van mij. Uwe vriendin zal uw geheim<br />
hei-
-<br />
B R I E V E N v i H<br />
heilig bewaren. Veelen zonden het welvoeg*<br />
lijker vinden dat te openbaren, en misfchien<br />
hebben zij gelijk. Ik voor mij , die niet<br />
veel van tegenfpreken houde, ik begeer geene<br />
welvoeglijkheid , die de vriendfchap, de goede<br />
trouw, en het vertrouwen verraadt; ik verbeelde<br />
mij dat elke betrekking, ieder leeftijd zijne<br />
eigene grondregelen, plichten, en deugden heeft;<br />
dat het geen in andere voorzichtigheid zou zijn,<br />
in mij trouwloosheid zoude wezen, en dat men,<br />
dit een en ander niet behoorlijk onderfcheidende,<br />
ons ondeugend doet worden in de plaats<br />
Van veiftandig. Is uwe liefde flaauw, dan zullen<br />
wij die wel overwinnen; is zij hevig, dart<br />
zou men haar aan de treurigfte tooneelen blootftellen,<br />
indien men ze door geweldige middelen<br />
wilde tegengaan, en de vriendfchap behoort<br />
geene andere middelen te beproeven dan waarvoor<br />
zij inftaan kan. Maar van den anderen<br />
kant, zult gij éénmaal onder mijn opzicht zijnde,<br />
u betaamlijk hebben te gedragen. Ja zeker,<br />
gij zult eens zien, wat eene geftrenge opzieneres<br />
van achttien jaaren te betekenen hebbe.<br />
Gij weet, het is niet voor mijn vermaak,<br />
dat ik ver van u af ben, en de lente is op het<br />
land niet zoo aangenaam als gij u wel verbeeldt;<br />
men lijdt daar beurtlings koude en hette; men<br />
vindt bij het wandelen geene fchaduw, en moet<br />
zich in huis bij het vuur verwarmen. Wat mijn<br />
Va-
T W E E G E L I E V E N . §3<br />
Vader betreft, hij ondervind, te midden van zijne<br />
fraaie gebouwen, dat evenwel de nieuwspapieren<br />
hier veel laster aankomen dan in de Stad. Dus<br />
wenscht ieder een niets liever dan derwaard<br />
wedertekeeren, en ik hoop, dat gij mij binnen<br />
vier of vijf dagen omhelzen zult. Maar dit<br />
bekommert mij, dat vier of vijf dagen nog ik<br />
weet niet hoe veele uurett maken, waarvan<br />
er verfcheidere voor den Wijsgeer beftemd zijn.<br />
Voor den Wijsgeer, Nicht! verftaat gij mij?<br />
denk vrij,, dat alle deze uuren voor hem alleen<br />
verfchijnen zullen,<br />
Word nü niet befchaamd, en 11a uwe oogen niet<br />
neder. Een ftatig voorkomen aantenemen is u on<br />
doenlijk, dl: zou bij uwe gelaatstrekken niet voe<br />
gen. Gij weet dat ik naauwüjks fchreicn kan zon<br />
eter lagchen , en dat ik daarom niet te minder ge<br />
voelig ben , het bedroeft mij daarom niet te min^<br />
der dat ik verre van u af ben, en ik betreur<br />
daarom niet weinigerde goede CHAILLÖT. On<br />
eindig dankbaar ben ik u , dat gij de bezorging<br />
van haar gedacht met mij deelen wilt; riimmer,<br />
zoo lang ik leef, zal ik er mij van onttrekken, en<br />
gij zoudt ophouden dezelfde te zijn, indien gij<br />
eenige gelegenheid om goed te doen liet verlo<br />
ren gaan. Ik erken, de arme MIETJE was<br />
praatziek, al te vrij in hare gemeenzame ge-<br />
lprekken, niet befcheiden genoeg hij jonge mei§-<<br />
jes, en er zeer op gefield, om van haren jon-<br />
I. ÖËEL, C gen
54<br />
B R I E V E N V A N<br />
gen tijd te praten. Ook zijn het niet zoo zeer<br />
de eigenlchappen van haren geest, die ik betreur,<br />
offchoon zij bij die kwade ook voortreflijke<br />
hoedanigheden bezat. Ik betreur in haar het<br />
verües van haar goed hart, van hare innige<br />
verkleefdheid aan mij; waardoor zij voor mij<br />
te gelijk de tederheid eener Moeder en de vertrouwlijkheid<br />
van eene Zuster bezat. Zij verving<br />
voor mij de plaats van mijn geheel gcflacht;<br />
naauwlijks toch heb ik mijne Moeder gekend,<br />
mijn Vader bemint mij in zoo ver hij daar voor<br />
vatbaar is , wij hebben uwen beminlijken broeder<br />
verloren, en de mijnen zie ik bijkans nooit.<br />
Zie daar mij als eene verlatene wees! Gij alleen,<br />
liefkind! zijt mij nog overgebleven, want, uwe<br />
goede moederen gij, dit is één. Evenwel, gij<br />
hebt gelijk. Ik heb u behouden — en ik weende!<br />
ik was wel dwaas, wat behoefde ik te wee»<br />
ncn?<br />
P. S. Uit vrees voor eenig ongeval zend ik dezen<br />
brief aan onzen meester, op dat hij<br />
des te zekerer in uwe handen kome.<br />
VIII.
T w E s G E L I E V E N . sS<br />
VIII. BRIEF O).<br />
Aan JULIA.<br />
Wat heeft de liefde toch vreemde eigenzinnighe»<br />
den , fchoone JÜLIA! Mijn hart bezit meer dan<br />
het immer hoopte, en het is niet voldaan, Gij<br />
bemint mij, gij verklaart mij dit, en ik zachte.<br />
Nog durft dit onrechtvaardig hart begeeren,<br />
daar er niets meer te begeeren is; het foltert mi|<br />
door zijne inbeeldingen, en verontrust mij irt den<br />
fchoot van het geluk. Geloof niet, dat ik de<br />
wetren mij eenmaal opgelegd vergeten heb, noch<br />
onwillig geworden ben om die te gehoorzamen ;<br />
neen, maar een heimlijke fpijt kwelt mij op de<br />
gewaarwording, dat die plichten mij alleen moeilijk<br />
vallen, dat gij die u liet voorftaan , zoo<br />
zwak te zijn, thans zoo veel Iterkte hebt, en dat<br />
ik zoo weinig moeite heb te doen om mijne<br />
driften,te bedwingen, naardien gij zoo oplettend<br />
Zijt, om dezelve voortekomen.<br />
e n<br />
C
S6 B R I E V E N V A N<br />
Wat zijt gij zedert twee maanden veranderd,,<br />
zonder eenige wezenlijke verandering in onzen<br />
toeftand! uwe onpaslijkheden houden op ; er komt<br />
uiers meer in van onlust of moedloosheid; alle<br />
de bevalligheden hebben zich weder herfteld; alle<br />
uwe bekoorlijkheden zijn verlevendigd ; de pas<br />
ontloken roos is niet frisfeher dan gij; de boerterijen<br />
gaan wederom haren gang; gij zijt geestig<br />
bij ieder een; gij dartelt, zelfs met mij gelijk<br />
voor dezen, en 't geen mij het meest van allen<br />
kwelt, gij zweert mij eene eeuwige liefde op<br />
eenen zoo luchthartigen toon, als of gij van de<br />
vermaaklijkfte zaak der wereld fpraakt.<br />
Zeg, zeg mij, onftandvastigef is dit het kenmerk<br />
eener geweldige hartstocht , 'die genoodzaakt<br />
is zich zelf te bedwingen, en indien gij<br />
flechts de minfte neiging te beteugelen hadt, zou<br />
deze dwang althands uwe vrolijkheid van Geest<br />
niet onderdrukken? ö hoe zeer veel beminlijker<br />
waart gij toen gij minder fchoon waart! hoe zeer<br />
betreur ik nu die aandoenlijke bleekheid, dat dierbaar<br />
onderpand van 'c geluk eenes minnaars, en .<br />
hoe haatlijk is mij .de onvocglijke gezondheid,<br />
welke gij herfteld hebt ten koste van mijne rust!<br />
ja , liever zag ik u nog zieklijk, dan met die<br />
opgeruimde houding, met die tintelende oogen,<br />
met dien frisfehen blos , welke mij beledigen.<br />
Hebt gij al zoo ras vergeeten, dat gij dus niet<br />
geiteld waart, toen gij mijn madedogen affmeekte?
T W E E G E L I E V E N . 37<br />
t? ? JULIA, JULIA! wat is die hevige liefde<br />
binnen weinig tijds bedaard geworden !<br />
Maar het geen mij nog meer beledigt, is, d*t na<br />
u aan mijne bcfcheidcnh id overgegeven te hebben,<br />
gij nu dezelve toont te mistrouwen, en dat gij<br />
de gevaaren fchuwt als of gij daarvoor nog te<br />
vrezen hadt. Beloont gij mijne ingetogenheid op<br />
de/.e wijze, en verdiende mijne ongekrenkte eerbied<br />
van uwe zijde die beledigingV wel verre, dat<br />
bet vertrek van uwen vader ons meer vrijheid zou<br />
gelaten hebben , kan ik u ter naauwer nood alleen<br />
zien. Uwe onaffcheidbare Nicht verlaat u<br />
geheel niet meer. Ongevoelig hervatten wij onze<br />
oude levenswijze , onze voorige omzichtigheid,<br />
met dit onderfcheid alleen , dat dezelve u toen<br />
lastig viel, en nu behaagt.<br />
Wat zal dan de belooning eener zoo zuivere<br />
hulde zijn, indien het niet uwe achting is; en wat<br />
baat mij eene altoosdurende en vrijwillige onthouding<br />
van het liefde dat in de wereld is, indien<br />
zij die dezelve afvordert mij daarvoor .«reencn<br />
dank weet? Indedaad, ik ben moede van vergeefs<br />
te lijden, en van mij zelf te doemen tot de<br />
wreedde beroovingen zonder er zelfs enige verdiende<br />
door te hebben. Hoe? moest gij drafloos<br />
uwe fchoonheid herdellen terwijl gij mij veracht?<br />
moeten mijne oogen onophoudelijk op bekoorlijkheden<br />
daaren , welke mijn mond nimmer<br />
C 3 v na-
3* B R I E V E N V A N<br />
naderen mag? Kortom, moet ik mij zelf alle<br />
hoop bencemen , zonder mij ten minfle de eer<br />
eener zoo wreede opoffering te konnen aanmatigen<br />
? Neca , daar gij u niet langer aan mijn<br />
woord van eer vertrouwt, wil ik mij daar aan<br />
niet meer nutloos verbonden houden; het is eene<br />
onrechtvaardige zekerheid , welke gij u zoo wel<br />
door mve voorzorgen als door mijne belofte bezorgt;<br />
gij zij; al tc ondankbaar, of ik ben al te<br />
naauwgezet, en ik wil niet langer die gelegenheden<br />
van het gslukslot afwijzen , welke gij<br />
niet zuk konnen afinijdev.,1 Kortom, hoedanig<br />
ook mijn loc wezen moge, ik gevoel dat<br />
ik een taak heb opgenomen die boven mijne<br />
krachten is, JULIA! herneem de zorg voor n<br />
zelve; ik geef u een pand terug, al te gevaarlijk<br />
voor de trouwe van den bewaarder, en waarvan<br />
de befcherming uw hart minder kosten zal, dan<br />
gij hebt voorgewend te vrezen.<br />
Ik zeg het u ernftig; neem u zelf in acht, of<br />
verban mij, dat is te zeggen, beroof mij van het<br />
leven. Ik heb een lichtvaardig verdrag aangegaan.<br />
Ik fta verwonderd, hoe ik het zoo lang heb konnen<br />
nakomen; ik weet, dat ik ditbeftendig doen<br />
moest, maar ik gevoel dat het mij onmooglijk<br />
is. Men verdient te bezwijken, wanneer men<br />
z.ieh zulke gevaarlijke plichten oplegt. Geloof<br />
mi},, waarde en lieve JULIA! geloof dit gevoelig<br />
hart dat niet dan alleen voor u klopt, gij zult<br />
altoos
T W E E G E L I E V E N . 39<br />
altoos geëerbiedigd worden ; maar de rede kan<br />
mij voor een oogenblik verlaten, en de bedwelming<br />
der zinnen kan tot eene misdaad vervoeren<br />
, waarvan men in bedaarder gefleldheid een affchrik<br />
zoude hebben. Gelukkig, dat ik uwe hoop<br />
niet heb te loor gefteld, ik heb twee maanden<br />
lang gezegepraald , en daar voor zijt gij mij de<br />
beloning fchuldig van twee eeuwen lijdens.<br />
IX. B R I E F .<br />
Van JULIA.<br />
Ik begrijp het: de vermaken der ondeugd en" de eer<br />
der deugd zouden u te zamen een genoeglijk lot<br />
verfchaffen ? Is dit uwe zedenleer!<br />
ö! mijn Vriend! gij wordt wel ras moede van<br />
edelmoedig te zijn! waart gij het dan alleen uit<br />
gemaaktheid ? Een zonderling blijk van verkleefdheid<br />
waarlijk, u te beklagen over mijne gezondheid<br />
! zou het zijn, om dat gij gehoopt hadt<br />
dezelve door mijne dwaze liefde geheel en al te<br />
zien verwoesten, en dat gij ftaat maakte dat<br />
ik u eenmaal om het leven ioude fmeken ? of,<br />
hebt gij voorgenomen mij zoo lang te ontzien,<br />
als ik affchrik inboezemde, en uw woord intetrekken<br />
wanneer ik weder draaglijk werd? Ik<br />
zie in foortgelijke opofferingen die verdiende<br />
niet, om er zich zoo veel op te laten voorftaan.<br />
C 4 Even
4
T W E E GELIEVEN. 41<br />
van bier dat gij mijne gevoelens van onflmdvastigheid<br />
en mijn hart van wispelturigheid befchuldigt.<br />
Ach! mijn vriend! beoordeelt gij het niet<br />
al te geftreng ? Er is meer dan een dag nodig om<br />
het te leeren kennen. Wacht, en misfchien zult<br />
gij bevinden, dat dit hart, het welk u bemint,<br />
het uwe niet onwaardig is.<br />
Kondet gij begrijpen met welk eene ontroering<br />
ik de eerde aandoeningen van dat gevoel dat mij<br />
aan u verbind, gewaard werd, gij zouit in ftaat<br />
zijn om te ooroeelen over de wanorde welke het<br />
in mij verwekken moest. Ik ben opgevoed naar<br />
grondregelen van zoodanig eens geftrcngh'iid, dat<br />
de zuiverde liefde mij toefcheen de grootfte fchande<br />
te zijn. Alles leerde mij of deed mij geloven,<br />
dat een gevoelig meisje verloren was bij het eerde<br />
woord van tederheid, dat uit haren mond ging;<br />
mijne ontftelde verbeelding verwarde de misdaad<br />
met de belijdenis der hartstocht; en ik had zulk<br />
een verfchriklijk denkbeeld van deze eerfte onderneming<br />
, dat ik uaauwlijks eenigen a'dand<br />
tusfehen dezelve en den uiterften ftap gewaar<br />
werd. Een overgroot wantrouwen van mij zelve<br />
vermeerderde mijne beroerenislen ; de wordelingen<br />
der zedigheid fchenenmij toe die der kuischheid<br />
te zijn; ik melkte het pijnigende der ft.ilzwijgendheid<br />
aan als eene vrucht van de hevigheid<br />
der driften. Ik hield mij zelf voor verloren , zoo<br />
dia ik zoude gefproken hebben , en echter ik<br />
C 5 moest
0 B R I E V E N V A N<br />
moest fpreken of u ongelukkig maken. Aldus<br />
nier. langer in ftaat om mijne gevoelens te verbergen<br />
, trachtte ik de edelmoedigheid der uwen<br />
optcwekken , en mij meer aan u dan aan mij<br />
zelve toevertrouwende, zocht ik, door uwe eer<br />
in het belang van mijne befcherming te doen treden<br />
, mij zelf die middelen van redding te bezorgen,<br />
waarvan ik mij beroofd vond.<br />
Ik heb gezien dat ik mij bedrogen heb; ik<br />
had mij niet uitgelaten of ik voelde verademing;<br />
naauwlijks had ik uw andwoord, of ik gevoelde<br />
mij geheel en al bedaard, en twee maanden ondervindings<br />
hebben mij geleerd,dat mijn teergevoelig<br />
hart liefde nodig heeft, maar dat mijne zinnen<br />
gecnen minnaar behoeven. Oordeel, gij die de<br />
deugd bemint , met welk eene vreugde ik deze<br />
gelukkige ontdekking gedaan heb ! Gered uit dien<br />
afgrond van vernedering waarin mijne angftige verbeeldingen<br />
mij geftort hadden , finaak ik het ftreelend<br />
vermaak van eene zuivere liefde. Deze toeftandmaakt<br />
het geluk mijnes levens uit; zij heeft<br />
een heilzaamcn invloed op mijne geestgefteldheid<br />
en gezondheid; naauwlijks kan ik mij een aangenamer<br />
ftaat voorftellen, en de vereeniging van de<br />
liefde met de onfchuld fchijnt mij toe het paradijs<br />
op aarde te zijn.<br />
Zints dien tijd had ik geene vreze meer voor<br />
u ; en wanneer ik het alleen zijn met u zorgvuldig<br />
ver-
T W E E G E L I E V E N . 43<br />
vermij 1de, was het ruim zoo veel om uwen als<br />
om mijnen wil; trouwends uwe oogen en uwe<br />
zuchten verraadden meer drifes dan wilsheid, en<br />
indien gij de vastftelling door u zelf gemaakt<br />
immer vergeten hadt, ik zou ze niet hebben vergeten.<br />
Ach ! mijn Vriend ! waarom kan ik in uwe<br />
ziel dat gevoel van geluk en van kalmte,<br />
welk in de mijne hcerscht , niet overftorten!<br />
waarom kan ik u niet leeren den allerbekoorlijkften<br />
ftaat van het leven gerusllijk te genieten<br />
! De geneugten der vereeniging van twee<br />
harten paaren zich bij ons aan die der onfchuld;<br />
geene vrees, geene fchaamtc hoe ook genaamd<br />
ftoort onze gelukzaligheid; te midden<br />
der waare genoegens van de liefde konnen wij<br />
ipreken van de deugd zonder te blozen,<br />
E v''è il'piacer con Vonoflade accanto (a).<br />
Ik weet niet welk een treurig voorgevoel<br />
zich in mijnen boezem verheft en mij toeroept<br />
dat wij werklijk den ecnigen tijd van geluk,<br />
dien de Hemel ons befchoren heeft , genieten.<br />
Ik zie in de toekomst niets anders voor mij dan<br />
fcheiding, onheilen, beroereriislen, tegenftrevingen.<br />
(a) dat is: daar vindt men vermaak en deugd tt<br />
zemen, Aant. des VER.T.
44 B R I E V E N V A N<br />
gen. De minde verandering in onze tegenwoordige<br />
omftandigueden fchijnt mij toe niet anders<br />
dan ongunftig te konnen zijn. Neen, indien<br />
ooit een zachter band ons vereenigen mocht,<br />
dan weet ik niet of de overmaat van geluk<br />
hetzelve niet fpoedig geheel zou verwoesten.<br />
Het oogenblik Van 't genot is het beflisfend tijdftip<br />
der liefde, en voor de onze is elke verandering<br />
gevaarlijk , wij konnen niet anders dan<br />
daarbij verliezen.<br />
Ik fmeek u, mijn lieve , mijn eenige Vriend!<br />
tracht de bedwelming dier ijdele driften te bedaaren,<br />
welke altoos worden opgevolgd van<br />
fpijt, naberouw, en droefheid. Smaken wij het<br />
kalm genot van onze tegenwoordige gefteldheid.<br />
Gij ftelt er vermaak in mij te onderwijzen, en<br />
hoe veel genoegen het mij verfchafTe uw onderwijs<br />
te ontvangen, is u bekend. Vermeerderen<br />
wij nog onze lesfen , laat ons niet langer van<br />
elkander af zijn, dan de welvoeglijkheid eischt,<br />
laat ons de oogenblikken, die wij niet in elkanders<br />
gezelfchap flijten konnen, hefteden om ons<br />
te fchrijven, en ons eenen kostbaren tijd ten<br />
nutte maken, welken wij wellicht nog eens zullen<br />
te rug wenfehen. Ach! mocht ons lot, zoo<br />
als het dan ook is, ons leven lang duurenj Het<br />
verftand wordt verrijkt, de rede wordt verlicht, de<br />
ziel verkrijgt eene vastigheid, het hart geniet.;<br />
wat ontbreekt er nog.aan ons geluk?<br />
X,
T W E E G E L I E V E N . 41<br />
X. B R I E F .<br />
Aan JULIA.<br />
I^Joe veel reden hebt gij, mijne JULIA! om<br />
re ze/gen dar ik u nog niet ken! Telkens verbeeld<br />
ik mij aile de rijkdommen van uwe fchoone<br />
ziel reeds te kennen , en echter ontdek ik bij<br />
aanhoudenheid nieuwe. Welke vrouw vereeuigde<br />
immer zoo als gij de tederheid met de deugd,<br />
en wist door de mengeling van de eene met de<br />
andere die beide meer beminlijk te maken? Ik<br />
vind in deze wijsheid, die mij rampzalig maakt,<br />
ik weet niet welk eene aanminnigheid en be*<br />
koorlijkheid, en gij bekleedt de opofferingen<br />
waartoe gij mij noodzaakt met zoo veel bevalligheid,<br />
dat het weinig verfchilt, of gij zoudr,<br />
er mij op doen verlieven.<br />
Ik gevoel het eiken dag meer en meer, dat<br />
van u bemind te zijn het hoogde goed is! er is,<br />
er kan geen geluk zijn , dat daaraan evenaart,<br />
en indien ik kiezen moes* -<br />
tusfehen uw hart en het<br />
bezit van uwe' perfoou zelve, neen! bekoorlijke<br />
JULIA ! geen oogenblik zou ik mij beraaden.<br />
Maar wat zou mij tot zulk eene harde keus noodzaken<br />
, en waarom zou men van één fcheiden het<br />
geen de natuur heeft willen zamenveegen ? De<br />
tijd,
45 B R I E V E N V A N<br />
tijd, zegt gij, is kostbaar, laat ons dien, zo»<br />
als hij is, weten ten nutte te maken, en ons<br />
wachten van door ons ongeduld den vreedzamen<br />
loop er van te ftremmen. 6! dat hij voorbijga<br />
en welvare! moet men, om het genot te hebben<br />
van eenen aangenaamen toeftand een nog<br />
aangenamer prijs geven , en de rust verkiezen<br />
boven de hoogfte gelukzaligheid ? Is niet al de<br />
tijd dien men beter hefteden kan verloren? ach!<br />
indien men duizend jaaren levens in één quartier<br />
uurs genieten kan, wat behoeft men dan verdrietig<br />
de dagen optetellen, die men zal geleefd<br />
hebben?<br />
Al wat gij van het geluk onzer tegenwoordige<br />
gefteldheid zegt, is buiten tegenfpraak; ik<br />
bezef dat wij gelukkig moeten zijn, en echter<br />
ben ik het niet. Laat vrij de wijsheid door uwen<br />
mond fpreken, de Hem der natuur is nogthands<br />
de fterkfte. Wat raad om haar te wederftaan,<br />
wanneer zij inftemt met de taal van het hart?<br />
Behalven u alleen zie ik niets in dit aardsch<br />
verblijf dat waardig is mijne ziel en mijne genegenheden<br />
te bemeesteren; neen, zonder u is<br />
de gantfche natuur niets meer voor mij; maar<br />
haar gebied is in uwe oogen, en daarin is zij<br />
onwederftaanbaar.<br />
Geheel anders, Hemelfche JULIA! is de zaak<br />
met u gelegen ; gij zijt voldaan met mijne zinnen<br />
.
T W E E G E L I E V E N . 4?<br />
nen te bekooreri, en bevindt u in geer.en twecftrijd<br />
met de uwe. Het fcliijnt dat menschlijke"<br />
driften te laag zijn voor eene zoo verhevene<br />
ziel, en met" de fchoonheid, bezit gij tevens de<br />
zuiverheid, der Engelen, ö Zuiverheid! die ik<br />
al morrende eerbiedig, waarom kan ik u niet<br />
vernederen, of mij tot u verheffen! Maar neen,<br />
ik zal fteeds langs de aarde kruipen , en u altoos'<br />
in den Hemel zien fchitteren. Wel aan! zijt gelukkig<br />
ten koste van mijne rust; blijf in het bezit<br />
van alle uwe deugden; dat de laage flerveling verga<br />
, die immer beproeven mocht er ééne eenige<br />
van te fchenden, Zijt gelukkig, ik zal trachten<br />
te vergeten hoe beklagenswaardig ik ben, en uit<br />
uw geluk zelve zal ik troost fcheppen tegen mijne<br />
rampen. Ja, waarde minnares' ik verbeelde mij<br />
dat mijne liefde even zoo volmaakt is als haar<br />
aanbidlijk voorwerp; alle de driften ontvlamd door<br />
uwe bekoorlijkheden , worden uitgedoofd door de<br />
volmaaktheden van uwe ziel, deze zie ik in zulk<br />
eene kalmte, dat ik hare rust niet flooren durf.<br />
200 vaak ik in de verzoeking kome om u de<br />
geringfte liefkozing te ontrooven , wederhoudt<br />
mij de fchroom van u te beledigen , maar nog<br />
meer mijn eigen hart door de vrees van een<br />
zoo rein geluk te verpesten; bij het waardeeren<br />
der genoegens waarnaar ik haak, bereken ik<br />
alleenlijk wat zij u zouden konnen kosten ; en<br />
daar ik mijn geluk niet met het uwe kon doen<br />
beftaan. heb ik, denk hoe ik bemin! van het<br />
mijne afïtand gedaan. Wel-
B R I E V E N V A N<br />
Welke onoplosbare tcgenftrijdigheden zijn et<br />
in de gevoelens die gij hij mij verwekt! ter zelfder<br />
tijd ben ik onderdanig en vrijpostig, driftig<br />
en ingetogen, ik kan u niet aanzien, zonder<br />
eenen tweeftrijd in mij zelve gewaar te worden.<br />
Uwe aanblikken, uwe ftem boezemen het hart met<br />
de liefde tevens de zachte neiging der onfchuld<br />
in ; en dit is eene Godlijke bevalligheid, welke<br />
men niet zonder jammer verwoesten kan. Zo ik<br />
nog buitcnfporige wenfchen voeden durf, het is<br />
alleen buiten uwe tegenwoordigheid; mijne begeerten<br />
, daar zij u zelve niet durven naderen,<br />
wenden zich naar uwe bceldnis, en het is aan<br />
deze dat ik mij wretke over het ontzag, dat ik<br />
gedwongen ben u toetedragen.<br />
Intusfchen ga ik kwijnen en ik verteer mij<br />
zelf; het v uur vloeit door mijne aderen; niets<br />
is in ftaat om het te verdooven of te temperen,<br />
en wanneer ik het bedwingen wil, blaas ik het<br />
des te fteiker aan. Ik moet gelukkig zijn , ik<br />
ben hef, dit erken ik; ik klaag niet over mijn<br />
lot; zoo als het dan ook is, wilde ik het niet<br />
verruilen met dat van de Koningen der aarde.<br />
Evenwel is er een wezenlijk verdriet dat mij<br />
kwelt, en dat ik vergeefs zoek te ontvluchten;<br />
ik zou niet willen ftcrven, en echter fterf ik;<br />
ik wilde voor u leven, en gij —. gij berooft'<br />
mij van het leven.<br />
XL
T W E E GELIEVEN. 49<br />
XL BRIEF.<br />
Van JULIA.<br />
I k gevoel, mijn Vriend! dat ik dagelijks meet<br />
aan u verkleefd worde ; her. is mij ondoenlijk<br />
mij langer van u te verwijderen, de kortfte afwezigheid<br />
valt mij ondraaglijk , en ik moet u<br />
of zien of fchrijven , ten einde mij gcftadig<br />
met u bezig te houden.<br />
Zoo groeit m'.jne^iefde aan te gelijk met de<br />
uwe; want thands zie ik hoe zeer gij mij bemint,<br />
uit uwe wezenlijke vrees om mij genoegen te<br />
geven , daar gij in den beginne er flechts de<br />
vertoning van maakte, ter betere bereiking uwer<br />
oogmerken. Ik onderfcheide zeer wel in u de<br />
overmacht die uw hart verkregen heeft, over de<br />
bedwelming eener verhitte verbeeldingskracht,<br />
en in uw tegenwoordig zeifsbed.vang ontdek ik<br />
honderdmaal meer hartstocht dan in de eerfte<br />
vervoeringen uwer drift. Ik weet tevens, dac<br />
uwe toeftand, hoe lastig ook, niet ontbloot is<br />
van genoegens. Her is flreelend voor een rechtgeaart<br />
minnaar opofferingen te doen, die hem<br />
allen worden aangerekend, en waarvan niet ééne<br />
eenige verloren is voor het hart van haar die<br />
hij bemint. Ja wie weet, of gij, mijne gevoelt<br />
DEEL. D lig*
50 B R I E V E N V A N<br />
ligheid kennende, niet eene beter berekende konstgreep<br />
gebruikt om mij te verleiden. Dan neen, ik<br />
ben onrechtvaardig, en gij zijt niet in ftaat om<br />
ten mijnen opzichte u van eene list te bedienen.<br />
Onderrusfchen zal ik mij, indien ik wijs ben,<br />
nog meer voor het medelijden wachten dan voor<br />
de liefde. Ik voel mij duizendmaal meer vertederd<br />
door uwe ontzagbetooningen dan door uwe<br />
drifren, en ik vrees, dat gij, met de welvoeglijkfte<br />
partij te kiezen, indedaad de gevaarlijkfte<br />
gekozen hebt.<br />
Ik moet u uit de gulheid' van mijn hart eene<br />
waarheid zeggen, die hetzelve levendig gevoelt,<br />
en waarvan het uwe u behoort te overtuigen; zij<br />
is deze, dat, in weêrwil van het noodlot,van<br />
ouderen, ja van ons zeiven, onze lotgevallen<br />
voor altoos zaamverbonden zijn, en dat wij<br />
niet meer gelukkig of ongelukkig zijn konnen,<br />
dan met elkander. Onze zielen hebben zich, om<br />
zoo te fpreken, in alle hare punten aangeraakt,<br />
en overal hebben wij dezelfde zamenhcchting gevoeld<br />
; (verbeter mijnen mïsflag, mijn vriend!<br />
zo ik uwe Natuurkundige onderrichtingen kwalijk<br />
te pas brenge.) Het noodlot zal ons, ja, konnen<br />
fcheiden, maar niet ontbinden van elkander.<br />
Wij zullen voordaan altoos dezelfde genoegens,<br />
en dezelfde fmarten ondervinden; en gelijk die<br />
gelieven , waarvan gij mij fpraakt, die, zegt men,<br />
op onderfcheidene plaatzen eenerleie gewaarwor-
t * u GÈLIÈVEN. $t<br />
wordingen hebben, zouden wij hetzelfde gevoe*<br />
len , zelfs aan de twee uiterften der wereld*<br />
Staak dan de hoop, indien gij dezelve immer<br />
gekoesterd hebt, van u een geluk op u zelf te<br />
vormen, en dat te kopen ten koste van het mijne,,<br />
Verbeeld u niet, dat gij gelukkig zoudt konnen<br />
zijn, zo ik ontëerd ware, of dat gij met een oog<br />
van voldoening mijne fchande , èn mijne tranen<br />
zoudt konnen aanfehouwen.- Geloof mij, mijn<br />
Vriend! ik ken uw hart beter dan gij Zelve. Eene<br />
zoo tedere, zoö oprechte liefde moet over de<br />
driften weten te heerfcheii; gij hebt te veel ge*<br />
daan om er een einde van te maken zonder u zelf<br />
in *t verderf te ftorten, en gij kunt niet langer<br />
mijn ongeluk voltooijen, zonder tevens het uwe<br />
te bewerken.<br />
Ik wenschte dat gij kondet bezefFen, van hoe<br />
Veel belang het voor ons beiden is, dat gij de<br />
zorg voor ons ge'meenfchaplijk lot geheel aan<br />
mij overgeeft. Twijfelt gij of gij mij niet even<br />
dierbaar zijt als ik mij zelve; meent gij dat er<br />
eenig geluk voor mij moogüjk zoude zijn $ waarin<br />
gij niet deelde ? Neen, mijn Vriend ! ik heb dezelfde<br />
belangen als gij, en een weinig meer verftand<br />
om die te befbuuren. Ik fta toe, dat ik de<br />
jongfteben; maar hebt gij nimmer waargenomen s<br />
dat, gelijk het verftand bij de Vrouwen doorgaands<br />
zwakker is en vroeger afneenjt, hetzelve<br />
D a zicb
5» B R I E V E N V A N<br />
zich ook eerder vormt, gelijk een broze zonnebloem,<br />
die voor den eik opgroeit en fterft? Van<br />
onze vroegfte jeugd af aan zijn wij belast met<br />
een zoo gevaarlijk pand , dat de zorg om hetzelve<br />
te bewaren al ras het oordeel bij ons opfcherpt,<br />
en het is een uitmuntend middel om de gevolgen<br />
der dingen wel te kennen, dat men een levendig<br />
gevoel hebbe van alle de gevaaren, waaraan zij<br />
ons bloot ftellen. — Wat mij betreft , hoe meer<br />
ik mij met onzen toeftand bezig houde, hoe meer<br />
ik u in den naam der liefde moet verzoeken ; zijt<br />
toch gehoorzaam aan hare zachte Item, en laat<br />
ubeftuuren, ja helaas! door eene andere blinde,<br />
maar die ten minfte een fteunpunt heeft waaraan<br />
zij vasthoud.<br />
Ik weet niet, mijn Vriend! of onze harten het<br />
geluk zullen hebben van elkander te verflaan , en<br />
of gij bij het lezen van dezen brief deelen zult in<br />
de tedere aandoening, welke mij dien heeft ingegeven.<br />
Ik weet niet of wij ooit zuilen kunnen<br />
overeenftemmen in de wijze van befchouwen<br />
even gelijk in die van gevoelen; maar dit weet<br />
ik, dat het gevoelen van hem, die het minst van<br />
ons beiden zijn geluk affcheidt van dat des anderen,<br />
indedaad het verkies'!ijkst gevoelen is.<br />
XII.
T W E E G E L I E V E N . 53<br />
XII. B R I E F .<br />
Aan JULIA.<br />
]YIijne JULIA! ho» treffend is de eeuvouwigheid<br />
van uwen brief! hoe duidlijk zie ik daarin<br />
de helderheid eener onfchuldige ziel, en de tedere<br />
angstvalligheid der liefde! Uwe gedachten<br />
ontwikkelen zich konfteloos en zonder moeite;<br />
zij verwekken in het hart eenen ftreelenden indruk<br />
, rimmer eigen aan een gekunftelde ftijl.<br />
Gij voert de onwederlegbaarfte redenen aan op<br />
eenen zoo eenvouwigen trant, dat men er op<br />
moet nadenken, om er de kracht van te gevoelen<br />
, en de verhevene gevoelens kosten u<br />
zoo weinig, dat men ze bijkans zou aanmerken<br />
als gemeenzame denkbeelden, ö Ja! zonder<br />
twijfel ftaat het aan u onze lotgevallen te<br />
regelen ; dit is geen recht dat ik u affta, het'<br />
is eene rechtvaardigheid die ik van u eïsch , en<br />
uw verftand moet mij fchadeloos ftellen voor het<br />
nadeel, dat gij aan het mijne veroorzaakt hebt.<br />
Van dit oogenblik af draag ik u voor mijn<br />
gantfche leven de beheerfching mijner neigingen<br />
op; befchik over mij als over eenen man, die<br />
niets meer voor zich zelf is, en wiens geheel<br />
aanzijn alleen in betrekking tot u ftaat. Ik zal,<br />
zijt des verzekerd, de verbindcenis die ik aanga<br />
ü 3 na-
54. B R I E V E N V A K<br />
nakomen, wat gij mij ook mocht voorfchrijven,.<br />
Of ik zal er beter door worden, of gij zult et<br />
te gelukkiger door zijn, en ik zie van allen kant<br />
de verzekerde beloning mijner gehoorzaamheid.<br />
Ik draag u derhalven onbepaald de zorg op<br />
voor ons gemeenfchaplijk geluk; bewerk het<br />
uwe, en alles is wel. ik voor mij, die u geen<br />
oogenblik vergeren, noch aan u denken kan zon«<br />
der hartstochten die ik overwinnen moet, ik<br />
ga mij eeniglijk bezig houden met die zorgen,<br />
welke gij mij hebt opgelegd.<br />
Zedert een jaar, dat wij ons te zamen oefen»<br />
den, hebben wij naauwlijks iet anders gedaan,<br />
dan gelezen zonder orde en fchier alleen zoo<br />
als het viel; meer met oogmerk om uwen fmaak<br />
te toetfen, dan om dien te vormen. Daarenboven<br />
, zoo veel beroerings in de ziel liet ons<br />
zeer weinig vrijheid over voor het verltand.<br />
De oogen waren ter naauwer nood op het boek<br />
gevestigd, de mond fprak er de woorden van<br />
Uit, maar de aandacht ontbrak altoos, Uwe<br />
kleene Nicht, niet vooraf bezet met zulke denkbeelden,<br />
verweet ons onze weinige bevattelijkheid<br />
, en bezorgde zich gemakiijk de eer van<br />
ons vooruit te ftreeven. Ongevoelig is zij de<br />
meesteres van den meester geworden, en offehoon<br />
wij zomtijds over hare inbeeldingen<br />
gelagchen hebben, zij is echter wezenlijk de<br />
eenige van ons drieën, die iets weet van al hes<br />
gegn wij geleerd hebben, Qr»
T W K E G E L I E V E N . §5<br />
Om dan den verlorenen tijd (ach! JULIA!<br />
was er ooit een die beter hefteed werd?) weder<br />
intehalen, heb ik een foort van plan uitgedacht,<br />
hetwelk gefchikt is om door eene geregelde orde<br />
het nadeel te herftellen , dat onze kunde bij<br />
die verftrooijingen geleden heeft. Ik zend het<br />
u; ftraks zullen wij het te zamen nalezen, en<br />
ik vergenoeg mij thands met er eenige losfe<br />
aanmerkingen over te maken.<br />
Wilden wij, beminlijke Vriendin! ons met een<br />
ftapel van geleerdheid belasten, en meer weten<br />
voor anderen dan voor onszelven, dan zou mijn<br />
zamenftel niets deugen; want het is geheel daartoe<br />
ingericht om uit veele dingen iets te nemen,<br />
en om eene kleene verzameling te maken uit<br />
eene groote boekerij. De wetenfchap is bij de<br />
meeste lieden die ze beoefenen eene geld-munt<br />
waarmede men veel opheeft, die tot het gelukkig<br />
leven niets toebrengt dan in zoo verr» men ze in<br />
omloop brengt, en die nergends goed toe is dan<br />
tot den Koophandel. Ontneem aan onze geleerden<br />
het vermaak van zich te doen aanhooren, en<br />
de wetenfchap zal geene waarde meer voor hun<br />
hebben. Zij verzamelen in de Studeercel met<br />
geen ander oogmerk, dan om dit in 't openbaar<br />
uitteventen , zij begeeren niet wijs te zijn dan<br />
in het oog van anderen, en zij zouden zich der<br />
ftudie niet meer bekreunen , indien zij geene<br />
D 4 he-
56 B R I E V E N , V A N<br />
bewonderaars meer hadden Wij voor ons,<br />
die rut met onze kundigheden doen willen,<br />
wij verzamelen die niet om ze weder te verkopen,<br />
maar om ze tot ons gebruik aanteleggen;<br />
niet om er ons mede te bezwaaren, maar om<br />
er voedfel uittetrekken. Weinig te lezen , en<br />
bet geen wij gelezen hebben veel te overdenken,<br />
of't geen hetzelfde is, er veel met elkander over<br />
te fpreken , is het middel om die fpijs wel te<br />
verteeren. Ik oordcel dat wanneer men eenmaal<br />
het begrip vatbaar gemaakt heeft door de heblijkheid<br />
van natedenken, het altoos beter is die<br />
zaken, welke men in boeken zou vinden, door<br />
zich zelf te ontdekken; dit is bet waare geheim<br />
om zich dezelve vast in het hoofd te prenten en<br />
ze tot ons eigendom te maken. Wanneer men<br />
dezelve integendeel zoodanig ontvangt als zij<br />
ons medegedeeld worden, is het bijkans altoos<br />
in een anderen vorm , dan onze eigene. Wij<br />
zijn veel rijker dan wij meenen ; maar, zegt<br />
ÏIONTAIGNE, men vormt ons tot het ontleenen<br />
en het opzamelen; men leert ons zich te bedienen<br />
van -eens anders goed meer dan van ons<br />
eigen<br />
(/;) Zoo dacht SE NE c.\ zelf. Inlien min %<br />
zegt hij , mij de wetenfchap fchouk, onder beding<br />
dat ik dezelve niet vertonen zoude , ik zou ze niet.<br />
hegeereti* Verhevene wijsgeerte 1 zie daar, waar<br />
tos men u gebruikt.
T W E E G E L I E V E N . 57<br />
eigen, of liever, terwijl wij zonder ophouden<br />
voorraad opleggen, durven wij niets aantasten;<br />
wij zijn gelijk aan die gierigaarts, die enkel<br />
bedacht zijn om hunne pakhuizen te vullen,<br />
en zich te midden van den overvloed doodhongeren.<br />
Ik beken, er zijn veele menfchen, voor wien<br />
dit ftelfel fchadelijk zoude zijn, en die veel<br />
moeten lezen en weinig denken , om dat wegens<br />
de zwakheid van hun verfband, niets zoo<br />
Hecht is zaamgefteld dan het geen zij uit zich<br />
zelve voordbrengen. U prijs ik juist het tegendeel<br />
aan, u die bij het lezen van boeken<br />
zelfs het geen gij daarin vindt verbetert, en<br />
wier werkzaam vernuft over een boek een ander<br />
bock maakt, beter zoiïïts dan het eerfte.<br />
Wij zullen elkander derhalven onze denkbeelden<br />
mededeelen ; ik zal u zeggen wat anderen gedacht<br />
hebben, gij zult mij zeggen wat gij over<br />
dit onderwerp denkt, en doorgaands zal ik op<br />
het einde der les meer geleerd hebben dan gij.<br />
Hoe minder gij zult behoeven te lezen, hoe<br />
beter de keus der ft ofte zal moeten gedaan worden<br />
, en zie hier de gronden voor de mijne.<br />
De groote dwaling der geenen die ftudeeren is,<br />
gelijk ik u gezegd heb, dat zij zich te veel op<br />
hunne boeken verlaten , en niet genoeg gebruik<br />
maken van hun eigen brein ; zonder te beden-<br />
D 5 ken,
$S B R I E V E N V A M<br />
ken, dat van alle de drogredenaars {Soph'tftes}<br />
ons eigen verftand ons doorgaands her minfte<br />
misleidt. Zoo dra men flechts inkeeren wil tot<br />
zich zelve , gevoelt ieder een wat goed , her<br />
kent elk wat fchoon is; noch het een noch het<br />
ander behoeft men ons te leeren kennen, en<br />
men bedriegt zich daaromtrent niet dan in zoo<br />
verre men zich zelf wil bedriegen. Dan de<br />
voorbeelden van het uitnemend goede en uit-<br />
ftekend fchoone, zijn zeldzamer en minder be<br />
kend , men moet ze dus verre buiten ons op-<br />
fpooren. De hoogmoed, de krachten der<br />
natuur naar onze eigene zwakheid afmetende,<br />
doet ons die hoedanigheden, welke wij niet in<br />
ons zeiven befpeuren, als harsfenfchimmig aan»<br />
zien ; de luiheid en de ondeugd verlaten zich op<br />
deze gewaande onmooglijkheid, en de zwakke<br />
mensch beweert dat men nimmer ziet, het geen<br />
niet alle dagen gezien word. Deze dwaling<br />
moet men uitrooijen. Men moet zich gewen<br />
nen om die groote voorwerpen optemaken en<br />
te befchouwen, op dat men zich alle voorwend-<br />
felen beneeme om hen niet te volgen. Op de be-<br />
fchouwing dezer uitmuntende voorbeelden verheft<br />
de ziel, ontvlamt het harte zich; door hen aan<br />
houdend te betrachten zoekt men hun gelijk<br />
vormig te worden, en men kan niets meer dul<br />
den dat middelmatig is, zonder eenen doodlijken<br />
afkeer.<br />
Zoe-
T W E E GELIEVEN. 59<br />
Zoeken wij dan niet meer in de boeken die<br />
grondbeginfelen en regelen, welke wij veel ze»<br />
kerer in ons zeiven aantreffen. Laat ons alle<br />
die ijdele twisten der Wijsgeeren over het geluk<br />
en de deugd daar laten; laat ons den tijd, dien<br />
zij verfpillen om na te fpooren hoe men deugdzaam<br />
en gelukkig worden moet, hefteden om<br />
zulks te zijn ; en laten wij ons liever groote<br />
voorbeelden ter naftreeving voordellen, dan nutloze<br />
leerftelfels om die te volgen.<br />
Ik heb altoos geloofd , dat het goede niets<br />
anders was dan het fchoone in oefening gebracht,<br />
dat het één ten naauwfte verbonden was aan<br />
het ander, en dat beiden hunnen gemeenzamen<br />
oorfprong hadden in de wel geregelde natuur.<br />
Uit dit denkbeeld volgt, dat de fmaak zich<br />
door dezelfde middelen volmaakt als het verftand<br />
, en dat eene ziel, recht getroffen door het<br />
bekoorlijke van de deugd, ook in dezelfde mate<br />
gevoelig moet zijn voor alle andere foorten vaH<br />
fchoonheden. Men kan zich oefenen zoo wel in<br />
het befchouwen als in het gevoelen, of liever<br />
een keurig gezicht is niets anders dan een kiesch<br />
en fijn gevoel. Het is op deze wijze, dat een<br />
fchilder op het gezicht van een fchoon landfchap<br />
of bij een fraai fchilderij verrukt word<br />
door voorwerpen, welke een gemeen befchouwer<br />
zelfs niet opmerkt. Hoe veele zaaken zijn er,<br />
welke men niet ontwaart dan door het gevoel,<br />
en
fö B R I E V E N V A N<br />
en waarvan men geene reden geven kan? hoe<br />
veel van die dingen die men niet kan uitdruk<br />
ken f«) , die zoo dikwijls voorkomen en waar<br />
over de fmaak alleen uitfpraak doet ? — De<br />
fmaak is in zekeren zin het microscoop des oor<br />
deels; zij is het, die de kleene voorwerpen on<br />
der deszelfs bereik brengt, en hare werkingen<br />
beginnen , waar die van het oordeel eindigen.<br />
Wat wordt er dan vereischt om haar te be-<br />
fchaven ?<br />
dat men zich oefene om te b,efchouwen<br />
zoo wel als om te gevoelen, en om over het<br />
fchoon door bezichtiging daarvan te oordeelen ,<br />
gelijk over het goede door gevoel. Neen, ik<br />
beweer dat alle harten zelfs niet berekend zijn<br />
om getroffen te worden op het eerfte gezicht<br />
van JULIA.<br />
• Ziedaar, mijne bekoorlijke leerlinge ! waarom<br />
ik alle uwe fludien bepaal tot boeken van<br />
fmaak en voor de zeden. Zie daar de reden,<br />
waarom ik, mijn geheele leerftelfel tot voorbeel<br />
den brengende, u geene andere befchrijving van<br />
de deugden geef dan een tafereel van deugdzame<br />
menfehen , noch andere voorfchriften om wel te<br />
fchrijven, dan boeken die wel gefchreven zijn.<br />
Verwonder u dus niet over de befnoeijing die<br />
ik maak in uwe voorgaande leesoefeningen ; ik<br />
(
T W E E G E L I E V E N . 6r<br />
ben overreed , dat men dezelve moet inkorten<br />
om ze nuttig te doen zijn, en ik zie daaglijks<br />
hoe langer hoe meer dat alles wat niet tot de<br />
ziel fpreekt, niet waardig is u onledig te houden.<br />
Wij zullen de taaien affchaffen , behalven<br />
de Italiaanfche welke gij kent en bemint. Ook<br />
zullen wij de beginfelen der Algebra en Geometrie<br />
daarlaten. Zelfs zouden wij de Natuurkunde<br />
laten vaaren , indien de bewoordingen<br />
welke zij u aan de band geeft mij daartoe<br />
den moed niet benamen. Voor altoos zullen<br />
wij afrtappen van de nieuwe Üefehiedenis, uitgezonderd<br />
die van ons Land; en dit nog alleen<br />
daarom, wijl het een vrij en eenvouwig land is,<br />
waar men menfchen van de voorwereld in he«<br />
dendaagfcne tijden aantreft; want gij moet u<br />
niet laten misleiden door hun die zeggen dat de<br />
gefchiedenis van zijn eigen land voor ieder een<br />
de belangrijkfte is. Dit is niet waar. Er zijn<br />
landen , waarvan de gefchiedenis zelfs niet te<br />
lezen is, of men. moet een onnozele ziel of een<br />
Scaats - onderhandelaar zijn. De meest belangrijke<br />
gefchiedenis is die waarin men de meeste<br />
voorbeelden , deugden , charaders van allerlei<br />
foort, met één woord het meeste onderricht,<br />
aantreft. Zij zullen u vertellen, dat er zoo veel<br />
van dit alles bij ons als bij de ouden gevonden<br />
word.<br />
(«) Vergelijk b. v. den XI. Brief.<br />
Aant. des VUT.
Ót B R I E V E N V A H<br />
wordt. Het is wederom onwaar. Sla hunne"<br />
gefchiedenis op. en breng hen tot zwijgen. Er"<br />
zijn volken zonder (eene eigene) Phijfiognomie,<br />
die geene fchilders behoeven, daar zijn Staatsheftaren<br />
zonder charaéter, welke geene gefchiedfchrijvers<br />
nodig hebben, en waarin men , zoo<br />
dra men weet welken post een man bekleed,<br />
te gelijk Vooruit weet alles wat hij daarin verrichten<br />
zal. — Zij zullen zeggen dat het ons<br />
ontbreekt aan goede gefchiedboekers < maar<br />
vraag hen eens waarom ? ook dit is onwaarachtig.<br />
Verfchaf flechts flof tot groote gefchiedenisfen,<br />
en er zullen zich goede gefchiedfchrijvers<br />
opdoen. Eindelijk, zij zullen zeggen dat de menfchen<br />
van alle tijden gelijk aan elkander zijn,<br />
dat zij dezelfde deugden en ondeugden hebben;<br />
en dat men om geen andere reden de ouden<br />
bewondert dan om dat zij ouden zijn. Dit is*<br />
even ver bezijden de waarheid; want in vroeger'<br />
tijden deed men groote dingen door kleene middelen<br />
, en hedendags doet men vlak het tegendeel.<br />
De ouden waren de tijdgenoten hunner<br />
Gefchiedfchrij veren , en echter hebben zij ons<br />
geleerd die te bewonderen. Voorzeker indien<br />
ooit de nakomelingfchap de onzen bewondert,<br />
wij zullen hun daartoe de flof niet verfchafe<br />
hebben.<br />
Uit infchiklijkheid voor uwe onaffcheidbaar<br />
getrouwe Nicht heb ik eenige kleene werkjes<br />
yan
T W Ï K G E L I E V E N . 6 j<br />
van fmaak overgelaten, die ik voor n zou<br />
hebben afgefchafc. Buiren PETRA RC HA,<br />
TASSO, METASTASIO, en de eerfté<br />
meesters van het Fransch Tooneel, voeg ife<br />
er noch dichters noch boeken over de liefde<br />
bij, tegen de gewoone inrichting der leesverzamelingen<br />
voor uwe fexe beftemd. Wat zouden<br />
wij uit die boeken van de liefde leeren ? ach!<br />
JULIA ! ons hart zegt er ons meer van dan<br />
zij, en de nagebootfle taal der boeken is zoo<br />
koud voor elk een die zelf verliefd is ! daarenboven<br />
verzwakken deze oefeningen de ziel, zij<br />
Horten dezelve eene laffe weekheid in, en<br />
beneemen haar alle hare veerkracht. De waare<br />
liefde integendeel is een geweldig vuur dat zijnen<br />
gloed aan de overige aandoeningen mededeelt,<br />
en ze bezielt met een nieuw leven. Het is<br />
hierom , dat men gezegd heeft, dat de liefde<br />
helden vormt. Gelukkig hij wien het fchiklot<br />
in de gelegenheid gefield heeft om zulks te<br />
worden, en die JULIA voor zijne Minnares<br />
heeft!<br />
XIII. B R I E F<br />
Van JULIA.<br />
Jk heb het u immers gezegd dat wij gelukkig waren<br />
; en niets overtuigt mij daarvan meer dan<br />
de
64 B R I E V E N V A N<br />
de fmart die ik gevoel bij de minfte verandering<br />
van onzen toefland. Indien wij gevoelige<br />
kwellingen hadden, zou dan eene fcheiding van<br />
een paar dagen er ons zoo veele veroorzaken?<br />
ik zeg ons, omdat ik weet, dat mijn vriend<br />
deelt in mijn ongeduld ; hij deelt er in omdat<br />
ik het gevoele, en hij gevoelt het tevens voor-<br />
zich zelve; zulke dingen behoeft hij niet meer<br />
te zeggen.<br />
Wij zijn eerst zedert gister avond op het land,<br />
het uur is nog niet daar dat ik u in de flad<br />
ontmoet zou hebben , en echter doet mijne<br />
verwisfeling van plaats mij uwe afwezigheid nu<br />
reeds ondraaglijker voorkomen. Indien gij mij<br />
niet de Geometrie verboden hadt, zou ik u zeg<br />
gen dat mijne droefgeestigheid is in de zaamge-<br />
ftelde reden van tijd en van plaats ; zoo veel<br />
vind ik dat de verwijdering bijdraagt tot het<br />
verdriet der afwezigheid, van elkander.<br />
Ik heb uwen brief en uw ontwerp van ftudee-<br />
ren medegenomen, om ze beiden te overdenken;<br />
den eerften heb ik reeds tweemaal herlezen, cn<br />
het flot treft mij zeer. Ik zie , mijn vriend!<br />
dat gij de ware liefde gevoelt, wijl zij u niet<br />
berooft van den fmaak voor hetgeen welvoeg<br />
lijk is, en dat gij zelfs in dat punt, waarin uw<br />
hart het gevoeligst is, opofferingen aan de deugd<br />
weet te doen. Trouwens zich te bedienen van<br />
het
T W E E G E L I E V E N . 6%<br />
het middel van onderwijzing om eene vroüw tè<br />
bederven is de verachtlijkfte van alle verleidingen<br />
, en wanneer men zijne minnares zoekt te<br />
vertederen door behulp van Romans , bezit men<br />
weinig vermogen daartoe in zich zelve. Wan*<br />
neer gij bij uwe fcsfen de Wijsgeerte naar uwe<br />
oogmerken gefchikt hadt, en getracht grondregelen<br />
te vormen die uw eigen belang begunftigden,<br />
gij zoudt, fchoon mij willende misleidenj<br />
mij fpoedig het bedrog hebben doen ontdekken;<br />
maar uwe gevaarlijkfte verleiding is, dat gij er<br />
u niet van bedient. Van het oogenblik af, dat<br />
de zucht om te beminnen mijn hart overmeesterde<br />
, en dat ik daarin de behoefte eefter<br />
eeuwige verbindtenis vóelde ontdaan, bad ik den<br />
Hemel Om mij te vereeuigen niet met een beminlijk<br />
man, maar met een man die eene lchoone<br />
ziel bezit; ik bezefte toch dit van alle de<br />
genoegens die men fmaken kan dit het minfte<br />
voor walging vatbaar is, en dat de rechtmatigheid<br />
en de eer alle de gevoelens verfieren waarmede<br />
zij gepaard gaan. Wegens dit verftandig<br />
bepaaleu mijner keuze heb ik, gelijk SALOMO,<br />
bij het geen ik begeerd had, nog verkregen het<br />
geen ik niet begeerde. Uit de vervulling van dezen<br />
wensch voorfpelle ik mij eenen goeden uit«<br />
flag voor de overige, en ik wanhoop niet, mijn<br />
Vriend! van u eenmaal zoo gelukkig te zullen<br />
konnen maken , als gij verdient te zijn. De<br />
middelen hiertoe zijn langwijlig , bezwaarlijk,<br />
L DEEL. E twij-s
€6 B R I E V E N VAN<br />
twijfelachtig, en de belctfelen verfchriküjk. Ik<br />
durf mij met niets vleien, maar geloof vrij dat<br />
alles, wat het geduld en de liefde doen konnen,<br />
niet verzuimd zal worden. Ga intusfehen voord<br />
mijner moeder in allen opzichte genoegen te<br />
geven, en bereid u , om bij de terugkomst yan<br />
mijn vader die eindelijk na dertig jaaren dienens<br />
voor altoos zijn ontflag neemt, de trotsheden te<br />
verdragen van een oud ftuursch edelman,maar een<br />
man vol van_ eerlijke gevoelens, die u beminnen<br />
zal zonder u beleefdheden te doen , en hoogachten<br />
zonder het u te zeggen.<br />
Ik heb mijn brief voor een poos laten liggen<br />
om eene wandeling te gaan doen in de bosfehen<br />
nabij ons huis. ö Mijn lieve Vriend! ik geleidde<br />
u dcrwaard, of liever ik bracht er u in mijn<br />
harr. Ik koos de plaatfen uit, die wij te zamen<br />
moesten doorwandelen, ik verkoos de ftille wijkplaatfen<br />
voor ons gefchikt, om daar in te vertoeven<br />
; onze harten ontlasteden zich reeds bij voorraad<br />
aan elkander in die bekoorlijke verblijven;<br />
deze vermeerderden het genoegen dat wij 1'maakren<br />
van bij elkander te zijn, zij ontleenden op hunne<br />
beurt eene nieuwe waardij van het verblijf van<br />
twee oprechte gelieven, en ik ftond verbaasd,<br />
dat ik in mijne eenzaamheid daarin nimmer dc<br />
fchconbeden had opgemerkt, welke ik er met u<br />
in vond.<br />
On-
T ff s E G E L I E V E N . 6?<br />
Onder de natuurlijke boscbjcs welke deze bekoorlijke<br />
plaats vormt, is er één nog verrukkender<br />
dan de overige , waarin ik het meeste<br />
genoegen vind , en welk ik daarom beftemd<br />
heb voor eene kleene vcrrasfehing van mijnen<br />
Vriend. Men zal niet konnen zeggen dat hij<br />
altoos befcheiden, en ik van mijne zijde nimmer<br />
edelmoedig zij. Dan wil ik hem doen gevoelen ,<br />
in weerwil der heerfchende vooroordeelen, hoe<br />
veel beter dat geene zij wat het harte geeft dan<br />
het geen de onbefcheidenheid met geweld rooft.<br />
Voor het overige moet ik u, uit vrees dat uwe<br />
levendige verbeeldingskracht zich niet al te veel<br />
toegeve, vooraf zeggen , dat wij niet met elkander<br />
in het boschje gaan zullen zonder de onaf*<br />
fcheidbare Nicht.<br />
Van haar gefproken ; het is bepaald , indien<br />
u dit niet geheel mishaagt, dat gij ons maandag<br />
zult komen zien. Mijne moeder zal hare Cales<br />
zenden aan mijne Nicht, gij zult om tien uur<br />
maken, bij haar te zijn; zij zal u verzeilen ; gij<br />
zult den dag met ons doorbrengen, en wij zullen<br />
des anderen dags allen te gelijk na het middagmaal<br />
naar de ftad terug keeren.<br />
Tot hiertoe was ik met mijn brief gevorderd ,<br />
toen ik ontdekte, dat ik hier niet zoo veel gelegenheid<br />
heb als in de ftad, om u dien te bezorgen.<br />
Eerst had ik gedacht u een van uwa<br />
E a bce»
6*8 B R I E V E N VAN<br />
boeken door sus TIN den zoon van den Tuin*<br />
man wederom te zenden , en om dit boek een<br />
omflag van papier te doen, waarin ik mijn brief<br />
leide. Maar behalvcn dat bet onzeker is of<br />
uwe gedachten er op vallen zouden om hem te<br />
zoeken, üoudehet eene onvergeeflijke onvoorzichtigheid<br />
zijn het lot van ons gantfche leven aan<br />
foortgelijke gevaaren bloot te ftellen. Ik zal mij<br />
dan vergenoegen met ti alleenlijk door' een<br />
briefje de bepaalde zamenkomst van maandag te<br />
melden, en ik zal den brief bewaren om u dien<br />
zelve ter hand te ftellen. Ik zou ook anders een<br />
weinig ongerust zijn, of er niet te veel gedacht<br />
en verwacht wierd bij het geheim van<br />
het boschjc.<br />
XIV. B R I E F .<br />
Aan JULIA.<br />
Wat hebt gij gedaan? ach! wat hebt gij ge*<br />
daan, mijne JULIA? gij wilde mij eene belooning<br />
fchenken , en gij hebt mij rampzalig ge.<br />
maakt. Ik ben dronken , of liever zinneloos,<br />
Alle mijne zinnen zijn ontfteld, alle mijne vermogens<br />
in wanorde gebracht door dien doodlijken<br />
kus. Gij wilde mijne fmarten verzachten ?<br />
wreede! gij hebt ze nog bitterer gemaakt, ik<br />
heb vergif van uwe lippen gezogen; het gist,<br />
het
T W E E G E L I E V E N . 69<br />
het ontfleekt mijn bloed, het doodt mij, en uw<br />
medelijden is de oorzaak dat ik fterve.<br />
ó Onvergeetbaar aandenken van dat oogenblik<br />
van bedrog , bedwelming, en betovering;<br />
nooit , nooit zult gij uit mijne ziel gewischt<br />
worden, en zoo lang de bekoorlijkheden van<br />
JULIA daarin zullen geprent zijn, zoo lang uit<br />
dit onrustig hart gevoelige aandoeningen en' zuchten<br />
zullen opwellen , zult gij de ftraf en het geluk<br />
mijnes levens uitmaken.<br />
Helaas! ik genoot eene uiterlijke gerustheid;<br />
gehoorzaam aan uwe hoogde bevelen, morde<br />
ik niet meer over een lot, waarover gij wel het<br />
beduur hadt willen op u nemen. Ik had de<br />
hevige driftsvervocringen cencr onbezonnen verbeeldingskracht<br />
onderdrukt, ik had mijn gezicht<br />
bedekt met eenen fluier, en mijn hart aan ban»<br />
den gelegd; mijne driften durfden zich niet meer<br />
in hare volle kracht naar buiten vertoonen, en<br />
ik was zoo vergenoegd als ik het wezen kou»<br />
Ik ontvang uw briefjen , en begeef mij ijlings<br />
naar uwe Nicht; wij rijden naar Clartns, ik zie<br />
u, en mijn hart klopt; de zachte toon uwer<br />
dem brengt hetzelve op nieuw in beweging; ik<br />
ontmoet u als iemand die buiten zich zeiven is,<br />
en de afleiding van uwe Nicht was mij
7© B R I E V E N V A N<br />
thuin , men houd gcrustlijk het middagmaal, en<br />
gij ftelt mij hcimlijk uwen brief rer hand, welken<br />
ik in het bijzijn van die tc vrezen ooggetuige<br />
niet durfde lezen ; toen de zon begon te<br />
daalen, ontweeken wij met ons drieën in het<br />
bosch zijne overige linden , en mijne geruste<br />
ecnvouwigheid Helde zich zelfs geen aangenamer<br />
töeffcand, dan de mijne, voor.<br />
Bij het naderen van het boschje bemerkte ik,<br />
niet zonder eene hcimlijke ontroering, uwe afgefprokene<br />
tekens , uw wederzijds glimlagchen,<br />
en dat een hooger blos op uwe wangen rees. Er<br />
binnen tredende zag ik met bevreemding uwe<br />
Nicht naar mij toekomen , en mij met eene<br />
bevallig fmekende houding om een kus vragen.<br />
Zonder iets van dit geheim te begrijpen , omhelsde<br />
ik die bekoorlijke vriendin, en hoe bcminlijk,<br />
hoe innemend zij ook wezen moge, nooit<br />
ondervond ik beter, dat de zinlijke gewaarwordingen<br />
niets anders zijn , dan 't geen het hart<br />
ze doet zijn. Maar in welk een toefiand geraakte<br />
ik , toen ik een oogenblik daarna gevoelde<br />
. . . . de hand beeft mij eene<br />
zachte ziddering .... uwe rozenmond . . . .<br />
de mond van JULIA de mijne aanraken,<br />
zich daarop drukken , en mijn ligchaam in uwe<br />
armen geklemd 1 Neen, het blikfemvuur is niet<br />
fehichtiger, niet fneller dan dat, welk mij oogenblikjijk<br />
in vlam zettc.de. Ailes wat aan mij is,<br />
ver-
T W E E G E L I E V E N . 7»<br />
verzamelde zich in één middenpunt onder dit verrukkend<br />
gevoel. Het vuur vloeide te gelijk met<br />
onze zuchten van onze brandende lippen, en mijn<br />
hart bezweek onder het vol - op der wellust<br />
wanneer ik u op eenmaal zag verbleeken , uwe<br />
fchoone oogen fluiten, op uwe Nicht leunen , en<br />
in flaauwte vallen. Zoo vernietigde de fchrik het<br />
vermaak , en mijn geluk was flechts een weêrlicht.<br />
Ik weet naauwlijks wat mij zedert dat noodlottig<br />
oogenblik wedervaren zij. De diepe indruk dien<br />
ik ontvangen heb, kan niet meer worden uitgewischt.<br />
Een gunstbewijs? . . . ö dit is eene<br />
verfchriklijke foltering. . . Neen , behoud vrij<br />
uwe kusfchen, ik kan ze niet verdragen .... zij<br />
zijn al te fchcrp, al te dieptreffend, zij dringen<br />
in, zij branden tot in het merg . . . zij zouden<br />
mij dol'maken. Eéne enkele, ja, ééne enkele<br />
heeft mij geftort in eene verbijstering , waarvan<br />
ik niet weder terug kan komen. Ik ben dezelfde<br />
niet meer, en u befchouw ik even weinig als dezelfde.<br />
Ik zie u niet meer tegenftand biedende<br />
en gefh-eng gelijk voorheen, maar ik gevoel en<br />
raak u onophoudelijk aan als gekneld aan mijnen<br />
boezem, gelijk gij één oogenblik waart, ö JULIA!<br />
welk een lot eene hartstocht, waarvan ik niet meer<br />
meester ben, mij ook voorfpelle, welk eene behandeling<br />
uwe geftrengheid ook voor mij uitdenke,<br />
in dien toeftaud waarin ik mij' nu bevind kan<br />
E 4 ik
7* B R I E V E N V A N<br />
ik nier langer leven, en ik gevoel, dat ik maar<br />
Herven moet, het zij dan aan uwe voeten , . „ «<br />
of in uwe armen.<br />
XV. B R I E E.<br />
Fan JULIA.<br />
H et is nodig, mijn Vriend! dat wij ons VOQE<br />
eenigen tijd van elkander fcheiden; en zie daar ie<br />
eerde proef van die gehoorzaamheid, welke gij<br />
mij hebt toegezegd. Geloof, dat ik zeer gewichtige<br />
redenen heb, om dezelve thands van u te<br />
vorderen, en gij weet, dat ik die moet hebben,<br />
om tot zulk een belluit te komen; wat u belangt,<br />
gij hebt er geene andere nodig dan mijnen wil.<br />
Al zedert langen tijd moest gij eene reis doen in<br />
Walliferland. Ik wenschte dat gij dezelve thands<br />
ondernemen konde, nu het nog niet koud is. Offchoon<br />
de Herfst hier ter plaa^fë nog aangenaam<br />
zij, ziet gij echter den top van den Dent-de *amant<br />
reeds wit worden , en over zes wecken<br />
zou ik u niet toelaten in eene zoo barre landdreek<br />
die reis te doen Tracht dan op morgen te verdekken:<br />
gij zult mij fchrijvenaan het adres dat ik u<br />
zen-<br />
(
M ijnliiirt bezweek onder liet vol-op der «fStUrt .Trannee»<br />
ik u op éénmaal zag vwbleeltcu op uwe Nicht leuixeu,<br />
en inflaatrwte vallen. Bladz.^i.
T W E E G E L I E V E N .<br />
^ende, en mij uwen eerden brief doen geworden<br />
als gij te Sion zult aangekomen zijn.<br />
Nooit hebt gij met mij over den daat uwer eigene<br />
zaaken willen fpreken; maar gij zijt buiten<br />
uw Vaderland; ik weet dat gij daar een gering<br />
vermogen bezit , en gij vermindert dat nog bij<br />
aanhoudendheid op eene plaats, daar gij niet blijyen<br />
zoudt, ware het niet om mijnen wil. Ik mag<br />
dus onderdellen dat een gedeelte van uwe beurs<br />
zich in de mijne bevind, en ik zend u in afrekening<br />
eene kleinigheid in de beurs welke gij in deze<br />
doos zult vinden , die gij niet openen moet in het<br />
bijzijn van den brenger. Ik zal de moeite niet<br />
nemen om bedenkingen voortckomen, ik acht u<br />
te veel, om te geloven dat gij in daat zijt die te<br />
maken.<br />
Ik verbiede u, niet alleen zonder mijn bevel<br />
terug te keeren , maar zelfs ons te komen vaarwel<br />
zeggen. Gij kunt fchrijven aan mijne Moeder of<br />
aan mij, enkel om ons te berichten, dat gij genoodzaakt<br />
zijt wegens een onverwacht voorval<br />
oogenbiiklijk te vertrekken, en mij, zo gij wilt,<br />
eenigen raad geven omtrent mijne leesoefeningen,<br />
tot uwe terugkomst. Dit alles moe: nacuurlijk<br />
gefchieden , en zonder den minden zweem van<br />
achterhoudendheid. Vaarwel, mijn Vriend! vergeet<br />
niet, dat gij het hart en de rust van JULIA<br />
m-t u neemt.<br />
n<br />
E S XVI.
7* B R I E V E N V A K<br />
XVI. B R I E F .<br />
Andwoord.<br />
Jk herlees uwen ontzettenden brief, en ik zidder<br />
bij eiken regel. Evenwel zal ik gehoorzamen,<br />
dit heb ik beloofd; ik moer, ik zal gehoorzaam<br />
zijn. Maar gij weet niet, neen, wrtcdaartige!<br />
gij zult nimmer bezeilen konnen wat zulk eene oflerhande<br />
aan mijn hart kost. Ach! gij hadt de<br />
proefneming van het boschje niet nodig om het<br />
gevoelig te maken! dit is een fijne trek van wreedheid,<br />
die uw omncdedogend hart had konnen fpaaren<br />
, en ik kan u ten minfte tarten om mij bij<br />
mooglijkheid nog ongelukkiger te maken.<br />
Gij zult uwe doos in denzelfden ftaat terug ontvangen<br />
, waarin gij dien gezonden hebt. Bij de<br />
wreedheid nog de vernedering te voegen, dit is te<br />
veel; heb ik u meesteres van mijn lot gelaten, ik<br />
heb u geene befchikking gegeven over mijne eer.<br />
Dit is een heilig pand, (het cénige helaas! dat<br />
mij overig blijft!) het geen tot aan het einde van<br />
mijn leven niemand zal bewaren, dan ik zelve. ,<br />
XVII.
T W E E G E L I E V E N . 75<br />
XVII. B R I E F .<br />
Weder - eindwoord.<br />
u w brief verwekt mijn medelijden; dit is het<br />
Cénige opftel zonder verftand, dat gij immer gefchreven<br />
hebt.<br />
Ik beledig dan uwe eer, voor welke ik duizendmaal<br />
mijn leven zoude opofferen? Ik kwets dan<br />
uwe eer, ondankbare; die mij bereid gezien hebt<br />
om de mijne aan u aftefïaan ? waar is dan die eer<br />
die ik fchende? zeg het mij, laaghartige, ziel zonder<br />
kieschheid. ö ! Hoe vcrachtlijk zijt gij, indien<br />
gij geene eer hebt dan zulk eene die JULIA niet<br />
kent! Wat! zij die hun lot zamen declen willen,<br />
zouden hunne bezittingen niet mogen deelen, en<br />
iemand, die er voor uitkomt dat h'j de mijne is,<br />
houd zich beledigd door mijne geiehenken! zedert<br />
wanneer toch is het eene laagheid geworden iet te<br />
ontvangen van het voorwerp dat men bemint?<br />
zints wanneer word het hart ontcerd door aantenemen<br />
't geen het hart geeft? ja maar, men veracht<br />
een man die van een ander iet ontvangt,<br />
men veracht hem, wiens behoeften grooter zijn<br />
dan zijn vermogen, is het niet waar? en wie veracht<br />
hem ? laage zielen, die hunne eer in den rijkdom<br />
ftellen, en die de deugden met goud gewicht<br />
waar-
76 B R I E V E N V A N<br />
waardeeren! (lelt dan een braaf man zijne eer in<br />
deze laage grondregelen, en pleit zelfs hetvvooroordeel<br />
van het gezond verftand niet reeds ten voordeele<br />
des min-vermogenden?<br />
Er zijn buiten kijf lange gefchenken, welke<br />
een eerlijk man niet kan aannemen; maar weet,<br />
dat deze niet minder de hand onteeren die ze aanbied,<br />
en dat eene gift, die met welvoeglijkheid<br />
kan gedaan worden, altoos even zoo gevoeglijk<br />
kan worden ontvangen; en zeker verwijt mijn hart<br />
mij de mijne niet, het verheft zich op dezelve.<br />
Ik ken niets verachtlijkers, dan eenen man wiens<br />
hart en wiens oppasfingen men koopt, behalven<br />
alleen de vrouw die hem daarvoor betaalt; maar<br />
tusfchen twee vereenigdc harten is de gemeenfchap<br />
van goederen eene billijkheid, een plicht, en indien<br />
ik nog ten achteren ben wegens het geen<br />
ik meer hebbe dan gij, neem ik zonder fchroom<br />
(van u) aan het geen ik behoude, cn ik blijf u<br />
fchuldig het geen ik u nog niet gegeven heb; ach!<br />
indien de gefchenken der liefde ten last zijn,<br />
welk hart kan dan ooit dankbaar wezen ?<br />
Onderflelt gij misfchien dat ik van mijne eigene<br />
benodigdheden affnippere, het geen ik beftemde<br />
om in de uwe te voorzien? ik zal u van het tegendeel<br />
een bewijs geven, dat boven alle tegenspraak<br />
is. En dit is, dat de beurs welke ik u<br />
wederom zendé tweemaal de fom bevat die
T W E È G E L I E V E N . 77<br />
*r de eerde reis in was, en dat het alleen van mij<br />
zou afhangen om dezelve nog eens te verdubbelen»<br />
Mijn Vader geeft mij tot mijn onderhoud een<br />
jaargeid, dat zekerlijk matig is, maar hetgeen ik<br />
nimmer behoef aan te tasten, zoo oplettend is<br />
mijne moeder om mij van alle^ te voorzien; om<br />
nu niet te zeggen dat mijn borduur- en kantewerk<br />
genoegzaam zijn om mij van het een en ander te<br />
verzorgen. Het is waar dat ik niet altoos zoo<br />
ruim van geld voorzien ben geweest; de bekommernisfen<br />
eener noodlottige hartstocht hebben mij<br />
zedert lang zekere bezorgingen doen verwaarlozen,<br />
waaraan ik mijn overfchot befleedde; dan<br />
even dit is eene reden te meer om van het zelve<br />
zulk een gebruik te maken als ik werklijk doe;<br />
ik moet u vernederen voor eene verkeerdheid waarvan<br />
gij oorzaak zijt, en de liefde behoort de misflagen<br />
te boeten, welke zij zelf doet begaan.<br />
Laat ons ter zaake komen. Gij zegt dat de<br />
eer u verbied mijne gefchenken aantenemen. Indien<br />
dit zoo is, heb ik niets meer te zeggen, en<br />
ik ben het met u eens, dat het u niet vrij ftaat om<br />
de bewaring van zoodanig iets uit uwe handen te<br />
geven. Zo gij mij derhalven hiervan overtuigen<br />
kunt, doe het dan op eene duidlijke , onwedcr-<br />
(preeklijke wijze, en zonder nutloze fpitsvindigheid;<br />
want gij weet, dat ik eene vijandin ben van<br />
drogredenen. In dat geval kunt gij mij de beurs<br />
terug geven, ik neem dezelve wederom zonder<br />
mij
fi B R I E V E N V A N<br />
mij daar over te beklagen , en er zal niet meet<br />
van gefproken worden.<br />
Maar dewijl ik niet houde van vitzieke lieden<br />
zoomin als van eene valfche eerzucht, zo weet,<br />
dat, indien gij mij nog eens de doos terug zendt<br />
zonder u te rechtvaardigen, of zo uwe verdediging<br />
ongegrond is, wij elkander niet meer behooren<br />
te zien. Vaar wel! denk hier over.<br />
XVIII. B R I E F .<br />
Aan JULIA.<br />
Uwe gift heb ik aangenomen, ik ben vertrokken<br />
zonder u te zien, en thands ben ik ver van u af.<br />
Zijt gij nu voldaan over uwe geweldenarijen, en<br />
heb ik u genoeg gehoorzaamd?<br />
Van mijne reis kan ik u niets melden; ik weet<br />
naauwlijks hoe ik die gedaan heb. Drie dagen heb<br />
ik beileed om twintig mijlen wegs afteleggen ; elke<br />
fchrede die mij van u verwijderde, fcheurde mijn<br />
ligchaam van mijne ziel af, en gaf mij een voorgevoel<br />
van den dood. Ik wilde u eene befchrijving<br />
geven van het geen ik zien zoude. IJdel<br />
voornemen! Ik heb niets gezien dan u, en kan u<br />
geene tekening geven anders dan van JULIA. De<br />
heftige gemoedsbewegingen welke mij flag over<br />
flag
T W E E G E L T E V E N . 79<br />
flag hebben aangetast, hebben mij geftort in eene<br />
onophoudelijke verftrooijing van gedachten; ik<br />
bevond mij altoos daar ik niet was; naauwlijks<br />
had ik tegenwoordigheid van geest genoeg om<br />
mijnen weg te houden en re vragen, en ik ben<br />
te Sion gekomen zonder van Vevay vertrokken<br />
te zijn.<br />
Op deze wijze heb ik het geheim gevonden van<br />
uwe gelirengheid te loor te ftellen, en u te zien<br />
zonder u ongehoorzaam te wezen. Ja, wreede!<br />
wat gij ook hebt konnen verrichten, gij hebt het<br />
vermogen niet gehad om mij geheel en al van u<br />
aftefcheiden. Ik heb flechts het geringde deel van<br />
mij zelve naar mijne ballingfchap heen gefleept;<br />
alles wat in mij leeft, blijft beftendig bij u. Het<br />
zweeft ftrafloos op uweoogen, uwe lippen,uwen<br />
boezem, en op alle uwe bekoorlijkheden; het<br />
dringt overal door gelijk eene fijne damp; en ik<br />
ben tegen uwen wil gelukkiger, dan ik immer<br />
met uwe toeftemming was.<br />
Ik moet hier eenige lieden ^preken, eenige zaaken<br />
verrichten; en dit alleen verdriet mij. Ik<br />
ben niet ongelukkig in mijne eenzaamheid, waarin<br />
ik mij met u kan bezig houden en mij daar verplaatfen<br />
waar gij u bevindt. De bezigheid alleen,<br />
die mij weder geheel en al tot mij zelve doet komen,<br />
is mij onverdraaglijk. Ik ga alles kort en<br />
goed afdoen, om geheel en al vrij te zijn, en naar<br />
mijne
?o B R I E V E N V A N<br />
mijne verkiezing te konnen omzwerven iri dié<br />
wöeste oorden, die in mijn oog de fchoonheden<br />
van dit land uitmaken. Men moet zich aan alles<br />
onttrekken, en alleen in de wereld leven ,• wanneer<br />
men er niet,met u in leven kan.<br />
XIX. BRIEF,<br />
Aan JULI *.<br />
]Miets houd mij meer hier dan uwe bevelen; de<br />
vijf dagen welke ik hier heb doorgebracht, zijn'<br />
over genoeg geweest voor mijne bezigheden; indien<br />
men anders bezigheden noemen kan dat geen,<br />
waaraan het hart geen deel heeft. Kortom, gij<br />
hebt nu geen voorwendfel meer, en kunt mij niet<br />
langer van u verwijderd houden dan om mij te<br />
kwellen*<br />
Ik begin mij zeer te ontrusten over het lot van<br />
mijn eerden brief; dezelve is bij mijne aankomst<br />
gefchreven en or> de post bezorgd; het opfchrïft<br />
is getrouwelijk gevolgd naar dat 't geen gij mij<br />
hebt toegezonden; ik heb u het mijne met dezelfde<br />
nnauwkeurigheid gezonden, en indien gij<br />
terdond geand woord hadt, moest dat and woord<br />
mij reeds geworden zijn. Het komt echter niet;<br />
L en er is geene treurige oorzaak van dit verwijl<br />
moog»
T W E E G E L I E V E N .<br />
töóögliik, of mijn ontroerde geest {telt zich dez'elve<br />
voor. 6 Mijne JULIA! wat al onvoorziene<br />
toevallen konnen in acht dagen tijds de zachtfte<br />
banden der wereld voor altoos verbreken ! ik beef<br />
op het denkbeeld , dat er voor mij Hechts één<br />
enkel midJel is om gelukkig te zijn, en railliöe»<br />
nen om rampzalig te worden, JULIA! zoudt gij<br />
mij vergeten hebben? ach! dit is het ijslijkfte van<br />
alles wat ik vreze! Tegen alle andere ongelukken<br />
kan ik mij zelf vooraf harden, maar op het enkel<br />
vermoeden van dezen ramp bezwijken alle de<br />
krachten mijner ziele.<br />
Ik zie hoe weinig gronds er zij voor mijne bekom*<br />
mernis echter ben ik niet in ftaat dezelve te {tillen.<br />
Van o verwijderd neemt het gevoel mijner<br />
tampen onophoudelijk: toe, en, als of ik er geene<br />
had genoegzaam om mij allen moed te doen ontzinken,<br />
fmeed ik er nog twijfelachtige bij, ter ver*<br />
bittering van alle de andere. In den beginne waren<br />
mijne kwellingen minder gevoelig. De ver*<br />
warring van een fpoedig vertrek, de beweging van<br />
het reizen, gaf een verzet am mijne droefgeestigheid<br />
; dan deze herleeft weder in mijne<br />
ftille eenzaamheid. Helaas! ik worftcldc; een<br />
doodlijk ftaal heeft mijnen boezem doorwond, en<br />
de pijn heeft zich eerst lang na het bekomen dei*<br />
wonde doen gevoelen.<br />
Plondcrdmaalcn heb ik bij het lezen Van Romans<br />
I. DEEL, F gfl«
8 2 B R I E V E N V A N<br />
gelagchèn om de klachten der minnaars over de<br />
afwezigheid van elkander. Ach! ik wist toen nog<br />
niet, hoe ondraaglijk mij het afzijn van u eenmaal<br />
vallen zoude! thands gevoel ik hoe weinig<br />
eene bedaarde ziel berekend zij om over de hartstochten<br />
te oordeelen., en hoe dwaas het is aandoeningen<br />
te befpotten, die men nimmer heeft<br />
ondervonden. Zal ik het u echter zeggen? ik weet<br />
niet welk een vertroostend en aangenaam denkbeeld<br />
de fmart van uwen verren afftand in mij<br />
tempere, op de herinnering dat uw bevel er de<br />
oorzaak van is. De wederwaardigheden die gij<br />
mij bezorgt, zijn minder knellende , dan indien<br />
zij mij door het noodlot worden toegezonden; zo<br />
zij dienen om u genoegen te geven, zou ik niet<br />
wenfehen er van ontheven te zijn; zij waarborgen<br />
mij hare eigene vergoeding, en ik ken uwe ziel al<br />
te wel, dan dat ik geloven kan, dat gij wreed zijt<br />
zonder ecnig nuttig oogmerk.<br />
Wilt gij mij op den toets zetten, ik zal er niets<br />
meer tegen inbrengen; het is billijk, dat gij weet<br />
of ik Hand vast ig, lijdzaam, onderworpen, in één<br />
woord, of ik het geluk waardig ben, dat gij mij<br />
toefchikt. Hemel! indien dit uw oogmerk ware,<br />
ik zou mij beklagen dat ik niet genoeg leed. Ach ï<br />
neen., wilt gij zulk een ftreelend vooruitzicht in<br />
mijn hart voeden, denk dan , zo het mooglijk is,<br />
kwellingen uit die meer geëvenredigd zijn aan hare<br />
opvolgende beloning.<br />
XX.
T W E E G E L I E V E N . £3<br />
XX. B R I E F .<br />
Van JULIA.<br />
Gelijktijdig ontvang ik uwe twee brieven, en ik<br />
zie uit de ongerustheid, welke gij in den tweeden<br />
over het lot van den eerften doet blijken,dat, als<br />
de verbeeldingskracht aan het holien geraakt, het<br />
verftand zich niet altoos haast om haar bij te houden<br />
, maar dezelve gewoonlijk haren gang laat<br />
gaan. Meende gij dat bij uwe aankomst te Stort<br />
een bode gereed ftond en op de bezorging wachte<br />
van uwen brief om te vertrekken, dat deze<br />
brief mij terftond bij zijne aankomst zou worden<br />
ter hand gefield, en dat de gelegenheid om u té<br />
andwoorden voor mij niet minder gunfHg zoude<br />
zijn ? Het gaat zoo niet, mijn lieve Vriend!<br />
beiden uwe brieven zijn mij te gelijk geworden ,<br />
omdat de post, die flechts éénmaal in de week<br />
doorrijd, eerst met de tweeden is afgegaan. Er<br />
is eenige tijd nodig om de brieven te beftellen,<br />
alsmede voor mijnen gelastigden, om mij den mij«<br />
rieh in ftilte te bezorgen, en de Post rijd 'sanderen<br />
dags na zijne aankomst niet terug. Alles dus<br />
wel berekend, hebben wij acht dagen nodig, indien<br />
de postdag wel gekozen is, om andwoord van<br />
elkander te bekomen; ik doe u dezen uitleg om<br />
eens voor al uwe ongeduldige drift te ftilleu. Terwijl<br />
gij ,tegcn het noodlot en mijne zufmachtigheid<br />
F » luide
«4 B R I E V E N VA H<br />
luide klachten aanheft, ziet gij dat ik mij bchendiglijk<br />
doe onderrichten van alles Wat onze briefwisfèltng<br />
verzekeren, en uwe verlegenheid voorkomen<br />
kan. Ik laat aan u over te beflisfen, wie<br />
van ons beiden de tederfbe oplettendheden betoone.<br />
Laat ons, mijn goede Vriend! van geene verdrietlijkheden<br />
meer fpreken ; ach! ontzie liever,en<br />
deel met mij, het vermaak dat ik geniet, om,<br />
na eene afwezigheid van acht maanden, den besten<br />
der Vaderen wedertezien! Donderdag avond<br />
kwam hij t'huis, en zedert dat gelukkig oogenblik<br />
heb ik niet anders dan aan hem gedacht (aj. ö<br />
Gij, dien ik naast de oorzaken mijnes levens het<br />
liefst in de wereld heb, waarom komen uwe brieven,<br />
uwe twistredenen mijne ziel bedroeven en de<br />
eerfte genoegens van een huisgezin dat weder voltallig<br />
is geworden, Itooren! Gij zoudt wel willen,<br />
dat mijn hart zonder tusfehenpozing zich met u<br />
onledig hield; maar zeg mij eens, zou het uwe<br />
een ontaart meisje beminnen konnen , welke de<br />
liefdedrift de rechten van het bloed deed vergeten<br />
, en die door de klachten eenes minnaars ongevoelig<br />
werd voor de liefkozingen van eenen<br />
Vader? Neen, mijn waardige Vriend! vergiftig<br />
door onbillijke verwijtingen de onfchuldige vreugde<br />
(
T W E E G E L I E V E N . S£<br />
de niet, welke eene zoo ftreelende aandoening<br />
mij verfchaft. Gij, die zulk eene tedere en gevoelige<br />
ziel hebt, bezefr. gij niet, hoe verrukkend<br />
het zij bij die zuivere en eerwaardige omhelzingen<br />
den boezem eenes Vaders van vreugde tegen die<br />
van zijne Dochter te voelen kloppen ? Ach! gelooft<br />
gij dat het hart in zulk een tijdflip zich één<br />
oogenblik verdeelen kan zonder aan de natuur<br />
iets te ontrooven ?<br />
Sol che Jon figlia io mi rammente adesfo.<br />
Denk echter niet dat ik u vergeet. Vergat men<br />
ooit het voorwerp, dat men eenmaal beminde?<br />
Neen, de levendiger indrukken, waaraan men eenige<br />
oogenblikken toegeeft, vernietigen daarom de<br />
andere niet. Niet zonder droefheid zag ik u vertrekken<br />
, met blijdfehap zou ik u zien wederkeeren.<br />
Maar heb geduld gelijk ik, dewijl<br />
het wezen moet, zonder meer hier naar te vragen.<br />
Zijt verzekerd, dat ik u zal terug roepen<br />
zoodra het moogiijk is, en denk dat dikwijls die<br />
geene, die zich het heftigst over de afwezigheid<br />
beklaagt, er niet het meeste door lijdt.<br />
XXI.<br />
(« ) Dat is: dat ik c» Dochter ben , is thands mijne<br />
*£cnigjle berinnering.<br />
F 3<br />
Aant. des v z s. T.
$6 B R I E V E N V A N<br />
XXI. B R I E F .<br />
Aan JULIA.<br />
Wat heb ik geleden bij het ontvangen van dien<br />
brief, waarnaar ik zoo vuurig verlangde ! Ik<br />
wachtte den bode op aan het Postcomptoir.<br />
Naauwlijks was het valies geopend, of ik meld<br />
mij aan, ik val de menfchen lastig; men zegt mij<br />
dat er een brief voor mij is; ik beef; gedreven<br />
van een doodlijk ongeduld, vraag ik denzelven ;<br />
eindlijk ontvang ik hem. JULIA, ik herken de<br />
trekken uwer aanbidlijke hand! en de mijne trilt<br />
terwijl zij zich uitftrekt om dit dierbaar pand te<br />
ontvangen. Duizendmaal wilde ik die eerwaardige<br />
letters Irusfchen. ö Hoe voorzichtig is eene<br />
fchroomvallige liefde' ik durfde den brief niet aan<br />
mijne lippen brengen, noch dien in 't bijzijn van<br />
zoo veelc menfchen openen. Ik maakte mij fpoedig<br />
weg. Mijne knieën fchuddeden mij onder het<br />
lijf; naauwlijks kon ik door mijne toenemende<br />
ontroering 1<br />
den weg vinden ; bij het inflaan van<br />
den eerden rijdweg open ik den brief, ik doorloop<br />
dien, ik doorlees hem gretigüjk, en naauwlijks<br />
ben ik gevorderd tot aan die regels waarin gij zoo<br />
fchoon de genoegens van uw hart fchildert bij dc<br />
omhelzing van dien vereerenswaardigen Vader, of<br />
ik fmelt jn traapen » men Yestigt het oog op mij,<br />
ik
T W E E G E L I E V E N . 87<br />
ik fluip weg in eene ban om niet gezien te worden;<br />
daar, deel ik in uwe vertedering; .ik omhels<br />
met vervoering dien gelukkigen Vader, weiken ik<br />
naauwlijks ken, en , daar de ftetn der natuur mij<br />
aan den mijnen herinnert, wijde ik riieawe traa»<br />
nen aan zijne gezegende nagedachtenis.<br />
Wat wilde gij, onvergelijkelijk meisje! door<br />
mijne ijdele en ftroeve wetenfchap toch leeren?<br />
ach! van u moet men al dat goede en braavc leeren<br />
dat in eene menschlijke ziel vallen kan, en vooral<br />
die uitmuntende zamenftemming van de deugd,<br />
de liefde, en de natuur, welke nimmer beftond dan<br />
in ui Neen, is er geen ééne rechtfehapene aandoening<br />
die niet in uw hart gevestigd is, die zich<br />
daarin niet voordeelig onderfcheid coor de u eigene<br />
gevoeligheid; en ik zie wel, dat, om mijn<br />
eigen hart te konnen beftuuren , ik ook mijne gevoelens<br />
aan de uwe moet onderwerpen, gelijk ik<br />
mijne daden aan uwe bevelen onderworpen heb.<br />
Bedenk echter, bid ik u , welk een verfchil<br />
tusfehen uwen toeftand en de mijnen! Ik fpreek<br />
van geenen rang noch middelen, in dit ftuk moeten<br />
de eer en de liefde alles vergoelijken. Dan ,<br />
gij zijt omringd van lieden die gij hoog fchat en<br />
welke u aanbidden; de liefdezorgen eeuer tcderhartigc<br />
moeder, en van eenen vader wiens eenige<br />
hoop gij zijt, de vriendfchap eener nicïft die niet<br />
ichijnt te konnen ademen buiten u; een geheel<br />
F 4 huis-,
85 B R I E V E N v A s<br />
huisgezin waarvan gij bet ficraal uitmaakt, eene<br />
gamfche ftad die er roem op draagt uwe geboorte»<br />
plaats te zijn, alles wekt uwe gevoeligheid op en<br />
deelt in dezelve; en de liefde behoud flechts een<br />
gering overfchot van dat geene, welk haar ontroofd<br />
word door de rechten van het bloed en<br />
der vriendfchap. Ik integendeel, JULI A ! helaas!<br />
zonder maagfehap en bijkans zonder Vaderland<br />
omzwervende, heb ik niets dan u op aarde, en<br />
de liefde alleen is voor mij alles. Verwonder<br />
u dus niet, indien mijne ziel, offchoon de uwe<br />
de gevoeligfte zij, het fterkst beminne, en indien<br />
ik, in zoo vecle opzichten voor u zwichtende,<br />
ten minfte van de liefde den prijs behaal.<br />
Vrees echter niet dat ik u nogmaals met mijne<br />
onbefeheidene klachten zal lastig vallen. Neen,<br />
ik zal uwe genoegens ongeftoord laten, zoo ombare<br />
reinheid in zichzelve, als om uwen wil die<br />
ze geniet. Ik zal mij het aandoenlijk tooneel cr<br />
van voor den geest haaien; op eenen verren afftand<br />
zal ik cr deel aan nemen, en daar ik door<br />
mijn eigen voorfpoed niet gelukkig kan zijn, zal<br />
ik bet door den uwen wezen. Welke de redenen<br />
ook zijn mogen, die mij van u verwijderd houden,<br />
ik eerbiedig ze; cn wat zou het mij baaten<br />
dezelve te weten, daar ik,fchoon ik ze mocht afkeuren,<br />
niettemin mij zou moeten onderwerpen aan<br />
de begeerte, die zij u inboezemen? Zal het ftilswijgen<br />
mij moeilijker vallen, dan het mij ge*<br />
vab»
T W E E G E L I E V E N .<br />
vallen heeft u te verlaten ? Bedenk fteeds , ö<br />
JULIA! dar uwe ziel twee ligchamen te beftuuren<br />
heeft, en dat dat geene, 't welk zij door hare<br />
keuze bezielt , haar altoos het getrouwfte zal<br />
zijn.<br />
nodo plu forte:<br />
• Fabricato da nol, non dalla forte (
9° B R I E V E N V A M<br />
XXII. B R I E F .<br />
Van JULIA.<br />
E iudelijk is dc eerde dap gedaan, er is o^acr u<br />
gefproken. In weerwil van de onvoldaanheid die<br />
gij omtrent mijne kundigheden doet blijken , is<br />
mijn vader er door verrascht geworden; hij heefc<br />
niettemin verwonderd gedaan over mijne vorderingen<br />
in de Mufiek en Tekenkunde («), en<br />
tot groote verbazing van mijne moeder, die vooringenomen<br />
was door uwe valfche berichten (F),<br />
is hij zeer voldaan geweest over alle mijne bekwaamheden,<br />
behalven alleen in de Wapenkunde,<br />
welke hem toefcheen veronachtzaamd te zijn.'<br />
Dan deze kundigheden verkrijgt men niet zonder<br />
meester; ik moest dus den mijnen noemen , en<br />
ik deed dit met eene zwierige opibmming van<br />
alle de wetenfehappen waarin hij de goedheid had<br />
mij te onderwijzen, behalven ééne. Hij herinnerde<br />
Zie daar, zoo liet mij voorkomt, eenen wij,<br />
zen van twintig jaaren, die verbazend veel weer. het<br />
is wa:r dat JULIA hem op zijn dertigfte geluk<br />
wenscht van niet meer zoo geleerd te zijn.<br />
(7>) Dit ziet op eenen brief aan de moeder op ee<br />
nen dubbclzincigen toon gefchreven , en welke is ach*<br />
ter gehouden.
T W E E G E L I E V E N . 91<br />
nerde zich, u bij zijne voorige t'huisreis meermalen<br />
gezien te hebben, en het fcheeri, dat hij<br />
geenen ongunliigen indruk van u behouden had.<br />
Vervolgends heeft hij gevraagd naar uw vermogen;<br />
ik heb hem gezegd dat dit middenmatig<br />
was; toen naar uwe afkomst, ik andvvoordde dat<br />
dezelve ordentlijk was. Dit woord (Jwnnête}<br />
is in het oor van een edelman zeer dubbelzinnig,<br />
en heeft vermoedens verwekt, welke bij eene<br />
nadere opheldering bevestigd zijn geworden. Zoo<br />
dra hij wist dat gij niet van adel waart, vraagde<br />
bij, wat men u maandelijks betaalde. Mijne<br />
moeder het woord nemende zeide, dat men u<br />
zulk eene fchikking zelfs niet had durven voor-<br />
Haan, en dat gij, integendeel, ftandvastig geweigerd'<br />
hact zelfs de kieenfte gefchenken aantenemen,<br />
welke zij u had willen doen van zulke<br />
dingen, die men niet gewoon is te weigeren.<br />
Dan deze trotsheid diende flechts om de zijne<br />
optervekken , en hoe zou het denkbeeld bij moog-<br />
Hjkheid te verdragen zijn, van verplichting te<br />
hebben aan eenen man van burgerlijke afkomst!<br />
Er is dus vastgèïleld dat men u eene bezolding<br />
Zoude aanbieden, en bij weigering daarvan, ondanks<br />
alle uwe erkende verdienden, u voor uw<br />
onderwijs zoude bedanken. Zie daar, mijn vriend!<br />
de korte herhaling van eene zamenfpraak, diëten<br />
opzichte van mijnen zeer geëerden meester is<br />
voorgevallen, en gedurende welke zijne gehoorzame<br />
i
g* B R I E V E N V A N<br />
zame leerlinge niet zeer genist was. Ik heb gemeend<br />
mij niet genoeg te konnen haasten om er<br />
u bericht van te geven, ten einde u den tijd te<br />
laten van u daarover te beraaden. Verzuim niet,<br />
zoo dra gij een beiluit zult genomen hebben, mij<br />
dat te melden ; want dit ftuk ftaat aan u ter<br />
beflisfing, en mijne rechten ftrekken zich tot<br />
zoo verre niet uit.<br />
Met ongerustheid verneem ik uwe omzwervingen<br />
over de gebergten; niet dat gij daar, naar<br />
mijne gedachten, geene aangename afleiding vindt,<br />
en dat het verhaal van 't geen gij gezien zult<br />
hebben mij zelve niet zeer aangenaam zoude zijn;<br />
maar ik vrees ten mijnen opzichte voor die ver»<br />
moeijende bewegingen , welke gij geheel nietkunt<br />
wederftaan. Daarenboven is het Saifoen reeds<br />
verre verlopen; daaglijks kan alles overdekt worden<br />
van fnceuw, en ik voorzie dat gij nog meer<br />
van de koude zult te lijden hebben dan van de<br />
fterke beweging. Zoo gij in dat landfchap, waar<br />
gij u thands bevindt, eens ziek werdt, zou ik<br />
ontroostbaar zijn. Koom dan, mijn goede vriendJ<br />
in mijne nabuurfchap terug. Het is wel de tijd<br />
nog niet om weder in Fcvaij te komen, maar ik<br />
begeer, dat gij uw verblijf houdt in eene landftreek<br />
die minder bar is, en dat wij meer bij de<br />
hand zijn om gcmaklijk tijdingen van elkander te<br />
konnen bekomen. Ik iaat u meester om de plaats<br />
van uw oponthoud zelf te kiezen. Draag alleenlijk
T W E E G E L I E V E N . 93<br />
lijk zorg dat men hier niet we te waar gij zijt, en<br />
wees omzichtig zonder u achterhoudend te gedragen.<br />
Ik zeg u niets op dit ftuk; ik verlaat mij op<br />
het belang dat gij hebt in behoedzaam te zijn, en<br />
nog meer op het belang 't geen ik zelve daarbij<br />
hebbe.<br />
Vaarwel, mijn Vriend! Ik kan mij niet langer<br />
met u bezig houden. Gij weet hoe veel behoedzaamheid<br />
ik nodig heb om u te fchrijven. Dit is<br />
het niet alles; mijn vader heeft een achtingswaardigen<br />
vreemdeling met zich gebracht, een ouden<br />
vriend van hem, en die voorheen in den oorlog<br />
zijn leven gered heeft. Oordeel of wij ook ons<br />
best gedaan hebben om hem wel te ontvangen!<br />
Morgen vertrekt hij weder, en wij beijveren ons<br />
om hem den laatften dag nog alle de vcrmaaklijk»<br />
heden te doen genieten, welke gefchikt zijn om<br />
onze vuurige erkentenis aan zulk eenen weldoener<br />
uittedrukken ; men roept mij, ik moet eindigen.<br />
Nogmaals vaarwel !<br />
XXIII. B R I E F ,<br />
Aan JULIA.<br />
Naauwlijks acht dagen heb ik ^efteed om eenlandfchap<br />
te doorloopen, welks opmerkzame befchouwiug<br />
jaaren vereischen zou; maar behalven dat<br />
de
B R I E V E N V A Ï Ï<br />
de fneeuw mij verjaagt, heb ik willen terug zijd<br />
vóór de post, die mij, hoop ik, eenen brief van<br />
u zal medebrengen. Deszelfs aankomst inwachtende<br />
begin ik u inmiddels dezen te fchrijven; "ik<br />
zal er, indien het nodig is, een tweeden bijvoe.<br />
gen , om den uwen te beandwoorden.<br />
• Ik zal u hier geen verilag doen van mijne reis<br />
en mijne opmerkingen ; ik heb er een verhaal van<br />
opgefteld, het geen ik u zelve denk te brengen.<br />
Wij moeten onze briefwisfeling bewaaren voor<br />
zulke zaaken die ons beiden meer van nabij<br />
betreffen. Thands zal ik mij vergenoegen met<br />
u te onderhouden over de gefleldheid van mijn©<br />
ziel; want het is betaamlijk u rekenlchap te geven<br />
van het gebruik dat men van uw goed<br />
maakt.<br />
Bij mijn vertrek was ik treurig wegens mijne<br />
eigene fmarten, en vertroost door uwe vrolijkheid;<br />
hetgeen mij in een zekeren kwijnendentoeftand<br />
hield, die niet onaangenaam is voor een<br />
gevoelig hart. Langzaam en te voet klonterde ik<br />
langs vrij ruwe paden op, onder het geleide van<br />
een man dien ik voor mijnen gids had aangeno*<br />
men, en in wien ik gedurende de geheele reis<br />
veel meer een vriend dan eenen huurling heb<br />
aangetroffen. Ik wilde mij in gepeinzen verdiepen<br />
, en gedurig werd ik daarvan afgetrokken<br />
door eenig verrasfehend tooneel. Nu eens hingen
T W E E G E L I E V E N . S5<br />
gen ontzachlijke rotfen als bouwvallen boven mijtl<br />
hoofd; ftraks overdekten mij hooge en kletterende<br />
watervallen met haren dichten waternevel,<br />
dan weder opende een eeuwigdurende ftortvloed<br />
aan mijne zijde eenen afgrond, waarvan het oog<br />
de diepte niet peilen durfde. Zomtijds verloor ik<br />
mij in de duisternis van een dicht gegroeid bosch.<br />
Op een ander tijd, uit eenen afgrond komende, werd<br />
mijn gezicht eensflags geftreeld door aangename;<br />
beemden. Eene wonderbare mengeling der woeste,<br />
en der befchaafde natuur , vertoonde overal de<br />
hand der menfchen , waar men nimmer gedacht<br />
zou hebben dat zij waren doorgedrongen: naast<br />
een berghol vond men huizen; men zag drooge<br />
wijngaardranken, daar men enkel doorneftruiken<br />
zoude gezocht hebben, wijngaarden in neergeftorte<br />
landen, uitmuntende vruchten op rotfen,<br />
en bebouwde velden in fteile diepten.<br />
Het was niet de arbeid der menfchen alleen,<br />
die in deze afgelegene oorden zulk eene vreemde<br />
tegenflrijdigheid veroorzaakte ; de natuur zelve<br />
fchcen tevens vermaak te fcheepen, om daar met<br />
zich zelf in een tweeftrijd te treden, zoo onderfcheiden<br />
vertoonde zij zich op ééne en dezelfde<br />
jilaats uit verfchillende gezichtpunten bezien.<br />
In het oosten de bloemen der lente, in<br />
,het zuiden de vruchten van den herfst, ten noorden<br />
de ijsvelden van den winter vormende, vereenigde<br />
zij in het zelfde oogenblik alle de jaa»<br />
getij-
po B R I E V E N V A N<br />
getijden , alle de landftreeken onder denzelfden<br />
hemel, tégehftrijdige gronden op denzclfden bodem,<br />
en fchiep de nergends elders bekende zamen»<br />
voeging van de voordbrengfelen der vlakten en<br />
die der Alpen. Voeg bij dit alles de misleidingen<br />
der gezichtkunde, de op verfchillende wijze<br />
verlichte bergtoppen, het licht en duister der zon<br />
en der fchaduvven, en alle de veranderingen van<br />
licht, welke daar uit des morgens en 'savonds<br />
ontflonden; en gij zult eenig denkbeeld hebben<br />
van de afwisfelende vertoningen, die zonder ophouden<br />
mijne verwondering tot zich trokken, en<br />
die mij opeenwezenl'jk tooneel voorgefteld fcheenen;<br />
want het loodlijnig verfchiet der bergen treft<br />
op eens geheel en al het oog, in eene veel fterkere<br />
mate dan dat der vlakten , waar herzelve<br />
zich enkel zijdelings vertoont, in eene wijkende<br />
houding , en zoo dat elk voorwerp een ander<br />
voor u verbergt.<br />
Aan het ftreelende van deze verfcheidenheid<br />
fchreef ik gedurende den eerften dag de kalmte<br />
toe, welke ik in mij voelde herleven. Ik verwonderde<br />
mij over den invloed dien de ongevoeligfte<br />
wezens op onze levendigitc driften hebben,<br />
en ik verachtte de Wijfgeerte, omdat zij zelfs<br />
zoo veel op de ziel niet vermocht als eene reeks<br />
van onbezielde voorwerpen. Maar toen deze<br />
bedaarde ziclsgefleldhcid des nachts voordduurde<br />
en den volgenden dag toenam, begreep ik al ras<br />
dat
'TWEE GELIEVEN.<br />
'dat 'daarvoor nog eenige andere mij onbekende<br />
reden was. Ik kwam dien dag op gebergten<br />
die her minst verheven waren, en, vervolgends<br />
hunne oneffene vlakten doorlopende, beklom<br />
ik de hoogden, die onder mijn bereik<br />
waren. Na in de wolken gewandeld te hebben,<br />
bereikte ik een held'erer verblijfplaats, van waar<br />
men , in het daartoe géfchikt jaargetijde , den<br />
donder en het önweder beneden zich ziet uitbarsten;<br />
eené al te doute afbeelding van de ziel<br />
des wijzen , waarvan het voorbeeld nimmer beftond,<br />
althands niet bedaat dan op die plaatfen<br />
zelve, van waar men het zinnebeeld cr voor ontleend<br />
hééft»<br />
Daar ontdekte ik gevoelïglijk, in de zuiverheid<br />
der luchtdreek waarin ik mij bevond , dé<br />
vvaare oorzaak van de verandering mijner geestgédeldhcid,<br />
en van de herdelling dier inwendige<br />
rust welke ik zints zoo langen tijd verloren had.<br />
Indedaad, het is een doorgaande .indruk dien allé<br />
menfchen ondèrvindén zdnder allen daarop achttegeven,<br />
dat men op de hooge bergen, waar de<br />
lucht zuiver en fijn is, eene gemaklijker ademhaling<br />
, meer vlugheid in het ligchaam, meer<br />
helderheid in den geest gevoelt, de lusten zijn<br />
fer minder hevig, de driften gematigder. Da<br />
overdenkingen nemen daar ik weet niet welk een<br />
kenmerk van grootheid en verhevenheid aan,<br />
geëvenredigd aan de voorwerpen die ons treffen 3<br />
li BEEié G g>]
9» B R I E V E N V A N<br />
zij verwekken een zekere Rille wellust die niets"<br />
prikkelends, niets zinlijks heefr. Hetfchijnt, alsof<br />
men zich verheffende boven het gewoon verblijf<br />
der menfchen, alle laage en aardfche gevoelens<br />
daar terug laat, en dat, naar gelang men de<br />
gewesten boven onzen dampkring nadert, de ziel<br />
iets verkrijgt van derzelver eenparige zuiverheid.<br />
Men is daar ernftig zonder zwaarmoedigheid, gerust<br />
zonder onverfchilligheid, voldaan met aanwezig<br />
te zijn, en te denken; alle de te hevige begeerten<br />
worden verftompt, zij verliezen die prikkelende<br />
fcherpte, waardoor zij fmarte verwekken,<br />
Zij laten in het hart niets meer over , dan eene<br />
geringe en zachte aandoening; en het is op deze<br />
wijze dat éen gelukkig fuchtsgeftel de hartstochten<br />
, welke anders den mensen folteren , aan zijn<br />
geluk dienstbaar maakt. Ik twijfel, of wel eenige<br />
hevige gemoedsbeweging, eenige opitijgingsziekte'<br />
heiland zij tegen een langdurig verblijf van dezen<br />
aart, en het verwondert mij dat het baden in de<br />
gezonde en weldadige lucht der bergen niet een<br />
van de grootfte hulpmiddelen der Genees- en<br />
Zedekunde is.<br />
O ui non palazzi, non teatro o loggia,<br />
P/Pan lor vece un abete, un faggio, impina<br />
Tra Verba verde
T W E E G E L I E V E N . 99<br />
Stel u voor de vereenigde indrukken van alles<br />
%vat iK u belchreven heb, en gij zult eenig denkbeeld<br />
vormen konnen van de aangename gefteltenis<br />
waarin ik mij bevond. Verbeeld u de verfcheidenheid<br />
, het grootfche, het fchoone van duizend<br />
verrukkende tooneelen, het vermaak van zich enkel<br />
omringd te zien door geheel nieuwe voorwerpen,<br />
van vreemde vogelen, van zeldzame én onbekende<br />
planten; het vermaak van in zekeren zin<br />
èene andere natuur te befchouwen, en zich overgebracht<br />
te vinden in eene nieuwe wereld. Dit<br />
alles verfchaft aan het oog eene mengeling die<br />
niet is uittedrukken, Waarvan de bekoorlijkheid<br />
nog vergroot word door de fijnheid der lucht,<br />
welke de kleuren levendiger, de trekken duidlijker<br />
maakt, en alle de vergezichten naderbij baalt;<br />
de afftanden fchijnen minder groot dan in de vlakten<br />
, waar de dikte der lucht een dekkleed over<br />
de aarde fpreid; de gezichteinder bied het oog<br />
meer voorwerpen aan, dan dezelve fchijnt te konnen<br />
bevatten; kortom, het fchouwtooneel heeftiets<br />
toverachtigs en bovennatuurlijks , her geen<br />
den geest en de zinnen opgetogen houd; men<br />
vergeet alles, men vergeet zich zelve, en weet<br />
niet meer waar men is.<br />
len , maar in de plaats daarvan de detweböom, de<br />
beuk, de pijnboom, de groene velden , en fchoone gf<br />
bergten onzen geest van de aarde ten hemel verheffen.<br />
, \ Ga<br />
Aant, des VËRf<<br />
Ife
ïoe B R I E V E N VAI?<br />
Ik zou al den tijd van mijne reis in het vermaak<br />
dezer landbefchouwing alleen hebben doorge*<br />
bracht, indien ik niet een nog ftreelender vermaak<br />
in den omgang der bewooneren gevonden had.<br />
Gij zult in mijne befchrijving eene oppervlakkige<br />
tekening vinden van hunne zeden , hunne eenvoudigheid,<br />
hunne eenparigheid van ziel, en van die<br />
ftille gerustheid die hen gelukkig maakt meer door<br />
bevrijding van ongeneugten, dan door het genot<br />
der vermaken; dan het geen ik u niet heb konnen<br />
fchilderen, en waarvan men niet in ftaat is zich<br />
eenig denkbeeld te vormen, is hunne belangloze<br />
vriendlijkheid, en hunne herbergzame zucht voor<br />
alle die vreemdelingen, welke hen bij toeval of<br />
uit nieuwsgierigheid bezoeken. Ik zelf, die aan<br />
niemand kennis had en alleenlijk met een gids reisde<br />
, had daarvan eene treffende ondervinding.<br />
"Wanneer ik des avonds in een buurtfehap aankwam,<br />
beijverde zich elk een zoo zeer om mij<br />
zijn huis te komen aanbieden , dat ik over de<br />
keuze verlegen was, en hij die de voorkeus kreeg<br />
fcheen daar mede zoo voldaan, dat ik de eerfte<br />
maal deze drift voor baatzucht hield. Maar ik<br />
ftond zeer verbaast, toen mijn gastheer, nadat ik<br />
bij hem nagenoeg gelijk in eene herberg geleefd<br />
had, des anderen dags mijn geld weigerde, zich<br />
zelfs eenigermate beledigd houdende over mijn<br />
voorftel;- en dit is overal zoo geweest. Het was<br />
dus louter de anders gewoonlijk vrij koele zucht<br />
tot gastviijheid, welke ik uit hcof'de van derzel-<br />
vear
T W E E G E L I E V E N . 101<br />
ver vuurigheid voor winzucht had aangezien. Hun<br />
ne belangloosheid was zoo groot, dat ik op de<br />
geheele reis geene gelegenheid gehad h
ïoa B R I E V E N VAN<br />
zijn kooplieden, en andere luiden die zich alleenlijk<br />
bemoeien met hunnen handel en hunne winsten.<br />
Het is billijk dat dezen een gedeelte van hun<br />
voordeel aan ons affhan, en wij behandelen hen<br />
even gelijk zij anderen doen ; hier integendeel, waar<br />
geenerlei bezigheid de vreemdelingen roept, zijn<br />
wij verzekerd dat hunne reis belangloos is; en<br />
zoodanig is. ook het goed onthaal dat men hun<br />
aandoet. Dit zijn gasten, die ons komen zien,<br />
om dat zij ons beminnen, en wij ontvangen hen<br />
met vriendlijkheid.<br />
Voor het overige, voegde hij er glimlagchende<br />
bij, is deze herbergzaamheid niet kostbaar, en<br />
weinige lieden zijn cr op bedacht om daar voordeel<br />
van te trekken. O, dit geloof ik! andwoordde<br />
ik hem. Wat zou men in dat geval doen bij<br />
een volk dat leeft om te leven, en niet om te<br />
winnen of vertoning te maken? Gelukkige en uw<br />
geluk waardige menfchen, ik geloof gaarne, dat<br />
men, om onder ulieden recht vergenoegd te zijn,<br />
eenige gelijkenis met u hebben moet.<br />
Het aangenaamfte bij hun onthaal fcheen mij te<br />
ZÜn , dat men er geen het minfte voetfpoor in vond<br />
van gedsvongenheid zoo min voor hun als voor.<br />
mij. Zij leefden in hun huis als of ik er niet was,<br />
en het hing alleenlijk van mij af, om daar zoo<br />
re leven als of ik alleen ware. Zij kenden den<br />
lastigen zwier niet van aan vreemdelingen beleefdhe-
T W E E G E L I E V E N . 103<br />
heden te doen, als of men hun herinneren wilds<br />
de tegenwoordigheid van eenen huisheer, van wien<br />
men in dat duk ten minden afhanglijk is. Wanneer<br />
ik niets zeide, onderdelden zij dat ik in hunnen<br />
trant wilde leven; ik had Hechts één woord<br />
te fpreken, om mijne eigene levenswijze te volgen,<br />
zonder ooit van hunnen kant het minde blijk<br />
van tegendribbeling of bevreemding te ondervinden.<br />
De eenige verplichtende aanmerking die zij<br />
mij maakten, toen zij wisten dat ik een Zwitfen<br />
was, was dat zij mij zeiden, dat wij broeders waren<br />
, en dat ik mij bij hun niet anders moest aanmerken<br />
dan of ik onder mijne eigenen was. Voords<br />
bekommerden zij zich niet meer over het geen ik<br />
deed, dewijl zij zich zelfs niet verbeeldden dat ik<br />
de minde bedenking konde hebben over de oprechtheid<br />
hunner aanbiedingen, noch de geringde<br />
befchroomdheid om er mij van te bedienen. Onder<br />
elkander verkeeren zij met dezelfde eenvouwigheid;<br />
de kinders zijn in de jaaren van verdand<br />
op gelijken voet met hunne vaders; da bedienden<br />
zitten met hunne meesters aan de tafel; in het<br />
gemeenebest heerscht dezelfde vrijheid als in de<br />
huizen, en het huisgezin is de beeldnis van den<br />
daat.<br />
Het eenige waaromtrent ik mijne vrijheid miste,<br />
was de ongemeene langdurigheid der maaltijden.<br />
Ik was wel meester >van niet aan de tafel te komen<br />
, maar wanneer ik éénmaal daaraan was,<br />
Q 4 moes?
ÏC4. B R I E V E N V A »<br />
moest ik er een gedeelte van den dag aan blijven<br />
en lustigop drinken. Kunt gij u verbeelden dat een<br />
man, en wel een Zwitfer geen lust tot drinken<br />
bad ? Ik erken wezenlijk dat een goede wijn mij<br />
-«oorkomt iets voortreflijks te zijn, en dat ik niet<br />
afkeerig ben van er mij mede te vervrolijken, mids<br />
menermij niet toe d win ge. Ik heb altoos opgemerkt<br />
dat valfche lieden fober zijn, en eene fterke onthouding<br />
aan de tafel verraad niet zelden geveinsde,<br />
zeden , en een dubbelzinnig gemoed. Een rond-,<br />
horftig man vreest niet zoo zeer dat driftig gefnap,<br />
en die gevoelige uitboezemingen welken de dronkenfchap<br />
gewoonlijk voorafgaan ; maar men moet<br />
zich weren te bedwingen en de uiterften vermij-,<br />
den. En dit was mij niet rnooglijk te doen met<br />
zulke ftöute drinkers als de JVallifers, met wijnen<br />
zoo flerk als die van dat land, en aan tafels daar<br />
men nooit water zier. Hoe zou ik hebben konnen<br />
befluiten om zoo onvcrftandig den wijzen man te.<br />
fpelen, en zulke goede lieden misnoegen te geven 3<br />
ik dronk mij dus een roes uit erkentenis, en ver-,<br />
binderd 'om mijne verteering in geld te betalen,<br />
betaalde ik die met mijn verftand.<br />
Een ander gebruik dat mij niet min hinderlijk<br />
was, beftond hierin, dat ik, zelfs bij leden der<br />
Regeering , de vrouw en de dochters van den<br />
huize, achter mijne ftoel {laande als huisboden,de<br />
tafel zag bedienen. De Eranfche wellevendheid<br />
?pu 2ich des te meer vermoeid hebben om deze<br />
qn«.
T W E E G E L I E V E N . iof<br />
Onwelvoeglijkheid te herftellen, daar zelfs dienst<br />
meiden , er zoo wel uitziende als de Wallifer<br />
vrouwen, iemand verlegen over hare appasfingen<br />
zouden maken. Gij moogt vrij geloven dat zij<br />
fraai zijn, dewijl ik ze fraai vond. Oogen, ge<br />
woon om u te zien, zijn keurig in het ftuk van<br />
fchoonhcid.<br />
Ik voor mij, die de gewoonten van het land<br />
Wffarin ik verkeer nog meer dan die der wel<br />
levendheid eerbiedige, nam haren dienst itilzwij-<br />
gend aan, met even zoo veel ftatigheid als Don<br />
Qitichot bij de Hertogin. Ik maakte nu en dan<br />
al meesmuilende eene tegenfteiling tusfehen de<br />
zwaare haarden en lompe houding der dischgenoten<br />
en de fchittcrende gelaatsverw dier jonge bedeesde<br />
fchoonheden, welke men met een woord fprekens<br />
deed blozen , en die daardoor des te bevalliger<br />
werden. Dan ik was een weinig geërgerd over<br />
de onmatige dikte van haren hals, die door zijne<br />
uitnemende blankheid flechts één van de voortref-<br />
lijkhcdcn bezit van dat voorbeeld het geen ik<br />
er mede durfde vergelijken; dat eenig en ilnuw<br />
bedekt voorbeeld, welks omtrekken, fteeiswijze<br />
hefchouwd , mij die beroemde leest herinneren,<br />
waaraan de fchoonfte boezem der wereld ten<br />
vorm verflrekte.<br />
Verwonder u niet dat gij mij zoo kundig vindt<br />
in geheimenisfen, welke gij zoo zorgvuldig ver-<br />
G, 5 bergt;.
io6 B R I E V E N v A M<br />
bergt; ik ben zulks in fpijt van u; het eene zin^<br />
tuig kan zomtijds her andere in dit ftuk voorlichten;<br />
in weêrwil van de angstvailigfte voorzorg,<br />
blijven bij de netfte kleding ongemerkt eenige<br />
kleene gapingen over, door welke het gezicht de<br />
werking van het gevoel uitoefent. Het gretig en<br />
ftoutmoedig oog fluipt ftrafloos in onder de bloemen<br />
van een ruiker; het zweeft onder het zijden<br />
pluis en gaas, en het deelt aan de hand het<br />
gevoel mede van dien terugftuitenden tegenftand,<br />
welken dezelve niet durft beproeven.<br />
Parte appar de/Ie mamme cicerbe e crude,<br />
Parte altrui ne ricopre invida vefia;<br />
Invida, ma s'agli occhi il var co chiude,<br />
rjmorofo penfier gip non arrefia. (a)<br />
Ik merkte ook een groot gebrek op in de kleedij<br />
der Waïïifer vrouwen, hierin beftaande dat zij de<br />
keurslijven van achter zoo hoog dragen, dat zij<br />
er gebogcheld door fchijnen; dit doet eene zonderlinge<br />
uitwerking bij hare kleene zwarte kapfels,<br />
en het overige harer kleding, welke het buiten dit<br />
noch aan eenvouwigheid noch aan keurigheid ontbreekt.<br />
Ik zal u een volkomen kleed in den<br />
Wak<br />
(«) Dat is zaaldijk: Een half ongedekte boezem^<br />
fchuon een nijdige /luier dien gedeeltelijk bedekke x<br />
kan nagthends het verliefd ecg niet vjederhouden.<br />
Aam. des VEIT.
T W E E G E L I E V E N . 107<br />
Waïïifchen trant medebrengen, en ik hoop dat hec<br />
u wel zal flaan; het is gemaakt op de fchoonfte<br />
leest van het land.<br />
En hoe maakte gij het, mijne JULIA! terwijl<br />
ik met verrukking deze zoo weinig bekende en<br />
echter zoo bewondcringswaardige landftreek doorreisde?<br />
Werd gij van uwen vriend vergeten? JULIA<br />
vergeten? Zou ik niet veel eer mij zelve vergeten,<br />
en hoe zou ik een oogenblik alleen konnen<br />
zijn, daar ik niets meer ben dan doom? Nooit<br />
heb ik duidlijker bemerkt welk eene natuurlijke<br />
neiging ik bezit, om ongevoelig u op verfchillende<br />
plaatfcn te vermengen inde gefteklheid van mijne<br />
ziel. Wanneer ik droefgeestig ben, neemt dezelve<br />
tot de uwe haren toevlucht, en zoekt daar vertroosting<br />
waar gij u bevindt; dit ontwaarde ik ,<br />
toen ik van u afging. Geniet ik vermaak, ik kan<br />
dat niet alleen genieten, ik roep uals dan tot mij,<br />
om het met u te deelen. Zie daar het geen ik<br />
ondervonden heb gedurende dezen gantfehen<br />
tocht, waarop ik, door de verfcheidenheid ckr<br />
voorwerpen geftadig in mij zelve terug geroepen,<br />
u allerwege met mij voerde. Geen ftap zettede<br />
ik, of wij deden dien te zamen. Niet één gezicht<br />
bewonderde ik, of ik haastte mij om het u aante*<br />
wijzen. Alle de boomen die ik aantrof verleenden<br />
u hunne fchaduw, alle de grasheuvels verftrekten<br />
u eene rustplaats. Nu eens naas: u zittende,<br />
hielp ik u de voorwerpen me: een waarend<br />
oog
Io8 B R I E V E N Y A N<br />
oog doorlopen; dan weder voor u neêrgeknield,<br />
begluurde ik er een, de befchouwing van een man<br />
van gevoel nog waardiger. Ontmoette ik eene<br />
plaats welker doortocht moeilijk was , ik zag u<br />
daarover fpringen met de vlugheid van een rhee,<br />
dat zijne moeder nahuppelt. Moesten wij een'<br />
fixoom doorwaaden,ik had de ftoutbeid van eenen<br />
zoo beminlijken last in mijne armen te drukken;<br />
ik ging langzaam, met vermaak, door den fnellen<br />
vloed. en zag mij zelf met fpijt den weg<br />
naderen. Alles herinnerde mij in dat vredig oord<br />
aan n; en de treffende fchoonhedcn der natuur,<br />
en de beftendige zuiverheid der lucht , en de<br />
eenvouwige zeden der landzaten, en hunne eenparigc<br />
en vaste wijsheid , en de beminlijke zedigheid<br />
der vrouwen, en hare onfchuldige vriendelijkheid<br />
, en alles wat op eene aangenaame wijze<br />
mijne oogen en mijn hart trof, vertegenwoordig le<br />
aan dezelven dat voorwerp, hetwelk zij zoeken,<br />
è Mijne JULIA ! zeide ik met vertedering ,<br />
waarom kan ik in deze onbekende oorden mijne<br />
dagen niet met u flijten, gelukkig in ons<br />
zelf, en niet door de befchouwing der menfchen!<br />
waarom kan ik hier ter plaatfe mijne gantfche ziel<br />
niet in u aPeen verzamelen, en wederkeerig alles<br />
voor u worden ! Aaubidlijke bevalligheden , dan<br />
zoudt gij al de hulde genieten die u toekomt!<br />
Geneugten der liefde, dan zouden onze harten<br />
u beftendig volkomen finaken! Eene langdurigs<br />
ea
T W E E G E L I E V E N . 109<br />
en zoete bedwelming zou ons den loop der paren<br />
doen vergeten; en wanneer eindelijk de ouderdom<br />
onze eerfte driften geluld had, zou de<br />
gewoonheid van zamen te denken en te gevoelen<br />
, derzelver vervoeringen doen afwisfelen door<br />
eene niet min tedere vriendfchap. Alle de brave<br />
gevoelens in onze jeugd te gelijk met die der<br />
liefde aangekweekt, zouden eenmaal het onmeetlijk<br />
ruim derzelve vervullen; te midden van die<br />
gelukkig volk, en naar deszelfs voorbeeld, zouden<br />
wij de plichten der memchlijkheid beoefenen<br />
: zonder ophouden zouden wij ons vereenigen<br />
om goed te doen, en wij zouden niet flerven<br />
zonder geleefd te hebben.<br />
Daar is de Post, ik moet mijn brief eindigen<br />
, en den uwen gaan afhalen. Hoe flaat<br />
mij het hart nog op dit oogenblik ! Helaas!<br />
ik was gelukkig in mijne harsfenfchimmen 5<br />
met dezelve vlied mijn geluk ; en wat zal ik<br />
wezenlijk zijn?<br />
XXIV. BRIEF.<br />
Aan JULIA.<br />
Jk beandwoorde terftond dat gedeelte van uwen<br />
brief, hetwelk de betaling betreft, en heb daarop.
iio B R I E V E N V A »<br />
op, God lof! niets arm re merken. Zie hier,mijné<br />
JULIA ! hoe ik omtrent dit ftuk denke.'<br />
Met opzicht tot het geen men eer noemt,<br />
maak ik onderfcheid tusfchen die welke uit het<br />
algemeen gevoelen word afgeleid, en die, welke<br />
voordvloeit uit de achting voor zich zelf. De<br />
eerde bedaat in dwaze vóöroordeelen die nog<br />
önbeftendiger zijn dan een hobbelende golf, de<br />
tweede heeft haren grond in de eeuwige waar<br />
heden der Zedekunde. De achting der wereld<br />
kan aan bet fortuin dienstbaar zijn , maar zij<br />
dringt niet door tot in de ziel, cn heeft geen<br />
den minsten invloed op het geluk. De waare<br />
eer integendeel maakt het wezen daarvan uit,<br />
omdat men daarin alleen dat beftendig gevoel van'<br />
inwendige voldoening vind, waardoor een den<br />
kend wezen gelukkig kan zijn. Pasfen wij, mij<br />
ne JULIA! deze grondbeginfelen toe op uw voor<br />
del , en het zal gereedlijk opgelost zijn.<br />
Laat ik mij voor meester in de Wijsgeerte uit<br />
geven, en, gelijk die zot in de fabel, mij doen<br />
betalen voor het onderwijs in de wijsheid; dit<br />
beroep zal in bet oog der wereld laag fchijnen,<br />
en ik erken, dat .er iets belagchiijks in is; onder-<br />
tusfehen, daar niemand voldrekt van zich zelve<br />
kan bedaan, en er geen nader middel van beftaan<br />
is dan door zijn eigen arbeid, zullen wij deze<br />
minachting op de lijst der gevaarlijkite vooroor-<br />
dee»
T W E E G E L I E V'E N. n£<br />
deelen plaatfen ; wij zullen zoo dwaas niet zijn<br />
van het geluk aan die verkeerd gevoelen opteofferen;<br />
gij zul: mij daarom niet te minder achten,<br />
en ik zal er niet te ongelukkiger door zijn, al<br />
leef ik van de kundigheden die ik heb aangekweekt.<br />
Dan, mijne JULIA! hier doen zich andere bedenkingen<br />
voor ons op. Laten wij het algemeen<br />
daar, en vestigen wij het oog op ons zei ven. Wat<br />
zal ik bij uw vader zijn, wanneer ik van hem<br />
een loon ontvang voor de lesfen die ik u geef,<br />
en hem een gedeelte van mijnen tijd, dat is van<br />
mijn perfoon , verkoop? In de daad, een huurling,<br />
een man, die in zijne bezolding ftaat, een<br />
foort van knecht , en hij zal wederkcerig ten<br />
waarborg van zijn vertrouwen, en ter verzekering<br />
zijner eigendommen, mijne ftilzwijgende<br />
trouw hebben, gelijk die van den minften zijner<br />
bedienden.<br />
Maar welk eigendom kan een vader bezitten ,<br />
dierbarer dan zijne eenige dochter, al ware zij<br />
zelfs geene JULIA? Wat zal hij dan doen, die,<br />
hem zijnen dienst verkoopt ? zal hij zijne genegenheid<br />
voor haar doen zwijgen? ach! gij weet<br />
of dit mooglijk is! of zal hij, onbefchroomd aan<br />
de neiging van zijn hart opvolgende, in het gevoeligst<br />
punt hem beledigen, wien hij getrouwheid<br />
Ichuldig is ? Dan zie ik in zulk eenen meester»<br />
niets
*» B R I E V E N V A N<br />
niets anders meer dan eenen trouwlozen die dè<br />
heiligfte rechten met den voet vertreed ("O:»<br />
eenen verrader, eenen huislijken verleider, wien<br />
de wetten zeer rechtvaardig ter dood verwijzen.<br />
Ik hoop dat zij, tot welk ik fpreek, mij recht<br />
verfta; ik vrees den dood niet, maar wel de<br />
ichande van dien te verdienen, en de verachting<br />
van mij zelve.<br />
Gij weet, toen de brieven van HELOÏSE en<br />
ABSLAKD u in handen kwamen, wat ik u van<br />
dit boek, en van het gedrag des Godgeleerden<br />
gezegd heb. Ik heb altoos HELOÏSE beklaagd;<br />
zij had een hart voor da liefde geftemd: maar<br />
ABEL AR D heeft mij altijd toegefchenen een<br />
onwaardig voorwerp te zijn , dat zulk een lot<br />
ver-<br />
fa) Ongelukkig Jongman! daar iiij niet ziet, dat<br />
hij, zich in dankbaarheid doende betalen hetgeen hij<br />
Weigert in geld te ontvangen , nog heiliger rechten<br />
fchend; in de plaats van te onderrichten verleid hij ;<br />
hij vergiftigt daar hij voeden moest; hij doét zich<br />
door eene misleide moeder bedanken van haar kind te<br />
hebben ongelukkig gemaakt. Men bemerkt echter,<br />
dat hij de deugd oprechtlijk bemint, maar zijne drift<br />
verbijftert hem, en indien zijne tedere jeugd geene<br />
Verfchoning voor hem maakte, zou hij met alle deze<br />
fchoone redeneeringen een fchelm zijn. Beide de ge.<br />
lieven zijn beklagenswaardig , de moeder alken is<br />
ttnverfchoonbaar.
T W E E G E L I E V E N . tt$<br />
Verdiende, en dar even weinig de liefde als de<br />
deugd kende. Zal ik hem, na hem veroordeeld<br />
te hebben, moeten navolgen? Wee hem, die<br />
eene zedenleer predikt , welke hij weigert te<br />
beoefenen! Hij, wien zijne drift zoo verre ver.<br />
blind, word wel dra door dezelve er voor geflraft,<br />
en verliest zelfs de fmaak dier gevoelens,<br />
waaraan hij zijne eer heeft opgeofferd. De liefde<br />
mist haar grootfte bekoorlijkheid, wanneer de<br />
eerbaarheid haar verlaat; om de volkomen waardij<br />
daar van te gevoelen, moet het hart zich naar<br />
dezelve fchikken, en ons verheffen door de verheffing<br />
van het voorwerp onzer liefde. Neem het<br />
denkbeeld der volmaaktheid weg, en gij vernietigt<br />
de geestdrift; verban de achting, en de liefde<br />
heeft geen wezen meer. Hoe zou het voor eene<br />
vrouw mooglijk zijn eenen man te eeren die zich<br />
zelf onteert? Hoe zal hij zelf haar konnen aanbidden,<br />
die niet gefchroomd heeft zich overtegeven<br />
aan eenen laagep verleider ? weldra immers<br />
zullen zij wederzijds elkander verachten; de liefde<br />
zal voor hun niet meer zijn dan een ichandelijke<br />
koophandel , zij zullen de eer verloren zonder<br />
het geluk gevonden te hebben.<br />
Gantsch anders, mijne JULIA! is het geval<br />
tusfehen twee gelieven van gelijken ouderdom,<br />
beiden bezield met hetzelfde vuur, door eene<br />
wederzijdfche liefde vereenigd , niet belemmerd<br />
door eenige afzonderlijke betrekking, die beiden<br />
I. DEEL. H ia
H4 B R I E V E N V A N<br />
in het bezit hunner eerde vrijheid zijn, en wier<br />
onderlinge verbindtenis door geenerlei recht gewraakt<br />
word. Dezen konnen de drengde wetten<br />
geene andere boete opleggen dan de bekrooning<br />
hunner liefde zelve; de eenige draf van elkander<br />
bemind te hebben is de verplichting om zich voor<br />
altoos te beminnen; en indien er eenige ongelukkige<br />
landdreeken in de wereld zijn «waar de wreedaarrge<br />
mensch deze onfchuldige banden verfcheurt,<br />
hij word zonder twijfel daarvoor gedraft<br />
door de misdaden welke deze dwang veroorzaakt.<br />
Zie daar mijne redenen, verdandige en deugdzame<br />
JULIA! zij zijn flechts eene koele uitbreiding.van<br />
die geene, welke gij mij met zoo veel<br />
kracht en fcherpzinnigheid in eene van uwe brieven<br />
hebt voorgedragen ; maar genoeg, om u te<br />
doen zien hoe zeer ik mij van dezelve doortrokken<br />
vinde. Gij herinnert u dat ik toen niet daan<br />
bleef op mijne weigering, en dat ik, ondanks<br />
den wederzin dien ik door vooroordeel behield,<br />
tiwe gift ftilzwijgend aannam, omdat toch de<br />
waare eer geene duchtige reden opleverde om<br />
ze te weigeren. Dan hier fpreekt plicht, verftand,<br />
liefde zelfs; alles fpreekt op eenen toon,<br />
dien ik niet miskennen kan. Indien ik tusfehen<br />
de eer en u kiezen moet, dan is mijn hart gereed<br />
om afftand van n te doen;het bemint u te zeer,<br />
JULIA ! om u tot dezen prijs te behouden»<br />
XXV.
Ï W E E G E L I E V E N , tij<br />
xxv. A R I E F .<br />
Van JULIA.<br />
tiet verhaal van uwe reis is bekoorlijk ^ rriijri<br />
goede Vriend! het zou mij den fchrijver doeri<br />
beminnen , al kende ik herri niet. Echter moet<br />
ik u berispen over eene plaatsj welke gij reeds<br />
gïsfen zult; offchoon ik mij niet heb könneri wederhouden<br />
van te lagchen over dé behendigheid<br />
Waarmede gij ü achter Tasfo h als achter eenë<br />
borstweering, verfcholen hebt. Hoe, bezefte gij<br />
dan niet, dat het een groot verfchil maakt, of<br />
men voor het algemeen of aan zijne minnares<br />
fchrijve? Vordert de liefde $ die, zoo fchroomvallig,<br />
zoo naauwgezet is, niet meer ontzag dari<br />
de welvoeglijkheid ? Kondt gij onkundig zijn dat<br />
deze fchrijfcrant niet in mijn fmaak valt, en hadtr<br />
gij een toeleg om mij misnoegen te geven? Dan<br />
misfchien heb ik reeds té veel gezegd over eert<br />
onderwerp 5 het geen niet weder moest worden<br />
opgehaald. Behalven dat, verfchaft uw tweede<br />
brief mij te veel werks, om den eerden in bijzonderheden<br />
te beandwoorden. Dat wij derhal ven t<br />
ihijri Vriend! hét Walliferland daar laten wt eenë<br />
tiadere gelegenheid, en ons thands bij onze eigene<br />
zaaken bepalen; wij zullen er genoeg aan te doëri<br />
hebben*<br />
H * ft
nö B R I E V E N V A N<br />
Ik wist reeds wat partij gij kiezen zoudt. Wij<br />
kennen elkander al te wel, om ons bij die eerde<br />
beginfelen te bepalen. Zo de deugd ons ooit<br />
verlaat, geloof mij, het zal niet zijn in zulke<br />
omftandigheden, die moed en opofferingen vorderen.<br />
De eerde beweging , wanneer men heftig<br />
aangevallen w®rd, is tegendand te bieden, en wij<br />
zullen, hoop ik, overwinnen, zoo lang de vijand<br />
zelf ons zal waarfchuwen om de wapenen optevatten.<br />
Het is in den diepen flaap, in de . armen<br />
cener zachte rust, dat men tegen verrasfchingen<br />
op zijn hoede moet zijn-, maar het is, boven al,<br />
de aanhoudendheid der rampfpoedcn, die der zei ver<br />
last ondraaglijk doet worden, en de ziel kan veel<br />
gemaklijkcr treffende fmarten wederdaan dan eene<br />
langdurige droefheid. Zie daar, mijn Vriend, den<br />
moeilijken drijd , welken wij van nu af aan zullen<br />
re voeren hebben; onze plicht roept ons tot geene<br />
heldhaftige bedrijven, maar tot het nog veel<br />
heldhaftiger wederdaan van moeilijkheden zonder<br />
vcrpoozing.<br />
Maar al te wel had ik het voorzien; de tijd des<br />
celuks is als een blikfemdraal vervlogen; die der<br />
rampfpoeden begint,en ik kan nergenas uit berekenen,<br />
wanneer dezelve zal eindigen. Alles ontdek<br />
en ontmoedigt mij; eene doodlijke droefgeestigheid<br />
overmeestert mijne ziel; zonder bepaalde<br />
dof tot weenen, rollen onwillige traanen uit mij.<br />
ne oogen ; de toekomst voorfpelt mij wel geene<br />
oa«
T W E E G E L I E V E N . n?<br />
onvermijdbare rampen; dan ik voedde de hoop,<br />
en deze zie ik dagelijks verfienfen. Helaas! wat<br />
baat het, de bladeren te bevochtigen, wanneer de<br />
boom aan den voet is afgefnederi ?<br />
Ik gevoel het, mijn Vriend! het gewicht der<br />
fcheiding drukt mij terneder. Ik gevoel, dat ik<br />
zonder u niet leven kan; en even dit baart mij<br />
de meeste bekommernis. Honderdmalen op een<br />
dag doorloop ik de pla&tfen waar wij te zamen<br />
verkeerden, en ik vind er u nimmer. Ik verwacht<br />
u op uw gewoon uur, het uur verloopt en gij<br />
komt niet. Alle de voorwerpen die ik aantref<br />
verwekken in mij eenig denkbeeld van uwe tegenwoordigheid,<br />
om mij te herinneren dat ik u verloren<br />
heb. Van deze wreede ftraf zijt gij bevrijd.<br />
Uw hart alleen kan u zeggen dat gij mij mist.<br />
Ach ! indien gij wist hoe veel naarer kwelling her,<br />
zij op de plaats te blijven, wanneer men van elkander<br />
fcheid, hoe zeer zoudt gij Uwen toeftand<br />
boven den mijnen verkiezen!<br />
Durfde ik nog maar weeklagen ! mocht<br />
ik over 'mijne fmarten fpreken, ik zou nog<br />
eenige verlichting voelen van rampen, waarover<br />
ik klagen kon. Maar behalven eenige ftüle zuchten<br />
, die ik in den boezem mijner Nicht ontlast,<br />
moet ik al het overige opkroppen; ik moet mijne<br />
traanen bedwingen; ik moet glimlagchen, terwijl<br />
ik fterf.<br />
H 3 Sen*
%%i B R I E V E N V A M<br />
Sentirji, oh Dei! morir;<br />
E non poter mai dir;<br />
Morir n:i fento'.<br />
Het ergfte is nog, dat alle deze rampen mijne<br />
grootfte kwaal onophoudelijk vermeerderen, en<br />
hoe meer het aandenken aan u mij ontroostbaar<br />
maakt, hoe meer ik genegen ben om mij dat te<br />
herinneren. Zeg mij, mijn Vriend, mijn lieve<br />
Vriend! gevoelt gij ook hoe teder een kwijnend hart<br />
is, en hoe zeer de droefheid de liefde aanvuurt?<br />
Over duizend zaaken wilde ik u fprekcn, maar<br />
behalven dat het beter is te wachten tot ik zeker<br />
wete waar gij zijt, is het mij niet mooglijk in mijne<br />
tegenwoordige gefteldheid dezen brief te vervolgen.<br />
Vaarwel, mijn Vriend! ik leg mijne pen<br />
neder, maar geloof dat ik geen affcheid van u neem.<br />
BRIEF-<br />
(?) Dat is: Zich te voelen flervtn, é Goin, en het<br />
niet te jennen zeggen (<br />
Ajnt. des vs&3>
T W E E G E L I E V E N , 119<br />
B R I E F J E .<br />
Door een Schipper dien ik niet ken, fchrijf ik<br />
die briefjen aan het gewoon adres, om kennis<br />
te geven, dat ik mijne fchuilplaats genomen heb<br />
te Meilier ie aan de overzijde der rivier, om ten<br />
minste het gezicht te hebben van de plaats, welke<br />
ik niet naderen durf.<br />
XXVI. B R I E F .<br />
Aan JULIA.<br />
Wat is mijn toeftand binnen weinige dagen veranderd!<br />
hoe vecle bitterheden mengen zich in het<br />
genoegen dat ik nader bij u ben! wat al treurige,<br />
overdenkingen beltonnen mij! wat al tegenfpoeden<br />
doet mijne vrees mij voorzien! ó JULIA!<br />
welk een noodlottig gefchenk des Hemels is<br />
eene gevoelige ziel! hij die'ze ontving, moet zich<br />
voordellen niet anders dan ramp en droefheid op<br />
de wereld te zullen hebben. Als een nietige fpeelbal<br />
van lucht en faifoenen, zal de zonnefchijn of<br />
een nevel, een betrokken of heldere lucht zijn lot<br />
beltuuren, en hij zal wel te vreden of treurig zijn<br />
Kaar dat de wind waait. Slachtoffer der vooroordeelen,<br />
zal hij in ongerijmde grondregelen een<br />
onoverwinlijk beletlél vinden voor de rechtmatige<br />
wenfehen van zijn hart. De menfchen zullen hem<br />
H 4 ftraf
120 B R I E V E N 'VAN<br />
ftraffcn omdat hij rechtmatige denkbeelden over<br />
elke zaak vormt, en er meer naar het wezenlijke<br />
dan naar het algemeen gevoelen over oordeelt. Ja<br />
hij alleen zou genoegzaam zijn om zijn eigen ongeluk<br />
te bewerken, door zich onbedachtzaam over<br />
te geven aan de heraelfche bekoorlijkheden van<br />
het brave en het fchoone, terwijl intusfehen de<br />
drukkende ketenen der armoedehem aan de verachting<br />
boeijen. Hij zal het volmaakt geluk bejagen,<br />
zonder te bedenken dat hij mensch is; zijn hart<br />
cn zijn verftand zullen onophoudelijk in oorlog<br />
zijn , en onbegrensde begeerten zullen hem eindeloze<br />
verliezen berokkenen.<br />
Zoodanig is de jammerlijke gefteldheid waarin ik<br />
gedompeld ben door het lot dat mij nederdrukt ,<br />
cn door de gevoelens die mij verheffen, en door<br />
uwen vader die mij veracht, en door u die de<br />
•wellust en de kwelling mijnes levens uitmaakt.<br />
Zonder u, noodlottige fchoonheid! zou ik nimmer<br />
die ondraaglijke têgenftrijdigheid van grootheid<br />
in mijne ziel en laagheid in mijnen ftaat<br />
bemerkt hebben; ik zou gerust hebben geleefd,<br />
en vergenoegd geftorven zijn, zonder mij immer<br />
te bekreunen, welk een' rang ik op aarde bekleed<br />
had: maar u gezien te hebben en niet te<br />
konnen bezitten , u te aanbidden cn flechts een<br />
mensch te zijn! bemind te worden en niet gelukkig<br />
te konnen wezen! denzelfden oord te bewoonea,<br />
en niet zamen te konnen leven f ö JULIA!<br />
van
T W E E G E L I E V E N . lat<br />
van welke ik geen afftand kan doen! 6 noodlot<br />
dat ik niet trotfeeren kan! welke verfchriklijke<br />
worftelingen verwekt gij in mij, zonder dat ik<br />
ooitin ftaat ben om of mijne begeerten of mijn onvermogen<br />
te konnen overwinnen! ,<br />
Welk eene vreemde en onbegrijplijke uitwerking!<br />
zedert dat ik nader bij u gekomen ben, haal<br />
ik mij niet anders dan akelige denkbeelden voor<br />
den geest. Wellicht draagt de plaats van mijn<br />
verblijf het zijne bij tot deze droefgeestigheid; zij<br />
is treurig en akelig, maar daarom juist des te gefchikter<br />
voor de gefteldheid van mijn hart, en ik<br />
zou in een aangenamer oord met zoo veel gelatenheid<br />
niet vertoeven konnen. Eene reeks van<br />
barre rotfen ftrekt zich langs den oever uit, en<br />
omringt mijne woonplaats, welke de winter nog<br />
verfchriklijker maakt. Ach! ik gevoel het, mijne<br />
JULIA! indien ik afftand van u doen moest, zou<br />
er voor mij geen ander verblijf, geen ander jaargetijde<br />
meer zijn.<br />
Bij de geweldige gemoedsbewegingen die mij<br />
beroeren is het mij niet mooglijk op ééne plaats<br />
te blijven; ik loop, ik klim met drift, ik werp<br />
mij op de rotfen; ik doorloop met groote ftappen<br />
de geheele omliggende landftrcek, en overal ontmoet<br />
ik in de voorwerpen diezelfde akeligheid,,<br />
welk in mijn binnenfte heerscht. Men ziet geen<br />
groen meer,het kruid is geel en verwelkt,de boo-<br />
H 5 mea
122 B R I E V E N V A N<br />
men zijn ontbladerd, de noord - oosten (Jechard)<br />
en koude noordewind doen de fneeuw en het ijs<br />
meer en meer aangroeien, en de geheele natuur is<br />
dood in mijn oog, gelijk de hoop in mijn hart.<br />
Te midden der rotfen van dezen oever, heb<br />
ik op eene eenzame plaats eene kleene vlakte<br />
gevonden , van welke men een volkomen uitzicht<br />
heeft op de gelukkige plaats uwer woning. Denk<br />
hoe gretig ik naar dit geliefkoosd verblijf mijne<br />
oogen wendde. Den eerflen dag deed ik alle<br />
moeite om uw huis te ontdekken; dan wegens<br />
den verren afftand was dezelve vruchtloos, en ik<br />
bemerkte, dat de verbeeldingskracht mijne vermoeide<br />
oogen misleidde. Ik ging bij den Pastoor<br />
eene Telescoop leenen , door welke ik uw huis<br />
zag , althands meende te zien, en zedert dien<br />
tijd breng ik in deze wijkplaats geheele dagen door<br />
met het befchouwen der gelukkige muuren , die<br />
de bron mijnes levens in zich bevatten. In weêrwil<br />
van het jaargetijde begeef ik mij 's morgens<br />
derwaard, en kom niet eer terug dan tegen den<br />
nacht. Bladeren cn eenig droog hout, welke<br />
ik in brand fteek, beveiligen mij, nevens mijne<br />
bewegingen, tegen de overmatige koude. Ik heb<br />
zulk een fmaak verkregen in dezen woesten oord,<br />
dat ik daar zelfs papier en inkt medebreng, en<br />
ik fchrijf er thands dezen brief op een ftuk dat<br />
door de ijsfchotfen van de naastgelegen rots is<br />
afgebroken.<br />
Daar
T W E E G E L I E V E N . 123<br />
Daar is het, mijne JULIA! dat uw ongelukkige<br />
minnaar eindigt met de laatfte vermaken<br />
te genieten, welke hij veellicht op deze aarde<br />
fmaken zal. Het is van daar, dat hij, door<br />
dampen en muuren heen, heimlijk tot in uwe<br />
Kamer durft indringen. Uwe behoorlijke trekken<br />
treffen hem wederom ; uwe tedere aanblikken<br />
verlevendigen zijn ftervend hart; hij hoort het<br />
geluid uwer lieftalige Hem ; andermaal durft hij<br />
in uwe armen die bedwelming zoeken, welke<br />
hij in het boschjen ondervond. IJdele harsfenfchim<br />
eener ontftelde ziel, die zich verdwaalt<br />
in hare begeerten! weldra genoodzaakt om in<br />
mij zelf terug te keeren , befchouw ik u ten<br />
minsten in de bezigheden van uw onfchuldig<br />
leven; ik ga van verre de verfchillende verrichtingen<br />
van uw dagwerk na, en ik vertegenwoordig<br />
ze mij op die tijden en plaatièn, waar<br />
ik er zomtijds de gelukkige ooggetuige van was.<br />
Steeds zie ik u onledig in bemoeie'nisfen die u<br />
achtenswaardiger maken, en mijn hart word op<br />
eene ftreelende wijze vertederd door de onuitputbare<br />
goedheid van het uwe. Thands, zeg ik<br />
des morgens tot mij zelve, thands ontwaakt zij<br />
uit een genisten flaap , hare kleur is frisch gelijk<br />
die der roos, hare ziel geniet eene zoete<br />
kalmte ; zij wijd aan hem van wien zij het<br />
leven ontving eenen dag, die voor de deugd niet<br />
verloren zal zijn. Nu bevind zij zich bij hare<br />
moe-
124 B R I E V E N V A N<br />
moeder ; de tedere aandoeningen van haar hart<br />
ontboezemt zij bij de oorzaken hares levens,<br />
zij fchraagt hen in de veelvuldige zorgen van<br />
het huisgezin, zij is misfchien de voorfpraak van<br />
een onberaden dienstbode, geefc die wellicht eene<br />
falie vermaning, of vraagt mooglijk voor een<br />
andere eene gunst. Op een anderen tijd, houd<br />
zij zich met lust bezig in de handwerken harer<br />
kunne, zij verrijkt haren geest met nutte kundigheden,<br />
zij voegt bij haren kielchen fmaak de<br />
bevalligheden der fchoone konsten , en paart die<br />
van het danfen aan hare natuurlijke vaardigheid.<br />
Straks zie ik een keurig en eenvouwig tooifel<br />
die fchoonheden verfieren, welke het niet behoeven;<br />
ik zie haar, hier een eerwaardigen herder<br />
ondervragen over het onbekend lijden van een<br />
behoeftig huisgezin, daar eene bedroefde weduw<br />
of een verlatene wees hulp bieden of vertroosten.<br />
Nu eens bekoort zij een befchaafd gezelfchap door<br />
hare verftandige en zedige gefprekken; dan weder<br />
brengt zij met hare gezellinnen lagchende,<br />
eene dartele jeugd zoetvoeiig op den toon der<br />
wijsheid en der goede zeden. Etlijke oogenblikken,<br />
ach! vergeef het mij! durve ik u zelfs<br />
befchouwen als u met mij bezig houdende; ik zie<br />
uwe oogen vol vertedering een mijner brieven<br />
doorloopcn ; ik lees in hare zachte kwijning ,<br />
dat de regelen welke gij fchrijft aan uwen gelukkigen<br />
minnaar gericht zijn , ik zie dat hij het is van<br />
wien gij met eene zoo tedere aandoening fpreekt<br />
te-
T W E E G E L I E V E N . 115<br />
tegen uwe Nicht. En wij, è JULIA! 6 JU<br />
LIA! wij zouden niet vereenigd worden? onze<br />
dagen zouden niet te zamen voordvloeijen? wij<br />
zouden voor altoos gefcheiden konnen zijn ?<br />
Neen, dat nimmer dit ijslijk denkbeeld in mijnen<br />
geest oprijze ! oogenbliklijk verandert het mijne<br />
geheele vertedering in woede; de razernij doet<br />
mij van het eene hol in het andere loopen;<br />
in weêrwil van mij zelf ontfnappen mij luide<br />
weeklachten; ik brul als eene verbitterde leeuwin;<br />
ik ben tot alles in ftaat, behalven om van u<br />
aftezien , en er is niets, voiftrekt niets, het<br />
geen ik niet zou doen, om u te bezitten of te<br />
fterven.<br />
Tot hier toe had ik mijn brief gefchreven,<br />
en ik wachtte flechts op eene veilige gelegenheid,<br />
om. u ujen te zenden, toen ik den laatften dien<br />
gij mij te Sion gefchreven hebt van daar ontving.<br />
Hoe zeer heeft de treurigheid welke ,<br />
daarin heerscht, de mijne bekoord! welk een<br />
treffend voorbeeld heb ik er in gezien van hetgeen<br />
gij mij zeide omtrent de overeenftemming<br />
onzer zielen, op verfchillende plaatfen ! Uwe<br />
dioefheid, dit erken ik, is gelatener, terwijl de<br />
mijne meer onfluimig is; maar het kan niet anders<br />
of dezelfde aandoening moet eene verfchillende<br />
gedaante aannemen naar de charaéhers waarin<br />
zij valt, en het is zeer natuurlijk dat de<br />
grootfte verliezen ook de grootfte fmarten veroor-
is6 B R I E V E N VA»<br />
oorzaken. Wat zeg ik, verliezen ? ach! wié<br />
zou dezelve konnen dragen? Neen, verfta het<br />
toch, mijne JULIA! een eeuwig raadsbeiluir. des<br />
hemels beftemde ons voor elkander ; dit is de<br />
eerfte wet welke men gehoorzamen moet ;de voornaamfte<br />
bemoeienis van het leven is, zich te vereenigen<br />
met dac voorwerp dat ons hetzelve<br />
moet veraangenamen» Ik zie het, en ik kerm<br />
er over , dat gij u in uwe dwaze ontwerpen<br />
verwart; gij wilt onoverkomelijke hinderpalen<br />
verbrijzelen, en de eenigfte middelen waardoor<br />
dit mooglijk is verwaarloost gij ; de geestver-<br />
Voering voor het betaamlijke berooft u van het<br />
verftand, en uwe deugd is niet meer dan eene<br />
ijlhoofdigheid.<br />
O! Indien gij altoos zoo jong ën fchoort blijven<br />
konde als gij thands zijt, ik zoude van den<br />
Hemel niets anders begeeren, dan te mogen weten<br />
dat gij beftendig gelukkig waart, u ieder jaar'<br />
mijnes levens éénmaal , ééne enkele maal * te<br />
mogen zien; en het overige van mijne da^en te<br />
mogen flijten in uwe fchuilplaats van verre te beichouwen,<br />
in u te midden der rotfen te aanbidden.<br />
Dan helaas! let op den fnellen vaart van die<br />
ftar, dat nimmer ftil ftaat; zij vliegt, en de tijd<br />
fnelt heen , de gelegenheid gaat voorbij, uwe<br />
fchoonheid, uwe lchoonheid zelve, zal haren<br />
eindpaal hebben, zij moet t' eenïger tijd afnemen<br />
en verflenfen, gelijk eene bloem die afvalt'<br />
Zonder geplukt te zijn; en ik intusfchen, ik<br />
wee-
T W E E G E L I E V E N . 12/<br />
Weeklage , ik lijde , mijne jeugd verteert zich<br />
in traanen, en kwijnt weg in droefheid. Bedenk,<br />
bedenk toch, JULIA! dat wij reeds jaaren<br />
tellen die voor het genoegen verloren zijn. Bedenk<br />
dat deze jaaren nimmer terug keeren ; en dat<br />
het zelfde gebeuren zal met de nog overigen , indien<br />
wij ook die laten verloopen. O verblinde<br />
minnares! gij (treeft naar een ingebeeld geluk<br />
tegen eenen tijd, waarin wij niet meer leven zullen;<br />
gij ziet uit naar eene afgelegene toekomst,en<br />
gij ziet niet, dat wij ons zelf geftadig verteeren<br />
, en dat onze zielen , door liefde en<br />
fmarten verzwakt, als water fmelten en wegvloeijen.<br />
Keer terug, het is nog tijd, keer terug,<br />
mijne JULIA! van deze ongelukkige dwaling.<br />
Laat uwe ontwerpen vaaren , en zijt gelukkig.<br />
Koom, ö mijn hart! in de armen van uwen vriend<br />
de beide wederhelften van ons aanzijn vereenigen;<br />
koom onder het oog des Hemels, als de leidsman<br />
van onze ^vlucht en de getuige onzer eeden,<br />
zweeren van met elkander te willen leven en fjterven.<br />
Ik weet, gij hebt niet nodig, dat men u<br />
harde tegen de vrees voor armoede. Laat ons gelukkig<br />
en arm zijn, ach! welke fcha'ten zullen<br />
wij hebben opgedaan! Maar doen wij der menschlijkheid<br />
die vernedering niet aan, van te geloven,<br />
dat er op de geheele aarde geene fchuilplaats voor<br />
twee ongelukkige gelieven zal overig blijven. Ik<br />
heb armen, ik ben fterk; het brood gewonnen<br />
door
n8. B R I E V E N V A N<br />
door mijnen arbeid zal u fmaaklijker voorkomen<br />
dan de gericbten der gastmaalen. Kan eene maaltijd<br />
door de liefde toebereid immer fmaakloos<br />
zijn ? Ach! tedere en geliefde minnares! al moesten<br />
wij maar voor eenen dag gelukkig zijn, wilt gij<br />
evenwel uir die korte leven fcheiden zonder het<br />
geluk gefmaakt te hebben_?<br />
Ik heb u flechts nog één woord te zeggen, JU<br />
LIA! Gij weet wat gebruik men oulings maakte<br />
van de rots van Leucate O), dien laatften toevlucht<br />
van zoo veele ongelukkige, gelieven. Deze<br />
plaats gelijkt in veele opzichten naar denzelven.<br />
De rots is fteil, het water is diep, en ik ben wanhoopig.<br />
XXVII. B R I E F .<br />
Van CLAARTJE.<br />
Door mijne droefheid heb ik naauwlijks het vermogen<br />
om aan u te fchrijven. Uw ongeluk en het<br />
mijne is voltooid: de teminlijke JULIA ligt op<br />
haar<br />
(
't w is G E L I E V E N . 129<br />
haar uïterfte, en heeft misfchiett geene twee dagen<br />
levens meer. De moeilijke poging welke zij<br />
deed om u van zich te verwijderen, begon hare<br />
gezondheid te ondermijnen. Het eerfte gefprek<br />
dat zij met haar vader over u gehouden heeft,<br />
bracht daaraan nieuwe fchokken toe; andere verdrietlijkhcden<br />
hebben zedert dien tijd hare ongefieldheid<br />
vermeerderd, en uw laatfte brief heeft<br />
het overige gedaan. Zij was daardoor zoo hevig<br />
ontroerd, dat zij, na den nacht in vcrfchriklijke<br />
worftelingen met zich zelf te hebben doorgebracht,<br />
gister door eene heete koorts werd aangetast, die<br />
zedert geftadig toegenomen is, en haar eindelijkijlhoofdig<br />
heeft gemaakt. In dezen toeftand noemt<br />
zij u ieder oogenblik, en fpreekt van u met een.<br />
vuur, het geen toont hoe zeer zij er mede vervuld<br />
is. Men houd haar vader zoo lang mooglijk van<br />
haar verwijderd, hetgeen genoegzaam bewijst^<br />
dat mijne Tante vermoedens heeft opgevat; zelfs<br />
heeft zij mij met angstvalligheid gevraagd of gij nog<br />
niet weder terug gekomen waart, en ik bemerk *<br />
dat, daar het gevaar van hare dochter voor eert<br />
oogenblik alle andere overwegingen verdringt, zij<br />
hiet ongaarne u hier zoude zien.<br />
Koom derhal ven, Zonder uitftel. Ik heb deze<br />
fchuit opzetlijk genomen óm u dezen brief té bren*<br />
gen; zij is ten uwen dienste, maak er gebruik van<br />
tot uwe terugkomst, en verzuim vooral geert<br />
I. DEEL. I og«
i 3o B R I E V E N T A N<br />
oogenblik, indien gij de tederfte minnares die ooit<br />
beftond nog wilt wederzien.<br />
XXVIII. B R I E F .<br />
Van JULIA aan CLAARTJE.<br />
ÏT oe bitter maakt uwe afwezigheid mij dat leven,<br />
het geen gij mij wedergegeven hebt! welk eene<br />
herftelling! Eer.e drift heviger dan de koorts, en<br />
de vervoering mijner ziel (leept mij weg ten verderve.<br />
Wreede ! gij verlaat mij wanneer ik u het<br />
meest nodig heb; gij hebt mij zedert acht dagen<br />
verlaten, misfehien ziet gij mij nooit weder. O!<br />
indien gij wist wat die zinneloze mij durft voorflaan<br />
! ... en op welk een toon ! ... de vlucht<br />
te nemen! hem te volgen! mij te fchaaken!<br />
die onwaardige! ..... Over wien beklaag ik mij?<br />
mijn hart, mijn verachtlijk hart zegt er mij honderdmaal<br />
meer van dan hij groote God!<br />
war zou er van mij worden, zo hij alles wis"? ....<br />
hij zou er woedend door worden, mij met geweld<br />
wegvoeren, en ik zou moeten vertrekken .....<br />
ik zidder<br />
Wel, heeft mijn vader mij dan verkocht! hij<br />
maakt van zijne dochter een koopmanlchap, eene<br />
fla-
T W E S G E L I E V E N . 137<br />
flavin; hij voldoet zijne fchuld ten mijnen koste}<br />
hij betaalt zijn leven met het mijne ! . ... ik ge«<br />
voel toch wel,dat ik het niet overleeven zal! ....<br />
barbaarfche en ontaarte Vader! verdient hij . . . .<br />
wat, verdienen? liet is de beste der vaderen; hij<br />
wil zijne dochter met zijnen vriend paaren, eri<br />
ziedaar zijne misdaad. Maar mijne -<br />
moeder, mijne<br />
tedere moeder ! wat kwaad heeft zij mij gedaan?<br />
.... Ach! veel! zij heeft mij te zeer bemind<br />
, zij heeft mij ongelukkig gemaakt;<br />
Wat begin ik,CLAARTJE? wat zal er van niij<br />
worden? HAÜS komt niet. Ik weet niet hoé ik ü<br />
dczen brief zenden zal. Eer gij denzelven ontvangt<br />
.... eer gij weder hier zijt ..... wié<br />
weet... vluchtende, omzwervende, onteerd<br />
het is gedaan, het is afgedaan, de beflisfing is daar,;<br />
Een dag, een uur, een oogenblik mislenden .. 6.<br />
wie is in ftaat zijn lot te ontgaan? ..... 6 waar<br />
ik ook leven en fterven moge, in welk eene donkere<br />
fchuiiplaats ik mijne fchaamte en wanhoop<br />
met mij fleepe; CLAARTJE! gedenk aan uw©<br />
vriendin! Helaas! de ellende en de fchande<br />
veranderen de harten .... maar, indien iaimcf*<br />
het mijne u vergeet, zal het wel zeer veranderd<br />
tnoeten zijn}<br />
j<br />
i 3 %l%
IS2 B R I E V E N v A w<br />
XXIX. B R I E F .<br />
Van JULIA aan CLAARTJE.<br />
Blijf, ach! blijf terug! keer nimmer weder; gij<br />
zoudt te laat komen. Ik moet u niet meer zien ;<br />
hoe zou ik uw gezicht konnen verdragen l<br />
Waar waart gij, mijne lieve vriendin, mijne befchutfler,<br />
mijn befcherm -engel? gij hebt mij begeven,<br />
en ik ben verloren gegaan. Hoe, was dan<br />
die noodlottige reis zoo noodzaaklijk, of zoo<br />
gehaast ? kondet gij mij in het hagchlijkst oogenblik<br />
mijnes levens aan mij zelve overlaten ? Hoe<br />
veele kwellingen hebt gij door deze misdadige achteloosheid<br />
u zelf bereid! zij zullen, zoo wel als<br />
mijne traanen, eindeloos zijn. Uw verlies is niet<br />
minder onherflelbaar dan het mijne , en eene andere<br />
vriendin die uwer waardig is, is niet gemaklijker<br />
wederom te verkrijgen dan mijne onfchuld.<br />
Wat heb ik gezegd, ellendige als ik ben 1 Iic<br />
kan noch fpreken, noch zwijgen. Wat baat het<br />
flilzwijgen wanneer het naberouw zijn luide ftem<br />
verheft? verwijt de geheele wereld mij niet mijne<br />
misdaad? is mijne f'chande niet op al wat mij<br />
omringt te lezen ? indien ik mijn hart niet in hes<br />
awe ontlaste , zal ik moeten flikken. En gij-,<br />
ves>
T W E E G E L I E V E N . 133<br />
verwijtgij uzelveniets,toegeeflijkeen al te lichtvertrouwende<br />
Nicht? ach ! waaroin verraadde gij mij<br />
niet? Het is uwe getrouwheid, uwe verblinde<br />
vriendfchap, het is uwe ongelukkige toegeeflijkheid<br />
die mij bedorven heeft.<br />
Welke booze geest gaf u in , dat gij dien wreeden,<br />
die mij te fchande maakt, terug ontboodt?<br />
moesten zijne trouwloze oppasfingen mij het leven<br />
wedergeven, om het mij haatlijk te maken? dat<br />
hij voor altoos wegvluehte, die barbaar ! dat een<br />
overichot van medelijden hem bewege; dat hij<br />
mijne kwellingen door zijne tegenwoordigheid niet<br />
meer kome vergrooten; dat hij affta van het wreed<br />
vermaak om getuige mijner traanen te zijn. —Wat<br />
zeg ik, helaas? hij is niet fchuldig, ik alleen ben<br />
zulks; alle mijne ongelukken zijn mijn eigen bedrijf,<br />
en ik heb niemand iets te verwijten dan<br />
mij zelf. Dan de ondeugd heeft reeds mijne<br />
ziel verpest.; het cerfte uitwerkfel daarvan is,<br />
dat zij ons anderen doet betichten van onze eigene<br />
misdaden»<br />
Neen voorwaar, nimmer was hij in ftaat om<br />
zijne eeden te fchenden. Zijn deugdzaam hart<br />
kent de verachtlijke konst niet om het voorwerp<br />
zijner liefde te beledigen. O! zonder twijfel kent<br />
hij de liefde beter dan ik, dewijl hij zich zelf<br />
meer weet te bezitten. Honderdmaal waren<br />
mijne oogen getuigen van zijne aanvechtingen en<br />
I 3 van
134 B R I E V E N V A »<br />
van zijn zegepraal; de zijnen vonkelden van het<br />
vuur zijner lusten, hij viel op mij aan met al de<br />
hevigheid eener blinde vervoering; eensflags bedwong<br />
hij zich zelf; een onoverkomelijke hinder-;<br />
paal fcheen mij te hebben omgeven, en nimmer<br />
zou zijne vuurige maar eerbare liefde dezelve<br />
overfchreden hebben. Dit gevaarlijk fchouwfpel<br />
durfde ik al te veel befchouwen. Ik voelde mij<br />
bewogen door zijne hartstochten, zijne zuchten<br />
beklemden mijn hart, ik nam deel aan zijne kwellingen,<br />
terwijl ik er enkel medelijden mede wilde<br />
pefenen. Ik zag hem in ftuipachtige bewegingen,<br />
op het punt om aan mijne voeten te bezwijken.<br />
Misfchien zou de liefde alleen mij verfchoond<br />
hebben; ö mijne Nicht! het medelijden heeft mij<br />
bederven.<br />
Mijne heilloze hartstocht fcheen zich, om mij<br />
te misleiden, onder het voorwendfel van alle da<br />
deugden te willen vermammen. Dezen dag zelf»<br />
had hij mij met meerder drift aangezocht om hem<br />
te volgen. Dan dit was zoo goed als de besten<br />
der vaderen raadloos te maken, zoo goed als den<br />
dolk in den boezem mijner moeder te drukken;<br />
ik weigerde, ik verwierp dezen voorflag met afgrijzen.<br />
De onmogelijkheid om ooit onze wenfc'rien<br />
verv uldte zien , het geheim dat ik van die<br />
onmogelijkheid voor hem maken moest, de fmart<br />
van egn zoo onderworpen en tederen minnaar te<br />
mjsleiclen na zijne hoop geyleid te hebben, alles<br />
floeg
T W E E G E L I E V E N . 135<br />
floeg mijnen moei neder, alles vermeerderde mijny<br />
zwakheid, alles beroofde mij van mijn verüand.<br />
Ik moest de oorzaken mijnes levens, mijnen minnaar,<br />
of mij zelf den dood aandoen. Zonder te<br />
bezeffen wat ik deed, koos ik mijn eigen ongeluk.<br />
Ik vergat alles , en dacht aan niets dan aan de<br />
liefde. Op deze wijze heeft een oogenblik van<br />
dwah'ng mij voor altoos rampzalig gemaakt. Ik<br />
ben geftort in dien afgrond van fchande waaruit<br />
een meisje zich niet weder opheffen kan; en zo<br />
ik nog leve is het om des te ongelukkiger te<br />
zijn.<br />
Al weeklagende zoek ik nog eenige geringe vertroosting<br />
op de wereld. Ik vind er niemand dan<br />
u , mijne beminlijke vriendin ! Ontzeg mij zulk<br />
een bekoorlijke toevlucht niet, ik bezweer het u;<br />
beroof mij niet van de liefkozingen uwer vriendfchap.<br />
Ik heb het recht van daarop aanfpraak te<br />
maken verloren, maar nimmer had ik ze dermate<br />
nodiDat het medelijden de achting vergoede.<br />
K>om, mijne waarde! uwe ziel ontfluiten voor<br />
mijne klachten; koom de traanen van uwe vriendin<br />
opzamelen ; befcherm mij, zo hen mooglijk<br />
is, tegen de verachting van mij zelf, en doe mij<br />
geloven dat ik niet alles verloren heb, verraids ik<br />
nog in het bezit van uw hart ben,<br />
1.4
S36 B R I E V E N VAN;<br />
XXX. B R I E F .<br />
Andwoord..<br />
JR ampzalig meisje* Helaas! wat hebt gij gedaant<br />
Mijn God' gij verdiende zoo zeer wijs te zijn!<br />
wat zal ik u zeggen te midden van uwen akeliger*<br />
toeftand, en der verüagenheid waarin u dezelve<br />
dompelt? Zal ik uw arm hart volkomen te neder»<br />
flaan , of zal ik u vertroostingen aanbieden, die<br />
mijn eigen hart derft? Zai ik u de voorwerpen<br />
vertoonen gelijk zij wezenlijk zijn, of zoo als het<br />
voor u voegzaam is die te befchouwen? heilige<br />
en reine vriendfchap! verwek in mijnen geest uwe<br />
zoete beguichelingen, en misleid mij zelve in de<br />
eerfte plaats, door het teder medelijden welk gij<br />
mij inboezemt, omtrent rampen dje gij niet meer<br />
herfLellcn kunt..<br />
Gij weet, ik heb gevreesd voor het ongeluk dat<br />
gij betreurt. Hoe dikwijls heb ik het u voorfpeld<br />
zonder gehoor te verwerven! .... het is de<br />
vrucht van een reukeloos vertrouwen .... ach!<br />
het.'is.de t'jd niet meer om van dit alles te fpreken.<br />
Zonder twijfel, zou ik uw geheim verraden<br />
hebben, indien ik u door dat middel had konnen<br />
behouden; maar ik las beter dan gij in uw al te<br />
,|e vpelig hart, ik zag hoe het zich verteerde door een<br />
ge.
T W I B G E L I E V E N . 137<br />
geweldig vuur dat niets in ftaat was uitteblusfchen.<br />
Ik ontdekte uit dat van liefde kloppend<br />
hart, dat het gelukkig worden of fterven moest,<br />
en toen de vrees van te bezwijken u uwen minnaar<br />
met zoo veele traanen deed verbannen, begreep<br />
ik wel dat gij uw leven fpoedig zoudt eindigen,<br />
of dat hij wel dra zou worden terug ontboden.<br />
Maar hoe groot was mijne ontzetting, toen<br />
ik u warsch van het leven, en zoo nabij den dood<br />
zag! Befchuldig noch uwen minnaar noch u zelve<br />
van eenen misflag waaraan ik de meeste fchuld<br />
heb, dewijl ik,fchoon dien voorziende, denzelven<br />
niet heb voorgekomen.<br />
Het is zeker dat ik tegen mijn zin vertrok; gij<br />
hebt het gezien, ik moest gehoorzamen; had ik<br />
gedacht, dat gij zoo nabij uwen ondergang waart,<br />
men zou mij eer aan ftukken gehouwen, dan van<br />
u afgetroond hebben. Ik bedroog mij ten opzichte<br />
van het oogenblik des gevaars. Nog zwak<br />
en kwijnende, fcheent gij mij toe beveiligd te zijn<br />
tegen eene zoo kortftondige afwezigheid; ik voorzag<br />
de gevaarlijke wisfelkeus niet, welke gij zoudt<br />
hebben te doen, ik vergat, dat uwe eigene zwakheid<br />
dat weerloos hart minder in ftaat ftelde om<br />
zich te verdedigen tegen zichzelven. Ik' vraag<br />
deswegen voor het mijne verfchoniug, het valt mij<br />
bezwaarlijk berouw te gevoelen over eene dwaling<br />
die u in het leven behield; ik bezit toch dien<br />
wreeden moed niet, welk u op eenmaal van mij<br />
I 5 deed
138 B R I E V E N VAM<br />
deed afzien; ik zou u nier hebben konnen verliezen<br />
z.onder do
T W E E G E L I E V E N . Ï39<br />
dien de misflag nog niet begaan ware, en ik dan<br />
de laagheid had van zoo tot u te fpreken, en gij<br />
van mij aantehooren, wij zouden beide de gemeenfte<br />
van alle wezens zijn. Nu, mijne waardel<br />
moet ik zoo met u fpreken, en gij moet mij gehoor<br />
geven, of gij zijt verloren: gij behoud: toch<br />
nog duizend beminiijke hoedanigheden , welke de<br />
•achting voor u zelve alleen bewaren kan, welke<br />
dooreen overmaat van fchaamte, en de vernedering<br />
die daaruit ontftaat, zeker zouden verwoest<br />
worden, en gij zult zoo veel wezenlijke waarde behouden,als<br />
gij uzelf nog verbeelden zult tehebben.<br />
Wacht u dus van in eene gevaarlijke moedloosheid<br />
te vervallen, die u meer dan uwe zwakheid<br />
vernederen zoude. Is de waare liefde ge'fchikt<br />
om de ziel te verlaa_en? Dat een misflag door de<br />
liefde begaan u niet beroove van die edele geestdrift<br />
voor het betaamlijke en fchoone, die u altoos<br />
boven v. zelve verhefte. Bemerkt men een<br />
vlekjcn in de zon? hoe veele deugden blijven u<br />
overig tegen ééne die befmet is? zult gij daardoor<br />
minder zicht , minder oprecht, minder zedig,<br />
minder milddadig zijn? Met één woord, zult gij<br />
er onze volkomene hoogachting minder om verdienen<br />
? Zal de eer, de braafheid, de vriendfchap,<br />
de zuivere liefde daarom minder dierbaar zijn voor<br />
uw hart? Zult gij de deugden zelfs die gij niet<br />
meer bezie deswegen minder hoogfehatten? Neen,<br />
paaide en goede JULIA! uwe CLAARTJE aanbid<br />
u ter-
Ï4
T W E E G E L I E V E N . 141<br />
mooglijk is, door gezette deugd eenen misfbtp<br />
uitwisfchen , die door geene traanen te hcrfbellen<br />
is. Ach! mijne arme CIIAILLOT!<br />
X X X I . B R I E F .<br />
Aan JULIA.<br />
"Welk een wonder van den Hemel zijt gij toch,<br />
onbegrijplijke JULIA ! en door welke u alleen<br />
bekende konstgreep weet gij in één hart zoo veele<br />
met elkander onbeftaanbare gemoedsbewegingen<br />
te vereenigen? Dronken van liefde en van wel»<br />
lust, zwemt het mijne in droefheid; te midden<br />
van de volmaaktfte gelukzaligheid lijde ik en<br />
verkwijn van fmart, en ik verwijt mij zelf den<br />
overvloed van mijn geluk als eene misdaad.<br />
Welk eene verfchriklijke foltering is het, zich aan<br />
geenerlei aandoening volkomen te durven overgeven<br />
, zonder ophouden de eene door de andere te<br />
beftrijden, en altoos het verdriet aan het vermaak<br />
te paaren! Het ware honderdmaal beter niet aanwezig<br />
dan ellendig te zijn. Wat baat het mij,<br />
helaas! dat ik gelukkig ben ? Het zijn niet meer<br />
mijne rampen ,maar de uwen, welke ik ondervinde,<br />
en zij zijn mij daarom nog des te knellender.<br />
Vergeefs wilt gij uwe fmarten voor mij verbergen,<br />
ik lees die ondanks u zelve in de kwijning<br />
en neêrflachtigheid uwer oogen, Konnen die inne-<br />
mer»
Ï 42 B R I E V È N V A N<br />
mende oogen eenig geheim voor de liefde verheet<br />
ien? Ik zie, ik befpeur onder een opgeruimd voorkomen<br />
het heimelijk verdriet dat u knelt, en uwe<br />
droefheid met een bevallig glimlagchje bedekt,<br />
is even daarom des te bitterer voor mijn hart.<br />
Het is de tijd niet meer om voor mij iets te ontveinzen.<br />
Gister bevond ik mij in het vertrek van<br />
uwe Moeder; zij laat mij een oogenblik alleen;<br />
ik hoor weeklachten die mij door de ziel fnijden ,<br />
moest ik aan dit uitwerkfel niet herkennen van<br />
wie zij kwamen? Ik nader de plaats, van waar<br />
zij herkomftig fchijnen; ik treed in uwe kamer,<br />
ik ga door tot in uw cabinetjen. Hoe was ik te<br />
moede, toen ik, even de deur openende, haar die<br />
op den throon der wereld moest geplaatst zijn,<br />
gezeten zag op den grond, het hoofd leunende<br />
tegen een armftocl, die dreef van haré traanen?<br />
Ach ! ware het van mijn bloed geweest, ik zou<br />
minder geleden hebben! Door welke wroegingen<br />
werd ik oogenbliklijk verfcheurd ? Mijn geluk<br />
werd mijne ftraf; ik gevoelde niets meer daiï<br />
uwe Imarten , en ik zou uwe traanen en alle mijne,<br />
genoegens met mijn leven willen afkopen. Ik<br />
wilds mij aan uwe voeten nederftörten, ik wilde<br />
deze dierbare traanen met mijne lippen afwisfchen,<br />
die binnen in mijn boezem opzamelen, ze'<br />
voor altoos doen opdroogen of fterven; dan ik<br />
hoor uwe moeder weder komen; ijllings moet<br />
ik naar mijn plaats terug keeren, inwendig vervuld
T W E E G E L I E V E N . 143<br />
vuld van uwe droevenisfen, en van kwellingen<br />
die niet dan met dezelve zullen eindigen.<br />
Hoe zeer ben ik door uw berouw vernederd,<br />
Verlaagd geworden ! Ik ben dan wel zeer verachtliik,<br />
indien onze vereeniging u verachting voor u zelve<br />
inboezemt , en indien de lust mr'nes levens<br />
het verdriet van het uwe is? Zijt rechtvaardiger jegens<br />
u zelve, mijne JULIA! belchouw met een<br />
minder bevooroordeeld oog de geheiligde banden<br />
welken uw hart gelegd heeft. Hebt gij niet de<br />
reinste wetten der natuur opgevo'gd? Hebt gij<br />
niet vrijwillig de heiligde der verbindterisfen aangegaan<br />
? wat hebt gij gedaan, het geen de Godlijke<br />
en menschlijke wetten niet konnen, niet<br />
moeten wettigen ? wat ontbreekt er aan den knoop<br />
die ons verdrengelt, dan de openbare afkondiging?<br />
Bewillig om de nrjns te zijn, en gij zijt niet<br />
misdadig meer. O mijne Echtgenote! ö mijne<br />
waardige en kuifche gezellin ! ó roem én geluk<br />
mijnes levens! neen, het geen uwe lie f<br />
de gedaan<br />
heeft kan geene misdaad zijn, maar wel het geen<br />
gij haar zoudt willen ontrooven ; het is flechts<br />
door u aan een ander man te verhinden dat gij de<br />
eer kwetfen kunt. Blijf voor altoos toebehooren<br />
aan den vriend van uw harr en gij zult onfchuldig<br />
Zijn. De keten die ons zamenbind is wettig, de<br />
ontrouw alken die ze verbreken mocht zou berisplijk<br />
zijn, en het daat voordaan aan de liefde,<br />
de waarborg te zijn van de deugd.<br />
Maaï
144 B R I E V E N V A N<br />
Maar bijaldien ook uwe droefheid op redenen<br />
{leunen, bijaldien uwe kwellingen gegrond zijn<br />
mochten, waarom berooft gij mij van het geen<br />
mij toebehoort ? waarom Horten mijne oogen niet<br />
de helft van uwe traanen? Gij hebt niet één ongenoegen<br />
het geen ik niet gevoelen, niet ééne<br />
aandoening waarin ik niet deelen moet, en mijn<br />
billijk naarijverig hart verwijt u alle de traanen ,<br />
welke gij niet in mijnen boezem ontlast. Zeg<br />
mij, koele en achterhoudende minnares! is alles<br />
wat uwe ziel niet aan de mijne mededeelt, niet<br />
een diefftal welke gij aan de liefde begaat ? Moet<br />
alles tusfchen ons niet gemeen zijn, herinnert gij<br />
u niet meer dit zelf gezegd te hebben? Ach, indien<br />
gij vatbaar waart om zoo.als ik te beminnen,<br />
dan zou mijn geluk u vertroosten, gelijk uwe fmarte<br />
mij bedroeft, en gij zoudt gevoel hebben van mijne<br />
genoegens, even gelijk ik heb van uwe droe«<br />
venis.<br />
Dan ik zie het, gij veracht mij als eenen uitzuinigen<br />
, omdat mijne rede verdoold is in den<br />
fchoot der vermaken. Mijne hevige hartstochten<br />
verfchrikken u, gij hebt medelijden met mijne<br />
verbijstering, en gij bezeft niet, dat al het menschlijk<br />
vermogen niet toereikend is voor eene onbegrensde<br />
gelukzaligheid. Hoe, wilt gij dat eene<br />
gevoelige ziel een oneindig goed met matigheid<br />
fmake? Hoe, wilt gij dat zij zoo veelerleie fterke<br />
gemoedsbewegingen te gelijk doorfia, zonder uit<br />
haar
T W E E G E L I E V E N . 145<br />
haar plooi te geraken? Weet gij niet dat er een<br />
grenspaal is waar geene rede meer weörftand bied *<br />
en dat er geen mensch op aarde is wiens gezond<br />
verftand tegen alle beproevingen gehard zij?<br />
Oefen dus medelijden met eene verwarring waarin<br />
gij mij gefborr. hebt, veracht geene dwalingen die<br />
uw eigenwerk zijn, Ik bezit mij zelve niet meer,<br />
dit beken ik, mijne ziel, aan zich zelf ontvreemd,<br />
beftaat geheel in u. Des te vatbarer ben ik om<br />
uwe fmarten te gevoelen, en des te waardiger om<br />
er in te deelen. O JULIA! ontroof u niet aati<br />
u zelve! —<br />
XXXII. B R I E F ,<br />
Andwoord.<br />
Ei- is een tijd geweest, mijn bemmlijke vriend!<br />
wanneer onze brieven natuurlijk en bevallig Waren<br />
; het gevoel datze ons ingaf, vloeide met eene<br />
fierlijke eenvouwigheid voord; het behoefde noch<br />
konst noch optooifel, en zijne zuiverheid was deszelfs<br />
geheele üeraad. Die gelukkige tijd is voorbij:<br />
helaas! hij is onherroepelijk; en het eerfle<br />
uitwcrkfel dezer treurige verandering is, dat onze<br />
harten reeds hebben opgehouden zich onderling<br />
te verdaan.<br />
Uwe eigen oogen hebben mijne droefheid gezien,,<br />
L DEEL. K Gij
U6 B R I E V E N V A N<br />
Gij meent de oorzaak derzelve ontdekt te hebben ;<br />
gij zoekt mij te vertroosten door ijdele redeneeringen,<br />
en terwijl gij mij denkt te bedriegen, bedriegt<br />
gij in de daad u zelve, mijn vriend! Geloof mij, geloof<br />
het teder hart uwer JULIA; ik treur veel<br />
minder daarover dat ik al teveel aan de liefde heb<br />
toegedaan, dan wel om dat ik dezelve van haar<br />
grootfte fieraad beroofd heb. Die zoete bekooring<br />
der deugd is als een droom _ verdwenen;<br />
ons liefdevuur heeft dien hemelfchen gloed verloren,<br />
welk hetzelve opwekte en tevens zuiverde;<br />
wij hebben het vermaak nagejaagd, en het<br />
geluk is verre van ons weggevloden. Herinner u<br />
die aangenaame oogenblikken , waarin onze harten<br />
stieh des te beter vereenigden naar mate wij<br />
elkander meer ontzag toedroegen, waarin de di ift uit<br />
hare eigene buitenfporigheid de krachten ontleende<br />
om zich zelf te overwinnen, waarin de onfchuld<br />
ons wegens het bedwang vertroostte , waarin de<br />
betoonde onderwerpingen en de eer allen uitliepen<br />
ten voordeele van de liefde. Vergelijk dezen bekoorlijken<br />
toeftand met onze tegenwoordige gefteldheid':<br />
welke bekommeringen! wat al fehrik!<br />
wataldoodlijke ontroerenisftn! hoe veele overdre»<br />
vene aandoeningen hebben hare eerde aangenaamheid<br />
verloren ! wat is er geworden van die zucht<br />
tot bedachtzaamheid en eerbaarheid waarmede de<br />
liefde alle de handelingen onzes levens bezielde,<br />
en die wederkeerig de liefde des te dreclender<br />
jaaakte? Ons genot was bedaard en bedendig;<br />
thands
T w Ë E G E L I E V E N . i£f<br />
thands hebben wij niets meer dan hartstochtent<br />
dit onzinnig geluk gelijkt meer naar aanvallen van<br />
razernij, dan naar tedere liefkozingen. Eene reine<br />
en heilige liefde deed onZe harten branden; eenmaal<br />
overgegeven aan de dwalingen der zinnen,<br />
zijn wij niet meer dan gewoone gelieven; gelukkig<br />
zeker, indien eene ijverzuchtige liefde nog de eer-<br />
He plaats wil blijven bekleden in vermaken, welke<br />
de laagfle fterveling zonder haar genieten kan.<br />
Zie daar, mijn Vriend ! dé verliezen welke wijbeiden<br />
gemeen hebben, en die ik niet minder voor:<br />
ü dan voor mij zelve beween. Ik voeg er niets bij<br />
van de mijnen in het bijzonder, uw hart is in Haar,<br />
die tcgevoelen.Befchouwmijne fehaamte,cn verhef<br />
uwe k'aagftem indien gij waarlijk deliefde kent.<br />
Mijn mïsfbap is onherfïelbaar, nimmer zullen mij-»<br />
ne traanen opdroogen. O gij die dezelve vloeijen<br />
doet, fchroom van eene zoo rechtmatige"<br />
droefheid aanteranden ; SU* mijne hoop is dezelve<br />
te vereeuwigen ; daarin getroost te Worden zou de<br />
z waarde mijner rampen zijn, en het is de laagfle<br />
trap der fchande, met de onfchuld ook dat gevoel<br />
te verliezen welk ons dezelve doet beminnen.<br />
Ik ken mijn lot, ik bezef er het IjsÜjkc tfali',<br />
en niettemin blijft mij eene vertroosting iri<br />
mijne wanhoop over, die eenig, maar tevensftreelend<br />
is. Het is van ü, mijn béminlijkes<br />
Vriend! dat ik dezelve verwacht. Zedert ik mijne<br />
K % oogeti
yfl B R I E V E N VAN<br />
oogen niet meer op mij zelf durve liaan, vestig ik<br />
die met des te grooter vermaak op hem dien ik<br />
bemin. Ik geef u wederom al wat gij mij van mijne<br />
eigene achting ontneemt, en terwijl gij mij noodzaakt<br />
mij zelve te haaten, wordt gij mij daardoor<br />
zelfs te meer dierbaar. De liefde, die noodlottige<br />
liefde ,welke mij bederft, zet u eene nieuwe<br />
waarde bij; wanneer ik mij zelf vernedere, rijst<br />
gij; uw hart fchij.nt voordeel te hebben getrokken<br />
van al de verachtlijkheid van het mijne. Wees<br />
gij dan van nu af aan mijne eenige hoop, het<br />
ftaat aan u, zo mooglijk, mijnen misflag te rechtvaardigen<br />
; bedek dien met de betaamlijkheid van<br />
uwe gevoelens; dat uwe verdiênfte mijne fchande<br />
uitwisfche ; maak door eene beftendige deugdzaamheid<br />
het verlies van deugden, welke gij mij<br />
kost, verfchoonbaar. Wees gij thands mijn alles,<br />
nu ik zelve niets meer ben.. De eenige eer die<br />
ik nog behoude, berust geheel in u, en in zoo<br />
verre gij achting verdienen zult, zal ik niet geheel<br />
en al vcrachtenswaardig zijn.<br />
Hoe veel fpijt ik ook hebbe over de herftellin-g<br />
mijner gezondheid , ik kan dezelve niet langer ontveinzen.<br />
Mijn gelaat zou mijne woorden logenftraffen,<br />
en mijne voorgewende langzame beterfchapkan<br />
niemand meer bedriegen. Spoed u derhalven,<br />
eer ik genoodzaakt ben mijne gewoonc bezigheden<br />
te hervatten , om den ftap te doen dien wij hebben<br />
afgelproken. Ik zie duidlijk dat mijne moedes
T W E E G E L I E V E N . 149<br />
dér vermoedens beeft opgevat, en dat zij ons in<br />
het oog houd, ik erken, mijn vader gaat nog zoo<br />
ver niet , deze tfotfche edelman kan zich niet<br />
eens verbeelden, dat een burgerlijk man verliefd<br />
van zijne dochter zou konnen zijn; maar onderrasfchen,<br />
gij weet zijne voornemens; hij zal u voorkomen<br />
indien gij het hem niet doet, en door<br />
denzelfden toegang tot ons huis voor u te hebben<br />
willen behouden, zult gij n geheel en al daar uit<br />
verbannen. Geloof mij, fpreek met mijne moeder<br />
terwijl het nog tijd is. Wend zulke bezigheden<br />
voor die u verhinderen mij langer onderwijs<br />
te geven, en laat ons afftand doen van elkander<br />
zoo dikwijls te zien, opdat wij ons ten minfte<br />
nu en dan zien mogen; indien men toch voor u<br />
de deur fluit, kunt gij u niet weder daaraan<br />
laten melden ; maar fluit gij die voor u zelf,<br />
dan zullen uwe bezoeken in zekeren zin aan<br />
uw eigen goeddunken ftaan, en met een weinigje<br />
beleid en infehikïijkheid, zult gij die in het vervolg<br />
dikwijler konnen herhaalen, zonder dat men<br />
er op lette of het kwalijk neme, Ik zal u dezen<br />
avond zeggen door welke middelen ik mij verbeelde<br />
meer gelegenheden te zullen vinden om<br />
ens te zien, en gij zult overtuigd worden dat<br />
de onaffchcidbarc nicht, die voorheen zoo veel<br />
gemor veroorzaakte, nu niet .nutloos zal zijn<br />
voor twee gelieven , welken zij nimmer had<br />
moeten verlaten,<br />
R 3 XXXJIÏ.
J50 B R I E V E N V A K<br />
XXXIII. B R I E F .<br />
Van JULIA.<br />
j^\ch, mijn vriend! welk een flechte toevlucht<br />
is eene AffaribUt voor twee gelieven ! Welk<br />
eene kwelling elkander te zien,en zich te moeten<br />
bedwingen! Honderdmaal beter ware het elkander<br />
geheel niet te zien. Hoe kan men eene geruste<br />
houding hebben bij zoo veel ontroereni's ? Hoe<br />
zoo ongelijk aan zich zelf zijn? Hoe aan zoo<br />
veele voorwerpen denken daar men flechts met<br />
één enkel is ingenomen ? Hoe zijne gebaaren<br />
en oogen in bedwang houden , wanneer het hart<br />
vliegt? In mijne geheele leven voelde ik zulk<br />
eene ontfteltcnis niet als ik gister ontwaar werd<br />
toen menu aanmeldde bij Mevrouw D'HEBVA KT.<br />
Jk hield de uitfpraak van uw naam voor een verwijt<br />
dat men mij toevoegde ; ik verbeeldde mij<br />
dat de geheele wereld mij te gelijk aanzag; ik<br />
wist niet meer wat ik deed, en bij uwe inkomst<br />
bloosde ik zoo geweldig , dat mijne nicht, die<br />
het oog op mij hield, genoodzaakt was met haar<br />
aangezicht en waaijer zich naar mij toe te wenden,<br />
als wilde zij mij iets in het oor luisteren. Ik<br />
beefde van vrees of dit zelfs geen verkeerde uitwerking<br />
doen mocht, en men zomts uit dit gefluister<br />
eenigen argwaan mocht opvatten. Met één<br />
woord,
T W E E G E L I E V E N . 151<br />
woord, alles gaf mij nieuwe flof tot ontroering,<br />
en nooit gevoelde ik beter, hoe zeer een fchuldig<br />
gewisfen tegen ons ooggetuigen wapent die er<br />
zeiven niet eens aan denken.<br />
CLAARTJE meende optemerken , dat gij geen<br />
betere vertoning maakte; het fcheen haar toe dat<br />
gij verlegen waart met uwe houding, en onzeker<br />
wat gij doen moest , dat gij noch voor- noch<br />
achterwaard? gaan, mij niet naderen noch u verwijderen<br />
durfde, maar met uwe blikken rondom<br />
waarde , om gelegenheid te hebben , zeide zij,<br />
van die naar ons te wenden. Een weinig bekomen<br />
van mijne onthutfing, verbeeldde ik mij zelve<br />
de uwe te ontdekken, tot dat de jonge Mevrouw<br />
EELON u aangefproken had, en gij niet<br />
haar gingt zitten praten, en aan hare zijde bedaarde.<br />
Ik gevoel, mijn vriend! dat deze levenswijze,<br />
die zoo veel belemmering, en zoo weinig vermaaks<br />
geeft, niet gefchikt is voor ons: wij beminnen<br />
elkander al te zeer, om ons derwij;'e te<br />
pijnigen. Zulke openbare bijcenkomflen fchikken<br />
zich alleen voor lieden die zonder de liefde te<br />
kennen, niettemin wel met elkander zijn, of die<br />
daarvan geen geheim behoeven te maken : wat<br />
mij betreft, mijne angstvalligheden zijn te groot,<br />
gij van uwen kant loopt te veel gevaar var, eenige<br />
onbedachtzaamheid, en ik kan niet altoos eene<br />
K 4 Me.
352 B R I E V E N V A N<br />
Mevrouw BELON raast mij houden, om, als<br />
het nodig is^ eene afleiding te maken.<br />
Hervatten, ja hervatten wij die afgezonderde en<br />
geruste levenswijze, waaraan ik u zoo ontijdig<br />
onttrokken heb. Zij is het, die onze Helde verwekt<br />
en gevoed heeft; misfehien zou eene meer<br />
verflrooide levensmanier dezelve doen verflaauwen.<br />
Alle groote hartstochten ontftaan in de<br />
eenzaamheid; men vind er geene van dien aart in<br />
de wereld, waar geenerlei voorwerp den tijd heeft<br />
om een diepen indruk te maken, en waar de verfcheidenheid<br />
van genoegens de kracht der gewaarwordingen<br />
ontzenuwt. Deze Hand is ook beter<br />
berekend voor mijne droefgeestigheid, welke bij<br />
hetzelfde voedfel leeft als mijne liefde; het is uwe<br />
geliefde beeldnis die deze beiden levendig houd,<br />
en ik verkies liever u in het binnenfte van mijn<br />
hart teder en gevoelig te zien, dan in eene geüwongene<br />
en verflrooide houding bij eene talrijke<br />
zamenkomst.<br />
Er kan, daarenboven, een tijd komen waarin ik<br />
zou genoodzaakt zijn tot een veel grooter afzondering,<br />
en mocht die gewenschte tijd reeds daar<br />
zijn! De voorzichtigheid en mijne eigene neigipg<br />
vorderen even zeer dat ik vooraf eene heblijkheid<br />
verkrijge tot hetgeen de noodzaaklijkheid<br />
zoude konnen vereifchen. Ach! konden mijne<br />
misfiagen zeiven het middel doen geboren worden<br />
om,
T W E E G E L I E V E N . 153<br />
om die te hcrftellen ! De ftreelende hoop van<br />
t'eeniger tijd te zijn dan ongevoelig zou<br />
ik meer zeggen, dan ik zeggen wil van het ontwerp<br />
waarmede ik mij bezig houde. Vergeef mij<br />
deze achterhoudendheid, mijn eenige vriend! mijn<br />
hart zal nimmer eenig geheim hebben hetgeen voor<br />
u niet aangenaam zoude zijn te weten. Evenwel<br />
moet gij van dit onkundig blijven, en al hergeen<br />
ik er u thands van zeggen kan, is dat de liefde<br />
die onze rampen veroorzaakte, ons het geneesmiddel<br />
daartegen verfchaffen moet. Gij moogt bij<br />
u zelf redeneeren en uitleggingen maken zoo veel<br />
gij wilt, maar ik vcrbiede u mij hieromtrent nader<br />
te ondervragen.<br />
X X X I V . B R I E F .<br />
Andvoord.<br />
AT<br />
~Lvd, non verdrete m a\<br />
C aai bi ar gP affetti mi ei,<br />
Bei lumi onde imparai<br />
A fofpirar d'amor (*).<br />
Hoe lief moet ik die goede Mevrouw BELON<br />
hebben, wegens het vermaak dat zij mij bezorgd<br />
heeft! Vergeef het mij, godlijke JULIA! ik<br />
durf-<br />
(*) Dat is: Neen ! die fchoone oogen, die mij<br />
geleerd hebben van liefde te zuchten , zullen mij. nim»<br />
pier onflandvaslig zien. Aant, de$ VERX.<br />
E 5
154 B R I E V E N V A N<br />
durfde mij één oogenblik bedienen van uwe tedere<br />
ongerustheid, en dit oogenblik was een der aangenaamfte<br />
van mijn leven. Hoe bekoorlijk waren<br />
die angstvallige en nieuwsgierige blikken welke<br />
deelswijze op ons gevestigd, en terftond weder<br />
ncêrgeflagen werden, om de mijne te ontgaan!.<br />
Hoe maakte het toen uw gelukkige minnaar?<br />
Hield hij zich onledig met Mevrouw BELON?<br />
Ach! mijne JULIA! kunt gij dit geloven? Neen<br />
zeker, onvergelijklijk meisje! Hij had belangrijker<br />
bezigheid. Met welk eene verrukking volgde<br />
zijn hart de bewegingen van het uwe! met welk<br />
een gretig ongeduld aasden zijne oogen op uwe<br />
bevalligheden! Uwe liefde, uwe fchoonbeid vervulden<br />
, bekoorden zijne ziel; zij was ter naauwer<br />
nood beftaud voor zoo veele ïtreelende gewaarwordingen.<br />
Het fpeet mij alleen dat ik ten<br />
koste van haar die ik bemin vermaken genoot,<br />
waarin zij geen deel had. Weet ik wat Mevrouw<br />
BELON mij gedurende al dien tijd gezegd heeft?<br />
weet ik wat ik haar heb geandwoord ? wist ik<br />
dit op het oogenblik onzer rcdewiafeling ? Heeft<br />
zij zelve het wel konnen weten, cn was het haar<br />
mooglijk iets het minfte te begrijpen uit de gefbrek^<br />
ken van een man die praatte zonder te denken,<br />
en andwoordde zonder te luisteren?<br />
Com huom, che par ch'afcolti, e nuïïa intendt (*)<br />
Ook<br />
(*) Dat is: Gelijk een man die fchijnt te luiste<br />
ren, cn die niets vcrj'aat. Aant. de VERÏ.
T W E E G E L I E V E N . 155<br />
Ook heeft zij eene volmaakte verachting tegen<br />
mij opgevat. Zij heeft aan de geheele wereld<br />
, misfehien ook aan u, gezegd, dat ik geen<br />
natuurlijk begrip, ja het geen erger is, geen<br />
het minfte verftand bezit, en dat ik zelf even zot<br />
ben als mijne boeken. Wat deert het mij wat<br />
zij er van zegge en denke ? Doet mijne JULIA<br />
alleen geene uiifpraak over mijn beftaan en over<br />
den rang dien ik begeer te hebben ? Laat het<br />
overig gedeelte der wereld over mij denken zoo<br />
als het wil, al mijne waarde beftaat in uwe achting.<br />
Ach! geloof toch dat het noch aan Mevrouw<br />
BELON ftaat, noch aan eenige fchoonheid die<br />
de haare overtreft, om die afwending temaken,<br />
waarvan gij fpreekt, of om één oogenblik mijn hart<br />
en mijne oogen van u aftetrekken ! Zo gij aan<br />
mijne oprechtheid konde twijfelen, zo gij voor<br />
een oogenblik aan mijne liefde cn aan uwe eigene<br />
bekoorlijkheden dit geweldig ongelijk kondet aandoen<br />
; zeg mij dan, wie zou alles hebben konnen aantekenen<br />
wat rondom u gebeurde ? Zag ik u niet<br />
onder die jeugdige fchoonheden fchitteren gelijk<br />
de zon onder de ftarren die zij verduistert? Zag<br />
ik de jonge Heeren zich niet rondom uwe ftoel<br />
verzamelen? Zag ik niet in fpijt uwer gezellinnen<br />
de bewondering welke zij omtrent u betoonden?<br />
Zag ik niet hunne vuurige eerbewijzen, de blijken<br />
hunner hulde, cn hunne verliefde aartigheden<br />
? Zag ik u die allen niet ontvangen met eene<br />
hou-
156 B R I E V E N V A N<br />
houding van zedigheid en onverfchilligheid die<br />
meer uitwerking doet dan de trotschheid ? Zag<br />
ik, toen gij wegens het Collation uwe handfchoen<br />
uitdeedt , de uitwerking niet, welke die ontblootte<br />
arm op de aanfchouwers maakte? Zag ik<br />
dien jongen vreemdeling, die uwe handfchoen opraapte,<br />
niet in den wil om de bekoorlijke hand,<br />
welke dezelve aannam, te kusfchen? Zag ik niet<br />
eenen die nog ftouter was en wiens brandend oog<br />
mijn bloed en mijn leven opflurpte, u hl de verplichting<br />
brengen om , toen gij het bemerkte,<br />
eene fpelde aan Uwen halsdoek te fteken? Ik was<br />
niet zoo verftrooid als gij wel meent; ik zag ditalles,<br />
JULIA! en ik werd er niet jaloersch over;<br />
want ikken uw hart. Ik weet, het behoort niet onderdie<br />
harten, welke tweemaal konnen beminnen.<br />
Zult gij het mijne befchuldigen van zoodanig te zijn?<br />
Welaan, hernemen wij dat eenzaam leven,hetgeen<br />
ik niet dan met wederzin verlaten heb. Neen,<br />
het hart vind geen voedfel in het gewoel der wereld.<br />
De fchijngeneugren maken de berooving der<br />
waare genoegens maar des te bitterer voor het zelve;<br />
en het verkiest zijn lijden boven nietige vergoedingen.<br />
Dan , mijne JULIA ! er zijn, er konnen<br />
meer wezenlijke genoegens zijn in dien ftaat van<br />
bedwang w arin wij leven, en gij fchijnt dezelve<br />
te vergeten ! Hoe, geheele veertien dagen zoo<br />
nabij elkander doortebrengen zonder zich te zien,<br />
zonder elkander een woord te zeggen ! Ach!<br />
wa£
T W E E G E L I E V E N . 157<br />
wat wilt gij dat een van liefde verteerd hart gedurende<br />
zoo veele eeuwen doe? de afwezigheid<br />
zelve zou minder wreed zijn, Wat baat eene<br />
overmaat van voorzichtigheid die ons meer rampen<br />
baart dan zij voorkomt? Wat baat het zijn<br />
leven te rekken te gelijk met zijne ftraf? zou het<br />
niet honderdmaal beter zijn elkander een enkel<br />
oogenblik te zien en dan te fterven?<br />
Ik ontveins het u niet, mijne lieve vriendin!<br />
ik wenschte wel het beminlijk- geheim te doorgronden,<br />
dat gij voor mij verbergt, nimmer was<br />
er een belangrijker voor ons; dan ik heb daartoe<br />
vergeeffche pogingen gedaan. Evenwel zal ik het<br />
ftilzwijgen, welk gij mij oplegt, weten te bewaren,<br />
en eene onbefcheidene nieuwsgierigheid<br />
bedwingen ; maar waarom kan ik, een zoo lief<br />
geheim onaangeroerd latende, de opheldering<br />
daarvan ten minste niet verzekeren? wie weet,<br />
wie weet nog of uwe ontwerpen niet op harsfenfchimmen<br />
rusten? waarde ziel mijnes levens!<br />
ach ! beginnen wij althands met dezelven wel<br />
uittevoeren!<br />
Nafchrift. Ik heb vergeten u te zeggen dat de Heer<br />
ROGUIN mij eene Compagnie heeft aangeboden<br />
in het Regiment dat hij opricht voor den<br />
Koning van Sardinië. Ik ben gevoelig getroffen<br />
geweest over de achting van dien braven<br />
Officier; ik heb hem bedankt en gezegd, dat<br />
ik
158 B R I E V E N V A N<br />
ik al te bijziende was voor den dienst, en dat'<br />
mijne fterke zucht voor de ftudien zich niet<br />
wel voegde bij een zoo werkzaam leven. Wat<br />
dit ftuk betreft, heb ik geene opoffering aan<br />
de liefde gedaan. Ik oordeel dat ieder een<br />
zijn leven en bloed aan het Vaderland verfchuldigd<br />
is, maar dat het niet vrij ftaat zich<br />
te begeven in den dienst van Vorsten, aan<br />
wien men geeneiiei verplichting heeft, en<br />
nog minder zich zelf te verkopen, en van<br />
het edelst beroep der wereld dat eenes lagen<br />
huurlings te maken. Dezen waren de grondregelen<br />
van mijnen vader, en ik zou zeer ge.<br />
lukkig zijn, zo ik hem in zijne liefde voor<br />
zijne plichten en zijn geboorteland navolgde.<br />
Nimmer heeft hij in den dienst van eenig<br />
vreemd Vorst willen treden ; maar in den<br />
oorlog van 1712 droeg hij met roem de wapenen<br />
voor het Vaderland, hij woonde verfcheidene<br />
gevechten bij, in een van welken hij<br />
gekwetst werd; en in den flag van Filmerghen<br />
had hij het geluk van een vaandel op den vijand<br />
te veroveren onder het oog van den Generaal<br />
de Sacconex.<br />
XXXV.
T W E E G E L I E V E N . 159<br />
X X X V . B R I E F .<br />
Van JULIA.<br />
I k kan niet vinden , mijn Vriend ! dat een paar<br />
woorden die ik al boenende over Mevrouw BE<br />
LON geuit had , eene zoo ernftige uitlegging<br />
verdienden. Zoo veel bezorgdheid om zich te<br />
rechtvaardigen verwekt zomtijds een tegengefteld<br />
vooroordeel: en het is de aandacht welke men<br />
aan beuzelingen wijd alleen, die dezelve tot onderwerpen<br />
van gewicht maakt. Dit zeker zal<br />
tusfcben ons geen plaats hebben ; want harten<br />
met edele aandoeningen vervuld zijn weinig twistziek,<br />
en de kibbelingen der verliefden over nietsbeduidende<br />
kleinigheden hebben bijkans altoos een<br />
veel wezenlijker grond dan het fchijnt.<br />
Evenwel fpijt het mij niet dat deze beuzeling<br />
een gelegenheid verfchaft, om onder ons te handelen<br />
over den minne-ijver; een onderwerp, dat<br />
ongelukkiglijk voor mij maar al te gewichtig is.<br />
Ik zie, mijn Vriend! uit de vorming onzer zielen<br />
en uit de gemeenfchaplijke wending van onzen<br />
fmaak,dat de liefde de hoofdzaak onzes levens zal uitmaken.<br />
Wanneer deze eenmaal zulke diepe indrukken<br />
heeft gemaakt als welke wij er van ontvangen<br />
hebben , dan moet zij alle andere driften uitdooven<br />
of
i6o B R I E V E N V A N<br />
of verzwelgen; de geringde verkoeling zon weldra<br />
voor ons de kwijning des doods zijn ; een<br />
onverzettelijk misnoegen, een eeuwig verdriet,<br />
zouden eene uitgebluschte liefde vervangen, en het<br />
zou ons niet mooglijk zijn lang te leven nadat<br />
wij hadden opgehouden te beminnen. Wat mi]<br />
in het bijzonder betreft, gij gevoelt wel, dat het<br />
alleen de bedwelming der hartstocht is welke de<br />
ijslijkheid van mijnen tegenwoordigen toedand<br />
voor mij verbergen kan, en dat ik met vervoering<br />
beminnen, of van droefheid derven moet. Oordeel<br />
derhalven of ik recht heb om erndig een<br />
onderwerp te verhandelen, waarvan het geluk of<br />
ongeluk mijnes levens moet afhangen !<br />
Voor zoo veel ik over mij zelve kan oordeelen,<br />
fchijnt het mij toe, dat ik, fchoon doorgaands<br />
al te levendig van aangedaan, echter<br />
weinig aan vervoering van driften onderhevig<br />
ben. Langen tijd zouden mijne kwellingen in<br />
mijn bmnende moeten 'gewoeld hebben, indien<br />
ik de bron daarvan zou durven ontdekken aan hem<br />
die er de oorzaak van was, en daar ik overtuigd<br />
ben dat men geene belediging doen kan zonder<br />
zulks te willen, zou ik mij veel liever honderd verongclijkingcn<br />
getroosten dan ééne ontvouwing derzelve.<br />
Een charadter van dezen aart moethetver bren^gen,<br />
hoe weinig aanlegs tot minne-ijver men ook<br />
hebbe, en ik ben zeer bevreesd, van die gevaarlijke<br />
neiging in mij zelf gewaar te worden. Niet, dat ik<br />
niet
T W E E G E L I E V E N . rót<br />
niet wete , dat uw hart voor het mijne gefchikt<br />
is, en voor geen ander: maar mm kan zich zelve<br />
bedriegen, eeh voorbijgaande fmaak voor eene<br />
hartstocht nemen, en door verbeelding zoo veel<br />
doen als men misichien uit liefde zou gedaan<br />
hebben. Dan, zo gij u zeiven als onftandvastig<br />
kunt aanmerken zonder het te zijn , kan ik<br />
met veel meer reden u ten onrechte van ontrouw<br />
befchuldigen. Deze verlchriklijke twijfeling no-rthands<br />
zou mijn leven vergiftigen; ik zou zuchten<br />
zonder mij te beklagen, en ontroostbaar flerven<br />
zonder te hebben Opgehouden van bemind te<br />
worden.<br />
Vermijden wij, ik bezweer het u, een Onheil<br />
waarvan het bloote denkbeeld mij doet zidderené<br />
Zweer mij dan, mijn lieve vriend! — niet bij<br />
de liefde, deze eed word niet nagekomen, dan<br />
wanneer dezelve overbodig is, maar bij dien heiligen<br />
naam van de eer, welken gij zoo zeer eerbiedigt,<br />
dat ik nimmer zal ophouden de vertrouwelinge<br />
van uw hart te zijn , en dat daar in geene<br />
verandering zal voorvallen waarvan ik niet het<br />
eerst onderricht worde. Geef niet voor dat gij<br />
mij nimmer iets zult te ontdekken hebben ; ik<br />
geloof het, ik wil het hoopen; maar voorkom<br />
mijne dwaze angstvalligheden , en geef mij door<br />
uwe verbindtenis voor eene toekomst die nimmer<br />
aanwezig moge zijn, de eeuwigdurende zekerheid<br />
voor het tegenwoordige. Ik zou minder te be-<br />
L DE EL, Ju i,]a*
ïÖ2 B R I E V E N V A N<br />
klagen zijn zo ik mijn waarachtig ongeluk van<br />
u zelve vernam , dan indien ik onophoudelijk<br />
ingebeelde rampen te lijden heb , ik zou dan ten<br />
minfte het genot hebben van uwe zelfsver wij tingen<br />
; wanneer gij mijne liefde niet meer beandwoordde<br />
, zoudt gij nog in mijn verdriet deelen,<br />
cn de traanen zouden mij minder bitter<br />
fmaken die ik op uwen boezem ftortede.<br />
Het is hier, mijn vriend! dat ik mij zelf dubbel<br />
geluk wensch met mijne keuze, en wegens de<br />
zachte banden die ons verftrengelen, en wegens<br />
de braafheid die dezelve verzekert:; zie daar het<br />
nut van de voorfchriften der wijsheid in zaaken<br />
van louter gevoel ; zie daar hoe eene geftrenge<br />
deugd de zorgen eener tedere liefde weet te verbannen.<br />
Zo ik eenen minnaar had zonder grondbeginfelen,<br />
al beminde hij mij dan ook eeuwig,<br />
waar zouden voor mij de waarborgen van die<br />
ftandvastigheid zijn ? welke middelen zou ik hebben<br />
om mij te bevrijden van mijne geftadige wantrouwcns,<br />
en hoe zou ik mij zelf verzekeren dat<br />
ik niet bedrogen werd zoo min door zijne veinzerij<br />
als door mijne lichtgelovigheid? Maar gij,<br />
mijn waarde en achtingswaardige vriend! gij die<br />
noch tot bedriegerij noch tot veinzen in ftaat zijt,<br />
gij, dit weet ik, zult die oprechtheid voor mij<br />
behouden, welke gij mij zult beloofd hebben.<br />
Nooit zal de fchaamte van eene trouwloosheid<br />
te erkennen in uwe rechtfchap&ne ziel de overhand
f t ïi G E L I E V E N . ié§<br />
hand krijgen boven de verplichting om uw woord<br />
te houden .en indien gij Uwe JULIA niet meer<br />
kondet beminnen, zoudt gij haar zeggen, . * » »<br />
ja gij zoudt in ftaat zijn haar te zeggen, 6 JULI A!<br />
ik heb u niet. . . Nimmer, mijn vriend! zal ik<br />
dit woord fchrijvem<br />
"Wat dunkt u van mijn hulpmiddel? Dit is<br />
het eenige, des ben ik verzekerd, welk alle gevoel<br />
van minne -ijver bij mij koude uitrooijen. Er<br />
is ik weet niet welk eene kieschheid in, die mi><br />
bekoort, dat ik mij omtrent uwé liefde op uwé<br />
goede trouw verlate , en mij zelf het vermogen<br />
beneme van geloof te liaan aan eene trouwloosheid<br />
, die gij zelve mij niet zoudt te kennen ge«<br />
Ven* Zie daar, mijn waarde! het verzekerd gevolg<br />
van de verplichting die ik u opleg; Want ik<br />
zou konnen geloven dat gij een onftandvastig<br />
minnaar, maar geenszins dat gij een bedrieglijke<br />
Vriend waart, en zö ik zelfs twijfelde aan uw hart,<br />
aan Uwe trouw kan ik nimmer twijfelen. Welk<br />
ten genoegen fmaak ik in het nemen van onnodige<br />
voorzorgen omtrent dit ftuk, in het voorkom<br />
men van den minften zweem eener verandering<br />
waarvan ik de onmooglijkheid zoo levendig bezef!<br />
Welk een ftreelend vermaak met een Zoo ge-»<br />
trouwen minnaar over de jaloefij te fpreken i<br />
Ach! indien gij kondet ophouden zulks te zijrij<br />
geloof niet dat ik daarover zoo met u zoude gefproken<br />
hebben! Mijn arm hart zou in het géval zelVö<br />
L s hief
164 B R I E V E N V A »<br />
niet zoo vcrdnndig zijn , en het geringde wan-»<br />
trouwen zou mij weldra den wil benemen om'<br />
er mij voor te hoeden.<br />
Zie daar, mijn 26er goede mee3tef! dof van<br />
overweging voor dezen avond: want ik weet datuwe<br />
twee gehoorzame leerlingen de eer zullen<br />
hebben van het avondmaal met u te houden bij<br />
den vader der onaffchetdbare. Uwe geleerde ophelderende<br />
aanmerkingen over de Courant hebben<br />
u zoodanig in zijne gunst gewikkeld , dat er niet<br />
veel behendigheid nodig is geweest, om u te<br />
doen nodigen. De dochter heeft haar clavier<br />
doen demmen; de vader heeft Lamherti doorbladerd;<br />
ik voor mij zal misfebien de les van het<br />
boschje van Clarens herdenken: ö leeraar in alle<br />
takken van kennis, gij bezit overal eenige wetenfchap<br />
die gangbaar is. De Fleer D'ORBE, die,<br />
gelijk gij denken kunt, niet vergeten is, heeft het<br />
woord om eene geleerde redevoering te beginnen<br />
over de aandaande huldiging van den Koning van<br />
Napels, gedurende welke wij alle drie zullen gaan<br />
in de kamer der nicht. Het is daar , mijn getrouwe<br />
( * )! dat gij, geknield voor uw Vrouwe<br />
en minnares, met uwe beide handen in de hare<br />
en<br />
(*) Een term, die Souvcrainc Vorsten gebruiken,<br />
wanneer zij aan hunne bedienden fchrijven; al het<br />
•volgende is onder dezelfde leenfpreuk voorgeftcld.<br />
Arat. des v £ R.T.
T w r E G E L I E V E N . 165<br />
en in de tegenwoordigheid van haren CaneeUcr,<br />
haar trouw en hulde in alle gevallen zweeren zult,<br />
dat is niet te zeggen, eeuwige liefde; eene verbind -<br />
tenis we !ke men geen meester is van te houden noch<br />
te verbreken; maar waarheid, oprechtheid, onfchendbare<br />
rondborstigheid. Gij zult niet zweeren<br />
altoos onderdanig te zullen zijn , maar nimmer<br />
eenige daad van trouwloosheid te zullen pleegen ,<br />
en althands, den oorlog te zullen verklaren eer<br />
gij het jok affchudt. Dit doende zult gij de omhelzing<br />
ontvangen, en erkend worden voor eenige<br />
onderdaan en getrouwe Ridder,<br />
Vaarwel , mijn goede vriend! het denkbeeld<br />
der maaltijd van dezen avond boezemt mij vro-?<br />
üjkheid in. Ach! hoe aangenaam zal mij dezel><br />
V£ zijn, wanneer ik u daarin zal zien deelen!<br />
XXXVI. B R I E F ,<br />
Van JULIA.<br />
Kus dezen brief en fpring op van blijdlchap<br />
wegens het nieuws dat ik u melden zal ; maar<br />
denk , dat fchoon ik niet opfpring noch iets te<br />
kusfen heb, ik echter niet minder gevoelig duarpver<br />
ben dan gij. Mijn vader genoodzaakt zijnde<br />
om wegens zijn pleitgeding naar Bern, en van<br />
daar wegens zijnpen/toen naar Solothurn te g?,an ,<br />
•L 3 beef;-
H6 B R I E V E N VAK<br />
heeft aan mijne moeder voorgcflagen om met hem<br />
te reizen, en zij beeft dit aangenomen, in hope<br />
dat de verandering van lucht eenige heilzame uitwerking<br />
op hare gezondheid hebben zal, Men<br />
wilde mij de gunst bewijzen van mij insgelijks<br />
mede te nemen, en ik vond het niet geraden te<br />
zeggen, wat ik er over dacht: dan de moeilijkheid<br />
der fchikkingen van het rijdtuig heeft dit ontwerp<br />
doen vervallen, en men legt zich toe om mij te<br />
vertroosten dat ik niet van de partij ben. Ik<br />
moest wel droefheid voorwenden, en de valfche<br />
rol die ik mij genoodzaakt zie te fpelen verfchaft<br />
mij een zoo wezenlijk verdriet, dat het herouw<br />
•mij hijna van de veinzerij ontflagen heeft.<br />
Gedurende het afwezen mijner ouderen, zal<br />
ik geene meesteres van het huis-blijven; maar men<br />
vertrouwt mij bij den vader mijner nicht , zoo<br />
dat ik wel degelijk gedurende dien tijd onfeheidbaar<br />
van de anaffoheidbare zijn zal. Daarenboven<br />
, heeft mijne moeder liever verkozen hare<br />
kamenier te misfen en mij Babi als gouvernante te<br />
laten: eene min gevaarlijke foort van Argus, welker<br />
getrouwheid men noch omkoopen noch waarmede<br />
men zich vertrouwelijk maken moet; doch<br />
die men als het nodig is, gemaklijk kan verwijderen<br />
, op den minden fchijn van vermaak of<br />
\Ooxdeel welken men haar geeft,<br />
gij begrijpt hoe gemaklijk het ons vallen zal<br />
8P
T W E E G E L I E V E N . 16?<br />
gedurende veertien dagen elkander te zien; dan<br />
hier moet omzichtigheid de plaats van het bedwang<br />
innemen, en wij moeten ons vrijwillig dezelfde<br />
behoedzaamheid opleggen waartoe wij anders<br />
genoodzaakt zijn. Gij moet niet alleen,<br />
wanneer ik bij mijne nicht zal zijn , daar niet<br />
meermalen komen dan voorheen, uit vrees van<br />
haar in de waagfchaal te ftellen; maar ik hoop<br />
zelfs dat ik u niet zal behoeven te fpreken van<br />
de toegeeflijkheid welke hare kunne vordert, noch<br />
van de geheiligde rechten der gastvrijheid, en<br />
dat een braaf, wellevend man niet zal behoeven<br />
onderricht te worden van het ontzag door de liefde<br />
aan de vriendfchap verfchuldigd, welke haar<br />
fchuilplaats geeft. Ik ken uwe levendigheid van<br />
aart, maar ik ken ook derielver onfchendbare<br />
grenspalen. Indien gij nimmer eene opoffering<br />
aan het geen betaamlijk is gedaan hadt, gij zoude<br />
er thands geene te doen hebben.<br />
Van waar dat misnoegd voorkomen , en dat<br />
treuri
ïég B R I E V E N V A N<br />
(ie woonplaats, waarvan de Heer D'ORBE eiga»<br />
naar is, zijn op genoegzamen afïtand eenige hutten<br />
(*) veripreid, welke met hare rieten daken<br />
de liefde en het vermaak , die vriendinnen der<br />
boerfche eenvormigheid, bedekken konnen. De<br />
frisfche en befcheidene.melkir.ers weten omtrent<br />
een ander die geheimhouding te bewaren, welke<br />
zij voor zich' zelve behoeven. De beeken die de<br />
weilanden doorfnijden zijn omzoomd met boomge<br />
wasch, en bekoorlijke boschjes. Zwaare bosfchen<br />
bieden in het verfchiet meer woeste en fom«<br />
bere fchuilplaatfen aan.<br />
Al bel feggio ripoflo, ombrofo e fofcol<br />
Ne m ai pa flor i appresfan, ne bifolci (a~),<br />
Nergends yertoonen de konst noch de hand<br />
der menfchen derzei ver angstvallige oplettendheid<br />
; men ziet er aan allen kant enkel de tedere<br />
zorgen der algemeene Moeder. Het is daar,<br />
mijn vriend! dat men alleen onder hare befcherming<br />
is, en dat men niets anders gehoorzamen<br />
kan<br />
(*) In het Fransch, Chalets, eene foort van hou<br />
ten huizen , waarin de kaazen en verfchillende foor-<br />
t.en van zuivel in het gebergte gemaakt worden.<br />
Ca*) Dat is: rustende óp een door geboomte beloin-<br />
merdeii zetel, xvelken nimmer herders noch landlieden<br />
padtrdun,<br />
%<br />
Aaflt. des YER.^.
T W E E G E L I E V E N . 169<br />
kan dan hare wetten. Op de uitnodiging van den<br />
Heer D'OKBEheeft CLAARTJE haren Vader reeds<br />
bewogen om met eenige vrienden eene jacht van<br />
twee of drie dagen in dat Cantm te gaan houden,<br />
en de onaffcheidbaren derwaard mede te nemen.<br />
Deze hebben weder andere pnaffcheidbaren, gelijk<br />
gij zeer wel weet. De een, den meester van het<br />
huis verbeeldende, zal natuurlijk deszelfs eer ophouden<br />
; de ander zal , met minder praal, bij zijne<br />
JULIA de plichten van een nederig Hulpje konnen<br />
waarnemen , en deze door de liefde geheiligde Hulp<br />
zal voor hun de Tempel van Cnidys zijn<br />
Om dit bekoorlijk plan gelukkig en zeker uittevoeren,<br />
zijn er Hechts eenige fchikkingen nodig welke<br />
wij onder ons gemaklijk zullen konnen beraamen,<br />
en die zelfs een gedeelte der genoegens welke zij<br />
ons verfchaffen moeten, zullen uitmaken. Vaarwel<br />
, mijn vriend \ ik neem plotsling affcheid van<br />
u, uit vrees voor verrasfehing. Niettemin gevoel<br />
jk, dat het hart uwer JULIA een weinig te vroeg<br />
heenvliegt ter bewoning van de hut.<br />
Nafchrift. Alles wel berekend, denk ik dat<br />
wij ons, zonder onbefcheiden te zijn, bijna<br />
alle dagen zullen konnen zien; den eenen dag<br />
naamlijk bij mijne nicht, en den anderen onder<br />
het wandelen.<br />
(tf) Een beroemde Tempel van Vcnus, waarin haar<br />
jjeeld , gebeiteld door Praxitelcs , geplaatst was.<br />
Aant. des V E R T .<br />
XXXVII.<br />
L 5
X70 B R I E V E N V A N<br />
XXXVII. B R I E F .<br />
Van JULIA.<br />
D ezen morgen zijn zij vertrokken , die tederharrige<br />
vader en onvergelijklijke moeder , na eene<br />
geliefde en hunner goedheden maar al te onwaardige<br />
dochter met de tederfte liefkozingen overladen<br />
te hebben. Ik voor mij, omhelsde hen<br />
met weinig bedruktheid des harte, terwijl inwendig<br />
dat ondankbaar en ontaart hart huppelde<br />
van verfoeilijke blijdfchap. Helaas! waar is die<br />
gelukkige tijd gebleven toen ik geftadig onder hun<br />
oog een onfchuldig en bedachtzaam leven leide,<br />
toen ik niet voldaan was dan aan hunnen boezem,<br />
en mij geene fchrede van hen kon verwijderen<br />
zonder onvergenoegd te zijn ? Thands, fchuldig<br />
en vreesachtig, beef ik wanneer ik aan hen, en<br />
bloos wen ik aan mij zelve denk; alle mijne goede<br />
gevoelens verbasteren, en ik verteer mij zelf door<br />
een ijdel en vruchtloos verdriet, het geen niet<br />
eens bezield is van een waarachtig leedwezen.<br />
Deze treurige overdenkingen hebben bij mij al die<br />
droefheid opgewekt, welke hun affcheid mij in den<br />
beginne niet veroorzaakt had. Eene heimelijke<br />
benaauwdheid prangde mijne ziel nahet vertrek dier<br />
waarde Ouderen. Terwijl BABI alles inpakte,<br />
ben ik werktuiglijk in de kamer van mijne moeder<br />
gegaan , en nog eenige {tukken van haar goed ver-<br />
ftrooid
T W E E G E L I E V E N . 171<br />
ftrooid ziende liggen, heb ik die allen het een<br />
voor,het ander na, onder een vloed van traanen<br />
gekust. Deze vertederde geftcltenis heeft mij een<br />
weinig verlicht, en ik vond een zeker foort van<br />
vertroosting in gewaar te worden , dat de zachte<br />
aandoeningen der natuur nog niet ten éénemaal in<br />
mijn hart zijn uitgedoofd. Ach! tiran! tevergeefs wilt<br />
gij dit teder en al te zwak hart geheel en al aan u<br />
onderwerpen; in weêrwil van u, in fpijt uwer<br />
konftenarijen, behoud het ten minfte nog rechtschapene<br />
gevoelens, het eerbiedigt en bemint nog<br />
rechten die heiliger zijn dan de uwen.<br />
Vergeef, d mijn lieve vriend! deze onwillige<br />
gemoedsbewegingen; en maak u niet bevreesd,<br />
dat ik deze bedenkingen zoo ver zal uitftrekken<br />
als ik wel moest. Ik weet, dat oogenblik van<br />
ons leven, waarin onze liefde misfehien de meeste<br />
vrijheid geniet, is niet gefchikt om te treuren:<br />
ik wil noch mijne kwellingen voor u verbergen,<br />
noch u daardoor ter neder drukken; gij moet die<br />
kennen ,niet omze te dragen, meer om dezelve te<br />
verzachten. In wiens boezem zou ik dezelve ontlasten<br />
, zo ikze niet in den uwen durfde uitftorten?<br />
Zijt gij mijn gevoelige vertrooster niet? Zijt<br />
gij het niet, die mijnen wankelenden moed onderfteunt?<br />
Zijt gij het niet,die in mijne ziel den fmaak<br />
voor de deugd aankweekt, zelfs nadat ik haar verloren<br />
heb ? Hoe menigmaal zou ik, zonder u,<br />
zonder die aanbidlijke vriendin wier medelijdige<br />
hand
17* B R I E V E N VAN<br />
hand zoo vaak mijne traanen afwischte ,reeds be*<br />
zweken zijn onder de doodlijkfte moedloosheid?<br />
Dan uwe tedere zorgen houden mij ftaande; ik<br />
durf mij zelve nier verlaagen zoo lang gij mij nog<br />
hoogacht, en met genoegen herinner ik mij zelf^<br />
dat gij beiden mij niet zoo zeer beminnen zoudt,<br />
indien ik niet dan verachting waardig ware. Ik<br />
vlieg in de armen dier waarde nicht, of liever van<br />
die liefderijke zuster, om eene lastige droefheid<br />
in het binnenfte van haar hart op te fluiten. Koom<br />
gij dezen avond aan het mijne die vrolijkheid ea<br />
opgeruimdheid volkomen wedergeven, welke hfifj<br />
verloren heefr.<br />
XXXVIII. B R I E F .<br />
Aan JULIA.<br />
]Veen, JULIA! het is mij ondoenlijk u niet eiken<br />
dag zoo te zien, gelijk ik u den voorigen dag<br />
gezien heb : mijne liefde moet onophoudelijk toenemen<br />
en aangroeien met uwe bekoorlijkheden,<br />
en gij zijt voor mij eene onledigbare bron van<br />
nieuwe aandoeningen, waarvan ik anders zelfs geen<br />
denkbeeld zou gehad hebben, Welk een onbegrijplijke<br />
avond ! welke onbekende geneugten<br />
deedt gij mijn hart fmaken! O betoverende droefgeestigheid!<br />
O kwijning van eene verrederde ziel!<br />
hoe ver overtreft gij de woelige vermaken , de<br />
dar*
T W E E G E L I E V E N . i 7<br />
3<br />
dartele vrolijkheid, de overdrevcnc vreugde, en<br />
•alle de vervoeringen welke een onmatig vuur aan<br />
de toomloze driften' der beminnenden verfchaft!<br />
Kalme en reine genieting die in den wellust der<br />
zinnen niets u gelijkends hebt, nimmer, nimmer<br />
zal uw doordringend aandenken uit mijn hart worden<br />
uitgewischt. Hemel! welk een bekoorlijk<br />
fchouwtoneel of liever welk eene verrukking,<br />
twee zoo treffende fchoonheden te zien elkander<br />
met tederheid omhelzen, het aangezicht der eene<br />
op den boezem der andere nederzijgen , heure<br />
zachte traanen zich vermengen, en dien bevalligen<br />
boezem bevochtigen, gelijk de daauw des<br />
hemels eene versch ontlokcne lelie bevochtigt!<br />
Ik was jaloersch van eene zoo tedere Vriendfchap?<br />
ik vond daarin , ik weet niet welk eene meerdere<br />
belangrijkheid dan in de liefde zelve, en ik ver-<br />
Wenschte mij zelf in zekeren zin, dat ik u geene<br />
even zoo waarde vertroostingen kon aanbieden,<br />
zonder die te ftooren door de beroering mijner<br />
hartstochten. Neen, niets , niets ter wereld is<br />
in ftaat om zulk eene ftreelende vertedering te<br />
verwekken als uwe wederzijdfche liefkozingen,<br />
en de befchouwing van twee gelieven zou aan<br />
mijn oog eene minder bekoorlijke gewaarwording<br />
hebben veroorzaakt.<br />
Ach ! hoe verliefd van die beminlijke nicht<br />
zou ik op dat oogenblik geweest zijn , indien<br />
JULIA niet beftaan had! Dan neen, het was<br />
JULIA
i 74 B R I E V E N v A s<br />
JULIA zelve die hare onovertrefbare bevalligheid<br />
•erfpreidde over alles wat haar omringde. Uw<br />
kleed, uw optooifel, uwe handfchoenen , uwe<br />
waaier, uw werk : alles wat rondom mij mijne<br />
oogen trof, bekoorde mijn hart, en gij alleen<br />
maakte al die bekoorlijkheid uit. Laat af, ö<br />
mijne lieve vriendin! door mijne bedwelming<br />
fterker te doen toenemen, zoudt gij mij het<br />
vermaak ontrooven van dezelve te gevoelen. Het<br />
geen gij mij doet gewaar worden, zweemt naar<br />
eene wezenlijke ijlhoofdigheid, en ik vrees dat<br />
ik er eindelijk mijn verftand door verliezen zah<br />
Laat mij ten miuften eene verbijstering leeren<br />
kennen die mij gelukkig maakt, laat mij deze nieuwe<br />
geestdrift fmaken, verhevener, levendiger dan alle<br />
de denkbeelden die ik van de liefde had. Hoe, gij<br />
kunt u vernederd achten ! wel, beneemt dan de<br />
hartstocht u ook het verftand ? Ik, ik vinde u al<br />
te volmaakt voor eene ftervelinge. Ik zou mij<br />
verbeelden dat gij tot een reiner foort van fchepfelen<br />
behoorde , indien dat hevig vuur welk mijn<br />
geheele wezen doordringt, mij niet aan het uwe<br />
verbond, en deed bezeffen dat zij dezelfde zijn»<br />
Neen, niemand ter wereld kent u; gij kent u zelve<br />
niet, mijn hart alleen kent u , gevoelt u , en<br />
weet u in uwen rang te plaatfen. O, mijne JULIA!<br />
welke betoningen van hulde zou men u ontroo»<br />
ven, indien gij enkel aangebeden werdt! Ach!<br />
zo gij niet meer dan een engel waart, hoe veel<br />
zoudt gij van uwe waarde verliezen!<br />
Zeg
T W E E G E L I E V E N . 175<br />
Zeg mij , hoe is het mooglijk dat eene hartstocht<br />
gelijk de mijne nog konne toenemen ? Ik<br />
weet het niet, en evenwel ik ondervinde het.<br />
Offchoon gij mij ten allen tijde voor den geest<br />
zijt, zijn er nogthands zommige dagen, dat uw<br />
beeld, ichooner dan ooit, mij vervolgt en kwelt<br />
met eene levendigheid waar voor noch plaats<br />
noch tijd mij beveiligt, en ik geloof dat gij mij<br />
met hetzelve hebt doen achterblijven in die hut,<br />
welke gij verliet bij het eindigen van uwen laatften<br />
brief. Zedert de opkomst dezer landlijke<br />
ontmoeting, ben ik driemaal buiten de ftad ge.<br />
gaan, t'elkens hebben mijne voeten mij naar<br />
dezelfde plaats heengevoerd, en t'elkens is mij<br />
het verfchiet van een zoo gewenscht verblijf<br />
meer bevallig voorgekomen.<br />
Non vide il mondo fi leggiadri ramt,<br />
Ne mosfe 7 vento mat fi vér Ai frondi Qa~), 1<br />
Ik vind het land vrolijker, het groen frisfcheren<br />
levendiger, de lucht zuiverer, den hemel helderer,<br />
de zang der vogelen fchijnt meer teders en ftreelends<br />
te hebben, het geruisch der wateren boezemt<br />
eene verliefder kwijning in; de bloeiende wijngaard<br />
wazemt op verren afftand aangenamer geuren<br />
uit;<br />
C
ijë B R I E V E N T A ii<br />
uit; eene verborgene fchoonheid verfraait alle" de<br />
voorwerpen of verrukt mijne zinnen; men zou<br />
zeggen dat de aarde zieh optooide om uwen gelukkigen<br />
minnaar een huuwlijksbed te bereiden,<br />
waardig der fchoonheid welke hij aanbid, en der<br />
liefde waarvan hij blaakt. O JULIA! Ö waarde<br />
en dierbare wederhelft mijner ziele, fpoeden wij<br />
ons om bij deze fchoonhcdeu der Lente de tegenwoordigheid<br />
van twee getrouwe gelieven te voegen<br />
: brengen wij het gevoel des vermaaks over in<br />
eene plaats die daarvan flechts eene ijdele fchaduw<br />
aanbied; laat ons de natuur gaan bezielen, zij is<br />
dood zonder het vuur van de liefde. Wat! drie<br />
dagen wachtens ? drie dagen nog? Dronken van<br />
liefde, door hartstochten verfmacht, wacht ik<br />
dat verwijlend oogenblik met een fmartlijk ongeduld.<br />
Ach! hoe gelukkig zou men zijn, verwijderde<br />
de Hemel van het leven alle die verdrietige<br />
tijdvakken, welken er tusfchon Soortgelijke oogen»<br />
blikken verloopcn!<br />
XXXIX. B R I E F ,<br />
Van JULIA.<br />
W iet eene aandoening hebt gij, mijn goede vriend!<br />
waarin mijn hart geeu deel heeft; maar Iprcek mij<br />
van
T W E E G E L I E V E N . 177<br />
van geen vermaak meer, zoo lang lieden die beter<br />
zijn dan wij, lijden, zuchten, en dat ik mij hun<br />
leed te verwijten heb. Lees den nevensgaanden<br />
brief, en zijt gerust zo gij kunt. Ik voor mij,<br />
die het beminlijk en goed meisje dat hem gefchreven<br />
.heeft, kenne, heb dcnzelven niet konnen lezen<br />
zonder traanen van zelfsverwijt en medelijden.<br />
De fpijt over mijn misdadig verzuim heeft mij de<br />
ziel doorgrief.!, en ik zie met eene bittere Verlegenheid<br />
hoe verre het vergeten van mijnen hoofd*<br />
plicht mij alle de andere heeft doen verwaarlozen.<br />
Ik had beloofd voor dit arm fchepfel zorg te dragen;<br />
ik was haar voorfpraak bij mijne moeder;<br />
ik hield haar in zekeren zin onder mijn opzicht,<br />
en nu mij zelve niet meer wetende te bewaren,<br />
laat ik haar vaaren zonder mij harer te herinneren,<br />
en ftel haar bloot aan grooter gevaaren dan<br />
die waaronder ik bezweken ben, lk ziddcr op de<br />
veibeeldingdathet twee dagen later met mijn pand<br />
misfchien gedaan'geweest ware, en dat de behoefte<br />
en de verleiding een zedig en verflaudig meisje bederven<br />
zouden, welk t'eeniger tijd eene Voortreflijke<br />
huismoeder kan zijn. O mijn vriend! hoekonnen er<br />
menlchen in de wereld zijn, laag genoeg om van<br />
de ellende eene belooning te kopen die het hart<br />
alleen geven moet; en om van eene uit gehongerde<br />
mond de kusfchen der liefde te ontvangen!<br />
Zeg mij, zoudt gij zonder aandoening konnen<br />
zijn over het kindei lijk medelijden van mijns<br />
I. DEEL,. M &uH*
B R I E V E N VAN<br />
Fanchon, over hare eerbare gevoelens, over haré<br />
onfchuldige natuurlijkheid ? Zijt gij niet getroffen<br />
door de zeldzame tederheid van dien minnaar die<br />
zichzelf verkoopt om zijne minnares te onderfleunen<br />
? Zult gij u niet hoogst gelukkig achten<br />
van bij te dragen tot het voltrekken eencr verbindtenis<br />
die zoo gelukkig gekozen is? Ach! indien<br />
wij geen medelijden hadden met vereenigde harten<br />
welken men verdeelt, van wien toch zouden<br />
zij dit immer konnen verwachten ? Ik voor mij<br />
heb brfloten omtrent deze twee mijnen misflag te<br />
herftcllen, het koste wat het wil, en dus te maken,<br />
dat die twee jonge lieden door hethuuwlijk<br />
verecnigd worden. Ik hoop dat de Hemel deze<br />
onderneming zal zegenen , 'en dat zij een goed<br />
voorteken voor ons zal zijn. Ik ftel u voor en<br />
bezweer u in den naam onzer vriendfchap, dat gij<br />
nog heden ,zo gij kunt, of ten langfle morgen ochtend<br />
vertrekt naar Neufchdtel. Ga bij den Heer<br />
de MES VEILLEUX het ontflag van dezen braven<br />
jongen bewerken , ontzie noch finekingen noch<br />
geld: neem den brief mijner Fanehon met u, er<br />
is geen gevoelig hart welk daardoor niet moet<br />
bewogen worden. Kortom, hoe veel het ors<br />
aan vermaak en geld ook koste , keer niet terug dan<br />
met net volkomen ontflag van CLAUDIUS ANET,»<br />
of zijt verzekerd dat de liefde mij in mijn gantfchc<br />
leven geen oogenblik van zuiver genoegen<br />
meer verfchaffen zal.<br />
Ek
T W E E G E L I E V E N .<br />
ïk gevoel reeds hoe veele tegenwerpingen uw<br />
hart mij zal hebben temaken; twijfelt gij of het<br />
mijne die niet reeds voor u gemaakt hebbe ? En<br />
echter, ik blijf er bij; want één van beiden, of het<br />
woord deugd moet flechts een ijdele klank zijn ^<br />
of zij vorderen opofferingen. Mijn vriend , mijn<br />
waardige vriend! eene mislukte ontmoeting kan duizendmaal<br />
wederkomen , eenige aangenaame uuren<br />
verdwijnen gelijk een blikfemftraal en zijn niet<br />
meer; maar als het geluk van een eerlijk paar in<br />
uwe hand ftaat, zo denk aan de toekomst welke<br />
gij ü zelve door uw gedrag zult voorbereiden. Gé»<br />
loof mij, de gelegenheid om gelukkige menfchen<br />
te maken is zeldzamer dan men wel denkt; de<br />
ftraf van die verwaarloosd te hebben is dat men<br />
dezelve niet andermaal wedervind, en het gebruik<br />
door ons gemaakt van de tegenwoordige gelegenheid<br />
zal ons een altoosdurend gevoel nalaten, het'<br />
zij van voldaanheid of van fpijt. Houd mijnen<br />
ijver deze onnodige uitweiding ten goede; ik zeg<br />
er te veel van aan een braaf man, en honderdmaal<br />
te veel aan mijnen vriend. Ik weet hoe zeer gij<br />
een vijand zijt van dat wreed vermaak welk ons<br />
voor de rampen van een ander ongevoelig maakt.<br />
Gij hebt het zelf duizendmaal gezegd, on gelukkig<br />
hij, die niet in ftaat is om éénen dag van genoe'-«<br />
gen op te offeren aan de plichten der mensenlijkheid!
l8o B R I E V E N YA M<br />
XL. B R I E F .<br />
Van FANCHON RE-GARD aan JULIA»<br />
MEJU FFER!<br />
Vergeef een arm wanhopig meisje, dat, geene<br />
uitkomst meer wetende, nog toevlucht tot uwe<br />
goedheid durft nemen; want gij wordt niet moede<br />
van bedrukten te troosten, en ik ben zoo ongelukkig<br />
dat er niemand is dan gij en de goede Hemel,<br />
wien mijne klachten niet tot last zijn. Het<br />
heeft mij veel verdriet gekost, dat leerfchool te<br />
verlaten waarin gij mij geplaatst h-adt; maar het<br />
ongeluk gehad hebbende van mijne moeder dezen<br />
winter te verliezen, heb ik moeten terug kccren<br />
bij mijnen armen vader, wiens verlamming hem<br />
beftendig het bed doet houden.<br />
Ik heb niet vergeten den raad dien gij aan mijne<br />
Moeder gegeven hadt,dat men naamlijk mij moest<br />
zien uittehuwlijken aan een ordentelijk man , die<br />
voor het huisgezin zorgde, CLAUDIUS ANET,<br />
wien Mijn Heer uw Vader van den dienst ontflagen<br />
had, is een brave, gefchikte jongen, die<br />
een goed ambacht verftaat, en mij gedegenheid<br />
toedraagt. Na zoo veel milddadigheid a^ gij voor<br />
ons gehad hebt, durfde ik u niet meer lastig vallen<br />
, en hij is, het die ons gedurende den geheele»
T W E E G E L I E V E N . iSr<br />
Iep winter onderhouden heeft. In dit voorjaar zou<br />
hij mij trouwen; hij had zijn hart op dit huwlijk<br />
geget. Dan men heeft mij zoodanig geplaagd om<br />
drie jaaren huur te betalen die met P.ifchen venfchenen<br />
zijn, dat de arme jongman niet wetende<br />
van waar zoo veel gereed geld te bekomen, zich<br />
wederom , zonder mij iets daarvan te zeggen , in<br />
dienst begeven heeft, bij de Compagnie van den<br />
Heer DE M E R V E I L ' L X Ü X , en mij zijn handgeld<br />
gebracht. De Heer D E M E R V E I L L E U X blijft<br />
niet langer dan zeven of acht dagen te Neufc'iatsl,<br />
en binnen drie of vier dagen moet CLAÜDIÜS AJVEÏ<br />
met de recruten vertrekken : dus hebben wij noch<br />
den tijd noch het vermogen cm te trouwen, en<br />
hij laat mij zonder eenig middel van beftaan. Indien<br />
gij door uwen invloed of dien van Mijn Fleer<br />
den Baron, ten minsten een uitftel van vijf of zes<br />
weeken voor ons verwerven konde, zouaen wij<br />
trachten in dien tusfchenujd eenige fehikkingen te<br />
maken om te trouwen of dien armen jongen het<br />
zijne wedcrtegeven ; maar ik ken hem te wel,<br />
hij zal nimmer het geld willen terug nemen, dat<br />
hij mij gegeven heeft.<br />
Dezen morgen heeft een zeer rijk Heer mij veel<br />
meer komen aanbieden ; maar God heeft mij hec<br />
voorrecht vergund dat ik hem heb afgewezen. Hij<br />
heeft gezegd dat hij morgen ochtend zou wederkomen<br />
om mijn zeker befluit te vernemen. Ik<br />
heb hem gezegd dat hij die moeite niet nemen<br />
M3 zou,
ï8s B R I E V E N V A N<br />
zou, en dat hij hetzelve reeds wist. God geleid<br />
hem, hij zal morgen niet anders ontvangen worden<br />
als heden. Ik zou ook wel toevlucht konnen<br />
nemen tot de armenbeurs, maar dan is men zoo<br />
in verachting dat het nog beter is te lijden: bovendien<br />
, heeft CLAUDIUS ANET te veel eerzucht<br />
om een meisje te begeeren dat onderfiand geniet.<br />
Verfehoon de vrijheid die ik gebruik, mijn goede<br />
juffer!ik vond niemand dan u alleen, aan wien<br />
ik mijnen nood durfde openbaren, en mijn hart<br />
is zoo beklemd dat ik dezen brief eindigen moet.<br />
Uwe zeef gehoorzame en toegenegens<br />
dienstvaardige Dienares,<br />
ÏAHCHON REGAKD,<br />
X L I. B R I E F .<br />
Andwoord.<br />
]rl et heeft mij aan geheugen en u aan vertrouwlijkheid<br />
ontbroken , mijn waarde kind ! beiden<br />
hebben wij groot ongelijk gehad, maar het mijne<br />
is onvergeeflijk: ik zal trachten ten miriflen om<br />
het te herftelien. BABI, die u dezen brief brengt,<br />
heeftin last voer den dringendfben nood te zorgen.<br />
Morgen ochtend zal zij wederkomen om u te<br />
helpen dien lieer zijn alfcheid geven, zo hij nogmaals
T W E E G E L I E V E N . 183<br />
maals vcrfchijnt, en na den middag zullen wij,<br />
mijne nicht en ik, u komen zien; want ik weet,<br />
dat gij niet van uwen armen vader af kunt, en<br />
ik wil in eigen perfoon keunis nemen van den<br />
ftaat uwer kleene huishouding,<br />
"Wat CLAUDIUS ANET betreft, zijt daaromtrent<br />
niet verlegen; mijn vader is van huis, doch<br />
terwijl wij op zijne terugkomst wachten, zullen<br />
wij doen wat wij konnen, en gij kunt er ftaat op<br />
maken ,dat ik, noch u, noch dien braven jongen,<br />
vergeten zal. Vaarwel , mijn kind ! dat u de<br />
goede God vertrooste. Gij hebt wel gedaan dat<br />
gij uwen toevlucht niet genomen hebt tot de armenkas;<br />
dit moet gij nimmer doen zoo lang er nog<br />
iets overig blijft in de beurs van goede lieden,<br />
X L 11. B R I E F .<br />
4m J U L I A .<br />
Ik ontvang uwen brief, en vertrek oogenbliklijk:<br />
zie daar mijn geheele andwoord. Ach, wreedej<br />
hoe ver is mijn hart verwijderd van die haatlijke<br />
deugd, welke gij in mij onderdek, en welke ik<br />
verfoeije! Maar gij gebiedt, ik moet géhOorzamen.<br />
Al moest ik er honderdmaal voor fterven , ik moet<br />
ée achting van JULIA behouden,<br />
M 4 X L H i
%H B R I E V E N V A »<br />
X L III. B R I E F .<br />
Aan JULI A.<br />
G ister morgen kwam ik te Neufchatelik vernam<br />
dat de Meer DEMSRVEILLEUX buiten was,<br />
ik ging hem daar opzoeken; bij was op de Jacht,<br />
en ik wachtte naar hem tot aan den avond. Toen<br />
ik hem de reden van mijne reis opengelegd, en<br />
hem verzocht had eene lom te eifchen voor hec<br />
ontflag van CLAUDE ANET, opperde hij mij<br />
veele zwarigheden. Ik meende die wegtenemen,<br />
door uit mij zelf eene vrij aanmerklijke fom te<br />
bieden, en die te verhoogen, naar mate hij weigerachtig<br />
bleef; dan nie:s hebbende konnen verwerven,<br />
was ik genoodzaakt te vertrekken, na<br />
mij verzekerd te hebben dat ik hem dezen morgen<br />
weder ontmoeten zoude , in het vaste voornemen<br />
om niet eer van hem aftegaan, tot dat ik door<br />
groot geld , langdurig aanhouden, of op welk<br />
eene wijze ik maarkonde, zou verkregen hebben<br />
het geen ik hem was kamen vragen. Ik was ten<br />
dien einde zeer vroegtijdig opgeftaan, en ftoud<br />
gereed om te paard te ftijgen, toen ik dooreen<br />
expresfe dit briefje van den Heer DE MERVEIL-<br />
LEUX, nevens het omllag van den jongman in<br />
behoorlijke orde, ontving,<br />
»» Z I e hier<br />
-> Mi/'» Heer! het ontflag waarom gij<br />
zij: komen verzoeken. Li heb'dat geweigerd op.
T W E E G E L I E V E N . 185<br />
vwe aanbiedingen. Ik feherik het aan uwe mensch'<br />
lievende oogmerken, en bid u te geloven, dat<br />
ik eene goede daad geenszins voor geld verkoope."<br />
'<br />
Oordeel, naar de vreugde die u deze gelukkige<br />
uitflag verfchaffen zal, over die welke ik gevoeld<br />
heb, toen ik daarvan kennis kreeg. Waarom<br />
mag dezelve niet zoo volmaakt zijn, als zij wezen<br />
moest ? Ik kan niet voorbij van den Heer<br />
»E MERVEILLEÜX te gaan bedanken en zijn verfchot<br />
te voldoen, en zo dit bezoek, gelijk te<br />
vrezen is, mijn vertrek eenen dag vertraagt, mag<br />
ik dan niet met recht zeggen, dat hij zich ten<br />
mijnen kaste edelmoedig betoond heeft? Dan,<br />
dit zij zoo het wil, ik heb iets gedaan dat u aangenaam<br />
is, en tot dien prijs kan ik alles lijden.<br />
Hoe gelukkig is men wanneer men kan wel doen<br />
door het vooiwcrp zijner liefde te dienen, en<br />
aldus in eene en dezelfde plichtsbetrachting de genoegens<br />
der liefde en der deugd verecnigen! Ik<br />
erken, JULIA! dat ik vertrok met een hart vol<br />
ongeduld en verdriet. Ik nam het u kwalijk dat<br />
gij zoo gevoelig waart voor de fmarten van anderen<br />
, en de mijne voor niets achtede, als of ik de<br />
eenigfte der Stervelingen ware die niets bij u verdiend<br />
had. Ik vond het barbaarsch, na mij door<br />
eene zoo ftreelende hoop misleid te hebben, mij<br />
zonder noodzaak te beroven van een geluk, waarmede<br />
gij zelve mij gevleid hadt. Alle deze mor-<br />
M 5 rin-
i86 B R I E V E N V A N<br />
ringen zijn verdwenen ; ik voel in de plaats daarvan<br />
een feil vergenoegen herleven inmijnbinnenfte;<br />
reeds fmaak ik die vergoeding welke gij mij beloofd<br />
hebt, gij die door de heblijkheid van weldoen zoo<br />
zeer geoefend zijt in den fmaak welke men daarin<br />
vind. Hoe verbazend is uw vermogen, dat gij de<br />
berovingen even aangenaam kunt maken als de geneugten,<br />
en aan hetgeen men voor u doet dezelfde<br />
bevalligheid weet te geven als men zoude vinden<br />
in het voldoen van zichzelve! Ach! ik heh<br />
het honderdmaal gezegd , gij zijt een engel des<br />
hemels, mijne JULIA! Zeker, bij zoo veel invloeds<br />
op mijne ziel is de uwe meer godlijk dan<br />
menschlijk. Waarom zou men niet eeuwig de<br />
uwe zijn , daar uw gebied van een hemelfchen<br />
aart is, en wat zou het baten zo ik ophield u te<br />
beminnen, daar men u altoos moet aanbidden?<br />
N. S. Volgends mijne rekening hebben wij nog ten<br />
minste vijf of zes dagen, voor mama's terugkomst.<br />
Zou het niet mooglijk zijn in dien<br />
tusfchentijd eene bedevaart naar de hut te<br />
doen?<br />
X L I V. B R I E F .<br />
Fan J U L I A .<br />
Zijt niet zoo onvergenoegd, mijn Vriend ! over<br />
die fpoedigë terugkomst; zij is meer in ons voordeel<br />
,1
T w a s G E L I E V E N . 187<br />
deel, dan het wel fchijnt, en al hadden wij opzetlijk<br />
uit behendigheid gedaan -<br />
, hetgeen wij nu verricht<br />
hebben door weldadigheid, zouden wij niet<br />
beter gedaagd zijn. Zie eens wat er zou gebeurd<br />
wezen, indien wij enkel onze inbeelding hadden<br />
opgevolgd. Ik zou naar buiten zijn gegaan juist<br />
's daags voor de terugkomst van mijne moeder in do<br />
Stad: ik zou een expresfe gehad hebben eer ik<br />
onze ontmoeting had konnen bewerken; ik zou<br />
op ftaanden voet hebben moeten vertrekken, misfchien<br />
zonder u daarvan te konnen verwittigen,<br />
u in doodlijkc ongerustheid hebben moeten laten,<br />
cn onze fcheiding zou gebeurd zijn in een oogenblik,<br />
welk dezelve allerfmartendst maakte. Nog meer,<br />
men zou geweten hebben dat wij beiden buiten waren;<br />
wellicht zoude men,in weêrwilvan onze voorzorgen<br />
, hebben geweten dat wij er bij elkander<br />
Wareti, ten minfte men zou het vermoed hebben,<br />
en dit was genoeg. De onbedachtzame trek naar<br />
het tegenwoordige zou ons beroofd hebben van<br />
alle hulpmiddelen voor het toekomende, en het<br />
zelfsverwiit van een goed werk te hebben verfmaad,<br />
zou ons gefolterd hebben zoo lang wij leefden.<br />
Vergelijk nu dezen toefhnd met onze tegenwoordige<br />
omftandigheden. In de cerfte ^ plaats<br />
heeft uw alzijn eene uitmuntende uitwerking gedaan.<br />
Mijn Argus zal niet nagelaten hebben aan<br />
mijne moeder te zeggen, dat men u bij mijne<br />
fikht weinig gezien had; zij weet uwe reis en de<br />
aan-
188 B R I E V E N V A N<br />
aanleiding tot dezelve; die is eene reden te meer<br />
om u te achten; en hoe kan men zich bij mooglijkheid<br />
verbeelden dat lieden die het met elkander<br />
eens zijn, genegen zouden zijn om zich van elkander<br />
te verwijderen in het eer.igst oogenblik van<br />
vrijheid dat zij hebben om elkander te zien? Welk<br />
eene list hebben wij gebruikt om een maar al te<br />
gegrond wantrouwen te verbannen ? De eenige,<br />
mijnes oordeels, die geoorlofd is voor brave<br />
lieden; dat is, van zulks te zijn, in eenen graad<br />
die niet te geloven is, zoodanig dat men eene<br />
fterke poging der deugd aanmerke als eene daad van<br />
onverfchiiligheid. Mijn vriend! hoe ftreelend<br />
moet eene aoor zulke middelen bedekte liefde<br />
zijn voor harten die dezelve fmaken ! Voeg<br />
hierbij het vermaak van ongelukkige gelieven te<br />
paaren, en twee jonge lieden gelukkig te maken<br />
die het zoo waardig zijn. Gij hebt nu mijne<br />
FANCHON gezien; zeg, is zij niet bekoorlijk, en<br />
verdient zij niet wel alles wat gij voor haar gedaan<br />
hebt ? Is zij niet al te fraai en al te ongelukkig<br />
om als maagd ongefchonden te blijven ? Zou CE.AU-<br />
DIUS ANET van zijnen kant, wiens goede inborst<br />
op eene wonderbare wijze zich gedurende drie<br />
jaaren dienens heeft ftaande gehouden, het nog zoo<br />
langen tijd hébben konnen uithouden zonder,<br />
gelijk alle de anderen, een dcugdniet te worden? Nu<br />
integendeel, beminnen zij eikander en zullen vereenigd<br />
worden ; zij zijn arm cn zullen worden<br />
voortgeholpen ; zij zijn eerlijke lieden en zullen<br />
het
T W E E G E L I E V E N . 189<br />
he: konnen blijven; want mijn vader heeft beloofd<br />
zorg te zullen dragen dat zij een beftaan krijgen.<br />
Hoe veel goeds hebt gij voor hun en voor ons<br />
door uwe infcbiklijkheid bewerkt, zonder nog te<br />
fpreken van de erkentenis die ik u deswegen fchul<br />
dig ben! Zoodanig , mijn vriend ! is het zeker<br />
gevolg der opofferingen welke men doet aan de<br />
deugd; zijn zij meestal moeilijk om te doen , het<br />
is altoos ftreelend dezelve gedaan te hebben, en<br />
men heeft nimmer iemand berouw zien hebben<br />
van eene goede daad.<br />
Ik twijfel zeer of gij mij ook niet, in navolging van<br />
de onaffcheidbare, de zedemeesteres zult noemen,<br />
cn het is waar dat ik hergeen ik zeg niet beter<br />
betrachte dan de lieden van dat beroep. Indien<br />
mijne leerredenen niet zoo goed als de hunne<br />
zijn, heb ik ten minfte het genoegen van te zien<br />
dat zij, niet gelijk die, in den wind geftrooid zijn.<br />
Ik ontveins het niet, mijn beminlijke vriend!<br />
ik wenschte wel bij uwe deugden er nog zoo veele<br />
te voegen, als eene dwaze liefde er mij heeft<br />
doen verliezen, en nu ik mij zelve niet meer ach<br />
ten kan , begeer ik mij nog in uw per foon hoog*<br />
achting toetcdragen. Van uwen kant is er niets<br />
anders nodig dan eene volmaakte liefde, en alles<br />
zal als van zelve komen. Met welk een genoegen<br />
moet gij onophoudelijk fchulden zien toenemen,<br />
die' de liefde aanneemt te betalen!<br />
Mijnfl
loo B R I E V E N V A N<br />
Mijne nicht heeft kennis van de gefprekken welken<br />
gij met haren vader ten opzichte van den Heer<br />
D'ORBE gehad hebt; zij is deswegen zoo gevoelig<br />
als of het mooglijk ware dat wij in de plichten<br />
der vriendfchap niet altoos aan haar fchuldig bleven.<br />
Hemel, mijn vriend! welk een gelukkig<br />
meisje ben ik! hoe zeer ben ik bemind, en hoe<br />
bekoorlijk is het voor mij zulks te zijn! vader,<br />
moeder, vrienden, minnaar, ik moge vrij alles<br />
wat mij omringt liefhebben, altoos vind ik mij<br />
voorgekomen of overtroffen. Het fchijnt dat alle<br />
de ftreelendfte aandoeningen der wereld zonder<br />
ophouden mijne ziel komen aandoen, en ik heb<br />
het verdriet van er niet meer dan eene te hebben<br />
ter volkomen genietinge van mijn geluk.<br />
Ik vergat u bericht te geven van een bezoek dat<br />
gij morgen ochtend te wachten hebt. Het is van'<br />
Mijlord BOMS TO N, die van Gcneve komt, alwaar<br />
hij zeven of acht maanden heeft doorgebracht. Hij<br />
zegt u te Sim gezien te hebben op zijne terugreis<br />
uit Italië. Hij vond u zeer droefgeestig,en fpreekt<br />
voor het overige omtrent u even zoo, als ik<br />
over u denk. Hij prees u gister zoo zeer en zoO<br />
recht ter fnede bij mijn vader,dat hij mij volkomen<br />
heeft overgehaald om hem op mijne beurt te<br />
prijzen. Indedaad, ik heb in zijne gefprekken verftand<br />
, geestigheid, vuur gevonden. Bij het vermelden<br />
van groote daden verheft zich zijne ftem<br />
en word zijn oog levendiger, gelijk het geval is<br />
I ' bij
T w E * G E L I E V E N . 191 !<br />
bij menfchen die in ftaat zijn omze. te bedrijven.<br />
Ook fpreekt hij met deelneming over onderwer<br />
pen van fmaak, onder anderen over de Italiaanfche<br />
Mufiek welke hij hemelhoog verheft; ik verbeeld<br />
de mij mijnen armen broeder nog te hooren. Voor<br />
het overige is hij in zijne gefprekken meer na-<br />
druklijk dan bevallig, en zeifs vind ik dat hij een<br />
weinig raauw van geest is f>). Vaarwel, mijn j<br />
vriend!<br />
X L V . B R I E F .<br />
Aan JULIA.<br />
Ik was nog Hechts met de tweede lezing van uwen<br />
brief bezig , wanneer Mijlord EDWARD BOMSTOM<br />
binnen trad. Hoe zou ik, u zoo veele andere<br />
zaaken te zeggen hebbende, er aan hebber, konnen<br />
denken, mijne JULIA! om U van hem te fpreken?<br />
Wanneer men aan elkander genoeg heeft, kan men<br />
dan aan eenen derden denken ? Ik ga u melden<br />
hetgeen ik van hem weet, terwijl gij dit fchijnt<br />
te verlangen.<br />
Den<br />
O) In het Fransen richc, een woord aan dat land<br />
eigen, hetgeen hier oneigenlijk genomen word. Het<br />
betekent eigenlijk eene oppervlakte die bij het aanra<br />
ken ruüw is, en welke eene onaangename huivering<br />
veroorzaakt wanneer men er de hand over ftrijkt, ge.<br />
lijk die van een harde borftel of van trijpt.
m B R I E V E N V A N<br />
Den berg Sampione overgetrokken zijnde, was hij<br />
te Sion gekomen om eene cbais intewachten welke<br />
men hem van Genevemw Bregentz brengen moest,<br />
en daar de werkloosheid de menfchen vrij gezellig<br />
maakt, zocht hij mij op. Wij maakten eene zoo<br />
naauwe kennis als een Engelschman, die uit zijnen<br />
aart niet zeer innemend is, maken kan met een<br />
zeer vooringenomen man , die de eenzaamheid<br />
zoekt. Ondertusfchen gevoelden wij dat wij<br />
overeendemming met elkander hadden; er is eene<br />
zekere zamendemming der zielen die zich in het<br />
eerde oogenblik doet bemerken , cn na verloop<br />
van acht dagen waren wij gemeenzame vrienden ,<br />
maar voor ons geheele leven, gelijk twee Franfchen<br />
dit zouden geweest zijn na verloop van acht<br />
uuren, voor zoo lang zij bij elkander bleven. Hij<br />
onderhield mij over zijne reizen, en wetende dat<br />
hij een Engelschman was, dacht ik dat hij mij zou<br />
bezig houden met gebouwen en fchilderijen,<br />
dan weldra zag ik met genoegen dat de fchilderdukken<br />
en overblijffelen der oudheid hem de beocfniug<br />
der zeden en der menfchen niet hadden doen<br />
verwaarlozen. Intusfchen fprak hij mij met veel<br />
oordeel over de fchoone konsten, fchoon zediglijk<br />
en zonder verwaandheid. Mij dacht dat hij cr met<br />
meer gevoel dan kunde over oordeelde, en meer<br />
naar de uitwerkfelen dan naar de regels, hetgeen<br />
mij in het denkbeeld bevestigde, dat hij eene gevoelige<br />
ziel nad. Voor de ltaliaanfche Mufiek<br />
fcheen hij mij toe even gelijk u, eene geestdrift<br />
te
T w s K G E L I E V E N . 195<br />
te hebben; hij lier ze mij zelfs hoeren; want hij<br />
heeft eenen Virtum bij zich, zijn Kamerdienaar<br />
fpeelt eene zeer goede Hooi, en hij zelfs middenmatig<br />
de Violoncel. Hij kipte voor mij verfcheidene<br />
(lukken , die gelijk hij beweerde , zeer op de<br />
hartstochten werkten, uit; maar het zij dan dat<br />
eene voor mij zoo nieuwe toonbuiging een meer<br />
geoefend oor verei
394 B R I E V E N v A IT<br />
zelve levendiger) zeer driftig is, maar te gelijk:<br />
deugdzaam en vast. Hij geeft zich uit voor een<br />
beminnaar van de Wijsgecrte, en van diezelfde<br />
grondbeginfelen waar over wij wel eens gefproken<br />
hebben. Dan in den grond, geloof ik dat hij is<br />
door zijn temperament het geen hij meent volgends<br />
de regelen van een leerftelfel te zijn, en het<br />
Stoïsch vernis waarmede bij zijne daden belegt,<br />
beftaat enkel in de partij, welke zijn hart hem heeft'<br />
doen nemen, optefieren door fchoone redeneeringen.<br />
Intusfchen heb ik met eeriig ongenoegen<br />
vernomen dat hij in Italië eenige moeilijkheden<br />
gehad en er meer dan één tweegevecht gehouden<br />
heeft.<br />
Ik weet niet wat gij ftroefs vindt in zijne manieren;<br />
zekerlijk zijn dezelve niet innemende,<br />
maar ik befpeur er toch niets terugftuitends in.<br />
Offchoon zijn eerfte voorkomen niet zoo open<br />
zij ais zijn charaéler, cn hij de kleene welvoeglijkheden<br />
verachte , laat hij echter niet na, zoö<br />
hét mij voorkomt, aangenaam in de verkeering<br />
te zijn. Mist hij die naauwgezette en omzichtige<br />
wellevendheid die zich enkel tot het uitwendige<br />
beparnt, en welke onze jonge Officieren ons uit<br />
Frankrijk medebrengen, hij bezit die der menschlijkheid,<br />
welke zich minder laat voorftaan van op<br />
den eerftcn blik van het oogde Handen en rangen<br />
te ondcricheiden, maar die in het algemeen alle<br />
menfshen hoogachting toedraagt. Zal ik het u<br />
voor
. T W E E G E L I E V E N . ig§<br />
voor de vuist zeggen ? Het gemis van bevalligheden<br />
is een gebrek dat de vrouwen nimmer vergeven,<br />
zelfs aan de verdiende niet, en Ikvwes dat<br />
JULIA éénmaal in haar léven eene vrouw geweest<br />
zij.<br />
Naardemaal ik thands aan den gan
xg6 B R I E V E N V A N<br />
tigde, niet in ftaat zijn voor ons in de Stad een»<br />
hut te vormen ? Hoor eens; men ftaat het huuwlijk<br />
van mijne FANCHON te voltrekken. Mijnvader,<br />
die geen vijand is van vrolijkheden en van<br />
toeftel, wil haar eene bruiloft geven welke<br />
wij allen zullen bijwooneh: deze bruiloft kan<br />
niet misfen vol van gewoel te zijn. Zomtijds<br />
wist de geheimhouding te midden der woelige<br />
vreugde en van het gedruisch der gastmalen haar<br />
dekkleed te fpreiden. Gij verftaat mij, mijn<br />
vriend! zou het niet aangenaam zijn in de vrucht<br />
van onze zorgen die genoegens weder te vinden<br />
welke zij ons gekost hebben?<br />
Gij beijvert •, dunkt mij, meer dan nodig is<br />
ter verdediging van Mijlord EDUARD, over wien<br />
ik er ver af ben van kwalijk te denken. Trouwends<br />
hoe zou ik eenen man beoordeelen dien ik<br />
flechts ééneil namiddag gezien heb, en hoe zoude<br />
gij zelve over hem oordeelen konnen uitecne kennis<br />
van etlijke dagen? Ik fpreek over hem niet dan<br />
gisfender wijze , en gij kunt weinig verder gevorderd<br />
zijn ; want de voorflagen die hij u gedaan<br />
heeft, zijn van die loslc aanbiedingen, waarmede<br />
eene houding van gezag, en de gemaklijkheid omze<br />
te ontduiken , de vreemdelingen zomtijds mild<br />
doet zijn. Dan ik herken hieruit uwe gewoone<br />
driftigheid, en hoe gij overhelt om bijkans op het<br />
eerfte gezicht voor of tegen de menfchen ingenomen<br />
te zijn. Ondertusfchen zullen wij op ons gemak
T W E E G E L I E V E N . 197<br />
mak de fchikkingen onderzoeken die hij U heeft:<br />
voorgeflagen. Begunftigt de liefde her ontwerp<br />
waarmede ik bezig ben, dan zullen er zich misfchien<br />
betere voor ons opdoen. O mijn goede<br />
vriend! het geduld is bitter, maar de vrucht daarvan<br />
is zoet!<br />
Om wedertekeeren tot uwen Engelschman,<br />
ik heb u gezegd dat hij mij fcheen eene groote en<br />
flerke ziel te bezitten, en meer fchranderheid<br />
dan bevalligheid van geest. Gij zegt nagenoeg<br />
hetzelfde,en vervolgends verwijt gij mij, in dien<br />
toon van manlijke meerderheid welken onze nederige<br />
aanbidders nooit afleggen, dat ik; éénmaal in<br />
mijn leven eene vrouw geweest ben , als of eene<br />
vrouw immer behoorde optehouden zulks te zijn?<br />
Herinnert gij u, dat wij nog eens, bij het lezen<br />
van de Republiek van PLATO, geredentwist hebben<br />
over dit onderwerp van het zedelijk verfchil<br />
der beide kunnen ? Ik volharde bij mijn toenmalig<br />
gevoelen, en kan mij nog geen gemeen toonbeeld<br />
van volmaaktheid voorfb lleu voor twee zoo<br />
verfchillende wezens. Het aanvallen en verdedigen<br />
, de ftourheid der mannen, de zedigheid der<br />
vrouwen, zijn geene onderlinge overeenkomften,<br />
gelijk uwe Wijsgeeren meenen, maar natuurlijke<br />
inftellingen waarvan men lichtlijk reden kan geven<br />
, en waaruit alle de overige zedelijke onderfcheidingen<br />
gemaklijk zijn afteleiden. Bovendien,<br />
daar de beflemming der natuur niet dezelfde is,<br />
N 3 moe-»
jp3 B R I E V E N VAN<br />
moeten de neigingen, de wijzen van befchouwen<br />
en gevoelen aan beide zijden naar hare oogmerken<br />
geregeld zijn, men moet niet dezelfde verkiezingen<br />
noch dezelfde ligchaamsgefteldheid hebben<br />
om de aarde te bebouwen , en om kinderen te<br />
zoogen. Eene hoogere geftalte, een fterker Hem,<br />
en krachtiger trekken fchijnen in geenerlei noodzaakiijk<br />
verband te Haan met het- geflacht; dan de<br />
uitwendige wijzingen kondigen het oogmerk des<br />
makers aan in de bepalingen van den geest. Eene<br />
volmaakte vrouw en een volmaakt man moeten<br />
elkander zoo min gelijken in ziel als in gelaat; die<br />
ijdele uabootfingen van Kunne zijn ten uiterften<br />
onredelijk; zij doen den wijzen lagchep, en de<br />
lie r<br />
de verdwijnen. Kortom, ik vind dat, indien<br />
men niet vijf en een halven voet lengte, eene bas-<br />
Item , en een baard aan de kin heeft, men zich<br />
geene moeite geven moet om een man te willen<br />
zijn.<br />
Zie eens hoe onbehendig de nfnranrs zijn in<br />
beledigingen! Gij le-'t mij eenen mi-Haf ten laste<br />
dien ik niet begaan heb, of dien gij zoo wel begaat<br />
als ik, en gij fchrijft denzelven toe aan een<br />
gebrek welk ik mij tot eene eere r ken. Wilt<br />
gij dat ik, oprechtheid met oprechtheid beandwoordende,<br />
u ronc-uit zegge,, wat ik van de uwe<br />
denk ? Ik yin 1 er niet anders in da> een fijner<br />
fooi- \in vlei,rij, om door deze fchijubare
T w K E GELIEVEN. 199<br />
dn gen te rechtvaardigen waarmede gij mij t'eiken<br />
reize overlaadt. Mijne voorgewende volmaaktheden<br />
verblinden u dermate, dat gij, om de verwijtingen<br />
te miskennen , welke gij u zelf heimdjk<br />
doet over uwe vooringenomenheid, het verftand<br />
niet hebt om eene gegronde befchuldiging tegen<br />
mij te vinden.<br />
Zeker, vermoei u niet om mij de waarheid te<br />
zeggen, dit zou u zeer kwalijk ter hand ftaanj<br />
zijn de oogen der liefde, hoe doordringend ook,<br />
jn ftaat gebreken te zien? Het is de reehtfehapene<br />
vriendfchap aan welke die taak voegt, en in dit<br />
ftuk is uwe leerling CLAARTTE honderdmaal geleerder<br />
dan 0ij. Ja, mijn vriend! prijs mij,<br />
bewonder mij, vind mij fchoon, bekoorlijk,<br />
volmaakt. Uwe loftuitingen bevallen mij zonder<br />
mij te misleiden, omdat ik zie dat zij de taal der<br />
dwaling zijn en niet die der valschheid, cn dat<br />
gij u zelve bedriegt, maar geen toeleg hebt om<br />
mij te bedriegen. O hoe beminlijk zijn de beguigchelingen<br />
der liefde! Hare vleierijen zijn in zekeren<br />
zin waarheden: het oordeel zwijgt, maar<br />
het hart fpreekt. De minnaar die volmaaktheden<br />
in ons roemt welke wij niet bezitten, ziet dezelve<br />
wezenlijk zoo als bij ze. afbeeld; hij liegt niet<br />
offchoon hij onwaarheden zegt; hij vleit zonder<br />
zich laag aanteftelien, en zonder geloof aan hem<br />
te liaan , kan men hem ten minste hoogachten.<br />
N4 Vk
ftCO B R I E V E N V A N<br />
Ik heb, niet zonder eenige popeling van bet<br />
bare, een voorfbel hooren doen om morgen avond<br />
twee Wijsgeeren ter maaltijd te hebben. De een<br />
is Mijlord EDUASD, de ander is een wijze wiens<br />
deftige ernst nu en dan een weinig in verwarring<br />
gebracht is aan de voeten een er jonge Scholier:<br />
zoudt gij hem niet kennen? Raad hem, bid ik u,<br />
dat hij morgen trachte het wijsgeerig decorum een<br />
weinig beter te bewaren dan hij gewoon is. Ik<br />
zal zorg dragen om het kleene fchepfel ook te<br />
waarfchuwen dat zij de oogen voor zich houde,<br />
en in de zijnen zoo weinig fraai zij als mooglijk»<br />
X L VII. B R I E F .<br />
Aan JULIA.<br />
2 oo, ondeugd! Is dat nu die omzichtigheid die<br />
gij mij beloofd hadt ? Is het op deze wijze dat<br />
gij mijn hart fpaart en uwe bevalligheden verbergt?<br />
Hoe veele overtredingen van uwe beloften f<br />
Inde eerde plaats uw kapfel;want gij hadt er geen,<br />
en gij weet wel dat gij nooit zoo gevaarlijk zijt als<br />
dan. Inde tweede plaats, uwe zoo zachte, zoo<br />
zedige houding, dermate gericht om alle uwe bevalligheden<br />
langzamerhand te doen in het oog<br />
vallen. Uw zeldzamer, meer overkgd, cn nog<br />
geestiger fpreken dan gewoonlijk, hetgeen onzer<br />
aller oplettendrieid vermeerderde, en het oor en<br />
hart
T W E E G E L I E V E N . 201<br />
hart ieder woord gretig deed opvangen. Dat lied<br />
hetgeen gij met eene zachte item neuriede , om<br />
nog meer aangenaamheid aan uw zingen te geven,<br />
en hetwelk, offchoon Fransen, aan Mijlord<br />
EDUARD zelve behaagde. Uw bedeesd gezicht,<br />
en uwe neergeflagene oogen, wier onverwachte<br />
blikken mij in eene onvermijdbare verwarring<br />
Horteden. Met één woord, dat, ik weet zelf niet<br />
wat ? onbefchrijflijke , betoverende, hetgeen gij<br />
fcheentaan uwe geheele perfoon te hebben medegedeeld<br />
om ieder een dol te maken, zonder zelfs<br />
den fchijn te hebben dat gij er aan dacht. Ik<br />
voor mij weet niet, hoe gij het aanvangt; maar<br />
indien dit uwe manier is van zoo weinig mooglijk<br />
fraai te zijn, moet ik u berichten dat men het op<br />
deze wijze veel meer is dan men het wezen moet,<br />
indien men wijze lieden bij zich wil hébben.<br />
Ik vrees er zeer voor dat de arme Engelfche<br />
Wijsgeer dien zelfden invloed een weinig gevoeld<br />
hebbe. Wijl wij allen nog zeer levendig waren,<br />
ftelde hij ons voor, na uwe nicht te hebben t'huisgebracht,<br />
om bij hem Mufiek te gaan maken en<br />
punch te drinken. Terwij! men zijne bedienden<br />
deed bijeenkomen, hield hij niet op ons van u te<br />
fpreken met een vuur dat mij onaangenaam was, en<br />
ik hoorde uwen lof uit zijnen mond niet met zoo<br />
veel genoegen als gij den mijnen gehoord hadt.<br />
Over het geheel erken ik dat ik niet gaarne heb<br />
dat iemand , behalven uwe nicht , mij van u<br />
N 5 fpreekt;
io% B R I E V E N v A Ï*<br />
fpreekt; mij dunkt dat ieder woord mij s T<br />
oor eer}<br />
gedeelte van mijn geheim of van mijne genoegens<br />
ben ofr, pn wat men er ook van zeggen moge , men,<br />
verraad daarbij een zoo vercacbr belang, of nen<br />
is zoo ver af van het geen ik gevoel, dat ik op<br />
dit Ituk niemand begeerte hooren dan mij zelve.<br />
Niet dat ik eene overhelling heb tot minne-<br />
ijver gelijk gij. Ik ken al te wel uwe ziel, ik<br />
heb waarboigen die mij zelfs niet toelaten uwe<br />
vcandering omtrent mij mooglijk te ftellen.<br />
Na uwe gegevene verzekeringen, zeg ik u geen<br />
woord meer over andere minnaars. Dan deze,<br />
JULIA! ..... aauriecmlijke voorwaarden<br />
de vooroordeeien van uwen vader ! Gij<br />
weet dat er mijn leven aan hangt; heb dus de goed<br />
heid van mij daaromtrent een woord te zeggen.<br />
Een woord van'JULIA, en ik ben gerust voor<br />
altoos.<br />
Ik heb den nacht doorgebracht met ïraliaanfche.<br />
Mufiek re hooren en te fpelen, want er kwamen<br />
dito's op de baan, cn ik heli het moeren wagen<br />
mijne partij daarin mede te maken. Ik durf u nog<br />
niet zeggen wat uitwerking zij op mij gedaan<br />
heeft ; ik vrees, ik vrees dat de indruk van de<br />
maaltijd van gister avond zich uirgeftrekt hebbe.<br />
tot het geen ik hoorde, en dat ik het uirwerkfcl<br />
van uwe misleidingen genomen heb voor de<br />
bekooiing der Mufiek. Waarom zou dezelfde oor<br />
zaak a
T W E E G E L I E V E N . £03<br />
zaak, dieze te Sion verveelend voor mij deed<br />
ziju, mij hier in een omgekeerd geval dezelve niet<br />
aangenaam konnen maken? Zijr gij nier de eerde<br />
bronwel van alle de aandoeningen mijner ziel, en<br />
ben ik befcand tegen de bedriegerijen van uwe<br />
jtoyerkonst? Indien wezenlijk de Mufiek deze betovering<br />
had veroorzaakt, zou zij gewerkt hebben<br />
op allen die dezelve hoorden. Maar terwijl<br />
deze Zangftukken mij opgetogen hielden, fliep de<br />
Heer B'ORBE gerust in een armff.oel,en te midden<br />
mijner vervoeringen vraagde hij, in de plaats van<br />
eenige toejuigching te geven , alleenlijk of uwe<br />
nicht het Italiaansch verftond.<br />
Dit alles zal zich morgen wel nader ophelderen;<br />
want heden avond hebben wij eene nieuwe bijeenkomst<br />
voor de Mufiek. Mijlord wil een volkomen<br />
Concert maken, en heeft van LAUS ANNE<br />
een t ,r<br />
eeden violist ontboden, die hij zegt dat vrij<br />
bekwaam is. ik zil van mijnen kant Franfche<br />
Tooneelftukkcnen Cantates medebrengen; en wij<br />
zullen eens zien.<br />
t'Huiskomende verviel ik in eene bedwelming,<br />
veroorzaakt door mijne ongefchïktfaeid om<br />
te weken , dan die onder het fchrijven aan. u<br />
verdwenen is. Ik moet evenwel trachten eenige<br />
uureri ;e flapen. Koom bij mij, mijne lieve vriendin<br />
! verlaat mij niet gedurende mijnen flaap;<br />
maar het zij uw beeld dien ontruste of' begun-<br />
Itige,
ac-4 B R I E V E N V A N<br />
ftige, het zij mij hetzelve de bruiloft van<br />
F AN cii oN voorfhelle ot niet , één ftreelend<br />
oogenblik dat mij niet ontgaan kan, en welk het<br />
mij belooft, is het gevoel van mijn geluk bij de<br />
ontwaking.<br />
X L V 111. B R I E F .<br />
Aan JULIA.<br />
Ach! mijne JULIA! wat heb ik gehoord? welke<br />
treffende tonen! welk eene Mufiek? welke<br />
eene bekoorlijke bron van aandoeningen en genoegens?<br />
verzuim geen oogenblik, verzamel zorgvuldig<br />
uwe Operus, uwe Cantate's, al uwe Franfche<br />
Mufiek; maak een groot frisch brandend<br />
vuur, werp er al dit ontuig in, en blaas het<br />
fterk aan, opdat zoo veel ijs daarin ten minden<br />
éénmaal konne branden en warmte van zich geven.<br />
Breng dit zoen-offer aan den God der fmaak, om<br />
uwe en mijne misdaad te boeten , dewijl wij uwe<br />
Item*tot dit ftomme psalmgezang misbruikt, en<br />
zoo langen tijd een geraas dat enkel de ooren<br />
verdooft, voor de taal van het hart genomen hebben.<br />
O hoe zeer had uw waardige broeder gelijk!<br />
In welk eene vreemde dwaling heb ik tot<br />
hiertoe geleefd omtrent de voordbrengfelen dezer<br />
innemende kon>t ? Ik gevoelde hare geringe uitwerking,<br />
en fchreef die toe aan hare zwakheid.<br />
Ik
T w K E G E L I E V E N . 205<br />
Ik zeide, de Mufiek is flechts eene ijdele klank<br />
die het oor kan ftreelen, maar die nier dan van<br />
ter zijde en voor een oogenblik op de ziel werkt.<br />
De indruk der accoorden is louter werktuiglijk en<br />
natuurkundig; wat heeft dezelve met het gevoel<br />
te maken, en waarom zou ik verwachten moeten<br />
levendiger te zullen getroffen zijn door eene fchoone<br />
zamenfcemming van klanken , dan door eene<br />
fraaie fchakeering van kouleuren ? Ik bemerkte in<br />
de tonen der welluidendheid, toegepast op die der<br />
taal , niet dat machtig en bedekt verband der<br />
hartstochten met de klanken: ik zag niet dat<br />
de nabootüng der verschillende tonen, weike de<br />
aandi leningen aan de fprekeride ftem mededeelen,<br />
der zingende ftem wederkeerig het vermogen bijzet<br />
om de harten re roeren , en dat het fterk<br />
tafereel der gemoedsbewegingen van hem die zich<br />
laat hooren , eigenlijk dat geen is wat hen die<br />
toeluisteren bekoort.<br />
Dit deed mij de Zanger van Mijlord opmerken,<br />
die. offchoon hij een Mufikant is, riogtba da<br />
te gelijk vrij wel over zijne konst fpreekt. De<br />
zam 11 [temming {harmonie), zeide hij mij, is<br />
niet meer dan een aftelegen bijvoegfel in de<br />
nabootfende Mufiek; eigenlijk gezegd is er in da<br />
fearmonie geenerlei beginfel van nabootfing. Zij<br />
verzekert, wel is waar, de toonheffingen (/'«tonationf);<br />
zij draagt getuigenis van derzei ver<br />
juistheid, en zet, door de toonbuigingen (modw<br />
lat toni ~)
ao
T W E E G E L I E V E N . 207<br />
Êelve met geweld te willen achterhalen zijn zij<br />
daaromtrent niet kiesch meer, zij öndericheiden<br />
niet langer welke dingen uitwerking doen ,<br />
zij doen niets meer dan de Muliek vol maken,<br />
zij bederven hun gehoor, en zijn niet aandoenlijk<br />
meer dan voor het geraas; IOÖ dat de lchoonfte<br />
ftem bij hun die is wel'e het fterkfte zingt.<br />
Ook hebben zij, bij gebrék van eene eigene manier,<br />
nimmer iéts ander'! gedaan, dan or> eenen<br />
loggen trant en van verre onze mees~erft 1 kfcftii<br />
navolgen, cn zedert hunnen of liever on/. • 11 beroemden<br />
LUI.LI, die de Opera's waarvan Italië<br />
leeds v l was in zijnen tijd, flechts nabodtfte #><br />
heeft men hen altoos met eene verachtering<br />
van dertig >f veertig jaaren zien overnemen,<br />
onze oude meesters bederven, en omtrent zoo<br />
met onze Mufiek handelen als andere volken<br />
met hunne moues djen. Wanneer zij zich beroemen<br />
op hunne lieujens, fp.eken zij hun eigen<br />
vonnis uit ; zo zij ftukken van gevoel wisten<br />
te zingen, zouden zij er geene zingen van vernuft;<br />
maar wijl hunne Mufiek geene uitdrukking<br />
heeft, is zij meer gefchikt voor liedjens nan «oor<br />
Opera's, en naardien de onze enkel hartstochtlijk;<br />
is. fchikt zij zich beter voor Opera's dan<br />
voor liedjens.<br />
Na dat hij vervolgends eenige Italiaanfche tooöeelen<br />
zonder zang voor mij had opgefieden,<br />
deed
aoS B R I E V E N V A K<br />
deed hij mij gevoelen het verband der Mufiek<br />
met de fpraak in het recitatif, met het gevoel<br />
in de Aria's, en over het geheel de kracht welke<br />
e ne naauwkeurige maat en de keus der<br />
accoorden aan de uitdrukking geeft. Eindelijk,<br />
na bij de kennis die ik van de taal heb, het<br />
beste denkbeeld mij mooglijk verkregen te hebben<br />
van den redeneerenden en hartstochtlijken<br />
toon, dac is te zeggen van de konst om tot het<br />
oor en tot het hart te fpreken in eene taal<br />
zonder woorden te uiten , zette ik mij om die<br />
betoverende Mufiek aantehooren, en weldra<br />
bemerk'e ik uit de aandoeningen welke zij mij<br />
veroorzaakte , dat deze konst een grooter vermogen<br />
had dan ik mij had voorgefteld. Ik weet<br />
niet welk eene {tredende gewaarwording mij<br />
ongevoelig overmeesterde. Het was niet meer<br />
eene ijdele opvolging van klanken, gelijk in onze<br />
verhalende zangen ( recits). Bij elke uitdrukking<br />
ontftond er eenig be
T W E E G E L I E V E N . 209<br />
verlichting, dat ik niets gewaar werd, noch van<br />
die lompe vallen (cadences), noch van die moeilijke<br />
pogingen der item, noch van die belemmering welke<br />
eene tegenftrijdigaeid van zang en maat bij ons den<br />
toonkonster.aar veroorzaakt, die , nimmer konnende<br />
zamenfl:emmen,den aanhoorer weinig minder<br />
lastig vallen dan den geenen die de Mufiek uitvoert.<br />
Dan toen men , na eene reeks van vermaaklijke<br />
Jtia's, aan die groote aandoenlijke Hukken<br />
kwam, die de verwarring der hevige hartstochten<br />
weten te verwekken en voortefiellen, verloor ik<br />
ieder oogenbik het denkbeeld van Mufiek , van<br />
zang, van nabootfing; ik verbeeldde mij de flem<br />
te hooren der fmarte, der woede, der wanhoop<br />
zelve; ik waande moeders in traanen gedompeld ,<br />
verradene gelieven, woedende tirannen te zien ,<br />
en door de gemoedsbeweegingen welke ik ondervinden<br />
moest, had ik moeite van op mijne plaats<br />
te blijven. Ik ontdekte toen waarom die zelfde<br />
Mufiek die mij tg vooren verveeld had, mij nu tot<br />
vervoercns toe in beweging bracht: ik had naamlijk<br />
begonnen dezelve te bevatten, en zoo dra zij op<br />
mij werken kon , werkte zij met al haar vermogen.<br />
Neen, JULIA! foortgelijke indrukken duld men<br />
niet ten halve ; zij zijn of bij uitftek hevig of geheel<br />
nicts,maar nooit zijn zij zwak of midden matig;<br />
men moet ongevoelig blijven of zich overmatig<br />
laten aandoen; de Mufiek is of het ijdel geraas<br />
cener taal welke men niet verfhat, of het is eene<br />
I. DEEL. O he«
CIO B R I E V E N TAN<br />
hevige bruifchirrg van gevoel die u wegfleépt,'<br />
en waar aan het niet mooglijk is tegenftand te<br />
bieden.<br />
Ik had flechts één ongenoegen, maar het geeri<br />
mij beftendig bijbleef; het beftond daarin, dat een<br />
ander dan gij geluiden vormde , waarvan ik dermate<br />
getroffen was, en dat ik de tederfte uitdrukkingen<br />
der liefde hoorde voordkomen uit den mond van<br />
een gemeenen CaJIraat. O mijne JULIA! zijn<br />
wij niet bevoegd om aanfpraak te maken op alles<br />
wat betrekking heeft tot her gevoel ? Wie zal<br />
beter dan wij gevoelen en uitdrukken, het geen<br />
eene vertederde ziel zeggen en voelen moet? Wie<br />
zal in ftaat zijn op een beweeglijker toon het cor<br />
mid, her idolö amato (*) uittefpreken? O! hoe<br />
veel nadruk zal het hart aan de konst bijzetten,<br />
wanneer wij immer een dier twee bekoorlijke<br />
Duètten zamen zingen, die zulke ftreelende traanen<br />
doen vloeien! Ik bezweer u in de eerfte plaats<br />
om eene proeve Van deze Mufiek te hooren, het<br />
zij aan uw huis , of bij de onaffcheidbare. Mijlord<br />
zal, indien gij wilt, al zijn volk medebrengen , en<br />
ik ben verzekerd dat, bij een zoo gevoelig zintuiglijk<br />
geftel als het uwe, en bij uwe meerdere kennis<br />
van<br />
C * ) Dat is : Mijn hartjen ! en geliefde Jfgod I lis*-<br />
liaanfehc fpreekwijzen.<br />
Aant, des VERT.
T W E E G E L I E V E N ai*<br />
van de Italiaanfthe uitfpraak als ik had, ééne enkele<br />
zitting genoegzaam zal zijn om u zoo verte<br />
brengen als ik ben, en u te doen deelen in miine<br />
verrukking. In de tweede plaats ftel ik u voo~ en<br />
bid ik u, dat gij u van bet verblijf van den virtuoos<br />
bedient, om les van hem te nemen, gelijk<br />
ik zedert dezen iriorgeri begonnen heb te doen.<br />
Zijne manier van onderwijzen is eenvouwig, duid.<br />
lijk, en beftaat meer in oefening dan in gefprekken<br />
; hij zegt niet wat men doen moet, hij doet<br />
het voor, en ook in dit geval,' gelijk in veele anderen,<br />
vermag het voorbeeld meer dan de les. Ik<br />
befpeur reeds dat hét alleenlijk daarop aankomt,<br />
Om zich aan de maat te gewennen, dezelve wel<br />
te voelen , naauwkeurig in uitdrukking en verdeeling<br />
te zijn, de geluiden niet te verheffen maar<br />
gelijkmatig doortehouderi, éindelijk, om aan de<br />
ftem de uitvallen en al den Franfchen opfchik té<br />
benemen, indien men dezelve juist, uitdrukkend s<br />
en buigzaam wil doen zijn; de uwe, die natuurlijk<br />
zoo beweeglijk en zoo zacht is, zal dezen nieuwen<br />
plooi gemaklijk aanneemen ; gij zult weldradoor<br />
uwe' aandoenlijkheid de kracht en levendigheid<br />
van dien toon treffen die de Italiaanfché<br />
Mufiek bezielt,<br />
KI cantar che neW anima fi fente<br />
Laas<br />
(5) Dat is: Uien zang dien men in de ziel geluaar<br />
èierd.<br />
O 2<br />
Aant. des V E R ' J ,
-«s B R I E V E N VAN<br />
Laat dan dien verveelenden en ellendigen<br />
Franfchen zang vaaren, welke meer gelijkt naar<br />
het gefchreeuw van iemand die coliekpijuen heeft,<br />
dan naar de vervoering der hartstochten. Leer<br />
die godlijke klanken vormen welke het gevoel ons<br />
inftort, die uwer ftem , uw hart alleen waardig<br />
zijn, en welke fteeds het vermogen met zich voeren<br />
van aandoenlijke Characfers te bekooren ea<br />
te ontvlammen.<br />
X L I X. B R I E F .<br />
Van JULIA»<br />
O ij weet, mijn Vriend! dat ik niet aan u kan<br />
Ichrijven dan deelswijze, en altoos met gevaar<br />
van overlopen te worden. In de onmooglijkheid dus<br />
van lange brieven te vervaardigen,bepaal ik mij tot<br />
hetbeandwoorden van hetgeen meest wezenlijks ia<br />
de uwen voorkomt, of om aantevullen hetgeen ik<br />
u niet heb konnen zeggen in gefprekken, die niet<br />
minder ter fteel zijn bij monde dan in gefchrift.<br />
Dit zal ik thands vooral doen, daar een paar worden<br />
betreklijk Mijlord ED UARD mij het overige<br />
van uwen brief doen vergeten.<br />
Mijn Vriend! gij vreest van mij te verliezen,<br />
en gij fpreekt mij van liedjens! eene fchoone flof<br />
tot krakeelen tusfehen gelieven die zich minder<br />
wel
T W E E G E L I E V E N . 213<br />
wel verftonden dan wij! Neen waarlijk, gij zijt<br />
niet jaloersch, dit kan m.'ii wel zien; maar voor<br />
ditmaal zal ik zelve niet jaloersch wezen, want ik<br />
heb uwe ziel doorgrond, en ik befpeur niet dan<br />
uw goed vertrouwen, waai anderen mcenen zon*<br />
den uwe koelheid te bemerken. O hoe zoet en<br />
bekoorlijk is die gerustheid welke ontflaat uit hen<br />
gevoel eener volmaakte hartsvereeniging! Het is<br />
daardoor, ik weet het, dat gij van uw eigen hart<br />
een goed getuigenis voor het mijne ontleent; het<br />
ic daardoor ook dat mijn hart u vrijfpreekt, en ik<br />
zou denken dat gij veel minder verliefd waart indien<br />
ik u meer in verlegenheid zag.<br />
Ik weet niet en wil niet weten of Mijlord<br />
EDUARD eenige meerdere oplettendheid voor mij<br />
heeft, dan alle mannen hebben voor lieden van<br />
mijne jaaren; wij fpreken thands niet over zijne<br />
gevoelens, maar over die van mijnen vader en van<br />
mijzelve; zij zijn even zoo eenflemmig ten zijnen"<br />
opzichte als ten aanzien der gewaande minnaars,<br />
waarvan gij zegt dat gij niets zeggen zult ( § ).<br />
Indien zijne en hunne afwijzing voor uwe rust<br />
voldoende zijn , wees dan gerust. Welk eene<br />
eer ons ook het aanzoek van eenen man van zijnen<br />
rang mocht hebben aangedaan, nimmer zal<br />
JULIA D'ETANCE, noch met hare noch met hares<br />
vaders toeftemming , LADIJ BOHSÏON word.en.<br />
Hierop kunt gij zeker ftaat maken.<br />
Ge-<br />
(S) Zie XLVII. Brief, bi. «02.<br />
O 3
aT4 B R I E V E N V A K<br />
Geloof echter niet, dat er iets van dien aart<br />
gaande geweest zij met Mijlord EDUARD; ik ben<br />
verzekerd, dat gij de eenige zijt van ons vieren,<br />
die zelfs vermoeden kunt, dat hij eenige genegenheid<br />
voor mij zoude hebben. Hoe dit ook zij ?<br />
ik weet ten dezen opzichte mijnes vaders wil,<br />
zonder dat hij er tegen mij of iemand anders van<br />
gefproken heeft, en ik kon er niet beter van onderricht<br />
zijn al had hij mij dezelve Heilig te kennen<br />
gegeven. Genoeg gezegd om uwe ongerustheid te<br />
bedaaren , dat is te zeggen zoo veel gij er van<br />
weten moet. Het overige zou van uwe zijde<br />
een voorwerp van loutere nieuwsgierigheid zijn,<br />
en gij weet dat ik befloten heb dezelve niet te<br />
voldoen. Gij moogt mij vrij deze omzichtigheid<br />
verwijten, en beweeren dat dezelve niet te<br />
pas komt bij .de vereeniging onzer belangen. Had<br />
ik dezelve altoos in acht genomen, zij zou thands<br />
minder noodzaaklijk voor mij zijn. Indien ikuniet<br />
pnvoorzichtigiijk opening gegeven had van een ge«<br />
fprek mijnes vaders, gij zoudt u te Meilkrie niet<br />
hebben wezen bedroeven; gij zcudt mij dien brief<br />
niet gefchreven hebben die mij bedorven heeft;<br />
ik zou thands onfchuldig leven cn nog dingen<br />
konnen naar het geluk. Oordeel uit het geen ééne<br />
enkele onvoorzichtigheid mij kost, van de vrees<br />
die ik hebben moet om er meer te begaan! Gij<br />
hebt te veel drifts; om voorzichtig te zijn ; eer<br />
zoudt gij uwe hartstochten overwinnen konnen,<br />
dan se ontveinzen. De minfte vrees zou u woedend
T W E E G E L I E V E N . 215<br />
dend maken; en op den minden gundigen 1'chijn<br />
zoudt gij aan niets meer twijfelen! Men zou alle<br />
onze geheimen in uwe ziel lezen , en gij zoudt<br />
door verregaanden ijver den goeden uitflag mijner<br />
pogingen ten éénemaal verijdelen. Laat daarom<br />
de zorgen der liefde voor mij, en behoud gij er<br />
flechts de geneugten van. Is deze verdeeling u<br />
zoo lastig, en bezeft gij niet oat gij tot ons geluk<br />
niets vermoogt dan alleen, dat gij daar aan geene<br />
hindernis toebrengt?<br />
Helaas! wat zullen mij deze te laat genomene<br />
voorzorgen in de toekomst baten ? Is bet tijd inde<br />
diepte van den afgrond om zijne treden vasttezetten<br />
, of om zich te hoeden voor rampen<br />
wanneer men er zich werklijk van gedrukt voelt?<br />
Ach! ellendig meisje! het voegt u wel van geluk<br />
te fpreken! Kan dat immer huisvesten , waar de<br />
fchaamte en het zelfsverwijt heerfchen? God!<br />
•welk een wreede toedand, noch zijne misdaad te<br />
konnen dulden, noch daarvan berouw te konnen<br />
bebben; van duizend vrezen omringd, door duizend<br />
ijdele verwachtingen misleid te zijn, en zelfs<br />
de verfchriklijke kalmte der wanhoop niet te genieten<br />
'. Ik hang voordaan enkel van de genade<br />
van het noodlot af. De zaak daar het op aankomt,<br />
is nu geene deugd meer, maar fortuin en<br />
omzichtigheid, en het is niet te doen om eene<br />
liefde it teblusfchen die zoo lang als mijn leven<br />
duuren moet, maar om dezelve oniehuldig te doen<br />
Q 4 ïfj
516 B R I E V E N VAN<br />
zijn, of als eene misdadige te fterven. Bereken<br />
deze gefteldheid, mijn vriend! en oordeel of gij<br />
u verlaten kunt op mijnen vuurigen ijver ?<br />
E. B R I E F .<br />
Van JULIA.<br />
Ik heb u gister, toen ik van u afging, de reden<br />
niet willen zeggen van die droefheid welke gij mij<br />
verweet, omdat gij niet gefchikt waart om mij<br />
aantehooren. Ondanks mijne afkeerigheid van<br />
alle uitleggingen , ben ik u deze Verfchiddigd dewijl<br />
ik ze u beloofd heb, en ik ga mij daarvan<br />
kwijten.<br />
Ik weet niet of gij u herinnert de vreemde gefprekken<br />
welke gij gister avond tegen mij gehouden<br />
hebt, en de bewegingen waarmede gij die vergezelde;<br />
wat mij betreft, nooit kan ik dezelven<br />
fpoedig genoeg voor uwe eer en voor mijne eigene<br />
rust vergeten , en ongelukkig ben ik er te zeer<br />
van verontwaardigd om dit gemaklijk te konnen<br />
doen. Soortgelijke uitdrukkingen hadden zomtijds<br />
mijn oor gekwetst in het voorbijgaan der haven -<br />
dan ik dacht niet, dat zij ooit konden vocrdkomen<br />
uit den mond van een ordentlijk man; ik<br />
hen ten minste wel verzekerd, dat zij nimmer<br />
plaats vonden in het woordenboek der beminnen-<br />
dciJï
T W E E G E L I E V E N . 217<br />
den, en ik was zeer verre van te denken dat zij<br />
tasfchen u en mij konden te pas komen. Hemel!<br />
welk eene liefde is de uwe, indien zij zich op<br />
deze wijzede genoegens vermeerdert! Gij kwaamt,<br />
het is waar, van eene langdurige maaltijd af, en<br />
ik begrijp wel dat men in dit land de buitenfporigheden<br />
verfchoonen moet welke daarbij konnen plaats<br />
hebben: het is ook om die reden dat ik er u van<br />
fpreek. Zijt verzekerd dat zo gij mij in eene zamenkomst<br />
tusfchen ons beiden in koelen moede<br />
dus behandeld hadt,deze de laatfte van ons leven<br />
zou geweest zijn.<br />
Het geen mij ondertusfchen bekommert om uwen<br />
wil, is dat het gedrag van een man door den<br />
wijn verhit gewoonlijk het uitwerkfel is van 't<br />
geen op andere tijden in zijn hart omgaat! Moet<br />
ik geloven dat gij in eene omftandigbeid waarin<br />
men niets ontveinst, u vertoond hebt zoodanig als<br />
gij wezenlijk zijt? Wat zou er van .mij worden,<br />
indien gij nuchteren zijnde dacht gelijk gij gister<br />
avond fpraakt? Eer ik zulk eene minachting verdroeg,<br />
zou ik liever wenfehen een zoo onbelchoft'<br />
vuur uittedooven, en eenen minnaar te verliezen,<br />
die zoo kwalijk wetende zijne minnares te eerbiedigen<br />
, zoo weinig hare hoogachting verdienen<br />
zou. Zeg mij, gij die de gevoelens der betaamlijkheid<br />
bemindet,- zoudt gij in die heilloze dwaling<br />
vervallen zijn dat eene gelukkige liefde de zedigheid<br />
niet langer te ontzien heeft, en dat men<br />
O S geen
»8 B R I E V E N V A N<br />
geenen eerbied meerverfchuldigd is aan voorwerpen<br />
wier ftrengheid men niet meer heeft te duchten ?<br />
Ach ! indien gij altijd zoo gedacht hadt, zoudt gij<br />
piinder te vrezen geweest, en ik niet zoo ongelukkig<br />
zijn! Bedrieg u niet, mijn vriend! niets<br />
is voor waarlijk beminnenden zoo gevaarlijk als de<br />
vooroordeelen der wereld; veele lieden fpreken<br />
van liefde, en zoo weinigen kennen dezelve,<br />
dat het grootfte deel in de plaats van hare zuivere<br />
en lieflijke wetten, de lage grondregelen eener<br />
verachtlijke gemeenfchap omhelst, die weldra<br />
door zich zelve verzadigd toevlucht neemt tot<br />
de monfters der verbeelding, en zich bederft om<br />
zich ftaande te houden,<br />
Ik weet niet of ik mij bedriege; maar mij dunkt<br />
dat de waare liefde de kuischste van alle verbindtenisien<br />
is. Het is deze, het is haar godlijke gloed,<br />
welke onze natuurlijke neigingen weet te zuiveren<br />
, door dezelve tot een enkel voorwerp te bepalen;<br />
zij is het die ons aan de verzoekingen ontrukt,<br />
en die ten wege brengt, dat uitgenomen dit<br />
éénig voorwerp , eene geheele Sexe niets meer<br />
is voor de andere. Voor eene gewoone vrouw is<br />
ieder man altijd een man ; maar voor haar wier<br />
hart bemint, beftaat er geen man dan haar minnaar.<br />
Wat zeg ik? Is een minnaar niet meer dan -een<br />
man ? O ! hoe veel verhevener wezen is hij •<br />
Er beftaat geen man voor de vrouw die bemint:<br />
want haar -mimiaar is meer, alle de anderen zijn<br />
©in-
s w E E G E L I E V E N . e.19<br />
jainder; zij en hij zijn de eenigen in hunne foort,<br />
Zij begeeren niet maar zij beminnen ; hun hart<br />
volgt de zinnen nier, her beituurtze; het bedekt<br />
jderzelver dwalingen met een bevallig dekkleed.<br />
Neen, er is niets oneerbaars dan de losbandigheid<br />
en hare onhebbelijke taal. De waare liefde, altoos<br />
zedig, ontweldigt niet met (tamheid hare<br />
gunsten ; zij rooft die met fchroomvalligheid,<br />
De geheimhouding, de ftilzwijgendheid, de vreesachtige<br />
fchaamte verfijnen en verbergen hare aan-r<br />
genaame vervoeringen; de betaamlijkheid en eerbaarheid<br />
vergezellen haar zelfs in den fchoot der<br />
wellust, en zij alleen weet alles intewilligen aan<br />
de begeerten, zonder iets aan de zedigheid te ontnemen.<br />
Ach! zeg mij! gij die de waare vermaken<br />
kendet, hoe zou toch eene lompe onbefchaamdheid<br />
met dezelven konnen gepaard gaan?<br />
Hoe zou deze niet al het bedwelmende, al het bekoorlijke<br />
daarvan verbannen? Hoe niet dat beeld<br />
yan volmaaktheid helmetten, onder hetwelk men<br />
zich het geliefd voorwerp zoo gaarne ter befchouwing<br />
voorfteit ? Geloof mij, mijn vriend ! de<br />
losbandigheid en de liefde zouden bij geene<br />
mooglijkheid konnen zamen woonen, zij konnen<br />
zelfs elkanders plaats niet vervullen. Het hart alleen<br />
vormt het waar geluk wanneer men elkander bemint,<br />
en niets is in ftaat dat te vergoeden zoo dra men<br />
ophoud zich te beminnen.<br />
Maar indien gij al eens ongelukkig genoeg waart<br />
om
ÏÏO B R I E V E N V A N<br />
om fmaak tc vinden in deze onbetaamüjke taal,<br />
hoe hebt gij toch konnen beiluiten u daarvan zoo<br />
zeer ten onpas te bedienen, en bij haar die u dierbaar<br />
is, eenen toon en manieren aantenernen ,<br />
welke aan een man van eer zelfs onbekend moeten<br />
zijn ? Zints wanneer is het een genoegen te bedroeven<br />
de geene die men bemint; en welk een<br />
barbaarfche wellust is het, die vermaak vind in het<br />
genot der kwellingen van een ander? Ik heb niet<br />
vergeten dat ik het recht verloren heb van ontzien<br />
te worden; maar zo ik dit immer vergar, voegt<br />
het u dan mij daaraan te herinneren? Voegt het<br />
de oorzaak van mijnen misftap de fbraf er van te<br />
verzwaren? Het zou hem eerder voegen mij daarover<br />
te vertroosten. De geheele wereld heeft<br />
recht om mij te verfmaden, behalven gij. Gij zijt<br />
mij de vergoeding fchuldig van die vernedering<br />
waartoe gij mij gebracht hebt, en zoo veele traanen<br />
, over mijne zwakheid geftort , verdienden<br />
dat gij mij dezelve minder hard deedt gevoelen.<br />
ik ben noch wijsneuzig noch verwaand. Helaas!<br />
hoe ver ben ik daarvan verwijderd, ik, die niet<br />
eens wijs heb weten te zijn! Gij weet genoeg,<br />
ondankbare! of dit teder hart in ftaat zij iets<br />
aan de liefde te weigeren ? Maar hetgeen het<br />
daaraan afftaat, wil het ten minfte niet afftaan dan<br />
alleen aan haar, en gij hebt mij al te wel heure<br />
taal geleerd,om er eene in derzelver plaats te konnen<br />
ftellen, die zoo veel verfchilt, Vetongelijkingen,<br />
flagen, zouden mij minder beledigen dan<br />
foorr.-
T W K E G E L I E V E N . sa*<br />
foortgelijke liefkozingen. Zie af van JULIA, of<br />
weet hare achting te verdienen. Ik heb het u reeds<br />
gezegd, ik ken geene liefde zonder zedigheid, en<br />
zo het mij kostte de uwe te moeten derven, het<br />
zou mij nog meer kosten dezelve tot dien prijs<br />
te behouden.<br />
Ik had nog veel over dit zelfde onderwerp te<br />
zeggen; doch ik moet dezen brief eindigen en Hel<br />
zulks uit tot eene andere gelegenheid. Merk intusfchen<br />
op het gevolg uwer valfche grondregelen<br />
omtrent het onmatig gebruik der wijn. Uw hart,<br />
des ben ik wel verzekerd, is niet fchuldig. Niettemin<br />
hebt gij het mijne gekwetst, en zonder te<br />
weten wat gij deedt, bedroefde gij als met opzet<br />
dat al te licht verontrust hart, voor het welk niets<br />
onverfchülig is, dat hetzelve van uwent wege<br />
ontmoet.<br />
LI. B R I E F .<br />
Andwoord.<br />
E r is geen ééne regel in uwen brief die niet mijra<br />
bloed doet ftollen , en na dien twintigmaal herlezen<br />
te hebben, kan ik ter naauwer nood geloven<br />
, dat dezelve aan mij gericht is. Wie, ik?<br />
ik zou JULIA beledigd bebben ? ik zou hare be.<br />
valligheden hebben ontheiligd? Zij, aan welke ik<br />
iedez
aaa ÊRIEVËN V A Ü<br />
ieder oogenblik mijnes levens aanbiddingen totwijde,<br />
zou ten doel geftaan hebben aan mijne beledigingen?<br />
Neen, duizendmaal zou ik mij zelf<br />
het haft doorboord hebben eer zulk een wreed<br />
opzet daarin opgekomen ware. Ach! hoe weinig kent<br />
gij dat haft dat u aanbid! dat hart hetwelk zich voor'<br />
elk uwer treden vliegends nederwerpt! dat hart<br />
hetgeen wenfchen zou nieuwe eerbetoningen, aan<br />
fbrvelingen onbekend, voor u uittevinden! Hoe<br />
weinig kent gij dat hart JULIA! indien gij het<br />
befchuldigt van voor u dat gewoon en algemeen 7<br />
Ontzag niet te voeden', welkeen dagelijksch minnaar<br />
zelfs voor zijn meisjen zoude hebben! Ik<br />
verbeelde mij dat ik noch' onbefchaamd noch onbefchoft<br />
ben ; ik haat ohbetaamlijke gefprekken, en<br />
kwam nooit van mijn leven op plaatfen waar mera<br />
die leert voeren. Maar, dat ik het na u herhale j<br />
dat ik de waardij uwer billijke verontwaardiging<br />
verhooge,- offchoon ik de gemeende der Vervelingen<br />
ware, offchoon ik mijne vroegere jaaren in ds<br />
ongebondenheid had doorgebracht, en fchoon de<br />
trek naar fchandelijke vermaken plaats kon vinden<br />
in een hart waarin gij heerscht, ei! zeg mij, JU<br />
LIA ! Engel des hemels! zeg mij hoe zou ik bij n<br />
voor den dag durven komen met eene onbefchaamdheid,<br />
welke men niet kan hebben dan bij dezulke<br />
die ze beminnen?' Ach, neen! het is niet mooglijk<br />
! Eén enkele blik uwer oogen zou mijnen mond<br />
gefnoerd en mijn hart gezuiverd hebben. De liefde<br />
zou mijne ongeregelde begeerten bedekt hebben
T W E E G E L I E V E N . ai§<br />
met de bekoorlijkheden uwer zed ;<br />
gheid j zij zou<br />
deze hebben overwonnen zonder dezelve te beledigen.,<br />
en onder de zachte zamenfmelting onzer<br />
zielen, zou derzelver bedwelming alleen de zinnelijke<br />
dwalingen veroorzaakt hebben. Ik beroep mij in<br />
dazen op uw eigen getuigenis Zeg mij, of bij al de<br />
woede eener onbegrensde drift, ik ooit heb opgehouden<br />
het bekoorlijk voorwerp daarvan te eerbiedigen?<br />
Indien ik den prijs ontving dien mijne vuurige liefde<br />
verdiend had, zeg, of ik gebruik heb gemiakt<br />
van mijn geluk, om uwe bevallige fchaamte te<br />
kwetfen? Zo de brandende maar vreesachtige liefde<br />
nu en dan eene befchroomde hand naar uwe bekoorlijkheden<br />
uitftrekte, zeg of immer eene or.befchofte<br />
ftoutmoedigheid die durfde ontheiligen?<br />
Wanneer eene onbezonnene vervoering voor één<br />
oogenblik het bekleedfel verwijdert, datze overdekt<br />
, ftelt dan de beminlijke zedigheid niet aanftonds<br />
het hare in de plaats? Zou dat heilig dekkleed<br />
u één oogenblik verlaten wanneer gij erzeifs<br />
geen ander hadt? Onbefmettelijk gelijk uwe brave<br />
ziel is, hebben alle de gloeiende driften van de mijne<br />
haar nog immer verbasterd ? Is die zoo aandoenlijke<br />
, zoo tedere vereeniging niet genoegzaam tot<br />
onze gelukzaligheid ? Maakt zij alleen niet al het<br />
geluk onzes levens uit? Kennen-wij eenige genoegens<br />
op de wereld buiten die welke de liefde verfchaft?<br />
Zouden wij cr anderen wenfchen te kennen<br />
? Kunt gij begrijpen hoe deze betovering zou<br />
aebisen konnen op houden? Hoe ik in een oogenblik<br />
zou
t*4 B R I E V E N VAN<br />
zou hebben konnen vergeten de eerbaarheid, onze<br />
liefde, mijne eer, en het onveranderlijk ontzag<br />
dat ik altoos voor u zou hebben gehad, al had ik<br />
u zelfs niet aangebeden? Neen, geloof dit niet;<br />
het was niet mooglijk dat ik u beledigen kon. Ik<br />
herinner mij daarvan niets; en zo ik een oogenblik<br />
fchuldig geweest ware, zou het zelfsverwijt<br />
immer bij mij ophouden? Neen, JULIA! een<br />
kwade geest, naarijverig van een lot dat voor<br />
eenen fterveling al te gelukkig is, heeft zich van<br />
mijne gedaante bediend om hetzelve te flooren,<br />
en heeft mij mijn hart laten behouden om mij nog<br />
ellendiger te maken.<br />
Ik verzaak, ik verfoei eene misdaad die ik begaan<br />
heb, dewijl gij er mij van beticht, maar aan<br />
welke mijn wil geen deel heeft. Welk een affchrik<br />
zal ik voordaan hebben van die heilloze onmatigheid<br />
welke mij gunftig fcheen ter ontlluiting van<br />
het hart, en welke het mijne zoo verregaande kon<br />
miskennen! Ik doe daaromtrent bij u de onherroeplijke<br />
gelofte, dat ik van dezen dag af aan voor mijn<br />
geheele leven afzie van den wijn als van het doodlijkst<br />
gif; nimmer zal dit noodlottig vocht wederom<br />
mijne zinnen in wanorde brengen; nooit zal het<br />
mijne lippen befrnetten, noch zijne onbezonnene<br />
bedwelming mij meer, buiten mijn eigen weten,<br />
fchuldig doen worden. Indien ik deze plechtige<br />
verbindtenis ooit fchende ; Liefde ! overfrort mij<br />
dan met de ftraf die ik waardig zal zijn; mocht<br />
op
T W É É G E L I E V E N . j.0,5<br />
op dat zelfde oogenblikhet beeld mijner JULI A voor<br />
altoos mijn hare ontvluchten , en hetzelve ten<br />
prooie laten aan de onverfchilligheid en wanhoopï<br />
Denk niet dat ik mijne misdaad verzoenen wil<br />
door eene zoo lichte ftraf. Het is eene voorzorg<br />
en geene ftrafoefening. Ik verwacht die welke ik<br />
verdiend heb , van u. Ik verzoek er u om, ter<br />
verzachting van mijne fmarten. Dat de beledigde<br />
liefde zich wreke en bevredigd worde; ftraf mij<br />
zonder mij te haten, en ik zal zonder tegenfpraak<br />
lijden. Zijt rechtvaardig en ftreng; gij moet het<br />
zijn, ik erken het; maar indien gij mij het leven<br />
wilt laten behouden, ontneem mij dan alles, bs^<br />
halven uw hart.<br />
L I L B R I E F .<br />
Van JULIA»<br />
oe , mijn Vriend ! afftand te doen van deri<br />
wijn ten gevalle van zijn meisje? Dit heet waar<br />
lijk eene opoffering! O, ik wilde wel eens zieri<br />
dat men in de vier Cantons een verliefder man<br />
dan u vond! Niet dat er onder onze jonge lieden'<br />
geene Heerrjens naar den Franfchen fmaak zijn,<br />
die water drinken om vertoning te maken, maar<br />
gij zult de eerfte zijn , wien de liefde het heeft<br />
doen drinken; dit is een voorbeeld waardig ora<br />
I. 1 E n„ P in
Ü2Ö B R I E V E N V A N<br />
in de verliefde jaarboeken van Zwitzerland te<br />
worden aangetekend. Ik heb zelfs onderzoek<br />
gedaan naar uwe gedragingen, en ik heb met de<br />
uiterffce ftichting vernomen dat gij gister avond<br />
bij den Heer DE VUEILLERANS etende, zes<br />
vlesfchen na den maaltijd hebt laten rondgaan,<br />
zonder iets daarvan te gebruiken, en dat gij<br />
uw glas water even zoo vaardig uitdronkt als de<br />
overige gasten die, welkemet den landswijn gevuld<br />
waren. Ondertusfchen duurt deze boetedoening<br />
reeds drie dagen zedert mijn brief gefchreven is,<br />
en drie dagen maken ten minste zes maaltijden.<br />
Maar bij zes maaltijden die uit getrouwheid nage<br />
komen zijn, kan men veilig zes anderen voegen<br />
uit vrees, zes uit fchaamte , zes uit gewoonte,<br />
en nog zes uit hoofdigheid. Hoe veele beweeg<br />
redenen konnen dienen om lastige opofferingen te<br />
verlengen, waarvan de liefde alleen den roem<br />
zoude hebben? Zoude üij zich de eer willen aan<br />
matigen van het geen haar in geenen deele toe<br />
behoort?<br />
Zie daar reeds meer ondeugende boerterijen, dan<br />
gij ondeugende taal tot mij gefproken hebt; het<br />
is tijd om mij te bedwingen. Gij zijt ernflig in<br />
uwen aart; ik heb bemerkt, dat een lang korts-<br />
wijlen u verhit, even gelijk een zwaarlijvig man<br />
verhit word door een lange wandeling; maar ik<br />
neem dezelfde wraak van u als die HENRIKIV<br />
nam van den Hertog van Mayenue, en uwe Op<br />
per»
T W E E G E L I E V E N . sa?<br />
pergebicderes wil den besten der Koningen navolgen<br />
in zachtmoedigheid. Ook mocht ik wel vrezen<br />
of gij niet, door aanhoudend boete doen enverlchonin<br />
g vragen,u eindelijk eene verdienfte zoudt maken<br />
uit eenen zoo welverbeterden misflag, en ik wil mij<br />
haasten om dien te vergeten, uit vrees dat, zo ik al<br />
te lang daarmede wachtte , zulks niet meer eena<br />
edelmoedigheid •> maar ondankbaarheid zoude zijn*<br />
Wat betreft uw voornemen om voor altoos het<br />
wijndrinken natelaten, dit baart in mijn oog niet<br />
zoo veel opziens, als gij u zoudt konnen verbeelden<br />
; de fterke hartstochten bekreunen zich weinig<br />
aan die kleene opofferingen, en de liefde kan zich<br />
met geene galanterie voeden. Bovendien is er<br />
zomtijds meer behendigheid dan moed, in zijn<br />
voordeel voor het tegenwoordig oogenbdk te doen<br />
met eene wisfelvallige toekomst, en in zichzelf bij<br />
voorraad te goede te doen op eene eeuwigdurende<br />
onthouding, van welke men kan afzien wanneer<br />
men wil. Wel mijn goede vriend ! is dan in alles<br />
wat de zinnen ft; eelt, het misbruik onaffcheidbaar<br />
van de genieting? Is dan de dronkenfehap noodzaaklijk<br />
verbonden aan het drinken van wijn, en<br />
zou de wijsgeerte zooijdel o r<br />
zoo wreed zijn, dat<br />
zij geen ander middel aan de hand gaf om die dingen<br />
welke vermaak doen matiglijk te gebruiken,<br />
dan er zich geheel en al van te berooven?<br />
Indien gij uwe verbindtenis geftand doet, be«<br />
P a roofc
sSsS S k l E V E H V A N<br />
rooft gij u zelf van een onfchuldig genoegen, ètf<br />
fielt door verandering van levenswijze uwe gezondheid<br />
in de waagfchaal; indien gij ze verbreekt,<br />
dan is de liefde dubbel beledigd, eri uwe eer zelve<br />
lijd er bij. Jk maak dus bij deze gelegenheid gebruik<br />
van mijne rechten, en ontfla u niet alleen'<br />
•van eene gelofte, die nietig is, als gedaan zonder<br />
mijne toeflemming, maar ik verbiede u zelfs die<br />
langer natekomen dan het tijdperk dat ik u ftellen<br />
zal. Dingsdag zullen wij hier de Mufiekpsrtij<br />
hebben van Mijlord ÏDBARD. Aan het tusfchenmaal<br />
(Collation) zal ik u eene kelk zenden half<br />
vol met eenen zuiveren en heilzamen Nectar. Ik<br />
begeer dat dezelve in mijne tegenwoordigheid en<br />
volgends mijn oogmerk worde uitgedronken, na<br />
met eenige druppelen eene zoen-plenging aan de<br />
Bevalligheden gedaan te hebben Vervolgends<br />
zal mijn boeteling bij zijne maaltijden zich wederom<br />
begeven tot een matig gebruik van den wijn,<br />
geremperd door het kristal der fonteinen, en gelijk<br />
uw goede PLUTARCIIUS zegt, het hevig vuur<br />
van Bacchus bedwingende door de gemecnfchap<br />
der N'tjmphen (*).<br />
Nog<br />
(§) Zinfpcling op Heidenfche Godsdienstplechtigheden.<br />
Aant. des VERT.<br />
C*) ÉACCHUS was de Wijngod, de Ntjmphto»<br />
waren Stroom, en Eoschgodcsfen.<br />
Aant. des VEIÏI
T W E E G E L I E V E N . 429<br />
Nog iets,bij gelegenheid dat ik van het Concert<br />
van dingsdag ipreke; daar heeft die lompe RECIANINO<br />
liet in zijn hoofd gekregen,dat ik in hetzelve reeds een<br />
Italiaansch Air,en zelfs een Duet met hem zou konnen<br />
zingen! Hij wilde dat ik het met u zong,om zijne twee<br />
leerlingen zaamtevoegen; dan er zijn in dit Duet ze.<br />
kere ben mta's (V),die gevaarlijk zijn omuittefprcksn<br />
onder het oog van eene moeder, wanneer het hart<br />
mede fpreekt; het is dus beter deze proefneeming<br />
uittcftellen tot het eerde Concert dat men bij de<br />
onaffcheidbare geven zal. De gemaklïjkheid waarmede<br />
ik den fmaak dezer Mufiek verkregen heb,<br />
fchrijf ik toe aan den fmaak dien mijn broeder mij<br />
voorde ItaliaanfcheDichtkunde had ingeboezemd,<br />
en welken ik met u zoo wel heb onderhouden,<br />
dat ik de vpetmaat der verfen gereedlijk ontdek,<br />
en naar het zeggen van REGIANINQ vrij wel den<br />
toon er vin vatte. Ik begin elke les met eentge<br />
dichtregelen van TASSO of eenig tooneel van<br />
METASTASIO te lezen : vervolgends doet hij mij<br />
een Recitatif opzeggen en accompagneer en , en ik<br />
verbeelde mij dan nog met fpreken of lezen voordtegaati,<br />
hetgeen mij voorzeker niet gebeurde in<br />
het Fransch Recitatif. Hierna moet ik gelijkluidende<br />
en zuivere toonen in de maat doorhouden ;<br />
eene oefening welke mij door de uitvallen waaraan<br />
ik gewend was, moeilijk genoeg valt. Eindelijk<br />
gaan<br />
(?) Dat is :mijn waardt! een u'jord van tederheid,.<br />
Aar.t. des vaar»<br />
? 3
&3 B R I E V E N V A N<br />
gaan wij over tot de Aria's, en het blijkt dat<br />
de juistheid en buigzaamheid der ftem, de hartstochtlijke<br />
uitdrukking, de verheffing der klanken,<br />
en alle de loopen (pasfages') een natuurlijk<br />
uitwerkfel zijn van de zachtheid der zang en van<br />
de naauwkeurigheid der maat, zoodat hetgeen mij<br />
het moeilijkst fcheen om te leeren, mij zelfs niet<br />
behoeft te worden onderricht. De eigen aart der<br />
Melodie heeft zoo veel overeenkomst met den<br />
toon der taal, en eene zoo groote zuiverheid van<br />
toonbuiging, dat men niets meer nodig heeft dan<br />
naar de bas te luisteren, en te konnen fpreken,<br />
om den zang met gemak te verklaren. Alle de<br />
.hartstochten worden daarin puntig en fterk uitgedrukt<br />
; vlak tegenftrijdig met den langwijligen<br />
en moeilijken toon van het Fransch gezang, is<br />
de zijne altoos zacht en gemaklijk, maar tevens<br />
vuurig en beweeglijk, en drukt veel uit met weinig<br />
moeite. Kortom, ik bevind dat deze Mufiek<br />
de ziel in beweging brengt, en de borst rust verfchaft,<br />
en dit is juist hetgeen voor mijn hart en<br />
mijne longen nodig is. Tot Dingsdag dan, mijn<br />
beminlijke vriend, mijn meester, mijn boeteling,<br />
mijn Apostel! helaas! wat zijt gij niet voor mij!<br />
•waarom moet aan zoo veele rechten écu enkele<br />
titel ontbreken?<br />
Nafchrift. Weet gij wel dat er een fpeeltochtje<br />
te water op handen is, gelijk hetgeen wij<br />
twee jaaren geleden met de arme CHAIXLOT<br />
g e<br />
"
T W E E<br />
G E L I E V E N . 031<br />
gedaan hebben? Hoe befchroomd was mijn<br />
listige leermeester toen! Hoe beefde hij<br />
toen hij mij de hand gaf om uit da fchuit te<br />
treden! O die veinsaart! . . . hij is zeer<br />
veranderd.<br />
LUI. B R I E F .<br />
Van JULIA.<br />
Zoo dwarsboomt dan alles onze ontwerpen, alles<br />
misleid onze verwachting, alles {telt de vuurige<br />
wenfchen te loor, welken de Hemel moest<br />
bekroond hebben ! Nietige fpeelballen van een<br />
blind geluk, droevige flachtoffers eener befpottende<br />
hoop, zullen wij dan immer {troeven naar<br />
een vermaak dat ons ontwijkt, zonder het ooit<br />
te bereiken ? Die te vergeefs gewenschte bruiloft<br />
moest te Clarens gehouden worden; het Hechte<br />
weder valt ons tegen , en maakt dat men genoodzaakt<br />
is dezelve in de Stad te houden. Wij moesten<br />
ons bij die gelegenheid eene ftille ontmoeting<br />
bezorgen; beiden omgeven van lastige bewakers,<br />
konnen wij hun niet gelijktijdig ontfnappen, en<br />
op het oogenblik dat een van beiden zich verwijdert,<br />
is het den ander niet mooglijk zich bij hem<br />
te voegen! Eindelijk, een gunstig tijdftip doet<br />
zich op, de wreedfte der moeders komt ons ftooren,<br />
en het verfchilt weinig of dit oogenblik be-<br />
P 4 werkt
t$2 B R I E V E N VAK<br />
werkt den ondergangvan twee ongclukkigen,welken<br />
het gelukkig maken moest! Verre van mijnen<br />
moed neer te liaan, hebben zoo veel beletfelen<br />
denzei ven aangevuurd. Ik weet niet welk eene<br />
nieuwe kracht mij bezielc, maar ik gevoel eene<br />
ftoutmoedighcid die ik nimmer had; en indien gij<br />
het zoo wel durft wagen als ik, dan kan deze<br />
avond,deze zelfde avond mijne beloften vervullen<br />
en alle de fchulden der liefde op éénmaal voldoen.<br />
Bedenk u'wel, mijn vriend! en bereken in hoe<br />
verre gij prijs op uw leven fielt; want het middel<br />
dat ik u voordel, kan ons beiden den dood<br />
berokkenen. Zo gij dien vreest, breng dan dezen<br />
brief niet ten uitvoer, maar indien het punt<br />
van eenen degen thands uw hart niet meer onthutst,<br />
dan voorheen de dwarrelkolken van Meil-<br />
Jerie het ontroerden (§), het mijne waagt even<br />
veel , en heeft daarover niet in bedenking gedaan.<br />
Luister eens:<br />
BABI, die gewoonlijk in mijne kamer flaapt,<br />
js zedert drie dagen ziek, en fchoon ik haar volflrekt<br />
neb willen oppasfen, heeft men haar mijnes<br />
ondanks naar elders overgebracht: maar dewijl zij<br />
beter is , komt zij misfehien morgen wederom.<br />
De<br />
CS) Zie clen XXVI. Brief.<br />
Aant. des VERT.
T W E E G E L I E V E N . '435<br />
De plaats waar men eet, is ver van de trap die naar<br />
mijne en mijner moeders kamer geleid: in het uur<br />
van de avondmaaltijd is het geljeele huis ledig<br />
behalven de keuken en de eetzaal. Eindelijk,<br />
het is in dit jaargetijde op dat zelfde uur reeds<br />
donkere nacht, deszelfs dekkleed kan den voorbijganger<br />
op de flraat gemaklijk voor de aanfchouwers<br />
verbergen, en gij kent volmaakt de leden<br />
van het huisgezin.<br />
Dit is genoeg om mij te doen verftaan. Koom<br />
na den middag bij mijne FANCHON; ik zd u<br />
mondeling het overige verklaren, en de nodige<br />
onderrichtingen geven: doch indien ik dit niet kan<br />
doen , zal ik dezelve in gefchrifte laten op de<br />
oude bewaarplaats onzer brieven , alwaar gij, gelijk<br />
ik u verwittigd heb, dezen reeds vinden zult:<br />
want het onderwerp is al te gewichtig om hem<br />
aan iemand anders te durven toevertrouwen.<br />
O hoe zie ik thands uw hart zwoegen! Hoe lees<br />
ik daarin uwe vervoeringen , en hoe deel ik in<br />
dezelve! Neen, mijn lieve vriend ! neen , wij<br />
zullen uit dit korte leven niet fcheiden zonder ee*<br />
oogenblik het geluk gefmaakt te hebben. Maar<br />
bedenk echter, dat dit zelfde oogenblik omgeven<br />
is van de ijslijkheden des doods; dat de inkomst<br />
aan duizend gevaren onderworpen, het verblijf<br />
hagchlijk, en het vertrek ten uiterfte gevaarlijk<br />
is; bedenk, dat wij verloren zijn zo wij Qtitdekc<br />
P 5 wor-
«234 B R I E V E N v A M<br />
worden, en dat alles ons begunftigen moet indien wij<br />
dit ongeluk zullen konnen ontgaan. Misleiden wij<br />
ons zeiven niet; ik ken mijnen vader te wel om<br />
niet te geloven , dat ik u oogenbliklijk door zijne<br />
eigene hand het hart zou zien doordeken, indien<br />
hij zelfs niet met mij begon; want zeker zou ik<br />
niet meer dan gij verfchoond worden, en gelooft<br />
gij dat ik u aan dit gevaar zou biootfteilen, ten zij<br />
ik verzekerd ware van er in te deelen?<br />
. Bedenk daarenboven dat het niet te pas komt<br />
om u op uwen moed te verlaten; gij moet daar<br />
niet aan denken, en ik verbiede u zelfs wel zeer<br />
uitdruklijk eenig wapen ter uwer verdediging<br />
medetebrengen , zelfs niet eens uwen degen : trouwends,<br />
dezelve zou u ook van geen nut ter wereld<br />
zijn; want, indien wij verrascht worden, bén ik<br />
voornemens mij in uwe armen te ftorten, u fierk<br />
in de mijnen te knellen, en op dezo wijze den<br />
doodlijken fteek te ontvangen, opdat ik mij niet<br />
meer van u behoeve te fcheiden ; meer gelukkig<br />
in mijnen dood, dan ik immer in mijn leven was.<br />
Ik hoop dat een aangenamer lot ons befchoren<br />
zij ; ik gevoel ten minste dat wij daarop recht<br />
hebben , en de fortuin zal éénmaal moede worden<br />
van onrechtvaardig te zijn. Koom dan, lieveling<br />
van mijn hart, leven van mijn leven! koom u<br />
met u zelve vereenigen. Koom onder het<br />
geleide der tedere liefde den prijs ontvangen van<br />
uwe
T W E E G E L I E V E N . 235<br />
uwe gehoorzaamheid , van uwe opofferingen.<br />
Koom erkennen, zelfs in den fchoot der vermaken,<br />
dat het de vere&nigïng der lianen is, van<br />
welke zij hare grootfte bevalligheid ontleenen.<br />
L I V. B R I E F .<br />
'Aan JULIA.<br />
Jk verfchijne vol van eene ontroerenis die toeneemt<br />
bij mijne intrede in deze fchiiilplaats JULIA!<br />
zie daar mij in uw Cabinetjen , zie daar mij in<br />
het heiligdom van de eenige die mijn hart aanbid.<br />
De toorts der liefde beftuurde mijne treden ,<br />
en ik ben binnengekomen zonder ontdekt te zijn.<br />
Bekoorlijke , gelukkige plaats ! die wijiëer zoo<br />
veele tedere aanblikken hebt Zien bedwingen ,<br />
zoo veele gloeiende zuchten onderdrukken ; gij,<br />
die mijn eerfte liefdevuur zaagt ontvonken en aangroeien,<br />
gij zult hetzelve ten tweedenmale zien<br />
bekroonen; getuige van mijne on veranderlijke<br />
ftandvastigheid, wees gij het ook van mijn geluk ,<br />
en bedek voor altoos de vermaken van den getrouwften<br />
en gelukkigften der menfchen !<br />
Hoe bekoorlijk is dit geheimvol verblijf! A 1<br />
.les<br />
is hier innemend, en kweekt den gloed aan die mij<br />
verteert. 6 JULIA! het is met u vervuld, en de<br />
vlam mijner verlangens verfpreid zich over alle<br />
de
SSö B R I E V E N v A N<br />
de voetfporen die ik van u vinde. Ja , alle mijne<br />
zinnen zijn hier op éénmaal bedwelmd geworden.<br />
Ik weet niet welk eene bijkans onmerkbare geur,<br />
aangenamer dan dc Roos, en vlugger dan de Lkch.<br />
bloem hier van allen kant ademe. l'kverbeelde mij er<br />
het innemend geluid van uwe ftem te hooren. Alle<br />
de verftrooid liggende deelen uwer kleding vertegenwoordigen<br />
aan mijne brandende verbeelding die.<br />
gedeelten van u zelve, welken zij verbergen. Dat<br />
luchtig kapfel, verfierd door die blonde hairlokken<br />
welke het fchijnt te willen bedekken; die gelukkige<br />
halsdoek, over welke ik éénmaal ten minfte<br />
geene reden zal hebben van mij te beklagen;<br />
dat keurig en eenvouwig huisgewaad Qdeslmbilléj<br />
het geen den fmaak van haar die het draagt zoo<br />
wel uitdrukt ; die nette mutltjens waarin een<br />
zachte voet zoo gemaklijk fluit; die zoo dunne<br />
keurs, aanrakende en omvattende Welk<br />
eene betoverende leest van vooren twee<br />
luchtige omtrekken ..... 6 fchouwtooneei van<br />
wellust het balein is gebogen naar de<br />
kracht der indrukking bevallige indrukfelen,<br />
ik kus u duizendmaal! HemelJ<br />
Hemel! wat zal het zijn wanneer .... Ach!<br />
ik verbeeld mij reeds dat teder hart tegen eene<br />
gelukkige hand te voelen bonzen! JULIA! ik zie<br />
u, ik gevoel u in alles, ik adem u in met de lucht<br />
die gij hebt ingeademd ; gij doordringt mijn geheele<br />
wezen; hoe pijnlijk en folterend is mij uw<br />
wegblijven! Het is verfchriklijk voor mijn on-
T W E E G E L I E V E N . 237<br />
geduld. O! koom , vlieg hervvaard, of ik ben<br />
rampzalig.<br />
Welk een geluk dat ik papier en inkt gevonden<br />
heb! Ik druk uit het geen ik gevoel, om de<br />
hevigheid er van te temperen; ik geef eene aflei-><br />
ding aan mijne hartstochten door dezelve te be><br />
fchrijven.<br />
Mij dunkt dat ik gerucht hoore. Zou dit uw<br />
wreede vader zijn ? Ik meen dat ik niet lafhartig<br />
ben maar hoe verfchriklijk zou in dit<br />
oogenblik voor mij de dood zijn! Mijne wanhoop<br />
zou geëvenredigd zijn aan den liefdegloed die mij<br />
verteert. Hemel! nog dén uur levens fmeek ik<br />
van u, en het overige van mijn aanwezen offer<br />
ik aan uwe geftrengheid op. O verlangen ! ö vrees!<br />
6 wreede kloppingen van het hart! ... de deur<br />
gaat open! , . . . . men treed binnen! ... zij<br />
is het! zij is het zelve! Ik verneem haar, ik heb<br />
haar gezien , ik hoor de deur wederom fluiten.<br />
Mijn hart, mijn zwak hart, gij bezwijkt onder<br />
zoo veele aandoeningen. Ach ! poog nieuwe*<br />
fierkte te hebben om het geluk te dragen waarvan<br />
gij overftort word.<br />
JLV.
•38 B R I E V E N V A N<br />
LV. B R I E F .<br />
Aan JULIA.<br />
O! fterven wij, mijne lieve Vriendin ! fterven<br />
wij, reder beminde van mijn hart! wat doen wij<br />
voordaan met eene fmaakloze jeugd waarvan wij<br />
alle de geneugten hebben uitgeput? Verklaar mij,<br />
zo gij kunt, hetgeen ik in dezen onbegrijpüjken<br />
nacht gevoeld heb; geef mij een denkbeeld van<br />
een leven op deze wijze doorgebracht , of laat<br />
mij een leven eindigen, dat niets meer bevat van<br />
hetgeen ik bij u ondervonden heb. Ik had het<br />
vermaak gefmaakt, en ik waande het geluk te<br />
bezitten. Ach» ik had flechts een wuften droom<br />
genoten, en ftelde mij niets anders voor dan het<br />
geluk van een kind! Mijne zintuigen misleidden<br />
mijne grove ziel; in dezelven zocht ik het hoogfte<br />
goed, en ik heb bevonden dat hunne uitgeputte<br />
vermaken flechts het begin der mijnen waren. O<br />
enkelfoortig meesterftuk der natuur ! Godlijke<br />
JULIA! bekoorlijk eigendom, voor het welk alle<br />
de vervoeringen der brandendfte liefde naauwlijks<br />
toereikend zijn! Neen, het zijn die verrukkingen<br />
niet welker gemis ik het meest betreure : ach!<br />
neen; neem, indien het zijn moet, die bedwelmende<br />
gunsten terug waarvoor ik duizend levens<br />
zoude opofferen; maar geef mij weder alles wat<br />
tuiten dezelve was, en haar duizendmaal overtrof.<br />
Geef
T W E E G E L I E V E N . 1^9<br />
Geef mij weder die naauwe vereeniging van zie<br />
len, welke gij mij beloofd hadt, en die gij mij<br />
zoo zeer hebt doen fmaken. Geef mij weder die<br />
zachte bedwelming, volmaakt door de uitftorting<br />
van onze harten; geef mij weder dien betoveren<br />
den flaap op uwen boezem genoten; geef mij<br />
weder die nog aangenamer ontwaking, en die af-<br />
gebrokene zuchten, en die zachte traanen, en<br />
die kusfehen welken eene wellustige kwijning ons<br />
langzaam deed genieten, en die tedere weeklach<br />
ten , gedurende welke gij dit hart, gefchapen om<br />
zich met u te vereenigen, op het uwe drukte.<br />
Zeg mij, JULIA! gij die uit uwe eigene gevoe<br />
ligheid die van een ander zoo wel weet te beoor*<br />
deelen, gelooft gij dat hetgeen ik voorheen ge<br />
voeld heb, waarlijk liefde was? Mijne aandoe<br />
ningen, twijfel er niet aan, zijn zedert gister ver-<br />
anderd van natuur; zij hebben iets,.ik weet niet<br />
wat? minder ongeftuims, maar meer zachts, meer<br />
teders, en meer bekoorlijks verkregen. Herinnert<br />
gij u nog,dat geheel uur welk wij doorbrachten<br />
met bedaardlijk te fpreken over onze liefde en<br />
die duistere en geduchte toekomst, waardoor het<br />
tegenwoordige nog aandoenlijker voor ons was;<br />
dat helaas! al te kortftondig uur, welks gefprek<br />
ken een zachte indruk van droefheid zoo beweeg<br />
lijk maakte ? Ik was bedaard , en echter was ik<br />
bij u; ik aanbad u en verlangde niets. Ik had<br />
zelfs geen denkbeeld van eenig ander geluk,<br />
dan
*40 B R I E V E N TAN<br />
dan dat van uw aangezicht zoo nabij het mijnen<br />
uwe ademhaling tegen mijne wang, en uwen arm<br />
om mijnen hals te voelen. Welk eene kalmte in<br />
alle mijne zinnen! Welk een zuivere, beftendige,<br />
doorgaande wéllust! De verrukking van<br />
het genot was in de ziel, zij verliet dezelve niet,<br />
zij bleef altoos voordduuren. Welk een verfchil<br />
tusfehen de omftuimigheden der liefde en deze bedaarde<br />
gefteldheid! Dit is de eerfte maal van<br />
mijn leven , dat ik dezelve bij u ondervonden<br />
heb; en ondertusfehen, denk welk eene vreemde<br />
verandering ik onderga, van alle de uuren mijnes<br />
levens is dit mij het dierbaarst, en het eenige dit<br />
ik eindeloos zou gewenscht hebben te verlengen<br />
JULIA! zeg mij toch, of ik u voorheen<br />
niet bemind heb, of dat ik u thands niet<br />
meer bemin ?<br />
Of ik u niet meer bemin? welk eene twijfeling!<br />
heb ik dan opgehouden aanwezig te zijn, en<br />
woont mijn leven niet meer in uw hart dan in het<br />
mijne? Ik gevoel, ja ik gevoel dat gij mij duizendmaal<br />
dierbarer zijt dan ooit, en in mijne bezwij-<br />
C
T W E E G E L I E V E N . ut<br />
zwijming heb ik nieuwe krachten verkregen om<br />
u nog tederer lief te hebben. Het is waar, ik<br />
heb bedaarder gevoelens voor u opgevat, maarte<br />
gelijk tederer, en van meerderleien aart; zij zijn<br />
vermenigvuldigd zonder verzwakt te zijn; de geneugten<br />
der vriendfchap temperen de vervoeringen<br />
der liefde, en ik kan mij naauwlijks eenige<br />
foort van verkleefdheid voorftellen, die mij niet<br />
aan u verbind. O mijn bekoorlijk meisje, ó mijne<br />
echtgenote, mijne zuster, mijne lieve vriendin!<br />
hoe weinig zou ik voor mijn gevoel hebben uitgedrukt,<br />
indien ik alle de namen had opgeftapeld<br />
die het dierbaarst zijn voor 't menschiijk hart!<br />
Ik moet u belijdenis doen van een vermoedert<br />
welk ik uit mijne eigene fchaamte en zelfsveruedering<br />
heb opgevat, naamlijk dat gij beter de liefde<br />
kent dan ik. Ja, mijne JULIA! gij maakt wel<br />
mijn leven en mijn geheel aanwezen uit, ik aanbid<br />
u wel met alle de vermogens van mijne ziel,<br />
dan de uwe bemint fterker, zij is meer van<br />
de liefde doordrongen : men ziet het, men<br />
kan het bemerken ; het is de liefde die uwe bevalligheden<br />
bezielt, die in uwe gefprekken heerscht,<br />
die aan uwe oogen die innemende zachtheid, aan<br />
uwe ftem die zoo beweeglijke toonen geeft; zij<br />
is het, welke door uw bijzijn alleen aan andere<br />
harten ongemerkt de tedere ontroering van hec<br />
uwe mededeelt. Hoe ver ben ik af van dien bekoorlijken<br />
toeftand, welke aan zich zelf genoeg<br />
L DEEL. Q heeft!
S42 B R I E V E N T A w<br />
heeft! ik wil genieten en gij wilt beminnen; ik<br />
heb hevige driften en gij bezit hartstocht ; alle<br />
mijne onftuimige vervoeringen konnen niet opwegen<br />
tegen eene aangename kwijning, en het gevoel<br />
waardoor uw hart gevoed word, is alleen het<br />
volmaakt geluk. Het is niet dan zedert gister dat<br />
ik dezen zoo reinen wellust gefmaakt heb. Gij<br />
hebt mij iets overgelaten van die onbegrijplijke<br />
bekoorlijkheid die gij bezit, en ik geloof dat gij<br />
met uwen zachten adem mij eene nieuwe ziel hebt<br />
ingeblazen. — Haast u, ik bezweer u dit, om<br />
uw werk te voleindigen. Neem weg al wat mij<br />
nog van mijne ziel overig blijft, en ftel de uwe<br />
geheel en al daarvoor indeplaats. Neen, Engelachtige<br />
fchoonheid , Hemelsch Scheplel! geene andere<br />
gevoelens dan de uwen, zijn in ftaat om uwe<br />
bevalligheden naar waarde te vereeren. Gij alleen<br />
verdient eene volmaakte liefde inteboezemen, gij<br />
alieen zijt berekend om die te gevoelen. Ach!<br />
geef mij uw hart, mijne JULIA! opdat ik u beminne,<br />
gelijk gij het waardig zijt!<br />
\ L V I. B R I E F ,<br />
Van CLAARTJE aan JULIA.<br />
Ik heb u, mijne waarde Nicht! iets te melden ,<br />
dat voor u van belang is. Gister avond heeft uw<br />
vriend een verfchil gehad met Mijlord EDUAKD,<br />
het-
T W E E G E L I E V E N . 243<br />
hetgeen ernftig kan worden. Zie hier, war mij<br />
de Heer D'ORBE er van gelegd heeft, die het ge<br />
val heeft bijgewoond, en, bezorgd zijnde voor<br />
de gevolgen dezer zaak, mij heden morgen daar<br />
van verflag is komen doen.<br />
Zij hadden beiden de avondmaaltijd bij MijlorcT<br />
gehouden, en na een paar uuren Mufiek te heb<br />
ben gemaakt, gingen zij zitten praten cn punch.<br />
drinken. Uw vriend dronk flechts één glas mee<br />
water gemengd; de andere twee waren zoo fober<br />
niet, en offchoon de Heer D'ORBÏ niet erkennea<br />
wil dat hij dronken geweest zij, behcude ik aan mij<br />
hem op een ander tijd mijn gevoelen daar over te zeg*<br />
gen. Her gefprek viel natuurlijkerwijze 03 u; want<br />
het is u niet onbekend dat Mijlord van niemand<br />
gaarne als van u fpreekt. Uw vriend, wien deze<br />
vertrouwlijkhcden misvallen, ontving-die met 200»<br />
weinig genoegen,dat EDUARD eindelijk, van de punch<br />
verhit, en geraakt door deze ftroefheid, zich over<br />
uwe koelheid beklagende zeggen durfde , dat dezelve<br />
niet zoo algemeen was als men wel zou mogen<br />
denken, en dat zeker iemand die er zich niet over<br />
uitliet, minder kwalijk behandeld werd dan hij.<br />
Oogenbliklijk trok uw vriend, wiens driftigheid<br />
gijkent,zich dit gefprek aan met eene hoonende )tt-<br />
ftuimi, heid, welke oorzaak was dat de ander het hem<br />
ronduit tegen fprak, en oogenbliklijk vlogen zij naar<br />
hunne degens, BOMSTON , half dronken, kreeg in her<br />
loopen eene verzwikking, die hem noodzaakte te<br />
Q a gaan
HU B R I E V E N vxir<br />
gaan zitten. Zijn been zwol terftond op, en die<br />
bedaarde den twist beter dan al de moeite welke<br />
zich de Heer D'ORBE gegeven had. Dan, daar<br />
bij oplettend was op alles wat er gebeurde, zag<br />
hij uwen vriend, bij het heengaan, het oor van<br />
Mijlord EDUARD naderen, en hoorde dat hij<br />
hem iniuisterde: zoo dra gij in ftaat zult zijn om<br />
uittegaan, geef er mij dan bericht van, of ik zal<br />
zorg dragen om er na te vernemen. Neem die moeite<br />
niet, andwoordde hemEDUAKDmet een fpotachtig<br />
meesmuilen,£•/ƒ zult het fpoedig genoeg weten.<br />
Wij zullen het zien, hernam uw vriend koeltjens,<br />
en vertrok. De Heer D'O R B E zal u bij het overgeven<br />
van dezen brief alles meer omflandig<br />
vertellen. Het ftaat aan uwe voorzichtigheid<br />
om middelen nittedenken ter demping van dit<br />
onaangenaam voorval, of om mij voortefchrijven<br />
wat ik van mijnen kant doen moet om daartoe<br />
mede te werken. Middelerwij! is de brenger dezes<br />
ten uwen dienste; hij zal alles doen wat gij<br />
hem bevelen zult, en gij kunt ftaat maken op geheimhouding,<br />
Gij maakt u zelf ongelukkig, mijne waarde \<br />
mijne vriendfchap moet het u zeggen. De verbindtenis<br />
waarin gij u gewikkeld vindt, kan in<br />
eene kleene Stad, gelijk deze, niet lang geheim<br />
blijven, en het is een wonder van geluk dat<br />
gij zedert meer dan twee jaaren, toen dezelve is<br />
aangevangen, nog niet in oplpraak bij het algemeen<br />
go
T T I I G E L I E V E N . 545<br />
gekomen zijt. Dit ftaat echter te gebeuren, indien<br />
gij er niet tegen op uwe hoede zijt; het zou reeds<br />
gebeurd zijn, zo gij minder bemind waart; maar<br />
men heeft zulk een heerfchenden afkeer om kwaad<br />
van u te fpreken, dat dit een flecht middel is om<br />
zich te vermaken , en integendeel zeer gefchikt<br />
om zich gehaat te maken. Ondertusfchen, alles<br />
heeft zijn eindpaal; ik beef ervoor, of die der<br />
geheimhouding van uwe liefde niet gekomen zij ,<br />
en er is groote waarfchijnlijkheid , dat Mijlord<br />
EDUARD zijne vermoedens heeft ontleend uit zekere<br />
nadeelige gefprekken, welken hij kan gehoord<br />
hebben. Denk hierop ernftig , kindlief! De<br />
Nachtwacht zegt, dat hij voor eenigen tijd ten<br />
vijf uur in den morgenftond uwen vriend uit uw<br />
huis heeft zien komen. Gelukkig was hij zelf één<br />
van de eerften die dit praatjen gehoord hebben,<br />
hij ging bij dezen man, en vond middel om hem<br />
te doen zwijgen; maar wat is zulk een ftilzwijgen<br />
anders, dan een middel om geruchten die heiralijk<br />
verfpreid worden, meer geloof bijtezetten ?<br />
Het wantrouwen uwer moeder neemt ook dage«<br />
lijks toe; gij weet hoe dikwijls zij u dit heefc<br />
doen begrijpen. Mij heeft zij er insgelijks over<br />
onderhouden op eene vrij flerke manier, en indien<br />
zij de onftuimigheid van uwen vader niet<br />
vreesde, behoeft gij niet te twijfelen of zij zou<br />
er hem zelf reeds over gefproken hebben; dan<br />
zulks durft zij te minder doen, wijl hij haar<br />
Q 3 altoos
i/\6 B R I E V E N V A N<br />
altoos de grootfte fchuld zal geven van eene<br />
kennismaking die gij aan haar te danken hebt.<br />
Ik kan het u niet genoeg herhalen ; neem u<br />
zelve toch in acht terwijl het nog t.jd is. Verwijder<br />
uwen viend eer men er van fpreke; voorkoom<br />
de opwellende vermoedens die door zijne afwezigheid<br />
zeker vervallen zullen: want toch wat<br />
kan men gisfen dat hij hier doet? Misfchien is<br />
het over zes weeken, over eene maand reeds te<br />
laat. Zo het geringlle praatjen uwen vader ter ooien<br />
kwam , zjdder voor het geen de gevolgen<br />
zouden zijn der verontwaardiging van een oud<br />
krijgsman die het hoofd vol heeft van de eer van<br />
zijn huis, en der reukloosheid van een heftig jongman<br />
die niets kan verdragen Dan gij moet beginnen<br />
met op de eene of andere wijze de zaak<br />
van Mijlord EDUARD aftemaken: want gij zoudt<br />
uwen vriend flechts verbitteren, en u eene billijke<br />
weigering op den hals haaien, indien gij hem van<br />
vertrekken ipraakt, eer dezelve aigelopen ware.<br />
L V11. B R I E F .<br />
Fan JULIA.<br />
M ijn vriend! ik heb mij zorgvuldig doen onderrichten<br />
van hetgeen er tusfehen u en Mijlord<br />
EDUARD
T W E E G E L I E V E N . 147<br />
EDUARD is voorgevallen. Het is op grond eener<br />
volkomene wetenfchap van het gebeurde, dat uwe<br />
vriendin met u wil overwegen hoe gij u in deze<br />
omftandigheid te gedragen hebt, volgends de gevoelens<br />
voor welke gij uitkomt, en waarvan ik<br />
onderftel dat gij geene ijdele en valfche vertoning<br />
zult willen maken.<br />
Ik onderzoek niet of gij in de fchermkonst ervaren<br />
zijr, noch ook, of gij u zeifin ftaatgevocit om<br />
het hoofd te bieden aan eenen man, die in Europa<br />
den naam heeft van voortreflijk met den kling<br />
omtegaan , en die vijf of zesmaal in zijn leven<br />
geduelleerd hebbende, zijne partij altoos gedood,<br />
gekwetst, of ontwapend heeft. Ik begrijp dat<br />
men in het geval waarin gij u bevindt, niet met<br />
zijne bekwaamheid raadpleegt, maar met zijnen<br />
moed, en dat de rechte manier van zich te wreken<br />
aan een zwetfer die u beledigt, beftaat in te maken<br />
dat hij u het leven beneme. Laat ons dezen<br />
zoo verftandigen grondregel overftappen ; gij zult<br />
mij zeggen dat uwe eer zoo wel als de mijne u<br />
dierbarer dan het leven is. Zie daar dan hetgrondbeginfel<br />
waarover wij redeneeren moeten.<br />
Beginnen wij met hetgeen u betreft. Zoudt gij<br />
in ftaat zijn mij immer te zeggen, in wat opzicht<br />
gij pcrfoonlijk beledigd zijt door een gefprek<br />
welk mij volftrekt alleen betrof? Of gij in dit<br />
geval u de zaak voor mij moest aantrekken,<br />
Q 4 zul-
248 B R I E V E N V A N<br />
zullen wij terftond zien : ondertusfchen kunt gij<br />
niet tegenfpreken, dat uwe bijzondere eer volmaakt<br />
buiten het gcfchil is, ten zij gij het vermoeden<br />
van door mij bemind te worden voor eene ontcering<br />
mocht houden. Gij zijt gehoond geworden,<br />
dit erken ik, maar nadat gij zelf met eene geweldige<br />
belediging begonnen hadt; — en ik, wier<br />
gedacht vol van Militairen is, en die zoo menigmaal<br />
deze ijslijke twisten heb hooren bepleiten ,<br />
weet zeer wel dat eene belediging, in andwoord<br />
op eene andere , dezelve niet wegneemt, en datde<br />
eerfte die gehoosd word de eenige beledigde<br />
blijft:dit is hetzelfde geval als van een onvoorzien<br />
gevecht, waarin de aanvaller alleen de misdadige,<br />
en de geen die hem verdedigenderwijze kwetst<br />
of doodt, niet fchuldig is aan manflag.<br />
Laat ons nu tot mij komen; laat ons toeftemmen<br />
dat ik door het gefprek van Mijlord EDUARD<br />
beledigd ware, offchoon hij niet meer dan mij<br />
recht deed. Weet gij wel wat gij doet, door mij<br />
met zoo veel hevigheid en onvoorzichtigheid te<br />
verdedigen ? Gij verzwaart zijne belediging; gij bewijst<br />
dat hij gelijk had; gij offert mijne eer aan<br />
eene valfche eerzucht op; gij maakt uwe minnares<br />
te fchande , om op zijn best genomen den naam<br />
te verwerven aat gij een goed opfuijder zijt.<br />
Toon mij aan , zo het u gelieft , welke<br />
overeenkomst er zij tusfehen uwe manier van mij<br />
te verdedigen en mijne wezenlijke verdediging<br />
zelve ?
T W E E G E L I E V E N . «49<br />
zelve ? Meent gij dat mijne zaak met zoo veel<br />
vuur optenemen een krachtig bewijs zij, dat er<br />
tusfchen ons geenerlei verftandhouding plaats heeft,<br />
en dat het genoegzaam zij een blijk van uwe<br />
dapperheid te geven, om te toonen dat gij mijn<br />
minnaar niet zijt ? Wees verzekerd dat al de<br />
praatjensvan Mijlord EDUARD mij minder moeite<br />
doen dan uw gedrag; gij zijt het alleen, die door<br />
dit gedruis op u neemt om dezelve wereldkundig te<br />
maken en te bevestigen. Wat hem betreft, hij<br />
zal in het tweegevecht uwen degen wel ontwij*<br />
ken konnen ; maar nimmer zal mijn goede naam<br />
noch mijn leven, misfehien, den doodlijken fteek<br />
ontduiken dien gij er aan toebrengt.<br />
Zie daar redenen die al te duchtig'zijn, dan dat gij<br />
iets van dezen aart zoudt konnen hebben om er<br />
tegen te ftellen ; dan, ik voorzie het reeds, gij zult<br />
de rede beftrijden met het gebruik,gij zult mij zeggen<br />
, dat er ongelukken zijn, waarin wij ondanks<br />
ons zelve worden medegefleept; dat 'eene logenftrafling,<br />
in welk geval ook, nimmer te duiden<br />
is; en dat, wanneer een verfchil zekeren keer<br />
genomen heeft, men niet meer vermijden kan om<br />
in een tweegevecht te komen of zich te ichande<br />
te maken. Laat ons dit nog eens bezien.<br />
Herinnert gij u nog eene onderfcheiding, welke<br />
gij mij voorheen bij eene belangrijke gelegenheid<br />
gemaakt hebt , tusfchen de waare en fenijnbare<br />
eer? Onder welke van deze twee foorten zullen wij<br />
Q 5 die,
a$o B R I E V E N VAN<br />
die, waarvan wij nu fpreeken,rangfchikken? Wat<br />
mij betreft, ik zie niet hoe dit zelfs in bedenking<br />
kan komen. Wat gemeenfchap is er tusfchen<br />
den roem van een mensch te dooden cn het getuigenis<br />
van eene ïechtfchapene ziel. en welken vat<br />
kan het dwaas gevoelen van anderen hebben op de<br />
waare eer, waarvan de beginfels alleen in het hart<br />
geworteld zijn? Hoe! gaan de deugden die men<br />
wezenlijk bezit,verloren door de logentaal van eenen<br />
lasteraar? Bewijzen de verongelijkingen vaneen<br />
dronken mensch dat men ze verdient, en zou de<br />
eer des voorzichtigen in de macht flaan van den<br />
eerden onverlaat dien hij ontmoeten kan? Zult<br />
gij mij zeggen , dat een tweegevecht een bewijs is<br />
dat men moed heeft, en dat dit genoegzaam is om<br />
de fcbande of het verwijt van alle andere misdaden<br />
uittewisfchen ? Ik vraag u dan, welke de eer<br />
zij, die zoodanig eene uitfpraak kan doen , en welk<br />
eene rede dezelve billijken konne? Op deze wijze<br />
behoeft een booswicht flechts te vechten , om niet<br />
langer een booswicht te zijn; de praatjens van<br />
eenen logenaar worden waarheden , zoo dra zij<br />
door het-punt van den degen onderfteund worden,<br />
en indien men u befchuldigde van iemand vermoord<br />
te hebben, zoudt gij eenen tweeden gaan<br />
vermoerden om te bewijzen dat dit niet waar is?<br />
Zoo kan deugd, ondeugd, eer, fchande, waarheid,<br />
logen, alies zijn beftaan ontieenen van den<br />
uitflag eener tweeftrijd! eene wapenzaal is de zetel<br />
van alle rechtfpraak; er is geen ander recht dan<br />
de
T W E E G E L I E V E N . 251<br />
de ilerkte, geene andere rede dan de mandag; de<br />
geheele vergoeding aan hun die men beledigde<br />
verfchuldigd, is hen te vermoorden, en alle hoon<br />
word even goed uitgewischt door het bloed des<br />
beledigers ais des beledigden? Zeg mij,indien de<br />
wolven in ftaat waren te redekavelen, zouden zij<br />
andere volgregelen hebben dan dezen? Oordeel gij<br />
zelve uit het geval waarin gij u bevindt, of ik derzei<br />
ver ongerijmdheid al te groot make. Wat is hier<br />
de zaak ten aanzien van u? Eene tcgcnfpraak, in<br />
een geval waarin gij wezenlijk loogt. Meent gij<br />
dan de waarheid zelve te dooden met hem dien<br />
gij ftraffen wilt, omdat hij ze gefproken heeft?Bedenkt<br />
gij wel, dat gij u aan den kans van een<br />
tweegevecht wagende, den Hemel tot getuige roept<br />
van eene valfche zaak, en dat gij tegen den beflisfer<br />
der gevechten durft zeggen : Koom eene<br />
onrechtvaardige zaak ondprfleunen en doe de logen<br />
zegepralen! Heeft deze Godslastering niets dat u<br />
verfchrikt? Heeft deze ongerijmdheid niets terugftuitends<br />
voor u? Hcu;el! welk eene ellendige<br />
eer is het, die de misdaad niet vreest, maar wel de<br />
fchande, en die u niet toelaat van een ander de<br />
tegenfpraak te verdragen, welke gij reeds vooraf<br />
geleden hebt van uw eigen hart ?<br />
Gij, die wilt dat men voor zich zelf met zijne<br />
kundigheden voordeel doe, bedien u toch van de<br />
uwen, en onderzoek of men wel eene enkele uitdaging<br />
zag op de aarde, toen zij met helden overdekt<br />
was?
B R I E V E N V A N<br />
was f Dachten de moedigde mannen der oudheid<br />
er immer aan, om hunne perfoonlijke verongelijkingen<br />
te wreeken door afzonderlijke gevechten ?<br />
Zond CAESAR eenen uitdagingsbrief aan CATO,of<br />
POMPEJUS aan CAESAR, wegens zoo veele wederzijdfche<br />
beledigingen, en hield zich de grootfte<br />
Krijgsbevelhebber van Griekenland onteerd omdat<br />
hij zich met een ftok had laten dreigen ? Andere<br />
tijden hebben andere zeden, dit weet ik; maar<br />
zijn er geene dan enkel goede, en zou men niet<br />
durven onderzoeken, of de zeden van eenen zekeren<br />
tijd zoodanig zijn als de wezenlijke eer ze<br />
vordert ? Neen , deze eer is niet veranderlijk, zij<br />
hangt noch van tijden noch van plaatfen noch van<br />
vooroordeelen af, zij kan niet verdwijnen noch<br />
weder opkomen, zij heeft haren eeuwigen ooriprong<br />
in het hart van den rechtvaardigen mensch<br />
en in het onveranderlijk voorfchrift zijner plichten.<br />
Indien de verlichtfte , de dapperfte, de<br />
deugdzaamfte volken van den aardbodem nimmer<br />
het du'él gekend hebben, dan zeg ik dat hetzelve<br />
geene infteiling van de eer is, maar eene affchuwelijke<br />
en barbaarfche mode, haren woesten oorfprong<br />
waardig. Nu wilde ik flechts weten of,<br />
wanneer het aankomt op zijn eigen of eens anders<br />
leven, de brave man zich naar het gebruik fchikke,<br />
en of het als dan geen grootcr moed zij dit te<br />
trotleeren dan optevolgen? Wat zou naar uwe<br />
gedachten de geen, die zich van het gebruik bedienen<br />
wilde, doen in plaatfen waar eene tegen-
T W E E G E L I E V E N . 053<br />
gefielde gewoonte heerscht? In Mesfina of te<br />
Napels zou hijj zijne partij op den hoek van<br />
eene ftraat gaan opwachten, en hem verraderlijk<br />
doorfteken. Dit heet daar te lande braaf te<br />
zijn ( §), en de eer beftaat er niet in zich<br />
door zijnen vijand te doen ombrengen, maar in<br />
hem zelve te vermoorden.<br />
Wacht n derhal ven van den heiligen naam der<br />
Eer te verwarren met dat woest vooroordeel,<br />
hetgeen alle de deugden plaatst op de punt van<br />
eenen degen, en enkel gefchikt is om moedige<br />
fchelmen te maken. Dat deze handelwijze, zo<br />
men wil , de plaats der braafheid vervullen<br />
konne, is die aanvulling niet nutloos alom<br />
waar de braafheid zelve heerscht, en wat denkbeeld<br />
moet men vormen van iemand, die zich<br />
aan den dood blootftelt , om zich te bevrijden<br />
van een eerlijk man te zijn ? Ziet gij niet dat<br />
die misdaden, welken de zedigheid en de eer niet<br />
hebben konnen voorkomen , bedekt en vermenigvuldigd<br />
worden door eene valfche fchaamte en<br />
de vrees voor laster? Het is deze, die den mensch<br />
tot eenen veinsaart en logenaar maakt ; het is<br />
deze, die hem het bloed van eenen vriend doet<br />
ftorten om een onbedachtzaam woord, welk hij<br />
ver-<br />
(§) Bravo is in Itaüe de bekende naam dei<br />
moordenaars van beroep.<br />
Aant» des VUT.'
»5* B R I E V E N V A N<br />
vergeten moest, wegens een rechtmatig verwijt,<br />
hetgeen hij niet verdragen kan. Zij is het<br />
ook , die een bedrogen en vreesachtig meisjen<br />
herfchept in eene helfche razernij. Zij is het,<br />
Almachtig God! die de moederlijke hand kan<br />
wapenen tegen de tedere vrucht ik<br />
voel mijne ziel bezwijken op dit verfchriklijk<br />
denkbeeld, en ik dank Hem die de harten beproeft,<br />
dat hij uit het mijne ten minfte die<br />
verfocilijkc eer verbannen heeft, die niets anders<br />
dan gruweldaden inboezemt, en de natuur<br />
doet zidderen.<br />
Koom dan tot u zelve, en overweeg of het u<br />
vrij fta met voorbedacht opzet het leven van een<br />
mensch aanteranden en het uwe te waagen,<br />
cm te voldoen aan eene barbaarfche en gevaarlijke<br />
harsfenfchim die geenerlei redelijken<br />
grond heeft, en of de droevige herinnering van<br />
he; in zulk een geval geplengde bloed immer kan<br />
ophouden van wraak te roepen in het binnenfte<br />
van hem die het heeft doen vloeien ? Kent gij<br />
ééne misdaad zoo groot als de moedwillige<br />
menfehenmoo'-d, en indien de menschlijkheid de<br />
grondflag van alle de deugden is, wa: zullen wij<br />
dan derken van dien bloedgierigen en ontaarten<br />
mensch. die dezelve in het leven van zijnen<br />
natuurgenoot durft aanranden? Herinner u wat<br />
gij zelf mij gezegd hebt tegen den vreemden<br />
Krijgsdienst: hebt gij vergeten dat een burger<br />
zijn
T W E E G E L I E V E N . 255<br />
zijn leven verfchuldigd is aan zijn Vaderland,<br />
en dat hij geen recht heeft om daarover te<br />
befchikken zonder de toeftemming der wetten,<br />
hoe veel te minder tegen haar verbod aan? O<br />
mijn vriend! zo gij de deugd opreclulijk bemint,<br />
leer haar dan gehoorzamen op hare wijze en niet<br />
naar het gebruik der menfchen. Ik geef eens toe<br />
dat er eenige onaangenaamheid uit kan ontftaan;<br />
is dan het woord deugd voor u flechts eene ijdele<br />
klank , en zult gij niet deugdzaam zijn dan<br />
wanneer het u niets kosten zal zulks te wezen?<br />
Maar welke zijn toch in den grond deze onaangename<br />
gevolgen ? Het gemompel van lediggaande ,<br />
van ondeugende lieden, die zich met de ongelukken<br />
van een ander zoeken te vermaken,<br />
cn die altoos wel eenig nieuw voorval te vertellen<br />
wilden hebben. Eene groote beweegreden<br />
waarlijk, om zich onderling te vermoorden!<br />
indien de wijsgeer cn de man van verftand zich<br />
in de gewiehtigfte gevallen van het leven fchikken<br />
naar de onbezonnen praatjens van den<br />
grooten hoop, waartoe dient dan al die toeftel van<br />
geleerde kundigheden, daar men toch in herwezen<br />
der zake niets meer dan een dagelijksch mensch<br />
is? Gij durft dan de wraakzucht niet opofferen<br />
aan uwen plicht, aan de achting, aan de vriendfchap,<br />
uit vrees dat men u befchuldigen zal<br />
van beangst te zijn voor den dood ? Overweeg<br />
de zaaken, mijn goede vriend! en gij zult<br />
veel
*5« B R I E V E N VAN<br />
veel meer lafhartigheid vinden in de vrees voor<br />
dit verwijt , dan in die voor den dood zelve.<br />
De zwetfer, de lafhartige wil met alle geweld<br />
doorgaan voor een man van moed:<br />
Ma ver ace valor, ben che negletto,<br />
E di fe ftesfo a fe freggio as/ai chiaro (*).<br />
Hij die voorgeeft den dood zonder fchrik on»<br />
der de oogen te zien, liegt. Elk mensch vreest<br />
te fterven ; dit is de groote wet der gevoelige<br />
fchepfelen, zonder welke alle foorten van fterflijke<br />
wezens weldra vernietigd zouden zijn. Deze<br />
vrees is eene eenvouwïge infpraak der natuur,<br />
die niet alleen onverfchillig is, maar goed in<br />
zichzelve en overeenkomftig de orde der dingen.<br />
Alles wat haar fchandelijk en laakbaar<br />
doet worden, is dat zij ons verhinderen kan<br />
om wel te doen en onze plichten te vervullen.<br />
Indien de moed niet aan andere deugden dienstbaar<br />
was, zou de lafhartigheid ophouden eene<br />
ondeugd te zijn. Ik fta toe, dat al wie meer<br />
gehecht is aan zijn leven dan aan zijnen plicht,<br />
in den grond niet deugdzaam kan wezen. Maar<br />
verklaar mij eens, gij die u vermeet een verftandig<br />
man te zijn, welk foort van verdienfte men<br />
vln-<br />
(*) Dat is{: Jlfaar de ivaare dapperheid, offchoon<br />
miskend, heeft in zich zelve waardij genoeg, om daarlp<br />
te fteunin.<br />
Aant des VERT.
T W E E G E L I E V E N 25?<br />
vinden kan in het trotfeeren van den dood om<br />
eene misdaad te begaan ?<br />
Wanneer het al eens waar was dat men zich<br />
verachtlijk maakt wanneer men weigert met elkander<br />
te vechten , welke verachting is dan het<br />
meest te duchten, die van anderen als men wel,<br />
of die van zichzelve als men kwalijk doet ?<br />
Geloof mij , hij die waare .achting voor zich<br />
zelve heeft, is weinig gevoelig voor de minachting<br />
van anderen, en hij vreest enkel zich dezelve<br />
waardig te maken : want het deugdzame en het<br />
brave hangt niet af van het oordeel der menfchen<br />
, maar van de natuur der dingen zelve,<br />
en offchoon de geheele wereld de daad welke<br />
gij gaat bedrijven goedkeurde , zij zou daarom<br />
niet minder fchandelijk zijn. Dan het is valsch,<br />
dat men door zich uit deugdzame beginfelen daar<br />
van te onthouden, zich verachtlijk maken zoude.<br />
De rechtfchapene man, wiens geheele leven onbefmet<br />
is, en die nimmer eenig blijk van lafhartigheid<br />
gaf, zal weigeren zijne hand met eene<br />
moord te bezoedelen, en hij zal daarom flechts<br />
des te meer geëerd worden. Altoos gereed om<br />
het Vaderland te dienen , om den zwakken te<br />
befchermen, om de gevaarlijkfte plichten te vervullen,<br />
en om, in alle billijke en betaamlijke<br />
omflandigheden , hetgeen hem dierbaar is, ren<br />
koste van zijn bloed te verdedigen , doet hij<br />
zijne flappen met die onbeweeglijke fhndvastig-<br />
L DEEL. R heid,
£53 B R I E V E N V A N<br />
heid, welke men niet bezit zonder waaren moed.<br />
In de gerustheid van zijn geweten, wandelt hij met<br />
opgerichtcn hoofde, hij ontvlucht zijnen vijand<br />
zoo min als hij hem opzoekt. Men bemerkt<br />
gereedlijk, dat hij minder vreest te fterven dan<br />
kwaad te doen, en dat hij de misdaad fchroomt,<br />
imar geenszins het gevaar. Indien de lage voorcordeelen<br />
zich voor een oogenblik tegen hem<br />
verheffen, alle de dagen van zijn lofwaardig<br />
leven zijn zoo veele getuigen die dezelven wederleggen,<br />
en in een zoo eenparig levensgedrag<br />
beoordeelt men naar eene enkele daad alle de<br />
overige.<br />
Maar weet gij, wat deze gematigdheid voor<br />
een dagelijksch mensch zoo lastig maakt ? Het is<br />
de moeilijkheid om die op eene waardige wijze<br />
doortehouden. Het is de noodzaaklijkheid omvervolgends<br />
gcenerlei daad te plegen die laakbaar is:<br />
want indien de vrees van verkeerd te handelen<br />
hem in dit laatfte geval niet wederhoud, waarom<br />
zou zij hem in liet andere hebben teruggehouden<br />
, bij het welk men eene meer natuurlijke<br />
beweegreden onderftc'.len kan ? Men ziet<br />
dan klaar dat die weigering niet ontftaat uit<br />
deugdzaamheid maar uit lafhartigheid, en men<br />
drijft billijk den fpot met eene naauwgezetheid<br />
die niet opkomt dan in het gevaar. Hebt gij<br />
niet opgemerkt dat menfchen, die zoo achterdochtig,<br />
en zoo gereed zijn om anderen uitte-<br />
dagen,
T W E E G E L I E V E N . s&)<br />
dagen, meestal lieden van een zeer Hecht gedrag<br />
zijn, die , uit vrees dat men hun openlijk de<br />
verachting mocht durven toonen, welke men<br />
voor hen gevoelt, zich moeite geven om<br />
door eenige affaires cVhonneur de fchande van<br />
hun geheele leven te bedekken ? Voegt het<br />
u zulke lieden natevolgen? Laat ons nog eenige<br />
uitzondering maken ten aanzien van krijgslieden<br />
van beroep, die hun bloed voor geld verkopen;<br />
die, hunnen rang willende ophouden ; uit huii<br />
belang berekenen wat zij aan hunne eer verfchuldigd<br />
zijn, en die op eene kroon na weten<br />
hoe veel hun leven geide. Maar, mijn vriend!<br />
laat gij alle deze lieden vechten. Niets is minder<br />
eerwaardig dan die eer waarvan zij zulk eenen<br />
ophef maken; zij is niet anders dan eene onbezonnene<br />
mode , eene valfche nabootfing der<br />
deugd , welke zich met de grootfte misdaden<br />
veriïert. De eer van een man gelijk gij, ftaat<br />
niet in de macht van een ander, zij berust in<br />
hem zelve, en niet in het gevoelen des volks;<br />
hij verdedigt zich niet door degen of fchild,<br />
maar door een braaf en önberisplijk gedrag, eri<br />
deze ftrijd is ruim zoo groot als de andere, iri<br />
het betoon van moed.<br />
Het is uit deze grondbeginfelen , dat gij dé<br />
lofredenen die ik ten allen tijde aan de waare<br />
' dapperheid gegeven heb , moet overéénbrengen<br />
ihet de verachting die ik fteeds heb gekoesterd 1<br />
R z vc'Cr'
sCo B R I E V E N VA w .<br />
Voor de valfche helden. Ik bemin lieden die<br />
hart hebben en kan geene lafhartigen dulden--;<br />
ik zou breken met eenen laffen minnaar die uit<br />
vrees bet gevaar ontvluchtte, en ik denk met<br />
alle vrouwen , dat het vuur van moed dat<br />
der liefde aanblaast. Dan, ik begeer dat de<br />
dapperheid zich ontdekke bij voegzame gelegenheden,<br />
dat men niet zoo gereed zij om daarvan<br />
ontijdig eene valfche vertoning te maken,<br />
als of men vreesde dezelve niet te zullen<br />
bezitten in geval van noodzaaklijkheid. De<br />
waare moed heeft meer ftandvastigheid en minder<br />
haastigheid; zij is altoos hetgeen zij moet<br />
zijn; men behoeft baar noch aantevuuren noeh<br />
te bedwingen ; de brave man voert dezelve<br />
overal met zich, in den ftrijd tegen zijnen vijand,<br />
in eenen kring van menfchen ten behoeve der<br />
afwezigen en der waarheid, op zijne fponde tegen<br />
de aanvallen der fmarte en des doods. De fterkse<br />
van ziel die dezelve inboezemt, komt ten allen<br />
tijde te ftade ; zij plaatst immer de deugd boven<br />
het bereik van toevallige uitkomften, en beftaat<br />
niet in zamen te vechten , maar in voor niets bevreesd<br />
te zijn. Van zoodanigen aart,mijn vriend!<br />
is die moed welken ik doorgaands geroemd heb,<br />
en dien ik weiuch in u te vinden. Al het<br />
overige is flechts onbezonnenheid, buitenfporigheid,<br />
wreed aartigheid ; het is lafhartig zich<br />
daaraan te onderwerpen, en ik veracht niet minder<br />
hem die een noodloos gevaar opzoekt, dan<br />
ie-
T W E E G E L I E V E N . 261<br />
iemand die een gevaar ontvlucht hetgeen hij<br />
t-rotfeeren moest.<br />
Ik heb u doen' zien, zo ik mij niet bedriege,<br />
dat uwe eer niet betrokken is in uw gefchil<br />
met Mijlord EDUARD; dat gij, door toevlucht<br />
te nemen tot het middel van den degen , de<br />
mijne in de waagfchaal fielt; dat dit middel<br />
noch billijk, noch redelijk, noch geoorlofd is;<br />
dat het niet beftaan kan met de gevoelens<br />
waarvan gij belydenis doet; dat het niet voegt<br />
dan aan flechte lieden , die de dapperheid doen<br />
flrckken ter vergoeding van deugden welke zij<br />
niet bezitten , of aan Krijgslieden die niet uit<br />
eerzucht maar uit belang vechten; dat er meer<br />
waare moed is in dit middel te verachten dan<br />
in het te gebruiken; dat de onaangenaamheden<br />
waaraan men zich blootftelt wanneer men hetzelve<br />
van de hand wijst, onaffcheidbaar zijn<br />
van de beoefening zijner waare plichten , en<br />
meer fchijnbaar dan wezenlijk ; eindelijk , dat<br />
zij die het vaardigst zijn om daartoe hunnen<br />
toevlucht te nemen , altoos dezulken zijn<br />
wier braafheid het meest verdacht is. Uit welk<br />
alles ik befluit, dat gij in dit geval geene uitdaging<br />
kunt doen noch aannemen , zonder ten<br />
zelfden tijde de rede , de deugd , de eer, en<br />
mij te verzaken. Keer en wend mijne redeneeringen<br />
zoo als gij wilt, ftapel van uwen<br />
kant de eene drogreden op de andere; het zal<br />
R- 3 al-
fSi B R I E V E N V A M<br />
altoos blijken dat een man van moei geen lafhartige<br />
is, en dat een braaf man geen man zonder<br />
gevoel van eer kan zijn. En echter heb ik<br />
u, dunkt mij, aangetoond, dat de man van moed<br />
het duel veracht , en dat de brave man er een<br />
affchrik van heeft.<br />
Ik heb gemeend, mijn Vriend ! bij een zoo.<br />
ernflig onderwerp het gezond verftand alleen<br />
te moeten doen fpreken, en u de zaken voortedragen<br />
volmaakt gelijk zij zijn. Indien ik ze<br />
had willen afmaaien gelijk ik dezelve befchouwe,<br />
en het gevoel en de menschlijkheid laten<br />
fpreken , zou ik eene zeer verfchillende taal<br />
gevoerd hebben. Gij weet dat mijn vader in<br />
zijne jeugd het ongeluk heeft gehad van in duel<br />
iemand ter neder te leggen; deze man was zijn<br />
vriend; zij vochten tegen hunnen zin, het onbezonnen<br />
punt van eer noodzaakte er hen toe.<br />
De doodlijke fleek die den eenen van het leven<br />
beroofde, benam den anderen voor altoos<br />
zijne rust. De treurige wroeging heeft zints<br />
dien tijd niet uit zijn hart verbannen konnen<br />
worden ; dikwijls hoort men hem in zijne eenzaamheid<br />
weenen en kermen; hij verbeeld zich<br />
noghetftaal, door zijne wreede hand gefloten, te<br />
voelen indringen in het hart van zijnen vriend;<br />
bij ziet in de duisternis van den nacht deszelfs<br />
verbleekt en bebloed ligchaam ; zidderend befchouwt<br />
hij de doodlijke wonde;hij wil het gud-<br />
' ' "' '* ' ' fend
T W E E G E L I E V E N . 263<br />
fend bloed Helpen; de fchrik grijpt hem aan,<br />
hij geeft eenen _gil, en ait ijslijk lijk houd niet op<br />
hem te' vervolgen. Zedert vijf jaaren heeft hij<br />
zijnen geliefden ftamhouder en de hoop van<br />
zijn gefiacht verloren, hij verwijt zich dien dood<br />
als eene rechtvaardige ftraf des Hemels, welke<br />
aan zijnen eenigen zoon den ongelukkigcn vader<br />
gewroken heeft, dien hij van den zijnen<br />
beroofde.<br />
Ik beken u, dat dit alles, gevoegd bij mijnen<br />
natuurlijken afkeer van alle wreedheid, mij zulk<br />
een fchrik voor de tweegevechten inboezemt,<br />
dat ik die befchouwe als den laagften graad van<br />
dierlijke woestheid , svaartoe de menfchen verval*<br />
len konnen. Hij die met vrolijkne'd des harte<br />
zich in een gevecht begeeft, is in mijne oogen<br />
een wreed dier , dat alle krachten infpant pm<br />
een ander te verfcheuren , en indien er het<br />
minste natuurlijk: gevoel in hunne harten overblijft<br />
, vind ik den geenen die fneuvelt minder<br />
beklagenswaardig dan den overwinnaar. Bcfchouw<br />
die aan bloedftorting gewoone menfchen eens:<br />
zij trotfeeren het zelfsvtrwijt, niet anders dan<br />
door de ftem der natuur te fmooren; zij worden<br />
trapswijze wreedaartig, ongevoelig; zij fpclen<br />
met het leven van anderen, en de ftraf van<br />
éénmaal de menschlijkheid te hebben konnen afleggen<br />
, is, dat men die eindelijk geheel en al verliest,<br />
Wat zijn zij in dezen ftaat? zeg trrj, wilt gij<br />
R 4 hun
a&f B R I E V E N v A w<br />
hun gelijk worden? Neen, gij zijt niet be-<br />
Itemd voor deze haatlijke verwildering ; fchroom<br />
voor den eerden flap die u daartoe vervoeren<br />
kan: nog is uwe zieï onfchuldig en gezond; ga<br />
dezelve niet bederven met gevaar van uw leven<br />
, door eene floute poging zonder deugd , eene<br />
misdaad zonder vermaak, en een punt van eerzonder<br />
gezond verftand.<br />
Ik heb u niets gezegd van uwe JULIA zij<br />
zal er ongetwijfeld bij winnen, dat zij uw eigen<br />
hart laat' fpreken. Eén woord nog, één enkel<br />
woord , en ik geeve u aan u zelve over. Gij<br />
hebt mij etlijke maaien vereerd met den tederen<br />
naam van Echtgenote: wellicht moet ik op<br />
dit oogenblik dien van Moeder dragen. Wik<br />
gij mij weduwe laten, eer een geheiligde band<br />
ons vereenige?<br />
Nafchrift. Ik bedien mij in dezen brief van<br />
een gezag, waartegen nimmereenig man van<br />
verftand zich heeft aangekant. Indien gij<br />
weigert u daaraan te onderwerpen, dan<br />
heb ik u niets meer te zeggen; maar bedenk<br />
u vooraf wel. Neem acht dagen<br />
van beraad , om over dit gewichtig onderwerp<br />
te denken. Het is niet in den naam<br />
der rede dat ik u om dit uitftel vraag,<br />
het is in' den naam van mij zelve. Gedenk<br />
dat ik in dit geval mij bediene van een<br />
recht
T W E E G E L I E V E N . 265<br />
recht welk gij zelf mij gegeven hebt, en<br />
dat hetzelve zich tot zoo ver ten minften<br />
uitftrekt.<br />
LVIII. B R I E F .<br />
Van JULIA aan Mijlord EDUARD.<br />
Het is niet om mij over u te beklagen , Mijlord!<br />
dat ik u fchrijve: dewijl gij mij beledigt,<br />
moet ik u zeker verongelijkingen hebben aangedaan<br />
die mij niet bekend zijn. Hoe is het<br />
te begrijpen, dat een braaf man zonder reden<br />
een achtingswaardig huisgezin zoude willen onteeren?<br />
Voldoe derhalven uwe wraakzucht, indien<br />
gij oordeelt dat dezelve rechtmatig is. Deze<br />
brief verfchaft u een gereed middel om een ongelukkig<br />
meisje te bederven, hetgeen nimmer<br />
ophouden zal te betreuren dat zij u beledigd<br />
heeft, en het welk de eer die gij haar benemen<br />
wilt, waagt aan uwe onbefcheidenheid.<br />
Ja, Mijlord! uwe aantijgingen waren gegrond,<br />
ik heb eenen geliefden minnaar ; hij is meester<br />
van mijn hart en van mijne perfoon; de dood<br />
alleen zal dezen tederen band konnen verbreken.<br />
Deze minnaar is dezelfde, wien gij met<br />
uwe vriendfchap vereerde; hij is die waardig,<br />
dewijl hij u bemint en deugdzaam is. Ondertusfchen<br />
ftaat hij door uwe hand te fneeven; ik<br />
R 5 weet
266 B R I E V E N VAN<br />
weet dat de gekwctfte eer bloed vordert ; ik<br />
weet dat zijne dapperheid zelve zijn ongeluk<br />
bewerken zal; ik weet dat in een gevecht hetgeen<br />
gij zoo weinig behoeft te duchten, zijn<br />
onverlchrokken hart zich zonder vrees aan den<br />
doodlijken fteek zal gaan bloot ftellen. Ik heb<br />
deze onberadene drift willen bedwingen; ik heb<br />
de rede deen fpreken. Helaas! terwijl ik mijnen<br />
brief fchreef, gevoelde ik dat dezelve<br />
vruchtloos was , en welke achting ik ook aan<br />
zijne deugden toedrage, verwacht ik er van<br />
hem geene, die verheven genoeg zijn om hem<br />
aftebrengen van een valsch punt van eer. Geniet<br />
bij voorraad het vermaak dat gij zult hebben<br />
, van den boezem van uwen vriend te doorboören<br />
; maar weet, wreedaartig man ! dat gij<br />
althands het genoegen niet zult fmaken van u in<br />
mijne traanen te verlustigen, en aanfehouwer te<br />
zijn van mijne wanhoop. Neen, ik zweer het<br />
u bij de liefde die in mijn binnenfte zucht; wees.<br />
getuige van eenen eed die niet ijdel zal zijn; ik<br />
zal hem, voor wien ik ademe, geenen dag overleven<br />
, en gij zult den roem hebben van met éénen<br />
fteek twee ongelukkige gelieven in het graf<br />
te ftorten, die u niet moedwillig hebben verongelijkt<br />
, en die vermaak fchepten in u eer te bewijzen.<br />
Men zegt, Mijlord! dat gij eene fchoone ziel<br />
en ten gevoelig hart hebt. Indien dezen ü toelaten
T W E E G E L I E V E N . e6><br />
ten ongeftoord eene wraak te genisten waarvan<br />
ik geen denkbeeld heb, en het genoegen van ongelukkigen<br />
te maken, mochten zij dan ten minfte,<br />
wanneer ik niet meer zijn zal , u eenige zorg<br />
doen hebben voor twee ontroostbare ouderen,<br />
welken het verlies van een éenig kind., dat hun<br />
overig bleef, in eeuwigen rouw ftaat te dompelen.<br />
LIX. B R I E F .<br />
Van den Heer D'ORBE aan, JULIA.<br />
Ik haagte mij, MejufFer! om u, volgends uwe<br />
bevelen , verflag te doen van de verrichting<br />
waarmede gij mij belast hebt. Ik komc van<br />
Mijlord EDUARD te rug, wien ik nog pijnlijk van<br />
zijne verzwikking en buiten ftaa: gevonden heb om<br />
door de kamer te gaan , dan met behulp van een<br />
ftok. Ik heb hem uwen brief ter hand gefteld,<br />
dien hij driftig opende ; onder het lezen van<br />
denzelven fcheen hij mij ontroerd te zijn: na<br />
eenigen tijd gepeinsd te hebben, herlas hij dien<br />
jfrHerrhaal met eene nog merkbarer aandoening.<br />
Zie hier, wat hij mij na deze tweede lezing gezegd<br />
heeft: Gij weet, Mijn lieer! dat gefchtllen<br />
van eer hunne wetten hebben, van welke men niet<br />
kan afgaan: gij hebt gezien wat bij het onze is<br />
voorgevallen; het is nodig dat hetzelve regelmatig<br />
wor-
«68 B R I E V E N VAN<br />
worde afgedaan. Neem twee vrienden, en geef u<br />
de moeite van morgen ochtend met hen hier te komen<br />
; gij zult dan mijn bef uit weten. Ik heb hem<br />
voorgehouden, dar, daar de zaak onder ons was<br />
voorgevallen , het beter zoude zijn dat zij op<br />
dezelfde wijze eindigde. Ik weet, andwoordde<br />
hij mij kort af, wat voeglijk is, en ik zal doen<br />
wat er gedaan moet worden. Breng uwe twee vrienden<br />
mede, of ik heb u niets meer te zeggen. Hierop<br />
ben ik heen gegaan , onder een vruchtloos<br />
gïsfen , welk toch zijn vreemd voorneemen zijn<br />
moge; wat daarvan ook zij, ik zal de eer hebben<br />
van u dezen avond te zien; en ik zal morgen<br />
volbrengen hetgeen gij mij gebieden zult.<br />
Indien gij geraden vindt dat ik mij met mijn<br />
gevolg ter beftemder plaats begeve, zal ik hetzelve<br />
doen beftaan uit zulke lieden, waarop ik<br />
'w alle gevallen ftaat maken kan.<br />
LX. B R I E F .<br />
Aan JULIA.<br />
J3edaar uwe ongerustheid, tedergeliefde JU<br />
LIA! en neem door een verflag van het gebeurde<br />
kennis en deel aan de aandoeningen die<br />
ik gevoele.<br />
Ik was, toen ik uwen brief ontving, dermate<br />
ver»
T W E E G E L I E V E N . 269<br />
vervuld van verontwaardiging, dat ik denzelven<br />
naauwlijks lezen kon met de aandacht welke hij verdiende.<br />
Offchoon ik niet in ftaat was dien te wederleggen,<br />
het mocht nietbaaten, eene blinde hevigheid<br />
behield de overnand. Hetismooglijk dat gij<br />
gelijk hebt, zeide ik bij mij zelve, maar fbreek<br />
mij nimmer van u te laten vernederen. Al moest<br />
ik u verliezen en fchuldig fterven, ik zal niet<br />
dulden dat men te kort doe aan de achting die<br />
men u verplicht is, en zoo lang mij ééne enkele<br />
ademtocht zal overig blijven, zult gij geëerbiedigd<br />
worden door alle die u naderen, gelijk mijn hait<br />
ÏI zulks doet. Evenwel ftond ik niet in bedenking<br />
omtrent de acht dagen welke gij van mij<br />
begeerde; het ongemak van Mijlord EDTJARD<br />
en mijne gelofte van gehoorzaamheid vereenigden<br />
zich om dit uitftel noodzaaklijk te maken.<br />
Befloten hebbende, om volgends uwe bevelen,<br />
dien tusfchentijd te belleden ter overdenkinge<br />
van den inhoud uwes briefs, hield ik mij bij<br />
.aanhoudendheid bezig met denzelven te herlezen<br />
en te bepeinzen, niet om van gevoelen te veranderen<br />
, maar om het mijne te rechtvaardigen.<br />
Dezen morgen had ik dien naar mijnen zin al<br />
te verftandigen en te oordeelkundigen brief weder<br />
in de hand genomen, en ik herlas denzelven<br />
met verdriet, toen men aan mijne kamerdeur<br />
klopte. Een oogenblik daarna zag ik Mijlord<br />
ÏBUARD binnen treden zonder degen, leunende<br />
op
&?o B R I E V E N TAN<br />
ïJj.pLi:<br />
tk zag-met al die verbazing\-w-elkegij uverbedden kunt,<br />
«ïjlord Eduard voor mij geknield ._. . ffladz.^yo.
T W E E G E L I E V E N . 271<br />
„ ik herken op dit oogenblik uwe groote en edel-<br />
„ moedige ziel; en ik weet zeer wel in u te onderfcheiden<br />
de redenen welke het hart ingeeft,<br />
„ van die welke gij voert wanneer gij geen<br />
„ meester van u zelve zijt; dat zij voor altoos<br />
,, vergeten worden! " — Oogenbliklijk onderfteunde<br />
ik hem terwijl hij zich oprichtte , en<br />
wij omhelsden elkander. Hierop keerde zich<br />
Mijlord naar de "omftanders, en zeide hui: Mij'<br />
•ve Heeren ! ik bedank u voor uwè beleefdheid.<br />
Brave lieden gelijk gij, voegde hij er met eene<br />
fiere houding en verhevene ftem bij, gevoelen dat<br />
iemand die op deze wijze zijne verongelijkingen<br />
herfielt, er van niemand eenige verdragen kan.<br />
Gij kunt openbaar maken het geen gij gezien hebt.<br />
Vervolgends nodigde hij ons alle vier tegen<br />
dezen avond ter maaltijd , en die Heeren vertrokken.<br />
Naauwlijks waren wij alleen, of hij kwam mij<br />
andermaal op eene tederer en vrïer.dfchaplijker wijze<br />
omarmen; mij vervolgends bij de hand nemende<br />
, en zich naast mij nederzettende, riep hij<br />
uit: gelukkig fterveüng! fmaak het geluk dat gij<br />
waardig zijt! Het hart van JULIA behoort u<br />
toe; mocht gij beiden . . . Wat zegt gij, Mij-\<br />
lord? viel ik hem in, verliest gij uwe zinnen?<br />
Neen , hernam hij meesmuilende, maar er heeft:<br />
weinig aan gehaperd of ik zou die verloren hebben,<br />
en het ware misfchien met mij gedaan geweest<br />
,
4?i B R I E V E N V A N<br />
weest, indien zij, die mij van het verftand beroofde<br />
, mij dat niet had wedergegeven. Toen<br />
gaf hij mij eenen brief over , dien ik verwonderd<br />
was gefchreven te zien door eene hand,<br />
welke er nimmer eenen aan een ander man fchreef<br />
dan aan mij. Welke aandoeningen ontwaarde ik onder<br />
het lezen van denzelven! Ik zag eene gadeloze<br />
minnares, die zich zelve ongelukkig wilde<br />
maken om mij te behouden , en ik herkende<br />
JULIA. Maar wanneer ik kwam aan die plaats,<br />
waar zij zweert den gelukkigften der menfchen<br />
niet te zullen overleven , ijsde ik van de gevaren<br />
welken ik gelopen had , ik beklaagde mij<br />
van al te fterk bemind te worden , en mijne<br />
angften deden mij bezefFen dat gij niet meer dan<br />
een fterflijk wezen zijt. Ach! geef mij de kloekmoedigheid<br />
weder waarvan gij mij berooft; ik<br />
had moeds genoeg om den dood te trotfeeren<br />
die mij flechts alleen bedreigde , en ik heb er<br />
geenen om geheel te fterven.<br />
Terwijl mijne ziel zich overgaf aan deze treurige<br />
gepeinzen, hield EDUARD gefprekken tegen<br />
mij, op welken ik in den beginne weinig acht<br />
floeg; ondertusfchen vestigde hij mijne aandacht<br />
weder door mij bij aanhoudendheid van u te fpreken;<br />
want hetgeen hij mij zeide, was genoeglijk<br />
voor mijn hart, en wekte mijne jaloezij<br />
niet meer op. Hij fcheen mij diep getroffen door<br />
het berouw van onze liefde en uwe rust geftoord<br />
ts
' tt ' G E H E V E N . 473<br />
'té hebben; gij zijt het, aan wie liij de meeste<br />
hoogachting op aarde toedraagt, en 'daar hij de<br />
verfchoningen , die hij mij gemaakt heeft, niet<br />
aan u zelf durfde voordragen, heeft hij mij gebeden<br />
dezelve in uwen naam te ontvangen en u daar^<br />
mede genoegen te doen nemen. Ik heb u aangemerkt,<br />
zeide hij mij, als haren vertegenwoordiger,<br />
en heb mij niet te diep konnen vernederen<br />
voor het voorwerp dat zij bemint, daar ik<br />
mij niet aan haar perfooh vervoegen noch Mar<br />
noemen kon zelfs, zonder haar in de waa-lcbaal<br />
re ftellen. Hij erkent gevoelens voor u te heb^<br />
ben opgevat, van welke men zich niet Weêrhouden<br />
kan als men u met te veel oplettendheid<br />
ziet; echter was het meer eene tedere bewondering,<br />
dan wel liefde. Nimmer hebben die<br />
gevoelens hem noch aanfpraak noch hoop op<br />
tivve perfoon ingeboezemd; hij heeft ze allen<br />
Opgeofferd aan de onzen , zoo dra hij daarvan<br />
kennis bekomen had, en het flecht gefprek dat<br />
hem ontvallen is, was een uitvverkfel der punch ±<br />
en niet van jaloersheid. Hij behandelt de liefde<br />
als een Wijsgeer die zijne ziel bovei* dö<br />
hartstochten verheven acht; wat mij betreft, ik<br />
bedrieg mij zeer, zo hij er niet reeds eenige<br />
beeft ondervonden , die het diep wortelen van<br />
andere hartstochten bij hem verhindert. Hij<br />
neemt de kwijning van het hart voor de kracht<br />
der rede^ en ik ben wel verzekerd dat JULIA<br />
:<br />
I. BKKI« § tl
274 B R I E V E N VAN<br />
te beminnen en van haar afcezien niet onder c]e<br />
inenschlijke deugden behoort.<br />
Hij heeft een uitgebreid verflag begeerd van"<br />
de gefchiedenis onzer liefde , en van de oorzaken<br />
die het geluk; van uwen vriend verhinderen ;<br />
ik heb geoordeeld dat, na het fchrijven van uwen<br />
brief, eene gedeeltelijke opening van zaaken gevaarlijk<br />
en onvoegzaam was; ik heb dezelve volkomen<br />
gemaakt, en hij heeft mij gehoord met eene<br />
aandacht die mij van zijne oprechtheid verzekerde.<br />
Meer dan eens heb ik zijne oogen vochtig<br />
en zijne ziel vertederd gezien; boven al nam<br />
ik waar den krachtigen indruk dien alle de overwinningen<br />
der deugd op zijne ziel maakten, en<br />
ik verbeelde mij voor CLAUDIUS ANET eenen<br />
nieuwen bégunftiger gewonnen tc hebben , die<br />
niet minder ijverig zijn zal dan uw vader. Er<br />
zijn , zeide bij tegen mij, in het geen gij mij<br />
verhaald hebt, noch tusfchen beiden komende<br />
gebeurdtenisfen noch zonderlinge voorvallen, en<br />
echter zouden de verrasfehende uitkomsten eener<br />
Roman voor mij veel minder belangwekkende zijn;<br />
zoo zeer vergoeden hier gevoelens het gemis van<br />
merkwaardige omftandigheden, en brave gedragingen<br />
de geruchtmakende bedrijven. Uwe twee zielen<br />
zijn zoo buitengemeen, dat men er niet over oordeelen<br />
kan volgends de gewoone regels; het geluk is<br />
voor ulieden niet langs het zelfde fpoor te vinden<br />
nocb
fwit GELIEVEN.<br />
froch van denzelfden aart als bi] andere menfchen;<br />
zij z.oe en n et anders dan her genot en de aanfchouwing<br />
van elkander, gijlieden behoefc enkel<br />
'het «der gevoel en den vrede. Met uwe liefde<br />
heefc zich een naarijver van deugd gepaard die ulieden<br />
verheft* en g :<br />
j zoudt beiden minder waardij<br />
hebben indien gij elkander niet beminde. Dié<br />
liefde zal overgaan , durfde hij er bij voegen *<br />
(vergeven wij hem deze Godslastering, in de onwetendheid<br />
van zijn hart uitgefproken!) die liefdé<br />
zal overgaan, maar de deugden zullen aanwezig<br />
blijven-. Ach! mochten zij zoo lang als de eerdé<br />
duuren, mijne JULIA! De Hemel zal niets meer<br />
Van ons vorderem<br />
Kortom, ik zie dat de wijsgeerige en Nationa*<br />
le ongevoeligheid bij dezen braven Engelschman<br />
de natuurlijke menfchénliefde niet verbastert, en<br />
dat hij wezenlijk deel neemt in onze ongevallen;<br />
Indien het aanzien en de rijkdommen ons van<br />
nut kondert zijn, geloof ik dat wij reden zouden<br />
hebben van ftaat op herti te maken. Maar,<br />
helaas! wat baat vermogen en geld om de harten<br />
gelukkig te doen zijn?<br />
Dit onderhoud, gedurende het welk wij geene<br />
'«uren telden hield cns bezig tot aan het mid«<br />
dagmaal; ik deed een kuiken opbrengen, en na<br />
het eten gingen wij vdord met pratém Hij<br />
S a fprak
ST$ B R I E V E N VAN<br />
fprak mij over zijnen flap van heden morgen/<br />
en ik kon mij niet weêrhouden van eenige verwondering<br />
te betuigen over een gedrag , dat<br />
zoo voorbeeldig en zoo weinig berekend was:<br />
dan, behalven de reden die hij er mij reeds van<br />
gegeven had, voegde hij er bij, dat eene voldoening<br />
ten halve eenen man van moed niet betaamde;<br />
dat men dezelve volkomen of geheel niet<br />
moest geven; ten einde zich niet te vernederen<br />
zonder iets goed te maken, noch aan de vrees<br />
te doen toelchrijven eenen flap, dien men tegen<br />
zijnen zin en op eene onvoeglijke wijze gedaan<br />
had. Daarenboven, vervolgde hij, mijn goede<br />
naam is gevestigd ,• ik kan rechtvaardig zijn zonder<br />
van lafhartigheid verdacht te worden; maar<br />
gij, die jong zijt en eerst de wereld intreedt,<br />
moet zoo zuiver van uwe eerfte moeilijkheid afkomen,<br />
dat dezelve niemand in verzoeking brenge<br />
van u eene tweede te berokkenen. Men vind<br />
alom een aantal van die behendige lafaarts, die,<br />
gelijk men zegt, hunnen man zoeken te polfen,<br />
dat is, iemand te ontdekken die nog laffer is dan<br />
zij, en ten koste van wien zij zich konnen doen<br />
gelden. Ik wil aan een man van eer, gelijk gij,<br />
de verplichting befparen van een of ander dezer<br />
lieden zonder roem te fbraffen, en indien zij<br />
eene les nodig hebben, wil ik liever dat zij dievan<br />
mij ontvangen dan van u; want een verfchil<br />
te meer fchaad niets aan hem die er reeds meer<br />
ge*
T W E E GELIEVEN. *77<br />
gehad heeft: maar er één gehad te hebben, is<br />
altoos eene foort van vlek, en de minnaar van<br />
JULIA moet daar van bevrijd blijven.<br />
Zie daar eene korte fchets van mijne lange<br />
zamenfpraak met Mijlord EDUARQ. Ik heb nodig<br />
geoordeeld u daarvan verflag te doen, op<br />
dat gij mij voorfchrijft hoe ik mij te gedragen ^<br />
heb jegens hem.<br />
Ondertusfchen, daar gij nu gerust gefield moet<br />
zijn, verban, bezweer ik u , de akelige denkbeelden<br />
waarmede gij zedert eenige dagen bezet zijt.<br />
Denk aan de oplettendheden , die de onzekerheid<br />
van uwen tegenwoordigen ftaat vordert. O !<br />
indien het mooglijk ware dat gij eerlang mijn<br />
aanwezen drievouwig maakte ! Indien eerlang<br />
een geliefkoosd pand ... al te zeer bedrogene<br />
hoop! zoudt gij mij nog komen misleiden? . . .<br />
6 wenfchen! 6 vrees! ó verlegenheid ! Bekoorlijke<br />
vriendin van mijn hart! laat ons leven om<br />
elkander te beminnen, en dat de hemel zorge<br />
voor het overige.<br />
Nafchrift. ; Ik heb vergeten u te zeggen, dat<br />
Mijlord mij uwen brief heeft ter hand geiteld,<br />
en dar ik geene zwarigheid gemaakt heb dien<br />
te ontvangen, dewijl ik oordeelde dat zulk<br />
een fchat niet blijven moest in handen van<br />
genen derden. Bij onze eerfte ontmoeting zal<br />
S 3 ik
a?S B R I E V E N v A H<br />
ik u denzelven terug geven ; want wat mij<br />
betreft, ik heb hem niet meer nodig, Hij i s<br />
al te wel in mijn hart geprent, dan dat ik<br />
denzelven immer zou behoeven te herlezen.<br />
LXÏ. BRIES".<br />
Van JULIA.<br />
Breng morgen Mijlord EDUARD met u, op<br />
dat ik mij aan zijne voeten nederwerpe, gelijk<br />
hij zich aan de uwe gedaan heeft. Welk eene<br />
grootheid! wat edelmoedigheid! O! hoe kleen<br />
zijn wij bij hem! Bewaar dezen onfehatbaren<br />
vriend, gelijk den appel uwer oogen. Misfchiert<br />
zou hij minder waardij hebben zo hij gematigder<br />
was; had een man zonder gebreken ooi?<br />
groote deugden ?<br />
Duizend benaauwdheden van allerleien aart<br />
hadden mij in diepe verslagenheid gedompeld,<br />
dan uw brief is mijnen uitgedoofden moed kamen<br />
opwekken. Door mijne angften te verdrijven,<br />
heeft zij mijne zorgen draaglijker ge-,<br />
maakt. Ik gevoel mij thands fterk genoeg om<br />
te Ifden, Gij leeft, gij bemint mij; uw bloed,<br />
het bloed van uwen vriend is niet geftort, en<br />
uwe eer is behouden; ik. ben dan niet ten e'enesjnaal<br />
rampzalig,<br />
Veis
T W E E G E L I E V E N . 17*<br />
Verzuim niet morgen re komen. Nimmer had<br />
ik eene zoo groote behoefte om u te zien,<br />
noch zoo weinig hoop van u lang te zien.<br />
Vaarwel, nvjn waarde en eenige vriend i Gij<br />
hebt, dunkt mij, niet juist gezegd: laat ons leven<br />
om elkander te beminnen. Ach! gij moest<br />
gezegd hebben: laat ons elkander beminnen om<br />
te leven!<br />
LXII. B R I E F .<br />
Van CLAARTJE aan JULIA,<br />
2 al ik dan altoos, bemïnlijke Nicht! de treurigfte<br />
plichten der vriendfchap jegens u te vervullen<br />
hebben? Zal ik dan fteeds uit den weedom<br />
van mijn eigen hart het uwe moeten bedroeven<br />
door fmartelijke berichten? Helaas! wij<br />
deelen alle onze aandoeningen met elkander-,<br />
dit weet gij, en ik kan u geene nieuwe fmarten<br />
aankondigen, die ik niet reeds gevoeld heb.<br />
Waarom kan ik uw ongeluk niet voor u verbergen<br />
zonder het te vergrooten ? of waarom<br />
bezit de tedere vriendfchap niet zoo veel bekoorlijks<br />
als de liefde? Ach! hoe vaardig zou<br />
ik al het verdriet uitwisfchen dat ik u veroorzaak!<br />
Gister na het Concert, toen uwe moeder aan<br />
den arm van uwen vriend, en gij aan dien van<br />
S 4 den
*8® B R I E V E N VAN-<br />
dan Heer B'ORBE daarvan terug keerde %<br />
bleven onze beide Vaders met Mijlord overftaatkundige<br />
zaken zitten fpreken; een onderwerp<br />
waarvan ik-reeds zoo zeer walge, dat de<br />
verveeling mij naar mijne kamer dreef. Ken<br />
half uur daarna hoorde ik uwen vriend etlijke<br />
malen op eenen vrij hevigen toon bij zijnen<br />
naam aanfpreken; ik bemerkte dat het gefprek<br />
eenen anderen keer genomen had, en luisterde<br />
fcherp toe. Uit het vervolg der zamenfpraak<br />
maakte ik op , dat EDUARD het gewaagd had;<br />
een huuwlijk voorteflaan tusfchen u en uwen<br />
vriend, wien hij ronduit zijnen vriend noemde,<br />
en aanbood in die betrekking eenen gevoeglijken<br />
Hand te bezorgen, Dezen voorflag had uw<br />
vader met verachting van de hand gewezen, en<br />
dit was de oorzaak dat de redevvisfeling heviger<br />
begon te worden. Weet, zeide Mijlord<br />
tegen hem, in weerwil van uwe vooro.ordeelen,<br />
dat hij van alle menfchen het meest harer waar r<br />
dig is, en misfehien h,et meest gefchikt om haar<br />
gelukkig te maken. De Natuur heeft hem bedeeld<br />
met alle die gaven, welke niet-onder het<br />
bereik der menfchen ftaan, en hij heeft aile de<br />
bekwaamheden, die van hem afhangen , daar T<br />
mede gepaard. Hij is jong, groot, welgemaakt,<br />
fterk, gemanierd; hij heeft opvoeding, verftand,<br />
goede zeden, en moed; zijn verftand is befchaafd ,<br />
zijn hart is zuiver: wat ontbreekt hem dus nog,<br />
em. uwe toeftemming te verdienen ? Zijn het
T w K a G E L I E V E N . s&E<br />
middelen? Hij zal die hebben. Het derde deel<br />
van mijn vermogen is genoegzaam om hem<br />
tot den rijkften ingezeten van Walliferidnd te<br />
maken; indien het wezen moet, zal ik er de<br />
helft van afftaan. Is het adeldom? Nietig voorrecht<br />
in een land waar hetzelve meer fchadelijk<br />
dan voordeelig is. Maar boven dien heeft hij<br />
denzelven, zijt das verzekerd, niet met inkt<br />
op oude pergamenten gefchreven , maar met<br />
onuitwischbare trekken in het binnenfte van<br />
zijn hart gegraveerd. Met één woord, indien<br />
gij de rede boven het vooroordeel ftelt, en<br />
uwe dochter meer bemint dan uwen geboorte,<br />
rang, dan zult gij haar aan hem geven.<br />
Hierover maakte zich uw vader geweldig<br />
driftig. Hij behandelde het voorftel als ongerijmd<br />
en befpotlijk, Hoe! Mijlord! zeide hij,<br />
kan een man van eer, gelijk gij, zelfs het denkbeeld<br />
bij zich laten opkomen , dat de laatfte<br />
afftammeling van een luifterrijk gedacht zijnen<br />
naam zoude gaan vernietigen of verlaagen in<br />
dien van een knaap (*) , welke geen t'huiskomen<br />
heeft, en die genoodzaakt is van het<br />
ge.<br />
(*) Quidam, een naam, waarmede men in Frank'<br />
tijk litden van eene duistere afkomst, of die men<br />
yerachten wil, pleeg te betijtelen.<br />
Jant. des V»rt.<br />
S 5
fi8a B R I E V E N T A H<br />
gegevene te leven ? . . . Hou op! viel EDUARQ<br />
hem in , gij fpreekt van mijnen vriend; denk<br />
dat ik mij alle de beledigingen hem in mijne tegenwoordigheid<br />
aangedaan, aantrekke, en dat<br />
hoonende benamingen voor eenen man van eer dit<br />
nog meer zijn voor hem, die ze uitfpreekt. Zulke<br />
knapen zijn achtingswaardiger dan alle de<br />
Hoogheden van Europa, en ik tart u om een<br />
vereerender middel uittedenken ter verheling<br />
van zijnen ftaat, dan de hulde der achting en<br />
de gefchenken der vriendfchap. Indien de fchoonzoon,<br />
dien ik u voorftelle, geene lange reeks<br />
van immer twijfelachtige voorouderen telt, gelijk<br />
gij, hij zal de grondflag en de eer van zijn<br />
huis zijn, gelijk de eerfte uwer voorvaderen die<br />
Van het uwe was. Zoudt gij u dan ook onteerd<br />
gerekend hebben door een verbindtenis met den<br />
itamvader van uw geflacht, en zou deze verachting<br />
niet op u zelf terug vallen ? Hoe veele beroemde<br />
gedachten zouden wederom in de vergetelheid<br />
gedompeld worden, indien men alleenlijk<br />
dezulken waardeerde , die van een achtingswaardig<br />
man hunnen aanvang hebben genomen<br />
V Laat ons uit het tegenwoordige oordeelen<br />
over het verledene; regen twee of drie burgers,<br />
die zich roem verworven door eerlijke middelen<br />
, zijn er duizend fchurken die dag aan dag<br />
hun gefiacht veradelen; en wat zal deze adeldom,<br />
waarop hunne afftammelingen zoo trotsch<br />
zullen zijn, anders bewijzen, dan de dieverijen<br />
en
T W E E G E L I E V E N . aSf<br />
en de eerloosheid van hunnen eerden voorzaat (*)?<br />
Ik erken, men ontmoet ook onder de menfchen<br />
van den burgerftand veele dechte lieden; maar men<br />
kan altoos wel twintig tegen óén wedd-n, dat<br />
een edelman van eenen dcugdniet affbmme. Laten<br />
wij, zo het u gelieft, de afkomst aan hare<br />
plaats, en fchatten wij alleen de verdienste, en<br />
de gedane dienstbewijzen. Gij hebt bij een buireniandsch<br />
vorst de wapenen gedragen, zijn vader<br />
droeg dezelven om niet voor het vaderland. Hebt<br />
gij wel gediend, gij zijt er wel voor betaald<br />
geworden, en welken roem gij ook in den oorlog<br />
verworven moogt hebben, honderd gemeene<br />
lieden hebben dien nog grooter behaald dan gij.<br />
Waarop verheft zich dan, vervolgde Mijlord<br />
EDUARD, die adeldom op welke gij zoo trotsch<br />
zijt? Wat doet zij tot de eer van het vaderland,<br />
of het geluk des menschdoms? Doodlijke<br />
vijandin der wetten en der vrijheid, wat heeft<br />
zij in de meesre landen , waar zij fchitterde ,<br />
poit anders uirgewerkt, dan de fteviging der<br />
ti-<br />
(*) De brieven van adeldom zijn in deze eeuw<br />
zeldzaam , offchoon zij daarin éénmaal ten minfte<br />
beroemd geweest zijn. Maar wat betrefc den adel-<br />
dom welke voor geld verkregen word , en die men<br />
door posten koopt, het meest vereerende dat ik daar<br />
in vinde, is her voorrecht van niet te mpjen wor«<br />
gen opgehangen.
5§4 B R I E V E N VAK<br />
tirannij, en de onderdrukking der volken? Durft<br />
gij in een Gemeenebest uwen roem dragen op<br />
penen ftaat, die de verwoester is der deugden en<br />
der menschlijkheid ? eenen ftaat, waarin men zich<br />
beroemt in de flavernij, en zich fchaamt mensch te<br />
zijn? Lees de jaarboeken van uw vaderland (*J;<br />
in welk geval heeft uwe orde zich bij hetzelve wel<br />
verdiend gemaakt? Welke edelen telt gij onder<br />
deszelfs verlosfers ? Waren de FURSTEN, de<br />
TELLS, de STAUFFACHERS edellieden? Welke<br />
is dan die ijdele roem, waarvan gij zoo veel<br />
cphefs maakt? Het is die van eenen mensch te<br />
dienen, en ten laste van den Staat te zijn.<br />
Verbeeld u, mijne waarde! hoe het mij trof<br />
dezen braven man door zulk eene ongepaste<br />
ftrengheid de belangen van eenen vriend te zien<br />
benadeelen, wien hij dienst doen wilde. Inde.<br />
daad , uw vader verbitterd door zoo veele fteke»<br />
lige en hooncnde, fchoon algemeene, trekken,<br />
begon dezelven terug te kaatfen door perfoonlijke<br />
beledigingen. Hij zeide ronduit tegen Mijlord<br />
EDUARD , dat nimmer een man van zijnen tang<br />
zulke gefprekken had gevoerd als hem zqo even<br />
Qnt-<br />
(*) Hier is veel onnaauwkeurigs. Walliferlani.<br />
heeft nooit een deel van Zwitferland uitgemaakt.<br />
Het is een aangewonnen land van die van Bern,<br />
en deszelfs ingezetenen zijn noch burgers , noc^<br />
yrjje lieden, maar onderdanen.
T W B E GELIEVEN. m<br />
ontvallen waren. Bepleit niet langer vruchtloos<br />
de zaak van een ander, veegde hij er op eenen<br />
bitfen toon bij; zoo groot een heerfchap gij<br />
ook wezen moogt, twijfel ik of gij wel in ftaat<br />
zoudt zijn om uwe eigene zaak te verdedigen<br />
in het geval voorhanden. Gij vraagt mijne<br />
dochter voor uwen gewaanden vriend, zonder<br />
te weten of gij zelve goed voor baar zoudt<br />
zijn, en ik ken den adel van Engeland genoeg-,<br />
om uk uwe gefprekken een middenmatig denkbeeld<br />
van den uwen te vormen.<br />
Waarachtig! zeide Mijlord , wat gij ook<br />
van mij deuken moogt, het zou mij fpijten zo<br />
ik geen ander bewijs van mijne verdienste had,<br />
dan die van eenen man welke zedert vijf honderd<br />
jaaren dood is. Indien gij den Ev.gelfehen<br />
adel kent, weet gij dat dezelve de verlichtfte,<br />
de best ondervvezene, de verftandigfte en braaffte<br />
van geheel Europa is: mee dac al behoef ik<br />
niet te onderzoeken of zij de oudfte van allen<br />
zij; want wanneer men fpreekt van het geen<br />
zij is , komt het niet in aanmei king , wat zij<br />
eens was. Het is waar, wij zijn geene Haven<br />
van den vorst, maar zijne vrienden; geene<br />
tirannen des volks, maar deszelfs hoofden. Waarborgen<br />
der vrijheid , fteunlels van het vaderland,<br />
en onderfchragers van den throon, vormen<br />
wij een onverwrikbaar evenwicht tusfchen<br />
het volk cn den Koning. Onze eerfte plicht<br />
ü
it® B R I E V E N V A N<br />
is jegens de Natie; de tweede betreft hem die<br />
dezelve beftuurt; wij plegen raad, niet met zij<br />
nen wil, maar met zijn recht. Opperfte bedie<br />
naars der wetten in de kamer der Pairs C*)i<br />
zomtijds zelfs wetgevers, doen wij gelijklijk recht<br />
aan het Volk en aan den Koning, en gedoogen<br />
niet dat iemand zegge: God en mijn degen (f) i<br />
maar alleen, God en mijn recht-.<br />
Zie daar, mijn Heer! vervolgde hij, wat er<br />
zij van dien eerwaardigen adel, niet minder oud<br />
dan eenige andere , maar veel meer fier op<br />
zijne verdiensten dan cp zijne voorouderen ,<br />
en waar over gij fpreekt, zonder dien te kennen;<br />
Ik ben geenszins de laagfte in rang van dezë<br />
aanzienlijke Orde, en meene, in weêrwil uwer<br />
inbeelding, u in alle opzichten te konnen opwe*<br />
gen. Ik heb eene huwbare zuster: zij is edel 5<br />
jong, beminlijk, rijk, zij zwicht niet voor JU<br />
LIA dan in die hoedanigheden, welke gij voor<br />
niets acht. Indien iemand, die de bekoorlijkhe<br />
den van uwe dochter heeft leeren kennen, zijne<br />
oogen en zijn hart op een ander voorwerp vesti<br />
gen kon , welk eene eer zoude ik het mij rekenen<br />
Voor mijnen fchoonbroeder zonder eenig ver-<br />
(*) Of het Hoogerhuis.<br />
(t) Een oud Ridderlijk Motto.<br />
Aant. des Vert,<br />
mc«
f « f t G E L I E V E N . zZT<br />
Jfiögen hem te ontvangen, dien ik u ten fchoonzoon<br />
aanbiede met de helft van mijn goed.<br />
Ik bemerkte uit het andwoord van uwen vader<br />
, dat deze redewisfeling niet anders deed<br />
dan hem verbitteren , en fchoon doortrokken<br />
van bewondering voor de edelmoedigheid van<br />
Mijlord EDUARD , gevoelde ik dat een zoo weinig<br />
innemend man, als hij, enkel gefchikt was,<br />
om de onderhandeling welke hij begonnen had,<br />
voor altoos te bederven. Ik haastte mij das ora<br />
weer binnen te komen, eer de zaken hooger liepen.<br />
Mijne terugkomst deed dit onderhoud afbieken,<br />
en een oogenblik daarna fcheidde men vrij koeltjens.<br />
Wat mijn vader betreft, ik vond dat hij<br />
zich in dit verfchil zeer wel gedroeg. In den<br />
beginne ondcrfleunde hij het voordel met deelneming;<br />
dan ziende dat uw vader er niet naaf<br />
luisteren wilde , en dat de twist heviger begon<br />
te worden, voegde hij zich, en met reden , aan<br />
de zijde van zijnen fchoonbroeder, en ten gepasten<br />
tijde den eenen zoo wel als den anderen<br />
door bedaarde redenen invallende, hield hij ze<br />
'binnen die palen, welke zij waarfchijnlijk zouden<br />
zijn te buiten gegaan, indien zij alleen bij<br />
elkander gebleven waren. Na hun vertrek zeide<br />
hij mij in vertrouwen, wat er voorgevallen<br />
was , en daar ik voorzag waar hij op komen<br />
wilde, voorkwam ik hem met te zeggen, dat,<br />
daar de zaken nu in dezen ftaat waren, hec<br />
niet
iSS B R I E V E N v A H<br />
ïiiec langer voegde dat de perfoon in verfchU 3<br />
hier zoo dikwijls zag, en dat het zelfs niet wel*<br />
voeglijk zoude zijn dat hij er ooit weder kwam,<br />
indien dit niet eene foort van belediging ware<br />
voor den Heer D'ORBÏ waarvan hij de vriend<br />
was; maar dat ik dezen zou verzoeken, hem<br />
zeldzamer hier te brengen, zoo wel als Mijlord<br />
EDUARD. Dit is het beste, mijne waarde! dat<br />
ik heb konnen doen, om mijn huis niet geheel<br />
voor hen te fluiten.<br />
Er is nog meer. De bedenklijke toeftand )<br />
waarin ik u befchouwe, noodzaakt mij terug te<br />
komen op mijne voorige raadgeving. De zaak<br />
tusfchen Mijlord EDUARD en uwen Vriend heeft<br />
door de ftad al die oplpraak gemaakt, welke<br />
men zich moest voorftellen. Offchoon de Heer<br />
Ü'ORBE het geheim ten aanzien van den grond<br />
des gefehils bewaard hebbe, zijn er al te veel<br />
tekens, die hetzelve aan den dag brengen, dan<br />
dat het onbekend zoude konnen blijven. Men<br />
vermoed, men maakt gisfingen, men noemt u:<br />
het verhaal der nachtwacht is niet zoo volkomen<br />
gefmoord of men herinnert zich hetzelve,<br />
en gij weet dat in het oog van 't algemeen eene<br />
waarheid die men flechts vermoed, bijna eene zekerheid<br />
is. Al wat ik u tot uwe vertroosting<br />
zeggen kan, is dit, dat men over het algemeen<br />
uwe keuze goedkeurt, en met genoegen de verbind<br />
tenis van een zoo bevallig paar zien zoude;<br />
hst
T W E E G E L I E V E N . 289<br />
het geen mij verzekert, dat uw vriend zich hier<br />
te lande wel gedragen heeft, en dat hij er niet<br />
weiniger bemind is dan gij: maar wat doet de ftem<br />
van het algemeen af bij uwen onbeweeglijker»<br />
vader? Alle deze geruchten zijn hem ter oore<br />
gekomen , of zij zullen het ten minfte doen , en ik<br />
beef voor de gevolgen die dit hebben kan, indien<br />
gij u niet haast om zijne gramfchap te voorkomen.<br />
Gij moet u van dien kant eene moeilijkheid<br />
vooiftellen, die verfchriklijk voor u, en misfchïen<br />
verfchriklijker nog voor uwen vriend zal zijn:<br />
niet, dat ik denke, dat hij op zijne jaaren zich<br />
in tweegevecht zoude willen begeven met eenen<br />
jongman, dien hij zijnen degen onwaardig keurt;<br />
maar de invloed dien hij in de ftad heeft, kan<br />
hem duizend middelen verfchaffen om hem, zo<br />
hij wil, eenen kwaden trek te fpelen, en het is<br />
te duchten, dat zijne woedende drift hem daartoe<br />
zal doen neigen.<br />
Op mijne knieën fmeek ïk u, mijne lieve<br />
vriendin l hoed u voor de onheilen die u van rondom<br />
bedreigen, en waarvan het gevaar ieder oogenblik<br />
aangroeit. Een zeldzaam geluk heelt u tot<br />
heden toe te midden van dat alles beveiligd;<br />
druk, terwijl bet nog tijd is, het zegel der voorzichtigheid<br />
op het geheim van uwen minnehandel,<br />
en drijf het fortuin niet tot een uiterfte,<br />
ten einde hetzelve hem niet in uwe ongelukken<br />
wikkele, die ze veroorzaakt zal hebben.<br />
I. DEEL. T Ge-
59° B R I E V E N V A M<br />
Geloófjinij, rniin Engel! de toekomst is onzeker;<br />
du'zend toevallige omftandigheden konr.en,<br />
met den tijd, ongedachte redmiddelen aan de<br />
hard geven; maar voor het tegenwoordige, ik<br />
heb het u gezegd, en ik herhaal het met nog meer<br />
rr.druk : verwijder uwen vriend, of gij zijt verloren.<br />
LXIIL B R I E F .<br />
Van JULIA c.an CLAARTJE.<br />
Juist het geen gij voorzien hadt, is gebeurd,<br />
rrijne waarde! Gister, een uur na orze t'huiskomst,<br />
trad mijn vader in de kamer van mijne<br />
moeder, met vlammende oogen, een opgezet gelast,<br />
met één woord in eenen toelland, zoo als ik<br />
hem nog nooit gezien had. Ik begreep terftond,<br />
dat hij of op het oogenblik moeilijkheden had<br />
gehad, of die bij ons kwam maken, en mijn ontroerd<br />
geweten deed mij reeds bij voorraad beven.<br />
In den beginne haalde hij heftig, fchoon in<br />
het algemeen, zulke huismoeders door, welke<br />
cnvoorzichtiglijk jonge lieden in haren dienst nemen,<br />
zonder rang of aanzien, wier gemeenzame<br />
omgang riet dan vernedering en fchande berokkent<br />
aan haar, die hun gehoor geven. Vervolgends<br />
ziende dat dit niet genoegzaam was om eenig<br />
and-
T W E E G E L I E V E N . aol<br />
Éndwoord te lokken uit den mond eener onthutste<br />
vrouw, heriep hij zich, ten bewijze van zijtl<br />
zeggen, onbewimpeld op het geen in ons huis<br />
was voorgevallen, zedert men daarin toegang gegeven<br />
had aan een zoo genaamd fraai vernuft,<br />
eenen fchoonprater, die beter gefchikt was om<br />
een deugdzaam meisje te verleiden, dan om ha*t<br />
eenig nuttig onderwijs te geven. Mijne m< eder,<br />
die wel zag, dat het zwijgen haar weinig baateri<br />
zoude, vatte hem op dit woord vat verleiding,<br />
en vraagde hem, wat hij toch vond in het gedrag<br />
of in het gerucht van den braven man, door hem<br />
bedoeld, het geen grond gaf tot foortgelijke vermoedens?<br />
Ik had nooit gedacht , voegde zij er<br />
bij , dat verftand en verdienste hoedanigheden<br />
waren, om welke men iemand uit de zamenleving<br />
verbannen moest. Wien zal men dan toch<br />
de verkeering in uw huis toeflaan, indien bekwaamheden"<br />
en goede zeden daarin geencn toegang<br />
vinden? Aan fatfoenlijke lieden, Mevrouw!<br />
hernam hij met drift, ede in ftaat zijn om de eer<br />
van een meisje te herftelien , zo zij die gekwetst<br />
hebben. Neen, zeide zij, maar aan brave liecen,<br />
die dezelve niet fchenden. Weet, zeide hij, dat<br />
men de eer van een huis aanrandt, wanneer men<br />
eene verbindcenis met hetzelve durft voorflaan,<br />
zonder eenige aanfpraak er op te hebben. Wel<br />
verre, hernam mijne moeder, van daarin eene belediging<br />
te vinden, zie ik er integendeel niets andera<br />
in, dan een bewijs van achting. Boven dien is het<br />
T 2 mij
soa B R I E V E N VA N<br />
mij niet bekend dat de man , op wien gij verftoord<br />
zijt, iets van dien aart ten uwen opzichte<br />
gedaan hebbe. Hij heeft al, Mevrouw! en<br />
hij zal het nog erger maken , zo ik het met<br />
verhindere: maar geloof mij vrij, ik zal het oog<br />
wel weten te houden op eenen plicht, dien gij<br />
zoo Hecht vervult.<br />
Toen ontftond er een netelige twist, waaruit<br />
Ik be'peurde dat mijne ouders nog niets wisten<br />
van die ftedelijke geruchten, waarvan gij meldt,<br />
maar gedurende welken echter uwe onwaardige<br />
nicht wel gewenscht had, honderd voeten onder<br />
den grond te zijn. Verbeeld u de beste der moeders,<br />
deerlijk misleid, eene lofrede te hooren<br />
maken op hare fchuidige dochter, en dezelve te<br />
hooren prijzen wegens deugden, helaas! die zij<br />
allen verloren heeft; en dit, in de vereerendfte,<br />
of om het beter uittedrukken, inde vernederendfte<br />
bewoordingen. Verbeeld u eenen verbitterden<br />
vader, die de ééne hoonende uitdrukking op<br />
de andere ftapelt, en die in al zijne drift zich<br />
niet één enkel woord ontvallen laat, welk het<br />
minfte wr.ntrouwen verraad omtrent de bedachtzame<br />
handelwijze van haar, die in zijne tegenwoordigheid<br />
door het zelfsverwijt veifcheurd,<br />
door fchaamte vernietigd werd. O! welk eene<br />
ongelooflijke foltering van een bevlekt geweetcn<br />
is het, zich misdaden te verwijten, waarop<br />
zelfs de drift en de verontwaardiging gten vermoeden
T W E E G E L I E V E N . t*3<br />
den konnen hebben! Welk een verpletterende en<br />
ondraaglijke last is eene onverdiende loftuiting,<br />
en eene achting welke het hart heimlijk afwijst!<br />
Ik gevoelde mij daardoor zoo beklemd,<br />
dat ik, om mij van die wreede kwelling te ontdaan<br />
, gereed ftond om alles te bekennen , indien<br />
mijn vader mij daartoe flechts den tijd verleend<br />
had; maar de hevigheid zijner drift deed hem<br />
dezelfde zaak honderdmaal herhalen , en ieder<br />
oogenblik op iet anders vallen. Hij merkte mijne<br />
laage, verflagene, en vernederde houding, het<br />
teken mijner inwendige wroegingen. Zo hij er<br />
al mijne fchuld niet uit opmaakte, befloot hij er<br />
ten minften uit dat ik beminde, en om mij deswegen<br />
te meer beichaamd te maken, monfterde<br />
hij het voorwerp mijner liefde met zulke haatlijke<br />
en verachtlijke verwen uit, dat ik, in weêrwil<br />
van de fterkfte pogingen, niet in ftaat was<br />
hem te laten voordgaan, zonder hem in de rede<br />
te vallen.<br />
Ik weet neg niet, mijne waarde! hoe ik zoo<br />
ftoutmoedig kwam, en welk een verbijsterend<br />
oogenblik mij plicht en zedigheid zoo verre deed<br />
vergeten; maar, durfde ik voor een oogenblik een<br />
eerbiedig ftilzwijgen afbreken, gij zult zien, dat ik<br />
er ftreng genceg voor boette, in 's Hemels naam,<br />
zeide ik tegen hem, bedaar toch! nooit zal eeu<br />
man, die zoo veele verwijtingen verdient, gevaarlijk<br />
voor mij zijn. Oogenbliklijk viel mijn<br />
vade--, die in deze woorden een verwijt meende<br />
T 3 «•
894 B R I E V E N VAN<br />
te voelen, en wiens woede Hechts naar een gejfcbikt<br />
voorwendfel wachtte, uwe arme vriendin<br />
aan : voor de eerfte maal van mijn leven ontving<br />
ik meer dan éénen flag in het aangezicht, en zijne<br />
drift den teugel vierende met eene hevigheid<br />
even groot ais de mijne, die ze had opgewekt,mishandelde<br />
hij mij zonder eenige verlchoning,<br />
niettegenftaande mijne moeder zich tusfchen beiden<br />
wierp, mij met haar lijf bedekte, en etlijke<br />
Hagen ontving die op mij gemunt waren. In het<br />
terug deinzen om dezelven te ontwijken, trad ik<br />
mis, en viel met mijn aangezicht tegen den voet<br />
van eene tafel, zoo dat ik bloedde.<br />
Hier eindigde de zegepraal der gramfchap, en<br />
die der natuur begon. Mijn val, mijn bloeden,<br />
mijne traanen, en die mijner moeder, vermurwden<br />
hem. Hij richtte mij op in eene verlegene eu<br />
zorgvolle houding, en mij op een ftoel geplaatst<br />
hebbende, onderzochten zij beiden naauwkeurig,<br />
Of ik ook gekwetst was. Ik had niet dan eene lichte<br />
kneuzing aan her voorhoofd, en bloedde alleenlijk<br />
uit dc neus. Ondertusfchen merkte ik uit de<br />
verandering van mijnes vaders ftem en houding<br />
wel, dat het geen hij gedaan had, hem berouwde.<br />
Hij kwam mij juist niet liefkozen , zulk eene<br />
plotslinge verandering dulde de vaderlijke Waardigheid<br />
niet; maar hij haalde mijne moeder aan,<br />
door liefderijk verfchoning te vragen, en uit zijne<br />
oogen die hij fteelswijze naar mij wendde, zag<br />
ik duidiijk, dat dit alles gedeeltelijk ook aan rrij<br />
?e«
T w n K G E L I E V E N . *95<br />
gericht was. Indedaad, mijne waarde! er is geene<br />
verlegenheid zoo aandoenlijk als die van eenen<br />
liefhebbenden vader, welke zich verbeeld onrecht<br />
te hebben gedaan. Het vaderhart gevoelt, dat<br />
het gemaakt is om te vergeven, en niet om ver<br />
giffenis te moeten vragen.<br />
Het was tijd om het avondmaal te nemen;<br />
men verwijlde dit, ten einde mij tijd te geven<br />
om mij te herftellen, en daar mijn vader de dienst<br />
boden geene ooggetuigen wilde maken van mij-<br />
ne omfteltenis, ging hij zelf een glas water voor<br />
mij halen, terwijl mijne moeder mij het aangezicht<br />
reinigde. Helaas! die arme moeder! reeds te<br />
vooren kwijnende en zieklijk, mocht zij voor<br />
zulk eene ontmoeting wel bewaard gebleven zijn,<br />
en zij had ruim zoo zeer hulp nodig als ik.<br />
Aan de tafel fprak hij niet tegen mij; maar dit<br />
zwijgen ontftond uit fchaamte en niet uit veront<br />
waardiging ; hij geliet zich als of hij elke Ichotel,<br />
waarvan hij at, lekker toebereid vond, ten einde<br />
aan mijne moeder te zeggen, dat zij mij daarvan<br />
zoude dienen, en het geen mij het gevoeligst trof,<br />
was dat ik bemerkte, dat hij opzetlijk gelegenhe<br />
den zocht om mij zijne dochter te noemen, en<br />
geenszins JUI.IA, zoo als gewoonlijk.<br />
Na het avondeten was het weder zoo koud,<br />
dat mijne moeder i» de kamer vuur deed aanleg<br />
e a<br />
T 4 & '
ao6* B R I E V E N V A N<br />
gen. Zij ging in den éénen hoek van den haard<br />
zitten,'en mijn vader in den anderen. Ik kreeg<br />
eene flcel cm mij tusfchen beiden in te plaatfen,<br />
wanneer hij, mij aan mijn kleed vasthoudende en<br />
zonder een woord fprekens naar zich toe trekkende,<br />
mij op zijne knieën zettede. Dit alles<br />
ging zoo vaardig in zijn werk, en met eene zoo<br />
werktuiglijke beweging, dat hij een oogenblik<br />
daarna er in zekeren zin berouw over had. Ondcrtuslchen<br />
zat ik op zijne knieën, hij kon niet meer<br />
terug, en het geen in zijne gefteldheid het ergst<br />
was, hij moest mij in deze moeilijke houding<br />
blijven omarmen. Het een en ander gebeurde<br />
ftilzwijgend; echter voelde ik van tijd tot tijd<br />
zijne armen tegen mijne zijden drukken met eene<br />
zucht, die hij moeite had te verbergen. Eene<br />
zekere valfche fchaamte verhinderde die vaderlijke<br />
armen zich volkomen zaamtefluiten; zekere<br />
ernst die hij niet durfde afleggen, zekere verwarring<br />
die hij niet overwinnen kon, veroorzaakten<br />
tusfchen vader en dochter die bekoorlijke verlegenheid,<br />
welke de zedigheid en de liefde tusfchen<br />
beminnenden doet ontftaan; terwijl eene tederhartige<br />
moeder, van vreugde verrukt, deze aandoenlijke<br />
vertooning in ftilte begluurde. Ik zag,<br />
ik gevoelde dit alles, mijn Engel, en kon de vertederende<br />
aandoening, die mij overmeesterde,<br />
niet langer wederftaan. Ik hield mij als of ik uitgleed;<br />
om mij optehouden, floeg ik den arm om<br />
den hals van mijnen vader; ik liet mijn aangezicht
T w i TE G E L I E V E N . *97<br />
zicht op zijn eerwaardig gelaat nederzinken, en<br />
oogenbliklijk was her van mijne kusfchen overdekt,<br />
en met mijne traanen bevochtigd. Uit de<br />
geenen die zijn oog ontrolden bemerkte ik, dat<br />
hij zelf verlichtenis voelde van eene groote kwel,<br />
ling ; mijne moeder nam deel in onze aandoeningen.<br />
Lieve en vredige onfchuld! gij alleen mangeldet<br />
aan mijn hart, om dit tooneel der natuur<br />
tot het ftreelendst oogenblik mijnes levens te<br />
maken!<br />
Daar de vermoeienis en het gevoel van mijnen<br />
val mij dezen morgen een weinig langer dan anders<br />
het bed deden houden , kwam mijn Vader<br />
in mijne kamer, eer ik nog opgellaan was; hij<br />
plaatfte zich aan mijn bed, en vraagde met tederheid<br />
hoe ik voer; hij nam mijne ééne hand in<br />
beide de zijnen, en vernederde zich zoo verre,<br />
dat hij meermalen dezelve kuste, terwijl hij mij<br />
zijne lieve dochter noemde, en betuigde dat zijne<br />
driftsvervoering hem fpeet. Ik zeide hem hierop,<br />
en dit meen ik, dat ik zeer gelukkig zoude<br />
zijn van tot dien prijs daaglijks (lagen te ontvangen,<br />
en dat geene behandeling zoo ruuw<br />
konde wezen, of eene enkele liefkozing van hem<br />
ontvangen, was in ftaat om dezelve geheel en al<br />
uit mijn hart te wislchen.<br />
Hierop een ernstiger toon aannemende, bracht<br />
hij mij op het gefprek van gister, en gaf mij<br />
T 5 met
5p5 B R I E V E N V A »<br />
met befcheidene maar korte woorden zijnen wil<br />
te kennen. Gij weet, zeide hij mij , voor wien<br />
ik u beftemd heb, dit heb ik u verklaard van het<br />
oogenblik mijner t'huiskomst af, en nimmer zat<br />
ik op dit ftuk van voornemen veranderen. Wac<br />
aangaat den man, over wien Mijlord EDUARD<br />
Blij gefproken heeft, fchoon ik hemde verdienste<br />
niet betwiste, die de geheele wereld hem toefchrijft,<br />
weet ik niet of hij de belagchlijke hoop<br />
van zich met mijn gedacht te verbinden uit zich<br />
zeiven heeft opgevat, dan of een ander hem de»<br />
zelve heeft weten inteboezemen ; maar zijt verzekerd<br />
dat, al had ik niemand in het oog, en al<br />
bezat hij alle de Guinies van Engeland, ik nimmer<br />
zulk eenen fchoonzoon erkennen zal. Ik<br />
verbiede u hem ooit in uw leven weder te zien<br />
en te fpreken, en dat zoo wel tot beveiliging<br />
van het zijne, als om uwe eigene eer. Ik heh<br />
altcos weinig genegenheid voor hem gevoeld,<br />
maar thands haat ik hem, vooral wegens de buiteufporige<br />
ftanpen die hij mij heeft doen begaan,<br />
en ik zal h_m mijne harde behandeling eeuwig<br />
verwijten.<br />
Met deze woorden vertrok hij, zonder mijn<br />
andwoord aftewachten, cn met een gelaat, bijkans<br />
even geftreng, als hij zich een oogenblik te<br />
vcoren verweten had. Ach ! mijne nicht! welke<br />
helfche monsters zijn toch de 'vooroordeelen!<br />
Zij bederven de beste harten, en fmooreu ieder<br />
oogenblik de ftem der natuur,<br />
Zie
T W E E G E L I E V E N . *99<br />
Zie daar, CLAARTJE» den uitftag van die<br />
moeilijkheid welke gij voorzien hadt, en waarvan<br />
ik de oorzaak niet heb konnen begrijpen<br />
dan nadat uw brief mij dezelve ontdekt heeft.<br />
Ik kan u niet recht zeggen welke omwending<br />
er bij mij hebbe plaats gehad, maar zedert<br />
dien tijd voele ik mij geheel veranderd. M.J<br />
dunkt dat ik met meer leedwezen terug zie op<br />
dien gelukkigen tijd, toen ik gerust en wel te vreden<br />
in den fchoot mijner bloedverwanten lee.de,<br />
en d-t ik meer gevoel krijge van mijnen misflag,<br />
naarmate ik meer de genoegens miste, die dezelve<br />
mij deed verliezen. Zeg, wreede! zeg mij indien<br />
gij dm ft, zou dan de tijd der liefde voorbijzijn<br />
en moeten wij elkander niet meer zien?<br />
Ach ' bezeft gij al het treurige , al het ijslijke<br />
van dit noodlottig denkbeeld wel? Intusfchen,<br />
het bevel van mijnen vader is ftrikt, en mijn mmnaar<br />
loopt zeker gevaar! Weet gij, wat bij mij<br />
het uitwerktel is van zoo veele tegenftrijdige en<br />
elkander verdringende aandoeningen? Eene tbort<br />
van verftomping, die mijne ziel bijna gantsch<br />
ongevoelig maakt, en mij zoo min mijne driften<br />
als"mijne rede laat behouden. Het oogenblik is beöenklijk',<br />
gij hebt mij zulks gezegd en ik gevoel<br />
het zelve ; ondertusfehen was ik nooit minder<br />
in ftaat om mij zelf te beftuuren. Twintigmaal<br />
heb ik beproefd om aan mijnen minnaar te fchrij-<br />
•ven; maar bij eiken regel val ik bijkans in fliauv?te,<br />
cn het is mij onmoogiijk er twee aan elkander<br />
te hechten. Niets blijft mij dus overig, dan gij,<br />
mij-
3co B R I E V E N VAN<br />
mijne lieve vriendin ! heb gij de goedheid van voor<br />
mij te denken, te fpreken, en te handelen; ik<br />
flel mijn lot in uwe handen; welk beiluit gij<br />
ook neemt, ik hang vooraf mijn zegel aan hst<br />
geen gij doen zult; ik vertrouw aan uwe vriendfchap<br />
dat noodlottig gezag toe, het geen de<br />
liefde mij zoo duur heeft doen koopen. Scheid<br />
mij voor altoos af van mij zelve, beneem mij<br />
het leven zelfs, indien het nodig is dat ik fierve;<br />
maar noodzaak mij niet, om met eigen hand<br />
mij het hart te doorftooten!<br />
O mijn Engel! mijne befchcrmfter! welk eene<br />
verfchriklijke taak draag ik u op ! Zult gij<br />
moeds genoeg hebben om dezelve uittevoeren?<br />
zult gij er de wreedheid van weten te verzachten.<br />
Helaas! het is niet mijn hart alleen, dat<br />
gij moet van één rijten. CLAARTJE! gij weet,<br />
ja gij weet, hoe ik bemind worde! Ik heb zelfs<br />
die vertroosting niet, dat ik de ongelukkigfte van<br />
ons beiden ben. Dat ik u bidden mag! doe mijn<br />
hart door uwen mond fpreken; dat het teder mededogen<br />
der liefde het uwe doortrekke; vertroost<br />
eenen ongelukkigen! Zeg hem honderdmaal<br />
Ach! zeg hem Gelooft gij niet, lieve vriendin<br />
! in lpijt van alle voorooideelen , van alle beletfelen,<br />
van alle tegenfpoeden, dat de Hemel ons<br />
beiden voor elkander gefchapen heeft ? Ja, ja, ik<br />
ben er van verzekerd; hij beftemde ons om eens<br />
te zamen vereenigd te worden. Het is mij niet<br />
mooglijk dit denkbeeld optegeven, zoo min ajs<br />
de
T W E E G E L I E V E N . 301<br />
de hoop, die daaruit bij mij geboren word. Zeg<br />
hem toch, dat hij zich wachte voor moedloosheid<br />
en wanhoop. Houd u niet op met in<br />
mijnen naam liefde en getrouwheid van hem te<br />
vorderen; en uog minder, met hem dezelven van<br />
mijne zijde te beloven. Hebben wij niet de verzekering<br />
daarvan in ons binnenfte? Gevoelen wij<br />
niet dat onze zielen onfeheidbaar zijn, en dat wij<br />
met ons beiden er flechts ééne bezitten ? Zeg hem<br />
dus alleen, dat hij hoope; en dat hij, al vervolgt<br />
ons het noodlot, zich op de liefde ten minfte<br />
verlate: want, ik gevoel het, nicht! zij<br />
zal op de eene of andere wijze de fmarten<br />
verzoeten, welke zij ons berokkent, en hoe ook<br />
de Hemel over ons lot befchikke, wij zullen<br />
niet lang gefcheiden van elkander leven.<br />
N. S. Na het affchrijven van mijnen brief, ging '<br />
ik naar de kamer van mijne moeder, en<br />
bevond mij zoo onpaslijk, dat ik verplicht<br />
ben geweest wederom naar bed te gaan. Ik<br />
gevoel zelfs ik vrees ach! mijne<br />
waaide! ik heb groote vrees, dat de val<br />
van gister mooglijk nadeeliger gevolg zal<br />
hebben , dan ik eerst gedacht had. Alles<br />
is dus voor mij verloren, alle verwachtingen<br />
ontzinken mij op één en hetzelfde<br />
oogenblik.<br />
LX1V.
2oi B R I E V E N VAH<br />
L X I V . B R I E F .<br />
Van CLAARTJE aan den Heer D'ORBE.<br />
D ezcn morgen heeft mijn Vader mij verflag ge<br />
daan van het gefprek, dat hij gister met u gehad<br />
hecfr. Ik zie met vermaak, dat alles zich fchikt<br />
tot het geen gij uw geluk gelieft te noemen.<br />
Ik hoop daarin, dit weet gij, ook mijn geluk te<br />
zullen vinden; mijne achting en vriendfchap be<br />
zit gij, en zo mijn hart nog tederer gevoelens<br />
kan koesteren, behooren zij geheel aan u. Maaf<br />
bedrieg u in dit geval niet; ik ben als vrouw eene<br />
foort van natuurlijke zeldzaamheid, en ik weet<br />
niet, welk eene grilligheid der natuur oorzaak zij,<br />
dat de vriendfchap bij mij boven de liefde gaat.<br />
Gij doet niets dan lagchen, wanneer ik u zeg, 'dat<br />
mijne JULIA mij meer waardig is dan gij, en<br />
intusfchen is niets waarachtiger dan dit. JULIA<br />
gevoelt dit zoo zeer, dat zij meer jaloersch voor<br />
u is dan gij zelf, en terwijl gij voldaan fchijnt,<br />
vind zij altoos, dat ik u niet genoeg bemin.<br />
Het gaat nog verder, en ik ben zoo verkleefd<br />
aan alles, wat haar dierbaar is, dat haar minnaar<br />
en gij in mijn hart na genoeg in gelijke graa-<br />
den ftaat, fchoon op eene verfchillende wijze.<br />
Voor hem heb ik enkel vriendfchap, doch zij<br />
is meer warm; voor u verbeelde ik mij een<br />
weinig liefde te gevoelen , maar die koeler is.<br />
Offchoon dit alles fchijnen moge reden genoeg<br />
op-
T W E E G E L I E V E N . 303<br />
opteleveren om de rust van eenen jaloerfcben<br />
minnaar te Hooren, denk ik echter niet dat de<br />
uwe er aanmerklijk door gefchokt zal worden.<br />
Hoe ver zijn deze arme fchepfels verwijderd<br />
van die zoete rust , weike wij mogen fmakcn!<br />
en hoe kwalijk voegt ons de vrolijkheid,<br />
zoo lang onze vrienden rampzalig zijn! Het ligt<br />
er toe, zij moeten van elkander afzien; zie daar<br />
misfehien bet oogenblik van hunne eeuwige fcheiding<br />
geboren , en wellicht was de droefgeef tlgheid,<br />
die wij hun op den dag van het Concert ver weeten<br />
, reeds een voorgevoel dat zij elkander voor<br />
de laatHe maal zagen. Ondertusfchen weet uw<br />
vriend nog niets van zijn ongeluk: met een gerust<br />
hart (maakt hij nog het geluk, welk hij reeds verloren<br />
heeft; op het wanhoopigst oogenblik ftreelt<br />
hij zich in verbeelding met eene fchaduw van geluk;<br />
en even gelijk iemand, wien een onvoorzien<br />
fterfgeval wegrukt, denkt de ongelukkige te<br />
leven, en bemerkt den dood niet, die gereed ftaat<br />
om hem te overrompelen. Helaas 1 her is van<br />
mijne hand, dat hij dien verfchriklijken flag ontvangen<br />
moet! ö Godlijke vriendfchap! eenige<br />
lieveling van mijn hart! koom het bezielen met<br />
uwe heilige geftrengheid! Geef mij den moed om<br />
wreedaartig te zijn, en om u in eenen zoo fmart*<br />
lijken plicht op eene waardige wijze te dienen!<br />
Ik maak in dit geval ftaat op u, en dit zou ik<br />
doen
304 B R I E V E N V A N<br />
doen, al hadt gij minder liefde voor mij; trou«<br />
wends, ik ken uw hare; ik weet dar het, waar<br />
de ftem der menschlijkheid fpreekt, de aanvuuring<br />
der 1'efde niet nodig heeft. In de eerfte<br />
plaats moet gij onzen vriend bewegen om morgen<br />
ochtend bij mij te komen. Draag verder<br />
zorg, dat gij hem niets laat blijken. Dezen dag<br />
ben ik vrij, en ik ga den namiddag bij JULIA<br />
doorbrengen; tracht Mijlord EDUARD op te<br />
fpooren, en koom mij tegen acht uur met hem<br />
alleen opwachten, ten einde zamen te overleggen<br />
wat er gedaan moet worden, om dien ongelukkigen<br />
tot zijn vertrek te bewegen, en zijn<br />
onherfteibaar verderf te voorkomen.<br />
Veel goeds verwacht ik van zijnen moed en<br />
van onze pogingen. Nog meer hoop heb ik op<br />
zijne liefde. De begeerte van JULIA, het ga.<br />
vaar, dat zijne eer en zijn leven loopen, zijn<br />
beweegredenen, waartegen hij zich niet verzetten<br />
zal. Hoe dit ook zij, ik verklaar u, dat eene<br />
echtverbindtenis tusfchen ons in geene bedenking<br />
zal komen, zoo lang JULIA niet gerust is, en<br />
dat nimmer de traanen mijner vriendin den band<br />
die ons vereenigen moet, zullen befproeien. Zo<br />
het derhalven waar is dat gij mij bemint, mijn<br />
Heer! ftemt in dit geval uw belang met uwe<br />
edelmoedigheid overeen, en hoezeer het hier de<br />
zaak van een ander gelde, is nogthands uwe eigene<br />
zaak wel degelijk daarmede verbonden.<br />
LXV.
T W E E G E L I E V E N . 305<br />
L X V. B R I E F .<br />
Van C L A A R T J E aan J U L I A ,<br />
Alles is verricht, en mijne J U L I A is beveiligd,<br />
in weerwil harer onbedachtzame Happen. Uwé<br />
hartsgeheimen zijn bedolven in her duister der<br />
ftilzwijgendheid ; gij bevind u nog in het<br />
huis uwer ouderen en in uw vaderland, geliefd,<br />
geëerd, in het bezit van eènen onbevlelo<br />
ten goeden naam, en van eene algcnleene achting.<br />
Zie met ziddcring terug op de gevaaren,<br />
die de zedigheid of de liefde u hebben doen<br />
loopen, door of te weinig of te veel te doen.<br />
Tracht niet langer neigingen, die met elkander<br />
onbeftaanbaar zijn, zaam te vereenigen, en dank<br />
den Hemel, al te verblinde minnares of al te<br />
fchroomvallige dochter! voor een geluk, dat u<br />
alleen befchoren was. —<br />
Ik wenschte het verflag van eene zoo wreeda<br />
maar tevens zoo noodzaaklijke afreis voor uw<br />
bedroefd hart te mogen vermijden. Dan, gij hebt hec<br />
begeerd, ik heb het ü toegezegd, ik zal woord<br />
houden, met dezelfde rondborstigheid die ons bei»<br />
den eigen is, en die nimmer aan eenig nüttig oogmerk<br />
de goede trouw opofferde. Lees dus, lieve<br />
en beklagenswaardige vriendin! lees, wijl het zoo<br />
moet zijn ,msar grijp tevens moed, en houda fterk.<br />
L D E E L . V Alle
joö B R I E V E N T A N<br />
Alle de maatregelen die ik genomen had , en<br />
waar van ik u gister bericht gaf„ zijn van ftuk<br />
tot ftuk naauwkeurig opgevolgd, t' Huis komende,<br />
vond ik er den Heer D'ORHE en Mijlord<br />
EDUARD. ik begon met aan den laatften medetcdeelen,<br />
het geen wij van zijne ftoute edelmoedigheid<br />
wisten, en verklaarde hem boe zeer wij<br />
er beide door getroffen waren. Vervolgends<br />
gaf ik hun te kennen de dringende redenen die<br />
wij hadden, om zijnen vriend ten fpoedigfte te<br />
verwijderen, en de zwarigheden die ik voorzag,<br />
om hem daartoe ovcrtehalen. Mijlord gevoelde<br />
dit alles volkomen, en betoonde veele droefheid<br />
over het gevolg dat zijn onvoorzichtige ijver had<br />
veroorzaakt. B iden waren het eens, dat het<br />
nodig was de afreis van uwen vriend te verhaasten<br />
, en van het eerfte oogenblik zijner toeftemining<br />
gebruik te maken, ten einde nieuwe vlaagen<br />
van befluiteloosheid te voorkomen, en hem<br />
te onttrekken aan het aanhoudend gevaar van<br />
eene langere verwijling. Ik wilde den Heer<br />
D'ORBE belasten, om buiten zijn weten de vereischte<br />
fchikkingen hiertoe te maken, maar Mijlord<br />
befchouwde dit als zijne zaak, en nam de<br />
bezorging daarvan op zich. Hij beloofde mij dac<br />
zijne Chais dezen morgen om elf uur gereed zoude<br />
ftaan; hij voegde er bij, dat hij hem zelf wilde<br />
vergezellen zoo ver het nodig mocht zijn, en<br />
floeg voor om hem eerst onder een ander voorwtndfel<br />
van hier te vervoeren, ten einde hem des<br />
te
T W E E GELIEVEN. 3°7<br />
te gemaklijker tot een befluit te doen komen.<br />
Dan, tusfchen ons en onzen Vriend fcheen mij<br />
dit middel niet genoeg voor de vuist; ook wilde<br />
ik hem op eenen afftand van ons geenszins<br />
blootftellen aan de eerfte uitwerking eener wanhoop<br />
, die lichter het oog van Mijlord dan het<br />
mijne kon ontlnappen. Om diezelfde reden wees<br />
ik zijn voorftel af, van hem in eigen perfoon te<br />
gaan fpreken en zijne toeftemming te verwerven.<br />
Daar ik het netelige van die onderhandeling voorzag,<br />
wilde ik niemand dan mijzelve er mede belasten<br />
; trouwends, ik ben meer van nabij bekend<br />
met de gevoelige zijden van zijn hart, en ik weet,<br />
dat er tusfchen mannen altoos eene zekere ftroefheid<br />
heerscht, welke eene vrouwbeter in ftaat is<br />
te verzachten. Intusfchen begreep ik dat de dienften<br />
van Mijlord ons niet ten onpas zouden komen<br />
om de zaak voortebereiden. Ik gevoelde, hoe<br />
veel indruk op een deugdzaam hart de gefprekken<br />
konden maken van een gevoelig man-, die meent<br />
enkel wijsgeer te zijn, en welk eene kracht de<br />
ftem van eenen vriend konde geven aan de redeneeringen<br />
van eeu verftandig man.<br />
Ik bewoog dus Mijlord EDUARD om den avond<br />
met hem doortebrengen, en zonder iet te zeggen<br />
dat rechtftreeks zijnen toeftand betrof, zijnen geest<br />
ongevoelig op te winden tot eene Stcifche ftandvastigheid.<br />
Gij, zeide ik, die uwen Epiftsttts<br />
zoo wel verftaat, zie hier de gelegenheid om dien,<br />
Va zo
3c8 B R I E V E N V A H<br />
zo ooit, met vrucht te gebruiken. Doe hem<br />
naauwkeurig onderfcheid maken tusfchen het waare<br />
en het fchijngeluk, tusfchen dat welk in ons<br />
en het geen buiten ons zeiven ligt. Bewijs hem,<br />
dat,in het oogenblik eener ons van buiten aankomende<br />
beproeving, men nimmer eenig radeel ondervind<br />
dan door zichzelve, en dat de wijze,<br />
alom van zichzelve vergezeld, ook allerwege zijn<br />
geluk mat zich voert. Uit zijn andwoord bemerkte<br />
ik, dat deze zachte fpotternij, die hem niet beigen<br />
kon, zijnen ijver genoegzaam aanvuurde, en<br />
dat hij zich fterk maakte, om uwen vriend den<br />
volgenden dsg, behoorlijk voorbereid, bij mij te<br />
zenden. Dit was al wat ik verlangd had; want<br />
fchoon ik eigenlijk, zoo min als gij, niet veel op<br />
heb met al dat zonderling flag van wijsgeerte, ben<br />
ik echter verzekerd dat een braaf man altoos min<br />
of meer fchaamte heeft, om tusfchen avond en<br />
morgen van gevoelens te veranderen , en het geen<br />
zijn verftand hem den éénen dag ingaf, den anderen<br />
dag met zijn hart volkomen te verzaaken.<br />
De Heer D'ORBE wilde mede van de partij zijn,<br />
en den avond met hen doorbrengen, maar ik verzocht<br />
hem dit niet te doen ; hij zou zich of Hechts<br />
verveeld, of het gefprek belemmerd hebben. Hoe<br />
veel belang ik ook in hem Helle, kan ik echter<br />
wel zien, dat hij de bekwaamheden der twee anderen<br />
niet bezit. Die manlijke denkwijze , waardoor<br />
fterke geesten zich op eene hun eigene wijze uitdrukken,<br />
is voor hem eene onbekende taal. ——•<br />
Bij
T W E E G E L I E V E N , 3°9<br />
Bij het affcheidnemen dacht ik aan de Punch i<br />
en daar ik bevreesd was voor eens te voorbarige<br />
openhartigheid, liet ik mij al lagchende<br />
daarover tegen Mijlord een woord ontvallen. Stel<br />
u gerust, zeide hij, ik geef mij wel aan mijne gewoonten<br />
over, wanneer ik daarin geen gevaar zie , maar<br />
nimmer heb ik er mij aan verflaafd; het geldt hier<br />
de eer van JULIA, het toekomflig lot, en misfchien<br />
het leven van een mensch , van mijnen<br />
vriend. Ik zal naar gewoonte Punch drinken,<br />
om ons gefprek den 1'chijn niet te doen hebben<br />
van vooraf overlegl te zijn; maar die Punch zal<br />
beftaan uit Limonade, en dewijl hij dezelve nooit<br />
drinkt, zal hij dit niet merken. Vindt gij niet,<br />
mijne waarde! dit het zeer vernederend moet zijn,<br />
gewoonten te hebben aangenomen, die fooitgclijke<br />
voorzorgen noodzaaklijk maken ?<br />
Ik heb den nacht doorgebracht onder fterke<br />
aandoeningen , die echter u niet alleen golden. De<br />
onlchuldige genoegens onzer eerfte jeugd, het<br />
.ftreelende eener langdurige gemeenzaamheid, de<br />
nog vertvouwlijker omging, zedert een jaar, tusfchen<br />
hemen mij, wegens de moeite die het hem<br />
kostte u te zien; — alles wekte in mijne ziel de<br />
treurigheid van deze fcheiding op. Ik gevoelde, dat<br />
ik met uwe wederhelft een gedeelte van mijn eigen<br />
aanwezen ftond te verliezen. Angstvallig<br />
telde ik de uuren, en, bij het aanbreken van den<br />
éVeraad, zag ik niet zonder fchrik den dag op»<br />
V 3 rij-
3io B R I E V E N V A N<br />
rijzen, die uw lot beflisfen moest. Ik bracht den<br />
morgen door met te overderucen wat ik zeggen<br />
zoude , en te berekenen welken indruk mijne ge<br />
fprekken konden maken. Eindelijk kwam het<br />
uur, en uw vriend verfcheen. Hij had een onge<br />
rust voorkomen, en vroeg mij ijllings hoe het met<br />
u was ? want 'sdaags na uwe ontmoeting met<br />
uwen vader had hij reeds vernomen dat gij ziek<br />
waart, en Mijlord EDUARD had hem gister nader<br />
verzekerd , dat gij het bed niet verlaten hadt. Om<br />
in geene bijzonderheden hieromtrent te komen,<br />
zeide ik hem onmiddelijk daarop, dat gij gister<br />
avond bij mijn vertrek beter waart, en voegde er<br />
bij, dat hij op het oogenblik er meer van zoude<br />
vernemen bij de terugkomst van Hans, dien ik<br />
naar uw huis had gezonden. Dan mijne vourzorg<br />
was ten éénemaal vruchtloos, hij deed mij hon<br />
derd vraagen over uwen toeftand, en daar dezel<br />
ve mij van mijn doel verwijderden, beiindwoord-<br />
de ik ze telkens kort af, en begon hem op mijne<br />
beurt te ondervragen.<br />
Allereerst polste ik de gefteldheid van zijnen<br />
geest. Ik vond die ernftig, geregeld, en ge-<br />
fchikt om het gevoel aan de rede te toetfèn. God<br />
lof! zeide ik bi] mij zelve, mijn wijze man is genoeg<br />
zaam voorbereid! Er is niets meer te doen dan<br />
hem op de proef te ftellen. — Schoon het gewoon<br />
gebruik medebrengt, dat men een droevig nieuws<br />
langzamerhand bekend make, deed mijne kennis<br />
aan
T W E E GELIEVEN. 3"<br />
aan zijne fterke verbeeldingskracht, welke bij<br />
één enkel woord alles tot een ukerfte drijft, mij<br />
befluken om den tegcngeftelden weg te volgen,<br />
en ik verkoos liever hem op éénmaal ter nederusliaan,<br />
ten einde hem vervolgends weder op te beuren<br />
, dan zijne fmartcn nutloos te vermenigvuldigen<br />
en ze hem duizendwerf toetebrengen in de<br />
plaats van ééns. Ik nam derhalven een ernfhger<br />
toon aan , zag hem fterk in het gezicht, en zeide<br />
tegen hem: kent gij, mijn vriend! de ukerfte grenzen<br />
van moed en deugd in eene fterke ziel en<br />
gelooft m, dat afftand te doen van een ge.tefi<br />
voorwem eene poging zij,dieboven het bereik oer<br />
menschlijkheid verheven is? Oogenblik i]< vloog hy<br />
op als een woedend mensch, iloeg de handen m<br />
een bracht dezelven zoo zaamgevouwen aan zijn<br />
voorhoofd, en riep uit: ik verfta u JULIA .S<br />
d 0 0 d. _ juLiAisdood! herhaalde hij op eenen<br />
toon i die mij deed beeven: ik bemerk het wel aan<br />
„we misleidende voorzorgen, aan uwe vruchtloze<br />
bewimpelingen, die mijnen dood flechts<br />
langzamer en wreeder maken.<br />
Schoon ontzet door zulk eene plotslingé. aandoening<br />
, kon ik er weldra de reden van g.sfen,<br />
en begreep terftond, dat de tijding van uwe Ziekte<br />
de ernftige gefprekken van Mijlord EDUARD,<br />
de'zamenkomst van dezen morgen, de ontduiking<br />
zijner vraagen , en de ftrekking der mijnen hem<br />
zoo even gedaan, hem eenen loozen Icnnk haad<br />
e n<br />
V 4
Si» B R I E V E N v A N<br />
den konnen aanjagen. Ook begreep ik wel, hoe<br />
veel nuts ik van zijne dwaling konde trekken, in,<br />
dien ik hem daarin eenige oogenblikken liet; dan,<br />
tot deze wreedheid kon ik niet befluiten. Het<br />
denkbeeld van den dood eenes geliefden voorwerps<br />
is zoo ijslijk, dat elkander, welk men daarvoor<br />
in de plaats fielt, verzachtend is, en ik haastte<br />
mij om mij van dit voordeel te bedieHen. Het<br />
is mooglijk, dat gij haar niet weder ziet, zeide ik<br />
tegen hem; maar zij leeft en bemint u. Ach«<br />
indien JULIA dood was, zou CLAARTJE U wel<br />
één woord behoeven te zeggen ? Dank den Hemel,<br />
die bij uw ongeluk nog rampen verhoed, waarmede<br />
dezelve u overladen kon. Hij was derwijze verbaasd,<br />
getroffen, en verbijsterd , dat ik, nadat<br />
ik hem weder had doen nederzitten, den tijd bad<br />
om hem in orde te verhaalen al wat hij weten<br />
moest, en ik verhefte het gedrag van Mijlord<br />
EDUARD ZOO hoog ik maar kon, ten einde aan<br />
zijn braaf hart eenige verlichtenis van droefheid te<br />
geven door het ftreelend gevoel der dankbaarheid.<br />
Zie daar, mijn vriend! vervolgde ik, hoe het<br />
thands met de zaak ftaar. JULIA bevind zich op<br />
den rand van eenen afgrond, waarin openbare<br />
fchande, de verachting harer familie, de woede van<br />
een gebelgd vader, en hare eigene wanhoop haar<br />
dreigen te ftorten. Het gevaar neemt meer en<br />
meer toe: de moorddolk , het zij dan in 's vaders<br />
pf hare eigene hand, is van oogenblik tot oogenblik
T W E I G E L I E V E N . 313<br />
blik op haar hart gericht. Er blijft Hechts één<br />
middel overig om alle die onheilen aftewenden, eu<br />
die middel hangt van u alleen af. Het loc uwer<br />
minnares is in uwe hand. Bedenk, of gij moeds<br />
genoeg hebt om haar te redden door u van haar cc<br />
verwijderen, daar zij toch de vrijheid nier meer<br />
heeft van u te zien, dan of gij iiever oorzaak en<br />
getuige wilt zijn van haren dood en van hare<br />
fchande. Naailes voor u gedaan te hebben, zal<br />
JULIA nu zien wat uw hart voor haar doen kan,<br />
Is het wel te verwonderen, dat hare gezondheid<br />
onder hare fmarten bezwijkt ? Gij bekommert u<br />
over haar leven: maar weet, dat gij hetzelve in<br />
uwe macht hebt.<br />
Hij hoorde mij aan zonder mij in de rede te<br />
vallen; dan zoo dra hij bemerkte waarom het te<br />
deen was, zag ik die driftige beweging, dat wild<br />
gezicht,die ontroerde, fchoonlevendi^een vutirige<br />
houding, welke hij te vooren had, verdwijnen. Een<br />
fombcr floers van droefheid en neêrflachagheid<br />
zeeg opzijn gelaat: zijn treurig oog en k wijdende<br />
houding verraadden de verflagenheid van zijn hart:<br />
naauwlijks had hij het vermogen van zijnen mond te<br />
openen om mij te andwoorden. Ik moet dan vertrekken?<br />
zeide hij tegen mij op eenen toon, dien<br />
een ander voor bedaard zou genomen hebben; wei<br />
nu, ik zal vertrekken. Heb ik niet lang genoeg<br />
geleefd? Neen zeker, hernam ik oogenbliklijk;<br />
gij moet blijven leven voor haar die u bemint;<br />
V 5 zijt
314 B R I E V E N V A T »<br />
zijt gij vergeten dat haar leven aan het uwe verbonden<br />
is? Men behoorde dien band dan niet van<br />
één te fcheiden, hervatte hij terftond; dit echter<br />
kon zij doen en zij is daartoe nog in ftaat. Ik hield<br />
mij als of ik deze laatfte woorden niet verftond, en<br />
poogde hem optebeuren door eenige uitzichten van<br />
hoop, waarvoor zijne ziel gefloten bleef, toen HANS<br />
weder binnenkwam, en mij gunstige tijding bracht.<br />
In het oogenblik der vreugde die hij daarover gevoelde,<br />
riep hij uit: welaan , dat zij leve ! dat zij<br />
gelukkig zij! zo het mooglijk is. Ik begeer<br />
flechts voor het laatst affcheid van haar te nemen...<br />
en dan vertrek ik. Weet gij niet, zeide ik, dat zij<br />
u niet meer zien mag? Helaas! uw affcheid is<br />
genomen, en gij zijt reeds wcrklijk van elkander<br />
gefcheiden! wanneer gij u op een wijder afftand<br />
van haar bevinden zult, zal uw lot minder wreed<br />
zijn; ten minste zult gij dan het genoegen fmaken<br />
van haar gered te hebben. Vertrek nog<br />
dezen dag, vertrek oogenbliklijk; draag zorg dat<br />
eene opoffering, die zoo groot is, niet te laat<br />
kome; zidder van hare rampzaligheid nog tebe.<br />
werken, na dat gij u geheel aan haar hebt opgeofferd.<br />
Wat! andwoordde hij mij met eene foort<br />
van woede, zou ik vertrekken zonder haar weder<br />
te zien ? Wat ! zou ik haar nooit meer zien ?<br />
Neen, te zamen zullen wij fterven, indien het<br />
moet zijn; dé dood, dit weet ik, zal haar met<br />
mij niet fmanlijk vallen: maar, wat er ook gebeure,<br />
ik zal haar zien; eer ik mij van mij zelf<br />
af-
T W E E G E L I E V E N . 315<br />
affcheure, zal ik mijn hart en mijn leven voor hare<br />
voeten afleggen. Weinig moeite kostte het mij hem<br />
de dwaasheid en wreedheid van zulk een voornemen<br />
aantetoonen. Maar dat hoe! zou ik haar<br />
niet meer zien? telkens op een weemoediger toon<br />
herhaald, fcheen ten minste voor de toekomst vertroosting<br />
aftefmeken. Waarom, zeide ik tegen<br />
hem , fielt gij u uwe rampfpoeden érger voor dan<br />
zij wezenlijk zijn ? Waarom geeft gij eene hoop<br />
op, die JULIA zelve nog niet verloren heeft?<br />
Meent gij dat zij zich op deze wijze van u zoude<br />
fchciden , indien zij geloofde dat het voor altoos<br />
was ? Neen, mijn vriend! gij behoorde haar<br />
hart beter te kennen. Gij behoorde te weten, dat<br />
zij hare liefde hooger Ichat dan haar leven. Ik<br />
vrees, ik vrees zelfs (dit voegde ik er bij, ik<br />
zeg het u gul) dat zij dezelve weldra boven alies<br />
zal waardeeren. Geloof dus, dat zij hoop heeft, dewijl<br />
zij nog leven wil: geloof, dat de maatregelen<br />
die de voorzichtigheid haar voorfchrijft, meer<br />
betrekking op u hebben dan het wel fchijnt, en<br />
dat zij zich om uwent wilie niet minder dan voor<br />
zichzelve in acht neemt. Hierop haalde ik uwen<br />
laatften brief voor den dag, en hem de tedere<br />
hoop van dat verblindde mcisjen, hetwelk<br />
zich verbeeld niet meer te beminnen, mededeeleride,<br />
wekte ik de zijne door dien zachten gloed<br />
weder op. Leze weinige regelen Ichecnen eenen<br />
genezenden baUèm te ftorten in zijne vergiftigde<br />
wonde. Ik zag zijne blikken verzachten, en zijne<br />
oogen
3i6 B R I E V E N VAN<br />
oogen vochtig worden; ik zag de vertedering bij<br />
hem trapswijze de wanhoop vervangen; maar die<br />
laatfte zoo aandoenlijke woorden, gelijk uw hare ze<br />
weet uirtedrukken, wij zullen niet lang gefcheiden<br />
van elkander leven, deeden hem in traanen wegfmelten.<br />
Neen, JULIA! riep hij uit, zijne ftem<br />
verheffende en uwen brief kusfende, neen, mijne<br />
JULIA! niet lang zullen wij gefcheiden van elkander<br />
leven; de Hemel zal ons lot op aarde,<br />
of onze harten in de gewesten der eeuwigheid,<br />
vereenigen.<br />
Dit was juist de toeftand, waarin ik hem gewenscht<br />
had. Zijne traanloze en fombere droefheid<br />
ontrustte mij. In deze gefteldheid van ziol<br />
zou ik hem niet hebben laten vertrekken; maar<br />
zoodra ik hem zag fchreien, en uwen geliefden<br />
naam met tederheid hoorde uitfpreken, had ik geene<br />
vrees meer voor zijn leven; want niets is minder<br />
gevoelig dan de wanhoop. Op dit tijdftip gaf<br />
zijn ontroerd hart hem eene bedenking in, welke<br />
ik niet voorzien had. Hij onderhield mij over den<br />
ftaat waarin gij vermoedde u te bevinden , en<br />
zwoer dat hij liever duizend dooden fterven wilde,<br />
dan u overtelaten aan alle de gevaaren die u ftonden<br />
te bedreigen. Ik droeg zorg hem niets te<br />
zeggen van uwe kwetfuur, alleenlijk zeide ik hem<br />
dat uwe verwachting tot nog toe niet bevestigd,<br />
en er geene hoop in het geheel meer was. Zoo<br />
zal er dan, zeide hij zuchtende, geenerlei gedachtenis
T W E E GELIEVEN. 317<br />
tenis van mijn geluk op aarde overblijven ; het is<br />
verdwenen gelijk een droom die nimmer aanwe<br />
zen had.<br />
Nu had ik nog het laatfte gedeelte van uwen<br />
last te volbrengen,en daartoe meende ik, uit hoof<br />
de der naauwe betrekking, waarin gijlieden ge<br />
leefd hebt, noch omwegen, noch bewimpelingen<br />
nodig te hebben. Ik zoude mij zelfs ten aanzien<br />
van dit min gewichtig ftuk eenige woorden wisfeling<br />
getroost hebben, om eene andere voortekomcn,<br />
die over het onderwerp van ons voorig gefprek<br />
tusfchen ons ontftaan kon. Ik verweet hem dan<br />
zijn llofheid in het bezorgen van zijne eigene zaa-<br />
ken. Ik zeide hem , dat gij vreesde, dat hij zedert<br />
lang daarop geen acüt geflagen had, en hem , in de<br />
verwachting, dat hij dit nu weder doen zoude,<br />
gcboodt om uwent wil voor zich zelf te zorgen,<br />
beter in zijne behoeften te voorzien, en ten dien<br />
einde eene geringe toelage aantenemen, welke ik<br />
hem van uwen wege moest overhandigen. Hij<br />
fcheen door dit aanbod zich :u'et vernederd te<br />
achten, noch daarover eenige moeilijkheid te wil<br />
len maken. Hij zeide mij alleen, dat gij wel wist,<br />
dat hij alles, wat hem van uwen wege werd toege<br />
voegd, met vervoering aannam, maar dat uwe voor<br />
zorg onnodig was, en dat hij van een kleen huis<br />
te Gtandfon (*), hetgeen hij onlangs had verkocht,<br />
meer<br />
(*) Of Granfee , eene kleene Stad en rechtsgebied<br />
ia het landfehap van Vaud, in Z-uiitferland.<br />
Aant. des Vertalers^
3i8 B R I E V E N T A N<br />
meer gelds gemaakt bad, dan hij in zijn geheele<br />
leven had bezeten. Boven dien, vervolgde hij,<br />
heb ik eenige bekwaamheden, waardoor ik mij<br />
overal een beftaan verfchaffen kan. Zeer gelukkig<br />
zal ik mij achten, zo de aanwending derzelven<br />
mij flechts eenige verftrooijing in mijne fmarten<br />
bezorgt, en zedert ik van nabij gezien heb, welk<br />
gebruik JULIA van haren overvloed maakt, befchouw<br />
ik dien als den gewijden fchat van weduw<br />
en wees, waarvan de menschlijkheid mij verbied<br />
eenen enkelen penning uittegeven. Ik herinnerde<br />
hem zijne Wallifer reis, uwen toenmaligen brief,<br />
en den flipten lettter uwer bevelen. Dezelfde<br />
redenen hebben thands plaats Juist dezelfde!<br />
viel hij mij in op eenen misnoegden toon. De<br />
ftraf van mijne weigering was toen deze, dat ik<br />
haar niet weder zoude zien: welaan, dat zij mij<br />
nu vergunne hier te blijven, en ik neem het gefchenk<br />
aan. Indien ik gehoorzame , waarom<br />
ftraft zij mij dan ? En zo ik weigere, wat kan<br />
zij mij erger aandoen? .... Dezelfde redenen<br />
als toen ! herhaalde hij driftig. Onze verbindtenis<br />
was destijds naauwlijks begonnen, thands ftaat zij<br />
te eindigen; mooglijk ga ik mij voor altoos van<br />
haar fcheiden; er is geenerlei gemeenfchap meer<br />
tusfchen haar en mij; wij worden eerlang voor<br />
elkander vreemd. Deze laatfte woorden fprak hij<br />
uit met zulk een beklemd hart, dat ik beefde van<br />
hem weder in dien zelfden toeftand te zien vervallen,<br />
waaruit ik hem met zoo veel moeite gered<br />
had.
T W E E G E L I E V E N . $19<br />
had. Gij zijt een kind, geliet ik mij hem met<br />
een lagchend gelaat te zeggen; gij hebt nog<br />
eenen opziener nodig , en ik wil die zijn. Ik<br />
zal deze beurs bewaren, en ten einde daarvan<br />
een gepast gebruik te konnen maken, bij<br />
de briefwisfeling die wij te zamen ftaan te hou<br />
den, begeer ik opening te hebben van alle uwe<br />
zaaken. Op deze wijze trachtte ik zijne treuri<br />
ge denkbeelden te verftrooien, door dat eener<br />
aanhoudende gemeenzame biiefwisfeling tusfchen<br />
ons beiden , en die goede ziel, die om zoo<br />
te fpreken niets anders zoekt dan zich te hech<br />
ten aan het geen u van nabij omringt, liet zich<br />
gereedlijk bedriegen. Vervolgends kwamen wij<br />
'overeen omtrent de plaatfen waar wij de brieven<br />
over en weder zenden zouden, en daar deze<br />
fchikkingen hem niet dan aangenaam konden zijn,<br />
rekte ik het gefprek daarover tot op het oogen.<br />
blik dat de Heer D'OR BE kwam, welke mij eenen<br />
wenk gaf, dat alles in gereedheid was.<br />
Uw vriend begreep lichtlijk wat er gebeuren<br />
moest; hij verzocht dringend om u te mogen fchrij-<br />
ven, maar ik wachtte mij van hem dit tceteftaan.<br />
Ik voorzag dat een uiterfte van vertedering zijn<br />
hart al te zwak zoude maken, en dat, wanneer hij<br />
zijnen brief pas ten halve gefchreven had , er geene<br />
mooglijkheid meer zoude zijn om hem te doen<br />
vertrekken. Alle vertraging is gevaarlijk, zeide<br />
ik tegen hem, haast u om de eerfte pleifterplaats<br />
te
32o B R I E V E N V A N<br />
te bereiken , van waar gij op uw gemak aan tiaar<br />
fchrijven kunt. Dit zeggende , wenkte ik den<br />
Heer d'o R B E ; ik trad voorwaards, en met een<br />
bart overkropt van fnikkende droefheid, drukte<br />
ik mijn aangezicht tegen het zijne. Van toen af<br />
wist ik niet meer wat er gebeurde ; de traanen<br />
benevelden mij het gezicht, mijn hoofd geraakte in<br />
verwarring, en het was tijd, dat mijn rol een ein<br />
de nam*<br />
Kort daarna hoorde ik hen ijlings naar beneden<br />
gaan. Ik ging buiten op het portaal, om hen na<br />
te oogen: dit laatfte ontbrak nog, om mijne ont-<br />
roerenis te voltooien. Ik zag den onzinnigen Jon<br />
geling te midden van de trap zich op zijne knieën<br />
werpen, cn de treden er van metkusfeben overdek<br />
ken , zoo dat D'O R B E hem naauwlijks kon af-<br />
fcheuren van dien kouden fteen, waartegen hij,<br />
onder het uitboezemen van luide weêklachten,<br />
zijn ligchaam, zijn hoofd, en zijne armen drukte.<br />
Gevoelende dat ik , in weêrwil van mijzei ve.;<br />
Zoude moeten uilbarsten , trad ik ijllings weder<br />
binnen, uit vrees van het geheele huisgezin in<br />
beweging te brengen.<br />
Eenige oogenblikken daarna kwam de Heet<br />
D'ORBE terug, den zakdoek voor zijne oogen<br />
houdende. Het is verricht, zeide hij tegen mij,<br />
zij zijn reeds op de reis. t'Huis komende, vond uw<br />
vriend de Chais voor zijne deur ftaande; Mijlord<br />
EDUARD
T W E E G E L I E V E N .<br />
EDUARD wachtte er hem ook reeds op; hij liep<br />
hem te gemoet, en hem aan zijne borst drukkende<br />
, zeide hij op eenen gevoeligen toon tegen<br />
hem: Koom, ongelukkige! koom uwe droefheid uit~<br />
forten in dit hart, dat u bemint. Koom , misfchien<br />
zult gij gevoelen, dat men niet alles op de wereld<br />
verloren heeft, wanneer men eenen vriend als mij<br />
heeft aangetroffen. Oogenbliklijk tilde hij hem<br />
met eenen forlchen arm in het rijdtuig, en zij<br />
vertrokken naauw in eikanders armen gefloten.<br />
I. DB Kt,.<br />
Einde van de eerfte afdeeling.<br />
TWEE-
3*a BRIEVEN V A K<br />
TWEEDE AFDEELING.<br />
4f<br />
I. BRIEF.<br />
Aan JULIA.<br />
onderdmaal heb ik de pen opgenomen en weder<br />
neergelegd; bij het eerfte woord dat ik<br />
fchrijven wil, aarzele ik; ik weet niet, weiken<br />
toon ik moet aannemen; ik weet niet waarbij<br />
ik moet aanvangen, en het is echter aan JULIA,<br />
dat ik fchrijven wilde! Ach, mij ongelukkige! in<br />
welk eenen ftaat ben ik gebracht? Die tijd is dan<br />
niet meer, waarin duizenderlei ftreelende gevoelens<br />
, als een onledigbare ftroom, uit mijne pen<br />
vloeiden! Die lieve oogenblikken van vertrouwlijkheid<br />
en openhartigheid zijn voorbij; wij behooren<br />
niet meer aan elkander, wij zijn dezelfden niet<br />
meer, en ik weet niet meer aan wie ik 1'chrijve.<br />
Zult gij u gewaardigen om mijne brieven aantenemen?<br />
Zullen uwe oogen dezelven nog willen<br />
doorlopen ? Zult gij' ze genoeg agterhoudend, omzichtig<br />
genoeg vinden? Zou ik daarin nog de voorige<br />
gemeenzaamheid durven behouden ? daarin<br />
reppen durven van eene onderdrukte of miskende<br />
lief-
T W E E G E L I E V E N . 325<br />
liefde? Ben ik indedaad niet verder verfchoven,<br />
dan toen ik u voor de eerfte maal fchreef ? Hemel<br />
! welk een verfchil tusfchen die aangenaame,<br />
die bekoorlijke dagen, en mijn tegenwoordig<br />
verfchriklijk ongeluk! Helaas! ik begon naauwlijks<br />
te leven, of ik ben in den afgrond der vernietiging<br />
geftort; de hoop des levens bezielde mijn hart,<br />
thands zie ik niet dan de beeldnis des doods voor<br />
mij, en een tijdsverloop van drie jaaren heeft den<br />
gelukskring van mijn geheele leven befloten.<br />
Ach! waarom heb ik hetzelve niet liever geëindigd,<br />
dan mijzelve te overleven! waarom niet<br />
opgevolgd aan mijn voorgevoel, na die vluchtige<br />
oogenblikken des vermaaks, toen het leven niets<br />
meer voor mij had, dat waardig was om hetzelve<br />
te verlengen ! Ik moest waarlijk het niec langer<br />
dan deze drie jaaren gerekt, of dezelven daarvan<br />
afgekort hebben; het was beter geweest nooit het<br />
geluk te fmaken, dan dar te fmaken en daarna te<br />
moeten derven. Had ik dat noodlottig tijdvak waargenomen,<br />
had ik dien eerften aanblik vermijd, welke<br />
mijne geheele ziel herfchepte , ik zou thands het<br />
gebruik mijner rede hebben ; ik zou mijne plichten<br />
als mensch vervullen, en misfchien in mijnen<br />
geringen levensloop eenige deugden ftichten. Een oogenblik<br />
van dwaling heeft de zaak geheel veranderd.<br />
Mijn oog durfde een voorwerp befchouwen, hetgeen<br />
ik niet behoorde te zien. Dit gezicht heeft<br />
eindelijk Zijne onvermijdelijke uitwerking gedaan.<br />
Na mij zelf trapswijze aan de dwaling te hebben<br />
X a over-
3*4 B R I E V E N VAN<br />
overgegeven, ben ik eindelijk niet anders dan een<br />
woedend mensch die buiten zijne zinnen is, een<br />
laffe flaaf zonder kracht en moed, die in eenen<br />
verachtlijken ftaat zijne ketenen en zijne wanhoop<br />
met zich daarheen fleept.<br />
IJdele droomen van eenen verdoolden geest!<br />
Bedrieglijke wenfchen , oogenbliklijk afgekeurd<br />
door het eigen hart, dat dezelven vormde! Wat<br />
baat het voor wezenlijke kwaaien ingebeelde<br />
hulpmiddelen uittedenken, welke men afwijzen<br />
zoude, wanneer iemand anders ze ons aanbood?<br />
Ach ! wie ,die ooit de liefde kende, en u ziet,<br />
zal geloven konnen, dat er eenige gelukzaligheid<br />
mooglijk is, waarvoor ik mijne eerfte<br />
liefde zou hebben willen prijsgeven? Neen, dat<br />
de Hemel zijne gunstbewijzen vrij terug houde en<br />
mij, bij mijne rampzaligheid , ilechts het aandenken<br />
late van mijn voorig geluk. Ik kies de genoegens<br />
die ik bij herinnering fmake , en de<br />
fmarten die mijne, ziel thands verfcheuren, boven<br />
een altoosduurend geluk buiten JULIA.<br />
Koom, geliefkoosde beeldnis! vervul een hart,<br />
dat alleen door'u leeft: volg mij in mijne ballingfchap,<br />
vertroost mij in mijne droevenisfen,<br />
verlevendig en onderfteun mijne bezwekene hoop.<br />
Altoos zal dit ongelukkig hart uw onfchendbaar<br />
heiligdom zijn, waaruit noch lotgeval, noch menfchen<br />
u immer zullen konnen wegrukken. Ben<br />
ik dood voor het geluk, ik ben het echter niet<br />
voor
T W E E G E L I E V E N . 315<br />
voor de liefde, die mij zulks waardig maakt.<br />
Deze liefde is even zoo onwederftaanbaar als<br />
de fchoonheid die ze in mij verwekt heeft.<br />
Zij is gevestigd op den onbeweeglijken grondflag<br />
van verdienste en van deugden; zij kan niet<br />
fterven in eene ziel die onfterveiijk is, zij behoeft<br />
het fteunfel der hoop niet meer, en het<br />
voorledene alleen geeft haar krachts genoeg voor<br />
eene eeuwige toekomst.<br />
Maar gij, ö JULIA ! Gij, die éénmaal de liefde<br />
kendet! hoe heeft uw teder hart konnen ophouden<br />
te leven? Hoe is dat heilig vuur in uwe reine<br />
ziel uitgedoofd? Hoe hebt gij den fmaak verloren<br />
van die hemelfche geneugten, welke gij alleen<br />
in ftaat waart te gevoelen en te fchenken*<br />
Gij jaagt mij onmeêdogend weg; gij verbant mij<br />
op eene fchandelijke wijze, gij geeft mij aan<br />
de wanhoop ten prooie, en in de dwaling die<br />
u verbijftert , ziet gij niet , dat gij door mij<br />
rampzalig te maken , u zelve van het geluk uwes<br />
levens berooft. Ach! JULIA! geloof mij: te<br />
vergeefs zult gij een ander hartevriend voor het<br />
uwe zoeken! Duizenden, ja, zullen u aanbidden<br />
; maar het mijne alleen beminde u naar waarde.<br />
Andwoord mij nu, gij, misleide of bedrieglijke<br />
minnares! wat is er geworden van alle die<br />
met zoo veel geheimhouding beraamde ontwerpen?<br />
Waar is die ijdele hoop, door welke gij<br />
X 3 ZOÖ
3a6 B R I E V E N VAN<br />
zoo dikwijls mijne lichtgelovige een vou wigheid misleid<br />
hebt ? Waar blijft nu die heilige en gewenschte<br />
vereeniging, dat dierbaar voorwerp van zoo<br />
veele vuurige zuchten, waarmede uwe pen en<br />
uw mond mijne wenfchen aanhoudend ftreelde?<br />
Helaas! in het vertrouwen op uwe beloften<br />
durfde ik naar den gewijden naam van Echtgenoot<br />
dingen , en verbeeldde ik mij reeds de<br />
gelukkigfle der menfchen te zijn. Zeg, wreede ï<br />
bedroogc gij mij enkel, om daardoor eindelijk<br />
mijne fmart des te grievender, mijne vernedering<br />
des te grooter te maken ? Is het mijne fchuld<br />
dat ik ongelukkig ben ? Ben ik niet gehoorzaam,<br />
niet gedwee, niet befcheiden genoeg geweest?<br />
Hebt gij mij ooit in zulk een zwak oogenblik<br />
van begeerlijkheid gezien , dat ik verdiende te<br />
wo r<br />
den afgewezen, of mij mijne ziedende driften<br />
zien opvolgen tegen uwen gebiedenden wil ? Ik<br />
heb alles gedaan om u te behagen , en gij verftoot<br />
mij! Gij naamt de zorg voor mijn geluk<br />
op u, en gij hebt mij ongelukkig gemaakt! Ondankbare!<br />
geef mij rekenfehap van het pand dat<br />
ik u heb toebetrouwd: geef mij rekenfehap van<br />
mij zelve, na mijn hart vervoerd te hebben in<br />
den Aroom dier hoogde gelukzaligheid , welke<br />
gij mij eerst hebt deen kennen en waarvan gij<br />
mij thands berooft. Engelen des hemels! uw<br />
lot zoude ik verfmaad hebben! Ik zou de gelukkigfle<br />
aller wezens zijn geweest. . . . Helaas!<br />
ik ben niets, niets meer; één oogenblik heeft<br />
mij
T W I Ï G E L I E V E N . 3*7<br />
mij van alles ontzet. Zonder tusfchenpoozing<br />
ben ik van het toppunt der vermaken in den<br />
poel van eeuwig verdriet geftort: nog éénmaal<br />
reik ik naar een geluk dat mij ontvlucht. . . .<br />
nog éénmaal grijp ik er naar, en verlies het voor<br />
a l t o o s ! Ach, zo ik dit geloven kondel<br />
Zo het overfchot eener ijdele hoop mij niet vereerde<br />
O! rotfen van MeillerieC),<br />
welken mijn vrij rondwaarend oog zoo dikwijls<br />
begluurt, waarom ftondt gij mijner wanhoop met<br />
ten dienste ? Ik zou het leren minder betreurd<br />
hebben, als ik er de waardij niet van had leeren<br />
kennen.<br />
II. B R I E F .<br />
Van Mijlord EDUARD aan CLAARTJE.<br />
Bü ons aankomen te Befancon is mijne eerfte<br />
ZOrg, u verflag te doen van onze reis. Zij « tot<br />
hiertoe zo al niet rustig , ten minste zonder ftoornis<br />
volbracht, en uw vriend is ligchaamhjk zoo<br />
wel', als men dit met een hart, zoo ziek als het<br />
zijne, wezen kan. Zelfs wil hij uitwendig eene<br />
foort van gerustheid vertoonen. Hij fchaamt<br />
r*) Zie I. Afd. XXVI. Brief.<br />
Aant. des VELT.<br />
X 4
3«8 B R I E V E N V A N<br />
zich over zijn eigen roefland, en bedwingt zich<br />
zeer in mijn bijzijn ; maar alles verraad zijne<br />
inwendige gemoedsbewegingen, en ik houde mij<br />
flechts als of ik die niet bemerke , ten einde<br />
hem met zichzelve te laten worftelen, en zoo,<br />
door eene gedeeltelijke infpanning zijner zielsvermogens<br />
op dit punt. te verhinderen dat de.»<br />
zeiven niet allen op een ander werken.<br />
Den eerften dag w.is hij. zeer verflagen ; ik<br />
maakte de rit kort, om dat ik zag, dat onze<br />
fnelle vordering zijne droefheid aahzettede. Hij<br />
fprak niet tegen mij, noch ik tegen hem; want<br />
onvoorzichtige troostredenen verbitteren eene hevige<br />
fmart flechts te merr. De onverfchilligheid<br />
en koelheid hebben doorgaands woorden genoeg<br />
bij de hand , maar een treurig ftilzwijgen is in<br />
zulk een geval de echte taal der vriendfchap. —<br />
Gister begon ik de eerfte fchinftevingen te bemerken<br />
van eene woede, welke buiren twijfel op<br />
deze verdooving ftaat te volgen: over het middagmaal,<br />
naauwlijks een quartier uurs na onze<br />
aankomst, bejegende hij mij met eene foort van<br />
geemlijkheid. Waarom ftellen wij ons vertrek<br />
uit, zeide hij tegen mij met eenen bitteren glimlagch,<br />
waarom vertoeven wij één oogenblik op<br />
zulk eenen klpenen afftand van haar? — 'sAvonds<br />
geliet hij zich z-er fpraakzaam te zijn, zondereen<br />
woord te reppen van JULTA. Hij herhaalde<br />
zommige vraagen, waarop ik reeds tienmaal<br />
ge-
T W E E G E L I E V E N . 329<br />
geandwoord had. Hij wilde weten of wij reeds<br />
op Franfchen bodem waren, en vraagde vervolgends,<br />
of wij haast te Vevaij zouden zijn ? Het<br />
eerfte dat hij doet aan elke pleisterplaats, is<br />
eenen briefte gaan zitten fchrijven, dien hij een<br />
oogenblik daarna verfcheurt of in elkander kreukelt.<br />
Twee of drie van deze opftellen heb ik<br />
uit het vuur gered; gü zult er zijne zielsgefteidheid<br />
eenigermaten uit konnen ontdekken. Ik<br />
geloof echter, dat het hem gelukt is om eenen<br />
brief geheel afefchrijven.<br />
Het is gemaklijk te voorzien, dat deze eerfte<br />
verfchijnfelen eene hevige hartstócht aankondigen,<br />
maar hoedanig het gevolg en de uitflag er van<br />
zijn zal, kan ik niet zeggen; want dit hangt af<br />
van eene berekening van 's mans charaétT, van<br />
den aart zijner drift, van. omftandigheden die<br />
konnen voorkomen, en van duizend dingen wei.<br />
ken geene menschlijke voorzichtigheid in ftaat<br />
ia re benalen. Ik voor mij kan wel inftaan voor<br />
zijne woeste vlaagen, maar niet voor zijne wanhoop<br />
; en men moge doen wat men wil , de<br />
mensch is altoos meester van zijn eigen leven.<br />
Intusfchen vlei ik mij , dat hij zichzelve en<br />
mijne oplettende zorgen zal eerbiedigen ; en ik<br />
reken ten dien opzichte minder op den ijver der<br />
vriendfchap, waaraan het echter in dit geval<br />
niet ontbreken zal, dan op de geaartheid zijner<br />
X 5 harts-
33° B R I E V E N VAN<br />
hartstocht, en op dien van zijne minnares. Zelden<br />
kan de ziel zich lang en fterk aan één voorwerp<br />
hechten, zonder heblijkheden te verkrijgen,<br />
die eenige gelijkenis daarmede hebben. De uitnemende<br />
zachtheid van JULIA moet de hevigheid<br />
der liefdedrift, welke zij inboezemt, temperen;<br />
en ik twijfel desgelijks niet, of de liefde<br />
van zulk een vuurig' man zal haar voor zichzelve<br />
een weinig meer werks geven , dan het<br />
haar anders natuurlijkerwijze zoude kosten.<br />
Ik durf tevens ftaat maken op zijn hart, het<br />
geen berekend is om te ftrijden en te overwinnen.<br />
Eene liefde, gelijk de zijne, is niet<br />
zoo zeer eene zwakheid als wel eene verkeerdlijk<br />
aangewendde kracht. Eene blakende en ongelukkige<br />
liefde kan hem voor eenen tijd, misleiden<br />
voor altoos, van een gedeelte zijner vermogens<br />
berooven, zij levert echter in zichzelve<br />
een bewijs op van derzei ver voortreflijkheid,<br />
en van het nut, welk hij daarvan tot beoefening<br />
der wijsheid zoude konnen trekken: het verheven<br />
verftand toch word alleenlijk onderfteund door<br />
dezelfde fterkte van ziel, welke de groote driften<br />
veroorzaakt, en een waardig beoefenaar der wijsgeerte<br />
behoort dat zelfde vuur te bezitten, het<br />
geen men voor eene minnares gevoelt.<br />
Zijt verzekert, beminiijke CLAARTJE! dat<br />
ik mij aan het lot van dit ongelukkig paar niet<br />
min-
T W E E G E L I E V E N . 331<br />
minder laat gelegen zijn dan gij; niet uit een gevoel<br />
van medelijden, het geen enkel eene zwakheid<br />
kan zijn , maar uit aanmerking der rechtvaardigheid<br />
en orde, die willen dat ieder mensch geplaatst<br />
worde op de voor hem zelf en de maatfchappij<br />
voordeeligfte wijze. Deze twee fchoone<br />
zielen bracht de hand der natuur voord,<br />
ten behoeve van elkander; door de liefde vereenigd,<br />
in den fchoot des gcluks geplaatst, en vrij<br />
om hunne krachten te ontwikkelen , hunne<br />
deugden uitteoefenen, zouden zij de wereld door<br />
hun voorbeeld hebben voorgelicht. Waarom<br />
moet nu een onzinnig vooroordeel deze eeuwige<br />
fchikkingen komen verijdelen, cn de zamenftemming<br />
van denkende wezens Hooren? Waarom<br />
verbergt de trots van een wreedaardg vader op<br />
die wijze het licht onder de koornmaat, en doet<br />
twee harten wegfmelten in traanen, die, gevoelig<br />
en weldadig van aart, gefchapen zijn om die<br />
van anderen aftewisfchen ? Is de echtvereeniging<br />
niet de meest vrijë en heiligfte van alle verbindtenisfen<br />
? Voorzeker, alle wetten die dezelve belemmeren<br />
, zijn onrechtvaardig , en alle vaders<br />
die dezen band durven leggen of verbreken, tirannen.<br />
Die reine band der natuur is noch aan<br />
burgerlijke oppermacht noch aan het vaderlijk<br />
gezag onderworpen , maar alleen aan het gezag<br />
van den algemeenen Vader, die in ftaat is om<br />
over de harten gebied te voeren, en die, wanneer
33* B R I E V E N V A N<br />
neer bij wil dat zij zich vereenigen, hen ook<br />
kan dwingen om elkander te beminnen (*_).<br />
Wat betekent toch die opoffering van natuurlijke<br />
overeenkomsten voor zulken , die op een<br />
aangenomen begrip rusten? Het verfchil van fortuin<br />
en van ftaat verdwijnt en vermengt zich in<br />
het huuwlijk, het doet niets tot het geluk; daar<br />
integendeel dat van characlers en humeuren blijft,<br />
en de eenige bron van geluk of ongeluk is. Het<br />
kind dat enkel zijne liefdedrift opvolgt, kiest<br />
dikwijls verkeerd , maar de vader die zich alleen<br />
door de heerfchende meening laat leiden,<br />
doet nog Hechter keus. Wanneer een meisje<br />
noch verftand noch ondervinding genoeg heeft<br />
om over verfrandlijke en zedelijke hoedanigheden<br />
te oordeelen , moet een goed vader haar<br />
on-<br />
(*) Er zijn landen, waar de overeenkomst van<br />
ftand en forcuin zoo zeer den voorrang heeft boven<br />
die der natuur en der harten , dat het gemis van<br />
de eerfte genoegzaam is om de gelukkiglle huuvvlij-<br />
ken te verhinderen of te verbreken , zonder acht te<br />
geven op de verlorene eer dier ongelukkigen , wel<br />
ke daaglijks de flachtolTers dezer haatlijke vooroor-<br />
deelen zijn. Het is niet te zeggen hoezeer in Frank,<br />
rijk zelf, dat verlicht en wellevend land, de vrou<br />
wen door de wetten overheerscht worden. Is het<br />
wel te verwonderen, dat zij zich zoo geftreng dair<br />
over wreeken door hare zedea?
T W E E G E L I E V E N . 353<br />
ongetwijfeld ter hnfpe komen. Hij heeft recht,<br />
hij' is zelfs verplicht tegen haar te zeggen : mijne<br />
dochter! dit is een braaf man, dat is een<br />
deugdniet; dit is een man van verftand, of, dat<br />
is een gek. Ziet daar de eenige vereischten,<br />
waarover hij behoort te oordeelen; alle de overigen<br />
ftaan ter beoordeeling van het meisje.<br />
Terwijl men fchreeuwt, dat de goede orde der<br />
maatfchappij op deze wijze geftoord zonde worden,<br />
verwoesten zulke tirannen die zelf. Dat de rang<br />
bepaald worde door de verdiensten, en de vereeniging<br />
der harten door derzelver eigene keuze,<br />
dit is de waarachtige maatfchaplijke orde ; zij<br />
die dezelve bepalen naar geboorte of rijkdommen<br />
, zijn in de daad verftoorders van deze orde<br />
; hen moet men met verachting overlaaden of<br />
fu-affen.<br />
Het behoort derhalven tot de rechtbank van<br />
het algemeen , deze misbruiken te verbeteren ;<br />
elk mensch is verpjicht zich tegen het geweld<br />
te verzetten, tot herftel van orde mede te werken;<br />
en zo het mij mooglijk ware deze twee gelieven<br />
in ipijt van eenen redelozen grijsaart<br />
te vereenigen, zijt verzekerd dat ik hieromtrent<br />
den wil des Hemels volbrengen zoude , zonder<br />
mij aan de goedkeuring der menfchen te kreunen.<br />
Gelukkiger zijt gij, beminlijke CLAARTJE!<br />
Gij hebt eenen vader die zich niet inbeeld beter<br />
te
334 B R I E V E N VAN<br />
te weten dan gij, wat u gelukkig kan miken.<br />
Het is mooglijk noch aan de groote inzichten<br />
zijner wijsheid , noch aan eene ongemeene<br />
tederheid toetefchrijven, dat hij u meesteres<br />
laat van over uw eigen lot te befchikken;<br />
maar wat doet er de oorzaak toe, indien de uitwerking<br />
flechts dezelfde is, en zo de onverfchilligheid,<br />
ten aanzien der vrijheid welke hij u<br />
vergunt, bij hem de plaats van het verftand<br />
bekleed ? Wel verre van deze vrijheid te misbruiken<br />
, hebt gij op uw twintigfte jaar eene<br />
keuze gedaan, die de goedkeuring van den verftandigften<br />
vader zoude wegdragen. Uw hare<br />
geheel ingenomen door eene vriendfchap, die<br />
nimmer weêrgaê had, heeft weinig plaats behouden<br />
voor de warme aandoeningen der liefde.<br />
In vergoeding hiervan bezit gij alles wat iemand<br />
daar voor in het huuwlijk fchadeloos kan ftellen<br />
: meer vriendin dan minnares zult gij , zo<br />
niet de tederfte, ten minfte de deugdzaamfte<br />
echtgenote zijn , en deze harts-vereeniging ,<br />
door de wijsheid zelve gefticht , moet met de<br />
jaaren toenemen, en duuren zoo lang gij leeft,<br />
De aandrift van het hart is meer onberedeneerd,<br />
maar zij is ook moeilijker te overwinnen: zich<br />
in de verplichting te brengen van die tegentegaan,<br />
is het gefchiktfte middel om zichzelf ongelukkig<br />
te maken. Gelukkigen zij, wien de liefde<br />
zoo wel zamen paart, als het verftand zou hebben<br />
gedaan, en die geene hinderpalen te overwin-
T W E E GELIEVEN. 335<br />
winnen, geene vooroordeelen te beftrijden hebben!<br />
Zoodanig zou het geval onzer twee gelieven<br />
zijn, bood een ftijf hoofdig vader hun geenen<br />
onbillijken tegenftand. En nog zouden zij,<br />
in fpijt van hem, gelukkig konnen wezen, zo<br />
één van beiden flechts wel beraden handelde.<br />
Het voorbeeld van j u tIA bewijst , zoo wel<br />
als bet uwe, dat her alleen de zaak van echtgenoten<br />
is, te beoordeelen of zij gefchikt zijn<br />
voor elkander. Heerscht de liefde niet, dan zal<br />
de rede alleen eene keuze doen , en dit is uw<br />
geval; heerscht de liefde , dan heeft het hart<br />
reeds gekozen, dit is het geval van JULIA.<br />
Zoodanig is de heilige wet der natuur, welke<br />
het den mensch niet vrij ftaat te verbreken, die<br />
hij nimmer ftrafloos fchond, en welke het gezag<br />
van ftanden en rangen niet kan vernietigen,<br />
zonder aanleiding te geven tot veele ongelukken<br />
en misdaden.<br />
Offchoon de winter op handen is, en ik naar<br />
Rome moet vertrekken, zal ik den vriend die<br />
aan mijn opzicht vertrouwd is, niet verlaten ,<br />
voor dat ik zijne ziel in zulk eene effenbare gefteldheid<br />
zie, waarop ik mij verlaten kan. Dit<br />
is een pand, dierbaar voor mij uit hoofde zijner<br />
eigen waarde , en om dat gij het mij hebt<br />
aanbetrouwd. Zo ik hem al niet gelukkig kan<br />
maken. zal ik ten minfte trachten te bewerken, dat<br />
hij
336 B R I E V E N V A N<br />
hij bedaard redeneere, en als een man de rampen<br />
der menschheid drage. Ik heb befloten hier een<br />
veertien dagen met hem doortebrengen, binnen<br />
welken tijd ik hoop dat wij tijding van JULIA en<br />
van u zullen ontvangen , en dat gij beiden mij<br />
eenigen balfèm zult helpen gieten in de wonden<br />
van dat ontredderd hart, het geen nog niet gefchikt<br />
is om naar de ftem der rede te luisteren,<br />
dan door tusfchenkomst van het gevoel.<br />
Ik fluit hierin eenen brief voor uwe Vriendin:<br />
vertrouw dien, bid ik u, aan geene bedienden,<br />
maar geef hem zelve over.<br />
F R A G M E N T E N<br />
Bij den voor gaanden brief gevoegd,<br />
i.<br />
Waarom heb ik u, vóór mijn vertrek, niet<br />
mogen zien? Vreesdet gij, dat ik, affcheid van<br />
u nemende, wellicht den geest zoude geven?<br />
Stel u gerust, arme ziel! Ik ben wel .... ik<br />
lijde niet . .. > . ik leef nog .... ik denk aan<br />
u . . . aan dien tijd toen ik u dierbaar was . . .<br />
het hart is mij een weinig beklemd . . . het rijdtuig<br />
maakt mij ijlhoofdig ... ik voel dat ik<br />
af ben . . . dezen dag zal ik u niet veel fchrijven<br />
kon-
T W Ï K GELIEVEN. 337<br />
konnen. Morgen zal ik misfchïen meer krachten<br />
.... of ik zal die niet meer nodig hebben.. ..<br />
2.<br />
Waar fleepen deze paarden mij met zulk eene<br />
{helheid heen ? werwaard voert mij de man ,<br />
die zich mijnen vriend noemt, met zoo veel<br />
drifts? Is het verre van U, JULIA? IS het op<br />
uw bevel? Is het naar een oord, waar gij niet<br />
zijt? .... Ach! onberaden meisje! .... mee<br />
mijne oogen meet ik den weg, dien ik zoo fnel<br />
aflegge. Waar koom ik van daan ? waarheen ga<br />
ik ? en waartoe zoo veel haast gemaakt? Vreest<br />
gij , wreedaarts! dat ik niet fpoedig genoeg in<br />
mijn verderf zal rennen ? O vriendfchap! ó liefde<br />
! is dit uwe zamenftemming? zijn dit uwe weldaden?<br />
3*<br />
Hebt gij wel met uw hart geraadpleegd, toen<br />
gij mij zoo gewelddadig van u wegjaagdet ? Hebt<br />
gij — Zeg, JULIA! hebt gij waarlijk voor altoos<br />
konnen afzien van . ... Neen, neen! dat teder<br />
hart bemint mij; ik ben er van verzekerd. In<br />
fpijt van het noodlot, in weerwil van zichzelve,<br />
zal het mij beminnen tct aan het graf. .... Ik<br />
zie het wel, gij hebt u laten opzetten (_*) ••••<br />
welk<br />
(*) Uit het vervolg blijkt, dat dit vermoeden op<br />
Mijlord EDUARD viel, en dat c LAARTJE het op<br />
sich heeft genomen.<br />
I. DLEL. Y
333 B R I E V E N VAN<br />
welk een eeuwig naberouw bereidt gij u zelve!...,<br />
helaas! her zal te laat zijn .... Hoe! gij zoude<br />
vergeten konnen ik zou u niet recht gekend<br />
hebben? . . „ . Ach ! denk aan u zelve,<br />
denk aan mij, denk aan .... geef mij gehoor-,<br />
het is nog tijd gij hebt mij op eene barbaarfche<br />
wijze weggejaagd. Ik vlucht fneller dan<br />
de wind . . . . fpreek één woord, één enkel<br />
woord, en fneller dan een blikfemftraal ben ik<br />
weder bij vu Spreek één woord, en wij zijn<br />
voor altoos vereenigd. Wij moeten . . . wij<br />
zullen het zijn. • . . Ach! mijne klachten vervliegen<br />
in den wind! ... en ondertusfehen<br />
vlucht ik; verre van haar af ga ik leven en fter*<br />
ven , . . . verre van haar af leven !• . . .<br />
III. B R I E F ,<br />
Van Mijlord EDUARD aan JULIA.<br />
Uwe nicht zal u berichten omtrent uwen vriend<br />
geven. Ik geloof zelfs, dat hij u met deze post<br />
fchrijft. Voldoe eerst uw vuurig verlangen ten<br />
dien opzichte, en lees dan in bedaardheid dezen<br />
brief; want ik zeg vooraf, dat deszelfs inhoud al<br />
uwe oplettendheid vereischc.<br />
Jk ken de menleken; ik heb veel gezien binnen
T W E E G E L I E V E N . 339<br />
ren den omtrek van weinige jaaren; ten koste van<br />
mij zelf heb ik eene groote ondervinding verkregen,<br />
en langs her fpoor der driften ben ik tot de<br />
wijsgeerte opgeleid. Maar onder alles wat ik tot<br />
hiertoe heb waargenomen, heb ik niets zoo buitengewoons<br />
ontmoet als u en uwen minnaar.<br />
Niet, dat gij één van beiden zulk een uitftekend<br />
Character bezit, waarvan zich de verfcheidenheden<br />
met den eerften opflag van het oog laten bepalen;<br />
het is zelfs niet onmooglijk, dat even dit<br />
bezwaarlijke om uwlieder Charaéler te beftemmen,<br />
u zomts aan eenen oppervlakkigen waarnemer<br />
deed voorkomen als daaglijkfche wezens.<br />
Dan, juist dit onderfcheidt ulieden, dat het niet<br />
mooglijk is u te onderfcheiden, en dat alle de<br />
kentrekken van hetgemeene menfcnenbeeld,waarvan<br />
bij elk een deze of geene ontbreekt, bij ulieden<br />
zich met gelijken glans voordoen. Zoo heeft<br />
elke proef van eene plaat hare bijzondere gebreken,<br />
welke haar ten kenmerk verftrekken; en<br />
komt er eene voor den dag, die volmaakt is,<br />
hoe zeer men dezelve in den eerften opflag<br />
fchoon moge vinden , moet men die echter eenen<br />
langen tijd befchouwen om ze te herkennen.<br />
Toen ik voor de eerfte maal uwen vriend zag,<br />
werd ik door een nieuw foort van gevoel getroffen<br />
, hetgeen daaglijks bij mij is toegenomen,<br />
naar mate de rede hetzelve gewettigd heeft.<br />
Gantsch anders nog was het geval met u, en<br />
de levendigheid van dit gevoel was oorzaak, dat ik<br />
Y a m
34° B R I E V E N V A N<br />
mij omtrent deszelfs waaren aart bedroog. Het was<br />
niet zoo zeer een verfchil van fexen, welk dien<br />
indruk op mij maakte, als wel een nog duidlijkef<br />
kenmerk van volmaaktheid, hetgeen de<br />
ziel gevoelt, zelfs zonder door de liefde te zijn<br />
aangedaan. Ik zie wei wat gij zoudt zijn buiten<br />
uwen vriend; maar het is mij minder klaar,<br />
wat er van hem zoude worden zonder u; veele<br />
mannen konnen er zijn die hem gelijken, doch er<br />
is flechts ééne JULIA in de wereld. IN a eenen<br />
misflag dien ik mij zelf nimmer vergeven zal,<br />
gaf uw brief mij inlichting omtrent mijne wezenlijke<br />
gevoelens. Ik bemerkte dat ik niet jaloersch<br />
en bij gevolg ook niet verliefd was; ik<br />
bezefce dat gij al te beminlijk voor mij waart;<br />
gij moet de eerfte genegenheden van een ziel<br />
hebben, en de mijne zou dus uwer niet waardig<br />
zijn.<br />
Van dit oogenblik af aan begon ik een gevoelig<br />
belang in uw geluk te ftellen, en dit zal<br />
nimmer ophouden. In het uitzicht van alle beletfelen<br />
uit den weg te ruimen , deed ik bij<br />
u,vven vader eenen onbedachtzamen flap , waarvan<br />
de kwade uitflag niet dan te meer mijnen<br />
i|ver moet aanvuuren. Ik bid u, verleen mij gehoor,<br />
en nog ben ik in ftaat om al het onheil,<br />
u door mijn toedoen bejegend, te herfteilen.<br />
Onderzoek uw hart wel, JULIA! en bereken<br />
of
T W E E G E L I E V E N . 341<br />
of liet 11 rnooglijk zij de liefdevlam uictedooven,<br />
waarvan hetzelve blaakt ? Misfchien was er<br />
eens een tijdttip, waarin gij derzelver voordgang<br />
hadt konnen fluiten; maar indien JULIA,<br />
fchoon iein en kuisch, echter bezweken is, hoe<br />
zal zij zich dan na haren val wederom herftellenV<br />
Hoe tegenftand bieden aan eene zegepralende<br />
liefde, gewapend met het ge va trïij < beeld<br />
van alle de verledene geneugten ? Bedrieg u<br />
zelve niet langer, jeugdige minnares! leg dac<br />
gtrust vertrouwen af welk u misleid heeft! gij<br />
zijt verloren zo gij nog meer te ftrijien hebt:<br />
gij zult overwonnen, gij zult vernederd worden,<br />
en het gevoel uwer fchande zal van lieverleede<br />
alle uwe deugden onderdrukken. De liefje is te<br />
diep ingeworteld in het wezen uwer ziel, dan<br />
dat gij ze ooit weder daaruit zoudt konnen verbannen<br />
; gelijk een fcherp en bijtend vocht,<br />
doordringt en verfterkt zij alle derzelver trekken;<br />
nimmer zult gij haren diepen indruk konnen<br />
uitwisfchen, zonder te gelijk alle die kiefche<br />
gevoelens te vernietigen, welken gij van<br />
de natuur ontvangen hebt, en wanneer gij &eene<br />
liefde meer hebben zult, zult gij tevens beroofd<br />
zijn van al wat u achtingswaardig maakte. Daar<br />
gij dus geene verandering meer kunt maken in<br />
de ffemming van uw hart, wat ftaat u dan te<br />
doen? Slechts één ding, JULIA! en dit is , dac gij<br />
dezelve wettiglijk bevestigt. Ik ga u ten dien<br />
einde het eenig middel voorflaan, dac u overig<br />
Y 3 blijft;
S4« B R I E V E N V A N<br />
blijft; bedien er u van, terwijl het no» tijd is;<br />
geef aan de onfchuld, aan de deugd het gebruik!<br />
weder van dat verheven verftand, welk de Hemel<br />
u verleende; of gij loopt gevaar van de kostbaarfte<br />
zijner gaven geheel te vertreden.<br />
In het Hertogdom van Tork heb ik een vrij<br />
aanzienlijk landgoed , hetgeen langen tijd door<br />
mijne voorouders bewoond werd. Het Kasteel<br />
is oud, maar nog in goeden ftaat, en op eenen<br />
gefchikten voet ingericht ; de omtrek is eenzaam<br />
, maar bevallig en vol verfcheidenheid.<br />
De rivier de Oufe, langs hetzelve ftroomende,<br />
verfchaft aan het oog een bekoorlijk uitzicht,<br />
en tevens eenen gemaklijken toevoer voor levensmiddelen<br />
; de opkomften van den grond zijn<br />
genoegzaam tot een ordentlijk beftaan des eigenaars<br />
, en konnen verdubbeld worden, indien<br />
hij zelf het opzicht daarover heefc. Dit gelukkig<br />
oord is voor de haatlijké vooroordeelen<br />
ontoeganglijk. De vreedzame inwooner behoud<br />
daar .nog de eenvouwige zeden van den ouden<br />
tijd, en men vind er een evenbeeld van het<br />
WaUiferland, 'c geen de pen van uwen vriend<br />
zoo bekoorlijk afmaalde. Dit landgoed is het<br />
uwe, JULIA! indien gij er met hem wilt gaan<br />
woon en; het is daar ter plaatfe, dat gij te zamen<br />
alle de tedere wenfehen zult konnen vervullen,<br />
waarmede 3e brief, dien ik bedoele, eindigt.<br />
Koom,
T « | { G E L I E V E N . 343<br />
Koomt, enkelfoortig toonbeeld van waare ge<br />
lieven ! getrouwen beminlijk paar! koorrit bczk<br />
nemen van een verblijf, hetgeen volmaakt ge-<br />
fchikt is om eene fchuilplaats te verftrekken<br />
aan de bef Je en de onfchuld. Koomt daar,<br />
voor het oog van God en menfchen, den zach-<br />
ten band , die u vereenigt, toehaalen. Vereert<br />
met het voorbeeld uwer deugden, eene land-<br />
ftreck waarin zij zullen geëerbiedigd worden,<br />
en eenvouwige landlieden die gezind zijn de-<br />
zelven na te volgen. Mocht gij in dit vreedig<br />
oord het duurzaam geluk van reine zielen fma-<br />
ken door de gevoelens die u vereenigen! mocht<br />
de Hemel daar uwen kuifchen echt zegenen<br />
met een kroost dat u gelijkt! mocht gij er uwe<br />
dagen rekken tot eenen eerwaardigen ouderdom,<br />
en ze in ftille kalmte eindigen in de armen<br />
uwer kinderen ! mochten onze naneeven, deze<br />
gedenkplaats van het Huuwlijks-geluk met ftille<br />
Verrukking bezoekende, éénmaal in vertedering<br />
hunner harten uitroepen: Hier was de fchuilplaats<br />
der onfchuld! hier was het verblijf der twee ge<br />
lieven.<br />
Gij hebt uw lot in Uwe handen, J U L I A I<br />
overweeg naanwkeurig het voorftel dat ik u doe,<br />
en laat uwe gedachten alleenlijk gaan over de<br />
hoofdzaak ; want voor het overige verplichte ik<br />
mij, om uwen vriend vooraf onherroeplijk te<br />
waarborgen voor de zekerheid mijner aantegaane<br />
Y 4 ver-
344 B R I E V E N V A N<br />
verbindrenis ; ook neem ik op mij te zorgen,<br />
dat gij veilig vertrekken kunt, en met hem te<br />
waaken voor de zekerheid van uwe perfoon,<br />
tot dat gij ter beftemder plaatfe zult zijn. Daar<br />
zult gij uwen echt openlijk, ongeftoord ,konnen<br />
voltrekken ; want bij ons heeft een huwbaar<br />
meisje geenerlei^oeftemming van iemand anders<br />
nodig, om over haar eigene perfoon te befchikken.<br />
Onze wijze wetten verdringen die<br />
der natuur niet, en zo er uit deze gelukkige<br />
zamenftemming al eenige ongelegenheden ont.<br />
ftaan , zijn zij echter van veel minder belang<br />
dan die er door worden voorgekomen. Ik heb<br />
mijnen kamerdienaar, een jongman die vertrouwd,<br />
eerlijk , voorzichtig, en boven alle verdenking<br />
van ontrouw is, te Fevaij gelaten. Met hem<br />
kunt gij gemaklijk affpraak maken, 't zij mondeling<br />
of door eenen brief, met behulp van Regianino,<br />
die echter van het geval niets behoeft<br />
te weten. Ten behoolijken tijde zullen wij u<br />
komen afhalen, en gij zult het ouderlijk huis<br />
«iet verlaten dan onder het geleide van uwen<br />
echtgenoot.<br />
Ik laat u vrij om u hierop te beraden ;maar dit<br />
herhaal ik u, wacht u voor de dwaling van vooroordeelen<br />
en de misleiding van bedenkingen, die ons<br />
niet zelden langs het pad van eer tot de ondeugd<br />
vervoeren. Ik voorzie uw lot reeds, zo gij mijne<br />
aanbiedingen verwerpt. De geweldenarij van<br />
een
T ï ï n G E L I E V E N . 345<br />
«enen onhandelbaren vader zal u in eenen afgrond<br />
fleepen , dien gij niet ontdekken zult dan na<br />
daarin te zijn nedergeftort; gij zult worden opgeofferd<br />
aan de grilligheid van het fatloen. Gij<br />
zult eene verbindtenis moeten aangaan, waarin<br />
uw hart geen deel neemt. De algemeene toejuiching<br />
zal door den kreet van uw gewisfe aanhoudend<br />
wederfproken worden; gij zult in eer<br />
en aanzien, maar tevens verachtlijk zijn. Hoe<br />
veel verkieslijker is het, in vergetelheid maar<br />
deugdzaam te wezen!<br />
Nafchrift. Onzeker welk uw befluit zal züa,<br />
fchrijf ik u dezen brief buiten weten van<br />
onzen vriend, uit vrees dat eene weigering<br />
van uwe zijde zomts al het nut mijner pogingen<br />
mocht verijdelen.<br />
IV. B R I E F .<br />
Van JULIA aan CLAARTJE.<br />
A ch ! mijne waarde ! in welk eene verwarring<br />
liet gij mij gister avond, en welk eenen nacht<br />
heb ik, over dien noodlottigen brief peinzende,<br />
doorgebracht! Neen , nooit beftormde gevaarlijker<br />
verzoeking mijn hart; nooit gevoelde ik<br />
zulke aandoeningen, en nimmer vond ik mij weiniger<br />
in ftaat om dezelve te ftillen. Voorheen<br />
beftuurde eene zekere ftraal der rede en der wijs-<br />
Y 5 ' heid
34
T W E E G E L I E V E N . 34?<br />
redde befchouw de ijslijke gefteldheid, waar-<br />
in mijne ziel zich heden bevind, en oordeel of<br />
ik ooit uwe onderfteunendé zorgen meer aan nu<br />
behoefde! Gij weet het, of uwe raadgevingen<br />
ingang gevonden hebben, of zij zijn opgevolgd;<br />
rfibebt gezien, ten koste van her geluk mijnes<br />
levens, of ik in ftaat ben de Jesfen der vriend-<br />
fchap te gehoorzamen ! Heb dus medelijden met<br />
de verlegenheid waarin gij mij gebracht hebt;<br />
voleindig, nu gij hebt begonnen; vergoed pij hes<br />
verlies van mijnen moed, denk gij in de plaats<br />
van haar , die niet meer denkt dan door u. Korf<br />
o t n, gij leest in dit hart dat u bemint; gij kent<br />
her beter dan ik zelve. Leer mij dan, wat ik wH*<br />
en kies gij in mijne plaats, daar ik geen ver-o<br />
gen meer heb om te willen, noch geen verftand<br />
meer om eene keuze te doen.<br />
Herlees den brief van dien edelmoedige En<br />
gelschman; herlees denzelven duizend• naai, mijn<br />
Engel! Ach! laat u vertederen door dat bekoor-<br />
lijk"tafereel van geluk, het geen de liefde, de<br />
vrede, en de deugd mij nog in ftaat zijn te ver-<br />
fchafFen! Zachte en bekoorlijke zielsvereeniging'.<br />
onbefchrijflijke geneugten, zelfs onder de wroo<br />
gingen van het geweten. Hemel ! war zoudt<br />
gij in den fchoot der reine huuwlijkstrouw niet<br />
voormijn hart zijn? Hoe! ik zou nog vatbaar zijn<br />
voor geluk en onfchuld ? Hoe ! ik zou van liefde en<br />
vreugd konnen fterven ,aan de zijde van eenen echt-<br />
ge-
343 B R I E V E N v A N<br />
genoot dien ik aanbad, en omringd van de geliefde<br />
panden zijner tederheid! en ik aarzel<br />
nog één oogenblik, ik vlieg niet heen ter herftelling<br />
van mijnen misflag in de armen van hem<br />
die mij denzelven deed begaan? en ik ben niet<br />
reeds eene deugdzame vrouw, eene zedige huismoeder?<br />
.... Ach ! Waarom konnen de oorzaken<br />
van mijn leven mij niet zien oprijzen uit<br />
mijne vernedering! Waarom konnen zij geene<br />
ooggetuigen zijn, hoe ik op mijne beurt die heilige<br />
plichten zal weten te vervullen, welken zijten<br />
mijnen opzichte vervuld hebben!<br />
en de uwen dan, ondankbare, ontaarte dochter?<br />
wie zal dezen bij hen vervullen, terwijl gij die<br />
vergeet? Wilt gij, door den dolk te drukken in<br />
den boezem eener moeder, u zelve den weg<br />
baanen om moeder te worden ? Zal zij, die<br />
hare ouders onteert, hare kinderen leeren dezeiven<br />
te eeren ? Dierbaar voorwerp der blinde<br />
tederheid van een tederlievend vader en moeder,<br />
laat hen ten prooijë van het verdriet, van<br />
den fpijt, dat üij u het aanwezen hebben ge.<br />
fchonken; overlaad hunnen ouderdom met droef.<br />
heid en fchande en fmaak, z o het u<br />
mooglijk is, een geluk tot dien prijs verkregen!<br />
Mijn God! welke ijslijkheden omringen mij'<br />
zijn vaderland heimlijk te ontvluchten, zijne'<br />
Familie te onteeren, op éénmaal vader , moeder<br />
vrienden, bloedverwanten, en u zelve te veria'<br />
ten!
T W E E G E L I E V E N . 340<br />
ten! u, de lievelinge van mijn hart! u, die ik<br />
van mijne kindsheid af aan naauwlijks éénen<br />
dag konde misfen ; u te ontwijken, mij van<br />
u te fcheiden, u te verliezen , u nooit meer<br />
te zien! . . . ach, neen ! nimmer<br />
welke folteringen verfcheuren uwe ongelukkige<br />
vriendin! zij bezeft op éénmaal alle de ram<br />
pen , tusfchen welken zij te kiezen heeft , en<br />
géén dier voorrechten , welke haar zullen overig<br />
blijven, is in ftaat haar te vertroosten. Helaas!<br />
ik dwaalfpraak. Zoo veele worstelingen gaan<br />
mijne kracht te boven, en brengen mijne rede<br />
in verwarring; ik verlies op éénmaal mijnen moed<br />
en mijne zinnen. Ik heb geene hoop meer dan<br />
op u alleen. Doe eene keus, of laat mij fterven.<br />
V. B R I E F .<br />
Andwoord.<br />
Uwe verlegenheid is maar al te gegrond , mij<br />
ne waarde JULIA! ik heb dezelve voorzien,<br />
maar niet konnen voorkomen ; ik gevoel die,<br />
maar ben niet in ftaat ze wegtenemen ; en 't<br />
geen mij voorkomt het ergst van allen in uwe<br />
omftandighcden te zijn, is dat niemand u daar<br />
uit redden kan dan gij zelf. Wanneer het aan<br />
komt op maatregelen van voorzichtigheid, dan<br />
bied de vriendfchap hulp aan eene ontroerde<br />
ziel;
350 B R I E V E N V A N<br />
ziel ; moet er eene keus gefchieden tusfchen<br />
goed en kwaad , dan kan de drift, die niet gefchikt<br />
is om dit behoorlijk te onderfcheiden,<br />
de uitfpraak aan eene onpartijdige rechtbank<br />
verblijven. Maar in dit geval is er geene partij<br />
voor u te kiezen, of de natuur wettigt en veroordeelt<br />
die, de rede wraakt dezdve, en keurt ze<br />
te gelijk goed, de plicht zwijgt of flrijdt met zich<br />
zelve; aan beide zijden zijn de gevolgen even<br />
zeer te duchten; gij kunt even weinig befluitloos<br />
blijven als een goed befluic nemen; gij hebt<br />
flechts tusfchen moeilijkheden te kiezen, en uw<br />
eigen hart alleen kan hier uitfpraak doen. Wat<br />
mij betreft, het gewicht dezer raadpleging beangftigt,<br />
cn de uitflag er van bedroeft mij. Tot<br />
welken ftap gij ook moogt overgaan , hij zal<br />
altoos uwer onwaardig zijn, en daar ik u geene<br />
partij kan aanraaden die u voegt, noch u op den<br />
weg brengen tot het waar geluk , heb ik geen<br />
moeds genoeg om over uwe beflemming te beflisfen.<br />
Zie daar de eerfte weigering , die gij<br />
nog ooic van uwe vriendin ontvangen hebt, en<br />
ik gevoel uit het geen mij dezelve kost, dat het<br />
wel de laatfte zal zijn; maar het zou verraderij<br />
zijn, u beftuur te willen geven in een geval,<br />
waar de rede zelfs zich het zwijgen oplegt, en<br />
waarin gij geenen anderen regel te volgen hebt,<br />
dan naar uwe eigene genegenheid te luisteren.<br />
Wees niet onbillijk jegens mij, mijne lieve<br />
vrien»
T W i E G E L I E V E N . 351<br />
vriendin! en oordeel mij niet, eer het tijd is.<br />
Ik weet, men vind van die omzichtige vrienden<br />
en vriendinnen, die uit vrees van zichzelf<br />
in de waagfchaal te ftellen, in moeilijke gevallen<br />
weigeren raad te geven, en wier behoedzaamheid<br />
toeneemt naar de mate van het gevaar hunner<br />
vrienden. Ach! gij zult ondervinden of dit hart,<br />
dat u bemint, vatbaar zij voor zulke vreesachtige<br />
voorzorgen! — vergun mij, in de plaats van<br />
over uwe omftandigheden te fpreken, u een<br />
oogenblik te mogen onderhouden over die van<br />
mij zelve.<br />
Hebt gij nimmer opgemerkt, mijn Engel! hoe<br />
fterk ieder een, die met u omgaat, aan u verkleefd<br />
worde ? Dat vader en moeder hunne<br />
eenige dochter liefhebben, is voorzeker niet te<br />
verwonderen ; dat een vuurig jongman op een<br />
beminlijk voorwerp verlieve, is insgelijks niet<br />
vreemd; maar dat in rijper jaaren een man,<br />
zoo koelbloedig als de Heer VAN WOLMAR, U<br />
ontmoetende, voor de eerfte maal van zijn leven<br />
verliefd worde ; dat gij de lievelinge zijt<br />
van eene geheele familie; dat mijn vader, een<br />
man van zoo weinig gevoel, u even zoo lief<br />
en misfehien liever heeft dan zijne eigene kinderen<br />
; dat vrienden , kennisfen , dienstboden ,<br />
buuren, ja de geheele ftad, u om ftrijd hoog<br />
fchatten en het gevoeligst belang in u fteliens<br />
dit, mijne waarde! is een zamenloop van zaakea
35*<br />
BRIEVEN VAN<br />
leen die minder te verwachten was, en welk*<br />
geen plaats zoude hebben, zo er in uwe eigene<br />
perfoon niet eenige bijzondere reden voor ware.<br />
Weet gij, welke die reden zij ? Het is noch<br />
uwe fchoonheid, noch uw vernuft, noch uwe<br />
aanvalligheid, noch iet van dat alles, wat men<br />
noemt de gave van te behagen ; neen, het is<br />
die gevoeligheid van ziel, die zachte meêwarigheid,<br />
welke geen weêrgaa heeft ; het is de<br />
neiging om anderen te beminnen , die u doen<br />
bemind worden, mijn kind! Men kan alles weder»<br />
ftaan , behalven de vriendelijkheid , en het zekerst<br />
middel om de genegenheid van anderen<br />
te winnen, is, hun de zijne te fchenken. Er<br />
zijn duizend vrouwen fchooner dan gij; veele<br />
hebben geen minder aanvalligheid; maar bij al dat<br />
bevallige bezit gij alleen nog zoo iet meer wegflepends,<br />
het geen niet enkel behaagt, maar tevens<br />
treft, en alle harten ijllings aan het uwe verbind.<br />
Men gevoelt, dat dit teder hart flechts wenscht<br />
zich overtegeven, en het zacht gevosl, waar<br />
naar het haakt, ftrekt zich wederkeerig naar het<br />
zelve uit.<br />
Gij ziet, bijvoorbeeld, met bevreemding de<br />
ongelooflijke verkleefdheid van Mijlord EDUARÖ<br />
aan uwen vriend; gij ziet zijne zucht voor uw<br />
geluk; gij ontvangt met verwondering zijne edelmoedige<br />
aanbiedingen; gij fchrijft die alleen aan<br />
de deugd toe , en mijne JULIA is daar door<br />
ge-
T W E E G E L I E V E N . 3^3<br />
getroffen 1<br />
Gij bedriegt, u beminlijke Nicht!<br />
God beware mij, dat ik de weldaden van Mijlord<br />
EDUARD yerkleenen,of zijne groote ziel verachten<br />
zoude. Maar geloof mij, hoe oprecht zijnijver<br />
ook zij, zij zou minder vuurg zijn, zo<br />
zij in dezelfde omfhndigbeden voor andere lie«<br />
den werkte. Het is uw onwederftaanbaar vermogen<br />
en dat van uwen vriend, welk hem,<br />
zonder dat hij het zelve bemerkt, zoo lterk aanzet<br />
, en het geen hem. uit genegenheid doet<br />
verrichten, het geen hij zich verbeeld uit loutere<br />
beleefdheid te doen.<br />
Even dit is natuurlijker wijze het geval met<br />
alle zielen van zekeren bijzonderen aanleg; zij<br />
gieten andere zielen, om zoo te fpreken, over<br />
in haren eigen vorm; zij hebben eenen loopkring,<br />
binnen welken niets haar kan wederftaan :<br />
het is onmooglijk haar te kennen zonder haar te<br />
willen navolgen, en door middel harer uitmuntende<br />
verhevei.heid trekken zij alles naar zich toe,<br />
wat haar omringt. Het is hierom, mijne waarde!<br />
dat gij noch uw vriend misfehien nimmer de<br />
menfchen recht zult kennen; want gij zult nen<br />
altoos meer zien zoo als gij zc doet worden,<br />
dan zoo als zij in zichzelve zijn. Gij zult den<br />
toon geven aan allen die met u omgaan ; zij<br />
zullen zich of van u verwijderen, of u gelijkvor»<br />
mig worden, en misfehien zak niets, van al wat gij<br />
I. DEEL. Z zaAgt»
354 B R I E V E N VAN<br />
zaagt, eenige de minfte overeenkomst hebben met<br />
het overig gedeelte der wereld.<br />
Laat ons nu van mij fpreken, mijne Nicht!<br />
van mij, die door hetzelfde bloed, door gelijkheid<br />
van jaaren, en vooral door eene volmaakte<br />
overeenftemming van fmaak en humeur, fchoon<br />
met een verfchillend bloedsgeftel, van kindsbeen<br />
af aan u verbonden ben.<br />
Congiunti eran gP albergki,<br />
Ma piii congiunti cori:<br />
Conforme era Petate,<br />
Ma V pen fier pilt conforme (*)•<br />
Wat, meent gij, is bij haar die met u haar<br />
leven fleet, het uitwerkfel geweest van dien bekoorlijken<br />
indruk, welken allen, die met u omgaan<br />
, gevoelen ? Meent gij, dat tusfchen ons niet<br />
meer dan eene gemeene vriendfchap kan plaats hebben?<br />
Zijn mijne oogen geen tolken voor u van<br />
het ftreelend genoegen, dat ik daaglijks in uwe<br />
genoegens fcheppe , wanneer wij elkander ontmoeten?<br />
Leest gij in mijn vertederd hart niet,<br />
welk een vermaak het, voor mij zij, in uwe<br />
fmarten te deelen en met u te weenen? Kan<br />
ik<br />
• (*) Dat is: Vereentgd waren de verblijfplaatfen ,<br />
maar nog meer de harten ; de jaaren Jlemden overeen ,<br />
maar de denkbeelden nog meer.<br />
Aant. dei VER.T.
T W E E G E L I E V E N . 355<br />
5k vergeten zijn, dat in de eerfte vervoeringen<br />
eener opkomende liefde de vriendfchap u niet<br />
tot last was, en dat het gemor van uwen minnaar<br />
u niet bewegen konde om mij van u te<br />
verwijderen , en het fchouwtooneel uwer z vak*<br />
beid aan mijn oog te onttrekken ? Dit was een<br />
gevaarlijk oogenblik, mijne JULIA! ik weet,<br />
wat het een zedig hart koste zich blootteftellen<br />
aan eene fchamite die niet wederzijds plaats heeft.<br />
Nooit zou ik uwe vertrouwelinge geworden zijn,<br />
was ik flecnts ten halven uve vriendin geweest,<br />
en onze zielen hebben bij derzelver verbindtenis<br />
zich al te wel leren kennen, dan dat voordaan<br />
iet in ftaat zoude zijn om ze van elkanaer te<br />
fcheiden.<br />
Wat toch maakt de vriendfchap zoo koel en<br />
zoo onbeftendig tusfchen de vrou wen, — ik meert<br />
tusfchen dezulke, die voor liefde vatbaar zijn ?<br />
Het zijn de belangen der liefde, 'c is het vermogen<br />
der fchoonheid, 't is de naaijver van elkanders<br />
overwinningen. Inuien nu iet van dit alles<br />
ons had konnen fcheiden, dan was die fcheidmg:<br />
reeds gebeurd ; maar al was mijn hart vatbaret<br />
voor de liefde, al wist ik niet dat onze genegenheden<br />
Van zulk eenen aart zijn, dat zij niet dan<br />
met ons leven zullen ophouden, uw minnaar zou<br />
toch mijn vriend, dat is te zeggen, mijn broeder<br />
zijn; en wie zag ooit eene waare vriendfeh :p<br />
door de liefde verbreken? Wat den Heer D'ORBE<br />
Z a be-
356 B R I E V E N V A K<br />
betreft, hij zou voorzeker zich lang beroemen<br />
moeten op uwe gezindheden ten zijnen opzichte,<br />
eer het mij invallen zou mij daarover te beklagen<br />
, en ik voel mij zoo min geneigd om hem<br />
met geweld te behouden, als gij om hem aan mij<br />
te ontrooven. O! mijn kind! gave de Hemel,<br />
dat ik , ten koste van zijne genegenheid voor mij,<br />
u van de uwe genezen konde! ik behoude hem<br />
gaarne, maar in dat geval zou ik met vermaak<br />
afftand van hem doen.<br />
Op mijne rechten, ten aanzien van het uiterlijk<br />
fchoon,kan ik mij zoo veel laten voorftaan als ik<br />
zelve maar wil; gij zijt het meisje niet, om mij dit<br />
te betwisten, en ik ben verzekerd, dat het nimmer,<br />
zoo oud als gij zijt, in uwen geest is opgekomen te<br />
willen weten , wie van ons beiden de fraaifte zij.<br />
Ik ben op dit ftuk niet zoo geheel onverfchillig<br />
geweest! ik weet hoe ik voor mij zelve daarover<br />
denke, zonder dat mij zulks het minfte verdriet<br />
kost. Mij dunkt zelfs dat ik er meer moedig<br />
dan jaloersch op ben; het fchoon van uw gelaat<br />
toch is niet dat geen, wat aan het mijne zoude<br />
voegen, het ontneemt mij niets van 't geen ik<br />
heb, en daarbij vind ik mijzelve fchooner door<br />
uwe fchoonheid, beminlijker door uwe aanvalligheden<br />
, en verfraaid door uwe talenten; ik verfte-e<br />
mij met alle uwe volmaaktheden, en mijne<br />
wel beredeneerde eigenliefde heeft in uw perfoon<br />
haren grontillag. Ik zou wel niet gaarne om<br />
mij-
T W E E G E L I E V E N . 557<br />
mijnent wil iemand vrees aanjagen, maar ik ben<br />
fraai genoeg voor zoo veel ik nodig heb het re<br />
zijn. Al het overige is nutloos voor mij, en ik •<br />
behoef mij niet te vernederen om voor u onder<br />
te doen.<br />
Gij verlangt met ongeduld te weten, waar ik<br />
op komen wil. Ik zal het u zeggen. Den raad,<br />
dien gij van mij begeert, kan ik u niet geven, ik<br />
heb er u de reden van gezegd; maar zoo dra gij<br />
voor u zelve een befluit neemt, zult gij het te<br />
gelijk nemen voor uwe vriendin , en hoedanig uw<br />
lot ook zijn moge , ik heb vast voorgenomen<br />
daarin met u te deelen. Zoo gij vertrekt, volg<br />
ik u; blijft gij, ik ook; dit befluit is onveranderlijk<br />
bij mij gevestigd, ik moet het doen, niets is<br />
in ftaat mij daarvan aftebrengen. Mijne noodlottige<br />
achteloosheid is oorzaak van uw verderf geweest,<br />
uw lot moet dus het mijne zijn , en dewijl<br />
wij van onze kindschheid af aan onaffcheidbaar<br />
waren van elitanJer, mijne juL-IA! moeten wij<br />
het blijven tot aan het graf.<br />
Ik voorzie, dat gij dit opzet zeer onbez onnen<br />
zult vinden; maar het is in den grond verftandiger<br />
dan het oppervlakkig fchijnt, en aan mijnen<br />
kant hebben dezelfde redenen van belluitloosheid<br />
geene plaats als bij u. Wat vooreerst mijne<br />
familie betreft, zo ik al een toegeeflijk vader verlaat<br />
, verlaat ik echter tevens een vader, die vrij<br />
Z 3 011-
358 B R I E V E N V A N<br />
onverfchillig is, die zijne kinderen laat doen wat<br />
hun goeddunkt, meer uit achteloosheid dan wel<br />
uitliefde: gij weet trouwends, dat de zaaken<br />
van Europa hem veel meer dan zijne e^ene bezig<br />
houden, en dat zijne dochter hem vrij wac<br />
minder waardig is dan de Staatkunde. Voords<br />
ben ik niet de éénige dochter gelijk gij . en daar<br />
hij nog zoo veele kinderen behoud, zal hij naauwlijks<br />
gewaar worden dat hij er een van mist.<br />
Het is waar, ik geef een huuwlijk prijs, dat<br />
op het punt ftord van voltrokken te worden;<br />
war. zwarigheid, mijne waarde ? indien de Heer<br />
P'ORBE mij bemint, moet hij zich dit getroosten.<br />
Wat mij betreft, fchoon ik achting heb<br />
voor zijn characber , niet zonder genegenheid<br />
ben voor zijn perfoon, en een zeer braaf man in<br />
hem verlieze,is hij niets voor mij in vergelijking<br />
met mijne JULIA. Zeg mij, kindlief! is er in<br />
de zielen ook verfchil van kunne? In waarheid,<br />
ik kan het aan de mijne naauwlijks befpeuren.<br />
Verbeeldingen heb ik misfchien , maar zeer weinig<br />
liefde. Een man gelijkt mij misfchien, maar<br />
nimmer zal hij voor mij meer zijn dan een man,<br />
en van dat flag is er voor iemand, die nog ongehuuwd<br />
is , en er draaglijk uitziet, gelijk ik, de<br />
geheele wereld door een te vinden.<br />
Houd wel op het oog, Nicht! dat fchoon ik<br />
voor m ;<br />
j niet aarzele, dit niet zegven wil, dar<br />
de
T w a a G E L I E V E N . 359<br />
de zaak voor u niec bedenklijk zoude zijn, noch<br />
dat ik u zoude willen aanraaden, om zoo te hande'en<br />
als ik zal doen wanneer gij weg gaat. Er<br />
is tusfchen ons beiden een groot verfchü, en<br />
uwe plichten zijn veel ftrenger dan de mijnen.<br />
Ook weet gij, dat genoegzaam ééne enkele aandoening<br />
mijn geheele hart vervult, en alle andere<br />
gewaarwordingen dermate verzwelgt, dat zij zich<br />
daarin als het waie verliezen. Eene onwederftaanbare<br />
en ftreelende neiging deed mij zims mijne<br />
vroege jeugd aan u gehecht zijn ; ik bemin in den<br />
volften zin niemand dan u alleen, en zo ik al<br />
eenige betrekkingen te verbreken heb om u te<br />
volgen, zal uw voorbeeld mij daartoe aanmoedigen.<br />
Ik zal tot mijzelve zeggen : ik volg JULIA<br />
na, — en mij gerechtvaardigd achten.<br />
B R I E F J E .<br />
Van JULIA aan CLAARTJE.<br />
Ik begrijp u, onfchatbare vriendin! en ik ben<br />
u dankbaar. Éénmaal ten minfte zal ik mijnen<br />
plicht betracht hebben, en uwer niet geheel onwaardig<br />
zijn.<br />
Z 4<br />
V l
36° B R I E V E N VAN<br />
VI. B R I E F .<br />
Fan JULIA aan Mijlord EDUARD.<br />
Uw brief, Mijlord ! vervult mijne ziel met aandoening<br />
en bewondering. De vriend, voor wien<br />
gij gelieft te zorgen , zal niet minder gevoelig<br />
zijn , wanneer hij verneemt, wat gij al voor ons<br />
hebt willen doen. Helaas! het zijn alleen de ongelukkigen,<br />
die de waardij van weldadige zielen<br />
recht gevóelen. Wij weten reeds in al te veel<br />
opzichten, hoe hoog wij de uwe te fchatten hebben,<br />
en uwe verhevene deugden zullen ons altoos<br />
blijven treffen , paar nooit zullen zij ons<br />
meer bevreemden.<br />
Hoe aangenaam zou het voor mij zijn, gelukkig<br />
te wezen onder de befcherming van eenen<br />
zoo edelmoedigen vriend, en Van zijne weldadige<br />
hand dat geluk te ontvangen , welk het<br />
noodlot mij ontzegd heeft! Maar, Mijlord'<br />
ik zie met leedwezen , dat hetzelve uwe goede<br />
oogmerken verijdelt; mijn rampzalig lot trotfeert<br />
uwen ijver, en het bekoorlijk fchilderij van<br />
geluk, dat gij mij aanbiedt, dient enkel om mij<br />
het gemis daarvan des te fmartlijker te doen<br />
gevoelen. Gij verfchaft een aangenaam en veilig<br />
verblijf aan twee ongelukkige gelieven; gij doet<br />
daar hunne liefde wettigen door eene plechtige<br />
eihc-
T W E E G E L I E V E N . 361<br />
echtverbindtenis ; en ik boude mij verzekerd,<br />
da: ik de vervolgingen eener verbitterde familie<br />
onder uw opzicht gemaklijk ontduiken zoude.<br />
Dit is voor de liefde veel, maar is het genoeg<br />
om gelukkig te zijn ? Neen, indien gij weuscht<br />
dat ik gerust en wel te vrede zij, geef mij dan<br />
eene fchuilplaats die nog zekerer is, waar ik en<br />
de fchande en het berouw kan ontwijken. Gij<br />
komt onze behoeften voor, en berooft u zelf,<br />
door eene edelmoedigheid zonder voorbeeld , van<br />
een gedeelte der inkomften tot uw onderhoud<br />
beftemd, om ons te onderhouden. Rijker en<br />
aanzienlijker door uwe weldadigheid dan door<br />
mijn vaderlijk erfdeel, kan ik bij u alles, wat<br />
ik verlies , wedervinden , en gij zult de goedheid<br />
hebben van voor mij de plaats van eenen<br />
vader te vervangen. Ach! Mijlord! zou ik verdienen<br />
er een te vinden, na dien, welken de<br />
natuur mij gaf, verlaten :e hebben?<br />
Zie daar de bron der verwijtingen van een ontroerd<br />
geweten,en dier inwendige wroegingen die<br />
mijne ziel verfcheuren. De vraag is niet, ot ik<br />
recht heb van over mij zelve te befchikken tegen<br />
den zin mijner ouderen, maar of ik dit doen kan<br />
zonder hen doodlijk te bedroeven , of ik hen verlaten<br />
kan zonder hen ra wanhoop te dompelen?.<br />
Helaas! men zou met even zoo veel reden konnen<br />
vragen, of ik recht heb om hen van het leven<br />
te berooven? Zints wanneer weegt de deugd de<br />
Z s<br />
rccil<br />
"
Söa B R I E V E N V A N<br />
rechten van het bloed en der natuur op zulk eene<br />
wijze tegen elkander af? Zints wanneer beftemt<br />
een gevoelig hart zoo namwkeurig de grenzen<br />
der dankbaarheid ? Is men niet reeds misdadig,<br />
wanneer men; komen wil tot op het punt van<br />
zuiks te worden, en onderzoekt men wel zoo<br />
angstvallig naar de grenspaal zijner plichten, als<br />
men niet in de verzoeking is om die te overfchrijden?<br />
Wat? zou ik onmeedogend hen verlaten<br />
, van wien ik het leven heb, die mij het aanzijn,<br />
welk zij mij fchonken, verlengen en dierbaar<br />
maken? ben, wier éénige hoop, wier éénig<br />
vermaak ik op aarde ben ? Eenen vader die bijna<br />
zestig jaaren oud, eene moeder die altoos zieklijk<br />
is? Zou ik, hun eenig kind , hen hulploos laten<br />
in het eenzaam leven, in de verdrietlijkheden van<br />
den ouderdom, juist wanneer het de tijd is om<br />
hun die tedere oppasfing weder te geven, welke<br />
zij aan mij hebben ten koste gelegd? Zou ik hunne<br />
laatfce dagen opofferen aan fchande, droefheid,<br />
en traanen? Zou de angst, de aanklacht van<br />
een ontroerd gewisfe mij zonder ophouden het<br />
beeld vertoonen van eenen vader en eene moeder<br />
die troostloos fterven ? die eene ondankbare dochter<br />
vervloeken, welke hen verlaat en onteert?<br />
Neen , Mijlord! de deugd die ik verliet, verlaat<br />
mij wederkeerig, zij fpreekt niet meer tot mijn<br />
hart; maar dit verfchriklijk denkbeeld fpreekt in<br />
de plaats daarvan tot mij, het zou mij tot mijne<br />
kwelling ieder oogenblik mijnes levens vervolgen,<br />
en
T W E E G E L I E V E N . 363<br />
en mij rampzalig maken in den fchoot van het<br />
geluk. Kortom , zo het al mijn lot mocht zijn ,<br />
het overige mijner dagen te moeten flijten in de<br />
wroegingen van het naberouw , deze alleen is te<br />
ijsltjk om dezelve te dragen, liever wil ik alle<br />
andere folteringen doorflaan.<br />
Ik beken, dat ik niet in ftaat hen uwe redenen<br />
te wederleggen , ik helle zelfs maar al te<br />
veel over om daarmede inteftemmen : maar,<br />
Mijlord! gij zijt niet gehuwd. Gevoelt gij niet,<br />
dat men zelve vader behoort te zijn, om het recht<br />
te hebben van eens anders kinderen te raaden?<br />
Wat mij betreft, mijn befluit is genomen; ik weet<br />
zeer wel, dat mijne ouders mij ongelukkig zullen<br />
maken; maar het zal mij minder hard vallen mijne<br />
eigene rampzaligheid te betreuren, dan oorzaak<br />
van de hunne geweest te zijn , en nimmer<br />
zal ik het huis mijner ouderen in ftilte verlaten.<br />
Wijk dan, beminlijke harsfenfchim eener gevoelige<br />
ziel , bekoorlijke en vuurig gewenschte<br />
gelukzaligheid ! verlies u in den nacht der droomen,<br />
gij zult nimmer wezenlijkheid voor mij meer<br />
hebben ! En gij, al te edelmoedige vriend! vergeet<br />
uwe bevallige ontwerpen, en dat er geen<br />
fpoor meer van overig blijve dan alleen in een<br />
hart, dat al te dankbaar is omdezelven te vergeten.<br />
Indien het overwicht onzer rampen uwe groote<br />
ziel niet ontmoedigt, indien uwe edelmoedige<br />
goedheid niet is uitgeput, zult gij nog gelegenheid
364 B R I E V E N V A N<br />
heid hebben, om dezelve op eene roemrijke wijze<br />
te doen we ken, en hij, dien gij vereert met den<br />
naam van uwen vriend, kan door uwe aanhoudende<br />
zorg eens verdienen het te worden. Beoordeel<br />
hem niet naar den toeftand waarin gij hem<br />
thans ziet. Zijne dwaling ontflaat niet uit<br />
zwakheid van ziel, maar uit eenen vuurigen en<br />
edelen inborst, die zich tegen het noodlot verhard.<br />
EeneTcbijnbare vastheid van geest verraad<br />
zomtijds meer domheid dan moed; het gemeen<br />
kent geene geweldige fmarten, en de groote hartstochten<br />
vallen zelden in zwakke menfchen. Helaas!<br />
de zijne was bezield met die krachtige<br />
gevoelens, welke het kenmerk zijn van edele<br />
hielen, en dit veroorzaakt thands mijne fchande<br />
en mijnongeluk. Geloof mij, bid ik u, Mijlord!<br />
— was hij niet meer dan een gemeen mensch,<br />
JULIA zou niet verloren zijn.<br />
Neen, waarlijk! die geheime aantrekking , welke<br />
U vóór het onrftaan eener beredeneerde achting<br />
jegens hem innam, heeft u niet bedrogen. Hij<br />
is dat alles waardig , wat gij voor hem gecaan<br />
hebt, zonder hem genoegzaam te kennen; nahem<br />
te hebben leeren kennen, zult gij, zo dit mooglijkis,<br />
nog meer doen. Ja, wees zijn vertrooster,<br />
zijn befchermer , zijn vriend, zijn vader;<br />
het is zoo wel om uwes zelfs als om zijnen wil,<br />
dat ik dit van u fmeke! Hij zal uw vertrouwen in<br />
hem gefield wettigen, uwe weldaaden erkennen,<br />
uwe
T W E E G E L I E V E N .
366 B R I E V E N V A »<br />
door tot mij zelve te zeggen: ik lijde om zijnent<br />
wil, maar hij is het waardig; ik ben misdadig,<br />
maar hij is deugdzaam; duizend verdriet!ijkheden<br />
omgeven mij, maar zijne ftandvastigheid houd<br />
mij ftaande, en in het bezit van zijn hart vind ik<br />
de vergoeding van alle mijne verliezen! Dwaze<br />
hoop, die bij eene eerfte proefneming reeds verijdeld<br />
is! — Waar is nu die verhevene liefde, die<br />
alle de gevoelens van het hart weet te veredelen,<br />
en de deugd te doen uitblinken ? Waar zijn die<br />
grootlche grondftellingen ? Wat is er geworden<br />
van die geroemde navolging der groote mannen?<br />
Waar is nu die wijsgeer, wien de tegenfpoed niet<br />
kon verzetten, en die bij het eerfte toeval, dat<br />
hem van zijne minnares verwijdert, reeds bezwijkt?<br />
Welk voorwendfel zal voordaan mijne vernedering<br />
in mijn eigen oog vergoelijken, daar ik<br />
in mijnen verleider niets anders zie dan eenen man<br />
zonder moed, verwijfd door het genot der vermaken;<br />
niets anders, dan eene laffe ziel die zich<br />
door den minften ramp laat nederflaan; niets<br />
anders dan eenen onzinnigen , die het gebruik zijner<br />
rede vaaren laar, zoo dra hij die nodig beeft?<br />
6 God! moest ik mij tot dit toppunt van vernedering<br />
gebracht zien, dat ik mij zoo wel over mijne<br />
keuze als over mijne zwakheid fchaamen moet ?<br />
Zie eens, hoe ver gij u zelve vergeet; uwe verdoolde<br />
en kruipende ziel verlaagt zich zelfs tot<br />
wreedheid toe!.gij durft mij verwijtingen doen?<br />
durft
T W E E G E L I E V E N . 367<br />
durft u over mij beklagen? .... over uwe JU<br />
LIA? ... . wreedaard .... hoe is het mooglijk<br />
dat de wroegingen van uw geweten uwe hand<br />
niet wederhouden hebben? Hoe hebben de aandoenlijkfte<br />
bewijzen van de allertederfte liefde,<br />
die immer beftond, u moeds genoeg konnen overlaten,<br />
om mij te verongelijken? Ach-! zo gij aan<br />
mijn hart kondet twijffelen, hoe verachtlijk zou<br />
dan het uwe zijn? dan neen, gij twijfelt<br />
niet aan het zelve, gij kunt er niet aan twijfelen,<br />
ik durf uwe woede zelfs daartoe uittarten;<br />
en in dit eigen oogenblik, dat ik uwe onrechtvaardigheid<br />
vevfoeië, bemerkt gij maar al te wel<br />
de waare bron der eerfte opwelling vsrn gram,<br />
fchap, die ik nog ooit in mij zeil ontwaarde.<br />
Kunt gij het mij ten kwade duiden, dat ik mij<br />
door een blind vertrouwen in het verderf heb geftort,<br />
en dat mijn ontwerpniet geilaagd is? Hoe zoudt<br />
gij blozen over uwe onbillijke ftrengheid, indien<br />
gij wist welk eene hoop mij misleid hebbe . w lke<br />
plannen ik eens voor uw en mijn ei^en geluk<br />
durfde vormen, en hoe die op eenmaal met^alle<br />
mijne uitzichten zijn verijdeld geworden! t'Eeniger<br />
tijd, hiermede durf ik mij vleiën, zult gij er<br />
meer van konnen weten , en dan zal uw berouw<br />
mij wreeken over uwe verwijtingen. Gij weet<br />
het verbod van mijnen vader; de openbare gefprekken<br />
zijn u niet onbekend;ik voorzag er de<br />
gevolgen van, en deed ze u voorhouden; gij gevoelde
S6S B R I E V E N VAN<br />
de die zoo wel als wij, en om ons beiden voor<br />
elkander te fpaaren, waren wij genoodzaakt ons<br />
te onderwerpen aan het lot, dat ons heefc van<br />
één gefcheiden.<br />
Ik heb u dan weggejaagd, zoo als gij het hebt<br />
durven noemen! Maar waarom, ongevoelig minnaar<br />
! waarom deed ik dit? ondankbaard het<br />
was ten behoeve van een hart dat veel braver is<br />
dan het meent te zijn, en het geen duizendmaal<br />
liever zoude willen fterven dan mij veracht te<br />
zien. Zeg mij, wat zal er van u worden, als ik<br />
te fchande ben gemaakt? Denkt gij in ftaat te zijn<br />
om het Schouwfpel mijner vernedering teaanfchouwen?<br />
Koom,wreede! indien gij u dit verbeeldt,<br />
Koom dan het offer van mijnen goeden naam met<br />
dien zelfden moed ontvangën , waarmede ik het u<br />
aanbiede. Koom , vrees niet te zullen worden afgewezen<br />
door haar, wien gij eens dierbaar waart.<br />
Ik ben bereid om openlijk voor God en menfchen<br />
te verklaren, al wat wij voor elkander gevoeld hebben<br />
; ik ben bereid u rond uit te erkennen voor<br />
mijnen minnaar, en van liefde en fchaamte in<br />
uwe armen te fterven; liever wil ik, dat de<br />
geheele wereld kennis drage van mijne liefde<br />
voor u, dan u één oogenblik'daaraan te zien<br />
twijfelen, en uwe verwijtingen zijn bitterer voor<br />
mij dan de openbare fchande.<br />
Laat ons, bid ik u, een einde maken aan<br />
die
T W E E G E L I E V E N . 360<br />
die wederzijdfche klac'men, zij zijn ondraaglijk<br />
voor mij. Hemel!hoe is hetmooglijk met elkander<br />
te twisten , nis men elkander bemint V hoe kan<br />
men oogenblikken, waarin men zoo zeer vertroostino;<br />
behoeft, verfpilUn om elkander te kwellen?<br />
Neen , mijn vriend! het baat niet een misnoegen<br />
voortewenden dat niet beftaat. Beklagen wij ons<br />
over het noodlot, maar riet over de liefde-<br />
Nimmer ftichtte zij volmaakter, nooit vormde zij<br />
duurzamer vereenigi"g. Onze zielen zijn al te zeer<br />
vermengeld om zich weder van één tekonnen fcheiden<br />
, en wij konnen niet meer verwijderd van elkander<br />
leven , dan als twee deelen van één geheel.<br />
Hoe kunt gij dan uwe eigene fmarcen alleen gevoelen?<br />
Hoe ongevoelig zijn voor die van uwe<br />
vriendin ? Hoe is het mooglijk , dat gij hare<br />
tedere verzuchtingen in uw binnenfte niet hoort?<br />
verzuchtingen, hoe veel grievender dan uwe luide<br />
klachten ! O ! indien gij in mijne fmarten<br />
deeldet, hoe veel ondraaglijker zouden zij u zijn<br />
dan de uwen zelve!<br />
Gij vindt uw lot deerniswaardig! Bereken dat<br />
van uwe JULIA , en beween haar alleen. Befchouw,bij<br />
onze gemeenfchaplijkte rampfpoeden,<br />
den ftaat mijner kunne tegenover dien van de uwe,<br />
en oordeel dan wie van ons het meest te beklagen<br />
zij? Onder het woeden der hartstochten eene<br />
ongevoelige houding aantenemen; door duizend<br />
kwellingen gefolterd, vrolijk en wel te vreden te<br />
1, D £ E L.' Aa fchi*
37o B R I E V E N VAN<br />
fchijnen; bij eene ontroerde ziel een opgeruimd<br />
voorkomen te hebben; altoos anders te fpreken<br />
dan men denkt; te ontveinzen al wat men gevoelt;<br />
uit plicht valsch te zijn, en uit zedigheid<br />
te liegen : zie daar den toeftand waarin zich ieder<br />
xneisjen van mijn jaaren gewoonlijk bevind. Zoo<br />
flijt men zijne fchoonfte dagen onder de tirannij der<br />
welvoeglijkheden, welke eindelijk nog verzwaard<br />
word door die der ouderen , in eene kwalijk gekozene<br />
echtverbindtenis. Maar te vergeefs wil<br />
men onze genegenheden dwingen; het 'hart outvangt<br />
geene wetten dan van zichzelve ; het<br />
ontvlucht de ilavernij, eia geeft zich vrijwillig<br />
over. Men kan flechts een ligchaam zonder<br />
ziel doen bukken onder een ijzeren juk, dat de<br />
Hemel ons niet oplegt: de perfoon en het hart<br />
blij ven elk afzonderlijk verbonden,en men dwingt<br />
een ongelukkig flachtoffer tot de misdaad, door<br />
het te noodzaken van den heiligen plicht der ge»<br />
trouwheid aan de eene of andere zijde te fchenden.<br />
Er zijn misfchien voorzichtiger meisjens?<br />
ja , dit weet ik! Zij beminden nimmer ? hoe<br />
gelukkig zijn ze dan! Zij bieden tegenftand? dit<br />
heb ik ook getracht te doen. Maar zij zijn deugdzamer!<br />
. . . beminnen zij de deugd meer? Buiten<br />
u. buiten u alleen , zou ik die altoos hebben blijven<br />
beminnen. Het is dan eene waarheid dat ik<br />
de deugd niet meer beminne? .... gij ncbt mij<br />
rampzalig gemaakt,en ik ben de geene die u vertrooste<br />
! „ . . . maar wat zal er van mij worden?
T W E E GELIEVEN. 371<br />
den? . . . hoe zwak zijn de troostredenen dcc<br />
vriendfchap, waar die der liefde ontbreken! wie<br />
zal mij dan in mijn leed vertroosten? Welk een<br />
afgrijslijk lot zie ik tegemoet, ik die, na misdadig<br />
geleefd te hebben , in eene haatlijke en misfchien<br />
onvermijdbare echtverbindtenis flechts eene<br />
m'sdaad te meer befchouwe! Waar vinde ik traanen<br />
genoeg om mijnen misflag en mijnen minnaar<br />
te beweenen,zo ik bewillige? en waar vinde ik<br />
Iterkte genoeg om tegenfband te bieden, in mijne<br />
tegenwoordige zwakke gefteldheid? Mij dunkt,<br />
ik zie reeds de woede van een verbitterd vader!<br />
Ik verbeelde mij reeds mijn binnenfte getroffen<br />
te voelen door de roepftem der natuur, of mijn<br />
hart verfcheurd door de weêklachten der liefde!<br />
Van u beroofd, blijve ik zonder toevlucht,<br />
zonder fteun, zonder hoop. Het verledene vernedert,<br />
het tegenwoordige bedroeft, de toekomst<br />
beangftigt mij. Ik meende dat ik alles deed voor<br />
ons geluk, en ik heb intusfchen onze ongelukken<br />
vermeerderd, door ons nog wreeder fcheiding<br />
te berokkenen. De ijdele genoegens zijn vervloden,<br />
het naberouw blijft over, en de fchande<br />
die mij vernedert, is onherfbelbaar.<br />
Ik, ik alleen moet dan zwak en ongelukkig<br />
zijn. Laat mij inftilte weenen en lijden; het is even<br />
onmooglijk mijne traanen te doen opdroogen als<br />
mijne misflagen te beteren; de tijd zelfs, die alles<br />
herftelt, bied mij niet dan nieuwe treurftof aan.<br />
Aa a Maar
372 BRIEVEN vAiï<br />
Maar gij, die geenerlei dwang te duchten hebf.^<br />
wien geene fchande onteert, wien niets kart<br />
noodzaken om de gevoelens van uw hart op eene<br />
laage wijze te miskennen; gij, die flechts eene<br />
lichte drukking van het ongeluk gevoelt, en ten<br />
minfte nogin het bezie blijft van uwe voorige deugden<br />
, hoe durft gij u zelf tot zoo verre verhagen,<br />
dat gij zucht en fchreit als éene vrouw, en u als<br />
een woedend mensch door uwe drilten laat vervoeren?<br />
Heb ik mij om uwent wil niet reeds verachting<br />
genoeg op den hals gehaald, al vermeerdert<br />
gij dieniet, door u zelf verachtlijk te maken,<br />
al overlaadt gij mij niet te gelijk met uwe en<br />
mijne eigene fchande? Herneem dus uwen<br />
moed , weet den rampfpoed te verduuren, en<br />
zijt man! Blijf nog, indien ik het zeggen durve, de<br />
minnaar van ju LI A'S verkiezing. Ach! zo ik<br />
niet meer waardig ben om uwen moed optebeuïen,<br />
gedenk dan ten minfte, dat ik het éénmaal<br />
was; verdien door uw gedrag dat ik om uwent<br />
wil deze waardij verloor, en onteer mij niet voor<br />
de tweede maal.<br />
Neen, mijn achtingswaardige vriend! ik herken<br />
u niet in dien verwijfden brief, dien ik voor<br />
eeuwig vergeten wil, en welken ik vertrouwe dat<br />
gij zelf reeds hebt afgekeurd. Ik hoop, en hoe<br />
zeer dan ook vernederd en befchaamd , durve<br />
ikhoopen ,dat mijn aandenken u geene zoo laage<br />
gevoelens inboezemt, dat mijne gedachtenis nog<br />
edeler
T W E I G E L I E V E N . 373<br />
edeler invloed heeft op een hare hetgeen ik ééns<br />
in liefde kon ontvlammen, en dat ik, bij mijne<br />
zwakheid, mij nimmer de laagzieligheid van<br />
hem, die daarvan oorzaak was, zal te verwijten<br />
hebben.<br />
Gelukkig te midden van uwen rampfpoed, vindt<br />
gij de dierbaarfte vergoeding , die gevoelige zielen<br />
verlangen konnen. De Hemel fchenkt u in het<br />
ongeluk eenen vriend, en geeft u ftof van twijfelen,<br />
of 't geen dezelve u wedergeeft, niet<br />
meer'waardig zij , dan hetgeen u ontnomen is.<br />
Bewonder en waardeer dien hoogst edelmoedigen<br />
vriend, die zich gewaardigt om, ten koste van<br />
zijne eigene rust, voor het behoud van uw leven<br />
en verftand te zorgen. Hoe zoudt gij getroffen<br />
zijn , indien gij alles wist wat hij voor u heeft<br />
willen doen! Maar waar toe uwe dankbaarheid<br />
opgewekt, tot verbittering van uwe fmarten?<br />
Om zijne volle waardij te kennen, behoeft gij<br />
juist niet te weten hoe zeer hij u bemint, en<br />
gij kunt hem niet naar verdienfte fchatten,<br />
zonder hem zoo te beminnen als gij verplicht<br />
xijt.<br />
Aa 3<br />
VIII.
374 B R I E V E N V A N<br />
VIII. B R I E F .<br />
Van CLAARTJE.<br />
Gij bezit meer liefde dan kieschheid, en weet beter<br />
opofferingen te doen, dan daar aan eenige waardij<br />
te geven. Durft gij het in uwe gedachten nemen,<br />
aan JULIA, in haren tegenwoordigen toefband,<br />
op eenen verwijtenden toon te fchrijven, en moet<br />
gij, omdat gij lijdt, zulks op haarwreekendie nog<br />
meer te lijden heeft? ]k heb het u duizendmaal<br />
gezegd, nooit zag ik geemlijker minnaar dan u;<br />
fleeds geneigd om over alles te twisten, is de liefde<br />
voor u niet dan een ftaat van oorlog, of zijt gij<br />
zomtijds al eens handelbaar, het is om u naderhand<br />
te beklagen dat gij het geweest zijt. O! hoe<br />
gevaarlijk zijn zulke minnaars, en hoe gelukkig<br />
ben ik van er nimmer eenen verlangd te hebben"<br />
dan dien men kan afzeggen als men wil, zonder<br />
dat het één van beiden eene traan koste '<br />
Geloof mij, gij moet eene andere taal tegen JU<br />
LIA voeren, zo gij haar leven behouden wilt; bij<br />
haar eigen fmart nog uwe misnoegde luimen te moeten<br />
verdragen, — dit is te veel voor haar. Leer<br />
éénmaal dat al te gevoelig hart ontzien; gij Z lj c<br />
het de tederfle vertroostingen fchuldig; wacht u<br />
van uwe rampen door aanhoudend klagen te vermeerderen,<br />
of beklaag er u ten minfte niet over<br />
dan
T w B B GELIEVEN. 375<br />
dan tegen mij, die de eenige oorzaak uwer verwijdering<br />
ben. Ja, mijn vriend! gij hebt recht<br />
gegist; ik heb haar den maatregel aangepreezen ,<br />
dien hare bedreigde eer vorderde, of liever, ik<br />
heb haar genoodzaakt dien te neemen, door het<br />
gevaar te vergrooten; ik heb er u zelve in doen bewilligen<br />
, en elk onzer heeft zijnen plicht betracht*<br />
lk heb nog meer gedaan; ik heb haar bewogen<br />
om de aanbiedingen van Mijlord kDUA*D van de<br />
hand te wijzen: ik heb u verhinderd van gelukmg<br />
te worden, om dat JULI A'S geluk mij dierbarer<br />
was dan het uwe; ik wist dat zij niet gelukkig konde<br />
zijn, na hare ouders aan fchande en wanhoop<br />
te hebben opgeofferd, en ik begrijp niet, de zaak<br />
aan uwe zijde befchouwd, welk geluk gij zoudt<br />
konnen fmaken ten koste van het hare.<br />
Dan dit zij zoo het wil; gij ziet mijn gehouden<br />
gedrag, mijne onbillijke behandeling, en dewijl gij<br />
Laak vindt in de geenen die u liefhebben te hekelen,<br />
ontvalt gij tevens ftof om het mij alleen te<br />
doen; zo gij daardoor al niet nalaat ondankbaar te<br />
zijn, zult gij er ten minfte door ophouden onrechvaardig<br />
te wezen. Wat mij betreft, welk gebruik<br />
rij er ook van maakt, ik zal omtrent u altoos<br />
dezelfde zijn; zoo zeer JULIA U bemint, zal ik<br />
u achten , en ik zoude zeggen nog meer, indien<br />
dit mooglijk ware. Het berouwt mij zoo min uwe<br />
liefde begunftigd, als die beftreden te hebben. De<br />
zuivere zucht der vriendfchap, die mij in beide<br />
A a 4 S e<br />
'
376 B R I E V E N v A N<br />
gevallen befluurde, rechtvaaidigt mijn gedrag zoo<br />
wel voor als tegen u; en heb ik mfefthiea zomtijds<br />
meerdeel genomen in uwen liefdehandel<br />
dan mij fcheen te voegen, het getuigenis van mijn<br />
eigen hart is genoegzaam om mij daaromtrent<br />
gerust te ftellen: nooit zal ik mij fcnaamen over<br />
dienften die ik aan mijne vriendin heb konnen<br />
bewijzen ; het k alleen derzelver nutloosheid,<br />
welke ik mij zelf vervvijte.<br />
Ik heb nog niet vergeten, wat gij mij voorh?en<br />
geleerd hebt van de ftandvastigbud des<br />
wijzen in de regenhoeden, en mij eunkt, ik<br />
zou er u niet ten onpas verfcheiden grondregelen<br />
van konnen herinneren ; dan , het voorbeeld van<br />
J U L I A leerde mij, dat een meisje van mijne jaa,.<br />
ren voor eenen wijsgeer van de uwen een even<br />
zoo Hecht leeraar als gevaarlijk leerling ij; en het<br />
zou m,j niet voegen lesien te geven aan mijnen<br />
meester,<br />
J<br />
IX. BRIEF.<br />
Fan Mijlord E D U A R D aan JULIA.<br />
Wij hebben het gewonnen , bekoorlijke J U L I A '<br />
eene dwaling heeft onzen vriend wederom tot rede<br />
gebracht Delchaamte van voor een oogenbbk onbillijk<br />
gehandeld te hebben, heef t zijne woede geheel<br />
doen
T W E E G E L I E V E N . 37?<br />
doen verdwijnen , en hem zoo handelbaar gemaakt<br />
, dat wij voordaan alles met hem doen<br />
konnen wat wij maar willen. Ik zie met genoegen<br />
dat de misflag, dien hij zich verwijt,<br />
meer leedwezen dan fpijt bij hem nalaat; en dat<br />
hij in mijn bijzijn demoec.ig en onthutst is, zonder<br />
nogthands met zich zelf verlegen of gedwongen<br />
in zijne houding te zijn, is mij een bewijs<br />
dat hij mij genegenheid toedraagt. H'j gevoelt<br />
zijne eigene onbillijkheid al te wel, dan dat ik<br />
daaraan meer zoude denken, en verongelijkingen,<br />
op die wijze erkend , verftrekken meer tot eer<br />
van hem die ze herftelt, dan van den geenen die<br />
ze vergeeft.<br />
Deze omwending cn de daarop gevolgde uitwerking<br />
heb ik mij ten nutte gemaakt, om<br />
eenige nodige fchikkingen men hem te beraamen,<br />
alvoorens wij van elkander fcheiden ; want ik<br />
kan mijn vertrek niet langer uitftellcn. Daar ik<br />
aanftaanden zomer denk terugtekomen, zijn wij<br />
afgefproken, dat hij mij te Parijs zoude komen<br />
inwachten, en dat wij vervoigends met elkander,<br />
naar Engeland zouden gaan. Londen is het eenig<br />
Schouwtooneel, voor groote talenten gefchikt,<br />
'en waar zij de ruimfte gelegenheid vinden om<br />
zich te ontwikkelen (*). De zijnen munten in<br />
veeler-<br />
(_*) Dit heet verbazend ingenomen te zijn met zijn<br />
«igen land! ik heb trouwend* geen iand in dc wereld.<br />
A t s hoo-,
373 B R I E V E N VAN<br />
veelerlei opzicht uit, en ik durf hoopen hem,<br />
met behulp van etlijke vrienden , binnen korten<br />
tijd eenen opgang te zien maken gelijk hij verdient.<br />
Bij het doorreizen door uwe ftad zal ik<br />
u mijne oogmerken nader verklaren. Intusfchen<br />
gevoelt gij, dat door eenen aanmerküjken voorfpoed<br />
veele zwarigheden konnen worden weggeruimd<br />
, en dat er een trap van aanzien is , die,<br />
zelfs in den geest van uwen vader, het gebrek<br />
eener hooge geboorte kan vervullen. Dit is,<br />
mijnes bedunkens, het eenig middel tot uw en<br />
en zijn geluk, dat nog overig blijft om te beproeven<br />
, terwijl noodlot en vooroordeel u<br />
alle de anderen benomen hebben.<br />
hooren noemen , waar, over het algemeen , de vreem<br />
delingen minder gunstig ontvangen worden , en meer<br />
hinderpalen vinden om opgang te maken, dan juist<br />
in Engeland. Vit hoofde van den fmaak der: Natie<br />
worden zij er in geenen deele begunstigd, en de re-<br />
geeringsvorm belet hen van tot eenige waardigheden<br />
te geraken. Maar laat ons te gelijk erkennen, dat de<br />
Engelschman zelden bij anderen die gastvrijheid gaat<br />
zoeken, welke hij hun ten zijnent ontzegt. Aan<br />
welk ander Hof, dan dut van Londen, ziet men die<br />
fiere eilanders laagzielig kruipen? in welk ander land ,<br />
dan het hunne , gaan zij hun fortuin zoeken? Zij zijn ,<br />
ja, ftioef; maar die ftroefheid misvalt mij niet, in<br />
dien zij gepaard gaat met rechtvaardigheid. Ik vind<br />
het goed, dat zij alleenlijk Engelfchen zijn, vermids<br />
zij geene menfchen behoeven te wezen.<br />
Ik
T W E E GELIEVEN. 379<br />
IkhebRegianino gefchreven dat hij bij mij zoude<br />
komen, om partij van hem te trekken gedurende<br />
de acht of tien dagen, die ik nog bij onzen<br />
viiend zal doorbrengen. Zijne droefheid is al te<br />
grievend, om veel redewisfeling te gedoogen. De<br />
Mufiek zal deze ledige vakken van fdlzwijgendheid<br />
aanvullen, hem gelegenheid geven om te peinzen<br />
, en trapswijze zijne bittere droefheid m<br />
eene zwaarmoedigheid doen verwandelen. Deze<br />
gefteldheid van zijnen geest wacht ik af om<br />
hem aan zich zelf over te laten, want eerder<br />
zou ik zulks niet durven waagen. In de terug*<br />
reize zal ik u Regianino wederombrengen, en<br />
hem bij u laten tot ik wederkome uit Italiën,<br />
tegen welken tijd ik rekene, naar de vorderingen<br />
do^or u beiden nu reeds gemaakt, dat gij hem niet<br />
meer nodig zult hebben. Voor het tegenwoordige<br />
is hij u ongetwijfeld van geenen dienst, en ik<br />
beroof u geenszins, door hem u voor eenige dagen<br />
te ontnemen.<br />
X. BRIEF.<br />
Aan CLAARTJE.<br />
Waarom moet ik eindelijk de oogen voor mijzelve<br />
openen? Waarom heb ik ze niet voor<br />
eeuwig gefloten, liever , dan aanfchouwer te<br />
z ;<br />
in van de vernedering, waarin ik vervallen ben ;<br />
lie-
33o B R I E V E N v A w<br />
liever, dan mij zelfden ellendigftcn dermenfchente<br />
zien, na de gelakkigfle van allen geweest te zijn?<br />
Bemtnhjke en edelmoedige vriendin ' die zoo<br />
vaak mijn toevlucht waart, nog durve ik mijne<br />
fchaanne en mijn verdriet in uw medelijdig hare<br />
ontlasten, nog uwe vertroostingen inroepen te-<br />
gen het gevoel mijner eigen' onwaardigheid; tot<br />
u durve ik mij wenden, na reeds van mij zelve<br />
verlaten te zijn. Hemel! hoe is hetmooglijk,dae<br />
zij een zoo verachtlijk man heeft konnen' bemin<br />
nen, of dat zuik een godüjke gloed mijne ziel<br />
met gereinigd heeft? Hoe zeer moet zij thands<br />
vankhaamte biozen over hare keuze, - zij, die<br />
ik met meer waardig ben te noemen! Hoe mo'"tzij<br />
zich beklagen van hare beeldnis ontheiligd te zien<br />
m een hart, dat zoo laag, zoo kruipend is' Hoe<br />
veel verontwaardiging en afkeer moet zij voeden<br />
jegens hem , die haar éénmaal bemind heeft, en<br />
echter nog een lafhartige koude zijn! Hoor alle<br />
mijne dwalingen, bekoorlijke Wicht ( * ; ! hoor<br />
mijne misdaad tn mijn berouw; vonnis mij en<br />
datik fterve! of wel, zHt mijne voorfpraak, en<br />
dat zij, van wie mijn lot afjangtj zich nogmaals<br />
gewaardige hetzelve te beflisfen.<br />
Ik zal u niet verhalen , welken indruk eene zoo<br />
onverwachte Icheiding op mij gemaakt hebbe;<br />
C*) In navolging van JULIA noemde hij haar<br />
ttijne Nicht, en CL AART j ü hein haren vriend<br />
ik
T W E E G E L I E V E N . S?'ï<br />
ik zal u niets zeggen van mijne vertwijfelde droefheid,<br />
van mijne raadloze wanhoop: gij zult die<br />
genoeg konnen opmaken uit de onbegrijplijke<br />
dwaling, waartoe het een en ander mij vervoerd<br />
heeft. Hoe meer ik het ijslijke van mijnen toeftand<br />
gewaar werd, hoe minder ik het mooglijk<br />
oordeelde vrijwillig van JULI A aftezicn; hot grievende<br />
van dit denkbeeld, bij de verbazende edelmoedigheid<br />
van Mijlord EDUARD gevoegd, deed<br />
vermoedens in mij ontdaan , waaraan ik nooit<br />
zonder afgrijzen zal terug denken, en die ik echter<br />
niet vergeten kan zonder ondankbaar te worden<br />
jegens den vriend^die ze mij vergeeft.<br />
Mij in dien uitzuinigen luim alle de omflandïgheden<br />
van mijn vertrek voor den geest halende,<br />
meende ik daarin een voorbedachten toeleg te<br />
ontdekken, en ik durfde den braafften der menfchen<br />
daarvan verdenken, Naauwlijks was dit ijs»<br />
lijk vermoeden in mijnen geest gerezen, of alles<br />
fcheen mij toe hetzelve te bevestigen. Het gefprek<br />
van Mijlord met den Baron D'ETANGË;<br />
de niet zeer innemende toon weiken ik hem verweet<br />
daar bij te hebben aangenomen; de daaruit<br />
ontlTaane twist; het verbod van mij te sicn; het<br />
genomen beiluït om mij te doen vertrekken; de<br />
fpoed en geheimnouding der gemaakte toebereidfelen;<br />
het gefprek dat hij 's daags te vooren met<br />
mij hield; de fnelheid eindelijk, waarmede ik eer<br />
opgelicht dan weggebracht was: dat alles fcheen mij<br />
aan
SS* B R I E V E N V A N<br />
aan de zijde van Mijlord EDUARD eenen opzethjken<br />
toeleg te verraaden om mij van JULIA te<br />
verwijderen , en zijne aanftaande terugkomst bijhaar,<br />
waarvan ik kennis droeg,ontdekte mij, zoo<br />
als ,k dacht, ten volle het oogmerk zijner dienstbetoningen.<br />
Ik befloot echter mij zelf nog meer<br />
opheldering te bezorgen eer ik opfchudding maakte<br />
, en ten dien einde zettede ik mij om de zaaken<br />
met meer oplettendheid nategaan. Maar alles<br />
verfterkte mij in mijn belagchlijk vermoeden, en de<br />
menschlievendheid boezemde hem geene beleefdheid<br />
ten mijnen behoeve in, of mijn blinde naarijver<br />
trok daaruit eenig bewijs van verraderij. Ik<br />
vernam, dat hij te Befanpon aan JULIA gelchreven<br />
had, zonder mij zijnen brief te laten lezen,<br />
zonder mij daarvan zelfs iet te zeggen. Zedert<br />
dien tijd hield ik er mij vastlijk van verzekerd,<br />
en wachtte flechts het andwoord af, waarover ik<br />
wel verwachtte hem misnoegd te zullen vinden,<br />
om met hem in eene woordenwisfeling te geraken<br />
, die ik mij had voorgenomen.<br />
Gister avond kwamen wij vrij laat t'huis, en<br />
ik hoorde dat er een pakje met brieven uit Zwii*<br />
ferhnd was aangekomen, waarvan hij mij niets<br />
zeide, toen wij van elkander fcheidden. Ik liet<br />
hem den tijd om het te openen; hierop hoorde ik<br />
hem, uit mijne kamer, onder het lezen eenige<br />
woorden mompelen. Ik luisterde fcherp toe.<br />
Ach! JULIA! zeide hij, in afgebrokene uitdruk-<br />
kin-
t w E Ï G E L I E V E N . 3*3<br />
kingen, ik heb u gelukkig willen maken! . . .<br />
ik eerbiedig uwe deugd .... maar uwe dwaling<br />
beldaas ik 1<br />
Op het hooren van deze en diergelijke"<br />
woorden, die ikduidlijkverftond, was ik<br />
van mij zelve geen meester meer; ik nam mijnen degen<br />
onder den arm; ik opende de deur,of liever,<br />
ik friet dezelve met geweld open, en trad binnen<br />
als een uitzinnig mensch. Neen, ik wil dit papier<br />
noch uwe oogen niet bezoedelen met alle die beledigingen<br />
, die de woede mij ingaf, om hem te<br />
dwingen van op ftaanden voet met mij in duêl te<br />
treden.<br />
O mijne nicht! toen heb ik duidlijker dan ooit<br />
konnen bemerken, welk een vermogen de waare<br />
wijsheid hebbe, zelfs op de gevoeligfte menfche.i,<br />
indien zij hare infpraken Hechts willen gehoor<br />
geven. In den beginne kon hij uit mijne gezegden<br />
niets opmaken, hij hield die voor eene vrucht van<br />
wezenlijke ijlhoofdigheid; maar het verraad waarvan<br />
ik hem befchuldigde, de geheime oogmerken<br />
die ik hem verweet, de brief van JULIA welke<br />
hij nog in de hand had, en waarvan ik onophoudelijk<br />
tegen hem fprak, deden hem eindelijk de<br />
reden mijner woede begrijpen. Hij glimlagchte, en<br />
zeide daarop koeltjens tegen mij : gij hebt uw<br />
verftand verloren, en ik vecht met geenen zinnelozen.<br />
Open uwe oogen , blinde als gij zijt!<br />
voegde hij er op een minzamer toon bij, ben ik<br />
hetwaarlijk, dien gijbefchuldigtvan u te.verraaden*<br />
In
ïU , B R I E V E N V A H<br />
In den toon, waarmede hij deze woorden uitfprak,<br />
befpeurde ik een zeker iets dat geenen trouwlozen<br />
aanduidde; de klank zijner ftem roerde mij het hart;<br />
naauwlijks had ik mijne oogen op de zijnen geïlj<br />
gen of alle mijne vermoedens verdweenen, en ik<br />
begon met fchrik mijne buiter.fpoorigheid intezien.<br />
• Deze verandering bemerkte hij terftond : hijreikte<br />
mij de hand toe. Koom hier; zeide hij, had ik<br />
mij eerst moeten verdedigen om u van uwe dwaling<br />
terug te brengen, ik zou u nooit weder gez-en<br />
hebben. Maar nu gij billijk zijt, lees nu dezen brief,<br />
en herken eenmaal uwe vrienden. Ik wilde het weigeren<br />
, maar de overmacht, die hij door zoo veele<br />
perfoonlijke voordeelen op mij had, deed het hem<br />
eifchen op eenen toon van gezag, welke ondanks<br />
de opruiming mijner twijfelingen, door mijn eigen<br />
heimlijk verlangen niet weinig gerugfteund werd.<br />
Verbeeld u, in welk eenen toeftand ik mij bevond<br />
na de lezing van een ftuk, het geen mij de<br />
gaêdeloze weldaden deed kennen van hem, wien ik<br />
zoo onwaardiglijk had durven lasteren. Ik wierp<br />
mij aan zijne voeten neder, en met een hart van<br />
bewondering,leedwezen,en fchaamte vervuld,omarmde<br />
ik uit al mijne macht zijne knieën, zonder één<br />
enkel woord te konnen uitbrengen. Hij ontvin^<br />
mijn berouw even gelijk hij mijne beledigingen ge*<br />
daan had, en vorderde voor de vergiffenis "die hij<br />
mij gunftig toeftond, niets anders van mij, dan dat<br />
ik
I.D.jil.HX.<br />
Ik unm mijnen deprrn onder den arm ftict de deur mei<br />
{ftnrcld opcn.cii trad Iriiuic-ii als een uitzinnig Mieusch.
T w È E G E L I E V E N . ' $8$<br />
ik mij nimmer verzetten mocht tegen het goede<br />
dat hij mij zoude willen doen Ach! dat nij van<br />
nu af aan doe al wat hem goeddunkt! zijne edele<br />
Ziel is boven die der menfchen verheven, en het<br />
is even zoo min geoorlofd zijne weldaden te wederftreeven,<br />
als die der Godheid.<br />
Vervolgends (telde hij mij de twee brieven ter<br />
hand, die aan mij hielden, en welken hij mij<br />
rtiet had willen overgeven, voor hij den zijnen<br />
gelezen, en het befluit van uwe nicht verncme.i<br />
had. Ik zag daaruit, welk eene minnares en wellc<br />
eene vriendin mij de Hemel gefchonken hebbe; ik<br />
zag, hoe veele edele gevoelens en deugden hij<br />
rondom mij hebbe verzameld, ten einde mijne<br />
kwellingen des te grievender, en mijne laagheid des<br />
te laakbarer te doen zijn. Zeg mij, welk eene<br />
eenige onder alle ftervelingen is zij , wier geringfte<br />
vermogen in haare fchoonheid beftaat, en<br />
die, gelijk de machten des hemels, zich even zeer<br />
doet aanbidden, het zij zij iemand goed of kwaad<br />
doe? Helaas! die wreede heeft mij van alles<br />
beroofd , en ik bemin er haar des te fterker om:<br />
hoe ongelukkiger zij mij maakt, hoe volmaak er<br />
ik haar vinde. Het fchijnt, dat alle de fmar en,<br />
die zij mij veroorzaakt, haar eene nieuwe ver»<br />
dienfte bij mij geven. De opoffering welke<br />
zij gedaan heeft aan de infpraken der natuur,<br />
bedroeft en verrukt mij; dezelve vergroot in mijn<br />
oog de waardij van die , welke zij voorheen aan<br />
I. DEEL. B b de
S86 T W E E B R I E V E N<br />
de liefde deed. Neen, haar hart is niet in ftaat<br />
om iet te weigeren, dan waardoor de waardij<br />
vermeerderd word van 't geen zij vergunt.<br />
En gij, waardige en bekoorlijke Nicht! gij,<br />
eenig en volmaakt voorbeeld van vriendfchap,<br />
waarop men zich onder alle de vrouwen bij uitnemendheid'beroepen<br />
zal,en hetgeen zulke harten,<br />
die niet gelijk het uwe geftemd zijn, zullen durven<br />
uitkrijten voor een wezen der verbeelding: ach !<br />
fpreek mij van geene wijsgeerte meer! ik vei achte<br />
die bedrieglijke kramerij , die niet dan in ijdele<br />
woorden beftaat; die harsfenfchim welke niet meer<br />
dan eene fchaduwe is, die ons aanzet om de<br />
hartstochten van verre te trotfeeren, terwijl zij ons<br />
als een laffe held op derzelver nadering verlaat.<br />
Laat mij, bid ik u! niet over aan mijne dwalingen;<br />
betoon toch uwe voorige goedheden aan eenen<br />
ongeiukkigen die dezelve niet verdient, maar die<br />
ze vuuriger begeert en meer behoeft, dan ooit!<br />
gewaardig u, om mij tot mij zelf weder te<br />
brengen, en dat uwe zachte ftem in dit ontredderd<br />
hart die der rede vervange.<br />
Neen, ik durve hoopen dat ik niet voor altoos<br />
vernederd ben. Ik voel dat rein , dat heilig vuur,<br />
waarvan ik éénmaal gloeide, in mij herleven; het<br />
voorbeeld van zoo veele deugden zal niet vruchtloos<br />
zijn voor hem, die er het voorwerp van was,<br />
die dezelve bemint, bewondert, en aanhoudend<br />
wil
T W Ë E G E L I E V E N . 3S7<br />
wil navolgen. O geliefde minnares, wier keuze<br />
ik moet eerbiedigen ! O mijne vriendin, welker<br />
achting ik wenfche te herwinnen ! mijne ziel ontwaakt<br />
weder, en herkrijgt door de uwen hare<br />
kracht en haar leven. Eene kuifche liefde en<br />
verhevene vriendfchap zullen mij den moed wedergeven<br />
, dien laffe wanhoop mij bijkans ontnomen<br />
had: de zuivere gevoelens^jan mijn hart zullen<br />
de plaats der wijsheid bij mij vervangen; door<br />
u zal ik alles zijn wat ik moet wezen, en ik zal<br />
u dwingen om mijnen val te vergeten, zo ik mij<br />
flechts een oogenblik daaruit opheffen kan. Ik<br />
weet niet, en begeer ook niet te weten, welk<br />
lot de Hemel mij verder befchoren hebbe; maar<br />
hoedanig dit ook zijn moge, ik wil mij dat lot<br />
waardig maken , welk ik éénmaal genoot. Dat<br />
onflerflijk beeld , hetgeen ik in mijn binnenfle<br />
omdrage, zal mij een fchild vérflrekken, en mijne<br />
ziel onkwetsbaar maken voor de flagen van het<br />
noodlot. Heb ik niet genoeg geleefd voor mijn<br />
eigen geluk? Het is tot hare eer, dat ik voordaan.<br />
leven moet. Ach! waarom kan ik de wereld<br />
niet verbazen door mijne deugden, opdat men<br />
éénmaal, dezelve bewonderende, zeggen mocht:<br />
kon hij wel minder doen ? Hij werd door<br />
JULIA bemind!<br />
N S. Eene. haatlijke en misfehien onver mijd •<br />
hare Echtverbindtenis ! wat betekenen<br />
deze woorden? Zij komen echter in haren<br />
B b 2. brief
383 B R I E V E N V A N<br />
brief voor ( * ). CLAARTJE ! ik ftel mij<br />
het ergfte voor, ik onderwerp mij, en<br />
ben bereid om mijn lot te dragen. Maar<br />
die woorden .... neen, er gebeure<br />
wat er wil, nooit zal ik van hier vertrekken,<br />
ten zij ik eene nadere verklaring<br />
van die woorden zal bekomen hebben.<br />
XI. B R I E F .<br />
, Van JULIA.<br />
M ijne ziel is dan waarlijk voor het vermaak<br />
nog niet gefloten, zij is nog vatbaar voor een<br />
gevoel van vreugde ? Helaas! zints uw vertrek<br />
meende ik niet dan voor de droefheid geflemd te<br />
zijn; ik verbeeldde mij, van u verwijderd, enkel<br />
te konnen lijden , en had zelfs geen dentcbeeld van<br />
vertroosting bij uw afwezen. Uw lieve brief aan<br />
mijne Nicht heeft mij beter onderricht , ik heb<br />
dien met traanen van vertedering gelezen en her«<br />
lezen; dezelve heeft de verkwikking vaneenen<br />
zachten daauw op mijn van weedom verteerd en<br />
van droef heid verwelkerd hart doen nederzijgen,<br />
cn uit de opgeruimdheid die ik zedert gevoeie,<br />
heb ik gezien, dat gij van verre geen minder<br />
vermogen hebt dan van nabij, op de aandoenin<br />
gen van uwe JULIA.<br />
(*) Zie boven , bladz. 371<br />
Welk
T W E E G E L I E V E N . 3S0<br />
Welk een genoegen voor mij, mijn vriend! u<br />
die vastheid van gevoelens te zien hernemen,<br />
welke aan den moed van eenen man voegt! ik<br />
zal er u te meer om achten , en mij zelf<br />
niet langer befchuldigen van de waardigheid<br />
eener eerbaare liefde geheel en al vertreden, en<br />
twee harten te gelijk bedorven te hebben. Nu<br />
wij vrij uit over onze zaaken fpreken konnen,<br />
zal ik u meer zeggen; het verzwaarde mijne<br />
wanhoop te moeten zien, dat uwe moedloosheid<br />
u beroofde van het eenig hulpmiddel welk ons door<br />
het gebruik uwer talenten nog overig bleef. In»<br />
tusfchen kent gij den waardigen vriend, dien u de<br />
Hemel gefchonken heeft: uw leven zelfs zou niet<br />
te groot eene opoffering zijn om u zijne weldaden<br />
waardig te maken ; nimmer zult gij genoeg gedaan<br />
hebben ter herffcelling van de belediging hem onlangs<br />
aangedaan , en ik hoop dat gij geene tweede<br />
les meer zult nodig hebben, om uwe woeste verbeelding<br />
te bedwingen. Het is onder het opzicht<br />
van dien achtingswaardigen man, dat gij de wereld<br />
ftaat intetreden; het is door zijnen invloed geholpen<br />
, door zijne ondervinding geleid, dat gij zult<br />
trachten miskende verdienften te wreeken van de<br />
verongelijkingen der fortuin. Doe voor hem meer<br />
dan gij voor u zelve doen zoudt, zoek ten minfte<br />
zijne goedheden te erkennen door dezelve niet<br />
nutloos te maken. Zie, welke vrolijke vooruitzichten<br />
zich nog voor u opdoen; zie, hoe veel<br />
voorfpoeds gij u beloven moogt in eene loop-<br />
B b 3 baan 9
30o B R I E V E N VA N<br />
bas.n, waarin alles zich vereenigt om uwen ijver<br />
te begunstigen. De Hemel heeft u met zijne gaven<br />
overvloedig bedeeld; uwe gelukkige geaartheid,<br />
door uwen fmaak befchaafd, fteldeu in hec<br />
bezit van alle mooglijke talenten; in den ouderdom<br />
van nog geen vier en twintig jaaren paart gij<br />
de bevalligheden van uwen leeftijd aan eene rijpheid<br />
van geest, die den mensch in gevorderder<br />
jaaren het verlies zijner jeugd vergoed.<br />
Frutto fenile in fu 'l giovenil fiore<br />
De letteroefening heeft uwe levendigheid niet<br />
uitgedoofd, noch uw geitel loom doen worden:<br />
de dwaze galanterie heeft uw vernuft niet onderdrukt,<br />
noch uw verftand flomp gemaakt. Eene<br />
vuurige liefde, die u alle de edele gevoelens welken<br />
zij voordbrengt, inboezemde, heeft u die<br />
verhevenheid van denkbeelden , dien kiefchen<br />
fmaak doen verkrijgen , welke daarvan onaffcheidbaar<br />
zijn. Bij haren tederen gloed heb ik uwe<br />
ziel hare fchitterende vermogens zien ontwikkeien,<br />
even gelijk eene bloem zich ontfluit voor<br />
de ftraalen der zon. Gij bezit te gelijk alles<br />
wat ons opleid tot het fortuin, en wat ons in<br />
ftaat fielt hetzelve te verachten. Om u aanzien<br />
bij de wereld te verwerven, behoefde gij<br />
flechts<br />
($) D»t is: de bloei zijner jeugd geefi -jrucbten des<br />
êudcrdans*<br />
Aant. dei VERT.
T W E E GELIEVEN. 391<br />
flechts daarnaar te dingen , en ik hoop dat éen<br />
voorwerp, welk uw hart dierbaarer is dan dit, u<br />
daarvoor die zucht zal inboezemen , welke 's werelds<br />
eerbetoningen in zich zelve niet waardig zijn.<br />
O mijn lieve vriend! gij gaat u dan van mij affcheiden?<br />
O mijn teder beminde! gij gaat dan<br />
uwe JULIA ontvluchten?.... Het moet zoo zijn;<br />
wij moeten ons van elkander verwijderen, willen<br />
wij elkander t'eeriger tijd gelukkig wederzien<br />
, en onze laatfte hoop is alleen gegrond op<br />
uwe te ncmcne voorzorgen. Mocht een zoo<br />
beminlijk denkbeeld u opwekken, u vertroosten<br />
gedurende deze lange, droevige fcheiding! mocht<br />
het u dat vuur inftorten, hetgeen alle beletfelen uit<br />
den weg ruimt , en het noodlot doet bukken I<br />
Helaas! wat u betreft, de wereld cn uwe bezigheden<br />
zullen u eene onophoudelijke verftrooijing geven,<br />
en eene heilzame afleiding verfcbaffen aan de fmartcnder<br />
afwezigheid;maar ik,ik biijve overgelaten<br />
aan mij zelve alleen , of aan vervolgingen blootgefteld,<br />
en het dén en ander zal mij noopcn om<br />
uw gemis zonder ophouden te betreuren. En nog<br />
zou ik gelukkig zijn, zo niet eeneijdelevre.esmijne<br />
wezenlijke kwellingen verzwaarde, en zo ik, behalven<br />
mijne eigene rampen, geen innig gevoel<br />
had van die, waaraan gij u ftaat biootteftellen.<br />
Ik zidder , wanneer ik denke aan duizenderlei<br />
gevaaren, die uw leven en uwe deugd be-<br />
B b 4 drei.
39a B R I E V E N V A N<br />
dreigen zullen. Ik ftel al het vertrouwen<br />
in u, welk men in een mensch ftellen kan;<br />
maar ach! mijn vriend ! waarom zijr gij niet<br />
méér dan mensch, nu het noodlot ons van elkander<br />
fehèidt ? Hoe veele raadgevingen zult gij<br />
nodig hebben in die onbekende wereld, welke gij<br />
ftaat intetreden! Mij, die zoo jong en zonder<br />
ondervinding ben , en die minder oefening en<br />
nadenken bczitte dan gij, mij voege het niet, u<br />
daaromtrent lesfen te geven; dit is eene bemoeijing<br />
die ik overlate aan Mijlord EDUARD. Ik<br />
bepaale mij om u twee zaaken aantebevelen,<br />
die meer van het gevoel afhangen dan van de<br />
ondervinding, om dat ik , fchoon weinig de wereld<br />
kennende, uw hart zeer wel meen te kennen:<br />
verzaak nimmer de deugd, en vergeet nooit<br />
uwe JULIA!<br />
Ik zal u niet herhalen alle die fpitsvindige<br />
redeneeringen, welke gij zelf mij geleerd hebt te<br />
verachten , waarmede zoo veele boeken vervuld<br />
zijn , en die nimmer een braaf man gevormd<br />
hebben. Ach! die ellendige fnappers! hoe veele<br />
zoete verrukkingen zijn er niet, die hun hart nimmer<br />
gefmaakt heeft noch anderen doen ftnaken!<br />
Laat de-ze nietige Zedenmeesters vaaren, mijn<br />
vriend !en keer in tot uw eigen binnen(le;daar zult<br />
gij dat heilig vuur wtdervinden, hetgeen ons zoo<br />
menigmaal in liefde tot edele deugden ontvlamde;<br />
daar^zult gij dat onverganglijk beeld zien van h.ft<br />
waare
T W E E Lr Ji, L I E V E N . 393<br />
waare fchoon, welks befchouwing ons met eene<br />
heilige geestdrift vervult, en het geen door onze<br />
hartstochten onophoudelijk bezwalkt word, zonderdat<br />
zij hetzelve immer konnen verdelgen (*).<br />
Gedenk aan die bekoorlijke traanen die ons oog ontrolden<br />
, aan die kloppingen die ons ontroerd hart<br />
diukten , aan die vervoeringen die ons boven<br />
ons zelve verheften, aan het lezen dier heldenlevens<br />
, welke de misdaad onverfchoonlijk maken<br />
en der menschheid tot eer verftrekken. Wilt gij<br />
weten, welke eer in de daad begeerlijk zij, die<br />
van het fortuin of die der deugd ? ftel u dan die<br />
geene voor, waa'aan het hart de voorkeus geeft,<br />
wanneer het onpartijdig kiest. Bedenk , waarheen<br />
het zelfbelang ons voere bij het lezen der<br />
Gefchiedenis. Viel het u ooit in te wenfchen naar<br />
de fchatten vanCroefus, of naar den roem vanG^/ar,<br />
of naar de macht van Nero, of naar de vermaken<br />
van Heftogabalus? Waarom, indien zij gelukkig<br />
waren, verplaatften uwe wufte begeertens u niet<br />
in hunnen ftand? Het is, uit overtuiging dat zij het<br />
waar geluk niet fmaakten; het is, omdat zij laage<br />
en verachtlijke wezens waren , en dat niemand<br />
eenen ondeugenden zijn geluk benijdt. Welke<br />
men-<br />
(*) De waare wiisgeerte der beminnenden is die<br />
van Plato; zoo lang zij verliefd zijn, hebben zij<br />
nimmer eene andere. Een aandoenlijk mensch kan<br />
dezen wijsgeer niet laten vaaren ; een koel leze'r kari<br />
hem niet verdragen,<br />
Bb 5
294 B R I E V E N V A N<br />
menfchen befchouwde gij dan met het meeste<br />
vermaak? Welker vco beeld bewonderde gij ?<br />
Wien zoudt gij het liefst hebben willen gelijken ?<br />
Oxbefchnjflijke toverkracht van het onverwelkbaar<br />
fchoon! het was de gif- drinkende Athener<br />
(SOCRATES), het was de voor zijn vaderland<br />
fteivende BRUTUS, het was REGTJLUS te midden<br />
zijner folteringen, het was de zijn eigenhart<br />
verfcheurende CATO, het waren alle deze ongelukkige<br />
braven, die uwen naarijver opwekten,<br />
en gij gevoeldet in uw binnenfte het wezenlijk<br />
geluk, dat onder hunne fchijnbare rampen verborgen<br />
lag. Denk niet, dat gij alleen en bij uitfluiting<br />
dit gevoel bezit; alle menfchen hebben het,<br />
menigmaal zelfs hunnes ondanks. Dat Godlijk beeld<br />
van volmaaktheid , welk ieder van ons is ingedrukt<br />
, bekoort ons in weerwil van ons zelve.<br />
Zoodra de driften ons toelaten hetzelve te zien,<br />
willen wij er aan gelijk zijn, en zo de ondeugei.dfte<br />
mensch anders zijn konde dan hij werklijk<br />
is, hij zou begeeren een braaf man te wezen»<br />
Vergeef mij deze verrukking berrtinlijke vriend!<br />
gij weet , dat ik die aan u te danken heb, en<br />
het voegt de liefde u wcdertegeven, hetgeen<br />
ik door haar cntving. Ik wil u hier uwe eigene<br />
grondregelen niet voorhouden, maar alleen voor<br />
een oogenblik de toepasfmg daarvan maken, om<br />
te zien van wat nut zij voor u konnen zijn: want<br />
thands is het de tijd om uwe eigene lesfen te betrach-
T W E E GELIEVEN. 395<br />
trachten, en te toonen dat gij zelf beoefent, het<br />
geen gij zoo wel weet te zeggen. Al behoeft<br />
men juist geen CATO noch een REGULUS te zijn,<br />
ieder mensch moer nogthands zijn vaderland beminnen<br />
, braaf en manmoedig wezen , en zijn<br />
woord houden, zelfs ten koste van zijn leven.<br />
De ftille deugden zijn doorgaands des te verhevener<br />
, omdat zij niet naar de goedkeuring van<br />
anderen dingen, maar alleen naar het goed getuigenis<br />
van zichzelve, en het geweten des rechtvaardigen<br />
vergoed bij hem de loftuitingen eener geheele<br />
wereld. Gij gevoelt dus dat de grootheid<br />
van den mensch op alle ftanden toepaslijk is, eu<br />
dat niemand gelukkig kan zijn ten zij hij de<br />
achting van 'zichzelve hebbe; want, beftaat de<br />
waare genieting der ziel in de befchouwing van<br />
het fchoone, hoe kan dan de booswicht dit in<br />
een ander beminnen , of hij moet tevens noodwendig<br />
eenen af keer % gevoelen van zichzelve?<br />
Ik heb geene vrees, dat de zinnelijke en grove<br />
vermaken'u zullen bederven. Deze ftrikken zijn<br />
voor een gevoelig hart niet zeer gevaarlijk; hetzelve<br />
heeft kiefcher vermaken nodig. Maar ik<br />
vreeze voor de grondregelen en de lesfen der<br />
wereld; ik vreeze voor dat geducht vermogen,<br />
welk het algemeen en aanhoudend voorbeeld der<br />
ondeugd noodwendig op het hart heeft; ik vreeze<br />
voor dia listige drogredenen waarmede hetzelve<br />
zich weet te vernisfen; eindelijk, ik vreeze<br />
,
395 B R I E V E N V A N<br />
ze , dat uw eigen hart u in dit ftuk bedriegen<br />
zal, en u minder behoed/aam doen zijn omtrent<br />
de keus der middelen ter bekoming van een aanzien<br />
, het geen gij in ftaat zoudt zijn te verachten,<br />
bijaldien het niet den weg konde baanen<br />
tot onze echtvereeniging.<br />
Ik waarfchuwe u, mijn vriend ! voor deze<br />
gevaaren, en uwe wijsheid zal het overige<br />
doen ; want die te hebben voorzien, betekent<br />
reeds veel, om er zich voor te wachten. Ik zal<br />
er flechts ééne aanmerking bijvoegen, die, naar<br />
mijne gedachten , zoo wel de valfche redeneering<br />
der ondeugd , als de wufte dwalingen der onbezonnenheid<br />
volkomen wederlege, en welke genoegzaam<br />
moet zijn om een wijs man zijn gedrag<br />
ten goede te doen richten. Zij is deze: dat de<br />
bron des geluks geheel niet in het begeerde voorwerp<br />
Op zich zelve, of in het hart dat dit bezit, maar<br />
in de overeenftemming van deze beiden gelegen is,<br />
en dat , gelijk aan den éénen kant niet alle de<br />
voorwerpen onzer begeerte gefchikt zijn om ons<br />
gelukkig te maken, zoo ook aan de andere zijde<br />
niet alle gefteldlieden des harten berekend zijn om<br />
het geluk te genieten. Heeft de reinfte ziel tot<br />
haar eigen geluk niet genoeg aan zichzelve, nog<br />
veel zekerer is het ,• dat alle de geneugten der<br />
wereld r.iet in ftaat zijn het geluk van een<br />
bedorven hart te bewerken ; trouwends , aan<br />
beide zijden word er eene voorbereiding vef-<br />
eischt,
T W E E G E L I E V E N . 507,<br />
eischt , eene zekere overeenkomst, waaruit dat<br />
dierbaar gevoel ontftaat, hetgeen voor ieder gevoelig<br />
wezen zoo begeerlijk is, terwijl het altoos<br />
onbekend zal blijven aan den gewaanden wijzen ,<br />
die zich hecht aan een oogenbliklijk vermaak,<br />
omdat hij van een duurzaam geluk geen denkbeeld<br />
heeft. Wat baat het dus één van deze voordee-*<br />
len te verkrijgen ten koste van het ander? wat<br />
baat het uitwendig te gewinnen terwijl men<br />
inwendig nog meer verliest, en zich de middelen<br />
aanreichaffen om gelukkig te worden, terwijl men<br />
de konst van die te gebruiken , ontleert ? Is<br />
het dan nog niet beter, indien men één van bei»<br />
den kiezen moet, dat geen, welk het lot ons<br />
kan terug geven, opteofferen aan hetgeen men,<br />
éénmaal verloren zijnde , nimmer wederkrïjgt?<br />
Wie behoort dit grondiger te weten dan ik, die<br />
niet anders deed dan de geneugten mijnes levens<br />
vergiftigen, terwijl ik die meende te volmaaken?<br />
Laat dus die ondeugende lieden praten, die met<br />
hun geluk vertoning maken, maar hun- hart verbergen,<br />
en zijt verzekerd dat, zo er eenig voorbeeld<br />
van geluk op de wereld beftaat, hetzelve<br />
in den deugdzamen man te vinden is. Die gelukkige<br />
neiging tot al wat goed en braaf is, fchonk<br />
de Hemel aan u; geef dan enkel gehoor aan u we<br />
eigene begeerten, volg alleenlijk uwe natuurlijke<br />
neigingen; en denk vooral aan onze eerfte liefde.<br />
Zoo lang gij u die reine en aangename oogenblikken<br />
herinnert, is het niet mooglijk, dat gij zoudt<br />
op-
398 B R I E V E N V A N<br />
ophouden haar te beminnen, die ze u zoo dierbaar<br />
maakte; dat het zedelijk fchoon zijne bevalligheid<br />
voor uw hart verliezen zoude; noch dac<br />
gij ooit uwe JULIA zoudt willen verkrijgen door<br />
middelen, die uwer onwaardig zijn. Hoe zou men<br />
een goed genieten konnen, waarvan men den fmaak<br />
verloren had? Neen, om het voorwerp zijner liefde<br />
te konnen genieten, moet men hetzelfde hart behouden<br />
, dat haar bemind heeft.<br />
En zoo kome ik tot mijn tweede ftuk; want,<br />
gelijk gij ziet, mijn handwerk heb ik nog niet<br />
vergeten. Het is mooglijk, mijn' vriend! dat men<br />
zonder liefde de verhevene gevoelens eener fterke<br />
ziel bezitte; maar eene liefde gelijk de onze bezielt<br />
die en houdt haar ftaande, naar gelang dezelve<br />
blaakt; zoo dra verdooft zij niet, of de ziel<br />
valt in eene kwijning, en een hart dat éénmaal<br />
ontzenuwd is, deugt tot niets meer. Zeg mij<br />
eens, wat zouden wij zijn indien wij niet meer<br />
beminden ? Ach ! zou het niet verkieslijker zijn<br />
optehouden van te beftaan, dan aanwezig te zijn<br />
zonder iet te gevoelen , en zoudt gij befluiten<br />
konnen om op de wereld het niets beduidend<br />
leven van een alledaagsch mensch te leiden, na<br />
alle de verrukkingen gefmaakt te hebben, die in<br />
ftaat zijn de menschlijke ziel te bekooren? — Gij<br />
gaat in groote fteden uw verblijf houden, waar<br />
uwe uiterlijke gedaante en uwe jaaren, nog meer<br />
dan uwe verdienften, duizend valftrikken voor<br />
uwe
T W E E G E L I E V E N , .f»<br />
uwe trouw zullen fpannen. De verleidende Coquet*<br />
terie zal de taal der tederheid aannemen, en u behaagen<br />
zonder u te misleiden; gij zult naar geene<br />
liefde, maar naar de vermaaken ftreeven; gij zult<br />
die fmaaken zonder liefde, en ze daar van niet<br />
konnen onderkennen. Of gij ergends het hart van<br />
JULIA vinden zult, weet ik niet, maar ik tart u van<br />
ooit bij eenige andere vrouw weder te kónnen gevoelen,<br />
het geen gij bij haar gevoeld hebt. 1 Je kwijning<br />
van uwe ziel zal u het lot aankondigen, welk<br />
ik u heb voorfpeld; droefheid en verdriet zullen<br />
u overmeesteren te midden uwer nietige<br />
uitfpanningen. In weerwil van u zelve zal u<br />
de herinnering onzer eerfte liefde vervolgen.<br />
Mijn beeld, honderdmaal fchooner oan ik immer<br />
was, zal u onverhoeds komen verrasfchen.<br />
Oogenbliklijk zal het waas der walging alle uwe<br />
genoegens befmettcn, en duizend bittere kwellingen<br />
zullen in uw hart oprijzen. Ach! mijn<br />
tederbeminde, mijn lieve vriend! zo gij mij ooit<br />
vergeet Helaas! ik zal daardoor flechts het<br />
leven verliezen; maar gij, gij zult veracht en<br />
rampzalig leven, en ik zal bij mijn fterven<br />
maar al te zeer gewroken zijn.<br />
Vergeet dan nimmer die JULIA, die éénmaal<br />
de uwe was, en wier hart nooit voor een<br />
ander zijn zal. Meer kan ik u niet zeggen in<br />
dien af hanglijken ftaat, waarin de Hemel mij<br />
geplaatst heeft: maar, na u de getrouwheid te<br />
heb-
B R I E V E N V A N<br />
hebben aanbevolen, is het billijk u het éeilig<br />
onderpand, welk ik van de mijne geven kan, te<br />
laten behouden. Ik heb niet met mijne plichten,<br />
want dezen kent mijn verdoolde geest niet<br />
meer, maar met mijn hart geraadpleegd, als het<br />
lnatfte richtlhoer voor hem die niet meer in<br />
ftaat is om naar eenigen regel te handelen; en<br />
• zie hier de hoofdlbm van deszelfs infpraken. Ik zal<br />
u nooit mijne hand geven buiten de toeftemming<br />
van mijnen vader ; maar ik zal ook nooit een<br />
ander huuwen zonder uwe bewilliging. Hierop<br />
geef ik u mijn woord; dit zal mij heilig zijn,<br />
er gebeure wat er wil, en er ïs geen menfchelijk<br />
vermogen, dat mij hetzelve kan doen verbreken.<br />
Bekommer u niet over het geen er in<br />
uw afwezen met mij zoude konnen gebeuren.<br />
Ga, mijn beminde vriend! ga onder het geleide<br />
eener tedere liefde een lot opzoeken , waardig<br />
om bekroond te worden. Mijn levenslot is in<br />
uwe hand, in zoo ver het van mij afhing hetzelve<br />
in uwe hand te ftellen, en nimmer zal<br />
daarin verandering komen zonder uwe toeftemming.<br />
XII.
T W E E G E L I E V E N . 401<br />
XII. B R I E F .<br />
Aan JULIA.<br />
O Qualfiamma di -gloria, d'onore,<br />
Scorrer fento por tutte le vctie,<br />
Alma grande ! parlando con te! ( § )•<br />
TULIA! laat mij adem fchèppen. Gij doet mijn<br />
'bloed kooken; gij doet mij ontroeren en het hart<br />
kloppen. Uw brief brandt, even gelijk uw hart,<br />
van heilige liefde tot de deugd, en dien hemelfchen<br />
gloed Hort gij in het mijne over. Maar<br />
waarom zoo veele vermaningen, waar flechts<br />
bevélen behoorden te ftaan? Geloof vrij, indien<br />
ik mij zoo verre vergeten mocht , dat ik beweegredenen<br />
nodig had om wel te handelen,<br />
het °zou ten minfte niet van uwen kant zijn ; uw<br />
wil alleen is mij genoeg. Weet gij niet, dat ik<br />
altoos zijn zal hetgeen gij verlangt , en dat<br />
ik eerder het kwaad zelve doen zoude , dan u<br />
ongehoorzaam worden? Ja, het Capitool<br />
zelfs zou ik in brand geftoken hebben,<br />
indien gij het mij bevólen hadt, omdat ik u<br />
meer<br />
(5) Dat is: O! welk eenen gloed van eer en roem<br />
tcvod ik door alle mijne aderen Jiroomen , edele zin !<br />
\erwijl ik tot u fprekc!<br />
I. D E EL. Cc<br />
Aant. des v E R T.
4oa BRIEVEN VAN TWEE GELIEVEN.<br />
mèer dan alles bemin; en weet gij 'wel, waarom<br />
ik u zoo beminne ? Ach! onvergelijklijk<br />
meisje! het is om dat gij niets Amt willen dan<br />
het geen eerlijk is, en om dat uwe liefde tot de<br />
deugd die, welke ik voor uwe bekoorlijkheden<br />
hebbe, nog onwederftaanbarer maakt.<br />
':* ••• ' * • 1<br />
-O"'. •> • VV<br />
Ik vertrek dan , aangemoedigd door de verbindtenis<br />
die gij hebt aangegaan, en waarvan gij de<br />
omfchrijving wel hadt konnen achterlaten; want<br />
te beloven van zonder mijne bewilliging aan niemand<br />
te zullen huuwen, is dit niet even zoo goed<br />
als te beloven , dat gij alleenlijk de mijne zult<br />
zijn ? Wat mij betreft, ik zeg het u maar rond uit,<br />
en ik geer u heden daarop mijn woord als eerlijk<br />
man, dat nimmer zal verbroken worden:<br />
welk lot het fortuin mij in dien kring, waarin<br />
ik mij u ten gevalle ga bevlijtigen , befchoren<br />
hebbe, is mij onbekend; maar nooit zullen<br />
de banden der liefde noch des huuwlijks mij<br />
met eene andere vrouw vercenigen dan met<br />
JULIA O'ETANGE; ik leef niet, ik heb geen<br />
aanwezen dan alleen voor haar, en ik zal of<br />
als haar gemaal, of als vrijman fterven. Vaarwel!<br />
de tijd roept mij, en ik ga oogenbliklijk<br />
op de reis.<br />
Einde van het eerfte Deel,