05.09.2013 Views

Untitled

Untitled

Untitled

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

01 1047 8385 UB AMSTERDAM


D E<br />

N I E U W E<br />

H E L O I S E.


J U L I A<br />

• O F D E<br />

N I EU WE H E L O I S E.<br />

IN B R I E V E N<br />

V A N<br />

T W E E G E L I E V E N ,<br />

WOONACHTIG IN EENE KLEKNE STAD<br />

AAN DEN VOET DER ALPEN.<br />

NAAR. H E T F R A N S C H VAN<br />

J. J. R O U S S E A U ,<br />

MET FLAATEN.<br />

E E R S T E D E E L .<br />

TE A M S T E R D A M , BIJ<br />

JO HANNES AL L ART.<br />

MD C C X C VII.


VOORBERICHT.<br />

33e HELOÏSE van den groeten ROUSSEAO<br />

is al ce bekend , Europa heefc dit boek te<br />

veel gelezen en bewonderd, om nog deszelfs<br />

lofrede te maken. — Het zoude de fchini<br />

van JEAN JACQUES voorzeker ontheiligd zijn,<br />

zijnen gevestigden roem te willen onderdeuren<br />

door eene opfomming van alle de bijzon«<br />

dere en eenige fchoonheden van dezen Roman.<br />

Dit alleen zal ik mij daaromtrent veroorloven<br />

te zeggen , dat ik als Vertaler voor de<br />

moeite,die het in heeft ROUSSEAU te gevoelen<br />

en hem in eene andere taal te doen fpreken,<br />

mij dubbel beloond heb gevonden door het<br />

edel vermaak, van mij met zco veele kiefche<br />

en verhevene gevoelens, in eenen zoo oft*<br />

navolgbaren, wegflependen ftijl voorgedragen<br />

, eenen geruimen tijd te mogen bezig<br />

houden. — Ik doe aan mijnen Schrijver die<br />

* 3 hui-


vi V O O R B E R I C H T .<br />

hulde , dac ik aan het einde van dit Eerfle<br />

Deel uitroepe, gelijk ik meermalen onder het<br />

vertalen onwillig deed : Er is maar ééne.<br />

Zon — en maar één JEANJACQUES!<br />

Wat de HELOÏSE zelve betreft; daar­<br />

omtrent zal ik liefst ROUSSEAU zelf laten<br />

fpreken, en ten dien einde zijne korte voor­<br />

rede voor dit werk hier inlasfchen.<br />

„ Groote Steden — zegt hij, hebben<br />

Schouwfpelen, en verbasterde volken heb­<br />

ben Romans nodig. Ik heb de zeden van<br />

mijnen tijd gezien , en deze brieven in het<br />

licht gegeven. Waarom leefde ik niet in<br />

eene eeuw, waarin ik die op het vuur zoude<br />

hebben moeten werpen?"<br />

Offchoon ik mij op den tijtel enkel<br />

Uitgever noeme , heb ik zelf aan dit boek<br />

gewerkt, en ik ontveinze zulks niet. Of ik<br />

het geheel gemaakt hebbe, en of de gant-<br />

fche briefwisfeling een verdichtfel zij? wat<br />

gaat dit u aan, lieden van de wereld? het<br />

is. toch zeker eene verdichting ten uwen<br />

opzichte."<br />

„ Elk


V O O R B E R I C H T . vu<br />

„ Elk eerlijk man behoort zich als fchrijver<br />

te noemen van de boeken die hij uitgeeft.<br />

Ik plaats daarom mijnen naam aan het hoofd<br />

dezer verzameling van Brieven, niet om mij<br />

dezelve aantematigen , maar om er verandwoordlij<br />

k voor te zijn. Is er eenig kwaad<br />

in, dat men het aan mij wijte; bevat het iet<br />

goeds , ik wil er geenen roem op dragen.<br />

Deugt het boek niet, des te meer ben ik<br />

verplicht daarvoor uittekomen; ik begeer<br />

niet vcor beter gehouden te worden , dan<br />

ik wezenlijk ben."<br />

„ Wat de waarheid der gevallen betieft,<br />

verklaar ik, dat ik, fchoon meermalen in het<br />

vaderland onzer Gelieven geweest zijnde, er<br />

nimmer, noch van den Baron D'ETANGE,<br />

noch van zijne dochter, noch van den I ïeer<br />

D'ORBE, noch van Mïjlord EDUAUD BOM-<br />

STON, noch van den Heer DE WOUIAR,<br />

heb hooren fpreken. Ook moet ik berichten,<br />

dat de aanduiding van plaatfen hier en daar<br />

aanmcrklijk verdraaid is , het zij om den<br />

lezer des te beter te misleiden, het zij uit<br />

hoofde van de bckrompene kennis des fchrijvers<br />

daaromtrent. Zie daar al wat ik zeggen<br />

* x kan.


vs ii V O O R B E R I C H T .<br />

kan. Elk een denke er over, gelijk hij<br />

wil."<br />

,, Dit boek is niet gemaakt om in de we­<br />

reld te worden rondgedragen, het fchikt zich<br />

voor zeer weinige lezers. De ft ijl er van zal<br />

lieden van fmaak ftuiten, de ilof zal opzien<br />

verwekken bij hen die van eene ftroeve denk­<br />

wijze zijn, en alle de gevoelens zullen buiten<br />

de natuur wezen voor hun die aan geene<br />

menschlijke deugd geloven. Het moet aan<br />

dv; zoogenaamde Godsdienftigen, aan lieden<br />

van losfe zeden, en aan de wijsgeeren even<br />

zeer mishagen: het moet galante vrouwen<br />

beledigen, en eerbare vrouwen ergeren. Wien<br />

zal het dus bevallen ? Misfchien niemand dan<br />

mij alleen : zeker althands zal het niemand<br />

ten halve voldoen."<br />

„ Al wie zich verledigen wil om deze<br />

brieven te lezen , moet zich met geduld<br />

wapenen omtrent de taalfouten, den zwel­<br />

lenden en gemeenen ftijl,en de ingewikkelde<br />

uitdrukking van gewoone denkbeelden ; hij<br />

moet zich vooraf herinneren, dat zij, die<br />

deze


V O O R B E R I C H T .<br />

deze brieven wisfelden, geene Franfchen,<br />

geene fraaië vernuften, geene gelieven, geene<br />

wijsgeeren zijn ; maar landbewooners , bui­<br />

tenlanders, lieden van eene afgezonderde<br />

levenswijze, die nog jong, genoegzaam nog<br />

kinders zijn , en die in hunne romanesquc<br />

verbeelding hunne welmeenende harsfen-<br />

fchimmen voor wijsbegeerte houden."<br />

,, Waarom zou ik fchroomen mijne ge­<br />

dachten te zeggen? Dit boek , in zijnen<br />

plompen ftijl gefchreven, is voor de vrouwen<br />

meer gefchikt, dan wijsgeerige boeken. Het<br />

kan zelfs nuttig zijn vóórhaar, die te ïrid-<br />

den van een losbandig leven eenige zucht<br />

voor de eerbaarheid behouden hebben. Met<br />

de meisjens is het anders gelegen. Nooit<br />

las een volmaakt zedig meisje Romans, cn<br />

voor dezen heb ik het opfchrift zoo duidüjk<br />

gefteld, dat men het boek opflaande terftond<br />

weten kon, wat men er van te denken hebbe.<br />

Zij die, in weerwil van den tijtel, ééne<br />

bladzijde er van lezen durft, is een ramp­<br />

zalig meisje; maar dat zij haren val niet aan<br />

dit boek wijte, het kwaad had zich reeds te<br />

vooren bij haar gevestigd. Heeft zij éénmaal<br />

* 5<br />

b e<br />

"


x V O O R B E R I C H T .<br />

begonnen, dan leze zij vrij tot het einde toe<br />

voord : zij heeft er niets meer bij te ver«<br />

liezen."<br />

„ Dat een man van fteile begrippen,<br />

deze verzameling doorloopcndc, zich ergere<br />

aan de esrfle afdeelingen , het boek geem-<br />

lijk wegwerpe, en zich tegen deszelfs uit­<br />

gever beige; ik zal mij niet beklagen over<br />

zijne onbillijkheid; in zijne plaats gefield,<br />

zou ik misfchien hetzelfde gedaan hebben.<br />

Zo er een of ander zijn mocht, die, na het<br />

geheele werk te hebben doorgelezen , mij<br />

durfde veroordeelen, wijl ik hetzelve in het<br />

licht gaf; hij zegge dit, aan de geheele we­<br />

reld, zo hij het verkiest, maar hij kome het<br />

mij niet zeggen: ik gevoel dat ik dien man,<br />

zoo lang ik leeve, niet zoude konnen hoog<br />

achten !" ——<br />

Dus ver ROUSSEAU. Wat mijne vertaling<br />

betreft :in de plaats van deszelfs verdienstlijk-<br />

heid te roemen, zal ik liever verfchooning<br />

vragen voor eenige kleene, hier en daar in<br />

weerwil van mij zelf overgeblevene, verlam­<br />

mingenvan den ooripronglijken llijl, die door­<br />

gaands


V O O R B E R I C H T . xi<br />

gaands in alle overzettingen, vooral uit het<br />

Fransch,en allerbijzonderst in de werken van<br />

den onvergelijklij ken R o U s S E A U , niet te ver­<br />

mijden zijn, ten zij men zijnen Aucïeur flechts<br />

vrijelijk en van verre navolge. — Deze waar­<br />

de echter durf ik aan mijnen zwakken arbeid<br />

toeichrijven, dat de meening van den Schrij­<br />

ver getrouw uitgedrukt,en de ftijl doorgaands<br />

Nederduitsch is, althands dat de grove Gal'<br />

licismes, in gewoone vertalingen maar al te<br />

gemeenzaam , zorgvuldig vermijd zijn ge­<br />

worden. — Hier en daar is eene korre op­<br />

helderende aantekening geplaatst, en bij<br />

die gelegenheid, door onoplettendheid, op<br />

bladz. ia8. de rots van Léucate in het voo-<br />

rig Languedoc genomen voor die van Leu-<br />

cadie, in Griekenland, berucht wegens de<br />

nederftorting van Sappho uit wanhoop over<br />

haren geliefden Phaön, welke laatile ROUS­<br />

SEAU gewisfeiijk bedoelde.<br />

Ik heb niets meer hierbij te voegen, dan<br />

den hartlijken wensch, da; ROUSSEAU's<br />

HELOÏSE dcor zijne Nederlandfche lezercn<br />

wel verflaan, recht gewaardeerd, cn tot die<br />

edele


XII V O O R B E R I C H T .<br />

edele bedoelingen, welke des fchrijvers pen<br />

beltuurden, benuttigd worde!<br />

Het tweede Deel zal zoo fpoedig mooglijk<br />

volgen, zullende 't geheele werk vier Deelen<br />

van dezelfde grootte als ;dit beflaan.<br />

DE VERTALER.<br />

BRIE-


B R I E V É Ë<br />

VAN TWEE<br />

G E L I E V E N 3<br />

WOONACHTIG IN EÈNE KLEENE STAD<br />

AAN DEN VOET DER. ALPEN.<br />

, 1 , , , 1 1 . 1 • i i . t mm*<br />

EERSTE AFDEELING.<br />

*<br />

I. B R I E F *<br />

/lan JÜLIA.<br />

,<br />

Ik moet mij van U verwijderen, M.'jufTer'! dié<br />

gevoel ik; reeds veel eerder had ik dit moéten<br />

doen, of liever, ik had u nooit moeten<br />

zien. Wat nu gedaan? hoe mij te gedragen? Gij<br />

hebt mij uwe vriendfehap toegezegd, zie mijne<br />

verlegenheid, en geef mij raad.<br />

Gij weet, ik ben iri uw huis niét gekomen<br />

dan op het aanzoek van Mevrouw uwe Moeder.'<br />

Jw DEEL, A


* B R I E V E N V A N<br />

Bewust, dat ik eenige aangename kundigheden<br />

mij had eigen gemaakt, geloofde zij, dat die,<br />

in eene plaats waar het aan meesters mangelt, van<br />

eenig nut konden _zijn aan de opvoeding eener<br />

dochter, die zij aanbidt. 11c van mijnen kant,<br />

trots van iets bijtedragen ter verfiering van eene<br />

zoo natuurlijk fchoone ziel, ik heb mij met die<br />

gevaarlijke zorg durven belasten, zonder het gevaar<br />

er van te voorzien, althands zonder daarvoor<br />

te duchten. Ik zal u niet zeggen, dat ik mijne<br />

licKtvaardigheid reeds aanvanglijk boete; nooit<br />

hoop ik mij zelf in zoo verre te vergeten, dan<br />

ik u iet voordragen zou, het geen u niet voege<br />

aan te hooren, -en te kort doen aan het ontzag<br />

, dat ik uwer deugd meer nog dan aan uwe<br />

geboorte en bevalligheden fchuldig ben. Zo<br />

ik lijde, heb ik ten minde den troost van alleen<br />

te lijden, en ik zou geen geluk begeeren ten<br />

koste van het uwe.<br />

Ondertusfchen zie ik u dagelijks, en ik ontwaare,<br />

dat gij zonder het te merken fchuldelooa<br />

rampen verzwaart, waarmede gij geen medelijden<br />

kunt oenenen , en die u onbekend moeten<br />

zijn. Ik weet, wel is waar, welk een gedrag<br />

in dit geval de voorzichtigheid bij mangel van<br />

alle hoop voorfchiïjve, en zeker zou ik getracht<br />

hebben dat te volgen, indien ik ten dezen<br />

opzichte de voorzichtigheid met de wellevendheid<br />

verzoenen ken; dan hoe kan ik mij<br />

wel»


T w E È G E L I E V E N . I<br />

Welvoeglijk verwijderen uit een huis, waartoe de<br />

eigenares zelve mij toegang heefc gegeven^<br />

waarin zij mij met goedheden overlaadt, en aanmerkt<br />

als Van eenig nut omtrent het geen haaf<br />

dierbaarst in de Wereld is? Hee kan ik dió<br />

tederhartige moeder berooven van het vermaak<br />

om eenmaal haren echtgenoot te verrasfehefl<br />

door uwe vorderingen in wetenfehappen, welke<br />

zij ten dien einde opzetlijk voor hem ver*<br />

bergt? Moet ik onbeleefdelijk vertrekken zonder<br />

haar iets te zeggen? moet ik haar de reden<br />

van mijne verwijdering verklaren , en zal die*<br />

zelfde belijdenis niet beledigende voor haar zijn,<br />

als herkomfüg van een man , wiens geboorta<br />

noch fortuin hem nimmer konnert veroorloven<br />

tiaar uwe hand te dingen?<br />

Eén middel zie ik flechts, MejurTer! om mij<br />

Uit deze moeilijkheid te redden, en dit is, dat<br />

dezelfde hand, die mij daarin bracht, er mij<br />

tevens uit helpe; dat ik zoo wel mijne feut<br />

als mijnen misflag aan u verfchuldigd zij, en dat<br />

gij mij, ten minden uit medelijden met mij,<br />

uw bijzijn ontzeggen wilt. Toon mijnert brief<br />

aan uwe Oudereu, doe mij uw huis verbieden,,<br />

ban mij weg, zoo als het u behaagt ; ik kart<br />

alles van u doorftain, maar u uit eigen bewa*<br />

ging verlaten kan ik niets<br />

Gij — mij verbannen! ik — u veriaten'! « t «


4 B R I E V E N ' T A S<br />

en waarom toch? waarom is het dan eenernis»<br />

daad, voor verdienden gevoelig te zijn, en te<br />

beminnen het geen men vereeren moet? neen,<br />

fchoone JULIA! uwe bekoorlijkheden hadden<br />

mijne oogen verrukt, maar nimmer zouden zij<br />

mijn hart vervoerd hebben, indien niet eene<br />

veel vermogender'bekoorlijkheid ze bezielde.<br />

Het is die aandoenlijke vereeniging eener zoo<br />

levendige gevoeligheid met bedendige minzaamheid,<br />

het is dat teder medelijden met de" v<br />

rampen<br />

van anderen, het is dat juist verdand, die<br />

kiefche fmaak, welke hunne zuiverheid van die<br />

der ziel ontleenen, het zijn, kortom, veel meer<br />

de fchoonheden uwer gevoelens dan die der<br />

leeft, welke ik in u aanbidde. Het zij zoo,<br />

dat men zich u nog fchooner konne voordellen,<br />

maar beminlijker, en meer het hart van een braaf<br />

man waardig, neen, JULIA! dit is niet mooglijk.<br />

Zomtijds durf ik mij vleijen , dat de Hemel<br />

eene geheime overeenkomst gelegd heeft in onze<br />

genegenheden, even gelijk in onzen fmaak en in<br />

onze jaaren. Nog zoo jong, is er niets dat de<br />

neigingen der natuur in ons doet ontaarten , alle<br />

onze ger.egenheden fchijnen een zweem naar elkander<br />

te hebben. Eer wij nog bezet zijn met<br />

de éénvormige vooroordeelen der wereld, hebben<br />

wij reeds eene gelijke wijze van gevoelen<br />

en van befchouwen , en waarom zou ik dezelfde<br />

overeendemming in onze harten mij niet mogen


T W E E G E L I E V E N . 5<br />

gen voordellen , die ik in onze denkbeelden befpeur?<br />

Nu en dan ontmoeten zich onze oo/en;<br />

op het zelfde oogenblik ontlnappen ons eenige<br />

zuchten . . . etlijke deelswijze tranen . . . ö<br />

JUJLIA ! zo eens deze overeenkomst hooger<br />

oorfprong had ... zo eens de Hemel ons bedemd<br />

had al het menschlijk geweld .. .1<br />

ach ! vergeef mij ! ik dwaal: ik durf mijne<br />

wenfehen in de plaats der hoope te dellen , en<br />

de hevigheid mijner begeerten zet aan derzeiver<br />

voorwerp eene mooglijkheid bij, die er aan ontbreekt.<br />

Ziddercnd zie ik welk eene kwelling zich<br />

mijn hart berokkene. Ik zoek mijn ongeluk<br />

niet te koesteren, ik zou het zelfs verfoeijen,<br />

zo dir mooglijk ware. Oordeel of mijne gevoelens<br />

zuiver zijn, uit de natuur der gunste,<br />

die ik van u heb afgefmeekt. Demp , zo heq<br />

wezen kan, de bron van een vergif, dat mij<br />

voedzel tevens en den dood verfchaft. Ik wil<br />

flechts genezen zijn of derven, en ik fmeek om<br />

wwe gedrengheid, gelijk een minnaar om uwe<br />

gunsten bidden zou.<br />

Ja, van mijnen kant, beloof ik, zweer ik ualle<br />

mijne krachten te zullen beproeven , om mijne<br />

rede te herdellen, of de beroerenis, die ik in<br />

mij gevoel, in hetbinnende mijner ziel te verbergen;<br />

maar ik bid u, ontnek mij die lieve zachte<br />

A 3 00«


6 B R I E V E N V A N<br />

pogen, die mij den dood aandoen; onttrek aan<br />

m'jn gezicht uwe gelaatstrekken , uw voorkomen,<br />

uwe armen , uwe handen, uwe blonde<br />

hairlokken , uwe gebaaren ; houd die bekoorlijke<br />

Item in, die men niet zonder gevoelige<br />

beweging hooren kans zijt, helaas! zijt een ander<br />

dan gij zijt, op dat mijn hart tot zich zelf<br />

konne komen.<br />

Zal ik het u rond-uit zeggen? Bij die uitfpanningen<br />

welke de vermaaklijkheid van den<br />

avondllond verwekt, geeft gij u over met ieder<br />

een aan kwellende gemeenzaamheden, Gij<br />

zijt niet omzichtiger ten mijnen opzichte dan<br />

ten aanzien van anderen. Gister nog, haperde<br />

er weinig aan of gij hadt mij bij het verbeuren<br />

van pand een kus laten nemen; gij boodt<br />

flechts fluauwen tegenftand. Gelukkig dat ik<br />

zorg droeg om niet ftout door te tasten, mijne<br />

toenemende onthutfing deed mij gewaar worden ,<br />

dat ik mij zelf' zou ongelukkig maken , en ik<br />

wedcrhicld mij. Ach ! indien ik naar mijpen<br />

wensch dien kus had mogen fmaken, zij<br />

zou de laatfte zucht mijnes levens geweest,<br />

en ik de gelukkigftc der menfehen geftorven<br />

?ijn.<br />

Ik bid u, laat ons deze uïrfpanningen verdijden<br />

, waar van de gevolgen noodlottig konen<br />

Neen, ca,ar is er niet. ééne die zonder


T W E E G E L I E V E N . 7<br />

der gevaar tij, zelfs niet de kinderachtigste van<br />

alle. Ik beef altoos van daarbij uwe hand aanteraken<br />

, en ik weet niet hoe het bij komt dat<br />

ik dezelve altijd ontmoete. Naaawlijks rust zij<br />

op de mijne , of eene koude rilling overvalt<br />

mij; het fpel veroorzaakt mij de koorts of liever<br />

eene ijlhoofdigheid; ik zie, ik gevoel niets<br />

meer, en wat zal ik, in dat oogenblik van<br />

verftrooijing, zeggen, doen , waar mij verbergen,<br />

hoe inftaan voor mij zelve?<br />

Eene andere ongelegenheid doet zich op bij<br />

het houden onzer lesfen. Zoo dra ik u ee»<br />

oogenblik zie zonder uwe Moeder of uwe Nicht,<br />

verandert gij eensflags van houding; gij neemt<br />

een voorkomen aan zoo ernlTig, zoo koel, zoo<br />

ijskoud, dat de eerbied en de vrees van u te mishagen<br />

mij de tegenwoordigheid van geest en<br />

het gezond oordeel doen verliezen, en ik heb<br />

moeite van al bevende eenige woorden te Hameien<br />

van eene les, die gij naauwlijks met alle<br />

uwe fchranderheid kunt nagaan. Op deze<br />

wijze loept uwe aangenomene onbeftendigheid<br />

te gelijk tot onzer beider nadeel uit; gij<br />

maakt mij bedroefd, en oefent u zelve niet,<br />

zonder dat ik bezefren kan, welke reden er zij<br />

voor iemand die zoo veel verftand bezit, om in<br />

hare ge'aartheid dermate te veranderen. Ik durf<br />

het u afvragen, hoe is het mooglijk , dat gij zoo<br />

4artel zijt in het openbaar, en zoo ftatig als<br />

A 4<br />

v<br />

' 'n


I B R I E V E N V A N<br />

Wi) met ons beiden zijn? Ik meende, dat juist<br />

het tegendeel moest plaats hebben, en dat men<br />

zijne houding regelen moest, naar gelang van<br />

den kring van menfchen waarin men zich bevindt,<br />

In de plaats hiervan zie ik u, aan mijnen<br />

kant altoos met dezelfde verlegenheid, afzonderlijk<br />

op een ftatelijken toon, en op een<br />

gemeenzamen voet bij ieder een. Het behage<br />

u meer gelijk aan u zelve te wezen, misfchien<br />

zal ik dan minder lijden.<br />

Indien het medelijden, aan welgevormde zielen<br />

.natuurlijk eigen, u kan vertederen jegens het lijden<br />

van eenen ongelukkigen-, voor wien gij eenige<br />

achting hebt doen blijken, dan zult gij door<br />

eenige geringe veranderingen in uw gedrag zijnen<br />

toeitand minder verdrietlijk maken, en hij zal<br />

mee meer gelatenheid zijn .fiijzwijgen en zijne<br />

rampen verduwen; indien zijn omzichtig gedrag<br />

en zijn toeftand u niet treffen, en gij u<br />

bedienen Wilt van uw recht om hem rampzalig<br />

te maken , gij kunt het doen , zonder<br />

dit hij er zich over beklagen zal: - nog liever<br />

wil hij ongelukkig worden door uw bevel, dan<br />

door eene Gnhcicheidene vervoering, die hem<br />

in uw oog fchuldig zoude maken. Kortom, hoe<br />

gij pok over mijn lot befast, ik zal,mij ten minfi'-a<br />

niet te verwijten hebben, da: ik eene vermetele<br />

hoop heb gekoesterd, en als gij dezen<br />

hlïef gelezen hebt, hebt gij alles gedaan, wat


T W E E G E L I E V E N . 9<br />

ik van u zou durven vergen, dan zelfs, wanneer<br />

ik geene weigering te vrezen had.<br />

II. B R I E F .<br />

Aan JULIA,<br />

Hoe zeer, MejufFer! heb ik mij in mijnen eer-,<br />

ften brief vergist! In plaats van mijne rampen<br />

te verlichten, heb ik ze enkel verzwaard door<br />

mij aan uwe ongenade bloot te ftellen , en nu<br />

gevoel ik, dat u te mishagen de grootfte van<br />

die allen is. Uwe ftilzwijgendheid, uwe koele<br />

en ftrakke houding voorfpellen mij maar al te<br />

zeer mijn ongeluk. Indien gij voor een gedeelte<br />

mijne iineekbede verhoord hebt, het is Hechts<br />

ora mij Gaar door des te beter te fkaffeh,<br />

E pol cVamor di me vi fece accorta<br />

Fur i biondi Cupelli allor vslati,'<br />

E Pamorofo fguardo in fe raccolto (i).<br />

Gij fnijdt in het openbaar die onfchuldigë gemeenzaamheid<br />

af, waarover ik de dwaasheid had<br />

mij<br />

Cl) Dst is: Na dat gif mijne lief Je bemerkt badt,<br />

heelekte gij de pchoonbeid uzver blonde bairen mei<br />

(enen fiuiet, en uwen verliefden blik •atderhiild £.y.<br />

Aant. de* V U T .<br />

A 5


to B R I E V E N T A N<br />

mij te beklagen, maar gij zijt daarom in het afzonderlijke<br />

niet minder (troef, en uwe voorbedachte<br />

ftrengheid vertoont zich even zoo<br />

wel in uwe beleefdheden, als in uwe weigeringen.<br />

Waarom kunt gij dan niet bezeffen, hoe folterend<br />

deze koelheid voor mij zij! ach ! gij zoudt mijne<br />

Hraf te zwaar vinden. Met welk een vuur zon<br />

ik niet wenfchen de zaak op zijnen voorigen<br />

voet te herftellen, en te bewerken, dat gij dien<br />

noodlottigen brief nimmer gelezen hadt. Neen,<br />

uit vrees van u andermaal te beledigen, zou ik<br />

u dezen niet fchrijven, had ik den eerften niet<br />

gefchreeven , en ik wil mijnen misdag niet<br />

herhalen , maar vei beteren. Moet ik ter uwer<br />

bevrediging zeggen dat ik mij zelf bedrogen<br />

heb? Moet ik betuigen dat ik geene liefde<br />

voor u gevoelde ? .... ik... ik zou dien verfoeilijken<br />

meineed uitfpreken! Is de verachtlijke<br />

logen dat hart waardig waarover gij hecrscht?<br />

ach ! dat ik ongelukkig zij, indien ik het zijn<br />

moet; nimmer zal ik noch logenaar noch laagzielig<br />

worden, omdat ik onbedachtzaam ben geweest<br />

, en de misdaad, die mijn hart begaan<br />

heeft, kan mijne pen niet miskennen.<br />

Ik gevoel bij voorraad al het gewicht van<br />

uwe verontwaardiging, en ik verwacht er de<br />

uiterfte gevolgen van, als eene gunst welke gij<br />

mij


T W E E G E L I E V E N . 11<br />

mij in de plaats van alle andere guniten fchuldig<br />

zijt; want het vuur dat mij verteert verdient wel<br />

ftraf, maar geene verachting. Ai! laat mij niet<br />

over aan mij zeiven; gewaardig u ten minilen<br />

om over mijn lot te 'befchikken; zeg wat uw<br />

wil zij. Wat gij mij ook zoudt mogen voorfchrijven,<br />

ik zal zeker gehoorzamen. Legt gij<br />

mij een eeuwig ftilzwijgcn op ? ik zal mij zelf<br />

weten te dwingen om het te bewaren. Verbant<br />

gij mij uit uwe tegenwoordigheid ? ik zweer dat<br />

gij mij niet meer zien zult, Beveelt gij mij te<br />

fterven? 6! dit zal mij niet het moeilijkst vallen.<br />

Er is geen bevel, dat ik niet ondcrfchrijven<br />

wil, behalven dat van u niet langer te beminnen<br />

; en zelfs hieromtrent zou ik gehoorzamen,<br />

zo het mij mooglijk was.<br />

Honderdmalen op een dag ben ik in de ver»<br />

boeking om mij aan uwe voeten te werpen,<br />

die met mijne tranen te befproeicn, en daar<br />

den dood of vergiffenis te verwerven. Altoos<br />

flremt eene doodlijke ontrocrenis mijnen moed,<br />

mijne knieën fchudden en durven zich riet buigen<br />

; het woord fterft op mijne lippen, en mijne<br />

ziel bezit geene de minfte ftoutmoedigheid<br />

tegen den fchroom van u te beledigen.<br />

Is er ter wereld een toeftand ijslijker dan de<br />

mijne? Mijn hart voelt al te wel hoe fchuldig<br />

het is, en het kan echter niet ophouden zulks<br />

te


52 B R I E V E N V A N<br />

te wezen. De misdaad en de wroeging beroeren<br />

her gel ijkerhand , en zonder te weten,<br />

wat mijn lot zijn zai, dobber ik in eene duldeloze<br />

onzekerheid, tusfchen de hoop op genade,<br />

en de vrees voor ftraf.<br />

Dan neen, ik hoop niets, ik heb geen rechi,<br />

om iets te hoopcn. De eenige gunst die ik<br />

van u verwacht, is mijne ftraf te verhaasten.<br />

Voldoe aan eene rechtvaardige wraak. Ben ik<br />

m'et ongelukkig genoeg, daar ik mij genoodzaakt<br />

zie, u zelve daarom te verzoeken? Straf mij,<br />

dit moe: gij doen; maar indien gij niet onbarmhartig<br />

zijt, leg dan die koele en misnoegde<br />

houding af; die'mij tot wanhoop brengt; wanneer<br />

men eeneu misdadigen ter dood verzendt,<br />

toont men hem geene gramfohap meer.<br />

III. B R I E F ,<br />

4an JULIA.<br />

Word niet ongeduldig, MejufFer! dit is de<br />

laatftc maal, dat ik u lastig vallen zal.<br />

Hoe ver was ik af, bij den aanvang mijner<br />

liefde voor u, van alle de fmaften te voorzien,<br />

welke ik mij zelf bereidde! in het eerst gevoelde<br />

ik geene andere dan die van eene lief*<br />

de


T W E E G~E L I E V Ë N. Ijf<br />

de zonder hoop, welke de rede door lengte<br />

van tijd overwinnen kan ; vervolgends ontwaarde<br />

ik eene veel grotere frnart, het verdriet<br />

naamlijk van u te mishasen ; en thands ondervind<br />

ik de bitterde van alle , door het gevoel<br />

uwer eigene kwellingen, ö JÜLIA ! ik zie het<br />

met innige droefheid , mijne klachten liooren<br />

uwe rust. Gij bewaart een onoverwinlijk z-vijgen<br />

; maar alles ontdekt aan mijn naauwlettend<br />

hart uwe geheime gemoedsbewegingen. Uwe<br />

oogen daan treurig, mijmerend, op de aarde gevestigd;<br />

eenige verdwaalde blikken worden op mij<br />

geflagen; uw levendig blos verwelkt; eene onge«<br />

woone bleekheid ligt op uwe wangen; de vrolijkheid<br />

verlaat u; eene doodlijke droefgeestigheid<br />

overmeestert u, en niets dan eene onveranderlijke<br />

zachtheid van ziel bewaart u voor eenigermate<br />

geemiijk te worden.<br />

Het zij dan uit gevoeligheid, of uit verontwaardiging,<br />

of uit medelijden 'met mijne lijdens,<br />

ik zie, dat gij er door aangedaan zijt; ik ben bevreesd<br />

van de uwe te vermeerderen, cn die vreeê<br />

kwelt mij veel meer, dan de hoop, die er uit<br />

ontdaan moest, mij dreelen kan; want, of ik<br />

bedrieg mij zelf, of uw geluk is mij veel dierbarer<br />

dan mijn eigen.<br />

Wanneer ik intusfehen weder tot mij zelve<br />

kome, begin ik te bemerken, hoe verkeerd ik<br />

over


24 B R I E V E N V A H<br />

over mijn eigen hart geoordeeld had, en ik zié.<br />

al te laat, dat het geen ik in den beginne had<br />

aangezien als eene voorbijgaande bedwelming,<br />

indedaad het lot mijnes levens beflisfen zal.<br />

De toeneming nwer droefheid heeft mij die van<br />

mijn ongeluk doen kennen. Nimmer, neen nimmer<br />

zoude de gloed uwer oogen , het blo*<br />

zende van uwe couleur, de bevalligheid van uw<br />

vernuft, al het bekoorlijke uwer oude vrolijkheid,<br />

zulk eene uitwerking gedaan hebben, als<br />

uwe neêrflachtigheid alleen. Zijt verzekerd,<br />

Godlijke JULIA! indien gij zien kondt, welk<br />

eene verwoesting deze acht dagen kwijnens in<br />

mijne ziel hebben aangericht, gij zelve zoudt<br />

bitter treuren over de rampen die gij mij be*<br />

rokkent. Zij zijn van nu af aan ongeneeslijk,<br />

en ik gevoel met wanhoop, dat het vuur, welk<br />

mij verteert, niet zal worden uitgedoofd dan in<br />

het graf.<br />

Dan dit zij zoo; hij, die niet gelukkig kan<br />

worden , kan het ten minde verdienen te wezen<br />

, en ik zal weten u te noodsaken van eenen<br />

man te achten, wien gij met geen het minde<br />

andwoord verwaardigd hebt. Ik ben jong, en<br />

kan éénmaal die onderfcheiding verdienen, welke<br />

ik thands niet waardig ben. Inmiddels moet<br />

ik u de rust hergeven, die ik voor altoos verloren<br />

heb, en welke ik u hier, in weerwil van<br />

mij zeiven, ontroove. Het is billijs , dat ik<br />

al-


T W E E GELIEVEN. 15<br />

alleen het leed drage van de misdaad, waaraan<br />

ik alleen fchuldig ben. Vaarwel, al te fchoone<br />

JULIA! leef gerust, en hervat uwe blijgeestig»<br />

heid; van morgen af aan zult gij mij niet meec<br />

zien. Maar zijt verzekerd , dat de vuurige en<br />

zuivere liefde voor u, die mij heefc doen blaaken,<br />

niet dan met mijn leven zal worden uitgebluscht;<br />

dat mijn hart, vervuld met een zoo<br />

waardig voorwerp, zich nimmer meer verlaagen<br />

kan; dat het zijne hulde van nu af aan u en<br />

aan de deugd alleen zal toewijden, en dat men<br />

nimmer het heiligdom, waarin JULIA werd aangebeden<br />

, door andere liefdevlammen zal zien.<br />

ontheiligen.<br />

B R I E F J E<br />

Van JULIA.<br />

Verwijdsr het denkbeeld van uw vertrek nood-,<br />

zaaldijk te hebben gemaakt. Een deugdzaam,<br />

hart zou weten zich te overwinnen of te zwijgen<br />

, en misfchien zou het dan gevaarlijk worden.<br />

Maar gij . . gij kunt wel blijven.<br />

Antwoord.<br />

Langen tijd heb ik gezwegen ; eindelijk heb-»<br />

ben uwe koele bejegeningen mij doen fpreken..<br />

Men


ïo B R I E V E N V A »<br />

Men moge Zich ten gevalle van dé deugd korinen<br />

overwinnen ; maar de verachting van 't voorwerp<br />

dat men bemint is ondraaglijk. Ik moet<br />

vertrekken.<br />

IL B R I E F J E<br />

Van JULIA.<br />

Ptfèen, mijn Heer ! na het geen gij fchijnf<br />

gevoeld te hebben, na het geen gij gewaagd<br />

hebt mij te zegjen, vertrekt een man, zoo ah»<br />

gij voorgaaft te zijn , niet; hij doet meer.<br />

Antwoord.<br />

Ik heb niets voorgewend dan e?ne gematigde<br />

drift, daar mijn hart wanhopig van liefde was.-<br />

Morgen zult gij voldaan zijn , en wat gij 'er<br />

ook Van zeggen moogt, ik zal minder gedaan'<br />

hebben dan te vertrekken.<br />

III. B R I E F J E<br />

Van JULIA.<br />

önbezonnene! zo mijn leven u dierbaar is,vrees<br />

dan van het uwe aantetasten! Ik word gade*


T W E E G E L I E V E N . if<br />

degeflagen, en kan u noch fpreken noch fehrijveri<br />

voor morgen. Wacht hierop.<br />

IV. B R I E F *<br />

Van JULIA.<br />

Tk moet dan eindelijk dat noodlottig, dat kwa«*<br />

lijk verborgen geheim bekennen! Hoe vaak heb<br />

ik gezworen, dat het niet dan met mijn leven<br />

aan mijnen boezem zou ontwrongen Worden!<br />

't gevaar van het uwe perst het mij af; her.<br />

ontfnapt mij, Cn mijne eer is verloren. Helaas!<br />

ik heb maar al te zeer woord gehouden %<br />

kan er een wreeder dood zijn, dan zijne eer tö<br />

overleven ?<br />

Wat zal ik zeggen? hoe zal ik een zoo pijnigend<br />

ffilzwijgen afbreken ? of liever, heb ik<br />

hiet reeds alles gezegd, en hebt gij mij niet<br />

maar al te wel begrepen ? ach! gij hebt 'er te<br />

veel van gezien , om het overige nier te raaden!<br />

Trapswijze verlokt in de valftrikken vart<br />

eenen lagen verleider, zie ik den verfchriklijken<br />

afgrond, waarheen ik ijle, Zonder mij te konnen<br />

wederhouden. Listig man! het is veel<br />

meer mijne liefde, dan de uwe, die u ftouf<br />

maakt. Gij ziet de vervoering van mijn hart,<br />

gij bedient u daarvan om mij te bederven, en<br />

L DEEL. B na


iS B R I E V E N V A N<br />

na mij verachtlijk gemaakt te hebben , is mijn<br />

grootfte fmart deze, dat ik genoodzaakt ben u te<br />

verachten', ó Ongelukkige! ik achtte u, en gij<br />

ontëert mij! geloof mij, indien uw hart berekend<br />

was om dezen zegepraal gerustlijk te genieten<br />

, het zoude dien nimmer behaald hebben.<br />

Gij hebt het gedaan, en uwe wroegingen<br />

zullen er door toenemen; ik had geene misdadige<br />

neigingen in mijne ziel. De zedigheid, de<br />

eerbaarheid waren mij dierbaar; ik fchepte vermaak<br />

in dezelve aantekweken door een eenvouwig<br />

en werkzaam leven. Wat hebben mij die<br />

zorgen gebaat, welke de Hemel verfmaad heeft?<br />

van den dag af, dat ik het ongeluk had u te<br />

zien, gevoelde ik het gif, dat mijne zinnen en<br />

mijne rede verpest; ik gevoelde het zints 't<br />

eerlte oogenblik, en uwe oogen , uwe gevoe»<br />

lens, uwe gefprekken, uwe misdadige ,pen maken<br />

het eiken dag meer doodlijk.<br />

Ik heb niets verzuimd om den voordgang dezer<br />

noodlottige hartstocht te beteugelen; onvermogend<br />

om tegenftand te bieden, heb ik mij<br />

willen beveiligen van aangevallen te worden ; uwe<br />

vervolgingen hebben mijne gewaande voorzichtigheid<br />

te loor gefteld. Honderdmaal heb ik mij<br />

san de voeten van de oorzaken mijnes levens<br />

willen nederwerpen; honderdmaal mijn fchuldig<br />

hart voor hun willen openleggen; dan,zij konnen<br />

nist


T W E E G E L I E V É N. i£<br />

niet bezcfïenwat daarin omgaat; zij zullen voor<br />

eene onherfielbare kwaal gewoone geneesmiddelen<br />

bezigen willen; mijne moeder is zwak en<br />

zonder gezag; ik ken de onverzetlijke ftrengheid<br />

van mijnen vader, en ik zal er niets doof<br />

uitwerken dan mij, mijn geilacht, en u zelfs<br />

te bederven en te ontëeren. Mijne vriendin is<br />

afwezig, mijn broeder leeft niet. meer, ik vind<br />

ter wereld geencn befchermer tegen den vijand<br />

die mij vervolgt; te vergeefs roep ik den Hemel<br />

aan , de Hemel is doof voor de gebeden<br />

der zwakken. Alles geeft voedfel aan den gloed<br />

die mij verteert, alles laat mij over aan mij<br />

zelve, of liever, alles levert mij in uwe handen<br />

; de geheele natuur fchijnt uwe medeflanderes<br />

te zijn; vruchtloos zijn alle mijne pogiiv<br />

gen; ik bemin u, in fpijr van mij zelve. Hoe,<br />

zou mijn hart, dat geenen tegenftand bieden<br />

kon, toen het in zijn volle kracht was, zich<br />

nu maar ten halven overgeven? zou dat hart*<br />

dat niets ontveinzen kan, U het overige zijner<br />

zwakheid verheelen ? Ach! ik had den eerften,<br />

den bezwaarlijkften flap niet moeten doen$<br />

hoe zou ik mij nu van de volgenden konncit<br />

wederhouden? Neen, zedert die eerfte fchredö<br />

voel ik mij ten afgrond wcgileuren t en gij<br />

kunt mij zoo ongelukkig maken als gij goed-»<br />

Vindt. .<br />

Zoo verfchriklijk is de toeftaüd waarin ik<br />

B a mij


B R I E V E N V A K<br />

mij bevinde, dat ik geenen toevlucht meer<br />

nemen kan dan tot hem , die mij daarin dortedc<br />

, en dat, om mijn geheel bederf te verhoeden<br />

, gij mijn eenige befchermer tegen u<br />

zclven zijn moet. Ik weet, deze belijdenis van<br />

mijne wanhopige gedeldheid kon ik verwijlen ;<br />

ik kon eenigen tijd mijne fchaamte verbergen,<br />

en mij trapswijze overgeven, om mij zelf daardoor<br />

te misleiden. Vruchtlooze list die wel<br />

mijne eigenliefde zou konnen vleien, maar nimmer<br />

mijne deugd redden! Weg, ik zie, ik gevoel<br />

te veel waar de eerde misflag mij heen<br />

leidt, en ik zocht mijnen ondergang niet voortebereiden,<br />

maar te ontwijken.<br />

Evenwel zo gij niet de flechtfte der mannen<br />

zijt, zo ooit één vonk van deugd in uwe<br />

ziel tintelde, zo deze nog eenig fpoor behouden<br />

heeft van die gevoelens van eer, waarvan<br />

gij mij doortrokken fcheent, kan ik u dan laag<br />

genoeg befchouwen, om misbruik te maken van<br />

de noodlottige belijdenis, welke mijne verbijstering<br />

mij afperst? Neen, ik ken u; gij zult mijne<br />

zwakheid onderdeunen, gij zult mijn beveiliger<br />

worden, en mijn' perfoon tegen mijn eigen<br />

hart befchermen. Uwe deugden zijn de<br />

laatde toevlucht mijner onfchuld; mijne eer durft<br />

zich aan de uwe toevertrouwen, en gij kunt de<br />

eene niet behouien zonder de andere; ach! edelmoedige<br />

ziel! bewaar ze btide, en gewaardig<br />

u


T w x E G E L I E V E N . si<br />

u ten minde ter liefde van u zelve, medelijden<br />

me: mij te oefenen.<br />

Mijn God ! ben ik genoeg vernederd ? ik fchrijt*<br />

u neergeknield, ik baad mijn papier in mijne<br />

tranen, ik verhef mijne beangste fmekingen tot<br />

n. En verbeeld u intusfchen niet, dat ik onkundig<br />

ben, dat ik dezelve van u ontvangen<br />

moest, en dat ik, om mij te doen gehoorzamen,<br />

mij flechts met overleg behoefde fchuldig<br />

te maken. Vriend! ontvang dit gewaande meesterfcbap,<br />

maar laat mij de eerbaarheid; liever<br />

wil ik uwe flavin zijn en onfchuldig leven,<br />

dan uwe afhanglifkheid van mij te koopén ten<br />

koste mijner ontëering. Indien gij mij gehoor<br />

wilt geven, welk eene liefde, welke blijken van<br />

hoogachting moogt gij niet verwachten van haar ,<br />

die u hare herftelling in het leven zal te danken<br />

hebben ? Welke bekoorlijke genoegens bevat de<br />

zachte vereeniging van twee reine zielen! Uwe<br />

overwonnene hartstochten zullen de bronader<br />

van uw geluk zijn, en de geneugten die gij<br />

fmaakt den Hemel zelve waardig,<br />

Ik geloof, ik hoope, dat een hart, welk mij<br />

toefcheen al de verkleefdheid van 't mijne waardig<br />

te zijn, de edelmoedigheid die ilT er van verwacht<br />

njet zal te loor ftellcn, Maar tevens hoop<br />

ik, dat indien dit hart laag genoeg ware<br />

om misbruik te maken van mijni dwaling , en<br />

B 3 van


55 B R I E V E N V A N<br />

van de erkentenis die het mij afdwingt, alsdan<br />

de verachting en verontwaardiging mij de verlorene<br />

rede zonden wedergeven , en dat ik zelf<br />

niet laag genoeg zijn zou om eenen minnaar<br />

te ontzien, over wien ik reden zou hebben van<br />

te blozen. Gij zult of deugdzaam of veracht<br />

zijn; ik zal met kiesehhied behandeld worden, of<br />

van mijne dwaling genezen; zie daar de eenigê<br />

hoop die mij overblijft, buiten die van te Herven,<br />

V, B R I E F .<br />

Aan JULIA,<br />

emclfehe machten! ik had eene ziel voor de<br />

droefheid, geef er mij eene voor de gelukzaligheid<br />

geflemd! Liefde, leven der ziele, koora<br />

gij de mijne onderfchragen, die op het punt<br />

Haat van te bezwijken, ö Onuitfpreeklijke bekoorlijkheid<br />

der deugd! onweêrftaanbare kracht<br />

der Hem van het bemind voorwerp! geluk,<br />

vermaken, verrukkingen , hoe overweldigend<br />

zijn uwe indrukken! wie kan er de gewaarwording<br />

van wederftaan ? ö Hoe zal ik befland<br />

blijveu tegen dien ftroom van geneugten , die<br />

mijn hart komt overftelpen \ hoe de ontroeringen<br />

ftülen van eene beangste minnares? ju-*<br />

LIA! . . . . neen! mijne JULIA geknield! mijne<br />

JULIA tranen Horten! , , . , zij, waaraan<br />

*e


T W E E G E L I E V E N . i" ó<br />

' E gehcclal hulde moest bewijzen, eenen man die<br />

haar aanbidt, fmeken , dat hij haar niet beVèdige<br />

, dat hij zich zelf niet ontëcre ! Indien<br />

het mooglijk ware mij jegens u te belgen,<br />

het zoude zijn om uwe huiveringen , die ons<br />

beiden vernederen! Oordeel rechtmatiger, reine,<br />

hemelfche fchoonheii! over den aart van<br />

uw gezag! Zeg mij, indien ik de bevalligheden<br />

uwer perfoon aanbid, is hec niet vooral van<br />

wege den diepen indruk dier vlekloze ziel, welke<br />

er in huisvest, en waarvan alle de trekken<br />

een godlijk merkteken dragen? Gij vreest<br />

voor mijne aanvallen te bezwijken; maar welke<br />

aanvechtingen behoeft zij te duchten , die<br />

alle de gevoelens, welke zij inboezemc, met<br />

eerbied en welvoeglijkheid bekleedt? Is er een<br />

man op de wereld, laag genoeg, oin zich ten<br />

uwen opzichte ftoute vrijheden te veroorloven ?<br />

Duld, duld dat ik een volkomen genot hebbe<br />

van het onverwacht geluk van bemind te worden<br />

. . . bemind van haar . . . throonen der<br />

wereld, hoe ver zie ik u beneden mij! Dat ik<br />

hem duizendmaal omhclze, dien aanbidlijken<br />

brief, waarin uwe liefde en uwe gevoelens met<br />

vuurige letteren geprent zijn; waarin ik , m<br />

weerwil van al de hevigheid van een getroffen<br />

hart, met verrukking zie, hoe zeer de levendigftc<br />

driften zelfs, in eene brave ziel, het heilig<br />

kenmerk der deu£d behouden. Welk monsl<br />

e r<br />

B 4


§4 B R I E V E N V A N<br />

ter zon, na het lezen van dien aandoenlijke!!<br />

brief, misbruik van uwe gedeldheid konncn<br />

maken, en op de kenlijkde wijze zijne diepe<br />

minachting voor zich zelf aan den da> leggen?<br />

Neen, waarde minnares! del vertrouwen in een<br />

getrouw vriend , die niet in Haat is om u te<br />

misleiden. Laat mijn verfland voor altoos verloren<br />

zijn, laat de verwarring mijner zinnen<br />

ieder oogenblik toenemen, uwe pcribon is van<br />

nu af aan voor mij het bekoorlijkst, maar ook<br />

het heiligst pand, waarmede ooit fterveling vereerd<br />

werd. Beiden mijne liefdevlam en haar voorwerp<br />

zullen eene onfehendbare zuiverheid behouden.<br />

Ik zou meer zidderen van uwe kuifene<br />

aanloklijkheden aanteranden, dan voor de<br />

laagfte fchendaad , en gij kunt bij uwen vader<br />

geen ongedoorder veiligheid genieten , dan bij<br />

uwen minnaar, ö Indien ooit deze gelukkige<br />

minnaar zich één oogenblik jegens u vergeten<br />

mocht ... ju LI A'S minnaar zou eene la,"e<br />

rif 1 hebben! Neen , als ik ophoude de deugd<br />

te beminnen, zal ik u niet meer liefhebben; en<br />

na mijn eerde verachtlijk bedrijf, begeer i!c<br />

yiiet, dat gij mij langer bemint,<br />

Stel u dan gerust, ik bezweer het u in den<br />

flfram der tedere en zuivei e liefde, die ons vereenigt';<br />

zij is het, die uwe waarborg moet zijn<br />

VOor mijne befcheidenheid en mijne hoogach-<br />

{ingj zij is bet, die voor zich zelve moet in-<br />

daan.


T W E E G E L I E V E N . 25<br />

ftaan. En waarom zouden uwe angstvalligheden<br />

verder gaan dan mijne begeerten ? naar welk<br />

geluk zou ik meer willen haaken, daar geheel<br />

mijn hart dat, welk het geniet, naauwlijks omvatten<br />

kan? Het is waar, beiden zijn wij jong,<br />

wij beminnen voor de eerfte en eenigfte maal<br />

van ons leven, en hebben geheel geene ondervinding<br />

van de hartstochten ; maar is dan de<br />

eer die ons geleidt een bedrieglijke gids? heeft<br />

dezelve eene bedenklijke ondervinding nodig,<br />

welke men niet verkrijgt dan door een aantal<br />

van wandaden ? Ik weet niet of ik mij bedrieg,<br />

maar het fchijnt mij toe, dat alle de gevoelens<br />

van eerlijkheid in mijn boezem huisvesten. Ik<br />

ben geen fuoode verleider, gelijk gij mij in uwe<br />

viaag van wanhoop noemt, maar een oprecht<br />

en gevoelig man , die gereediijk openbaart 'c<br />

geen hij gevoelt, en die niets gevoelt waarover<br />

bij behoeft te blozen. Om alles met één woord<br />

te zeggen, ik heb nog grooter affchrik van de<br />

m'sdaad, dan van JULIA niet meer te beminnen.<br />

Ik weet zelfs niet, neen w r<br />

aarlijk niet, of<br />

de liefde die gij verwekt, beftaan kan met het<br />

vergeten van de deugd, en of wel iemand dan<br />

var. eene rechtfehapene ziel, alle uwe bevalligheden<br />

genoegzaam kan gevoelen. Welke goede daad,<br />

die ik om baars zelfs wil niet gedaan zou hebben,<br />

zou ik nu niet bedrijven , om mij uwer<br />

waardig te maken? Ach! het behage u, u toe-<br />

{evertrouwen aan de vuurige liefdedrift die gij<br />

B 5 zei-


2


T W E E G E L I E V E N . ay<br />

trouwde, ons geftadig onderhield over de grondregelen<br />

der galanterie , over de voorvallen van<br />

hare jeugd, over de konstgreepen der minnaars,<br />

en dat, indien zij ons al niet, om ons voor<br />

de fhïkken der mannen te behoeden, leerde er<br />

voor hun te fpannen , zij ons ten minden in<br />

duizend zaken onderwees, welke jonge meisjes<br />

niet behoorden te weten. Vertroost u dan over<br />

haar verlies, als over eenen ramp, die eenige<br />

vergoeding met zich brengt. In de jaaren die<br />

wij nu bereiken, begonden hare onderrichtingen<br />

gevaarlijk te worden , en welligt heeft ons de<br />

Hemel haar ontnomen op dat tïjdffip, toen het<br />

niet nuttig was dat zij langer bij ons verbleef.<br />

Herinner u wat gij mij zeide, toen ik den besten<br />

der broederen verloor. Is CHAILLOT U<br />

nog dierbarer? Hebt gij meer redenen om haar<br />

te betreuren?<br />

Keer weder, mijne waarde! zij heeft uwer<br />

niet meer nodig. Helaas ! terwijl gij uwen<br />

tijd verfpilt in vruchtloze weeklachten , vreest<br />

gij niet van u zelf nieuwe klaagflof te bewerken?<br />

vreest gij niet, gij, die de gefteldheid<br />

van mijn harte kent, om uwe vriendin overtelaten<br />

aan gevaaren, welke door uw bijzijn zouden<br />

voorgekomen wezen? ö hoe veel is er zedert<br />

uw vertrek gebeurd! gij zult ziddereu, als<br />

gij verneemt, aan welke gevaaren ik mij door<br />

mijne onvoorzichtigheid heb blootgefteld. Ik<br />

hoop


aS B R I E V E N V A N<br />

hoop dat ik ze ontkomen ben; maar ik zie mij,<br />

om zoo te fpreken , overgegeven aan de befchcidenheid<br />

van een ander; het üaat aan u,<br />

mij aan mijzelve wedertegeven. Kom dan ipoedig<br />

terug. Ik heb er niets van gezegd, zoo<br />

•lang uwe zorgen nuttig waren voor uwe arme<br />

Leidsvrouw (*) ; ja ik zou de eerde geweest<br />

zijn om u te raden dat gij haar dezelve betoonde.<br />

Zedert zij niet meer leeft, zijt gij die<br />

aan haar geilacht verfchuldigd ; wij zullen dezelve<br />

hier met ons beiden beter vervullen, davi<br />

gij alken op het land kunt doen, en gij zult<br />

u kwijten van de plichten der dankbaarheid,<br />

zonder die der vriendfchap te kwetfen.<br />

Zedert mijns vaders vertrek hebben wij onze<br />

voorige levenswijze weder aangevangen, en mijne<br />

moeder is meer gezet bij mij; doch dit is<br />

meer uit eene heblijkheid, dan uit wantrouwen.<br />

Hare gezelfchappen nemen nog verfcheidene uuren<br />

bij haar weg, welke zij aan mijne kleene<br />

ftudien niet ontrooven wil, en BABI vervangt<br />

dan flordig genoeg hare plaats. Offchoon ik<br />

bij deze goede moeder veel te veel gerustheid<br />

ontdek, kan ik echter niet befluiten haar kennis<br />

er van te geven; ik wenschte wel voor mijne<br />

veiligheid te zorgen zonder hare achting te<br />

verliezen, en gij alleen kunt dit alles in orde<br />

breni*)<br />

Bonne,


T \v E E G E L I E V E N . sa<br />

brengen. Keer terug, mijne CLAARTJÏ! keer<br />

ÏJUings terug. Ik heb fpijt van de lesfcn d e ik<br />

zonder u ontvang, en vrees van al te geleerd<br />

te zullen worden. Onze meester is niet flechts<br />

een man van verdiensten, hij is tevens deugd­<br />

zaam , en daarom juist is hij te meer gevaarlijk.<br />

Ik ben al te wel van hem voldaan om het van<br />

mij zelve te zijn. In zijne en onze jaaren 'is<br />

het beter bij den deugdzaamften man zelfs, in­<br />

dien hij te gelijk beminlijk is , met zich beide<br />

.meisjes te zijn, dan alleen.<br />

VII. B R I E F .<br />

Andwoord.<br />

Ik verfta u, en gij doet mij beven. Niet dat<br />

ik gelove, dat het gevaar zoo nabij is, als gij<br />

het u verbeeldt. Uwe vrees tempert voor het<br />

tegenwoordige de mijne; maar de toekomst be­<br />

kommert mij , en indien gij niet in ftaat zijc<br />

u zelf te overwinnen, voorzie ik niet dan on­<br />

heilen. Keiaas! hoe menigmaal heeft mij de<br />

arme CHAILLOT voorfpeld, dat de eerfte lief­<br />

dezucht van uw hart uw levenslot beflisfen zou!<br />

ach! Nicht! moet gij , nog zoo jong, reeds<br />

uw lot bepaald zien ? Wat zullen wij haar nu<br />

misfen , die bekwame Vrouw , welke gij het<br />

voordeelig voor ons acht verloren te hebben! Mis-<br />

fchien


B R I E V E N V A K<br />

fchien zou het nuttig voor ons geweest zijn, ZO<br />

wij in den beginne in vertrouwder handen gevallen<br />

waren , maar nu uit de hare komende,<br />

zijn wij te veel geoefend om ons door andere<br />

te laten beftuuren, en niet genoeg , om ons<br />

zelve te beheerfchen; zij alleen kon ons beveiligen<br />

voor de gevaaren, waaraan zij ons had<br />

bloot gefield. Zij heeft ons veel geleerd , en<br />

wij hebben, dunkt mij, voor onzen ouderdom<br />

veel nagedacht. Die warme en tedere vriendfchap<br />

, welke ons bijna van de wieg af vereenigde,<br />

heeft ons, om zoo te fpreken, vroegtijdig<br />

de ziel verlicht ten opzichte van alle de<br />

hartstochten. Wij kennen vrij wel 'hare kenmerken<br />

en hare uitwerkfelen; alleen de konst<br />

van dezelve te onderdrukken mangelt ons. God<br />

geve , dat uw jonge Wijsgeer die konst beter<br />

verfla dan wij!<br />

Gij verftaat mij, wanneer ik zeg wij'; ik<br />

fpreek voornaamlijk van u; want wat mij betreft<br />

, mijne Leidsvrouw heeft mij altoos gezegd<br />

, dat mijne domheid de plaats der rede bij<br />

mij zou vervullen, dat ik nimmerverftaud hebben<br />

zou om te weten te beminnen , en dat<br />

ik al te mal was, om t'eeniger tijd dwaasheden<br />

te begaan. Mijne JULIA! neem u zelve in acht;<br />

hoe meer zij zich van uw verftand beloofde,<br />

hoe meer zij beducht was voor uw hart. Heb<br />

intusfehen goeden moed; ik ben verzekerd, dat<br />

uw


T W E E G E L I E V E N . 51<br />

uw hart alles doen zal, wat de wijsheid en de<br />

eer doen konnen, en het mijne, twijfel er niet<br />

aan , zal van zijne zijde doen al wat in het<br />

vermogen der vriendfchap is. Indien wij al te<br />

veel weten voer onze jaaren, deze kundigheid<br />

heeft ten minften onze zeden niet bedorven. Geloof,<br />

mijne waarde ! dat er veele meisjes zijn<br />

veel onnozeler , en echter minder eerbaar dan<br />

wij: wij zijn het, omdat wij begeeren het te<br />

zijn , en, men zegge wat men wil, dit is 't<br />

middel, om het zekerer te wezen.<br />

Ondertusfchen zal ik, wegens het geen gij mij<br />

gemeld hebt, geen gerust oogenblik genieten, eer<br />

ik bij u ben; want het is geen louter inbeelding,<br />

dat gij voor gevaar vreest, 't Is waar, er is<br />

een gemaklijk behoedmiddel, tweewoorden met<br />

uwe moeder gefproken , en alles is afgedaan;<br />

maar ik begrijp u, gij begeert geen hulpmiddel<br />

dat alles op eenmaal affnijdt; gij wilt wel u<br />

zelve buiten de mooglijkheid flellen van te bezwijken,<br />

maar geenszins de eer derven van tegenftand<br />

te bieden, ö arme Nicht! .... indien<br />

flechts de minfte fchijn ... de Baron<br />

D'KTANGE zou bewilligen om zijne dochter,<br />

zijn eenig kind te geven aan een gering burgerman<br />

zonder middelen! . . . Hoopt gij dit? . . .<br />

wat hoopt «ij dan ? wat zoekt gij ? .... arme<br />

, ongelukkige Nicht! . . . vrees evenwel<br />

niets van mij. Uwe vriendin zal uw geheim<br />

hei-


-<br />

B R I E V E N v i H<br />

heilig bewaren. Veelen zonden het welvoeg*<br />

lijker vinden dat te openbaren, en misfchien<br />

hebben zij gelijk. Ik voor mij , die niet<br />

veel van tegenfpreken houde, ik begeer geene<br />

welvoeglijkheid , die de vriendfchap, de goede<br />

trouw, en het vertrouwen verraadt; ik verbeelde<br />

mij dat elke betrekking, ieder leeftijd zijne<br />

eigene grondregelen, plichten, en deugden heeft;<br />

dat het geen in andere voorzichtigheid zou zijn,<br />

in mij trouwloosheid zoude wezen, en dat men,<br />

dit een en ander niet behoorlijk onderfcheidende,<br />

ons ondeugend doet worden in de plaats<br />

Van veiftandig. Is uwe liefde flaauw, dan zullen<br />

wij die wel overwinnen; is zij hevig, dart<br />

zou men haar aan de treurigfte tooneelen blootftellen,<br />

indien men ze door geweldige middelen<br />

wilde tegengaan, en de vriendfchap behoort<br />

geene andere middelen te beproeven dan waarvoor<br />

zij inftaan kan. Maar van den anderen<br />

kant, zult gij éénmaal onder mijn opzicht zijnde,<br />

u betaamlijk hebben te gedragen. Ja zeker,<br />

gij zult eens zien, wat eene geftrenge opzieneres<br />

van achttien jaaren te betekenen hebbe.<br />

Gij weet, het is niet voor mijn vermaak,<br />

dat ik ver van u af ben, en de lente is op het<br />

land niet zoo aangenaam als gij u wel verbeeldt;<br />

men lijdt daar beurtlings koude en hette; men<br />

vindt bij het wandelen geene fchaduw, en moet<br />

zich in huis bij het vuur verwarmen. Wat mijn<br />

Va-


T W E E G E L I E V E N . §3<br />

Vader betreft, hij ondervind, te midden van zijne<br />

fraaie gebouwen, dat evenwel de nieuwspapieren<br />

hier veel laster aankomen dan in de Stad. Dus<br />

wenscht ieder een niets liever dan derwaard<br />

wedertekeeren, en ik hoop, dat gij mij binnen<br />

vier of vijf dagen omhelzen zult. Maar dit<br />

bekommert mij, dat vier of vijf dagen nog ik<br />

weet niet hoe veele uurett maken, waarvan<br />

er verfcheidere voor den Wijsgeer beftemd zijn.<br />

Voor den Wijsgeer, Nicht! verftaat gij mij?<br />

denk vrij,, dat alle deze uuren voor hem alleen<br />

verfchijnen zullen,<br />

Word nü niet befchaamd, en 11a uwe oogen niet<br />

neder. Een ftatig voorkomen aantenemen is u on­<br />

doenlijk, dl: zou bij uwe gelaatstrekken niet voe­<br />

gen. Gij weet dat ik naauwüjks fchreicn kan zon­<br />

eter lagchen , en dat ik daarom niet te minder ge­<br />

voelig ben , het bedroeft mij daarom niet te min^<br />

der dat ik verre van u af ben, en ik betreur<br />

daarom niet weinigerde goede CHAILLÖT. On­<br />

eindig dankbaar ben ik u , dat gij de bezorging<br />

van haar gedacht met mij deelen wilt; riimmer,<br />

zoo lang ik leef, zal ik er mij van onttrekken, en<br />

gij zoudt ophouden dezelfde te zijn, indien gij<br />

eenige gelegenheid om goed te doen liet verlo­<br />

ren gaan. Ik erken, de arme MIETJE was<br />

praatziek, al te vrij in hare gemeenzame ge-<br />

lprekken, niet befcheiden genoeg hij jonge mei§-<<br />

jes, en er zeer op gefield, om van haren jon-<br />

I. ÖËEL, C gen


54<br />

B R I E V E N V A N<br />

gen tijd te praten. Ook zijn het niet zoo zeer<br />

de eigenlchappen van haren geest, die ik betreur,<br />

offchoon zij bij die kwade ook voortreflijke<br />

hoedanigheden bezat. Ik betreur in haar het<br />

verües van haar goed hart, van hare innige<br />

verkleefdheid aan mij; waardoor zij voor mij<br />

te gelijk de tederheid eener Moeder en de vertrouwlijkheid<br />

van eene Zuster bezat. Zij verving<br />

voor mij de plaats van mijn geheel gcflacht;<br />

naauwlijks toch heb ik mijne Moeder gekend,<br />

mijn Vader bemint mij in zoo ver hij daar voor<br />

vatbaar is , wij hebben uwen beminlijken broeder<br />

verloren, en de mijnen zie ik bijkans nooit.<br />

Zie daar mij als eene verlatene wees! Gij alleen,<br />

liefkind! zijt mij nog overgebleven, want, uwe<br />

goede moederen gij, dit is één. Evenwel, gij<br />

hebt gelijk. Ik heb u behouden — en ik weende!<br />

ik was wel dwaas, wat behoefde ik te wee»<br />

ncn?<br />

P. S. Uit vrees voor eenig ongeval zend ik dezen<br />

brief aan onzen meester, op dat hij<br />

des te zekerer in uwe handen kome.<br />

VIII.


T w E s G E L I E V E N . sS<br />

VIII. BRIEF O).<br />

Aan JULIA.<br />

Wat heeft de liefde toch vreemde eigenzinnighe»<br />

den , fchoone JÜLIA! Mijn hart bezit meer dan<br />

het immer hoopte, en het is niet voldaan, Gij<br />

bemint mij, gij verklaart mij dit, en ik zachte.<br />

Nog durft dit onrechtvaardig hart begeeren,<br />

daar er niets meer te begeeren is; het foltert mi|<br />

door zijne inbeeldingen, en verontrust mij irt den<br />

fchoot van het geluk. Geloof niet, dat ik de<br />

wetren mij eenmaal opgelegd vergeten heb, noch<br />

onwillig geworden ben om die te gehoorzamen ;<br />

neen, maar een heimlijke fpijt kwelt mij op de<br />

gewaarwording, dat die plichten mij alleen moeilijk<br />

vallen, dat gij die u liet voorftaan , zoo<br />

zwak te zijn, thans zoo veel Iterkte hebt, en dat<br />

ik zoo weinig moeite heb te doen om mijne<br />

driften,te bedwingen, naardien gij zoo oplettend<br />

Zijt, om dezelve voortekomen.<br />

e n<br />

C


S6 B R I E V E N V A N<br />

Wat zijt gij zedert twee maanden veranderd,,<br />

zonder eenige wezenlijke verandering in onzen<br />

toeftand! uwe onpaslijkheden houden op ; er komt<br />

uiers meer in van onlust of moedloosheid; alle<br />

de bevalligheden hebben zich weder herfteld; alle<br />

uwe bekoorlijkheden zijn verlevendigd ; de pas<br />

ontloken roos is niet frisfeher dan gij; de boerterijen<br />

gaan wederom haren gang; gij zijt geestig<br />

bij ieder een; gij dartelt, zelfs met mij gelijk<br />

voor dezen, en 't geen mij het meest van allen<br />

kwelt, gij zweert mij eene eeuwige liefde op<br />

eenen zoo luchthartigen toon, als of gij van de<br />

vermaaklijkfte zaak der wereld fpraakt.<br />

Zeg, zeg mij, onftandvastigef is dit het kenmerk<br />

eener geweldige hartstocht , 'die genoodzaakt<br />

is zich zelf te bedwingen, en indien gij<br />

flechts de minfte neiging te beteugelen hadt, zou<br />

deze dwang althands uwe vrolijkheid van Geest<br />

niet onderdrukken? ö hoe zeer veel beminlijker<br />

waart gij toen gij minder fchoon waart! hoe zeer<br />

betreur ik nu die aandoenlijke bleekheid, dat dierbaar<br />

onderpand van 'c geluk eenes minnaars, en .<br />

hoe haatlijk is mij .de onvocglijke gezondheid,<br />

welke gij herfteld hebt ten koste van mijne rust!<br />

ja , liever zag ik u nog zieklijk, dan met die<br />

opgeruimde houding, met die tintelende oogen,<br />

met dien frisfehen blos , welke mij beledigen.<br />

Hebt gij al zoo ras vergeeten, dat gij dus niet<br />

geiteld waart, toen gij mijn madedogen affmeekte?


T W E E G E L I E V E N . 37<br />

t? ? JULIA, JULIA! wat is die hevige liefde<br />

binnen weinig tijds bedaard geworden !<br />

Maar het geen mij nog meer beledigt, is, d*t na<br />

u aan mijne bcfcheidcnh id overgegeven te hebben,<br />

gij nu dezelve toont te mistrouwen, en dat gij<br />

de gevaaren fchuwt als of gij daarvoor nog te<br />

vrezen hadt. Beloont gij mijne ingetogenheid op<br />

de/.e wijze, en verdiende mijne ongekrenkte eerbied<br />

van uwe zijde die beledigingV wel verre, dat<br />

bet vertrek van uwen vader ons meer vrijheid zou<br />

gelaten hebben , kan ik u ter naauwer nood alleen<br />

zien. Uwe onaffcheidbare Nicht verlaat u<br />

geheel niet meer. Ongevoelig hervatten wij onze<br />

oude levenswijze , onze voorige omzichtigheid,<br />

met dit onderfcheid alleen , dat dezelve u toen<br />

lastig viel, en nu behaagt.<br />

Wat zal dan de belooning eener zoo zuivere<br />

hulde zijn, indien het niet uwe achting is; en wat<br />

baat mij eene altoosdurende en vrijwillige onthouding<br />

van het liefde dat in de wereld is, indien<br />

zij die dezelve afvordert mij daarvoor .«reencn<br />

dank weet? Indedaad, ik ben moede van vergeefs<br />

te lijden, en van mij zelf te doemen tot de<br />

wreedde beroovingen zonder er zelfs enige verdiende<br />

door te hebben. Hoe? moest gij drafloos<br />

uwe fchoonheid herdellen terwijl gij mij veracht?<br />

moeten mijne oogen onophoudelijk op bekoorlijkheden<br />

daaren , welke mijn mond nimmer<br />

C 3 v na-


3* B R I E V E N V A N<br />

naderen mag? Kortom, moet ik mij zelf alle<br />

hoop bencemen , zonder mij ten minfle de eer<br />

eener zoo wreede opoffering te konnen aanmatigen<br />

? Neca , daar gij u niet langer aan mijn<br />

woord van eer vertrouwt, wil ik mij daar aan<br />

niet meer nutloos verbonden houden; het is eene<br />

onrechtvaardige zekerheid , welke gij u zoo wel<br />

door mve voorzorgen als door mijne belofte bezorgt;<br />

gij zij; al tc ondankbaar, of ik ben al te<br />

naauwgezet, en ik wil niet langer die gelegenheden<br />

van het gslukslot afwijzen , welke gij<br />

niet zuk konnen afinijdev.,1 Kortom, hoedanig<br />

ook mijn loc wezen moge, ik gevoel dat<br />

ik een taak heb opgenomen die boven mijne<br />

krachten is, JULIA! herneem de zorg voor n<br />

zelve; ik geef u een pand terug, al te gevaarlijk<br />

voor de trouwe van den bewaarder, en waarvan<br />

de befcherming uw hart minder kosten zal, dan<br />

gij hebt voorgewend te vrezen.<br />

Ik zeg het u ernftig; neem u zelf in acht, of<br />

verban mij, dat is te zeggen, beroof mij van het<br />

leven. Ik heb een lichtvaardig verdrag aangegaan.<br />

Ik fta verwonderd, hoe ik het zoo lang heb konnen<br />

nakomen; ik weet, dat ik ditbeftendig doen<br />

moest, maar ik gevoel dat het mij onmooglijk<br />

is. Men verdient te bezwijken, wanneer men<br />

z.ieh zulke gevaarlijke plichten oplegt. Geloof<br />

mi},, waarde en lieve JULIA! geloof dit gevoelig<br />

hart dat niet dan alleen voor u klopt, gij zult<br />

altoos


T W E E G E L I E V E N . 39<br />

altoos geëerbiedigd worden ; maar de rede kan<br />

mij voor een oogenblik verlaten, en de bedwelming<br />

der zinnen kan tot eene misdaad vervoeren<br />

, waarvan men in bedaarder gefleldheid een affchrik<br />

zoude hebben. Gelukkig, dat ik uwe hoop<br />

niet heb te loor gefteld, ik heb twee maanden<br />

lang gezegepraald , en daar voor zijt gij mij de<br />

beloning fchuldig van twee eeuwen lijdens.<br />

IX. B R I E F .<br />

Van JULIA.<br />

Ik begrijp het: de vermaken der ondeugd en" de eer<br />

der deugd zouden u te zamen een genoeglijk lot<br />

verfchaffen ? Is dit uwe zedenleer!<br />

ö! mijn Vriend! gij wordt wel ras moede van<br />

edelmoedig te zijn! waart gij het dan alleen uit<br />

gemaaktheid ? Een zonderling blijk van verkleefdheid<br />

waarlijk, u te beklagen over mijne gezondheid<br />

! zou het zijn, om dat gij gehoopt hadt<br />

dezelve door mijne dwaze liefde geheel en al te<br />

zien verwoesten, en dat gij ftaat maakte dat<br />

ik u eenmaal om het leven ioude fmeken ? of,<br />

hebt gij voorgenomen mij zoo lang te ontzien,<br />

als ik affchrik inboezemde, en uw woord intetrekken<br />

wanneer ik weder draaglijk werd? Ik<br />

zie in foortgelijke opofferingen die verdiende<br />

niet, om er zich zoo veel op te laten voorftaan.<br />

C 4 Even


4


T W E E GELIEVEN. 41<br />

van bier dat gij mijne gevoelens van onflmdvastigheid<br />

en mijn hart van wispelturigheid befchuldigt.<br />

Ach! mijn vriend! beoordeelt gij het niet<br />

al te geftreng ? Er is meer dan een dag nodig om<br />

het te leeren kennen. Wacht, en misfchien zult<br />

gij bevinden, dat dit hart, het welk u bemint,<br />

het uwe niet onwaardig is.<br />

Kondet gij begrijpen met welk eene ontroering<br />

ik de eerde aandoeningen van dat gevoel dat mij<br />

aan u verbind, gewaard werd, gij zouit in ftaat<br />

zijn om te ooroeelen over de wanorde welke het<br />

in mij verwekken moest. Ik ben opgevoed naar<br />

grondregelen van zoodanig eens geftrcngh'iid, dat<br />

de zuiverde liefde mij toefcheen de grootfte fchande<br />

te zijn. Alles leerde mij of deed mij geloven,<br />

dat een gevoelig meisje verloren was bij het eerde<br />

woord van tederheid, dat uit haren mond ging;<br />

mijne ontftelde verbeelding verwarde de misdaad<br />

met de belijdenis der hartstocht; en ik had zulk<br />

een verfchriklijk denkbeeld van deze eerfte onderneming<br />

, dat ik uaauwlijks eenigen a'dand<br />

tusfehen dezelve en den uiterften ftap gewaar<br />

werd. Een overgroot wantrouwen van mij zelve<br />

vermeerderde mijne beroerenislen ; de wordelingen<br />

der zedigheid fchenenmij toe die der kuischheid<br />

te zijn; ik melkte het pijnigende der ft.ilzwijgendheid<br />

aan als eene vrucht van de hevigheid<br />

der driften. Ik hield mij zelf voor verloren , zoo<br />

dia ik zoude gefproken hebben , en echter ik<br />

C 5 moest


0 B R I E V E N V A N<br />

moest fpreken of u ongelukkig maken. Aldus<br />

nier. langer in ftaat om mijne gevoelens te verbergen<br />

, trachtte ik de edelmoedigheid der uwen<br />

optcwekken , en mij meer aan u dan aan mij<br />

zelve toevertrouwende, zocht ik, door uwe eer<br />

in het belang van mijne befcherming te doen treden<br />

, mij zelf die middelen van redding te bezorgen,<br />

waarvan ik mij beroofd vond.<br />

Ik heb gezien dat ik mij bedrogen heb; ik<br />

had mij niet uitgelaten of ik voelde verademing;<br />

naauwlijks had ik uw andwoord, of ik gevoelde<br />

mij geheel en al bedaard, en twee maanden ondervindings<br />

hebben mij geleerd,dat mijn teergevoelig<br />

hart liefde nodig heeft, maar dat mijne zinnen<br />

gecnen minnaar behoeven. Oordeel, gij die de<br />

deugd bemint , met welk eene vreugde ik deze<br />

gelukkige ontdekking gedaan heb ! Gered uit dien<br />

afgrond van vernedering waarin mijne angftige verbeeldingen<br />

mij geftort hadden , finaak ik het ftreelend<br />

vermaak van eene zuivere liefde. Deze toeftandmaakt<br />

het geluk mijnes levens uit; zij heeft<br />

een heilzaamcn invloed op mijne geestgefteldheid<br />

en gezondheid; naauwlijks kan ik mij een aangenamer<br />

ftaat voorftellen, en de vereeniging van de<br />

liefde met de onfchuld fchijnt mij toe het paradijs<br />

op aarde te zijn.<br />

Zints dien tijd had ik geene vreze meer voor<br />

u ; en wanneer ik het alleen zijn met u zorgvuldig<br />

ver-


T W E E G E L I E V E N . 43<br />

vermij 1de, was het ruim zoo veel om uwen als<br />

om mijnen wil; trouwends uwe oogen en uwe<br />

zuchten verraadden meer drifes dan wilsheid, en<br />

indien gij de vastftelling door u zelf gemaakt<br />

immer vergeten hadt, ik zou ze niet hebben vergeten.<br />

Ach ! mijn Vriend ! waarom kan ik in uwe<br />

ziel dat gevoel van geluk en van kalmte,<br />

welk in de mijne hcerscht , niet overftorten!<br />

waarom kan ik u niet leeren den allerbekoorlijkften<br />

ftaat van het leven gerusllijk te genieten<br />

! De geneugten der vereeniging van twee<br />

harten paaren zich bij ons aan die der onfchuld;<br />

geene vrees, geene fchaamtc hoe ook genaamd<br />

ftoort onze gelukzaligheid; te midden<br />

der waare genoegens van de liefde konnen wij<br />

ipreken van de deugd zonder te blozen,<br />

E v''è il'piacer con Vonoflade accanto (a).<br />

Ik weet niet welk een treurig voorgevoel<br />

zich in mijnen boezem verheft en mij toeroept<br />

dat wij werklijk den ecnigen tijd van geluk,<br />

dien de Hemel ons befchoren heeft , genieten.<br />

Ik zie in de toekomst niets anders voor mij dan<br />

fcheiding, onheilen, beroereriislen, tegenftrevingen.<br />

(a) dat is: daar vindt men vermaak en deugd tt<br />

zemen, Aant. des VER.T.


44 B R I E V E N V A N<br />

gen. De minde verandering in onze tegenwoordige<br />

omftandigueden fchijnt mij toe niet anders<br />

dan ongunftig te konnen zijn. Neen, indien<br />

ooit een zachter band ons vereenigen mocht,<br />

dan weet ik niet of de overmaat van geluk<br />

hetzelve niet fpoedig geheel zou verwoesten.<br />

Het oogenblik Van 't genot is het beflisfend tijdftip<br />

der liefde, en voor de onze is elke verandering<br />

gevaarlijk , wij konnen niet anders dan<br />

daarbij verliezen.<br />

Ik fmeek u, mijn lieve , mijn eenige Vriend!<br />

tracht de bedwelming dier ijdele driften te bedaaren,<br />

welke altoos worden opgevolgd van<br />

fpijt, naberouw, en droefheid. Smaken wij het<br />

kalm genot van onze tegenwoordige gefteldheid.<br />

Gij ftelt er vermaak in mij te onderwijzen, en<br />

hoe veel genoegen het mij verfchafTe uw onderwijs<br />

te ontvangen, is u bekend. Vermeerderen<br />

wij nog onze lesfen , laat ons niet langer van<br />

elkander af zijn, dan de welvoeglijkheid eischt,<br />

laat ons de oogenblikken, die wij niet in elkanders<br />

gezelfchap flijten konnen, hefteden om ons<br />

te fchrijven, en ons eenen kostbaren tijd ten<br />

nutte maken, welken wij wellicht nog eens zullen<br />

te rug wenfehen. Ach! mocht ons lot, zoo<br />

als het dan ook is, ons leven lang duurenj Het<br />

verftand wordt verrijkt, de rede wordt verlicht, de<br />

ziel verkrijgt eene vastigheid, het hart geniet.;<br />

wat ontbreekt er nog.aan ons geluk?<br />

X,


T W E E G E L I E V E N . 41<br />

X. B R I E F .<br />

Aan JULIA.<br />

I^Joe veel reden hebt gij, mijne JULIA! om<br />

re ze/gen dar ik u nog niet ken! Telkens verbeeld<br />

ik mij aile de rijkdommen van uwe fchoone<br />

ziel reeds te kennen , en echter ontdek ik bij<br />

aanhoudenheid nieuwe. Welke vrouw vereeuigde<br />

immer zoo als gij de tederheid met de deugd,<br />

en wist door de mengeling van de eene met de<br />

andere die beide meer beminlijk te maken? Ik<br />

vind in deze wijsheid, die mij rampzalig maakt,<br />

ik weet niet welk eene aanminnigheid en be*<br />

koorlijkheid, en gij bekleedt de opofferingen<br />

waartoe gij mij noodzaakt met zoo veel bevalligheid,<br />

dat het weinig verfchilt, of gij zoudr,<br />

er mij op doen verlieven.<br />

Ik gevoel het eiken dag meer en meer, dat<br />

van u bemind te zijn het hoogde goed is! er is,<br />

er kan geen geluk zijn , dat daaraan evenaart,<br />

en indien ik kiezen moes* -<br />

tusfehen uw hart en het<br />

bezit van uwe' perfoou zelve, neen! bekoorlijke<br />

JULIA ! geen oogenblik zou ik mij beraaden.<br />

Maar wat zou mij tot zulk eene harde keus noodzaken<br />

, en waarom zou men van één fcheiden het<br />

geen de natuur heeft willen zamenveegen ? De<br />

tijd,


45 B R I E V E N V A N<br />

tijd, zegt gij, is kostbaar, laat ons dien, zo»<br />

als hij is, weten ten nutte te maken, en ons<br />

wachten van door ons ongeduld den vreedzamen<br />

loop er van te ftremmen. 6! dat hij voorbijga<br />

en welvare! moet men, om het genot te hebben<br />

van eenen aangenaamen toeftand een nog<br />

aangenamer prijs geven , en de rust verkiezen<br />

boven de hoogfte gelukzaligheid ? Is niet al de<br />

tijd dien men beter hefteden kan verloren? ach!<br />

indien men duizend jaaren levens in één quartier<br />

uurs genieten kan, wat behoeft men dan verdrietig<br />

de dagen optetellen, die men zal geleefd<br />

hebben?<br />

Al wat gij van het geluk onzer tegenwoordige<br />

gefteldheid zegt, is buiten tegenfpraak; ik<br />

bezef dat wij gelukkig moeten zijn, en echter<br />

ben ik het niet. Laat vrij de wijsheid door uwen<br />

mond fpreken, de Hem der natuur is nogthands<br />

de fterkfte. Wat raad om haar te wederftaan,<br />

wanneer zij inftemt met de taal van het hart?<br />

Behalven u alleen zie ik niets in dit aardsch<br />

verblijf dat waardig is mijne ziel en mijne genegenheden<br />

te bemeesteren; neen, zonder u is<br />

de gantfche natuur niets meer voor mij; maar<br />

haar gebied is in uwe oogen, en daarin is zij<br />

onwederftaanbaar.<br />

Geheel anders, Hemelfche JULIA! is de zaak<br />

met u gelegen ; gij zijt voldaan met mijne zinnen<br />

.


T W E E G E L I E V E N . 4?<br />

nen te bekooreri, en bevindt u in geer.en twecftrijd<br />

met de uwe. Het fcliijnt dat menschlijke"<br />

driften te laag zijn voor eene zoo verhevene<br />

ziel, en met" de fchoonheid, bezit gij tevens de<br />

zuiverheid, der Engelen, ö Zuiverheid! die ik<br />

al morrende eerbiedig, waarom kan ik u niet<br />

vernederen, of mij tot u verheffen! Maar neen,<br />

ik zal fteeds langs de aarde kruipen , en u altoos'<br />

in den Hemel zien fchitteren. Wel aan! zijt gelukkig<br />

ten koste van mijne rust; blijf in het bezit<br />

van alle uwe deugden; dat de laage flerveling verga<br />

, die immer beproeven mocht er ééne eenige<br />

van te fchenden, Zijt gelukkig, ik zal trachten<br />

te vergeten hoe beklagenswaardig ik ben, en uit<br />

uw geluk zelve zal ik troost fcheppen tegen mijne<br />

rampen. Ja, waarde minnares' ik verbeelde mij<br />

dat mijne liefde even zoo volmaakt is als haar<br />

aanbidlijk voorwerp; alle de driften ontvlamd door<br />

uwe bekoorlijkheden , worden uitgedoofd door de<br />

volmaaktheden van uwe ziel, deze zie ik in zulk<br />

eene kalmte, dat ik hare rust niet flooren durf.<br />

200 vaak ik in de verzoeking kome om u de<br />

geringfte liefkozing te ontrooven , wederhoudt<br />

mij de fchroom van u te beledigen , maar nog<br />

meer mijn eigen hart door de vrees van een<br />

zoo rein geluk te verpesten; bij het waardeeren<br />

der genoegens waarnaar ik haak, bereken ik<br />

alleenlijk wat zij u zouden konnen kosten ; en<br />

daar ik mijn geluk niet met het uwe kon doen<br />

beftaan. heb ik, denk hoe ik bemin! van het<br />

mijne afïtand gedaan. Wel-


B R I E V E N V A N<br />

Welke onoplosbare tcgenftrijdigheden zijn et<br />

in de gevoelens die gij hij mij verwekt! ter zelfder<br />

tijd ben ik onderdanig en vrijpostig, driftig<br />

en ingetogen, ik kan u niet aanzien, zonder<br />

eenen tweeftrijd in mij zelve gewaar te worden.<br />

Uwe aanblikken, uwe ftem boezemen het hart met<br />

de liefde tevens de zachte neiging der onfchuld<br />

in ; en dit is eene Godlijke bevalligheid, welke<br />

men niet zonder jammer verwoesten kan. Zo ik<br />

nog buitcnfporige wenfchen voeden durf, het is<br />

alleen buiten uwe tegenwoordigheid; mijne begeerten<br />

, daar zij u zelve niet durven naderen,<br />

wenden zich naar uwe bceldnis, en het is aan<br />

deze dat ik mij wretke over het ontzag, dat ik<br />

gedwongen ben u toetedragen.<br />

Intusfchen ga ik kwijnen en ik verteer mij<br />

zelf; het v uur vloeit door mijne aderen; niets<br />

is in ftaat om het te verdooven of te temperen,<br />

en wanneer ik het bedwingen wil, blaas ik het<br />

des te fteiker aan. Ik moet gelukkig zijn , ik<br />

ben hef, dit erken ik; ik klaag niet over mijn<br />

lot; zoo als het dan ook is, wilde ik het niet<br />

verruilen met dat van de Koningen der aarde.<br />

Evenwel is er een wezenlijk verdriet dat mij<br />

kwelt, en dat ik vergeefs zoek te ontvluchten;<br />

ik zou niet willen ftcrven, en echter fterf ik;<br />

ik wilde voor u leven, en gij —. gij berooft'<br />

mij van het leven.<br />

XL


T W E E GELIEVEN. 49<br />

XL BRIEF.<br />

Van JULIA.<br />

I k gevoel, mijn Vriend! dat ik dagelijks meet<br />

aan u verkleefd worde ; her. is mij ondoenlijk<br />

mij langer van u te verwijderen, de kortfte afwezigheid<br />

valt mij ondraaglijk , en ik moet u<br />

of zien of fchrijven , ten einde mij gcftadig<br />

met u bezig te houden.<br />

Zoo groeit m'.jne^iefde aan te gelijk met de<br />

uwe; want thands zie ik hoe zeer gij mij bemint,<br />

uit uwe wezenlijke vrees om mij genoegen te<br />

geven , daar gij in den beginne er flechts de<br />

vertoning van maakte, ter betere bereiking uwer<br />

oogmerken. Ik onderfcheide zeer wel in u de<br />

overmacht die uw hart verkregen heeft, over de<br />

bedwelming eener verhitte verbeeldingskracht,<br />

en in uw tegenwoordig zeifsbed.vang ontdek ik<br />

honderdmaal meer hartstocht dan in de eerfte<br />

vervoeringen uwer drift. Ik weet tevens, dac<br />

uwe toeftand, hoe lastig ook, niet ontbloot is<br />

van genoegens. Her is flreelend voor een rechtgeaart<br />

minnaar opofferingen te doen, die hem<br />

allen worden aangerekend, en waarvan niet ééne<br />

eenige verloren is voor het hart van haar die<br />

hij bemint. Ja wie weet, of gij, mijne gevoelt<br />

DEEL. D lig*


50 B R I E V E N V A N<br />

ligheid kennende, niet eene beter berekende konstgreep<br />

gebruikt om mij te verleiden. Dan neen, ik<br />

ben onrechtvaardig, en gij zijt niet in ftaat om<br />

ten mijnen opzichte u van eene list te bedienen.<br />

Onderrusfchen zal ik mij, indien ik wijs ben,<br />

nog meer voor het medelijden wachten dan voor<br />

de liefde. Ik voel mij duizendmaal meer vertederd<br />

door uwe ontzagbetooningen dan door uwe<br />

drifren, en ik vrees, dat gij, met de welvoeglijkfte<br />

partij te kiezen, indedaad de gevaarlijkfte<br />

gekozen hebt.<br />

Ik moet u uit de gulheid' van mijn hart eene<br />

waarheid zeggen, die hetzelve levendig gevoelt,<br />

en waarvan het uwe u behoort te overtuigen; zij<br />

is deze, dat, in weêrwil van het noodlot,van<br />

ouderen, ja van ons zeiven, onze lotgevallen<br />

voor altoos zaamverbonden zijn, en dat wij<br />

niet meer gelukkig of ongelukkig zijn konnen,<br />

dan met elkander. Onze zielen hebben zich, om<br />

zoo te fpreken, in alle hare punten aangeraakt,<br />

en overal hebben wij dezelfde zamenhcchting gevoeld<br />

; (verbeter mijnen mïsflag, mijn vriend!<br />

zo ik uwe Natuurkundige onderrichtingen kwalijk<br />

te pas brenge.) Het noodlot zal ons, ja, konnen<br />

fcheiden, maar niet ontbinden van elkander.<br />

Wij zullen voordaan altoos dezelfde genoegens,<br />

en dezelfde fmarten ondervinden; en gelijk die<br />

gelieven , waarvan gij mij fpraakt, die, zegt men,<br />

op onderfcheidene plaatzen eenerleie gewaarwor-


t * u GÈLIÈVEN. $t<br />

wordingen hebben, zouden wij hetzelfde gevoe*<br />

len , zelfs aan de twee uiterften der wereld*<br />

Staak dan de hoop, indien gij dezelve immer<br />

gekoesterd hebt, van u een geluk op u zelf te<br />

vormen, en dat te kopen ten koste van het mijne,,<br />

Verbeeld u niet, dat gij gelukkig zoudt konnen<br />

zijn, zo ik ontëerd ware, of dat gij met een oog<br />

van voldoening mijne fchande , èn mijne tranen<br />

zoudt konnen aanfehouwen.- Geloof mij, mijn<br />

Vriend! ik ken uw hart beter dan gij Zelve. Eene<br />

zoo tedere, zoö oprechte liefde moet over de<br />

driften weten te heerfcheii; gij hebt te veel ge*<br />

daan om er een einde van te maken zonder u zelf<br />

in *t verderf te ftorten, en gij kunt niet langer<br />

mijn ongeluk voltooijen, zonder tevens het uwe<br />

te bewerken.<br />

Ik wenschte dat gij kondet bezefFen, van hoe<br />

Veel belang het voor ons beiden is, dat gij de<br />

zorg voor ons ge'meenfchaplijk lot geheel aan<br />

mij overgeeft. Twijfelt gij of gij mij niet even<br />

dierbaar zijt als ik mij zelve; meent gij dat er<br />

eenig geluk voor mij moogüjk zoude zijn $ waarin<br />

gij niet deelde ? Neen, mijn Vriend ! ik heb dezelfde<br />

belangen als gij, en een weinig meer verftand<br />

om die te befbuuren. Ik fta toe, dat ik de<br />

jongfteben; maar hebt gij nimmer waargenomen s<br />

dat, gelijk het verftand bij de Vrouwen doorgaands<br />

zwakker is en vroeger afneenjt, hetzelve<br />

D a zicb


5» B R I E V E N V A N<br />

zich ook eerder vormt, gelijk een broze zonnebloem,<br />

die voor den eik opgroeit en fterft? Van<br />

onze vroegfte jeugd af aan zijn wij belast met<br />

een zoo gevaarlijk pand , dat de zorg om hetzelve<br />

te bewaren al ras het oordeel bij ons opfcherpt,<br />

en het is een uitmuntend middel om de gevolgen<br />

der dingen wel te kennen, dat men een levendig<br />

gevoel hebbe van alle de gevaaren, waaraan zij<br />

ons bloot ftellen. — Wat mij betreft , hoe meer<br />

ik mij met onzen toeftand bezig houde, hoe meer<br />

ik u in den naam der liefde moet verzoeken ; zijt<br />

toch gehoorzaam aan hare zachte Item, en laat<br />

ubeftuuren, ja helaas! door eene andere blinde,<br />

maar die ten minfte een fteunpunt heeft waaraan<br />

zij vasthoud.<br />

Ik weet niet, mijn Vriend! of onze harten het<br />

geluk zullen hebben van elkander te verflaan , en<br />

of gij bij het lezen van dezen brief deelen zult in<br />

de tedere aandoening, welke mij dien heeft ingegeven.<br />

Ik weet niet of wij ooit zuilen kunnen<br />

overeenftemmen in de wijze van befchouwen<br />

even gelijk in die van gevoelen; maar dit weet<br />

ik, dat het gevoelen van hem, die het minst van<br />

ons beiden zijn geluk affcheidt van dat des anderen,<br />

indedaad het verkies'!ijkst gevoelen is.<br />

XII.


T W E E G E L I E V E N . 53<br />

XII. B R I E F .<br />

Aan JULIA.<br />

]YIijne JULIA! ho» treffend is de eeuvouwigheid<br />

van uwen brief! hoe duidlijk zie ik daarin<br />

de helderheid eener onfchuldige ziel, en de tedere<br />

angstvalligheid der liefde! Uwe gedachten<br />

ontwikkelen zich konfteloos en zonder moeite;<br />

zij verwekken in het hart eenen ftreelenden indruk<br />

, rimmer eigen aan een gekunftelde ftijl.<br />

Gij voert de onwederlegbaarfte redenen aan op<br />

eenen zoo eenvouwigen trant, dat men er op<br />

moet nadenken, om er de kracht van te gevoelen<br />

, en de verhevene gevoelens kosten u<br />

zoo weinig, dat men ze bijkans zou aanmerken<br />

als gemeenzame denkbeelden, ö Ja! zonder<br />

twijfel ftaat het aan u onze lotgevallen te<br />

regelen ; dit is geen recht dat ik u affta, het'<br />

is eene rechtvaardigheid die ik van u eïsch , en<br />

uw verftand moet mij fchadeloos ftellen voor het<br />

nadeel, dat gij aan het mijne veroorzaakt hebt.<br />

Van dit oogenblik af draag ik u voor mijn<br />

gantfche leven de beheerfching mijner neigingen<br />

op; befchik over mij als over eenen man, die<br />

niets meer voor zich zelf is, en wiens geheel<br />

aanzijn alleen in betrekking tot u ftaat. Ik zal,<br />

zijt des verzekerd, de verbindcenis die ik aanga<br />

ü 3 na-


54. B R I E V E N V A K<br />

nakomen, wat gij mij ook mocht voorfchrijven,.<br />

Of ik zal er beter door worden, of gij zult et<br />

te gelukkiger door zijn, en ik zie van allen kant<br />

de verzekerde beloning mijner gehoorzaamheid.<br />

Ik draag u derhalven onbepaald de zorg op<br />

voor ons gemeenfchaplijk geluk; bewerk het<br />

uwe, en alles is wel. ik voor mij, die u geen<br />

oogenblik vergeren, noch aan u denken kan zon«<br />

der hartstochten die ik overwinnen moet, ik<br />

ga mij eeniglijk bezig houden met die zorgen,<br />

welke gij mij hebt opgelegd.<br />

Zedert een jaar, dat wij ons te zamen oefen»<br />

den, hebben wij naauwlijks iet anders gedaan,<br />

dan gelezen zonder orde en fchier alleen zoo<br />

als het viel; meer met oogmerk om uwen fmaak<br />

te toetfen, dan om dien te vormen. Daarenboven<br />

, zoo veel beroerings in de ziel liet ons<br />

zeer weinig vrijheid over voor het verltand.<br />

De oogen waren ter naauwer nood op het boek<br />

gevestigd, de mond fprak er de woorden van<br />

Uit, maar de aandacht ontbrak altoos, Uwe<br />

kleene Nicht, niet vooraf bezet met zulke denkbeelden,<br />

verweet ons onze weinige bevattelijkheid<br />

, en bezorgde zich gemakiijk de eer van<br />

ons vooruit te ftreeven. Ongevoelig is zij de<br />

meesteres van den meester geworden, en offehoon<br />

wij zomtijds over hare inbeeldingen<br />

gelagchen hebben, zij is echter wezenlijk de<br />

eenige van ons drieën, die iets weet van al hes<br />

gegn wij geleerd hebben, Qr»


T W K E G E L I E V E N . §5<br />

Om dan den verlorenen tijd (ach! JULIA!<br />

was er ooit een die beter hefteed werd?) weder<br />

intehalen, heb ik een foort van plan uitgedacht,<br />

hetwelk gefchikt is om door eene geregelde orde<br />

het nadeel te herftellen , dat onze kunde bij<br />

die verftrooijingen geleden heeft. Ik zend het<br />

u; ftraks zullen wij het te zamen nalezen, en<br />

ik vergenoeg mij thands met er eenige losfe<br />

aanmerkingen over te maken.<br />

Wilden wij, beminlijke Vriendin! ons met een<br />

ftapel van geleerdheid belasten, en meer weten<br />

voor anderen dan voor onszelven, dan zou mijn<br />

zamenftel niets deugen; want het is geheel daartoe<br />

ingericht om uit veele dingen iets te nemen,<br />

en om eene kleene verzameling te maken uit<br />

eene groote boekerij. De wetenfchap is bij de<br />

meeste lieden die ze beoefenen eene geld-munt<br />

waarmede men veel opheeft, die tot het gelukkig<br />

leven niets toebrengt dan in zoo verr» men ze in<br />

omloop brengt, en die nergends goed toe is dan<br />

tot den Koophandel. Ontneem aan onze geleerden<br />

het vermaak van zich te doen aanhooren, en<br />

de wetenfchap zal geene waarde meer voor hun<br />

hebben. Zij verzamelen in de Studeercel met<br />

geen ander oogmerk, dan om dit in 't openbaar<br />

uitteventen , zij begeeren niet wijs te zijn dan<br />

in het oog van anderen, en zij zouden zich der<br />

ftudie niet meer bekreunen , indien zij geene<br />

D 4 he-


56 B R I E V E N , V A N<br />

bewonderaars meer hadden Wij voor ons,<br />

die rut met onze kundigheden doen willen,<br />

wij verzamelen die niet om ze weder te verkopen,<br />

maar om ze tot ons gebruik aanteleggen;<br />

niet om er ons mede te bezwaaren, maar om<br />

er voedfel uittetrekken. Weinig te lezen , en<br />

bet geen wij gelezen hebben veel te overdenken,<br />

of't geen hetzelfde is, er veel met elkander over<br />

te fpreken , is het middel om die fpijs wel te<br />

verteeren. Ik oordcel dat wanneer men eenmaal<br />

het begrip vatbaar gemaakt heeft door de heblijkheid<br />

van natedenken, het altoos beter is die<br />

zaken, welke men in boeken zou vinden, door<br />

zich zelf te ontdekken; dit is bet waare geheim<br />

om zich dezelve vast in het hoofd te prenten en<br />

ze tot ons eigendom te maken. Wanneer men<br />

dezelve integendeel zoodanig ontvangt als zij<br />

ons medegedeeld worden, is het bijkans altoos<br />

in een anderen vorm , dan onze eigene. Wij<br />

zijn veel rijker dan wij meenen ; maar, zegt<br />

ÏIONTAIGNE, men vormt ons tot het ontleenen<br />

en het opzamelen; men leert ons zich te bedienen<br />

van -eens anders goed meer dan van ons<br />

eigen<br />

(/;) Zoo dacht SE NE c.\ zelf. Inlien min %<br />

zegt hij , mij de wetenfchap fchouk, onder beding<br />

dat ik dezelve niet vertonen zoude , ik zou ze niet.<br />

hegeereti* Verhevene wijsgeerte 1 zie daar, waar­<br />

tos men u gebruikt.


T W E E G E L I E V E N . 57<br />

eigen, of liever, terwijl wij zonder ophouden<br />

voorraad opleggen, durven wij niets aantasten;<br />

wij zijn gelijk aan die gierigaarts, die enkel<br />

bedacht zijn om hunne pakhuizen te vullen,<br />

en zich te midden van den overvloed doodhongeren.<br />

Ik beken, er zijn veele menfchen, voor wien<br />

dit ftelfel fchadelijk zoude zijn, en die veel<br />

moeten lezen en weinig denken , om dat wegens<br />

de zwakheid van hun verfband, niets zoo<br />

Hecht is zaamgefteld dan het geen zij uit zich<br />

zelve voordbrengen. U prijs ik juist het tegendeel<br />

aan, u die bij het lezen van boeken<br />

zelfs het geen gij daarin vindt verbetert, en<br />

wier werkzaam vernuft over een boek een ander<br />

bock maakt, beter zoiïïts dan het eerfte.<br />

Wij zullen elkander derhalven onze denkbeelden<br />

mededeelen ; ik zal u zeggen wat anderen gedacht<br />

hebben, gij zult mij zeggen wat gij over<br />

dit onderwerp denkt, en doorgaands zal ik op<br />

het einde der les meer geleerd hebben dan gij.<br />

Hoe minder gij zult behoeven te lezen, hoe<br />

beter de keus der ft ofte zal moeten gedaan worden<br />

, en zie hier de gronden voor de mijne.<br />

De groote dwaling der geenen die ftudeeren is,<br />

gelijk ik u gezegd heb, dat zij zich te veel op<br />

hunne boeken verlaten , en niet genoeg gebruik<br />

maken van hun eigen brein ; zonder te beden-<br />

D 5 ken,


$S B R I E V E N V A M<br />

ken, dat van alle de drogredenaars {Soph'tftes}<br />

ons eigen verftand ons doorgaands her minfte<br />

misleidt. Zoo dra men flechts inkeeren wil tot<br />

zich zelve , gevoelt ieder een wat goed , her­<br />

kent elk wat fchoon is; noch het een noch het<br />

ander behoeft men ons te leeren kennen, en<br />

men bedriegt zich daaromtrent niet dan in zoo<br />

verre men zich zelf wil bedriegen. Dan de<br />

voorbeelden van het uitnemend goede en uit-<br />

ftekend fchoone, zijn zeldzamer en minder be­<br />

kend , men moet ze dus verre buiten ons op-<br />

fpooren. De hoogmoed, de krachten der<br />

natuur naar onze eigene zwakheid afmetende,<br />

doet ons die hoedanigheden, welke wij niet in<br />

ons zeiven befpeuren, als harsfenfchimmig aan»<br />

zien ; de luiheid en de ondeugd verlaten zich op<br />

deze gewaande onmooglijkheid, en de zwakke<br />

mensch beweert dat men nimmer ziet, het geen<br />

niet alle dagen gezien word. Deze dwaling<br />

moet men uitrooijen. Men moet zich gewen­<br />

nen om die groote voorwerpen optemaken en<br />

te befchouwen, op dat men zich alle voorwend-<br />

felen beneeme om hen niet te volgen. Op de be-<br />

fchouwing dezer uitmuntende voorbeelden verheft<br />

de ziel, ontvlamt het harte zich; door hen aan­<br />

houdend te betrachten zoekt men hun gelijk­<br />

vormig te worden, en men kan niets meer dul­<br />

den dat middelmatig is, zonder eenen doodlijken<br />

afkeer.<br />

Zoe-


T W E E GELIEVEN. 59<br />

Zoeken wij dan niet meer in de boeken die<br />

grondbeginfelen en regelen, welke wij veel ze»<br />

kerer in ons zeiven aantreffen. Laat ons alle<br />

die ijdele twisten der Wijsgeeren over het geluk<br />

en de deugd daar laten; laat ons den tijd, dien<br />

zij verfpillen om na te fpooren hoe men deugdzaam<br />

en gelukkig worden moet, hefteden om<br />

zulks te zijn ; en laten wij ons liever groote<br />

voorbeelden ter naftreeving voordellen, dan nutloze<br />

leerftelfels om die te volgen.<br />

Ik heb altoos geloofd , dat het goede niets<br />

anders was dan het fchoone in oefening gebracht,<br />

dat het één ten naauwfte verbonden was aan<br />

het ander, en dat beiden hunnen gemeenzamen<br />

oorfprong hadden in de wel geregelde natuur.<br />

Uit dit denkbeeld volgt, dat de fmaak zich<br />

door dezelfde middelen volmaakt als het verftand<br />

, en dat eene ziel, recht getroffen door het<br />

bekoorlijke van de deugd, ook in dezelfde mate<br />

gevoelig moet zijn voor alle andere foorten vaH<br />

fchoonheden. Men kan zich oefenen zoo wel in<br />

het befchouwen als in het gevoelen, of liever<br />

een keurig gezicht is niets anders dan een kiesch<br />

en fijn gevoel. Het is op deze wijze, dat een<br />

fchilder op het gezicht van een fchoon landfchap<br />

of bij een fraai fchilderij verrukt word<br />

door voorwerpen, welke een gemeen befchouwer<br />

zelfs niet opmerkt. Hoe veele zaaken zijn er,<br />

welke men niet ontwaart dan door het gevoel,<br />

en


fö B R I E V E N V A N<br />

en waarvan men geene reden geven kan? hoe<br />

veel van die dingen die men niet kan uitdruk­<br />

ken f«) , die zoo dikwijls voorkomen en waar­<br />

over de fmaak alleen uitfpraak doet ? — De<br />

fmaak is in zekeren zin het microscoop des oor­<br />

deels; zij is het, die de kleene voorwerpen on­<br />

der deszelfs bereik brengt, en hare werkingen<br />

beginnen , waar die van het oordeel eindigen.<br />

Wat wordt er dan vereischt om haar te be-<br />

fchaven ?<br />

dat men zich oefene om te b,efchouwen<br />

zoo wel als om te gevoelen, en om over het<br />

fchoon door bezichtiging daarvan te oordeelen ,<br />

gelijk over het goede door gevoel. Neen, ik<br />

beweer dat alle harten zelfs niet berekend zijn<br />

om getroffen te worden op het eerfte gezicht<br />

van JULIA.<br />

• Ziedaar, mijne bekoorlijke leerlinge ! waarom<br />

ik alle uwe fludien bepaal tot boeken van<br />

fmaak en voor de zeden. Zie daar de reden,<br />

waarom ik, mijn geheele leerftelfel tot voorbeel­<br />

den brengende, u geene andere befchrijving van<br />

de deugden geef dan een tafereel van deugdzame<br />

menfehen , noch andere voorfchriften om wel te<br />

fchrijven, dan boeken die wel gefchreven zijn.<br />

Verwonder u dus niet over de befnoeijing die<br />

ik maak in uwe voorgaande leesoefeningen ; ik<br />

(


T W E E G E L I E V E N . 6r<br />

ben overreed , dat men dezelve moet inkorten<br />

om ze nuttig te doen zijn, en ik zie daaglijks<br />

hoe langer hoe meer dat alles wat niet tot de<br />

ziel fpreekt, niet waardig is u onledig te houden.<br />

Wij zullen de taaien affchaffen , behalven<br />

de Italiaanfche welke gij kent en bemint. Ook<br />

zullen wij de beginfelen der Algebra en Geometrie<br />

daarlaten. Zelfs zouden wij de Natuurkunde<br />

laten vaaren , indien de bewoordingen<br />

welke zij u aan de band geeft mij daartoe<br />

den moed niet benamen. Voor altoos zullen<br />

wij afrtappen van de nieuwe Üefehiedenis, uitgezonderd<br />

die van ons Land; en dit nog alleen<br />

daarom, wijl het een vrij en eenvouwig land is,<br />

waar men menfchen van de voorwereld in he«<br />

dendaagfcne tijden aantreft; want gij moet u<br />

niet laten misleiden door hun die zeggen dat de<br />

gefchiedenis van zijn eigen land voor ieder een<br />

de belangrijkfte is. Dit is niet waar. Er zijn<br />

landen , waarvan de gefchiedenis zelfs niet te<br />

lezen is, of men. moet een onnozele ziel of een<br />

Scaats - onderhandelaar zijn. De meest belangrijke<br />

gefchiedenis is die waarin men de meeste<br />

voorbeelden , deugden , charaders van allerlei<br />

foort, met één woord het meeste onderricht,<br />

aantreft. Zij zullen u vertellen, dat er zoo veel<br />

van dit alles bij ons als bij de ouden gevonden<br />

word.<br />

(«) Vergelijk b. v. den XI. Brief.<br />

Aant. des VUT.


Ót B R I E V E N V A H<br />

wordt. Het is wederom onwaar. Sla hunne"<br />

gefchiedenis op. en breng hen tot zwijgen. Er"<br />

zijn volken zonder (eene eigene) Phijfiognomie,<br />

die geene fchilders behoeven, daar zijn Staatsheftaren<br />

zonder charaéter, welke geene gefchiedfchrijvers<br />

nodig hebben, en waarin men , zoo<br />

dra men weet welken post een man bekleed,<br />

te gelijk Vooruit weet alles wat hij daarin verrichten<br />

zal. — Zij zullen zeggen dat het ons<br />

ontbreekt aan goede gefchiedboekers < maar<br />

vraag hen eens waarom ? ook dit is onwaarachtig.<br />

Verfchaf flechts flof tot groote gefchiedenisfen,<br />

en er zullen zich goede gefchiedfchrijvers<br />

opdoen. Eindelijk, zij zullen zeggen dat de menfchen<br />

van alle tijden gelijk aan elkander zijn,<br />

dat zij dezelfde deugden en ondeugden hebben;<br />

en dat men om geen andere reden de ouden<br />

bewondert dan om dat zij ouden zijn. Dit is*<br />

even ver bezijden de waarheid; want in vroeger'<br />

tijden deed men groote dingen door kleene middelen<br />

, en hedendags doet men vlak het tegendeel.<br />

De ouden waren de tijdgenoten hunner<br />

Gefchiedfchrij veren , en echter hebben zij ons<br />

geleerd die te bewonderen. Voorzeker indien<br />

ooit de nakomelingfchap de onzen bewondert,<br />

wij zullen hun daartoe de flof niet verfchafe<br />

hebben.<br />

Uit infchiklijkheid voor uwe onaffcheidbaar<br />

getrouwe Nicht heb ik eenige kleene werkjes<br />

yan


T W Ï K G E L I E V E N . 6 j<br />

van fmaak overgelaten, die ik voor n zou<br />

hebben afgefchafc. Buiren PETRA RC HA,<br />

TASSO, METASTASIO, en de eerfté<br />

meesters van het Fransch Tooneel, voeg ife<br />

er noch dichters noch boeken over de liefde<br />

bij, tegen de gewoone inrichting der leesverzamelingen<br />

voor uwe fexe beftemd. Wat zouden<br />

wij uit die boeken van de liefde leeren ? ach!<br />

JULIA ! ons hart zegt er ons meer van dan<br />

zij, en de nagebootfle taal der boeken is zoo<br />

koud voor elk een die zelf verliefd is ! daarenboven<br />

verzwakken deze oefeningen de ziel, zij<br />

Horten dezelve eene laffe weekheid in, en<br />

beneemen haar alle hare veerkracht. De waare<br />

liefde integendeel is een geweldig vuur dat zijnen<br />

gloed aan de overige aandoeningen mededeelt,<br />

en ze bezielt met een nieuw leven. Het is<br />

hierom , dat men gezegd heeft, dat de liefde<br />

helden vormt. Gelukkig hij wien het fchiklot<br />

in de gelegenheid gefield heeft om zulks te<br />

worden, en die JULIA voor zijne Minnares<br />

heeft!<br />

XIII. B R I E F<br />

Van JULIA.<br />

Jk heb het u immers gezegd dat wij gelukkig waren<br />

; en niets overtuigt mij daarvan meer dan<br />

de


64 B R I E V E N V A N<br />

de fmart die ik gevoel bij de minfte verandering<br />

van onzen toefland. Indien wij gevoelige<br />

kwellingen hadden, zou dan eene fcheiding van<br />

een paar dagen er ons zoo veele veroorzaken?<br />

ik zeg ons, omdat ik weet, dat mijn vriend<br />

deelt in mijn ongeduld ; hij deelt er in omdat<br />

ik het gevoele, en hij gevoelt het tevens voor-<br />

zich zelve; zulke dingen behoeft hij niet meer<br />

te zeggen.<br />

Wij zijn eerst zedert gister avond op het land,<br />

het uur is nog niet daar dat ik u in de flad<br />

ontmoet zou hebben , en echter doet mijne<br />

verwisfeling van plaats mij uwe afwezigheid nu<br />

reeds ondraaglijker voorkomen. Indien gij mij<br />

niet de Geometrie verboden hadt, zou ik u zeg­<br />

gen dat mijne droefgeestigheid is in de zaamge-<br />

ftelde reden van tijd en van plaats ; zoo veel<br />

vind ik dat de verwijdering bijdraagt tot het<br />

verdriet der afwezigheid, van elkander.<br />

Ik heb uwen brief en uw ontwerp van ftudee-<br />

ren medegenomen, om ze beiden te overdenken;<br />

den eerften heb ik reeds tweemaal herlezen, cn<br />

het flot treft mij zeer. Ik zie , mijn vriend!<br />

dat gij de ware liefde gevoelt, wijl zij u niet<br />

berooft van den fmaak voor hetgeen welvoeg­<br />

lijk is, en dat gij zelfs in dat punt, waarin uw<br />

hart het gevoeligst is, opofferingen aan de deugd<br />

weet te doen. Trouwens zich te bedienen van<br />

het


T W E E G E L I E V E N . 6%<br />

het middel van onderwijzing om eene vroüw tè<br />

bederven is de verachtlijkfte van alle verleidingen<br />

, en wanneer men zijne minnares zoekt te<br />

vertederen door behulp van Romans , bezit men<br />

weinig vermogen daartoe in zich zelve. Wan*<br />

neer gij bij uwe fcsfen de Wijsgeerte naar uwe<br />

oogmerken gefchikt hadt, en getracht grondregelen<br />

te vormen die uw eigen belang begunftigden,<br />

gij zoudt, fchoon mij willende misleidenj<br />

mij fpoedig het bedrog hebben doen ontdekken;<br />

maar uwe gevaarlijkfte verleiding is, dat gij er<br />

u niet van bedient. Van het oogenblik af, dat<br />

de zucht om te beminnen mijn hart overmeesterde<br />

, en dat ik daarin de behoefte eefter<br />

eeuwige verbindtenis vóelde ontdaan, bad ik den<br />

Hemel Om mij te vereeuigen niet met een beminlijk<br />

man, maar met een man die eene lchoone<br />

ziel bezit; ik bezefte toch dit van alle de<br />

genoegens die men fmaken kan dit het minfte<br />

voor walging vatbaar is, en dat de rechtmatigheid<br />

en de eer alle de gevoelens verfieren waarmede<br />

zij gepaard gaan. Wegens dit verftandig<br />

bepaaleu mijner keuze heb ik, gelijk SALOMO,<br />

bij het geen ik begeerd had, nog verkregen het<br />

geen ik niet begeerde. Uit de vervulling van dezen<br />

wensch voorfpelle ik mij eenen goeden uit«<br />

flag voor de overige, en ik wanhoop niet, mijn<br />

Vriend! van u eenmaal zoo gelukkig te zullen<br />

konnen maken , als gij verdient te zijn. De<br />

middelen hiertoe zijn langwijlig , bezwaarlijk,<br />

L DEEL. E twij-s


€6 B R I E V E N VAN<br />

twijfelachtig, en de belctfelen verfchriküjk. Ik<br />

durf mij met niets vleien, maar geloof vrij dat<br />

alles, wat het geduld en de liefde doen konnen,<br />

niet verzuimd zal worden. Ga intusfehen voord<br />

mijner moeder in allen opzichte genoegen te<br />

geven, en bereid u , om bij de terugkomst yan<br />

mijn vader die eindelijk na dertig jaaren dienens<br />

voor altoos zijn ontflag neemt, de trotsheden te<br />

verdragen van een oud ftuursch edelman,maar een<br />

man vol van_ eerlijke gevoelens, die u beminnen<br />

zal zonder u beleefdheden te doen , en hoogachten<br />

zonder het u te zeggen.<br />

Ik heb mijn brief voor een poos laten liggen<br />

om eene wandeling te gaan doen in de bosfehen<br />

nabij ons huis. ö Mijn lieve Vriend! ik geleidde<br />

u dcrwaard, of liever ik bracht er u in mijn<br />

harr. Ik koos de plaatfen uit, die wij te zamen<br />

moesten doorwandelen, ik verkoos de ftille wijkplaatfen<br />

voor ons gefchikt, om daar in te vertoeven<br />

; onze harten ontlasteden zich reeds bij voorraad<br />

aan elkander in die bekoorlijke verblijven;<br />

deze vermeerderden het genoegen dat wij 1'maakren<br />

van bij elkander te zijn, zij ontleenden op hunne<br />

beurt eene nieuwe waardij van het verblijf van<br />

twee oprechte gelieven, en ik ftond verbaasd,<br />

dat ik in mijne eenzaamheid daarin nimmer dc<br />

fchconbeden had opgemerkt, welke ik er met u<br />

in vond.<br />

On-


T ff s E G E L I E V E N . 6?<br />

Onder de natuurlijke boscbjcs welke deze bekoorlijke<br />

plaats vormt, is er één nog verrukkender<br />

dan de overige , waarin ik het meeste<br />

genoegen vind , en welk ik daarom beftemd<br />

heb voor eene kleene vcrrasfehing van mijnen<br />

Vriend. Men zal niet konnen zeggen dat hij<br />

altoos befcheiden, en ik van mijne zijde nimmer<br />

edelmoedig zij. Dan wil ik hem doen gevoelen ,<br />

in weerwil der heerfchende vooroordeelen, hoe<br />

veel beter dat geene zij wat het harte geeft dan<br />

het geen de onbefcheidenheid met geweld rooft.<br />

Voor het overige moet ik u, uit vrees dat uwe<br />

levendige verbeeldingskracht zich niet al te veel<br />

toegeve, vooraf zeggen , dat wij niet met elkander<br />

in het boschje gaan zullen zonder de onaf*<br />

fcheidbare Nicht.<br />

Van haar gefproken ; het is bepaald , indien<br />

u dit niet geheel mishaagt, dat gij ons maandag<br />

zult komen zien. Mijne moeder zal hare Cales<br />

zenden aan mijne Nicht, gij zult om tien uur<br />

maken, bij haar te zijn; zij zal u verzeilen ; gij<br />

zult den dag met ons doorbrengen, en wij zullen<br />

des anderen dags allen te gelijk na het middagmaal<br />

naar de ftad terug keeren.<br />

Tot hiertoe was ik met mijn brief gevorderd ,<br />

toen ik ontdekte, dat ik hier niet zoo veel gelegenheid<br />

heb als in de ftad, om u dien te bezorgen.<br />

Eerst had ik gedacht u een van uwa<br />

E a bce»


6*8 B R I E V E N VAN<br />

boeken door sus TIN den zoon van den Tuin*<br />

man wederom te zenden , en om dit boek een<br />

omflag van papier te doen, waarin ik mijn brief<br />

leide. Maar behalvcn dat bet onzeker is of<br />

uwe gedachten er op vallen zouden om hem te<br />

zoeken, üoudehet eene onvergeeflijke onvoorzichtigheid<br />

zijn het lot van ons gantfche leven aan<br />

foortgelijke gevaaren bloot te ftellen. Ik zal mij<br />

dan vergenoegen met ti alleenlijk door' een<br />

briefje de bepaalde zamenkomst van maandag te<br />

melden, en ik zal den brief bewaren om u dien<br />

zelve ter hand te ftellen. Ik zou ook anders een<br />

weinig ongerust zijn, of er niet te veel gedacht<br />

en verwacht wierd bij het geheim van<br />

het boschjc.<br />

XIV. B R I E F .<br />

Aan JULIA.<br />

Wat hebt gij gedaan? ach! wat hebt gij ge*<br />

daan, mijne JULIA? gij wilde mij eene belooning<br />

fchenken , en gij hebt mij rampzalig ge.<br />

maakt. Ik ben dronken , of liever zinneloos,<br />

Alle mijne zinnen zijn ontfteld, alle mijne vermogens<br />

in wanorde gebracht door dien doodlijken<br />

kus. Gij wilde mijne fmarten verzachten ?<br />

wreede! gij hebt ze nog bitterer gemaakt, ik<br />

heb vergif van uwe lippen gezogen; het gist,<br />

het


T W E E G E L I E V E N . 69<br />

het ontfleekt mijn bloed, het doodt mij, en uw<br />

medelijden is de oorzaak dat ik fterve.<br />

ó Onvergeetbaar aandenken van dat oogenblik<br />

van bedrog , bedwelming, en betovering;<br />

nooit , nooit zult gij uit mijne ziel gewischt<br />

worden, en zoo lang de bekoorlijkheden van<br />

JULIA daarin zullen geprent zijn, zoo lang uit<br />

dit onrustig hart gevoelige aandoeningen en' zuchten<br />

zullen opwellen , zult gij de ftraf en het geluk<br />

mijnes levens uitmaken.<br />

Helaas! ik genoot eene uiterlijke gerustheid;<br />

gehoorzaam aan uwe hoogde bevelen, morde<br />

ik niet meer over een lot, waarover gij wel het<br />

beduur hadt willen op u nemen. Ik had de<br />

hevige driftsvervocringen cencr onbezonnen verbeeldingskracht<br />

onderdrukt, ik had mijn gezicht<br />

bedekt met eenen fluier, en mijn hart aan ban»<br />

den gelegd; mijne driften durfden zich niet meer<br />

in hare volle kracht naar buiten vertoonen, en<br />

ik was zoo vergenoegd als ik het wezen kou»<br />

Ik ontvang uw briefjen , en begeef mij ijlings<br />

naar uwe Nicht; wij rijden naar Clartns, ik zie<br />

u, en mijn hart klopt; de zachte toon uwer<br />

dem brengt hetzelve op nieuw in beweging; ik<br />

ontmoet u als iemand die buiten zich zeiven is,<br />

en de afleiding van uwe Nicht was mij


7© B R I E V E N V A N<br />

thuin , men houd gcrustlijk het middagmaal, en<br />

gij ftelt mij hcimlijk uwen brief rer hand, welken<br />

ik in het bijzijn van die tc vrezen ooggetuige<br />

niet durfde lezen ; toen de zon begon te<br />

daalen, ontweeken wij met ons drieën in het<br />

bosch zijne overige linden , en mijne geruste<br />

ecnvouwigheid Helde zich zelfs geen aangenamer<br />

töeffcand, dan de mijne, voor.<br />

Bij het naderen van het boschje bemerkte ik,<br />

niet zonder eene hcimlijke ontroering, uwe afgefprokene<br />

tekens , uw wederzijds glimlagchen,<br />

en dat een hooger blos op uwe wangen rees. Er<br />

binnen tredende zag ik met bevreemding uwe<br />

Nicht naar mij toekomen , en mij met eene<br />

bevallig fmekende houding om een kus vragen.<br />

Zonder iets van dit geheim te begrijpen , omhelsde<br />

ik die bekoorlijke vriendin, en hoe bcminlijk,<br />

hoe innemend zij ook wezen moge, nooit<br />

ondervond ik beter, dat de zinlijke gewaarwordingen<br />

niets anders zijn , dan 't geen het hart<br />

ze doet zijn. Maar in welk een toefiand geraakte<br />

ik , toen ik een oogenblik daarna gevoelde<br />

. . . . de hand beeft mij eene<br />

zachte ziddering .... uwe rozenmond . . . .<br />

de mond van JULIA de mijne aanraken,<br />

zich daarop drukken , en mijn ligchaam in uwe<br />

armen geklemd 1 Neen, het blikfemvuur is niet<br />

fehichtiger, niet fneller dan dat, welk mij oogenblikjijk<br />

in vlam zettc.de. Ailes wat aan mij is,<br />

ver-


T W E E G E L I E V E N . 7»<br />

verzamelde zich in één middenpunt onder dit verrukkend<br />

gevoel. Het vuur vloeide te gelijk met<br />

onze zuchten van onze brandende lippen, en mijn<br />

hart bezweek onder het vol - op der wellust<br />

wanneer ik u op eenmaal zag verbleeken , uwe<br />

fchoone oogen fluiten, op uwe Nicht leunen , en<br />

in flaauwte vallen. Zoo vernietigde de fchrik het<br />

vermaak , en mijn geluk was flechts een weêrlicht.<br />

Ik weet naauwlijks wat mij zedert dat noodlottig<br />

oogenblik wedervaren zij. De diepe indruk dien<br />

ik ontvangen heb, kan niet meer worden uitgewischt.<br />

Een gunstbewijs? . . . ö dit is eene<br />

verfchriklijke foltering. . . Neen , behoud vrij<br />

uwe kusfchen, ik kan ze niet verdragen .... zij<br />

zijn al te fchcrp, al te dieptreffend, zij dringen<br />

in, zij branden tot in het merg . . . zij zouden<br />

mij dol'maken. Eéne enkele, ja, ééne enkele<br />

heeft mij geftort in eene verbijstering , waarvan<br />

ik niet weder terug kan komen. Ik ben dezelfde<br />

niet meer, en u befchouw ik even weinig als dezelfde.<br />

Ik zie u niet meer tegenftand biedende<br />

en gefh-eng gelijk voorheen, maar ik gevoel en<br />

raak u onophoudelijk aan als gekneld aan mijnen<br />

boezem, gelijk gij één oogenblik waart, ö JULIA!<br />

welk een lot eene hartstocht, waarvan ik niet meer<br />

meester ben, mij ook voorfpelle, welk eene behandeling<br />

uwe geftrengheid ook voor mij uitdenke,<br />

in dien toeftaud waarin ik mij' nu bevind kan<br />

E 4 ik


7* B R I E V E N V A N<br />

ik nier langer leven, en ik gevoel, dat ik maar<br />

Herven moet, het zij dan aan uwe voeten , . „ «<br />

of in uwe armen.<br />

XV. B R I E E.<br />

Fan JULIA.<br />

H et is nodig, mijn Vriend! dat wij ons VOQE<br />

eenigen tijd van elkander fcheiden; en zie daar ie<br />

eerde proef van die gehoorzaamheid, welke gij<br />

mij hebt toegezegd. Geloof, dat ik zeer gewichtige<br />

redenen heb, om dezelve thands van u te<br />

vorderen, en gij weet, dat ik die moet hebben,<br />

om tot zulk een belluit te komen; wat u belangt,<br />

gij hebt er geene andere nodig dan mijnen wil.<br />

Al zedert langen tijd moest gij eene reis doen in<br />

Walliferland. Ik wenschte dat gij dezelve thands<br />

ondernemen konde, nu het nog niet koud is. Offchoon<br />

de Herfst hier ter plaa^fë nog aangenaam<br />

zij, ziet gij echter den top van den Dent-de *amant<br />

reeds wit worden , en over zes wecken<br />

zou ik u niet toelaten in eene zoo barre landdreek<br />

die reis te doen Tracht dan op morgen te verdekken:<br />

gij zult mij fchrijvenaan het adres dat ik u<br />

zen-<br />

(


M ijnliiirt bezweek onder liet vol-op der «fStUrt .Trannee»<br />

ik u op éénmaal zag vwbleeltcu op uwe Nicht leuixeu,<br />

en inflaatrwte vallen. Bladz.^i.


T W E E G E L I E V E N .<br />

^ende, en mij uwen eerden brief doen geworden<br />

als gij te Sion zult aangekomen zijn.<br />

Nooit hebt gij met mij over den daat uwer eigene<br />

zaaken willen fpreken; maar gij zijt buiten<br />

uw Vaderland; ik weet dat gij daar een gering<br />

vermogen bezit , en gij vermindert dat nog bij<br />

aanhoudendheid op eene plaats, daar gij niet blijyen<br />

zoudt, ware het niet om mijnen wil. Ik mag<br />

dus onderdellen dat een gedeelte van uwe beurs<br />

zich in de mijne bevind, en ik zend u in afrekening<br />

eene kleinigheid in de beurs welke gij in deze<br />

doos zult vinden , die gij niet openen moet in het<br />

bijzijn van den brenger. Ik zal de moeite niet<br />

nemen om bedenkingen voortckomen, ik acht u<br />

te veel, om te geloven dat gij in daat zijt die te<br />

maken.<br />

Ik verbiede u, niet alleen zonder mijn bevel<br />

terug te keeren , maar zelfs ons te komen vaarwel<br />

zeggen. Gij kunt fchrijven aan mijne Moeder of<br />

aan mij, enkel om ons te berichten, dat gij genoodzaakt<br />

zijt wegens een onverwacht voorval<br />

oogenbiiklijk te vertrekken, en mij, zo gij wilt,<br />

eenigen raad geven omtrent mijne leesoefeningen,<br />

tot uwe terugkomst. Dit alles moe: nacuurlijk<br />

gefchieden , en zonder den minden zweem van<br />

achterhoudendheid. Vaarwel, mijn Vriend! vergeet<br />

niet, dat gij het hart en de rust van JULIA<br />

m-t u neemt.<br />

n<br />

E S XVI.


7* B R I E V E N V A K<br />

XVI. B R I E F .<br />

Andwoord.<br />

Jk herlees uwen ontzettenden brief, en ik zidder<br />

bij eiken regel. Evenwel zal ik gehoorzamen,<br />

dit heb ik beloofd; ik moer, ik zal gehoorzaam<br />

zijn. Maar gij weet niet, neen, wrtcdaartige!<br />

gij zult nimmer bezeilen konnen wat zulk eene oflerhande<br />

aan mijn hart kost. Ach! gij hadt de<br />

proefneming van het boschje niet nodig om het<br />

gevoelig te maken! dit is een fijne trek van wreedheid,<br />

die uw omncdedogend hart had konnen fpaaren<br />

, en ik kan u ten minfte tarten om mij bij<br />

mooglijkheid nog ongelukkiger te maken.<br />

Gij zult uwe doos in denzelfden ftaat terug ontvangen<br />

, waarin gij dien gezonden hebt. Bij de<br />

wreedheid nog de vernedering te voegen, dit is te<br />

veel; heb ik u meesteres van mijn lot gelaten, ik<br />

heb u geene befchikking gegeven over mijne eer.<br />

Dit is een heilig pand, (het cénige helaas! dat<br />

mij overig blijft!) het geen tot aan het einde van<br />

mijn leven niemand zal bewaren, dan ik zelve. ,<br />

XVII.


T W E E G E L I E V E N . 75<br />

XVII. B R I E F .<br />

Weder - eindwoord.<br />

u w brief verwekt mijn medelijden; dit is het<br />

Cénige opftel zonder verftand, dat gij immer gefchreven<br />

hebt.<br />

Ik beledig dan uwe eer, voor welke ik duizendmaal<br />

mijn leven zoude opofferen? Ik kwets dan<br />

uwe eer, ondankbare; die mij bereid gezien hebt<br />

om de mijne aan u aftefïaan ? waar is dan die eer<br />

die ik fchende? zeg het mij, laaghartige, ziel zonder<br />

kieschheid. ö ! Hoe vcrachtlijk zijt gij, indien<br />

gij geene eer hebt dan zulk eene die JULIA niet<br />

kent! Wat! zij die hun lot zamen declen willen,<br />

zouden hunne bezittingen niet mogen deelen, en<br />

iemand, die er voor uitkomt dat h'j de mijne is,<br />

houd zich beledigd door mijne geiehenken! zedert<br />

wanneer toch is het eene laagheid geworden iet te<br />

ontvangen van het voorwerp dat men bemint?<br />

zints wanneer word het hart ontcerd door aantenemen<br />

't geen het hart geeft? ja maar, men veracht<br />

een man die van een ander iet ontvangt,<br />

men veracht hem, wiens behoeften grooter zijn<br />

dan zijn vermogen, is het niet waar? en wie veracht<br />

hem ? laage zielen, die hunne eer in den rijkdom<br />

ftellen, en die de deugden met goud gewicht<br />

waar-


76 B R I E V E N V A N<br />

waardeeren! (lelt dan een braaf man zijne eer in<br />

deze laage grondregelen, en pleit zelfs hetvvooroordeel<br />

van het gezond verftand niet reeds ten voordeele<br />

des min-vermogenden?<br />

Er zijn buiten kijf lange gefchenken, welke<br />

een eerlijk man niet kan aannemen; maar weet,<br />

dat deze niet minder de hand onteeren die ze aanbied,<br />

en dat eene gift, die met welvoeglijkheid<br />

kan gedaan worden, altoos even zoo gevoeglijk<br />

kan worden ontvangen; en zeker verwijt mijn hart<br />

mij de mijne niet, het verheft zich op dezelve.<br />

Ik ken niets verachtlijkers, dan eenen man wiens<br />

hart en wiens oppasfingen men koopt, behalven<br />

alleen de vrouw die hem daarvoor betaalt; maar<br />

tusfchen twee vereenigdc harten is de gemeenfchap<br />

van goederen eene billijkheid, een plicht, en indien<br />

ik nog ten achteren ben wegens het geen<br />

ik meer hebbe dan gij, neem ik zonder fchroom<br />

(van u) aan het geen ik behoude, cn ik blijf u<br />

fchuldig het geen ik u nog niet gegeven heb; ach!<br />

indien de gefchenken der liefde ten last zijn,<br />

welk hart kan dan ooit dankbaar wezen ?<br />

Onderflelt gij misfchien dat ik van mijne eigene<br />

benodigdheden affnippere, het geen ik beftemde<br />

om in de uwe te voorzien? ik zal u van het tegendeel<br />

een bewijs geven, dat boven alle tegenspraak<br />

is. En dit is, dat de beurs welke ik u<br />

wederom zendé tweemaal de fom bevat die


T W E È G E L I E V E N . 77<br />

*r de eerde reis in was, en dat het alleen van mij<br />

zou afhangen om dezelve nog eens te verdubbelen»<br />

Mijn Vader geeft mij tot mijn onderhoud een<br />

jaargeid, dat zekerlijk matig is, maar hetgeen ik<br />

nimmer behoef aan te tasten, zoo oplettend is<br />

mijne moeder om mij van alle^ te voorzien; om<br />

nu niet te zeggen dat mijn borduur- en kantewerk<br />

genoegzaam zijn om mij van het een en ander te<br />

verzorgen. Het is waar dat ik niet altoos zoo<br />

ruim van geld voorzien ben geweest; de bekommernisfen<br />

eener noodlottige hartstocht hebben mij<br />

zedert lang zekere bezorgingen doen verwaarlozen,<br />

waaraan ik mijn overfchot befleedde; dan<br />

even dit is eene reden te meer om van het zelve<br />

zulk een gebruik te maken als ik werklijk doe;<br />

ik moet u vernederen voor eene verkeerdheid waarvan<br />

gij oorzaak zijt, en de liefde behoort de misflagen<br />

te boeten, welke zij zelf doet begaan.<br />

Laat ons ter zaake komen. Gij zegt dat de<br />

eer u verbied mijne gefchenken aantenemen. Indien<br />

dit zoo is, heb ik niets meer te zeggen, en<br />

ik ben het met u eens, dat het u niet vrij ftaat om<br />

de bewaring van zoodanig iets uit uwe handen te<br />

geven. Zo gij mij derhalven hiervan overtuigen<br />

kunt, doe het dan op eene duidlijke , onwedcr-<br />

(preeklijke wijze, en zonder nutloze fpitsvindigheid;<br />

want gij weet, dat ik eene vijandin ben van<br />

drogredenen. In dat geval kunt gij mij de beurs<br />

terug geven, ik neem dezelve wederom zonder<br />

mij


fi B R I E V E N V A N<br />

mij daar over te beklagen , en er zal niet meet<br />

van gefproken worden.<br />

Maar dewijl ik niet houde van vitzieke lieden<br />

zoomin als van eene valfche eerzucht, zo weet,<br />

dat, indien gij mij nog eens de doos terug zendt<br />

zonder u te rechtvaardigen, of zo uwe verdediging<br />

ongegrond is, wij elkander niet meer behooren<br />

te zien. Vaar wel! denk hier over.<br />

XVIII. B R I E F .<br />

Aan JULIA.<br />

Uwe gift heb ik aangenomen, ik ben vertrokken<br />

zonder u te zien, en thands ben ik ver van u af.<br />

Zijt gij nu voldaan over uwe geweldenarijen, en<br />

heb ik u genoeg gehoorzaamd?<br />

Van mijne reis kan ik u niets melden; ik weet<br />

naauwlijks hoe ik die gedaan heb. Drie dagen heb<br />

ik beileed om twintig mijlen wegs afteleggen ; elke<br />

fchrede die mij van u verwijderde, fcheurde mijn<br />

ligchaam van mijne ziel af, en gaf mij een voorgevoel<br />

van den dood. Ik wilde u eene befchrijving<br />

geven van het geen ik zien zoude. IJdel<br />

voornemen! Ik heb niets gezien dan u, en kan u<br />

geene tekening geven anders dan van JULIA. De<br />

heftige gemoedsbewegingen welke mij flag over<br />

flag


T W E E G E L T E V E N . 79<br />

flag hebben aangetast, hebben mij geftort in eene<br />

onophoudelijke verftrooijing van gedachten; ik<br />

bevond mij altoos daar ik niet was; naauwlijks<br />

had ik tegenwoordigheid van geest genoeg om<br />

mijnen weg te houden en re vragen, en ik ben<br />

te Sion gekomen zonder van Vevay vertrokken<br />

te zijn.<br />

Op deze wijze heb ik het geheim gevonden van<br />

uwe gelirengheid te loor te ftellen, en u te zien<br />

zonder u ongehoorzaam te wezen. Ja, wreede!<br />

wat gij ook hebt konnen verrichten, gij hebt het<br />

vermogen niet gehad om mij geheel en al van u<br />

aftefcheiden. Ik heb flechts het geringde deel van<br />

mij zelve naar mijne ballingfchap heen gefleept;<br />

alles wat in mij leeft, blijft beftendig bij u. Het<br />

zweeft ftrafloos op uweoogen, uwe lippen,uwen<br />

boezem, en op alle uwe bekoorlijkheden; het<br />

dringt overal door gelijk eene fijne damp; en ik<br />

ben tegen uwen wil gelukkiger, dan ik immer<br />

met uwe toeftemming was.<br />

Ik moet hier eenige lieden ^preken, eenige zaaken<br />

verrichten; en dit alleen verdriet mij. Ik<br />

ben niet ongelukkig in mijne eenzaamheid, waarin<br />

ik mij met u kan bezig houden en mij daar verplaatfen<br />

waar gij u bevindt. De bezigheid alleen,<br />

die mij weder geheel en al tot mij zelve doet komen,<br />

is mij onverdraaglijk. Ik ga alles kort en<br />

goed afdoen, om geheel en al vrij te zijn, en naar<br />

mijne


?o B R I E V E N V A N<br />

mijne verkiezing te konnen omzwerven iri dié<br />

wöeste oorden, die in mijn oog de fchoonheden<br />

van dit land uitmaken. Men moet zich aan alles<br />

onttrekken, en alleen in de wereld leven ,• wanneer<br />

men er niet,met u in leven kan.<br />

XIX. BRIEF,<br />

Aan JULI *.<br />

]Miets houd mij meer hier dan uwe bevelen; de<br />

vijf dagen welke ik hier heb doorgebracht, zijn'<br />

over genoeg geweest voor mijne bezigheden; indien<br />

men anders bezigheden noemen kan dat geen,<br />

waaraan het hart geen deel heeft. Kortom, gij<br />

hebt nu geen voorwendfel meer, en kunt mij niet<br />

langer van u verwijderd houden dan om mij te<br />

kwellen*<br />

Ik begin mij zeer te ontrusten over het lot van<br />

mijn eerden brief; dezelve is bij mijne aankomst<br />

gefchreven en or> de post bezorgd; het opfchrïft<br />

is getrouwelijk gevolgd naar dat 't geen gij mij<br />

hebt toegezonden; ik heb u het mijne met dezelfde<br />

nnauwkeurigheid gezonden, en indien gij<br />

terdond geand woord hadt, moest dat and woord<br />

mij reeds geworden zijn. Het komt echter niet;<br />

L en er is geene treurige oorzaak van dit verwijl<br />

moog»


T W E E G E L I E V E N .<br />

töóögliik, of mijn ontroerde geest {telt zich dez'elve<br />

voor. 6 Mijne JULIA! wat al onvoorziene<br />

toevallen konnen in acht dagen tijds de zachtfte<br />

banden der wereld voor altoos verbreken ! ik beef<br />

op het denkbeeld , dat er voor mij Hechts één<br />

enkel midJel is om gelukkig te zijn, en railliöe»<br />

nen om rampzalig te worden, JULIA! zoudt gij<br />

mij vergeten hebben? ach! dit is het ijslijkfte van<br />

alles wat ik vreze! Tegen alle andere ongelukken<br />

kan ik mij zelf vooraf harden, maar op het enkel<br />

vermoeden van dezen ramp bezwijken alle de<br />

krachten mijner ziele.<br />

Ik zie hoe weinig gronds er zij voor mijne bekom*<br />

mernis echter ben ik niet in ftaat dezelve te {tillen.<br />

Van o verwijderd neemt het gevoel mijner<br />

tampen onophoudelijk: toe, en, als of ik er geene<br />

had genoegzaam om mij allen moed te doen ontzinken,<br />

fmeed ik er nog twijfelachtige bij, ter ver*<br />

bittering van alle de andere. In den beginne waren<br />

mijne kwellingen minder gevoelig. De ver*<br />

warring van een fpoedig vertrek, de beweging van<br />

het reizen, gaf een verzet am mijne droefgeestigheid<br />

; dan deze herleeft weder in mijne<br />

ftille eenzaamheid. Helaas! ik worftcldc; een<br />

doodlijk ftaal heeft mijnen boezem doorwond, en<br />

de pijn heeft zich eerst lang na het bekomen dei*<br />

wonde doen gevoelen.<br />

Plondcrdmaalcn heb ik bij het lezen Van Romans<br />

I. DEEL, F gfl«


8 2 B R I E V E N V A N<br />

gelagchèn om de klachten der minnaars over de<br />

afwezigheid van elkander. Ach! ik wist toen nog<br />

niet, hoe ondraaglijk mij het afzijn van u eenmaal<br />

vallen zoude! thands gevoel ik hoe weinig<br />

eene bedaarde ziel berekend zij om over de hartstochten<br />

te oordeelen., en hoe dwaas het is aandoeningen<br />

te befpotten, die men nimmer heeft<br />

ondervonden. Zal ik het u echter zeggen? ik weet<br />

niet welk een vertroostend en aangenaam denkbeeld<br />

de fmart van uwen verren afftand in mij<br />

tempere, op de herinnering dat uw bevel er de<br />

oorzaak van is. De wederwaardigheden die gij<br />

mij bezorgt, zijn minder knellende , dan indien<br />

zij mij door het noodlot worden toegezonden; zo<br />

zij dienen om u genoegen te geven, zou ik niet<br />

wenfehen er van ontheven te zijn; zij waarborgen<br />

mij hare eigene vergoeding, en ik ken uwe ziel al<br />

te wel, dan dat ik geloven kan, dat gij wreed zijt<br />

zonder ecnig nuttig oogmerk.<br />

Wilt gij mij op den toets zetten, ik zal er niets<br />

meer tegen inbrengen; het is billijk, dat gij weet<br />

of ik Hand vast ig, lijdzaam, onderworpen, in één<br />

woord, of ik het geluk waardig ben, dat gij mij<br />

toefchikt. Hemel! indien dit uw oogmerk ware,<br />

ik zou mij beklagen dat ik niet genoeg leed. Ach ï<br />

neen., wilt gij zulk een ftreelend vooruitzicht in<br />

mijn hart voeden, denk dan , zo het mooglijk is,<br />

kwellingen uit die meer geëvenredigd zijn aan hare<br />

opvolgende beloning.<br />

XX.


T W E E G E L I E V E N . £3<br />

XX. B R I E F .<br />

Van JULIA.<br />

Gelijktijdig ontvang ik uwe twee brieven, en ik<br />

zie uit de ongerustheid, welke gij in den tweeden<br />

over het lot van den eerften doet blijken,dat, als<br />

de verbeeldingskracht aan het holien geraakt, het<br />

verftand zich niet altoos haast om haar bij te houden<br />

, maar dezelve gewoonlijk haren gang laat<br />

gaan. Meende gij dat bij uwe aankomst te Stort<br />

een bode gereed ftond en op de bezorging wachte<br />

van uwen brief om te vertrekken, dat deze<br />

brief mij terftond bij zijne aankomst zou worden<br />

ter hand gefield, en dat de gelegenheid om u té<br />

andwoorden voor mij niet minder gunfHg zoude<br />

zijn ? Het gaat zoo niet, mijn lieve Vriend!<br />

beiden uwe brieven zijn mij te gelijk geworden ,<br />

omdat de post, die flechts éénmaal in de week<br />

doorrijd, eerst met de tweeden is afgegaan. Er<br />

is eenige tijd nodig om de brieven te beftellen,<br />

alsmede voor mijnen gelastigden, om mij den mij«<br />

rieh in ftilte te bezorgen, en de Post rijd 'sanderen<br />

dags na zijne aankomst niet terug. Alles dus<br />

wel berekend, hebben wij acht dagen nodig, indien<br />

de postdag wel gekozen is, om andwoord van<br />

elkander te bekomen; ik doe u dezen uitleg om<br />

eens voor al uwe ongeduldige drift te ftilleu. Terwijl<br />

gij ,tegcn het noodlot en mijne zufmachtigheid<br />

F » luide


«4 B R I E V E N VA H<br />

luide klachten aanheft, ziet gij dat ik mij bchendiglijk<br />

doe onderrichten van alles Wat onze briefwisfèltng<br />

verzekeren, en uwe verlegenheid voorkomen<br />

kan. Ik laat aan u over te beflisfen, wie<br />

van ons beiden de tederfbe oplettendheden betoone.<br />

Laat ons, mijn goede Vriend! van geene verdrietlijkheden<br />

meer fpreken ; ach! ontzie liever,en<br />

deel met mij, het vermaak dat ik geniet, om,<br />

na eene afwezigheid van acht maanden, den besten<br />

der Vaderen wedertezien! Donderdag avond<br />

kwam hij t'huis, en zedert dat gelukkig oogenblik<br />

heb ik niet anders dan aan hem gedacht (aj. ö<br />

Gij, dien ik naast de oorzaken mijnes levens het<br />

liefst in de wereld heb, waarom komen uwe brieven,<br />

uwe twistredenen mijne ziel bedroeven en de<br />

eerfte genoegens van een huisgezin dat weder voltallig<br />

is geworden, Itooren! Gij zoudt wel willen,<br />

dat mijn hart zonder tusfehenpozing zich met u<br />

onledig hield; maar zeg mij eens, zou het uwe<br />

een ontaart meisje beminnen konnen , welke de<br />

liefdedrift de rechten van het bloed deed vergeten<br />

, en die door de klachten eenes minnaars ongevoelig<br />

werd voor de liefkozingen van eenen<br />

Vader? Neen, mijn waardige Vriend! vergiftig<br />

door onbillijke verwijtingen de onfchuldige vreugde<br />

(


T W E E G E L I E V E N . S£<br />

de niet, welke eene zoo ftreelende aandoening<br />

mij verfchaft. Gij, die zulk eene tedere en gevoelige<br />

ziel hebt, bezefr. gij niet, hoe verrukkend<br />

het zij bij die zuivere en eerwaardige omhelzingen<br />

den boezem eenes Vaders van vreugde tegen die<br />

van zijne Dochter te voelen kloppen ? Ach! gelooft<br />

gij dat het hart in zulk een tijdflip zich één<br />

oogenblik verdeelen kan zonder aan de natuur<br />

iets te ontrooven ?<br />

Sol che Jon figlia io mi rammente adesfo.<br />

Denk echter niet dat ik u vergeet. Vergat men<br />

ooit het voorwerp, dat men eenmaal beminde?<br />

Neen, de levendiger indrukken, waaraan men eenige<br />

oogenblikken toegeeft, vernietigen daarom de<br />

andere niet. Niet zonder droefheid zag ik u vertrekken<br />

, met blijdfehap zou ik u zien wederkeeren.<br />

Maar heb geduld gelijk ik, dewijl<br />

het wezen moet, zonder meer hier naar te vragen.<br />

Zijt verzekerd, dat ik u zal terug roepen<br />

zoodra het moogiijk is, en denk dat dikwijls die<br />

geene, die zich het heftigst over de afwezigheid<br />

beklaagt, er niet het meeste door lijdt.<br />

XXI.<br />

(« ) Dat is: dat ik c» Dochter ben , is thands mijne<br />

*£cnigjle berinnering.<br />

F 3<br />

Aant. des v z s. T.


$6 B R I E V E N V A N<br />

XXI. B R I E F .<br />

Aan JULIA.<br />

Wat heb ik geleden bij het ontvangen van dien<br />

brief, waarnaar ik zoo vuurig verlangde ! Ik<br />

wachtte den bode op aan het Postcomptoir.<br />

Naauwlijks was het valies geopend, of ik meld<br />

mij aan, ik val de menfchen lastig; men zegt mij<br />

dat er een brief voor mij is; ik beef; gedreven<br />

van een doodlijk ongeduld, vraag ik denzelven ;<br />

eindlijk ontvang ik hem. JULIA, ik herken de<br />

trekken uwer aanbidlijke hand! en de mijne trilt<br />

terwijl zij zich uitftrekt om dit dierbaar pand te<br />

ontvangen. Duizendmaal wilde ik die eerwaardige<br />

letters Irusfchen. ö Hoe voorzichtig is eene<br />

fchroomvallige liefde' ik durfde den brief niet aan<br />

mijne lippen brengen, noch dien in 't bijzijn van<br />

zoo veelc menfchen openen. Ik maakte mij fpoedig<br />

weg. Mijne knieën fchuddeden mij onder het<br />

lijf; naauwlijks kon ik door mijne toenemende<br />

ontroering 1<br />

den weg vinden ; bij het inflaan van<br />

den eerden rijdweg open ik den brief, ik doorloop<br />

dien, ik doorlees hem gretigüjk, en naauwlijks<br />

ben ik gevorderd tot aan die regels waarin gij zoo<br />

fchoon de genoegens van uw hart fchildert bij dc<br />

omhelzing van dien vereerenswaardigen Vader, of<br />

ik fmelt jn traapen » men Yestigt het oog op mij,<br />

ik


T W E E G E L I E V E N . 87<br />

ik fluip weg in eene ban om niet gezien te worden;<br />

daar, deel ik in uwe vertedering; .ik omhels<br />

met vervoering dien gelukkigen Vader, weiken ik<br />

naauwlijks ken, en , daar de ftetn der natuur mij<br />

aan den mijnen herinnert, wijde ik riieawe traa»<br />

nen aan zijne gezegende nagedachtenis.<br />

Wat wilde gij, onvergelijkelijk meisje! door<br />

mijne ijdele en ftroeve wetenfchap toch leeren?<br />

ach! van u moet men al dat goede en braavc leeren<br />

dat in eene menschlijke ziel vallen kan, en vooral<br />

die uitmuntende zamenftemming van de deugd,<br />

de liefde, en de natuur, welke nimmer beftond dan<br />

in ui Neen, is er geen ééne rechtfehapene aandoening<br />

die niet in uw hart gevestigd is, die zich<br />

daarin niet voordeelig onderfcheid coor de u eigene<br />

gevoeligheid; en ik zie wel, dat, om mijn<br />

eigen hart te konnen beftuuren , ik ook mijne gevoelens<br />

aan de uwe moet onderwerpen, gelijk ik<br />

mijne daden aan uwe bevelen onderworpen heb.<br />

Bedenk echter, bid ik u , welk een verfchil<br />

tusfehen uwen toeftand en de mijnen! Ik fpreek<br />

van geenen rang noch middelen, in dit ftuk moeten<br />

de eer en de liefde alles vergoelijken. Dan ,<br />

gij zijt omringd van lieden die gij hoog fchat en<br />

welke u aanbidden; de liefdezorgen eeuer tcderhartigc<br />

moeder, en van eenen vader wiens eenige<br />

hoop gij zijt, de vriendfchap eener nicïft die niet<br />

ichijnt te konnen ademen buiten u; een geheel<br />

F 4 huis-,


85 B R I E V E N v A s<br />

huisgezin waarvan gij bet ficraal uitmaakt, eene<br />

gamfche ftad die er roem op draagt uwe geboorte»<br />

plaats te zijn, alles wekt uwe gevoeligheid op en<br />

deelt in dezelve; en de liefde behoud flechts een<br />

gering overfchot van dat geene, welk haar ontroofd<br />

word door de rechten van het bloed en<br />

der vriendfchap. Ik integendeel, JULI A ! helaas!<br />

zonder maagfehap en bijkans zonder Vaderland<br />

omzwervende, heb ik niets dan u op aarde, en<br />

de liefde alleen is voor mij alles. Verwonder<br />

u dus niet, indien mijne ziel, offchoon de uwe<br />

de gevoeligfte zij, het fterkst beminne, en indien<br />

ik, in zoo vecle opzichten voor u zwichtende,<br />

ten minfte van de liefde den prijs behaal.<br />

Vrees echter niet dat ik u nogmaals met mijne<br />

onbefeheidene klachten zal lastig vallen. Neen,<br />

ik zal uwe genoegens ongeftoord laten, zoo ombare<br />

reinheid in zichzelve, als om uwen wil die<br />

ze geniet. Ik zal mij het aandoenlijk tooneel cr<br />

van voor den geest haaien; op eenen verren afftand<br />

zal ik cr deel aan nemen, en daar ik door<br />

mijn eigen voorfpoed niet gelukkig kan zijn, zal<br />

ik bet door den uwen wezen. Welke de redenen<br />

ook zijn mogen, die mij van u verwijderd houden,<br />

ik eerbiedig ze; cn wat zou het mij baaten<br />

dezelve te weten, daar ik,fchoon ik ze mocht afkeuren,<br />

niettemin mij zou moeten onderwerpen aan<br />

de begeerte, die zij u inboezemen? Zal het ftilswijgen<br />

mij moeilijker vallen, dan het mij ge*<br />

vab»


T W E E G E L I E V E N .<br />

vallen heeft u te verlaten ? Bedenk fteeds , ö<br />

JULIA! dar uwe ziel twee ligchamen te beftuuren<br />

heeft, en dat dat geene, 't welk zij door hare<br />

keuze bezielt , haar altoos het getrouwfte zal<br />

zijn.<br />

nodo plu forte:<br />

• Fabricato da nol, non dalla forte (


9° B R I E V E N V A M<br />

XXII. B R I E F .<br />

Van JULIA.<br />

E iudelijk is dc eerde dap gedaan, er is o^acr u<br />

gefproken. In weerwil van de onvoldaanheid die<br />

gij omtrent mijne kundigheden doet blijken , is<br />

mijn vader er door verrascht geworden; hij heefc<br />

niettemin verwonderd gedaan over mijne vorderingen<br />

in de Mufiek en Tekenkunde («), en<br />

tot groote verbazing van mijne moeder, die vooringenomen<br />

was door uwe valfche berichten (F),<br />

is hij zeer voldaan geweest over alle mijne bekwaamheden,<br />

behalven alleen in de Wapenkunde,<br />

welke hem toefcheen veronachtzaamd te zijn.'<br />

Dan deze kundigheden verkrijgt men niet zonder<br />

meester; ik moest dus den mijnen noemen , en<br />

ik deed dit met eene zwierige opibmming van<br />

alle de wetenfehappen waarin hij de goedheid had<br />

mij te onderwijzen, behalven ééne. Hij herinnerde<br />

Zie daar, zoo liet mij voorkomt, eenen wij,<br />

zen van twintig jaaren, die verbazend veel weer. het<br />

is wa:r dat JULIA hem op zijn dertigfte geluk<br />

wenscht van niet meer zoo geleerd te zijn.<br />

(7>) Dit ziet op eenen brief aan de moeder op ee­<br />

nen dubbclzincigen toon gefchreven , en welke is ach*<br />

ter gehouden.


T W E E G E L I E V E N . 91<br />

nerde zich, u bij zijne voorige t'huisreis meermalen<br />

gezien te hebben, en het fcheeri, dat hij<br />

geenen ongunliigen indruk van u behouden had.<br />

Vervolgends heeft hij gevraagd naar uw vermogen;<br />

ik heb hem gezegd dat dit middenmatig<br />

was; toen naar uwe afkomst, ik andvvoordde dat<br />

dezelve ordentlijk was. Dit woord (Jwnnête}<br />

is in het oor van een edelman zeer dubbelzinnig,<br />

en heeft vermoedens verwekt, welke bij eene<br />

nadere opheldering bevestigd zijn geworden. Zoo<br />

dra hij wist dat gij niet van adel waart, vraagde<br />

bij, wat men u maandelijks betaalde. Mijne<br />

moeder het woord nemende zeide, dat men u<br />

zulk eene fchikking zelfs niet had durven voor-<br />

Haan, en dat gij, integendeel, ftandvastig geweigerd'<br />

hact zelfs de kieenfte gefchenken aantenemen,<br />

welke zij u had willen doen van zulke<br />

dingen, die men niet gewoon is te weigeren.<br />

Dan deze trotsheid diende flechts om de zijne<br />

optervekken , en hoe zou het denkbeeld bij moog-<br />

Hjkheid te verdragen zijn, van verplichting te<br />

hebben aan eenen man van burgerlijke afkomst!<br />

Er is dus vastgèïleld dat men u eene bezolding<br />

Zoude aanbieden, en bij weigering daarvan, ondanks<br />

alle uwe erkende verdienden, u voor uw<br />

onderwijs zoude bedanken. Zie daar, mijn vriend!<br />

de korte herhaling van eene zamenfpraak, diëten<br />

opzichte van mijnen zeer geëerden meester is<br />

voorgevallen, en gedurende welke zijne gehoorzame<br />

i


g* B R I E V E N V A N<br />

zame leerlinge niet zeer genist was. Ik heb gemeend<br />

mij niet genoeg te konnen haasten om er<br />

u bericht van te geven, ten einde u den tijd te<br />

laten van u daarover te beraaden. Verzuim niet,<br />

zoo dra gij een beiluit zult genomen hebben, mij<br />

dat te melden ; want dit ftuk ftaat aan u ter<br />

beflisfing, en mijne rechten ftrekken zich tot<br />

zoo verre niet uit.<br />

Met ongerustheid verneem ik uwe omzwervingen<br />

over de gebergten; niet dat gij daar, naar<br />

mijne gedachten, geene aangename afleiding vindt,<br />

en dat het verhaal van 't geen gij gezien zult<br />

hebben mij zelve niet zeer aangenaam zoude zijn;<br />

maar ik vrees ten mijnen opzichte voor die ver»<br />

moeijende bewegingen , welke gij geheel nietkunt<br />

wederftaan. Daarenboven is het Saifoen reeds<br />

verre verlopen; daaglijks kan alles overdekt worden<br />

van fnceuw, en ik voorzie dat gij nog meer<br />

van de koude zult te lijden hebben dan van de<br />

fterke beweging. Zoo gij in dat landfchap, waar<br />

gij u thands bevindt, eens ziek werdt, zou ik<br />

ontroostbaar zijn. Koom dan, mijn goede vriendJ<br />

in mijne nabuurfchap terug. Het is wel de tijd<br />

nog niet om weder in Fcvaij te komen, maar ik<br />

begeer, dat gij uw verblijf houdt in eene landftreek<br />

die minder bar is, en dat wij meer bij de<br />

hand zijn om gcmaklijk tijdingen van elkander te<br />

konnen bekomen. Ik iaat u meester om de plaats<br />

van uw oponthoud zelf te kiezen. Draag alleenlijk


T W E E G E L I E V E N . 93<br />

lijk zorg dat men hier niet we te waar gij zijt, en<br />

wees omzichtig zonder u achterhoudend te gedragen.<br />

Ik zeg u niets op dit ftuk; ik verlaat mij op<br />

het belang dat gij hebt in behoedzaam te zijn, en<br />

nog meer op het belang 't geen ik zelve daarbij<br />

hebbe.<br />

Vaarwel, mijn Vriend! Ik kan mij niet langer<br />

met u bezig houden. Gij weet hoe veel behoedzaamheid<br />

ik nodig heb om u te fchrijven. Dit is<br />

het niet alles; mijn vader heeft een achtingswaardigen<br />

vreemdeling met zich gebracht, een ouden<br />

vriend van hem, en die voorheen in den oorlog<br />

zijn leven gered heeft. Oordeel of wij ook ons<br />

best gedaan hebben om hem wel te ontvangen!<br />

Morgen vertrekt hij weder, en wij beijveren ons<br />

om hem den laatften dag nog alle de vcrmaaklijk»<br />

heden te doen genieten, welke gefchikt zijn om<br />

onze vuurige erkentenis aan zulk eenen weldoener<br />

uittedrukken ; men roept mij, ik moet eindigen.<br />

Nogmaals vaarwel !<br />

XXIII. B R I E F ,<br />

Aan JULIA.<br />

Naauwlijks acht dagen heb ik ^efteed om eenlandfchap<br />

te doorloopen, welks opmerkzame befchouwiug<br />

jaaren vereischen zou; maar behalven dat<br />

de


B R I E V E N V A Ï Ï<br />

de fneeuw mij verjaagt, heb ik willen terug zijd<br />

vóór de post, die mij, hoop ik, eenen brief van<br />

u zal medebrengen. Deszelfs aankomst inwachtende<br />

begin ik u inmiddels dezen te fchrijven; "ik<br />

zal er, indien het nodig is, een tweeden bijvoe.<br />

gen , om den uwen te beandwoorden.<br />

• Ik zal u hier geen verilag doen van mijne reis<br />

en mijne opmerkingen ; ik heb er een verhaal van<br />

opgefteld, het geen ik u zelve denk te brengen.<br />

Wij moeten onze briefwisfeling bewaaren voor<br />

zulke zaaken die ons beiden meer van nabij<br />

betreffen. Thands zal ik mij vergenoegen met<br />

u te onderhouden over de gefleldheid van mijn©<br />

ziel; want het is betaamlijk u rekenlchap te geven<br />

van het gebruik dat men van uw goed<br />

maakt.<br />

Bij mijn vertrek was ik treurig wegens mijne<br />

eigene fmarten, en vertroost door uwe vrolijkheid;<br />

hetgeen mij in een zekeren kwijnendentoeftand<br />

hield, die niet onaangenaam is voor een<br />

gevoelig hart. Langzaam en te voet klonterde ik<br />

langs vrij ruwe paden op, onder het geleide van<br />

een man dien ik voor mijnen gids had aangeno*<br />

men, en in wien ik gedurende de geheele reis<br />

veel meer een vriend dan eenen huurling heb<br />

aangetroffen. Ik wilde mij in gepeinzen verdiepen<br />

, en gedurig werd ik daarvan afgetrokken<br />

door eenig verrasfehend tooneel. Nu eens hingen


T W E E G E L I E V E N . S5<br />

gen ontzachlijke rotfen als bouwvallen boven mijtl<br />

hoofd; ftraks overdekten mij hooge en kletterende<br />

watervallen met haren dichten waternevel,<br />

dan weder opende een eeuwigdurende ftortvloed<br />

aan mijne zijde eenen afgrond, waarvan het oog<br />

de diepte niet peilen durfde. Zomtijds verloor ik<br />

mij in de duisternis van een dicht gegroeid bosch.<br />

Op een ander tijd, uit eenen afgrond komende, werd<br />

mijn gezicht eensflags geftreeld door aangename;<br />

beemden. Eene wonderbare mengeling der woeste,<br />

en der befchaafde natuur , vertoonde overal de<br />

hand der menfchen , waar men nimmer gedacht<br />

zou hebben dat zij waren doorgedrongen: naast<br />

een berghol vond men huizen; men zag drooge<br />

wijngaardranken, daar men enkel doorneftruiken<br />

zoude gezocht hebben, wijngaarden in neergeftorte<br />

landen, uitmuntende vruchten op rotfen,<br />

en bebouwde velden in fteile diepten.<br />

Het was niet de arbeid der menfchen alleen,<br />

die in deze afgelegene oorden zulk eene vreemde<br />

tegenflrijdigheid veroorzaakte ; de natuur zelve<br />

fchcen tevens vermaak te fcheepen, om daar met<br />

zich zelf in een tweeftrijd te treden, zoo onderfcheiden<br />

vertoonde zij zich op ééne en dezelfde<br />

jilaats uit verfchillende gezichtpunten bezien.<br />

In het oosten de bloemen der lente, in<br />

,het zuiden de vruchten van den herfst, ten noorden<br />

de ijsvelden van den winter vormende, vereenigde<br />

zij in het zelfde oogenblik alle de jaa»<br />

getij-


po B R I E V E N V A N<br />

getijden , alle de landftreeken onder denzelfden<br />

hemel, tégehftrijdige gronden op denzclfden bodem,<br />

en fchiep de nergends elders bekende zamen»<br />

voeging van de voordbrengfelen der vlakten en<br />

die der Alpen. Voeg bij dit alles de misleidingen<br />

der gezichtkunde, de op verfchillende wijze<br />

verlichte bergtoppen, het licht en duister der zon<br />

en der fchaduvven, en alle de veranderingen van<br />

licht, welke daar uit des morgens en 'savonds<br />

ontflonden; en gij zult eenig denkbeeld hebben<br />

van de afwisfelende vertoningen, die zonder ophouden<br />

mijne verwondering tot zich trokken, en<br />

die mij opeenwezenl'jk tooneel voorgefteld fcheenen;<br />

want het loodlijnig verfchiet der bergen treft<br />

op eens geheel en al het oog, in eene veel fterkere<br />

mate dan dat der vlakten , waar herzelve<br />

zich enkel zijdelings vertoont, in eene wijkende<br />

houding , en zoo dat elk voorwerp een ander<br />

voor u verbergt.<br />

Aan het ftreelende van deze verfcheidenheid<br />

fchreef ik gedurende den eerften dag de kalmte<br />

toe, welke ik in mij voelde herleven. Ik verwonderde<br />

mij over den invloed dien de ongevoeligfte<br />

wezens op onze levendigitc driften hebben,<br />

en ik verachtte de Wijfgeerte, omdat zij zelfs<br />

zoo veel op de ziel niet vermocht als eene reeks<br />

van onbezielde voorwerpen. Maar toen deze<br />

bedaarde ziclsgefleldhcid des nachts voordduurde<br />

en den volgenden dag toenam, begreep ik al ras<br />

dat


'TWEE GELIEVEN.<br />

'dat 'daarvoor nog eenige andere mij onbekende<br />

reden was. Ik kwam dien dag op gebergten<br />

die her minst verheven waren, en, vervolgends<br />

hunne oneffene vlakten doorlopende, beklom<br />

ik de hoogden, die onder mijn bereik<br />

waren. Na in de wolken gewandeld te hebben,<br />

bereikte ik een held'erer verblijfplaats, van waar<br />

men , in het daartoe géfchikt jaargetijde , den<br />

donder en het önweder beneden zich ziet uitbarsten;<br />

eené al te doute afbeelding van de ziel<br />

des wijzen , waarvan het voorbeeld nimmer beftond,<br />

althands niet bedaat dan op die plaatfen<br />

zelve, van waar men het zinnebeeld cr voor ontleend<br />

hééft»<br />

Daar ontdekte ik gevoelïglijk, in de zuiverheid<br />

der luchtdreek waarin ik mij bevond , dé<br />

vvaare oorzaak van de verandering mijner geestgédeldhcid,<br />

en van de herdelling dier inwendige<br />

rust welke ik zints zoo langen tijd verloren had.<br />

Indedaad, het is een doorgaande .indruk dien allé<br />

menfchen ondèrvindén zdnder allen daarop achttegeven,<br />

dat men op de hooge bergen, waar de<br />

lucht zuiver en fijn is, eene gemaklijker ademhaling<br />

, meer vlugheid in het ligchaam, meer<br />

helderheid in den geest gevoelt, de lusten zijn<br />

fer minder hevig, de driften gematigder. Da<br />

overdenkingen nemen daar ik weet niet welk een<br />

kenmerk van grootheid en verhevenheid aan,<br />

geëvenredigd aan de voorwerpen die ons treffen 3<br />

li BEEié G g>]


9» B R I E V E N V A N<br />

zij verwekken een zekere Rille wellust die niets"<br />

prikkelends, niets zinlijks heefr. Hetfchijnt, alsof<br />

men zich verheffende boven het gewoon verblijf<br />

der menfchen, alle laage en aardfche gevoelens<br />

daar terug laat, en dat, naar gelang men de<br />

gewesten boven onzen dampkring nadert, de ziel<br />

iets verkrijgt van derzelver eenparige zuiverheid.<br />

Men is daar ernftig zonder zwaarmoedigheid, gerust<br />

zonder onverfchilligheid, voldaan met aanwezig<br />

te zijn, en te denken; alle de te hevige begeerten<br />

worden verftompt, zij verliezen die prikkelende<br />

fcherpte, waardoor zij fmarte verwekken,<br />

Zij laten in het hart niets meer over , dan eene<br />

geringe en zachte aandoening; en het is op deze<br />

wijze dat éen gelukkig fuchtsgeftel de hartstochten<br />

, welke anders den mensen folteren , aan zijn<br />

geluk dienstbaar maakt. Ik twijfel, of wel eenige<br />

hevige gemoedsbeweging, eenige opitijgingsziekte'<br />

heiland zij tegen een langdurig verblijf van dezen<br />

aart, en het verwondert mij dat het baden in de<br />

gezonde en weldadige lucht der bergen niet een<br />

van de grootfte hulpmiddelen der Genees- en<br />

Zedekunde is.<br />

O ui non palazzi, non teatro o loggia,<br />

P/Pan lor vece un abete, un faggio, impina<br />

Tra Verba verde


T W E E G E L I E V E N . 99<br />

Stel u voor de vereenigde indrukken van alles<br />

%vat iK u belchreven heb, en gij zult eenig denkbeeld<br />

vormen konnen van de aangename gefteltenis<br />

waarin ik mij bevond. Verbeeld u de verfcheidenheid<br />

, het grootfche, het fchoone van duizend<br />

verrukkende tooneelen, het vermaak van zich enkel<br />

omringd te zien door geheel nieuwe voorwerpen,<br />

van vreemde vogelen, van zeldzame én onbekende<br />

planten; het vermaak van in zekeren zin<br />

èene andere natuur te befchouwen, en zich overgebracht<br />

te vinden in eene nieuwe wereld. Dit<br />

alles verfchaft aan het oog eene mengeling die<br />

niet is uittedrukken, Waarvan de bekoorlijkheid<br />

nog vergroot word door de fijnheid der lucht,<br />

welke de kleuren levendiger, de trekken duidlijker<br />

maakt, en alle de vergezichten naderbij baalt;<br />

de afftanden fchijnen minder groot dan in de vlakten<br />

, waar de dikte der lucht een dekkleed over<br />

de aarde fpreid; de gezichteinder bied het oog<br />

meer voorwerpen aan, dan dezelve fchijnt te konnen<br />

bevatten; kortom, het fchouwtooneel heeftiets<br />

toverachtigs en bovennatuurlijks , her geen<br />

den geest en de zinnen opgetogen houd; men<br />

vergeet alles, men vergeet zich zelve, en weet<br />

niet meer waar men is.<br />

len , maar in de plaats daarvan de detweböom, de<br />

beuk, de pijnboom, de groene velden , en fchoone gf<br />

bergten onzen geest van de aarde ten hemel verheffen.<br />

, \ Ga<br />

Aant, des VËRf<<br />

Ife


ïoe B R I E V E N VAI?<br />

Ik zou al den tijd van mijne reis in het vermaak<br />

dezer landbefchouwing alleen hebben doorge*<br />

bracht, indien ik niet een nog ftreelender vermaak<br />

in den omgang der bewooneren gevonden had.<br />

Gij zult in mijne befchrijving eene oppervlakkige<br />

tekening vinden van hunne zeden , hunne eenvoudigheid,<br />

hunne eenparigheid van ziel, en van die<br />

ftille gerustheid die hen gelukkig maakt meer door<br />

bevrijding van ongeneugten, dan door het genot<br />

der vermaken; dan het geen ik u niet heb konnen<br />

fchilderen, en waarvan men niet in ftaat is zich<br />

eenig denkbeeld te vormen, is hunne belangloze<br />

vriendlijkheid, en hunne herbergzame zucht voor<br />

alle die vreemdelingen, welke hen bij toeval of<br />

uit nieuwsgierigheid bezoeken. Ik zelf, die aan<br />

niemand kennis had en alleenlijk met een gids reisde<br />

, had daarvan eene treffende ondervinding.<br />

"Wanneer ik des avonds in een buurtfehap aankwam,<br />

beijverde zich elk een zoo zeer om mij<br />

zijn huis te komen aanbieden , dat ik over de<br />

keuze verlegen was, en hij die de voorkeus kreeg<br />

fcheen daar mede zoo voldaan, dat ik de eerfte<br />

maal deze drift voor baatzucht hield. Maar ik<br />

ftond zeer verbaast, toen mijn gastheer, nadat ik<br />

bij hem nagenoeg gelijk in eene herberg geleefd<br />

had, des anderen dags mijn geld weigerde, zich<br />

zelfs eenigermate beledigd houdende over mijn<br />

voorftel;- en dit is overal zoo geweest. Het was<br />

dus louter de anders gewoonlijk vrij koele zucht<br />

tot gastviijheid, welke ik uit hcof'de van derzel-<br />

vear


T W E E G E L I E V E N . 101<br />

ver vuurigheid voor winzucht had aangezien. Hun­<br />

ne belangloosheid was zoo groot, dat ik op de<br />

geheele reis geene gelegenheid gehad h


ïoa B R I E V E N VAN<br />

zijn kooplieden, en andere luiden die zich alleenlijk<br />

bemoeien met hunnen handel en hunne winsten.<br />

Het is billijk dat dezen een gedeelte van hun<br />

voordeel aan ons affhan, en wij behandelen hen<br />

even gelijk zij anderen doen ; hier integendeel, waar<br />

geenerlei bezigheid de vreemdelingen roept, zijn<br />

wij verzekerd dat hunne reis belangloos is; en<br />

zoodanig is. ook het goed onthaal dat men hun<br />

aandoet. Dit zijn gasten, die ons komen zien,<br />

om dat zij ons beminnen, en wij ontvangen hen<br />

met vriendlijkheid.<br />

Voor het overige, voegde hij er glimlagchende<br />

bij, is deze herbergzaamheid niet kostbaar, en<br />

weinige lieden zijn cr op bedacht om daar voordeel<br />

van te trekken. O, dit geloof ik! andwoordde<br />

ik hem. Wat zou men in dat geval doen bij<br />

een volk dat leeft om te leven, en niet om te<br />

winnen of vertoning te maken? Gelukkige en uw<br />

geluk waardige menfchen, ik geloof gaarne, dat<br />

men, om onder ulieden recht vergenoegd te zijn,<br />

eenige gelijkenis met u hebben moet.<br />

Het aangenaamfte bij hun onthaal fcheen mij te<br />

ZÜn , dat men er geen het minfte voetfpoor in vond<br />

van gedsvongenheid zoo min voor hun als voor.<br />

mij. Zij leefden in hun huis als of ik er niet was,<br />

en het hing alleenlijk van mij af, om daar zoo<br />

re leven als of ik alleen ware. Zij kenden den<br />

lastigen zwier niet van aan vreemdelingen beleefdhe-


T W E E G E L I E V E N . 103<br />

heden te doen, als of men hun herinneren wilds<br />

de tegenwoordigheid van eenen huisheer, van wien<br />

men in dat duk ten minden afhanglijk is. Wanneer<br />

ik niets zeide, onderdelden zij dat ik in hunnen<br />

trant wilde leven; ik had Hechts één woord<br />

te fpreken, om mijne eigene levenswijze te volgen,<br />

zonder ooit van hunnen kant het minde blijk<br />

van tegendribbeling of bevreemding te ondervinden.<br />

De eenige verplichtende aanmerking die zij<br />

mij maakten, toen zij wisten dat ik een Zwitfen<br />

was, was dat zij mij zeiden, dat wij broeders waren<br />

, en dat ik mij bij hun niet anders moest aanmerken<br />

dan of ik onder mijne eigenen was. Voords<br />

bekommerden zij zich niet meer over het geen ik<br />

deed, dewijl zij zich zelfs niet verbeeldden dat ik<br />

de minde bedenking konde hebben over de oprechtheid<br />

hunner aanbiedingen, noch de geringde<br />

befchroomdheid om er mij van te bedienen. Onder<br />

elkander verkeeren zij met dezelfde eenvouwigheid;<br />

de kinders zijn in de jaaren van verdand<br />

op gelijken voet met hunne vaders; da bedienden<br />

zitten met hunne meesters aan de tafel; in het<br />

gemeenebest heerscht dezelfde vrijheid als in de<br />

huizen, en het huisgezin is de beeldnis van den<br />

daat.<br />

Het eenige waaromtrent ik mijne vrijheid miste,<br />

was de ongemeene langdurigheid der maaltijden.<br />

Ik was wel meester >van niet aan de tafel te komen<br />

, maar wanneer ik éénmaal daaraan was,<br />

Q 4 moes?


ÏC4. B R I E V E N V A »<br />

moest ik er een gedeelte van den dag aan blijven<br />

en lustigop drinken. Kunt gij u verbeelden dat een<br />

man, en wel een Zwitfer geen lust tot drinken<br />

bad ? Ik erken wezenlijk dat een goede wijn mij<br />

-«oorkomt iets voortreflijks te zijn, en dat ik niet<br />

afkeerig ben van er mij mede te vervrolijken, mids<br />

menermij niet toe d win ge. Ik heb altoos opgemerkt<br />

dat valfche lieden fober zijn, en eene fterke onthouding<br />

aan de tafel verraad niet zelden geveinsde,<br />

zeden , en een dubbelzinnig gemoed. Een rond-,<br />

horftig man vreest niet zoo zeer dat driftig gefnap,<br />

en die gevoelige uitboezemingen welken de dronkenfchap<br />

gewoonlijk voorafgaan ; maar men moet<br />

zich weren te bedwingen en de uiterften vermij-,<br />

den. En dit was mij niet rnooglijk te doen met<br />

zulke ftöute drinkers als de JVallifers, met wijnen<br />

zoo flerk als die van dat land, en aan tafels daar<br />

men nooit water zier. Hoe zou ik hebben konnen<br />

befluiten om zoo onvcrftandig den wijzen man te.<br />

fpelen, en zulke goede lieden misnoegen te geven 3<br />

ik dronk mij dus een roes uit erkentenis, en ver-,<br />

binderd 'om mijne verteering in geld te betalen,<br />

betaalde ik die met mijn verftand.<br />

Een ander gebruik dat mij niet min hinderlijk<br />

was, beftond hierin, dat ik, zelfs bij leden der<br />

Regeering , de vrouw en de dochters van den<br />

huize, achter mijne ftoel {laande als huisboden,de<br />

tafel zag bedienen. De Eranfche wellevendheid<br />

?pu 2ich des te meer vermoeid hebben om deze<br />

qn«.


T W E E G E L I E V E N . iof<br />

Onwelvoeglijkheid te herftellen, daar zelfs dienst­<br />

meiden , er zoo wel uitziende als de Wallifer<br />

vrouwen, iemand verlegen over hare appasfingen<br />

zouden maken. Gij moogt vrij geloven dat zij<br />

fraai zijn, dewijl ik ze fraai vond. Oogen, ge­<br />

woon om u te zien, zijn keurig in het ftuk van<br />

fchoonhcid.<br />

Ik voor mij, die de gewoonten van het land<br />

Wffarin ik verkeer nog meer dan die der wel­<br />

levendheid eerbiedige, nam haren dienst itilzwij-<br />

gend aan, met even zoo veel ftatigheid als Don<br />

Qitichot bij de Hertogin. Ik maakte nu en dan<br />

al meesmuilende eene tegenfteiling tusfehen de<br />

zwaare haarden en lompe houding der dischgenoten<br />

en de fchittcrende gelaatsverw dier jonge bedeesde<br />

fchoonheden, welke men met een woord fprekens<br />

deed blozen , en die daardoor des te bevalliger<br />

werden. Dan ik was een weinig geërgerd over<br />

de onmatige dikte van haren hals, die door zijne<br />

uitnemende blankheid flechts één van de voortref-<br />

lijkhcdcn bezit van dat voorbeeld het geen ik<br />

er mede durfde vergelijken; dat eenig en ilnuw<br />

bedekt voorbeeld, welks omtrekken, fteeiswijze<br />

hefchouwd , mij die beroemde leest herinneren,<br />

waaraan de fchoonfte boezem der wereld ten<br />

vorm verflrekte.<br />

Verwonder u niet dat gij mij zoo kundig vindt<br />

in geheimenisfen, welke gij zoo zorgvuldig ver-<br />

G, 5 bergt;.


io6 B R I E V E N v A M<br />

bergt; ik ben zulks in fpijt van u; het eene zin^<br />

tuig kan zomtijds her andere in dit ftuk voorlichten;<br />

in weêrwil van de angstvailigfte voorzorg,<br />

blijven bij de netfte kleding ongemerkt eenige<br />

kleene gapingen over, door welke het gezicht de<br />

werking van het gevoel uitoefent. Het gretig en<br />

ftoutmoedig oog fluipt ftrafloos in onder de bloemen<br />

van een ruiker; het zweeft onder het zijden<br />

pluis en gaas, en het deelt aan de hand het<br />

gevoel mede van dien terugftuitenden tegenftand,<br />

welken dezelve niet durft beproeven.<br />

Parte appar de/Ie mamme cicerbe e crude,<br />

Parte altrui ne ricopre invida vefia;<br />

Invida, ma s'agli occhi il var co chiude,<br />

rjmorofo penfier gip non arrefia. (a)<br />

Ik merkte ook een groot gebrek op in de kleedij<br />

der Waïïifer vrouwen, hierin beftaande dat zij de<br />

keurslijven van achter zoo hoog dragen, dat zij<br />

er gebogcheld door fchijnen; dit doet eene zonderlinge<br />

uitwerking bij hare kleene zwarte kapfels,<br />

en het overige harer kleding, welke het buiten dit<br />

noch aan eenvouwigheid noch aan keurigheid ontbreekt.<br />

Ik zal u een volkomen kleed in den<br />

Wak<br />

(«) Dat is zaaldijk: Een half ongedekte boezem^<br />

fchuon een nijdige /luier dien gedeeltelijk bedekke x<br />

kan nagthends het verliefd ecg niet vjederhouden.<br />

Aam. des VEIT.


T W E E G E L I E V E N . 107<br />

Waïïifchen trant medebrengen, en ik hoop dat hec<br />

u wel zal flaan; het is gemaakt op de fchoonfte<br />

leest van het land.<br />

En hoe maakte gij het, mijne JULIA! terwijl<br />

ik met verrukking deze zoo weinig bekende en<br />

echter zoo bewondcringswaardige landftreek doorreisde?<br />

Werd gij van uwen vriend vergeten? JULIA<br />

vergeten? Zou ik niet veel eer mij zelve vergeten,<br />

en hoe zou ik een oogenblik alleen konnen<br />

zijn, daar ik niets meer ben dan doom? Nooit<br />

heb ik duidlijker bemerkt welk eene natuurlijke<br />

neiging ik bezit, om ongevoelig u op verfchillende<br />

plaatfcn te vermengen inde gefteklheid van mijne<br />

ziel. Wanneer ik droefgeestig ben, neemt dezelve<br />

tot de uwe haren toevlucht, en zoekt daar vertroosting<br />

waar gij u bevindt; dit ontwaarde ik ,<br />

toen ik van u afging. Geniet ik vermaak, ik kan<br />

dat niet alleen genieten, ik roep uals dan tot mij,<br />

om het met u te deelen. Zie daar het geen ik<br />

ondervonden heb gedurende dezen gantfehen<br />

tocht, waarop ik, door de verfcheidenheid ckr<br />

voorwerpen geftadig in mij zelve terug geroepen,<br />

u allerwege met mij voerde. Geen ftap zettede<br />

ik, of wij deden dien te zamen. Niet één gezicht<br />

bewonderde ik, of ik haastte mij om het u aante*<br />

wijzen. Alle de boomen die ik aantrof verleenden<br />

u hunne fchaduw, alle de grasheuvels verftrekten<br />

u eene rustplaats. Nu eens naas: u zittende,<br />

hielp ik u de voorwerpen me: een waarend<br />

oog


Io8 B R I E V E N Y A N<br />

oog doorlopen; dan weder voor u neêrgeknield,<br />

begluurde ik er een, de befchouwing van een man<br />

van gevoel nog waardiger. Ontmoette ik eene<br />

plaats welker doortocht moeilijk was , ik zag u<br />

daarover fpringen met de vlugheid van een rhee,<br />

dat zijne moeder nahuppelt. Moesten wij een'<br />

fixoom doorwaaden,ik had de ftoutbeid van eenen<br />

zoo beminlijken last in mijne armen te drukken;<br />

ik ging langzaam, met vermaak, door den fnellen<br />

vloed. en zag mij zelf met fpijt den weg<br />

naderen. Alles herinnerde mij in dat vredig oord<br />

aan n; en de treffende fchoonhedcn der natuur,<br />

en de beftendige zuiverheid der lucht , en de<br />

eenvouwige zeden der landzaten, en hunne eenparigc<br />

en vaste wijsheid , en de beminlijke zedigheid<br />

der vrouwen, en hare onfchuldige vriendelijkheid<br />

, en alles wat op eene aangenaame wijze<br />

mijne oogen en mijn hart trof, vertegenwoordig le<br />

aan dezelven dat voorwerp, hetwelk zij zoeken,<br />

è Mijne JULIA ! zeide ik met vertedering ,<br />

waarom kan ik in deze onbekende oorden mijne<br />

dagen niet met u flijten, gelukkig in ons<br />

zelf, en niet door de befchouwing der menfchen!<br />

waarom kan ik hier ter plaatfe mijne gantfche ziel<br />

niet in u aPeen verzamelen, en wederkeerig alles<br />

voor u worden ! Aaubidlijke bevalligheden , dan<br />

zoudt gij al de hulde genieten die u toekomt!<br />

Geneugten der liefde, dan zouden onze harten<br />

u beftendig volkomen finaken! Eene langdurigs<br />

ea


T W E E G E L I E V E N . 109<br />

en zoete bedwelming zou ons den loop der paren<br />

doen vergeten; en wanneer eindelijk de ouderdom<br />

onze eerfte driften geluld had, zou de<br />

gewoonheid van zamen te denken en te gevoelen<br />

, derzelver vervoeringen doen afwisfelen door<br />

eene niet min tedere vriendfchap. Alle de brave<br />

gevoelens in onze jeugd te gelijk met die der<br />

liefde aangekweekt, zouden eenmaal het onmeetlijk<br />

ruim derzelve vervullen; te midden van die<br />

gelukkig volk, en naar deszelfs voorbeeld, zouden<br />

wij de plichten der memchlijkheid beoefenen<br />

: zonder ophouden zouden wij ons vereenigen<br />

om goed te doen, en wij zouden niet flerven<br />

zonder geleefd te hebben.<br />

Daar is de Post, ik moet mijn brief eindigen<br />

, en den uwen gaan afhalen. Hoe flaat<br />

mij het hart nog op dit oogenblik ! Helaas!<br />

ik was gelukkig in mijne harsfenfchimmen 5<br />

met dezelve vlied mijn geluk ; en wat zal ik<br />

wezenlijk zijn?<br />

XXIV. BRIEF.<br />

Aan JULIA.<br />

Jk beandwoorde terftond dat gedeelte van uwen<br />

brief, hetwelk de betaling betreft, en heb daarop.


iio B R I E V E N V A »<br />

op, God lof! niets arm re merken. Zie hier,mijné<br />

JULIA ! hoe ik omtrent dit ftuk denke.'<br />

Met opzicht tot het geen men eer noemt,<br />

maak ik onderfcheid tusfchen die welke uit het<br />

algemeen gevoelen word afgeleid, en die, welke<br />

voordvloeit uit de achting voor zich zelf. De<br />

eerde bedaat in dwaze vóöroordeelen die nog<br />

önbeftendiger zijn dan een hobbelende golf, de<br />

tweede heeft haren grond in de eeuwige waar­<br />

heden der Zedekunde. De achting der wereld<br />

kan aan bet fortuin dienstbaar zijn , maar zij<br />

dringt niet door tot in de ziel, cn heeft geen<br />

den minsten invloed op het geluk. De waare<br />

eer integendeel maakt het wezen daarvan uit,<br />

omdat men daarin alleen dat beftendig gevoel van'<br />

inwendige voldoening vind, waardoor een den­<br />

kend wezen gelukkig kan zijn. Pasfen wij, mij­<br />

ne JULIA! deze grondbeginfelen toe op uw voor­<br />

del , en het zal gereedlijk opgelost zijn.<br />

Laat ik mij voor meester in de Wijsgeerte uit­<br />

geven, en, gelijk die zot in de fabel, mij doen<br />

betalen voor het onderwijs in de wijsheid; dit<br />

beroep zal in bet oog der wereld laag fchijnen,<br />

en ik erken, dat .er iets belagchiijks in is; onder-<br />

tusfehen, daar niemand voldrekt van zich zelve<br />

kan bedaan, en er geen nader middel van beftaan<br />

is dan door zijn eigen arbeid, zullen wij deze<br />

minachting op de lijst der gevaarlijkite vooroor-<br />

dee»


T W E E G E L I E V'E N. n£<br />

deelen plaatfen ; wij zullen zoo dwaas niet zijn<br />

van het geluk aan die verkeerd gevoelen opteofferen;<br />

gij zul: mij daarom niet te minder achten,<br />

en ik zal er niet te ongelukkiger door zijn, al<br />

leef ik van de kundigheden die ik heb aangekweekt.<br />

Dan, mijne JULIA! hier doen zich andere bedenkingen<br />

voor ons op. Laten wij het algemeen<br />

daar, en vestigen wij het oog op ons zei ven. Wat<br />

zal ik bij uw vader zijn, wanneer ik van hem<br />

een loon ontvang voor de lesfen die ik u geef,<br />

en hem een gedeelte van mijnen tijd, dat is van<br />

mijn perfoon , verkoop? In de daad, een huurling,<br />

een man, die in zijne bezolding ftaat, een<br />

foort van knecht , en hij zal wederkcerig ten<br />

waarborg van zijn vertrouwen, en ter verzekering<br />

zijner eigendommen, mijne ftilzwijgende<br />

trouw hebben, gelijk die van den minften zijner<br />

bedienden.<br />

Maar welk eigendom kan een vader bezitten ,<br />

dierbarer dan zijne eenige dochter, al ware zij<br />

zelfs geene JULIA? Wat zal hij dan doen, die,<br />

hem zijnen dienst verkoopt ? zal hij zijne genegenheid<br />

voor haar doen zwijgen? ach! gij weet<br />

of dit mooglijk is! of zal hij, onbefchroomd aan<br />

de neiging van zijn hart opvolgende, in het gevoeligst<br />

punt hem beledigen, wien hij getrouwheid<br />

Ichuldig is ? Dan zie ik in zulk eenen meester»<br />

niets


*» B R I E V E N V A N<br />

niets anders meer dan eenen trouwlozen die dè<br />

heiligfte rechten met den voet vertreed ("O:»<br />

eenen verrader, eenen huislijken verleider, wien<br />

de wetten zeer rechtvaardig ter dood verwijzen.<br />

Ik hoop dat zij, tot welk ik fpreek, mij recht<br />

verfta; ik vrees den dood niet, maar wel de<br />

ichande van dien te verdienen, en de verachting<br />

van mij zelve.<br />

Gij weet, toen de brieven van HELOÏSE en<br />

ABSLAKD u in handen kwamen, wat ik u van<br />

dit boek, en van het gedrag des Godgeleerden<br />

gezegd heb. Ik heb altoos HELOÏSE beklaagd;<br />

zij had een hart voor da liefde geftemd: maar<br />

ABEL AR D heeft mij altijd toegefchenen een<br />

onwaardig voorwerp te zijn , dat zulk een lot<br />

ver-<br />

fa) Ongelukkig Jongman! daar iiij niet ziet, dat<br />

hij, zich in dankbaarheid doende betalen hetgeen hij<br />

Weigert in geld te ontvangen , nog heiliger rechten<br />

fchend; in de plaats van te onderrichten verleid hij ;<br />

hij vergiftigt daar hij voeden moest; hij doét zich<br />

door eene misleide moeder bedanken van haar kind te<br />

hebben ongelukkig gemaakt. Men bemerkt echter,<br />

dat hij de deugd oprechtlijk bemint, maar zijne drift<br />

verbijftert hem, en indien zijne tedere jeugd geene<br />

Verfchoning voor hem maakte, zou hij met alle deze<br />

fchoone redeneeringen een fchelm zijn. Beide de ge.<br />

lieven zijn beklagenswaardig , de moeder alken is<br />

ttnverfchoonbaar.


T W E E G E L I E V E N . tt$<br />

Verdiende, en dar even weinig de liefde als de<br />

deugd kende. Zal ik hem, na hem veroordeeld<br />

te hebben, moeten navolgen? Wee hem, die<br />

eene zedenleer predikt , welke hij weigert te<br />

beoefenen! Hij, wien zijne drift zoo verre ver.<br />

blind, word wel dra door dezelve er voor geflraft,<br />

en verliest zelfs de fmaak dier gevoelens,<br />

waaraan hij zijne eer heeft opgeofferd. De liefde<br />

mist haar grootfte bekoorlijkheid, wanneer de<br />

eerbaarheid haar verlaat; om de volkomen waardij<br />

daar van te gevoelen, moet het hart zich naar<br />

dezelve fchikken, en ons verheffen door de verheffing<br />

van het voorwerp onzer liefde. Neem het<br />

denkbeeld der volmaaktheid weg, en gij vernietigt<br />

de geestdrift; verban de achting, en de liefde<br />

heeft geen wezen meer. Hoe zou het voor eene<br />

vrouw mooglijk zijn eenen man te eeren die zich<br />

zelf onteert? Hoe zal hij zelf haar konnen aanbidden,<br />

die niet gefchroomd heeft zich overtegeven<br />

aan eenen laagep verleider ? weldra immers<br />

zullen zij wederzijds elkander verachten; de liefde<br />

zal voor hun niet meer zijn dan een ichandelijke<br />

koophandel , zij zullen de eer verloren zonder<br />

het geluk gevonden te hebben.<br />

Gantsch anders, mijne JULIA! is het geval<br />

tusfehen twee gelieven van gelijken ouderdom,<br />

beiden bezield met hetzelfde vuur, door eene<br />

wederzijdfche liefde vereenigd , niet belemmerd<br />

door eenige afzonderlijke betrekking, die beiden<br />

I. DEEL. H ia


H4 B R I E V E N V A N<br />

in het bezit hunner eerde vrijheid zijn, en wier<br />

onderlinge verbindtenis door geenerlei recht gewraakt<br />

word. Dezen konnen de drengde wetten<br />

geene andere boete opleggen dan de bekrooning<br />

hunner liefde zelve; de eenige draf van elkander<br />

bemind te hebben is de verplichting om zich voor<br />

altoos te beminnen; en indien er eenige ongelukkige<br />

landdreeken in de wereld zijn «waar de wreedaarrge<br />

mensch deze onfchuldige banden verfcheurt,<br />

hij word zonder twijfel daarvoor gedraft<br />

door de misdaden welke deze dwang veroorzaakt.<br />

Zie daar mijne redenen, verdandige en deugdzame<br />

JULIA! zij zijn flechts eene koele uitbreiding.van<br />

die geene, welke gij mij met zoo veel<br />

kracht en fcherpzinnigheid in eene van uwe brieven<br />

hebt voorgedragen ; maar genoeg, om u te<br />

doen zien hoe zeer ik mij van dezelve doortrokken<br />

vinde. Gij herinnert u dat ik toen niet daan<br />

bleef op mijne weigering, en dat ik, ondanks<br />

den wederzin dien ik door vooroordeel behield,<br />

tiwe gift ftilzwijgend aannam, omdat toch de<br />

waare eer geene duchtige reden opleverde om<br />

ze te weigeren. Dan hier fpreekt plicht, verftand,<br />

liefde zelfs; alles fpreekt op eenen toon,<br />

dien ik niet miskennen kan. Indien ik tusfehen<br />

de eer en u kiezen moet, dan is mijn hart gereed<br />

om afftand van n te doen;het bemint u te zeer,<br />

JULIA ! om u tot dezen prijs te behouden»<br />

XXV.


Ï W E E G E L I E V E N , tij<br />

xxv. A R I E F .<br />

Van JULIA.<br />

tiet verhaal van uwe reis is bekoorlijk ^ rriijri<br />

goede Vriend! het zou mij den fchrijver doeri<br />

beminnen , al kende ik herri niet. Echter moet<br />

ik u berispen over eene plaatsj welke gij reeds<br />

gïsfen zult; offchoon ik mij niet heb könneri wederhouden<br />

van te lagchen over dé behendigheid<br />

Waarmede gij ü achter Tasfo h als achter eenë<br />

borstweering, verfcholen hebt. Hoe, bezefte gij<br />

dan niet, dat het een groot verfchil maakt, of<br />

men voor het algemeen of aan zijne minnares<br />

fchrijve? Vordert de liefde $ die, zoo fchroomvallig,<br />

zoo naauwgezet is, niet meer ontzag dari<br />

de welvoeglijkheid ? Kondt gij onkundig zijn dat<br />

deze fchrijfcrant niet in mijn fmaak valt, en hadtr<br />

gij een toeleg om mij misnoegen te geven? Dan<br />

misfchien heb ik reeds té veel gezegd over eert<br />

onderwerp 5 het geen niet weder moest worden<br />

opgehaald. Behalven dat, verfchaft uw tweede<br />

brief mij te veel werks, om den eerden in bijzonderheden<br />

te beandwoorden. Dat wij derhal ven t<br />

ihijri Vriend! hét Walliferland daar laten wt eenë<br />

tiadere gelegenheid, en ons thands bij onze eigene<br />

zaaken bepalen; wij zullen er genoeg aan te doëri<br />

hebben*<br />

H * ft


nö B R I E V E N V A N<br />

Ik wist reeds wat partij gij kiezen zoudt. Wij<br />

kennen elkander al te wel, om ons bij die eerde<br />

beginfelen te bepalen. Zo de deugd ons ooit<br />

verlaat, geloof mij, het zal niet zijn in zulke<br />

omftandigheden, die moed en opofferingen vorderen.<br />

De eerde beweging , wanneer men heftig<br />

aangevallen w®rd, is tegendand te bieden, en wij<br />

zullen, hoop ik, overwinnen, zoo lang de vijand<br />

zelf ons zal waarfchuwen om de wapenen optevatten.<br />

Het is in den diepen flaap, in de . armen<br />

cener zachte rust, dat men tegen verrasfchingen<br />

op zijn hoede moet zijn-, maar het is, boven al,<br />

de aanhoudendheid der rampfpoedcn, die der zei ver<br />

last ondraaglijk doet worden, en de ziel kan veel<br />

gemaklijkcr treffende fmarten wederdaan dan eene<br />

langdurige droefheid. Zie daar, mijn Vriend, den<br />

moeilijken drijd , welken wij van nu af aan zullen<br />

re voeren hebben; onze plicht roept ons tot geene<br />

heldhaftige bedrijven, maar tot het nog veel<br />

heldhaftiger wederdaan van moeilijkheden zonder<br />

vcrpoozing.<br />

Maar al te wel had ik het voorzien; de tijd des<br />

celuks is als een blikfemdraal vervlogen; die der<br />

rampfpoeden begint,en ik kan nergenas uit berekenen,<br />

wanneer dezelve zal eindigen. Alles ontdek<br />

en ontmoedigt mij; eene doodlijke droefgeestigheid<br />

overmeestert mijne ziel; zonder bepaalde<br />

dof tot weenen, rollen onwillige traanen uit mij.<br />

ne oogen ; de toekomst voorfpelt mij wel geene<br />

oa«


T W E E G E L I E V E N . n?<br />

onvermijdbare rampen; dan ik voedde de hoop,<br />

en deze zie ik dagelijks verfienfen. Helaas! wat<br />

baat het, de bladeren te bevochtigen, wanneer de<br />

boom aan den voet is afgefnederi ?<br />

Ik gevoel het, mijn Vriend! het gewicht der<br />

fcheiding drukt mij terneder. Ik gevoel, dat ik<br />

zonder u niet leven kan; en even dit baart mij<br />

de meeste bekommernis. Honderdmalen op een<br />

dag doorloop ik de pla&tfen waar wij te zamen<br />

verkeerden, en ik vind er u nimmer. Ik verwacht<br />

u op uw gewoon uur, het uur verloopt en gij<br />

komt niet. Alle de voorwerpen die ik aantref<br />

verwekken in mij eenig denkbeeld van uwe tegenwoordigheid,<br />

om mij te herinneren dat ik u verloren<br />

heb. Van deze wreede ftraf zijt gij bevrijd.<br />

Uw hart alleen kan u zeggen dat gij mij mist.<br />

Ach ! indien gij wist hoe veel naarer kwelling her,<br />

zij op de plaats te blijven, wanneer men van elkander<br />

fcheid, hoe zeer zoudt gij Uwen toeftand<br />

boven den mijnen verkiezen!<br />

Durfde ik nog maar weeklagen ! mocht<br />

ik over 'mijne fmarten fpreken, ik zou nog<br />

eenige verlichting voelen van rampen, waarover<br />

ik klagen kon. Maar behalven eenige ftüle zuchten<br />

, die ik in den boezem mijner Nicht ontlast,<br />

moet ik al het overige opkroppen; ik moet mijne<br />

traanen bedwingen; ik moet glimlagchen, terwijl<br />

ik fterf.<br />

H 3 Sen*


%%i B R I E V E N V A M<br />

Sentirji, oh Dei! morir;<br />

E non poter mai dir;<br />

Morir n:i fento'.<br />

Het ergfte is nog, dat alle deze rampen mijne<br />

grootfte kwaal onophoudelijk vermeerderen, en<br />

hoe meer het aandenken aan u mij ontroostbaar<br />

maakt, hoe meer ik genegen ben om mij dat te<br />

herinneren. Zeg mij, mijn Vriend, mijn lieve<br />

Vriend! gevoelt gij ook hoe teder een kwijnend hart<br />

is, en hoe zeer de droefheid de liefde aanvuurt?<br />

Over duizend zaaken wilde ik u fprekcn, maar<br />

behalven dat het beter is te wachten tot ik zeker<br />

wete waar gij zijt, is het mij niet mooglijk in mijne<br />

tegenwoordige gefteldheid dezen brief te vervolgen.<br />

Vaarwel, mijn Vriend! ik leg mijne pen<br />

neder, maar geloof dat ik geen affcheid van u neem.<br />

BRIEF-<br />

(?) Dat is: Zich te voelen flervtn, é Goin, en het<br />

niet te jennen zeggen (<br />

Ajnt. des vs&3>


T W E E G E L I E V E N , 119<br />

B R I E F J E .<br />

Door een Schipper dien ik niet ken, fchrijf ik<br />

die briefjen aan het gewoon adres, om kennis<br />

te geven, dat ik mijne fchuilplaats genomen heb<br />

te Meilier ie aan de overzijde der rivier, om ten<br />

minste het gezicht te hebben van de plaats, welke<br />

ik niet naderen durf.<br />

XXVI. B R I E F .<br />

Aan JULIA.<br />

Wat is mijn toeftand binnen weinige dagen veranderd!<br />

hoe vecle bitterheden mengen zich in het<br />

genoegen dat ik nader bij u ben! wat al treurige,<br />

overdenkingen beltonnen mij! wat al tegenfpoeden<br />

doet mijne vrees mij voorzien! ó JULIA!<br />

welk een noodlottig gefchenk des Hemels is<br />

eene gevoelige ziel! hij die'ze ontving, moet zich<br />

voordellen niet anders dan ramp en droefheid op<br />

de wereld te zullen hebben. Als een nietige fpeelbal<br />

van lucht en faifoenen, zal de zonnefchijn of<br />

een nevel, een betrokken of heldere lucht zijn lot<br />

beltuuren, en hij zal wel te vreden of treurig zijn<br />

Kaar dat de wind waait. Slachtoffer der vooroordeelen,<br />

zal hij in ongerijmde grondregelen een<br />

onoverwinlijk beletlél vinden voor de rechtmatige<br />

wenfehen van zijn hart. De menfchen zullen hem<br />

H 4 ftraf


120 B R I E V E N 'VAN<br />

ftraffcn omdat hij rechtmatige denkbeelden over<br />

elke zaak vormt, en er meer naar het wezenlijke<br />

dan naar het algemeen gevoelen over oordeelt. Ja<br />

hij alleen zou genoegzaam zijn om zijn eigen ongeluk<br />

te bewerken, door zich onbedachtzaam over<br />

te geven aan de heraelfche bekoorlijkheden van<br />

het brave en het fchoone, terwijl intusfehen de<br />

drukkende ketenen der armoedehem aan de verachting<br />

boeijen. Hij zal het volmaakt geluk bejagen,<br />

zonder te bedenken dat hij mensch is; zijn hart<br />

cn zijn verftand zullen onophoudelijk in oorlog<br />

zijn , en onbegrensde begeerten zullen hem eindeloze<br />

verliezen berokkenen.<br />

Zoodanig is de jammerlijke gefteldheid waarin ik<br />

gedompeld ben door het lot dat mij nederdrukt ,<br />

cn door de gevoelens die mij verheffen, en door<br />

uwen vader die mij veracht, en door u die de<br />

•wellust en de kwelling mijnes levens uitmaakt.<br />

Zonder u, noodlottige fchoonheid! zou ik nimmer<br />

die ondraaglijke têgenftrijdigheid van grootheid<br />

in mijne ziel en laagheid in mijnen ftaat<br />

bemerkt hebben; ik zou gerust hebben geleefd,<br />

en vergenoegd geftorven zijn, zonder mij immer<br />

te bekreunen, welk een' rang ik op aarde bekleed<br />

had: maar u gezien te hebben en niet te<br />

konnen bezitten , u te aanbidden cn flechts een<br />

mensch te zijn! bemind te worden en niet gelukkig<br />

te konnen wezen! denzelfden oord te bewoonea,<br />

en niet zamen te konnen leven f ö JULIA!<br />

van


T W E E G E L I E V E N . lat<br />

van welke ik geen afftand kan doen! 6 noodlot<br />

dat ik niet trotfeeren kan! welke verfchriklijke<br />

worftelingen verwekt gij in mij, zonder dat ik<br />

ooitin ftaat ben om of mijne begeerten of mijn onvermogen<br />

te konnen overwinnen! ,<br />

Welk eene vreemde en onbegrijplijke uitwerking!<br />

zedert dat ik nader bij u gekomen ben, haal<br />

ik mij niet anders dan akelige denkbeelden voor<br />

den geest. Wellicht draagt de plaats van mijn<br />

verblijf het zijne bij tot deze droefgeestigheid; zij<br />

is treurig en akelig, maar daarom juist des te gefchikter<br />

voor de gefteldheid van mijn hart, en ik<br />

zou in een aangenamer oord met zoo veel gelatenheid<br />

niet vertoeven konnen. Eene reeks van<br />

barre rotfen ftrekt zich langs den oever uit, en<br />

omringt mijne woonplaats, welke de winter nog<br />

verfchriklijker maakt. Ach! ik gevoel het, mijne<br />

JULIA! indien ik afftand van u doen moest, zou<br />

er voor mij geen ander verblijf, geen ander jaargetijde<br />

meer zijn.<br />

Bij de geweldige gemoedsbewegingen die mij<br />

beroeren is het mij niet mooglijk op ééne plaats<br />

te blijven; ik loop, ik klim met drift, ik werp<br />

mij op de rotfen; ik doorloop met groote ftappen<br />

de geheele omliggende landftrcek, en overal ontmoet<br />

ik in de voorwerpen diezelfde akeligheid,,<br />

welk in mijn binnenfte heerscht. Men ziet geen<br />

groen meer,het kruid is geel en verwelkt,de boo-<br />

H 5 mea


122 B R I E V E N V A N<br />

men zijn ontbladerd, de noord - oosten (Jechard)<br />

en koude noordewind doen de fneeuw en het ijs<br />

meer en meer aangroeien, en de geheele natuur is<br />

dood in mijn oog, gelijk de hoop in mijn hart.<br />

Te midden der rotfen van dezen oever, heb<br />

ik op eene eenzame plaats eene kleene vlakte<br />

gevonden , van welke men een volkomen uitzicht<br />

heeft op de gelukkige plaats uwer woning. Denk<br />

hoe gretig ik naar dit geliefkoosd verblijf mijne<br />

oogen wendde. Den eerflen dag deed ik alle<br />

moeite om uw huis te ontdekken; dan wegens<br />

den verren afftand was dezelve vruchtloos, en ik<br />

bemerkte, dat de verbeeldingskracht mijne vermoeide<br />

oogen misleidde. Ik ging bij den Pastoor<br />

eene Telescoop leenen , door welke ik uw huis<br />

zag , althands meende te zien, en zedert dien<br />

tijd breng ik in deze wijkplaats geheele dagen door<br />

met het befchouwen der gelukkige muuren , die<br />

de bron mijnes levens in zich bevatten. In weêrwil<br />

van het jaargetijde begeef ik mij 's morgens<br />

derwaard, en kom niet eer terug dan tegen den<br />

nacht. Bladeren cn eenig droog hout, welke<br />

ik in brand fteek, beveiligen mij, nevens mijne<br />

bewegingen, tegen de overmatige koude. Ik heb<br />

zulk een fmaak verkregen in dezen woesten oord,<br />

dat ik daar zelfs papier en inkt medebreng, en<br />

ik fchrijf er thands dezen brief op een ftuk dat<br />

door de ijsfchotfen van de naastgelegen rots is<br />

afgebroken.<br />

Daar


T W E E G E L I E V E N . 123<br />

Daar is het, mijne JULIA! dat uw ongelukkige<br />

minnaar eindigt met de laatfte vermaken<br />

te genieten, welke hij veellicht op deze aarde<br />

fmaken zal. Het is van daar, dat hij, door<br />

dampen en muuren heen, heimlijk tot in uwe<br />

Kamer durft indringen. Uwe behoorlijke trekken<br />

treffen hem wederom ; uwe tedere aanblikken<br />

verlevendigen zijn ftervend hart; hij hoort het<br />

geluid uwer lieftalige Hem ; andermaal durft hij<br />

in uwe armen die bedwelming zoeken, welke<br />

hij in het boschjen ondervond. IJdele harsfenfchim<br />

eener ontftelde ziel, die zich verdwaalt<br />

in hare begeerten! weldra genoodzaakt om in<br />

mij zelf terug te keeren , befchouw ik u ten<br />

minsten in de bezigheden van uw onfchuldig<br />

leven; ik ga van verre de verfchillende verrichtingen<br />

van uw dagwerk na, en ik vertegenwoordig<br />

ze mij op die tijden en plaatièn, waar<br />

ik er zomtijds de gelukkige ooggetuige van was.<br />

Steeds zie ik u onledig in bemoeie'nisfen die u<br />

achtenswaardiger maken, en mijn hart word op<br />

eene ftreelende wijze vertederd door de onuitputbare<br />

goedheid van het uwe. Thands, zeg ik<br />

des morgens tot mij zelve, thands ontwaakt zij<br />

uit een genisten flaap , hare kleur is frisch gelijk<br />

die der roos, hare ziel geniet eene zoete<br />

kalmte ; zij wijd aan hem van wien zij het<br />

leven ontving eenen dag, die voor de deugd niet<br />

verloren zal zijn. Nu bevind zij zich bij hare<br />

moe-


124 B R I E V E N V A N<br />

moeder ; de tedere aandoeningen van haar hart<br />

ontboezemt zij bij de oorzaken hares levens,<br />

zij fchraagt hen in de veelvuldige zorgen van<br />

het huisgezin, zij is misfchien de voorfpraak van<br />

een onberaden dienstbode, geefc die wellicht eene<br />

falie vermaning, of vraagt mooglijk voor een<br />

andere eene gunst. Op een anderen tijd, houd<br />

zij zich met lust bezig in de handwerken harer<br />

kunne, zij verrijkt haren geest met nutte kundigheden,<br />

zij voegt bij haren kielchen fmaak de<br />

bevalligheden der fchoone konsten , en paart die<br />

van het danfen aan hare natuurlijke vaardigheid.<br />

Straks zie ik een keurig en eenvouwig tooifel<br />

die fchoonheden verfieren, welke het niet behoeven;<br />

ik zie haar, hier een eerwaardigen herder<br />

ondervragen over het onbekend lijden van een<br />

behoeftig huisgezin, daar eene bedroefde weduw<br />

of een verlatene wees hulp bieden of vertroosten.<br />

Nu eens bekoort zij een befchaafd gezelfchap door<br />

hare verftandige en zedige gefprekken; dan weder<br />

brengt zij met hare gezellinnen lagchende,<br />

eene dartele jeugd zoetvoeiig op den toon der<br />

wijsheid en der goede zeden. Etlijke oogenblikken,<br />

ach! vergeef het mij! durve ik u zelfs<br />

befchouwen als u met mij bezig houdende; ik zie<br />

uwe oogen vol vertedering een mijner brieven<br />

doorloopcn ; ik lees in hare zachte kwijning ,<br />

dat de regelen welke gij fchrijft aan uwen gelukkigen<br />

minnaar gericht zijn , ik zie dat hij het is van<br />

wien gij met eene zoo tedere aandoening fpreekt<br />

te-


T W E E G E L I E V E N . 115<br />

tegen uwe Nicht. En wij, è JULIA! 6 JU­<br />

LIA! wij zouden niet vereenigd worden? onze<br />

dagen zouden niet te zamen voordvloeijen? wij<br />

zouden voor altoos gefcheiden konnen zijn ?<br />

Neen, dat nimmer dit ijslijk denkbeeld in mijnen<br />

geest oprijze ! oogenbliklijk verandert het mijne<br />

geheele vertedering in woede; de razernij doet<br />

mij van het eene hol in het andere loopen;<br />

in weêrwil van mij zelf ontfnappen mij luide<br />

weeklachten; ik brul als eene verbitterde leeuwin;<br />

ik ben tot alles in ftaat, behalven om van u<br />

aftezien , en er is niets, voiftrekt niets, het<br />

geen ik niet zou doen, om u te bezitten of te<br />

fterven.<br />

Tot hier toe had ik mijn brief gefchreven,<br />

en ik wachtte flechts op eene veilige gelegenheid,<br />

om. u ujen te zenden, toen ik den laatften dien<br />

gij mij te Sion gefchreven hebt van daar ontving.<br />

Hoe zeer heeft de treurigheid welke ,<br />

daarin heerscht, de mijne bekoord! welk een<br />

treffend voorbeeld heb ik er in gezien van hetgeen<br />

gij mij zeide omtrent de overeenftemming<br />

onzer zielen, op verfchillende plaatfen ! Uwe<br />

dioefheid, dit erken ik, is gelatener, terwijl de<br />

mijne meer onfluimig is; maar het kan niet anders<br />

of dezelfde aandoening moet eene verfchillende<br />

gedaante aannemen naar de charaéhers waarin<br />

zij valt, en het is zeer natuurlijk dat de<br />

grootfte verliezen ook de grootfte fmarten veroor-


is6 B R I E V E N VA»<br />

oorzaken. Wat zeg ik, verliezen ? ach! wié<br />

zou dezelve konnen dragen? Neen, verfta het<br />

toch, mijne JULIA! een eeuwig raadsbeiluir. des<br />

hemels beftemde ons voor elkander ; dit is de<br />

eerfte wet welke men gehoorzamen moet ;de voornaamfte<br />

bemoeienis van het leven is, zich te vereenigen<br />

met dac voorwerp dat ons hetzelve<br />

moet veraangenamen» Ik zie het, en ik kerm<br />

er over , dat gij u in uwe dwaze ontwerpen<br />

verwart; gij wilt onoverkomelijke hinderpalen<br />

verbrijzelen, en de eenigfte middelen waardoor<br />

dit mooglijk is verwaarloost gij ; de geestver-<br />

Voering voor het betaamlijke berooft u van het<br />

verftand, en uwe deugd is niet meer dan eene<br />

ijlhoofdigheid.<br />

O! Indien gij altoos zoo jong ën fchoort blijven<br />

konde als gij thands zijt, ik zoude van den<br />

Hemel niets anders begeeren, dan te mogen weten<br />

dat gij beftendig gelukkig waart, u ieder jaar'<br />

mijnes levens éénmaal , ééne enkele maal * te<br />

mogen zien; en het overige van mijne da^en te<br />

mogen flijten in uwe fchuilplaats van verre te beichouwen,<br />

in u te midden der rotfen te aanbidden.<br />

Dan helaas! let op den fnellen vaart van die<br />

ftar, dat nimmer ftil ftaat; zij vliegt, en de tijd<br />

fnelt heen , de gelegenheid gaat voorbij, uwe<br />

fchoonheid, uwe lchoonheid zelve, zal haren<br />

eindpaal hebben, zij moet t' eenïger tijd afnemen<br />

en verflenfen, gelijk eene bloem die afvalt'<br />

Zonder geplukt te zijn; en ik intusfchen, ik<br />

wee-


T W E E G E L I E V E N . 12/<br />

Weeklage , ik lijde , mijne jeugd verteert zich<br />

in traanen, en kwijnt weg in droefheid. Bedenk,<br />

bedenk toch, JULIA! dat wij reeds jaaren<br />

tellen die voor het genoegen verloren zijn. Bedenk<br />

dat deze jaaren nimmer terug keeren ; en dat<br />

het zelfde gebeuren zal met de nog overigen , indien<br />

wij ook die laten verloopen. O verblinde<br />

minnares! gij (treeft naar een ingebeeld geluk<br />

tegen eenen tijd, waarin wij niet meer leven zullen;<br />

gij ziet uit naar eene afgelegene toekomst,en<br />

gij ziet niet, dat wij ons zelf geftadig verteeren<br />

, en dat onze zielen , door liefde en<br />

fmarten verzwakt, als water fmelten en wegvloeijen.<br />

Keer terug, het is nog tijd, keer terug,<br />

mijne JULIA! van deze ongelukkige dwaling.<br />

Laat uwe ontwerpen vaaren , en zijt gelukkig.<br />

Koom, ö mijn hart! in de armen van uwen vriend<br />

de beide wederhelften van ons aanzijn vereenigen;<br />

koom onder het oog des Hemels, als de leidsman<br />

van onze ^vlucht en de getuige onzer eeden,<br />

zweeren van met elkander te willen leven en fjterven.<br />

Ik weet, gij hebt niet nodig, dat men u<br />

harde tegen de vrees voor armoede. Laat ons gelukkig<br />

en arm zijn, ach! welke fcha'ten zullen<br />

wij hebben opgedaan! Maar doen wij der menschlijkheid<br />

die vernedering niet aan, van te geloven,<br />

dat er op de geheele aarde geene fchuilplaats voor<br />

twee ongelukkige gelieven zal overig blijven. Ik<br />

heb armen, ik ben fterk; het brood gewonnen<br />

door


n8. B R I E V E N V A N<br />

door mijnen arbeid zal u fmaaklijker voorkomen<br />

dan de gericbten der gastmaalen. Kan eene maaltijd<br />

door de liefde toebereid immer fmaakloos<br />

zijn ? Ach! tedere en geliefde minnares! al moesten<br />

wij maar voor eenen dag gelukkig zijn, wilt gij<br />

evenwel uir die korte leven fcheiden zonder het<br />

geluk gefmaakt te hebben_?<br />

Ik heb u flechts nog één woord te zeggen, JU­<br />

LIA! Gij weet wat gebruik men oulings maakte<br />

van de rots van Leucate O), dien laatften toevlucht<br />

van zoo veele ongelukkige, gelieven. Deze<br />

plaats gelijkt in veele opzichten naar denzelven.<br />

De rots is fteil, het water is diep, en ik ben wanhoopig.<br />

XXVII. B R I E F .<br />

Van CLAARTJE.<br />

Door mijne droefheid heb ik naauwlijks het vermogen<br />

om aan u te fchrijven. Uw ongeluk en het<br />

mijne is voltooid: de teminlijke JULIA ligt op<br />

haar<br />

(


't w is G E L I E V E N . 129<br />

haar uïterfte, en heeft misfchiett geene twee dagen<br />

levens meer. De moeilijke poging welke zij<br />

deed om u van zich te verwijderen, begon hare<br />

gezondheid te ondermijnen. Het eerfte gefprek<br />

dat zij met haar vader over u gehouden heeft,<br />

bracht daaraan nieuwe fchokken toe; andere verdrietlijkhcden<br />

hebben zedert dien tijd hare ongefieldheid<br />

vermeerderd, en uw laatfte brief heeft<br />

het overige gedaan. Zij was daardoor zoo hevig<br />

ontroerd, dat zij, na den nacht in vcrfchriklijke<br />

worftelingen met zich zelf te hebben doorgebracht,<br />

gister door eene heete koorts werd aangetast, die<br />

zedert geftadig toegenomen is, en haar eindelijkijlhoofdig<br />

heeft gemaakt. In dezen toeftand noemt<br />

zij u ieder oogenblik, en fpreekt van u met een.<br />

vuur, het geen toont hoe zeer zij er mede vervuld<br />

is. Men houd haar vader zoo lang mooglijk van<br />

haar verwijderd, hetgeen genoegzaam bewijst^<br />

dat mijne Tante vermoedens heeft opgevat; zelfs<br />

heeft zij mij met angstvalligheid gevraagd of gij nog<br />

niet weder terug gekomen waart, en ik bemerk *<br />

dat, daar het gevaar van hare dochter voor eert<br />

oogenblik alle andere overwegingen verdringt, zij<br />

hiet ongaarne u hier zoude zien.<br />

Koom derhal ven, Zonder uitftel. Ik heb deze<br />

fchuit opzetlijk genomen óm u dezen brief té bren*<br />

gen; zij is ten uwen dienste, maak er gebruik van<br />

tot uwe terugkomst, en verzuim vooral geert<br />

I. DEEL. I og«


i 3o B R I E V E N T A N<br />

oogenblik, indien gij de tederfte minnares die ooit<br />

beftond nog wilt wederzien.<br />

XXVIII. B R I E F .<br />

Van JULIA aan CLAARTJE.<br />

ÏT oe bitter maakt uwe afwezigheid mij dat leven,<br />

het geen gij mij wedergegeven hebt! welk eene<br />

herftelling! Eer.e drift heviger dan de koorts, en<br />

de vervoering mijner ziel (leept mij weg ten verderve.<br />

Wreede ! gij verlaat mij wanneer ik u het<br />

meest nodig heb; gij hebt mij zedert acht dagen<br />

verlaten, misfehien ziet gij mij nooit weder. O!<br />

indien gij wist wat die zinneloze mij durft voorflaan<br />

! ... en op welk een toon ! ... de vlucht<br />

te nemen! hem te volgen! mij te fchaaken!<br />

die onwaardige! ..... Over wien beklaag ik mij?<br />

mijn hart, mijn verachtlijk hart zegt er mij honderdmaal<br />

meer van dan hij groote God!<br />

war zou er van mij worden, zo hij alles wis"? ....<br />

hij zou er woedend door worden, mij met geweld<br />

wegvoeren, en ik zou moeten vertrekken .....<br />

ik zidder<br />

Wel, heeft mijn vader mij dan verkocht! hij<br />

maakt van zijne dochter een koopmanlchap, eene<br />

fla-


T W E S G E L I E V E N . 137<br />

flavin; hij voldoet zijne fchuld ten mijnen koste}<br />

hij betaalt zijn leven met het mijne ! . ... ik ge«<br />

voel toch wel,dat ik het niet overleeven zal! ....<br />

barbaarfche en ontaarte Vader! verdient hij . . . .<br />

wat, verdienen? liet is de beste der vaderen; hij<br />

wil zijne dochter met zijnen vriend paaren, eri<br />

ziedaar zijne misdaad. Maar mijne -<br />

moeder, mijne<br />

tedere moeder ! wat kwaad heeft zij mij gedaan?<br />

.... Ach! veel! zij heeft mij te zeer bemind<br />

, zij heeft mij ongelukkig gemaakt;<br />

Wat begin ik,CLAARTJE? wat zal er van niij<br />

worden? HAÜS komt niet. Ik weet niet hoé ik ü<br />

dczen brief zenden zal. Eer gij denzelven ontvangt<br />

.... eer gij weder hier zijt ..... wié<br />

weet... vluchtende, omzwervende, onteerd<br />

het is gedaan, het is afgedaan, de beflisfing is daar,;<br />

Een dag, een uur, een oogenblik mislenden .. 6.<br />

wie is in ftaat zijn lot te ontgaan? ..... 6 waar<br />

ik ook leven en fterven moge, in welk eene donkere<br />

fchuiiplaats ik mijne fchaamte en wanhoop<br />

met mij fleepe; CLAARTJE! gedenk aan uw©<br />

vriendin! Helaas! de ellende en de fchande<br />

veranderen de harten .... maar, indien iaimcf*<br />

het mijne u vergeet, zal het wel zeer veranderd<br />

tnoeten zijn}<br />

j<br />

i 3 %l%


IS2 B R I E V E N v A w<br />

XXIX. B R I E F .<br />

Van JULIA aan CLAARTJE.<br />

Blijf, ach! blijf terug! keer nimmer weder; gij<br />

zoudt te laat komen. Ik moet u niet meer zien ;<br />

hoe zou ik uw gezicht konnen verdragen l<br />

Waar waart gij, mijne lieve vriendin, mijne befchutfler,<br />

mijn befcherm -engel? gij hebt mij begeven,<br />

en ik ben verloren gegaan. Hoe, was dan<br />

die noodlottige reis zoo noodzaaklijk, of zoo<br />

gehaast ? kondet gij mij in het hagchlijkst oogenblik<br />

mijnes levens aan mij zelve overlaten ? Hoe<br />

veele kwellingen hebt gij door deze misdadige achteloosheid<br />

u zelf bereid! zij zullen, zoo wel als<br />

mijne traanen, eindeloos zijn. Uw verlies is niet<br />

minder onherflelbaar dan het mijne , en eene andere<br />

vriendin die uwer waardig is, is niet gemaklijker<br />

wederom te verkrijgen dan mijne onfchuld.<br />

Wat heb ik gezegd, ellendige als ik ben 1 Iic<br />

kan noch fpreken, noch zwijgen. Wat baat het<br />

flilzwijgen wanneer het naberouw zijn luide ftem<br />

verheft? verwijt de geheele wereld mij niet mijne<br />

misdaad? is mijne f'chande niet op al wat mij<br />

omringt te lezen ? indien ik mijn hart niet in hes<br />

awe ontlaste , zal ik moeten flikken. En gij-,<br />

ves>


T W E E G E L I E V E N . 133<br />

verwijtgij uzelveniets,toegeeflijkeen al te lichtvertrouwende<br />

Nicht? ach ! waaroin verraadde gij mij<br />

niet? Het is uwe getrouwheid, uwe verblinde<br />

vriendfchap, het is uwe ongelukkige toegeeflijkheid<br />

die mij bedorven heeft.<br />

Welke booze geest gaf u in , dat gij dien wreeden,<br />

die mij te fchande maakt, terug ontboodt?<br />

moesten zijne trouwloze oppasfingen mij het leven<br />

wedergeven, om het mij haatlijk te maken? dat<br />

hij voor altoos wegvluehte, die barbaar ! dat een<br />

overichot van medelijden hem bewege; dat hij<br />

mijne kwellingen door zijne tegenwoordigheid niet<br />

meer kome vergrooten; dat hij affta van het wreed<br />

vermaak om getuige mijner traanen te zijn. —Wat<br />

zeg ik, helaas? hij is niet fchuldig, ik alleen ben<br />

zulks; alle mijne ongelukken zijn mijn eigen bedrijf,<br />

en ik heb niemand iets te verwijten dan<br />

mij zelf. Dan de ondeugd heeft reeds mijne<br />

ziel verpest.; het cerfte uitwerkfel daarvan is,<br />

dat zij ons anderen doet betichten van onze eigene<br />

misdaden»<br />

Neen voorwaar, nimmer was hij in ftaat om<br />

zijne eeden te fchenden. Zijn deugdzaam hart<br />

kent de verachtlijke konst niet om het voorwerp<br />

zijner liefde te beledigen. O! zonder twijfel kent<br />

hij de liefde beter dan ik, dewijl hij zich zelf<br />

meer weet te bezitten. Honderdmaal waren<br />

mijne oogen getuigen van zijne aanvechtingen en<br />

I 3 van


134 B R I E V E N V A »<br />

van zijn zegepraal; de zijnen vonkelden van het<br />

vuur zijner lusten, hij viel op mij aan met al de<br />

hevigheid eener blinde vervoering; eensflags bedwong<br />

hij zich zelf; een onoverkomelijke hinder-;<br />

paal fcheen mij te hebben omgeven, en nimmer<br />

zou zijne vuurige maar eerbare liefde dezelve<br />

overfchreden hebben. Dit gevaarlijk fchouwfpel<br />

durfde ik al te veel befchouwen. Ik voelde mij<br />

bewogen door zijne hartstochten, zijne zuchten<br />

beklemden mijn hart, ik nam deel aan zijne kwellingen,<br />

terwijl ik er enkel medelijden mede wilde<br />

pefenen. Ik zag hem in ftuipachtige bewegingen,<br />

op het punt om aan mijne voeten te bezwijken.<br />

Misfchien zou de liefde alleen mij verfchoond<br />

hebben; ö mijne Nicht! het medelijden heeft mij<br />

bederven.<br />

Mijne heilloze hartstocht fcheen zich, om mij<br />

te misleiden, onder het voorwendfel van alle da<br />

deugden te willen vermammen. Dezen dag zelf»<br />

had hij mij met meerder drift aangezocht om hem<br />

te volgen. Dan dit was zoo goed als de besten<br />

der vaderen raadloos te maken, zoo goed als den<br />

dolk in den boezem mijner moeder te drukken;<br />

ik weigerde, ik verwierp dezen voorflag met afgrijzen.<br />

De onmogelijkheid om ooit onze wenfc'rien<br />

verv uldte zien , het geheim dat ik van die<br />

onmogelijkheid voor hem maken moest, de fmart<br />

van egn zoo onderworpen en tederen minnaar te<br />

mjsleiclen na zijne hoop geyleid te hebben, alles<br />

floeg


T W E E G E L I E V E N . 135<br />

floeg mijnen moei neder, alles vermeerderde mijny<br />

zwakheid, alles beroofde mij van mijn verüand.<br />

Ik moest de oorzaken mijnes levens, mijnen minnaar,<br />

of mij zelf den dood aandoen. Zonder te<br />

bezeffen wat ik deed, koos ik mijn eigen ongeluk.<br />

Ik vergat alles , en dacht aan niets dan aan de<br />

liefde. Op deze wijze heeft een oogenblik van<br />

dwah'ng mij voor altoos rampzalig gemaakt. Ik<br />

ben geftort in dien afgrond van fchande waaruit<br />

een meisje zich niet weder opheffen kan; en zo<br />

ik nog leve is het om des te ongelukkiger te<br />

zijn.<br />

Al weeklagende zoek ik nog eenige geringe vertroosting<br />

op de wereld. Ik vind er niemand dan<br />

u , mijne beminlijke vriendin ! Ontzeg mij zulk<br />

een bekoorlijke toevlucht niet, ik bezweer het u;<br />

beroof mij niet van de liefkozingen uwer vriendfchap.<br />

Ik heb het recht van daarop aanfpraak te<br />

maken verloren, maar nimmer had ik ze dermate<br />

nodiDat het medelijden de achting vergoede.<br />

K>om, mijne waarde! uwe ziel ontfluiten voor<br />

mijne klachten; koom de traanen van uwe vriendin<br />

opzamelen ; befcherm mij, zo hen mooglijk<br />

is, tegen de verachting van mij zelf, en doe mij<br />

geloven dat ik niet alles verloren heb, verraids ik<br />

nog in het bezit van uw hart ben,<br />

1.4


S36 B R I E V E N VAN;<br />

XXX. B R I E F .<br />

Andwoord..<br />

JR ampzalig meisje* Helaas! wat hebt gij gedaant<br />

Mijn God' gij verdiende zoo zeer wijs te zijn!<br />

wat zal ik u zeggen te midden van uwen akeliger*<br />

toeftand, en der verüagenheid waarin u dezelve<br />

dompelt? Zal ik uw arm hart volkomen te neder»<br />

flaan , of zal ik u vertroostingen aanbieden, die<br />

mijn eigen hart derft? Zai ik u de voorwerpen<br />

vertoonen gelijk zij wezenlijk zijn, of zoo als het<br />

voor u voegzaam is die te befchouwen? heilige<br />

en reine vriendfchap! verwek in mijnen geest uwe<br />

zoete beguichelingen, en misleid mij zelve in de<br />

eerfte plaats, door het teder medelijden welk gij<br />

mij inboezemt, omtrent rampen dje gij niet meer<br />

herfLellcn kunt..<br />

Gij weet, ik heb gevreesd voor het ongeluk dat<br />

gij betreurt. Hoe dikwijls heb ik het u voorfpeld<br />

zonder gehoor te verwerven! .... het is de<br />

vrucht van een reukeloos vertrouwen .... ach!<br />

het.'is.de t'jd niet meer om van dit alles te fpreken.<br />

Zonder twijfel, zou ik uw geheim verraden<br />

hebben, indien ik u door dat middel had konnen<br />

behouden; maar ik las beter dan gij in uw al te<br />

,|e vpelig hart, ik zag hoe het zich verteerde door een<br />

ge.


T W I B G E L I E V E N . 137<br />

geweldig vuur dat niets in ftaat was uitteblusfchen.<br />

Ik ontdekte uit dat van liefde kloppend<br />

hart, dat het gelukkig worden of fterven moest,<br />

en toen de vrees van te bezwijken u uwen minnaar<br />

met zoo veele traanen deed verbannen, begreep<br />

ik wel dat gij uw leven fpoedig zoudt eindigen,<br />

of dat hij wel dra zou worden terug ontboden.<br />

Maar hoe groot was mijne ontzetting, toen<br />

ik u warsch van het leven, en zoo nabij den dood<br />

zag! Befchuldig noch uwen minnaar noch u zelve<br />

van eenen misflag waaraan ik de meeste fchuld<br />

heb, dewijl ik,fchoon dien voorziende, denzelven<br />

niet heb voorgekomen.<br />

Het is zeker dat ik tegen mijn zin vertrok; gij<br />

hebt het gezien, ik moest gehoorzamen; had ik<br />

gedacht, dat gij zoo nabij uwen ondergang waart,<br />

men zou mij eer aan ftukken gehouwen, dan van<br />

u afgetroond hebben. Ik bedroog mij ten opzichte<br />

van het oogenblik des gevaars. Nog zwak<br />

en kwijnende, fcheent gij mij toe beveiligd te zijn<br />

tegen eene zoo kortftondige afwezigheid; ik voorzag<br />

de gevaarlijke wisfelkeus niet, welke gij zoudt<br />

hebben te doen, ik vergat, dat uwe eigene zwakheid<br />

dat weerloos hart minder in ftaat ftelde om<br />

zich te verdedigen tegen zichzelven. Ik' vraag<br />

deswegen voor het mijne verfchoniug, het valt mij<br />

bezwaarlijk berouw te gevoelen over eene dwaling<br />

die u in het leven behield; ik bezit toch dien<br />

wreeden moed niet, welk u op eenmaal van mij<br />

I 5 deed


138 B R I E V E N VAM<br />

deed afzien; ik zou u nier hebben konnen verliezen<br />

z.onder do


T W E E G E L I E V E N . Ï39<br />

dien de misflag nog niet begaan ware, en ik dan<br />

de laagheid had van zoo tot u te fpreken, en gij<br />

van mij aantehooren, wij zouden beide de gemeenfte<br />

van alle wezens zijn. Nu, mijne waardel<br />

moet ik zoo met u fpreken, en gij moet mij gehoor<br />

geven, of gij zijt verloren: gij behoud: toch<br />

nog duizend beminiijke hoedanigheden , welke de<br />

•achting voor u zelve alleen bewaren kan, welke<br />

dooreen overmaat van fchaamte, en de vernedering<br />

die daaruit ontftaat, zeker zouden verwoest<br />

worden, en gij zult zoo veel wezenlijke waarde behouden,als<br />

gij uzelf nog verbeelden zult tehebben.<br />

Wacht u dus van in eene gevaarlijke moedloosheid<br />

te vervallen, die u meer dan uwe zwakheid<br />

vernederen zoude. Is de waare liefde ge'fchikt<br />

om de ziel te verlaa_en? Dat een misflag door de<br />

liefde begaan u niet beroove van die edele geestdrift<br />

voor het betaamlijke en fchoone, die u altoos<br />

boven v. zelve verhefte. Bemerkt men een<br />

vlekjcn in de zon? hoe veele deugden blijven u<br />

overig tegen ééne die befmet is? zult gij daardoor<br />

minder zicht , minder oprecht, minder zedig,<br />

minder milddadig zijn? Met één woord, zult gij<br />

er onze volkomene hoogachting minder om verdienen<br />

? Zal de eer, de braafheid, de vriendfchap,<br />

de zuivere liefde daarom minder dierbaar zijn voor<br />

uw hart? Zult gij de deugden zelfs die gij niet<br />

meer bezie deswegen minder hoogfehatten? Neen,<br />

paaide en goede JULIA! uwe CLAARTJE aanbid<br />

u ter-


Ï4


T W E E G E L I E V E N . 141<br />

mooglijk is, door gezette deugd eenen misfbtp<br />

uitwisfchen , die door geene traanen te hcrfbellen<br />

is. Ach! mijne arme CIIAILLOT!<br />

X X X I . B R I E F .<br />

Aan JULIA.<br />

"Welk een wonder van den Hemel zijt gij toch,<br />

onbegrijplijke JULIA ! en door welke u alleen<br />

bekende konstgreep weet gij in één hart zoo veele<br />

met elkander onbeftaanbare gemoedsbewegingen<br />

te vereenigen? Dronken van liefde en van wel»<br />

lust, zwemt het mijne in droefheid; te midden<br />

van de volmaaktfte gelukzaligheid lijde ik en<br />

verkwijn van fmart, en ik verwijt mij zelf den<br />

overvloed van mijn geluk als eene misdaad.<br />

Welk eene verfchriklijke foltering is het, zich aan<br />

geenerlei aandoening volkomen te durven overgeven<br />

, zonder ophouden de eene door de andere te<br />

beftrijden, en altoos het verdriet aan het vermaak<br />

te paaren! Het ware honderdmaal beter niet aanwezig<br />

dan ellendig te zijn. Wat baat het mij,<br />

helaas! dat ik gelukkig ben ? Het zijn niet meer<br />

mijne rampen ,maar de uwen, welke ik ondervinde,<br />

en zij zijn mij daarom nog des te knellender.<br />

Vergeefs wilt gij uwe fmarten voor mij verbergen,<br />

ik lees die ondanks u zelve in de kwijning<br />

en neêrflachtigheid uwer oogen, Konnen die inne-<br />

mer»


Ï 42 B R I E V È N V A N<br />

mende oogen eenig geheim voor de liefde verheet<br />

ien? Ik zie, ik befpeur onder een opgeruimd voorkomen<br />

het heimelijk verdriet dat u knelt, en uwe<br />

droefheid met een bevallig glimlagchje bedekt,<br />

is even daarom des te bitterer voor mijn hart.<br />

Het is de tijd niet meer om voor mij iets te ontveinzen.<br />

Gister bevond ik mij in het vertrek van<br />

uwe Moeder; zij laat mij een oogenblik alleen;<br />

ik hoor weeklachten die mij door de ziel fnijden ,<br />

moest ik aan dit uitwerkfel niet herkennen van<br />

wie zij kwamen? Ik nader de plaats, van waar<br />

zij herkomftig fchijnen; ik treed in uwe kamer,<br />

ik ga door tot in uw cabinetjen. Hoe was ik te<br />

moede, toen ik, even de deur openende, haar die<br />

op den throon der wereld moest geplaatst zijn,<br />

gezeten zag op den grond, het hoofd leunende<br />

tegen een armftocl, die dreef van haré traanen?<br />

Ach ! ware het van mijn bloed geweest, ik zou<br />

minder geleden hebben! Door welke wroegingen<br />

werd ik oogenbliklijk verfcheurd ? Mijn geluk<br />

werd mijne ftraf; ik gevoelde niets meer daiï<br />

uwe Imarten , en ik zou uwe traanen en alle mijne,<br />

genoegens met mijn leven willen afkopen. Ik<br />

wilds mij aan uwe voeten nederftörten, ik wilde<br />

deze dierbare traanen met mijne lippen afwisfchen,<br />

die binnen in mijn boezem opzamelen, ze'<br />

voor altoos doen opdroogen of fterven; dan ik<br />

hoor uwe moeder weder komen; ijllings moet<br />

ik naar mijn plaats terug keeren, inwendig vervuld


T W E E G E L I E V E N . 143<br />

vuld van uwe droevenisfen, en van kwellingen<br />

die niet dan met dezelve zullen eindigen.<br />

Hoe zeer ben ik door uw berouw vernederd,<br />

Verlaagd geworden ! Ik ben dan wel zeer verachtliik,<br />

indien onze vereeniging u verachting voor u zelve<br />

inboezemt , en indien de lust mr'nes levens<br />

het verdriet van het uwe is? Zijt rechtvaardiger jegens<br />

u zelve, mijne JULIA! belchouw met een<br />

minder bevooroordeeld oog de geheiligde banden<br />

welken uw hart gelegd heeft. Hebt gij niet de<br />

reinste wetten der natuur opgevo'gd? Hebt gij<br />

niet vrijwillig de heiligde der verbindterisfen aangegaan<br />

? wat hebt gij gedaan, het geen de Godlijke<br />

en menschlijke wetten niet konnen, niet<br />

moeten wettigen ? wat ontbreekt er aan den knoop<br />

die ons verdrengelt, dan de openbare afkondiging?<br />

Bewillig om de nrjns te zijn, en gij zijt niet<br />

misdadig meer. O mijne Echtgenote! ö mijne<br />

waardige en kuifche gezellin ! ó roem én geluk<br />

mijnes levens! neen, het geen uwe lie f<br />

de gedaan<br />

heeft kan geene misdaad zijn, maar wel het geen<br />

gij haar zoudt willen ontrooven ; het is flechts<br />

door u aan een ander man te verhinden dat gij de<br />

eer kwetfen kunt. Blijf voor altoos toebehooren<br />

aan den vriend van uw harr en gij zult onfchuldig<br />

Zijn. De keten die ons zamenbind is wettig, de<br />

ontrouw alken die ze verbreken mocht zou berisplijk<br />

zijn, en het daat voordaan aan de liefde,<br />

de waarborg te zijn van de deugd.<br />

Maaï


144 B R I E V E N V A N<br />

Maar bijaldien ook uwe droefheid op redenen<br />

{leunen, bijaldien uwe kwellingen gegrond zijn<br />

mochten, waarom berooft gij mij van het geen<br />

mij toebehoort ? waarom Horten mijne oogen niet<br />

de helft van uwe traanen? Gij hebt niet één ongenoegen<br />

het geen ik niet gevoelen, niet ééne<br />

aandoening waarin ik niet deelen moet, en mijn<br />

billijk naarijverig hart verwijt u alle de traanen ,<br />

welke gij niet in mijnen boezem ontlast. Zeg<br />

mij, koele en achterhoudende minnares! is alles<br />

wat uwe ziel niet aan de mijne mededeelt, niet<br />

een diefftal welke gij aan de liefde begaat ? Moet<br />

alles tusfchen ons niet gemeen zijn, herinnert gij<br />

u niet meer dit zelf gezegd te hebben? Ach, indien<br />

gij vatbaar waart om zoo.als ik te beminnen,<br />

dan zou mijn geluk u vertroosten, gelijk uwe fmarte<br />

mij bedroeft, en gij zoudt gevoel hebben van mijne<br />

genoegens, even gelijk ik heb van uwe droe«<br />

venis.<br />

Dan ik zie het, gij veracht mij als eenen uitzuinigen<br />

, omdat mijne rede verdoold is in den<br />

fchoot der vermaken. Mijne hevige hartstochten<br />

verfchrikken u, gij hebt medelijden met mijne<br />

verbijstering, en gij bezeft niet, dat al het menschlijk<br />

vermogen niet toereikend is voor eene onbegrensde<br />

gelukzaligheid. Hoe, wilt gij dat eene<br />

gevoelige ziel een oneindig goed met matigheid<br />

fmake? Hoe, wilt gij dat zij zoo veelerleie fterke<br />

gemoedsbewegingen te gelijk doorfia, zonder uit<br />

haar


T W E E G E L I E V E N . 145<br />

haar plooi te geraken? Weet gij niet dat er een<br />

grenspaal is waar geene rede meer weörftand bied *<br />

en dat er geen mensch op aarde is wiens gezond<br />

verftand tegen alle beproevingen gehard zij?<br />

Oefen dus medelijden met eene verwarring waarin<br />

gij mij gefborr. hebt, veracht geene dwalingen die<br />

uw eigenwerk zijn, Ik bezit mij zelve niet meer,<br />

dit beken ik, mijne ziel, aan zich zelf ontvreemd,<br />

beftaat geheel in u. Des te vatbarer ben ik om<br />

uwe fmarten te gevoelen, en des te waardiger om<br />

er in te deelen. O JULIA! ontroof u niet aati<br />

u zelve! —<br />

XXXII. B R I E F ,<br />

Andwoord.<br />

Ei- is een tijd geweest, mijn bemmlijke vriend!<br />

wanneer onze brieven natuurlijk en bevallig Waren<br />

; het gevoel datze ons ingaf, vloeide met eene<br />

fierlijke eenvouwigheid voord; het behoefde noch<br />

konst noch optooifel, en zijne zuiverheid was deszelfs<br />

geheele üeraad. Die gelukkige tijd is voorbij:<br />

helaas! hij is onherroepelijk; en het eerfle<br />

uitwcrkfel dezer treurige verandering is, dat onze<br />

harten reeds hebben opgehouden zich onderling<br />

te verdaan.<br />

Uwe eigen oogen hebben mijne droefheid gezien,,<br />

L DEEL. K Gij


U6 B R I E V E N V A N<br />

Gij meent de oorzaak derzelve ontdekt te hebben ;<br />

gij zoekt mij te vertroosten door ijdele redeneeringen,<br />

en terwijl gij mij denkt te bedriegen, bedriegt<br />

gij in de daad u zelve, mijn vriend! Geloof mij, geloof<br />

het teder hart uwer JULIA; ik treur veel<br />

minder daarover dat ik al teveel aan de liefde heb<br />

toegedaan, dan wel om dat ik dezelve van haar<br />

grootfte fieraad beroofd heb. Die zoete bekooring<br />

der deugd is als een droom _ verdwenen;<br />

ons liefdevuur heeft dien hemelfchen gloed verloren,<br />

welk hetzelve opwekte en tevens zuiverde;<br />

wij hebben het vermaak nagejaagd, en het<br />

geluk is verre van ons weggevloden. Herinner u<br />

die aangenaame oogenblikken , waarin onze harten<br />

stieh des te beter vereenigden naar mate wij<br />

elkander meer ontzag toedroegen, waarin de di ift uit<br />

hare eigene buitenfporigheid de krachten ontleende<br />

om zich zelf te overwinnen, waarin de onfchuld<br />

ons wegens het bedwang vertroostte , waarin de<br />

betoonde onderwerpingen en de eer allen uitliepen<br />

ten voordeele van de liefde. Vergelijk dezen bekoorlijken<br />

toeftand met onze tegenwoordige gefteldheid':<br />

welke bekommeringen! wat al fehrik!<br />

wataldoodlijke ontroerenisftn! hoe veele overdre»<br />

vene aandoeningen hebben hare eerde aangenaamheid<br />

verloren ! wat is er geworden van die zucht<br />

tot bedachtzaamheid en eerbaarheid waarmede de<br />

liefde alle de handelingen onzes levens bezielde,<br />

en die wederkeerig de liefde des te dreclender<br />

jaaakte? Ons genot was bedaard en bedendig;<br />

thands


T w Ë E G E L I E V E N . i£f<br />

thands hebben wij niets meer dan hartstochtent<br />

dit onzinnig geluk gelijkt meer naar aanvallen van<br />

razernij, dan naar tedere liefkozingen. Eene reine<br />

en heilige liefde deed onZe harten branden; eenmaal<br />

overgegeven aan de dwalingen der zinnen,<br />

zijn wij niet meer dan gewoone gelieven; gelukkig<br />

zeker, indien eene ijverzuchtige liefde nog de eer-<br />

He plaats wil blijven bekleden in vermaken, welke<br />

de laagfle fterveling zonder haar genieten kan.<br />

Zie daar, mijn Vriend ! dé verliezen welke wijbeiden<br />

gemeen hebben, en die ik niet minder voor:<br />

ü dan voor mij zelve beween. Ik voeg er niets bij<br />

van de mijnen in het bijzonder, uw hart is in Haar,<br />

die tcgevoelen.Befchouwmijne fehaamte,cn verhef<br />

uwe k'aagftem indien gij waarlijk deliefde kent.<br />

Mijn mïsfbap is onherfïelbaar, nimmer zullen mij-»<br />

ne traanen opdroogen. O gij die dezelve vloeijen<br />

doet, fchroom van eene zoo rechtmatige"<br />

droefheid aanteranden ; SU* mijne hoop is dezelve<br />

te vereeuwigen ; daarin getroost te Worden zou de<br />

z waarde mijner rampen zijn, en het is de laagfle<br />

trap der fchande, met de onfchuld ook dat gevoel<br />

te verliezen welk ons dezelve doet beminnen.<br />

Ik ken mijn lot, ik bezef er het IjsÜjkc tfali',<br />

en niettemin blijft mij eene vertroosting iri<br />

mijne wanhoop over, die eenig, maar tevensftreelend<br />

is. Het is van ü, mijn béminlijkes<br />

Vriend! dat ik dezelve verwacht. Zedert ik mijne<br />

K % oogeti


yfl B R I E V E N VAN<br />

oogen niet meer op mij zelf durve liaan, vestig ik<br />

die met des te grooter vermaak op hem dien ik<br />

bemin. Ik geef u wederom al wat gij mij van mijne<br />

eigene achting ontneemt, en terwijl gij mij noodzaakt<br />

mij zelve te haaten, wordt gij mij daardoor<br />

zelfs te meer dierbaar. De liefde, die noodlottige<br />

liefde ,welke mij bederft, zet u eene nieuwe<br />

waarde bij; wanneer ik mij zelf vernedere, rijst<br />

gij; uw hart fchij.nt voordeel te hebben getrokken<br />

van al de verachtlijkheid van het mijne. Wees<br />

gij dan van nu af aan mijne eenige hoop, het<br />

ftaat aan u, zo mooglijk, mijnen misflag te rechtvaardigen<br />

; bedek dien met de betaamlijkheid van<br />

uwe gevoelens; dat uwe verdiênfte mijne fchande<br />

uitwisfche ; maak door eene beftendige deugdzaamheid<br />

het verlies van deugden, welke gij mij<br />

kost, verfchoonbaar. Wees gij thands mijn alles,<br />

nu ik zelve niets meer ben.. De eenige eer die<br />

ik nog behoude, berust geheel in u, en in zoo<br />

verre gij achting verdienen zult, zal ik niet geheel<br />

en al vcrachtenswaardig zijn.<br />

Hoe veel fpijt ik ook hebbe over de herftellin-g<br />

mijner gezondheid , ik kan dezelve niet langer ontveinzen.<br />

Mijn gelaat zou mijne woorden logenftraffen,<br />

en mijne voorgewende langzame beterfchapkan<br />

niemand meer bedriegen. Spoed u derhalven,<br />

eer ik genoodzaakt ben mijne gewoonc bezigheden<br />

te hervatten , om den ftap te doen dien wij hebben<br />

afgelproken. Ik zie duidlijk dat mijne moedes


T W E E G E L I E V E N . 149<br />

dér vermoedens beeft opgevat, en dat zij ons in<br />

het oog houd, ik erken, mijn vader gaat nog zoo<br />

ver niet , deze tfotfche edelman kan zich niet<br />

eens verbeelden, dat een burgerlijk man verliefd<br />

van zijne dochter zou konnen zijn; maar onderrasfchen,<br />

gij weet zijne voornemens; hij zal u voorkomen<br />

indien gij het hem niet doet, en door<br />

denzelfden toegang tot ons huis voor u te hebben<br />

willen behouden, zult gij n geheel en al daar uit<br />

verbannen. Geloof mij, fpreek met mijne moeder<br />

terwijl het nog tijd is. Wend zulke bezigheden<br />

voor die u verhinderen mij langer onderwijs<br />

te geven, en laat ons afftand doen van elkander<br />

zoo dikwijls te zien, opdat wij ons ten minfte<br />

nu en dan zien mogen; indien men toch voor u<br />

de deur fluit, kunt gij u niet weder daaraan<br />

laten melden ; maar fluit gij die voor u zelf,<br />

dan zullen uwe bezoeken in zekeren zin aan<br />

uw eigen goeddunken ftaan, en met een weinigje<br />

beleid en infehikïijkheid, zult gij die in het vervolg<br />

dikwijler konnen herhaalen, zonder dat men<br />

er op lette of het kwalijk neme, Ik zal u dezen<br />

avond zeggen door welke middelen ik mij verbeelde<br />

meer gelegenheden te zullen vinden om<br />

ens te zien, en gij zult overtuigd worden dat<br />

de onaffchcidbarc nicht, die voorheen zoo veel<br />

gemor veroorzaakte, nu niet .nutloos zal zijn<br />

voor twee gelieven , welken zij nimmer had<br />

moeten verlaten,<br />

R 3 XXXJIÏ.


J50 B R I E V E N V A K<br />

XXXIII. B R I E F .<br />

Van JULIA.<br />

j^\ch, mijn vriend! welk een flechte toevlucht<br />

is eene AffaribUt voor twee gelieven ! Welk<br />

eene kwelling elkander te zien,en zich te moeten<br />

bedwingen! Honderdmaal beter ware het elkander<br />

geheel niet te zien. Hoe kan men eene geruste<br />

houding hebben bij zoo veel ontroereni's ? Hoe<br />

zoo ongelijk aan zich zelf zijn? Hoe aan zoo<br />

veele voorwerpen denken daar men flechts met<br />

één enkel is ingenomen ? Hoe zijne gebaaren<br />

en oogen in bedwang houden , wanneer het hart<br />

vliegt? In mijne geheele leven voelde ik zulk<br />

eene ontfteltcnis niet als ik gister ontwaar werd<br />

toen menu aanmeldde bij Mevrouw D'HEBVA KT.<br />

Jk hield de uitfpraak van uw naam voor een verwijt<br />

dat men mij toevoegde ; ik verbeeldde mij<br />

dat de geheele wereld mij te gelijk aanzag; ik<br />

wist niet meer wat ik deed, en bij uwe inkomst<br />

bloosde ik zoo geweldig , dat mijne nicht, die<br />

het oog op mij hield, genoodzaakt was met haar<br />

aangezicht en waaijer zich naar mij toe te wenden,<br />

als wilde zij mij iets in het oor luisteren. Ik<br />

beefde van vrees of dit zelfs geen verkeerde uitwerking<br />

doen mocht, en men zomts uit dit gefluister<br />

eenigen argwaan mocht opvatten. Met één<br />

woord,


T W E E G E L I E V E N . 151<br />

woord, alles gaf mij nieuwe flof tot ontroering,<br />

en nooit gevoelde ik beter, hoe zeer een fchuldig<br />

gewisfen tegen ons ooggetuigen wapent die er<br />

zeiven niet eens aan denken.<br />

CLAARTJE meende optemerken , dat gij geen<br />

betere vertoning maakte; het fcheen haar toe dat<br />

gij verlegen waart met uwe houding, en onzeker<br />

wat gij doen moest , dat gij noch voor- noch<br />

achterwaard? gaan, mij niet naderen noch u verwijderen<br />

durfde, maar met uwe blikken rondom<br />

waarde , om gelegenheid te hebben , zeide zij,<br />

van die naar ons te wenden. Een weinig bekomen<br />

van mijne onthutfing, verbeeldde ik mij zelve<br />

de uwe te ontdekken, tot dat de jonge Mevrouw<br />

EELON u aangefproken had, en gij niet<br />

haar gingt zitten praten, en aan hare zijde bedaarde.<br />

Ik gevoel, mijn vriend! dat deze levenswijze,<br />

die zoo veel belemmering, en zoo weinig vermaaks<br />

geeft, niet gefchikt is voor ons: wij beminnen<br />

elkander al te zeer, om ons derwij;'e te<br />

pijnigen. Zulke openbare bijcenkomflen fchikken<br />

zich alleen voor lieden die zonder de liefde te<br />

kennen, niettemin wel met elkander zijn, of die<br />

daarvan geen geheim behoeven te maken : wat<br />

mij betreft, mijne angstvalligheden zijn te groot,<br />

gij van uwen kant loopt te veel gevaar var, eenige<br />

onbedachtzaamheid, en ik kan niet altoos eene<br />

K 4 Me.


352 B R I E V E N V A N<br />

Mevrouw BELON raast mij houden, om, als<br />

het nodig is^ eene afleiding te maken.<br />

Hervatten, ja hervatten wij die afgezonderde en<br />

geruste levenswijze, waaraan ik u zoo ontijdig<br />

onttrokken heb. Zij is het, die onze Helde verwekt<br />

en gevoed heeft; misfehien zou eene meer<br />

verflrooide levensmanier dezelve doen verflaauwen.<br />

Alle groote hartstochten ontftaan in de<br />

eenzaamheid; men vind er geene van dien aart in<br />

de wereld, waar geenerlei voorwerp den tijd heeft<br />

om een diepen indruk te maken, en waar de verfcheidenheid<br />

van genoegens de kracht der gewaarwordingen<br />

ontzenuwt. Deze Hand is ook beter<br />

berekend voor mijne droefgeestigheid, welke bij<br />

hetzelfde voedfel leeft als mijne liefde; het is uwe<br />

geliefde beeldnis die deze beiden levendig houd,<br />

en ik verkies liever u in het binnenfte van mijn<br />

hart teder en gevoelig te zien, dan in eene geüwongene<br />

en verflrooide houding bij eene talrijke<br />

zamenkomst.<br />

Er kan, daarenboven, een tijd komen waarin ik<br />

zou genoodzaakt zijn tot een veel grooter afzondering,<br />

en mocht die gewenschte tijd reeds daar<br />

zijn! De voorzichtigheid en mijne eigene neigipg<br />

vorderen even zeer dat ik vooraf eene heblijkheid<br />

verkrijge tot hetgeen de noodzaaklijkheid<br />

zoude konnen vereifchen. Ach! konden mijne<br />

misfiagen zeiven het middel doen geboren worden<br />

om,


T W E E G E L I E V E N . 153<br />

om die te hcrftellen ! De ftreelende hoop van<br />

t'eeniger tijd te zijn dan ongevoelig zou<br />

ik meer zeggen, dan ik zeggen wil van het ontwerp<br />

waarmede ik mij bezig houde. Vergeef mij<br />

deze achterhoudendheid, mijn eenige vriend! mijn<br />

hart zal nimmer eenig geheim hebben hetgeen voor<br />

u niet aangenaam zoude zijn te weten. Evenwel<br />

moet gij van dit onkundig blijven, en al hergeen<br />

ik er u thands van zeggen kan, is dat de liefde<br />

die onze rampen veroorzaakte, ons het geneesmiddel<br />

daartegen verfchaffen moet. Gij moogt bij<br />

u zelf redeneeren en uitleggingen maken zoo veel<br />

gij wilt, maar ik vcrbiede u mij hieromtrent nader<br />

te ondervragen.<br />

X X X I V . B R I E F .<br />

Andvoord.<br />

AT<br />

~Lvd, non verdrete m a\<br />

C aai bi ar gP affetti mi ei,<br />

Bei lumi onde imparai<br />

A fofpirar d'amor (*).<br />

Hoe lief moet ik die goede Mevrouw BELON<br />

hebben, wegens het vermaak dat zij mij bezorgd<br />

heeft! Vergeef het mij, godlijke JULIA! ik<br />

durf-<br />

(*) Dat is: Neen ! die fchoone oogen, die mij<br />

geleerd hebben van liefde te zuchten , zullen mij. nim»<br />

pier onflandvaslig zien. Aant, de$ VERX.<br />

E 5


154 B R I E V E N V A N<br />

durfde mij één oogenblik bedienen van uwe tedere<br />

ongerustheid, en dit oogenblik was een der aangenaamfte<br />

van mijn leven. Hoe bekoorlijk waren<br />

die angstvallige en nieuwsgierige blikken welke<br />

deelswijze op ons gevestigd, en terftond weder<br />

ncêrgeflagen werden, om de mijne te ontgaan!.<br />

Hoe maakte het toen uw gelukkige minnaar?<br />

Hield hij zich onledig met Mevrouw BELON?<br />

Ach! mijne JULIA! kunt gij dit geloven? Neen<br />

zeker, onvergelijklijk meisje! Hij had belangrijker<br />

bezigheid. Met welk eene verrukking volgde<br />

zijn hart de bewegingen van het uwe! met welk<br />

een gretig ongeduld aasden zijne oogen op uwe<br />

bevalligheden! Uwe liefde, uwe fchoonbeid vervulden<br />

, bekoorden zijne ziel; zij was ter naauwer<br />

nood beftaud voor zoo veele ïtreelende gewaarwordingen.<br />

Het fpeet mij alleen dat ik ten<br />

koste van haar die ik bemin vermaken genoot,<br />

waarin zij geen deel had. Weet ik wat Mevrouw<br />

BELON mij gedurende al dien tijd gezegd heeft?<br />

weet ik wat ik haar heb geandwoord ? wist ik<br />

dit op het oogenblik onzer rcdewiafeling ? Heeft<br />

zij zelve het wel konnen weten, cn was het haar<br />

mooglijk iets het minfte te begrijpen uit de gefbrek^<br />

ken van een man die praatte zonder te denken,<br />

en andwoordde zonder te luisteren?<br />

Com huom, che par ch'afcolti, e nuïïa intendt (*)<br />

Ook<br />

(*) Dat is: Gelijk een man die fchijnt te luiste<br />

ren, cn die niets vcrj'aat. Aant. de VERÏ.


T W E E G E L I E V E N . 155<br />

Ook heeft zij eene volmaakte verachting tegen<br />

mij opgevat. Zij heeft aan de geheele wereld<br />

, misfehien ook aan u, gezegd, dat ik geen<br />

natuurlijk begrip, ja het geen erger is, geen<br />

het minfte verftand bezit, en dat ik zelf even zot<br />

ben als mijne boeken. Wat deert het mij wat<br />

zij er van zegge en denke ? Doet mijne JULIA<br />

alleen geene uiifpraak over mijn beftaan en over<br />

den rang dien ik begeer te hebben ? Laat het<br />

overig gedeelte der wereld over mij denken zoo<br />

als het wil, al mijne waarde beftaat in uwe achting.<br />

Ach! geloof toch dat het noch aan Mevrouw<br />

BELON ftaat, noch aan eenige fchoonheid die<br />

de haare overtreft, om die afwending temaken,<br />

waarvan gij fpreekt, of om één oogenblik mijn hart<br />

en mijne oogen van u aftetrekken ! Zo gij aan<br />

mijne oprechtheid konde twijfelen, zo gij voor<br />

een oogenblik aan mijne liefde cn aan uwe eigene<br />

bekoorlijkheden dit geweldig ongelijk kondet aandoen<br />

; zeg mij dan, wie zou alles hebben konnen aantekenen<br />

wat rondom u gebeurde ? Zag ik u niet<br />

onder die jeugdige fchoonheden fchitteren gelijk<br />

de zon onder de ftarren die zij verduistert? Zag<br />

ik de jonge Heeren zich niet rondom uwe ftoel<br />

verzamelen? Zag ik niet in fpijt uwer gezellinnen<br />

de bewondering welke zij omtrent u betoonden?<br />

Zag ik niet hunne vuurige eerbewijzen, de blijken<br />

hunner hulde, cn hunne verliefde aartigheden<br />

? Zag ik u die allen niet ontvangen met eene<br />

hou-


156 B R I E V E N V A N<br />

houding van zedigheid en onverfchilligheid die<br />

meer uitwerking doet dan de trotschheid ? Zag<br />

ik, toen gij wegens het Collation uwe handfchoen<br />

uitdeedt , de uitwerking niet, welke die ontblootte<br />

arm op de aanfchouwers maakte? Zag ik<br />

dien jongen vreemdeling, die uwe handfchoen opraapte,<br />

niet in den wil om de bekoorlijke hand,<br />

welke dezelve aannam, te kusfchen? Zag ik niet<br />

eenen die nog ftouter was en wiens brandend oog<br />

mijn bloed en mijn leven opflurpte, u hl de verplichting<br />

brengen om , toen gij het bemerkte,<br />

eene fpelde aan Uwen halsdoek te fteken? Ik was<br />

niet zoo verftrooid als gij wel meent; ik zag ditalles,<br />

JULIA! en ik werd er niet jaloersch over;<br />

want ikken uw hart. Ik weet, het behoort niet onderdie<br />

harten, welke tweemaal konnen beminnen.<br />

Zult gij het mijne befchuldigen van zoodanig te zijn?<br />

Welaan, hernemen wij dat eenzaam leven,hetgeen<br />

ik niet dan met wederzin verlaten heb. Neen,<br />

het hart vind geen voedfel in het gewoel der wereld.<br />

De fchijngeneugren maken de berooving der<br />

waare genoegens maar des te bitterer voor het zelve;<br />

en het verkiest zijn lijden boven nietige vergoedingen.<br />

Dan , mijne JULIA ! er zijn, er konnen<br />

meer wezenlijke genoegens zijn in dien ftaat van<br />

bedwang w arin wij leven, en gij fchijnt dezelve<br />

te vergeten ! Hoe, geheele veertien dagen zoo<br />

nabij elkander doortebrengen zonder zich te zien,<br />

zonder elkander een woord te zeggen ! Ach!<br />

wa£


T W E E G E L I E V E N . 157<br />

wat wilt gij dat een van liefde verteerd hart gedurende<br />

zoo veele eeuwen doe? de afwezigheid<br />

zelve zou minder wreed zijn, Wat baat eene<br />

overmaat van voorzichtigheid die ons meer rampen<br />

baart dan zij voorkomt? Wat baat het zijn<br />

leven te rekken te gelijk met zijne ftraf? zou het<br />

niet honderdmaal beter zijn elkander een enkel<br />

oogenblik te zien en dan te fterven?<br />

Ik ontveins het u niet, mijne lieve vriendin!<br />

ik wenschte wel het beminlijk- geheim te doorgronden,<br />

dat gij voor mij verbergt, nimmer was<br />

er een belangrijker voor ons; dan ik heb daartoe<br />

vergeeffche pogingen gedaan. Evenwel zal ik het<br />

ftilzwijgen, welk gij mij oplegt, weten te bewaren,<br />

en eene onbefcheidene nieuwsgierigheid<br />

bedwingen ; maar waarom kan ik, een zoo lief<br />

geheim onaangeroerd latende, de opheldering<br />

daarvan ten minste niet verzekeren? wie weet,<br />

wie weet nog of uwe ontwerpen niet op harsfenfchimmen<br />

rusten? waarde ziel mijnes levens!<br />

ach ! beginnen wij althands met dezelven wel<br />

uittevoeren!<br />

Nafchrift. Ik heb vergeten u te zeggen dat de Heer<br />

ROGUIN mij eene Compagnie heeft aangeboden<br />

in het Regiment dat hij opricht voor den<br />

Koning van Sardinië. Ik ben gevoelig getroffen<br />

geweest over de achting van dien braven<br />

Officier; ik heb hem bedankt en gezegd, dat<br />

ik


158 B R I E V E N V A N<br />

ik al te bijziende was voor den dienst, en dat'<br />

mijne fterke zucht voor de ftudien zich niet<br />

wel voegde bij een zoo werkzaam leven. Wat<br />

dit ftuk betreft, heb ik geene opoffering aan<br />

de liefde gedaan. Ik oordeel dat ieder een<br />

zijn leven en bloed aan het Vaderland verfchuldigd<br />

is, maar dat het niet vrij ftaat zich<br />

te begeven in den dienst van Vorsten, aan<br />

wien men geeneiiei verplichting heeft, en<br />

nog minder zich zelf te verkopen, en van<br />

het edelst beroep der wereld dat eenes lagen<br />

huurlings te maken. Dezen waren de grondregelen<br />

van mijnen vader, en ik zou zeer ge.<br />

lukkig zijn, zo ik hem in zijne liefde voor<br />

zijne plichten en zijn geboorteland navolgde.<br />

Nimmer heeft hij in den dienst van eenig<br />

vreemd Vorst willen treden ; maar in den<br />

oorlog van 1712 droeg hij met roem de wapenen<br />

voor het Vaderland, hij woonde verfcheidene<br />

gevechten bij, in een van welken hij<br />

gekwetst werd; en in den flag van Filmerghen<br />

had hij het geluk van een vaandel op den vijand<br />

te veroveren onder het oog van den Generaal<br />

de Sacconex.<br />

XXXV.


T W E E G E L I E V E N . 159<br />

X X X V . B R I E F .<br />

Van JULIA.<br />

I k kan niet vinden , mijn Vriend ! dat een paar<br />

woorden die ik al boenende over Mevrouw BE­<br />

LON geuit had , eene zoo ernftige uitlegging<br />

verdienden. Zoo veel bezorgdheid om zich te<br />

rechtvaardigen verwekt zomtijds een tegengefteld<br />

vooroordeel: en het is de aandacht welke men<br />

aan beuzelingen wijd alleen, die dezelve tot onderwerpen<br />

van gewicht maakt. Dit zeker zal<br />

tusfcben ons geen plaats hebben ; want harten<br />

met edele aandoeningen vervuld zijn weinig twistziek,<br />

en de kibbelingen der verliefden over nietsbeduidende<br />

kleinigheden hebben bijkans altoos een<br />

veel wezenlijker grond dan het fchijnt.<br />

Evenwel fpijt het mij niet dat deze beuzeling<br />

een gelegenheid verfchaft, om onder ons te handelen<br />

over den minne-ijver; een onderwerp, dat<br />

ongelukkiglijk voor mij maar al te gewichtig is.<br />

Ik zie, mijn Vriend! uit de vorming onzer zielen<br />

en uit de gemeenfchaplijke wending van onzen<br />

fmaak,dat de liefde de hoofdzaak onzes levens zal uitmaken.<br />

Wanneer deze eenmaal zulke diepe indrukken<br />

heeft gemaakt als welke wij er van ontvangen<br />

hebben , dan moet zij alle andere driften uitdooven<br />

of


i6o B R I E V E N V A N<br />

of verzwelgen; de geringde verkoeling zon weldra<br />

voor ons de kwijning des doods zijn ; een<br />

onverzettelijk misnoegen, een eeuwig verdriet,<br />

zouden eene uitgebluschte liefde vervangen, en het<br />

zou ons niet mooglijk zijn lang te leven nadat<br />

wij hadden opgehouden te beminnen. Wat mi]<br />

in het bijzonder betreft, gij gevoelt wel, dat het<br />

alleen de bedwelming der hartstocht is welke de<br />

ijslijkheid van mijnen tegenwoordigen toedand<br />

voor mij verbergen kan, en dat ik met vervoering<br />

beminnen, of van droefheid derven moet. Oordeel<br />

derhalven of ik recht heb om erndig een<br />

onderwerp te verhandelen, waarvan het geluk of<br />

ongeluk mijnes levens moet afhangen !<br />

Voor zoo veel ik over mij zelve kan oordeelen,<br />

fchijnt het mij toe, dat ik, fchoon doorgaands<br />

al te levendig van aangedaan, echter<br />

weinig aan vervoering van driften onderhevig<br />

ben. Langen tijd zouden mijne kwellingen in<br />

mijn bmnende moeten 'gewoeld hebben, indien<br />

ik de bron daarvan zou durven ontdekken aan hem<br />

die er de oorzaak van was, en daar ik overtuigd<br />

ben dat men geene belediging doen kan zonder<br />

zulks te willen, zou ik mij veel liever honderd verongclijkingcn<br />

getroosten dan ééne ontvouwing derzelve.<br />

Een charadter van dezen aart moethetver bren^gen,<br />

hoe weinig aanlegs tot minne-ijver men ook<br />

hebbe, en ik ben zeer bevreesd, van die gevaarlijke<br />

neiging in mij zelf gewaar te worden. Niet, dat ik<br />

niet


T W E E G E L I E V E N . rót<br />

niet wete , dat uw hart voor het mijne gefchikt<br />

is, en voor geen ander: maar mm kan zich zelve<br />

bedriegen, eeh voorbijgaande fmaak voor eene<br />

hartstocht nemen, en door verbeelding zoo veel<br />

doen als men misichien uit liefde zou gedaan<br />

hebben. Dan, zo gij u zeiven als onftandvastig<br />

kunt aanmerken zonder het te zijn , kan ik<br />

met veel meer reden u ten onrechte van ontrouw<br />

befchuldigen. Deze verlchriklijke twijfeling no-rthands<br />

zou mijn leven vergiftigen; ik zou zuchten<br />

zonder mij te beklagen, en ontroostbaar flerven<br />

zonder te hebben Opgehouden van bemind te<br />

worden.<br />

Vermijden wij, ik bezweer het u, een Onheil<br />

waarvan het bloote denkbeeld mij doet zidderené<br />

Zweer mij dan, mijn lieve vriend! — niet bij<br />

de liefde, deze eed word niet nagekomen, dan<br />

wanneer dezelve overbodig is, maar bij dien heiligen<br />

naam van de eer, welken gij zoo zeer eerbiedigt,<br />

dat ik nimmer zal ophouden de vertrouwelinge<br />

van uw hart te zijn , en dat daar in geene<br />

verandering zal voorvallen waarvan ik niet het<br />

eerst onderricht worde. Geef niet voor dat gij<br />

mij nimmer iets zult te ontdekken hebben ; ik<br />

geloof het, ik wil het hoopen; maar voorkom<br />

mijne dwaze angstvalligheden , en geef mij door<br />

uwe verbindtenis voor eene toekomst die nimmer<br />

aanwezig moge zijn, de eeuwigdurende zekerheid<br />

voor het tegenwoordige. Ik zou minder te be-<br />

L DE EL, Ju i,]a*


ïÖ2 B R I E V E N V A N<br />

klagen zijn zo ik mijn waarachtig ongeluk van<br />

u zelve vernam , dan indien ik onophoudelijk<br />

ingebeelde rampen te lijden heb , ik zou dan ten<br />

minfte het genot hebben van uwe zelfsver wij tingen<br />

; wanneer gij mijne liefde niet meer beandwoordde<br />

, zoudt gij nog in mijn verdriet deelen,<br />

cn de traanen zouden mij minder bitter<br />

fmaken die ik op uwen boezem ftortede.<br />

Het is hier, mijn vriend! dat ik mij zelf dubbel<br />

geluk wensch met mijne keuze, en wegens de<br />

zachte banden die ons verftrengelen, en wegens<br />

de braafheid die dezelve verzekert:; zie daar het<br />

nut van de voorfchriften der wijsheid in zaaken<br />

van louter gevoel ; zie daar hoe eene geftrenge<br />

deugd de zorgen eener tedere liefde weet te verbannen.<br />

Zo ik eenen minnaar had zonder grondbeginfelen,<br />

al beminde hij mij dan ook eeuwig,<br />

waar zouden voor mij de waarborgen van die<br />

ftandvastigheid zijn ? welke middelen zou ik hebben<br />

om mij te bevrijden van mijne geftadige wantrouwcns,<br />

en hoe zou ik mij zelf verzekeren dat<br />

ik niet bedrogen werd zoo min door zijne veinzerij<br />

als door mijne lichtgelovigheid? Maar gij,<br />

mijn waarde en achtingswaardige vriend! gij die<br />

noch tot bedriegerij noch tot veinzen in ftaat zijt,<br />

gij, dit weet ik, zult die oprechtheid voor mij<br />

behouden, welke gij mij zult beloofd hebben.<br />

Nooit zal de fchaamte van eene trouwloosheid<br />

te erkennen in uwe rechtfchap&ne ziel de overhand


f t ïi G E L I E V E N . ié§<br />

hand krijgen boven de verplichting om uw woord<br />

te houden .en indien gij Uwe JULIA niet meer<br />

kondet beminnen, zoudt gij haar zeggen, . * » »<br />

ja gij zoudt in ftaat zijn haar te zeggen, 6 JULI A!<br />

ik heb u niet. . . Nimmer, mijn vriend! zal ik<br />

dit woord fchrijvem<br />

"Wat dunkt u van mijn hulpmiddel? Dit is<br />

het eenige, des ben ik verzekerd, welk alle gevoel<br />

van minne -ijver bij mij koude uitrooijen. Er<br />

is ik weet niet welk eene kieschheid in, die mi><br />

bekoort, dat ik mij omtrent uwé liefde op uwé<br />

goede trouw verlate , en mij zelf het vermogen<br />

beneme van geloof te liaan aan eene trouwloosheid<br />

, die gij zelve mij niet zoudt te kennen ge«<br />

Ven* Zie daar, mijn waarde! het verzekerd gevolg<br />

van de verplichting die ik u opleg; Want ik<br />

zou konnen geloven dat gij een onftandvastig<br />

minnaar, maar geenszins dat gij een bedrieglijke<br />

Vriend waart, en zö ik zelfs twijfelde aan uw hart,<br />

aan Uwe trouw kan ik nimmer twijfelen. Welk<br />

ten genoegen fmaak ik in het nemen van onnodige<br />

voorzorgen omtrent dit ftuk, in het voorkom<br />

men van den minften zweem eener verandering<br />

waarvan ik de onmooglijkheid zoo levendig bezef!<br />

Welk een ftreelend vermaak met een Zoo ge-»<br />

trouwen minnaar over de jaloefij te fpreken i<br />

Ach! indien gij kondet ophouden zulks te zijrij<br />

geloof niet dat ik daarover zoo met u zoude gefproken<br />

hebben! Mijn arm hart zou in het géval zelVö<br />

L s hief


164 B R I E V E N V A »<br />

niet zoo vcrdnndig zijn , en het geringde wan-»<br />

trouwen zou mij weldra den wil benemen om'<br />

er mij voor te hoeden.<br />

Zie daar, mijn 26er goede mee3tef! dof van<br />

overweging voor dezen avond: want ik weet datuwe<br />

twee gehoorzame leerlingen de eer zullen<br />

hebben van het avondmaal met u te houden bij<br />

den vader der onaffchetdbare. Uwe geleerde ophelderende<br />

aanmerkingen over de Courant hebben<br />

u zoodanig in zijne gunst gewikkeld , dat er niet<br />

veel behendigheid nodig is geweest, om u te<br />

doen nodigen. De dochter heeft haar clavier<br />

doen demmen; de vader heeft Lamherti doorbladerd;<br />

ik voor mij zal misfebien de les van het<br />

boschje van Clarens herdenken: ö leeraar in alle<br />

takken van kennis, gij bezit overal eenige wetenfchap<br />

die gangbaar is. De Fleer D'ORBE, die,<br />

gelijk gij denken kunt, niet vergeten is, heeft het<br />

woord om eene geleerde redevoering te beginnen<br />

over de aandaande huldiging van den Koning van<br />

Napels, gedurende welke wij alle drie zullen gaan<br />

in de kamer der nicht. Het is daar , mijn getrouwe<br />

( * )! dat gij, geknield voor uw Vrouwe<br />

en minnares, met uwe beide handen in de hare<br />

en<br />

(*) Een term, die Souvcrainc Vorsten gebruiken,<br />

wanneer zij aan hunne bedienden fchrijven; al het<br />

•volgende is onder dezelfde leenfpreuk voorgeftcld.<br />

Arat. des v £ R.T.


T w r E G E L I E V E N . 165<br />

en in de tegenwoordigheid van haren CaneeUcr,<br />

haar trouw en hulde in alle gevallen zweeren zult,<br />

dat is niet te zeggen, eeuwige liefde; eene verbind -<br />

tenis we !ke men geen meester is van te houden noch<br />

te verbreken; maar waarheid, oprechtheid, onfchendbare<br />

rondborstigheid. Gij zult niet zweeren<br />

altoos onderdanig te zullen zijn , maar nimmer<br />

eenige daad van trouwloosheid te zullen pleegen ,<br />

en althands, den oorlog te zullen verklaren eer<br />

gij het jok affchudt. Dit doende zult gij de omhelzing<br />

ontvangen, en erkend worden voor eenige<br />

onderdaan en getrouwe Ridder,<br />

Vaarwel , mijn goede vriend! het denkbeeld<br />

der maaltijd van dezen avond boezemt mij vro-?<br />

üjkheid in. Ach! hoe aangenaam zal mij dezel><br />

V£ zijn, wanneer ik u daarin zal zien deelen!<br />

XXXVI. B R I E F ,<br />

Van JULIA.<br />

Kus dezen brief en fpring op van blijdlchap<br />

wegens het nieuws dat ik u melden zal ; maar<br />

denk , dat fchoon ik niet opfpring noch iets te<br />

kusfen heb, ik echter niet minder gevoelig duarpver<br />

ben dan gij. Mijn vader genoodzaakt zijnde<br />

om wegens zijn pleitgeding naar Bern, en van<br />

daar wegens zijnpen/toen naar Solothurn te g?,an ,<br />

•L 3 beef;-


H6 B R I E V E N VAK<br />

heeft aan mijne moeder voorgcflagen om met hem<br />

te reizen, en zij beeft dit aangenomen, in hope<br />

dat de verandering van lucht eenige heilzame uitwerking<br />

op hare gezondheid hebben zal, Men<br />

wilde mij de gunst bewijzen van mij insgelijks<br />

mede te nemen, en ik vond het niet geraden te<br />

zeggen, wat ik er over dacht: dan de moeilijkheid<br />

der fchikkingen van het rijdtuig heeft dit ontwerp<br />

doen vervallen, en men legt zich toe om mij te<br />

vertroosten dat ik niet van de partij ben. Ik<br />

moest wel droefheid voorwenden, en de valfche<br />

rol die ik mij genoodzaakt zie te fpelen verfchaft<br />

mij een zoo wezenlijk verdriet, dat het herouw<br />

•mij hijna van de veinzerij ontflagen heeft.<br />

Gedurende het afwezen mijner ouderen, zal<br />

ik geene meesteres van het huis-blijven; maar men<br />

vertrouwt mij bij den vader mijner nicht , zoo<br />

dat ik wel degelijk gedurende dien tijd onfeheidbaar<br />

van de anaffoheidbare zijn zal. Daarenboven<br />

, heeft mijne moeder liever verkozen hare<br />

kamenier te misfen en mij Babi als gouvernante te<br />

laten: eene min gevaarlijke foort van Argus, welker<br />

getrouwheid men noch omkoopen noch waarmede<br />

men zich vertrouwelijk maken moet; doch<br />

die men als het nodig is, gemaklijk kan verwijderen<br />

, op den minden fchijn van vermaak of<br />

\Ooxdeel welken men haar geeft,<br />

gij begrijpt hoe gemaklijk het ons vallen zal<br />

8P


T W E E G E L I E V E N . 16?<br />

gedurende veertien dagen elkander te zien; dan<br />

hier moet omzichtigheid de plaats van het bedwang<br />

innemen, en wij moeten ons vrijwillig dezelfde<br />

behoedzaamheid opleggen waartoe wij anders<br />

genoodzaakt zijn. Gij moet niet alleen,<br />

wanneer ik bij mijne nicht zal zijn , daar niet<br />

meermalen komen dan voorheen, uit vrees van<br />

haar in de waagfchaal te ftellen; maar ik hoop<br />

zelfs dat ik u niet zal behoeven te fpreken van<br />

de toegeeflijkheid welke hare kunne vordert, noch<br />

van de geheiligde rechten der gastvrijheid, en<br />

dat een braaf, wellevend man niet zal behoeven<br />

onderricht te worden van het ontzag door de liefde<br />

aan de vriendfchap verfchuldigd, welke haar<br />

fchuilplaats geeft. Ik ken uwe levendigheid van<br />

aart, maar ik ken ook derielver onfchendbare<br />

grenspalen. Indien gij nimmer eene opoffering<br />

aan het geen betaamlijk is gedaan hadt, gij zoude<br />

er thands geene te doen hebben.<br />

Van waar dat misnoegd voorkomen , en dat<br />

treuri


ïég B R I E V E N V A N<br />

(ie woonplaats, waarvan de Heer D'ORBE eiga»<br />

naar is, zijn op genoegzamen afïtand eenige hutten<br />

(*) veripreid, welke met hare rieten daken<br />

de liefde en het vermaak , die vriendinnen der<br />

boerfche eenvormigheid, bedekken konnen. De<br />

frisfche en befcheidene.melkir.ers weten omtrent<br />

een ander die geheimhouding te bewaren, welke<br />

zij voor zich' zelve behoeven. De beeken die de<br />

weilanden doorfnijden zijn omzoomd met boomge<br />

wasch, en bekoorlijke boschjes. Zwaare bosfchen<br />

bieden in het verfchiet meer woeste en fom«<br />

bere fchuilplaatfen aan.<br />

Al bel feggio ripoflo, ombrofo e fofcol<br />

Ne m ai pa flor i appresfan, ne bifolci (a~),<br />

Nergends yertoonen de konst noch de hand<br />

der menfchen derzei ver angstvallige oplettendheid<br />

; men ziet er aan allen kant enkel de tedere<br />

zorgen der algemeene Moeder. Het is daar,<br />

mijn vriend! dat men alleen onder hare befcherming<br />

is, en dat men niets anders gehoorzamen<br />

kan<br />

(*) In het Fransch, Chalets, eene foort van hou­<br />

ten huizen , waarin de kaazen en verfchillende foor-<br />

t.en van zuivel in het gebergte gemaakt worden.<br />

Ca*) Dat is: rustende óp een door geboomte beloin-<br />

merdeii zetel, xvelken nimmer herders noch landlieden<br />

padtrdun,<br />

%<br />

Aaflt. des YER.^.


T W E E G E L I E V E N . 169<br />

kan dan hare wetten. Op de uitnodiging van den<br />

Heer D'OKBEheeft CLAARTJE haren Vader reeds<br />

bewogen om met eenige vrienden eene jacht van<br />

twee of drie dagen in dat Cantm te gaan houden,<br />

en de onaffcheidbaren derwaard mede te nemen.<br />

Deze hebben weder andere pnaffcheidbaren, gelijk<br />

gij zeer wel weet. De een, den meester van het<br />

huis verbeeldende, zal natuurlijk deszelfs eer ophouden<br />

; de ander zal , met minder praal, bij zijne<br />

JULIA de plichten van een nederig Hulpje konnen<br />

waarnemen , en deze door de liefde geheiligde Hulp<br />

zal voor hun de Tempel van Cnidys zijn<br />

Om dit bekoorlijk plan gelukkig en zeker uittevoeren,<br />

zijn er Hechts eenige fchikkingen nodig welke<br />

wij onder ons gemaklijk zullen konnen beraamen,<br />

en die zelfs een gedeelte der genoegens welke zij<br />

ons verfchaffen moeten, zullen uitmaken. Vaarwel<br />

, mijn vriend \ ik neem plotsling affcheid van<br />

u, uit vrees voor verrasfehing. Niettemin gevoel<br />

jk, dat het hart uwer JULIA een weinig te vroeg<br />

heenvliegt ter bewoning van de hut.<br />

Nafchrift. Alles wel berekend, denk ik dat<br />

wij ons, zonder onbefcheiden te zijn, bijna<br />

alle dagen zullen konnen zien; den eenen dag<br />

naamlijk bij mijne nicht, en den anderen onder<br />

het wandelen.<br />

(tf) Een beroemde Tempel van Vcnus, waarin haar<br />

jjeeld , gebeiteld door Praxitelcs , geplaatst was.<br />

Aant. des V E R T .<br />

XXXVII.<br />

L 5


X70 B R I E V E N V A N<br />

XXXVII. B R I E F .<br />

Van JULIA.<br />

D ezen morgen zijn zij vertrokken , die tederharrige<br />

vader en onvergelijklijke moeder , na eene<br />

geliefde en hunner goedheden maar al te onwaardige<br />

dochter met de tederfte liefkozingen overladen<br />

te hebben. Ik voor mij, omhelsde hen<br />

met weinig bedruktheid des harte, terwijl inwendig<br />

dat ondankbaar en ontaart hart huppelde<br />

van verfoeilijke blijdfchap. Helaas! waar is die<br />

gelukkige tijd gebleven toen ik geftadig onder hun<br />

oog een onfchuldig en bedachtzaam leven leide,<br />

toen ik niet voldaan was dan aan hunnen boezem,<br />

en mij geene fchrede van hen kon verwijderen<br />

zonder onvergenoegd te zijn ? Thands, fchuldig<br />

en vreesachtig, beef ik wanneer ik aan hen, en<br />

bloos wen ik aan mij zelve denk; alle mijne goede<br />

gevoelens verbasteren, en ik verteer mij zelf door<br />

een ijdel en vruchtloos verdriet, het geen niet<br />

eens bezield is van een waarachtig leedwezen.<br />

Deze treurige overdenkingen hebben bij mij al die<br />

droefheid opgewekt, welke hun affcheid mij in den<br />

beginne niet veroorzaakt had. Eene heimelijke<br />

benaauwdheid prangde mijne ziel nahet vertrek dier<br />

waarde Ouderen. Terwijl BABI alles inpakte,<br />

ben ik werktuiglijk in de kamer van mijne moeder<br />

gegaan , en nog eenige {tukken van haar goed ver-<br />

ftrooid


T W E E G E L I E V E N . 171<br />

ftrooid ziende liggen, heb ik die allen het een<br />

voor,het ander na, onder een vloed van traanen<br />

gekust. Deze vertederde geftcltenis heeft mij een<br />

weinig verlicht, en ik vond een zeker foort van<br />

vertroosting in gewaar te worden , dat de zachte<br />

aandoeningen der natuur nog niet ten éénemaal in<br />

mijn hart zijn uitgedoofd. Ach! tiran! tevergeefs wilt<br />

gij dit teder en al te zwak hart geheel en al aan u<br />

onderwerpen; in weêrwil van u, in fpijt uwer<br />

konftenarijen, behoud het ten minfte nog rechtschapene<br />

gevoelens, het eerbiedigt en bemint nog<br />

rechten die heiliger zijn dan de uwen.<br />

Vergeef, d mijn lieve vriend! deze onwillige<br />

gemoedsbewegingen; en maak u niet bevreesd,<br />

dat ik deze bedenkingen zoo ver zal uitftrekken<br />

als ik wel moest. Ik weet, dat oogenblik van<br />

ons leven, waarin onze liefde misfehien de meeste<br />

vrijheid geniet, is niet gefchikt om te treuren:<br />

ik wil noch mijne kwellingen voor u verbergen,<br />

noch u daardoor ter neder drukken; gij moet die<br />

kennen ,niet omze te dragen, meer om dezelve te<br />

verzachten. In wiens boezem zou ik dezelve ontlasten<br />

, zo ikze niet in den uwen durfde uitftorten?<br />

Zijt gij mijn gevoelige vertrooster niet? Zijt<br />

gij het niet, die mijnen wankelenden moed onderfteunt?<br />

Zijt gij het niet,die in mijne ziel den fmaak<br />

voor de deugd aankweekt, zelfs nadat ik haar verloren<br />

heb ? Hoe menigmaal zou ik, zonder u,<br />

zonder die aanbidlijke vriendin wier medelijdige<br />

hand


17* B R I E V E N VAN<br />

hand zoo vaak mijne traanen afwischte ,reeds be*<br />

zweken zijn onder de doodlijkfte moedloosheid?<br />

Dan uwe tedere zorgen houden mij ftaande; ik<br />

durf mij zelve nier verlaagen zoo lang gij mij nog<br />

hoogacht, en met genoegen herinner ik mij zelf^<br />

dat gij beiden mij niet zoo zeer beminnen zoudt,<br />

indien ik niet dan verachting waardig ware. Ik<br />

vlieg in de armen dier waarde nicht, of liever van<br />

die liefderijke zuster, om eene lastige droefheid<br />

in het binnenfte van haar hart op te fluiten. Koom<br />

gij dezen avond aan het mijne die vrolijkheid ea<br />

opgeruimdheid volkomen wedergeven, welke hfifj<br />

verloren heefr.<br />

XXXVIII. B R I E F .<br />

Aan JULIA.<br />

]Veen, JULIA! het is mij ondoenlijk u niet eiken<br />

dag zoo te zien, gelijk ik u den voorigen dag<br />

gezien heb : mijne liefde moet onophoudelijk toenemen<br />

en aangroeien met uwe bekoorlijkheden,<br />

en gij zijt voor mij eene onledigbare bron van<br />

nieuwe aandoeningen, waarvan ik anders zelfs geen<br />

denkbeeld zou gehad hebben, Welk een onbegrijplijke<br />

avond ! welke onbekende geneugten<br />

deedt gij mijn hart fmaken! O betoverende droefgeestigheid!<br />

O kwijning van eene verrederde ziel!<br />

hoe ver overtreft gij de woelige vermaken , de<br />

dar*


T W E E G E L I E V E N . i 7<br />

3<br />

dartele vrolijkheid, de overdrevcnc vreugde, en<br />

•alle de vervoeringen welke een onmatig vuur aan<br />

de toomloze driften' der beminnenden verfchaft!<br />

Kalme en reine genieting die in den wellust der<br />

zinnen niets u gelijkends hebt, nimmer, nimmer<br />

zal uw doordringend aandenken uit mijn hart worden<br />

uitgewischt. Hemel! welk een bekoorlijk<br />

fchouwtoneel of liever welk eene verrukking,<br />

twee zoo treffende fchoonheden te zien elkander<br />

met tederheid omhelzen, het aangezicht der eene<br />

op den boezem der andere nederzijgen , heure<br />

zachte traanen zich vermengen, en dien bevalligen<br />

boezem bevochtigen, gelijk de daauw des<br />

hemels eene versch ontlokcne lelie bevochtigt!<br />

Ik was jaloersch van eene zoo tedere Vriendfchap?<br />

ik vond daarin , ik weet niet welk eene meerdere<br />

belangrijkheid dan in de liefde zelve, en ik ver-<br />

Wenschte mij zelf in zekeren zin, dat ik u geene<br />

even zoo waarde vertroostingen kon aanbieden,<br />

zonder die te ftooren door de beroering mijner<br />

hartstochten. Neen, niets , niets ter wereld is<br />

in ftaat om zulk eene ftreelende vertedering te<br />

verwekken als uwe wederzijdfche liefkozingen,<br />

en de befchouwing van twee gelieven zou aan<br />

mijn oog eene minder bekoorlijke gewaarwording<br />

hebben veroorzaakt.<br />

Ach ! hoe verliefd van die beminlijke nicht<br />

zou ik op dat oogenblik geweest zijn , indien<br />

JULIA niet beftaan had! Dan neen, het was<br />

JULIA


i 74 B R I E V E N v A s<br />

JULIA zelve die hare onovertrefbare bevalligheid<br />

•erfpreidde over alles wat haar omringde. Uw<br />

kleed, uw optooifel, uwe handfchoenen , uwe<br />

waaier, uw werk : alles wat rondom mij mijne<br />

oogen trof, bekoorde mijn hart, en gij alleen<br />

maakte al die bekoorlijkheid uit. Laat af, ö<br />

mijne lieve vriendin! door mijne bedwelming<br />

fterker te doen toenemen, zoudt gij mij het<br />

vermaak ontrooven van dezelve te gevoelen. Het<br />

geen gij mij doet gewaar worden, zweemt naar<br />

eene wezenlijke ijlhoofdigheid, en ik vrees dat<br />

ik er eindelijk mijn verftand door verliezen zah<br />

Laat mij ten miuften eene verbijstering leeren<br />

kennen die mij gelukkig maakt, laat mij deze nieuwe<br />

geestdrift fmaken, verhevener, levendiger dan alle<br />

de denkbeelden die ik van de liefde had. Hoe, gij<br />

kunt u vernederd achten ! wel, beneemt dan de<br />

hartstocht u ook het verftand ? Ik, ik vinde u al<br />

te volmaakt voor eene ftervelinge. Ik zou mij<br />

verbeelden dat gij tot een reiner foort van fchepfelen<br />

behoorde , indien dat hevig vuur welk mijn<br />

geheele wezen doordringt, mij niet aan het uwe<br />

verbond, en deed bezeffen dat zij dezelfde zijn»<br />

Neen, niemand ter wereld kent u; gij kent u zelve<br />

niet, mijn hart alleen kent u , gevoelt u , en<br />

weet u in uwen rang te plaatfen. O, mijne JULIA!<br />

welke betoningen van hulde zou men u ontroo»<br />

ven, indien gij enkel aangebeden werdt! Ach!<br />

zo gij niet meer dan een engel waart, hoe veel<br />

zoudt gij van uwe waarde verliezen!<br />

Zeg


T W E E G E L I E V E N . 175<br />

Zeg mij , hoe is het mooglijk dat eene hartstocht<br />

gelijk de mijne nog konne toenemen ? Ik<br />

weet het niet, en evenwel ik ondervinde het.<br />

Offchoon gij mij ten allen tijde voor den geest<br />

zijt, zijn er nogthands zommige dagen, dat uw<br />

beeld, ichooner dan ooit, mij vervolgt en kwelt<br />

met eene levendigheid waar voor noch plaats<br />

noch tijd mij beveiligt, en ik geloof dat gij mij<br />

met hetzelve hebt doen achterblijven in die hut,<br />

welke gij verliet bij het eindigen van uwen laatften<br />

brief. Zedert de opkomst dezer landlijke<br />

ontmoeting, ben ik driemaal buiten de ftad ge.<br />

gaan, t'elkens hebben mijne voeten mij naar<br />

dezelfde plaats heengevoerd, en t'elkens is mij<br />

het verfchiet van een zoo gewenscht verblijf<br />

meer bevallig voorgekomen.<br />

Non vide il mondo fi leggiadri ramt,<br />

Ne mosfe 7 vento mat fi vér Ai frondi Qa~), 1<br />

Ik vind het land vrolijker, het groen frisfcheren<br />

levendiger, de lucht zuiverer, den hemel helderer,<br />

de zang der vogelen fchijnt meer teders en ftreelends<br />

te hebben, het geruisch der wateren boezemt<br />

eene verliefder kwijning in; de bloeiende wijngaard<br />

wazemt op verren afftand aangenamer geuren<br />

uit;<br />

C


ijë B R I E V E N T A ii<br />

uit; eene verborgene fchoonheid verfraait alle" de<br />

voorwerpen of verrukt mijne zinnen; men zou<br />

zeggen dat de aarde zieh optooide om uwen gelukkigen<br />

minnaar een huuwlijksbed te bereiden,<br />

waardig der fchoonheid welke hij aanbid, en der<br />

liefde waarvan hij blaakt. O JULIA! Ö waarde<br />

en dierbare wederhelft mijner ziele, fpoeden wij<br />

ons om bij deze fchoonhcdeu der Lente de tegenwoordigheid<br />

van twee getrouwe gelieven te voegen<br />

: brengen wij het gevoel des vermaaks over in<br />

eene plaats die daarvan flechts eene ijdele fchaduw<br />

aanbied; laat ons de natuur gaan bezielen, zij is<br />

dood zonder het vuur van de liefde. Wat! drie<br />

dagen wachtens ? drie dagen nog? Dronken van<br />

liefde, door hartstochten verfmacht, wacht ik<br />

dat verwijlend oogenblik met een fmartlijk ongeduld.<br />

Ach! hoe gelukkig zou men zijn, verwijderde<br />

de Hemel van het leven alle die verdrietige<br />

tijdvakken, welken er tusfchon Soortgelijke oogen»<br />

blikken verloopcn!<br />

XXXIX. B R I E F ,<br />

Van JULIA.<br />

W iet eene aandoening hebt gij, mijn goede vriend!<br />

waarin mijn hart geeu deel heeft; maar Iprcek mij<br />

van


T W E E G E L I E V E N . 177<br />

van geen vermaak meer, zoo lang lieden die beter<br />

zijn dan wij, lijden, zuchten, en dat ik mij hun<br />

leed te verwijten heb. Lees den nevensgaanden<br />

brief, en zijt gerust zo gij kunt. Ik voor mij,<br />

die het beminlijk en goed meisje dat hem gefchreven<br />

.heeft, kenne, heb dcnzelven niet konnen lezen<br />

zonder traanen van zelfsverwijt en medelijden.<br />

De fpijt over mijn misdadig verzuim heeft mij de<br />

ziel doorgrief.!, en ik zie met eene bittere Verlegenheid<br />

hoe verre het vergeten van mijnen hoofd*<br />

plicht mij alle de andere heeft doen verwaarlozen.<br />

Ik had beloofd voor dit arm fchepfel zorg te dragen;<br />

ik was haar voorfpraak bij mijne moeder;<br />

ik hield haar in zekeren zin onder mijn opzicht,<br />

en nu mij zelve niet meer wetende te bewaren,<br />

laat ik haar vaaren zonder mij harer te herinneren,<br />

en ftel haar bloot aan grooter gevaaren dan<br />

die waaronder ik bezweken ben, lk ziddcr op de<br />

veibeeldingdathet twee dagen later met mijn pand<br />

misfchien gedaan'geweest ware, en dat de behoefte<br />

en de verleiding een zedig en verflaudig meisje bederven<br />

zouden, welk t'eeniger tijd eene Voortreflijke<br />

huismoeder kan zijn. O mijn vriend! hoekonnen er<br />

menlchen in de wereld zijn, laag genoeg om van<br />

de ellende eene belooning te kopen die het hart<br />

alleen geven moet; en om van eene uit gehongerde<br />

mond de kusfchen der liefde te ontvangen!<br />

Zeg mij, zoudt gij zonder aandoening konnen<br />

zijn over het kindei lijk medelijden van mijns<br />

I. DEEL,. M &uH*


B R I E V E N VAN<br />

Fanchon, over hare eerbare gevoelens, over haré<br />

onfchuldige natuurlijkheid ? Zijt gij niet getroffen<br />

door de zeldzame tederheid van dien minnaar die<br />

zichzelf verkoopt om zijne minnares te onderfleunen<br />

? Zult gij u niet hoogst gelukkig achten<br />

van bij te dragen tot het voltrekken eencr verbindtenis<br />

die zoo gelukkig gekozen is? Ach! indien<br />

wij geen medelijden hadden met vereenigde harten<br />

welken men verdeelt, van wien toch zouden<br />

zij dit immer konnen verwachten ? Ik voor mij<br />

heb brfloten omtrent deze twee mijnen misflag te<br />

herftcllen, het koste wat het wil, en dus te maken,<br />

dat die twee jonge lieden door hethuuwlijk<br />

verecnigd worden. Ik hoop dat de Hemel deze<br />

onderneming zal zegenen , 'en dat zij een goed<br />

voorteken voor ons zal zijn. Ik ftel u voor en<br />

bezweer u in den naam onzer vriendfchap, dat gij<br />

nog heden ,zo gij kunt, of ten langfle morgen ochtend<br />

vertrekt naar Neufchdtel. Ga bij den Heer<br />

de MES VEILLEUX het ontflag van dezen braven<br />

jongen bewerken , ontzie noch finekingen noch<br />

geld: neem den brief mijner Fanehon met u, er<br />

is geen gevoelig hart welk daardoor niet moet<br />

bewogen worden. Kortom, hoe veel het ors<br />

aan vermaak en geld ook koste , keer niet terug dan<br />

met net volkomen ontflag van CLAUDIUS ANET,»<br />

of zijt verzekerd dat de liefde mij in mijn gantfchc<br />

leven geen oogenblik van zuiver genoegen<br />

meer verfchaffen zal.<br />

Ek


T W E E G E L I E V E N .<br />

ïk gevoel reeds hoe veele tegenwerpingen uw<br />

hart mij zal hebben temaken; twijfelt gij of het<br />

mijne die niet reeds voor u gemaakt hebbe ? En<br />

echter, ik blijf er bij; want één van beiden, of het<br />

woord deugd moet flechts een ijdele klank zijn ^<br />

of zij vorderen opofferingen. Mijn vriend , mijn<br />

waardige vriend! eene mislukte ontmoeting kan duizendmaal<br />

wederkomen , eenige aangenaame uuren<br />

verdwijnen gelijk een blikfemftraal en zijn niet<br />

meer; maar als het geluk van een eerlijk paar in<br />

uwe hand ftaat, zo denk aan de toekomst welke<br />

gij ü zelve door uw gedrag zult voorbereiden. Gé»<br />

loof mij, de gelegenheid om gelukkige menfchen<br />

te maken is zeldzamer dan men wel denkt; de<br />

ftraf van die verwaarloosd te hebben is dat men<br />

dezelve niet andermaal wedervind, en het gebruik<br />

door ons gemaakt van de tegenwoordige gelegenheid<br />

zal ons een altoosdurend gevoel nalaten, het'<br />

zij van voldaanheid of van fpijt. Houd mijnen<br />

ijver deze onnodige uitweiding ten goede; ik zeg<br />

er te veel van aan een braaf man, en honderdmaal<br />

te veel aan mijnen vriend. Ik weet hoe zeer gij<br />

een vijand zijt van dat wreed vermaak welk ons<br />

voor de rampen van een ander ongevoelig maakt.<br />

Gij hebt het zelf duizendmaal gezegd, on gelukkig<br />

hij, die niet in ftaat is om éénen dag van genoe'-«<br />

gen op te offeren aan de plichten der mensenlijkheid!


l8o B R I E V E N YA M<br />

XL. B R I E F .<br />

Van FANCHON RE-GARD aan JULIA»<br />

MEJU FFER!<br />

Vergeef een arm wanhopig meisje, dat, geene<br />

uitkomst meer wetende, nog toevlucht tot uwe<br />

goedheid durft nemen; want gij wordt niet moede<br />

van bedrukten te troosten, en ik ben zoo ongelukkig<br />

dat er niemand is dan gij en de goede Hemel,<br />

wien mijne klachten niet tot last zijn. Het<br />

heeft mij veel verdriet gekost, dat leerfchool te<br />

verlaten waarin gij mij geplaatst h-adt; maar het<br />

ongeluk gehad hebbende van mijne moeder dezen<br />

winter te verliezen, heb ik moeten terug kccren<br />

bij mijnen armen vader, wiens verlamming hem<br />

beftendig het bed doet houden.<br />

Ik heb niet vergeten den raad dien gij aan mijne<br />

Moeder gegeven hadt,dat men naamlijk mij moest<br />

zien uittehuwlijken aan een ordentelijk man , die<br />

voor het huisgezin zorgde, CLAUDIUS ANET,<br />

wien Mijn Heer uw Vader van den dienst ontflagen<br />

had, is een brave, gefchikte jongen, die<br />

een goed ambacht verftaat, en mij gedegenheid<br />

toedraagt. Na zoo veel milddadigheid a^ gij voor<br />

ons gehad hebt, durfde ik u niet meer lastig vallen<br />

, en hij is, het die ons gedurende den geheele»


T W E E G E L I E V E N . iSr<br />

Iep winter onderhouden heeft. In dit voorjaar zou<br />

hij mij trouwen; hij had zijn hart op dit huwlijk<br />

geget. Dan men heeft mij zoodanig geplaagd om<br />

drie jaaren huur te betalen die met P.ifchen venfchenen<br />

zijn, dat de arme jongman niet wetende<br />

van waar zoo veel gereed geld te bekomen, zich<br />

wederom , zonder mij iets daarvan te zeggen , in<br />

dienst begeven heeft, bij de Compagnie van den<br />

Heer DE M E R V E I L ' L X Ü X , en mij zijn handgeld<br />

gebracht. De Heer D E M E R V E I L L E U X blijft<br />

niet langer dan zeven of acht dagen te Neufc'iatsl,<br />

en binnen drie of vier dagen moet CLAÜDIÜS AJVEÏ<br />

met de recruten vertrekken : dus hebben wij noch<br />

den tijd noch het vermogen cm te trouwen, en<br />

hij laat mij zonder eenig middel van beftaan. Indien<br />

gij door uwen invloed of dien van Mijn Fleer<br />

den Baron, ten minsten een uitftel van vijf of zes<br />

weeken voor ons verwerven konde, zouaen wij<br />

trachten in dien tusfchenujd eenige fehikkingen te<br />

maken om te trouwen of dien armen jongen het<br />

zijne wedcrtegeven ; maar ik ken hem te wel,<br />

hij zal nimmer het geld willen terug nemen, dat<br />

hij mij gegeven heeft.<br />

Dezen morgen heeft een zeer rijk Heer mij veel<br />

meer komen aanbieden ; maar God heeft mij hec<br />

voorrecht vergund dat ik hem heb afgewezen. Hij<br />

heeft gezegd dat hij morgen ochtend zou wederkomen<br />

om mijn zeker befluit te vernemen. Ik<br />

heb hem gezegd dat hij die moeite niet nemen<br />

M3 zou,


ï8s B R I E V E N V A N<br />

zou, en dat hij hetzelve reeds wist. God geleid<br />

hem, hij zal morgen niet anders ontvangen worden<br />

als heden. Ik zou ook wel toevlucht konnen<br />

nemen tot de armenbeurs, maar dan is men zoo<br />

in verachting dat het nog beter is te lijden: bovendien<br />

, heeft CLAUDIUS ANET te veel eerzucht<br />

om een meisje te begeeren dat onderfiand geniet.<br />

Verfehoon de vrijheid die ik gebruik, mijn goede<br />

juffer!ik vond niemand dan u alleen, aan wien<br />

ik mijnen nood durfde openbaren, en mijn hart<br />

is zoo beklemd dat ik dezen brief eindigen moet.<br />

Uwe zeef gehoorzame en toegenegens<br />

dienstvaardige Dienares,<br />

ÏAHCHON REGAKD,<br />

X L I. B R I E F .<br />

Andwoord.<br />

]rl et heeft mij aan geheugen en u aan vertrouwlijkheid<br />

ontbroken , mijn waarde kind ! beiden<br />

hebben wij groot ongelijk gehad, maar het mijne<br />

is onvergeeflijk: ik zal trachten ten miriflen om<br />

het te herftelien. BABI, die u dezen brief brengt,<br />

heeftin last voer den dringendfben nood te zorgen.<br />

Morgen ochtend zal zij wederkomen om u te<br />

helpen dien lieer zijn alfcheid geven, zo hij nogmaals


T W E E G E L I E V E N . 183<br />

maals vcrfchijnt, en na den middag zullen wij,<br />

mijne nicht en ik, u komen zien; want ik weet,<br />

dat gij niet van uwen armen vader af kunt, en<br />

ik wil in eigen perfoon keunis nemen van den<br />

ftaat uwer kleene huishouding,<br />

"Wat CLAUDIUS ANET betreft, zijt daaromtrent<br />

niet verlegen; mijn vader is van huis, doch<br />

terwijl wij op zijne terugkomst wachten, zullen<br />

wij doen wat wij konnen, en gij kunt er ftaat op<br />

maken ,dat ik, noch u, noch dien braven jongen,<br />

vergeten zal. Vaarwel , mijn kind ! dat u de<br />

goede God vertrooste. Gij hebt wel gedaan dat<br />

gij uwen toevlucht niet genomen hebt tot de armenkas;<br />

dit moet gij nimmer doen zoo lang er nog<br />

iets overig blijft in de beurs van goede lieden,<br />

X L 11. B R I E F .<br />

4m J U L I A .<br />

Ik ontvang uwen brief, en vertrek oogenbliklijk:<br />

zie daar mijn geheele andwoord. Ach, wreedej<br />

hoe ver is mijn hart verwijderd van die haatlijke<br />

deugd, welke gij in mij onderdek, en welke ik<br />

verfoeije! Maar gij gebiedt, ik moet géhOorzamen.<br />

Al moest ik er honderdmaal voor fterven , ik moet<br />

ée achting van JULIA behouden,<br />

M 4 X L H i


%H B R I E V E N V A »<br />

X L III. B R I E F .<br />

Aan JULI A.<br />

G ister morgen kwam ik te Neufchatelik vernam<br />

dat de Meer DEMSRVEILLEUX buiten was,<br />

ik ging hem daar opzoeken; bij was op de Jacht,<br />

en ik wachtte naar hem tot aan den avond. Toen<br />

ik hem de reden van mijne reis opengelegd, en<br />

hem verzocht had eene lom te eifchen voor hec<br />

ontflag van CLAUDE ANET, opperde hij mij<br />

veele zwarigheden. Ik meende die wegtenemen,<br />

door uit mij zelf eene vrij aanmerklijke fom te<br />

bieden, en die te verhoogen, naar mate hij weigerachtig<br />

bleef; dan nie:s hebbende konnen verwerven,<br />

was ik genoodzaakt te vertrekken, na<br />

mij verzekerd te hebben dat ik hem dezen morgen<br />

weder ontmoeten zoude , in het vaste voornemen<br />

om niet eer van hem aftegaan, tot dat ik door<br />

groot geld , langdurig aanhouden, of op welk<br />

eene wijze ik maarkonde, zou verkregen hebben<br />

het geen ik hem was kamen vragen. Ik was ten<br />

dien einde zeer vroegtijdig opgeftaan, en ftoud<br />

gereed om te paard te ftijgen, toen ik dooreen<br />

expresfe dit briefje van den Heer DE MERVEIL-<br />

LEUX, nevens het omllag van den jongman in<br />

behoorlijke orde, ontving,<br />

»» Z I e hier<br />

-> Mi/'» Heer! het ontflag waarom gij<br />

zij: komen verzoeken. Li heb'dat geweigerd op.


T W E E G E L I E V E N . 185<br />

vwe aanbiedingen. Ik feherik het aan uwe mensch'<br />

lievende oogmerken, en bid u te geloven, dat<br />

ik eene goede daad geenszins voor geld verkoope."<br />

'<br />

Oordeel, naar de vreugde die u deze gelukkige<br />

uitflag verfchaffen zal, over die welke ik gevoeld<br />

heb, toen ik daarvan kennis kreeg. Waarom<br />

mag dezelve niet zoo volmaakt zijn, als zij wezen<br />

moest ? Ik kan niet voorbij van den Heer<br />

»E MERVEILLEÜX te gaan bedanken en zijn verfchot<br />

te voldoen, en zo dit bezoek, gelijk te<br />

vrezen is, mijn vertrek eenen dag vertraagt, mag<br />

ik dan niet met recht zeggen, dat hij zich ten<br />

mijnen kaste edelmoedig betoond heeft? Dan,<br />

dit zij zoo het wil, ik heb iets gedaan dat u aangenaam<br />

is, en tot dien prijs kan ik alles lijden.<br />

Hoe gelukkig is men wanneer men kan wel doen<br />

door het vooiwcrp zijner liefde te dienen, en<br />

aldus in eene en dezelfde plichtsbetrachting de genoegens<br />

der liefde en der deugd verecnigen! Ik<br />

erken, JULIA! dat ik vertrok met een hart vol<br />

ongeduld en verdriet. Ik nam het u kwalijk dat<br />

gij zoo gevoelig waart voor de fmarten van anderen<br />

, en de mijne voor niets achtede, als of ik de<br />

eenigfte der Stervelingen ware die niets bij u verdiend<br />

had. Ik vond het barbaarsch, na mij door<br />

eene zoo ftreelende hoop misleid te hebben, mij<br />

zonder noodzaak te beroven van een geluk, waarmede<br />

gij zelve mij gevleid hadt. Alle deze mor-<br />

M 5 rin-


i86 B R I E V E N V A N<br />

ringen zijn verdwenen ; ik voel in de plaats daarvan<br />

een feil vergenoegen herleven inmijnbinnenfte;<br />

reeds fmaak ik die vergoeding welke gij mij beloofd<br />

hebt, gij die door de heblijkheid van weldoen zoo<br />

zeer geoefend zijt in den fmaak welke men daarin<br />

vind. Hoe verbazend is uw vermogen, dat gij de<br />

berovingen even aangenaam kunt maken als de geneugten,<br />

en aan hetgeen men voor u doet dezelfde<br />

bevalligheid weet te geven als men zoude vinden<br />

in het voldoen van zichzelve! Ach! ik heh<br />

het honderdmaal gezegd , gij zijt een engel des<br />

hemels, mijne JULIA! Zeker, bij zoo veel invloeds<br />

op mijne ziel is de uwe meer godlijk dan<br />

menschlijk. Waarom zou men niet eeuwig de<br />

uwe zijn , daar uw gebied van een hemelfchen<br />

aart is, en wat zou het baten zo ik ophield u te<br />

beminnen, daar men u altoos moet aanbidden?<br />

N. S. Volgends mijne rekening hebben wij nog ten<br />

minste vijf of zes dagen, voor mama's terugkomst.<br />

Zou het niet mooglijk zijn in dien<br />

tusfchentijd eene bedevaart naar de hut te<br />

doen?<br />

X L I V. B R I E F .<br />

Fan J U L I A .<br />

Zijt niet zoo onvergenoegd, mijn Vriend ! over<br />

die fpoedigë terugkomst; zij is meer in ons voordeel<br />

,1


T w a s G E L I E V E N . 187<br />

deel, dan het wel fchijnt, en al hadden wij opzetlijk<br />

uit behendigheid gedaan -<br />

, hetgeen wij nu verricht<br />

hebben door weldadigheid, zouden wij niet<br />

beter gedaagd zijn. Zie eens wat er zou gebeurd<br />

wezen, indien wij enkel onze inbeelding hadden<br />

opgevolgd. Ik zou naar buiten zijn gegaan juist<br />

's daags voor de terugkomst van mijne moeder in do<br />

Stad: ik zou een expresfe gehad hebben eer ik<br />

onze ontmoeting had konnen bewerken; ik zou<br />

op ftaanden voet hebben moeten vertrekken, misfchien<br />

zonder u daarvan te konnen verwittigen,<br />

u in doodlijkc ongerustheid hebben moeten laten,<br />

cn onze fcheiding zou gebeurd zijn in een oogenblik,<br />

welk dezelve allerfmartendst maakte. Nog meer,<br />

men zou geweten hebben dat wij beiden buiten waren;<br />

wellicht zoude men,in weêrwilvan onze voorzorgen<br />

, hebben geweten dat wij er bij elkander<br />

Wareti, ten minfte men zou het vermoed hebben,<br />

en dit was genoeg. De onbedachtzame trek naar<br />

het tegenwoordige zou ons beroofd hebben van<br />

alle hulpmiddelen voor het toekomende, en het<br />

zelfsverwiit van een goed werk te hebben verfmaad,<br />

zou ons gefolterd hebben zoo lang wij leefden.<br />

Vergelijk nu dezen toefhnd met onze tegenwoordige<br />

omftandigheden. In de cerfte ^ plaats<br />

heeft uw alzijn eene uitmuntende uitwerking gedaan.<br />

Mijn Argus zal niet nagelaten hebben aan<br />

mijne moeder te zeggen, dat men u bij mijne<br />

fikht weinig gezien had; zij weet uwe reis en de<br />

aan-


188 B R I E V E N V A N<br />

aanleiding tot dezelve; die is eene reden te meer<br />

om u te achten; en hoe kan men zich bij mooglijkheid<br />

verbeelden dat lieden die het met elkander<br />

eens zijn, genegen zouden zijn om zich van elkander<br />

te verwijderen in het eer.igst oogenblik van<br />

vrijheid dat zij hebben om elkander te zien? Welk<br />

eene list hebben wij gebruikt om een maar al te<br />

gegrond wantrouwen te verbannen ? De eenige,<br />

mijnes oordeels, die geoorlofd is voor brave<br />

lieden; dat is, van zulks te zijn, in eenen graad<br />

die niet te geloven is, zoodanig dat men eene<br />

fterke poging der deugd aanmerke als eene daad van<br />

onverfchiiligheid. Mijn vriend! hoe ftreelend<br />

moet eene aoor zulke middelen bedekte liefde<br />

zijn voor harten die dezelve fmaken ! Voeg<br />

hierbij het vermaak van ongelukkige gelieven te<br />

paaren, en twee jonge lieden gelukkig te maken<br />

die het zoo waardig zijn. Gij hebt nu mijne<br />

FANCHON gezien; zeg, is zij niet bekoorlijk, en<br />

verdient zij niet wel alles wat gij voor haar gedaan<br />

hebt ? Is zij niet al te fraai en al te ongelukkig<br />

om als maagd ongefchonden te blijven ? Zou CE.AU-<br />

DIUS ANET van zijnen kant, wiens goede inborst<br />

op eene wonderbare wijze zich gedurende drie<br />

jaaren dienens heeft ftaande gehouden, het nog zoo<br />

langen tijd hébben konnen uithouden zonder,<br />

gelijk alle de anderen, een dcugdniet te worden? Nu<br />

integendeel, beminnen zij eikander en zullen vereenigd<br />

worden ; zij zijn arm cn zullen worden<br />

voortgeholpen ; zij zijn eerlijke lieden en zullen<br />

het


T W E E G E L I E V E N . 189<br />

he: konnen blijven; want mijn vader heeft beloofd<br />

zorg te zullen dragen dat zij een beftaan krijgen.<br />

Hoe veel goeds hebt gij voor hun en voor ons<br />

door uwe infcbiklijkheid bewerkt, zonder nog te<br />

fpreken van de erkentenis die ik u deswegen fchul­<br />

dig ben! Zoodanig , mijn vriend ! is het zeker<br />

gevolg der opofferingen welke men doet aan de<br />

deugd; zijn zij meestal moeilijk om te doen , het<br />

is altoos ftreelend dezelve gedaan te hebben, en<br />

men heeft nimmer iemand berouw zien hebben<br />

van eene goede daad.<br />

Ik twijfel zeer of gij mij ook niet, in navolging van<br />

de onaffcheidbare, de zedemeesteres zult noemen,<br />

cn het is waar dat ik hergeen ik zeg niet beter<br />

betrachte dan de lieden van dat beroep. Indien<br />

mijne leerredenen niet zoo goed als de hunne<br />

zijn, heb ik ten minfte het genoegen van te zien<br />

dat zij, niet gelijk die, in den wind geftrooid zijn.<br />

Ik ontveins het niet, mijn beminlijke vriend!<br />

ik wenschte wel bij uwe deugden er nog zoo veele<br />

te voegen, als eene dwaze liefde er mij heeft<br />

doen verliezen, en nu ik mij zelve niet meer ach­<br />

ten kan , begeer ik mij nog in uw per foon hoog*<br />

achting toetcdragen. Van uwen kant is er niets<br />

anders nodig dan eene volmaakte liefde, en alles<br />

zal als van zelve komen. Met welk een genoegen<br />

moet gij onophoudelijk fchulden zien toenemen,<br />

die' de liefde aanneemt te betalen!<br />

Mijnfl


loo B R I E V E N V A N<br />

Mijne nicht heeft kennis van de gefprekken welken<br />

gij met haren vader ten opzichte van den Heer<br />

D'ORBE gehad hebt; zij is deswegen zoo gevoelig<br />

als of het mooglijk ware dat wij in de plichten<br />

der vriendfchap niet altoos aan haar fchuldig bleven.<br />

Hemel, mijn vriend! welk een gelukkig<br />

meisje ben ik! hoe zeer ben ik bemind, en hoe<br />

bekoorlijk is het voor mij zulks te zijn! vader,<br />

moeder, vrienden, minnaar, ik moge vrij alles<br />

wat mij omringt liefhebben, altoos vind ik mij<br />

voorgekomen of overtroffen. Het fchijnt dat alle<br />

de ftreelendfte aandoeningen der wereld zonder<br />

ophouden mijne ziel komen aandoen, en ik heb<br />

het verdriet van er niet meer dan eene te hebben<br />

ter volkomen genietinge van mijn geluk.<br />

Ik vergat u bericht te geven van een bezoek dat<br />

gij morgen ochtend te wachten hebt. Het is van'<br />

Mijlord BOMS TO N, die van Gcneve komt, alwaar<br />

hij zeven of acht maanden heeft doorgebracht. Hij<br />

zegt u te Sim gezien te hebben op zijne terugreis<br />

uit Italië. Hij vond u zeer droefgeestig,en fpreekt<br />

voor het overige omtrent u even zoo, als ik<br />

over u denk. Hij prees u gister zoo zeer en zoO<br />

recht ter fnede bij mijn vader,dat hij mij volkomen<br />

heeft overgehaald om hem op mijne beurt te<br />

prijzen. Indedaad, ik heb in zijne gefprekken verftand<br />

, geestigheid, vuur gevonden. Bij het vermelden<br />

van groote daden verheft zich zijne ftem<br />

en word zijn oog levendiger, gelijk het geval is<br />

I ' bij


T w E * G E L I E V E N . 191 !<br />

bij menfchen die in ftaat zijn omze. te bedrijven.<br />

Ook fpreekt hij met deelneming over onderwer­<br />

pen van fmaak, onder anderen over de Italiaanfche<br />

Mufiek welke hij hemelhoog verheft; ik verbeeld­<br />

de mij mijnen armen broeder nog te hooren. Voor<br />

het overige is hij in zijne gefprekken meer na-<br />

druklijk dan bevallig, en zeifs vind ik dat hij een<br />

weinig raauw van geest is f>). Vaarwel, mijn j<br />

vriend!<br />

X L V . B R I E F .<br />

Aan JULIA.<br />

Ik was nog Hechts met de tweede lezing van uwen<br />

brief bezig , wanneer Mijlord EDWARD BOMSTOM<br />

binnen trad. Hoe zou ik, u zoo veele andere<br />

zaaken te zeggen hebbende, er aan hebber, konnen<br />

denken, mijne JULIA! om U van hem te fpreken?<br />

Wanneer men aan elkander genoeg heeft, kan men<br />

dan aan eenen derden denken ? Ik ga u melden<br />

hetgeen ik van hem weet, terwijl gij dit fchijnt<br />

te verlangen.<br />

Den<br />

O) In het Fransen richc, een woord aan dat land<br />

eigen, hetgeen hier oneigenlijk genomen word. Het<br />

betekent eigenlijk eene oppervlakte die bij het aanra­<br />

ken ruüw is, en welke eene onaangename huivering<br />

veroorzaakt wanneer men er de hand over ftrijkt, ge.<br />

lijk die van een harde borftel of van trijpt.


m B R I E V E N V A N<br />

Den berg Sampione overgetrokken zijnde, was hij<br />

te Sion gekomen om eene cbais intewachten welke<br />

men hem van Genevemw Bregentz brengen moest,<br />

en daar de werkloosheid de menfchen vrij gezellig<br />

maakt, zocht hij mij op. Wij maakten eene zoo<br />

naauwe kennis als een Engelschman, die uit zijnen<br />

aart niet zeer innemend is, maken kan met een<br />

zeer vooringenomen man , die de eenzaamheid<br />

zoekt. Ondertusfchen gevoelden wij dat wij<br />

overeendemming met elkander hadden; er is eene<br />

zekere zamendemming der zielen die zich in het<br />

eerde oogenblik doet bemerken , cn na verloop<br />

van acht dagen waren wij gemeenzame vrienden ,<br />

maar voor ons geheele leven, gelijk twee Franfchen<br />

dit zouden geweest zijn na verloop van acht<br />

uuren, voor zoo lang zij bij elkander bleven. Hij<br />

onderhield mij over zijne reizen, en wetende dat<br />

hij een Engelschman was, dacht ik dat hij mij zou<br />

bezig houden met gebouwen en fchilderijen,<br />

dan weldra zag ik met genoegen dat de fchilderdukken<br />

en overblijffelen der oudheid hem de beocfniug<br />

der zeden en der menfchen niet hadden doen<br />

verwaarlozen. Intusfchen fprak hij mij met veel<br />

oordeel over de fchoone konsten, fchoon zediglijk<br />

en zonder verwaandheid. Mij dacht dat hij cr met<br />

meer gevoel dan kunde over oordeelde, en meer<br />

naar de uitwerkfelen dan naar de regels, hetgeen<br />

mij in het denkbeeld bevestigde, dat hij eene gevoelige<br />

ziel nad. Voor de ltaliaanfche Mufiek<br />

fcheen hij mij toe even gelijk u, eene geestdrift<br />

te


T w s K G E L I E V E N . 195<br />

te hebben; hij lier ze mij zelfs hoeren; want hij<br />

heeft eenen Virtum bij zich, zijn Kamerdienaar<br />

fpeelt eene zeer goede Hooi, en hij zelfs middenmatig<br />

de Violoncel. Hij kipte voor mij verfcheidene<br />

(lukken , die gelijk hij beweerde , zeer op de<br />

hartstochten werkten, uit; maar het zij dan dat<br />

eene voor mij zoo nieuwe toonbuiging een meer<br />

geoefend oor verei


394 B R I E V E N v A IT<br />

zelve levendiger) zeer driftig is, maar te gelijk:<br />

deugdzaam en vast. Hij geeft zich uit voor een<br />

beminnaar van de Wijsgecrte, en van diezelfde<br />

grondbeginfelen waar over wij wel eens gefproken<br />

hebben. Dan in den grond, geloof ik dat hij is<br />

door zijn temperament het geen hij meent volgends<br />

de regelen van een leerftelfel te zijn, en het<br />

Stoïsch vernis waarmede bij zijne daden belegt,<br />

beftaat enkel in de partij, welke zijn hart hem heeft'<br />

doen nemen, optefieren door fchoone redeneeringen.<br />

Intusfchen heb ik met eeriig ongenoegen<br />

vernomen dat hij in Italië eenige moeilijkheden<br />

gehad en er meer dan één tweegevecht gehouden<br />

heeft.<br />

Ik weet niet wat gij ftroefs vindt in zijne manieren;<br />

zekerlijk zijn dezelve niet innemende,<br />

maar ik befpeur er toch niets terugftuitends in.<br />

Offchoon zijn eerfte voorkomen niet zoo open<br />

zij ais zijn charaéler, cn hij de kleene welvoeglijkheden<br />

verachte , laat hij echter niet na, zoö<br />

hét mij voorkomt, aangenaam in de verkeering<br />

te zijn. Mist hij die naauwgezette en omzichtige<br />

wellevendheid die zich enkel tot het uitwendige<br />

beparnt, en welke onze jonge Officieren ons uit<br />

Frankrijk medebrengen, hij bezit die der menschlijkheid,<br />

welke zich minder laat voorftaan van op<br />

den eerftcn blik van het oogde Handen en rangen<br />

te ondcricheiden, maar die in het algemeen alle<br />

menfshen hoogachting toedraagt. Zal ik het u<br />

voor


. T W E E G E L I E V E N . ig§<br />

voor de vuist zeggen ? Het gemis van bevalligheden<br />

is een gebrek dat de vrouwen nimmer vergeven,<br />

zelfs aan de verdiende niet, en Ikvwes dat<br />

JULIA éénmaal in haar léven eene vrouw geweest<br />

zij.<br />

Naardemaal ik thands aan den gan


xg6 B R I E V E N V A N<br />

tigde, niet in ftaat zijn voor ons in de Stad een»<br />

hut te vormen ? Hoor eens; men ftaat het huuwlijk<br />

van mijne FANCHON te voltrekken. Mijnvader,<br />

die geen vijand is van vrolijkheden en van<br />

toeftel, wil haar eene bruiloft geven welke<br />

wij allen zullen bijwooneh: deze bruiloft kan<br />

niet misfen vol van gewoel te zijn. Zomtijds<br />

wist de geheimhouding te midden der woelige<br />

vreugde en van het gedruisch der gastmalen haar<br />

dekkleed te fpreiden. Gij verftaat mij, mijn<br />

vriend! zou het niet aangenaam zijn in de vrucht<br />

van onze zorgen die genoegens weder te vinden<br />

welke zij ons gekost hebben?<br />

Gij beijvert •, dunkt mij, meer dan nodig is<br />

ter verdediging van Mijlord EDUARD, over wien<br />

ik er ver af ben van kwalijk te denken. Trouwends<br />

hoe zou ik eenen man beoordeelen dien ik<br />

flechts ééneil namiddag gezien heb, en hoe zoude<br />

gij zelve over hem oordeelen konnen uitecne kennis<br />

van etlijke dagen? Ik fpreek over hem niet dan<br />

gisfender wijze , en gij kunt weinig verder gevorderd<br />

zijn ; want de voorflagen die hij u gedaan<br />

heeft, zijn van die loslc aanbiedingen, waarmede<br />

eene houding van gezag, en de gemaklijkheid omze<br />

te ontduiken , de vreemdelingen zomtijds mild<br />

doet zijn. Dan ik herken hieruit uwe gewoone<br />

driftigheid, en hoe gij overhelt om bijkans op het<br />

eerfte gezicht voor of tegen de menfchen ingenomen<br />

te zijn. Ondertusfchen zullen wij op ons gemak


T W E E G E L I E V E N . 197<br />

mak de fchikkingen onderzoeken die hij U heeft:<br />

voorgeflagen. Begunftigt de liefde her ontwerp<br />

waarmede ik bezig ben, dan zullen er zich misfchien<br />

betere voor ons opdoen. O mijn goede<br />

vriend! het geduld is bitter, maar de vrucht daarvan<br />

is zoet!<br />

Om wedertekeeren tot uwen Engelschman,<br />

ik heb u gezegd dat hij mij fcheen eene groote en<br />

flerke ziel te bezitten, en meer fchranderheid<br />

dan bevalligheid van geest. Gij zegt nagenoeg<br />

hetzelfde,en vervolgends verwijt gij mij, in dien<br />

toon van manlijke meerderheid welken onze nederige<br />

aanbidders nooit afleggen, dat ik; éénmaal in<br />

mijn leven eene vrouw geweest ben , als of eene<br />

vrouw immer behoorde optehouden zulks te zijn?<br />

Herinnert gij u, dat wij nog eens, bij het lezen<br />

van de Republiek van PLATO, geredentwist hebben<br />

over dit onderwerp van het zedelijk verfchil<br />

der beide kunnen ? Ik volharde bij mijn toenmalig<br />

gevoelen, en kan mij nog geen gemeen toonbeeld<br />

van volmaaktheid voorfb lleu voor twee zoo<br />

verfchillende wezens. Het aanvallen en verdedigen<br />

, de ftourheid der mannen, de zedigheid der<br />

vrouwen, zijn geene onderlinge overeenkomften,<br />

gelijk uwe Wijsgeeren meenen, maar natuurlijke<br />

inftellingen waarvan men lichtlijk reden kan geven<br />

, en waaruit alle de overige zedelijke onderfcheidingen<br />

gemaklijk zijn afteleiden. Bovendien,<br />

daar de beflemming der natuur niet dezelfde is,<br />

N 3 moe-»


jp3 B R I E V E N VAN<br />

moeten de neigingen, de wijzen van befchouwen<br />

en gevoelen aan beide zijden naar hare oogmerken<br />

geregeld zijn, men moet niet dezelfde verkiezingen<br />

noch dezelfde ligchaamsgefteldheid hebben<br />

om de aarde te bebouwen , en om kinderen te<br />

zoogen. Eene hoogere geftalte, een fterker Hem,<br />

en krachtiger trekken fchijnen in geenerlei noodzaakiijk<br />

verband te Haan met het- geflacht; dan de<br />

uitwendige wijzingen kondigen het oogmerk des<br />

makers aan in de bepalingen van den geest. Eene<br />

volmaakte vrouw en een volmaakt man moeten<br />

elkander zoo min gelijken in ziel als in gelaat; die<br />

ijdele uabootfingen van Kunne zijn ten uiterften<br />

onredelijk; zij doen den wijzen lagchep, en de<br />

lie r<br />

de verdwijnen. Kortom, ik vind dat, indien<br />

men niet vijf en een halven voet lengte, eene bas-<br />

Item , en een baard aan de kin heeft, men zich<br />

geene moeite geven moet om een man te willen<br />

zijn.<br />

Zie eens hoe onbehendig de nfnranrs zijn in<br />

beledigingen! Gij le-'t mij eenen mi-Haf ten laste<br />

dien ik niet begaan heb, of dien gij zoo wel begaat<br />

als ik, en gij fchrijft denzelven toe aan een<br />

gebrek welk ik mij tot eene eere r ken. Wilt<br />

gij dat ik, oprechtheid met oprechtheid beandwoordende,<br />

u ronc-uit zegge,, wat ik van de uwe<br />

denk ? Ik yin 1 er niet anders in da> een fijner<br />

fooi- \in vlei,rij, om door deze fchijubare


T w K E GELIEVEN. 199<br />

dn gen te rechtvaardigen waarmede gij mij t'eiken<br />

reize overlaadt. Mijne voorgewende volmaaktheden<br />

verblinden u dermate, dat gij, om de verwijtingen<br />

te miskennen , welke gij u zelf heimdjk<br />

doet over uwe vooringenomenheid, het verftand<br />

niet hebt om eene gegronde befchuldiging tegen<br />

mij te vinden.<br />

Zeker, vermoei u niet om mij de waarheid te<br />

zeggen, dit zou u zeer kwalijk ter hand ftaanj<br />

zijn de oogen der liefde, hoe doordringend ook,<br />

jn ftaat gebreken te zien? Het is de reehtfehapene<br />

vriendfchap aan welke die taak voegt, en in dit<br />

ftuk is uwe leerling CLAARTTE honderdmaal geleerder<br />

dan 0ij. Ja, mijn vriend! prijs mij,<br />

bewonder mij, vind mij fchoon, bekoorlijk,<br />

volmaakt. Uwe loftuitingen bevallen mij zonder<br />

mij te misleiden, omdat ik zie dat zij de taal der<br />

dwaling zijn en niet die der valschheid, cn dat<br />

gij u zelve bedriegt, maar geen toeleg hebt om<br />

mij te bedriegen. O hoe beminlijk zijn de beguigchelingen<br />

der liefde! Hare vleierijen zijn in zekeren<br />

zin waarheden: het oordeel zwijgt, maar<br />

het hart fpreekt. De minnaar die volmaaktheden<br />

in ons roemt welke wij niet bezitten, ziet dezelve<br />

wezenlijk zoo als bij ze. afbeeld; hij liegt niet<br />

offchoon hij onwaarheden zegt; hij vleit zonder<br />

zich laag aanteftelien, en zonder geloof aan hem<br />

te liaan , kan men hem ten minste hoogachten.<br />

N4 Vk


ftCO B R I E V E N V A N<br />

Ik heb, niet zonder eenige popeling van bet<br />

bare, een voorfbel hooren doen om morgen avond<br />

twee Wijsgeeren ter maaltijd te hebben. De een<br />

is Mijlord EDUASD, de ander is een wijze wiens<br />

deftige ernst nu en dan een weinig in verwarring<br />

gebracht is aan de voeten een er jonge Scholier:<br />

zoudt gij hem niet kennen? Raad hem, bid ik u,<br />

dat hij morgen trachte het wijsgeerig decorum een<br />

weinig beter te bewaren dan hij gewoon is. Ik<br />

zal zorg dragen om het kleene fchepfel ook te<br />

waarfchuwen dat zij de oogen voor zich houde,<br />

en in de zijnen zoo weinig fraai zij als mooglijk»<br />

X L VII. B R I E F .<br />

Aan JULIA.<br />

2 oo, ondeugd! Is dat nu die omzichtigheid die<br />

gij mij beloofd hadt ? Is het op deze wijze dat<br />

gij mijn hart fpaart en uwe bevalligheden verbergt?<br />

Hoe veele overtredingen van uwe beloften f<br />

Inde eerde plaats uw kapfel;want gij hadt er geen,<br />

en gij weet wel dat gij nooit zoo gevaarlijk zijt als<br />

dan. Inde tweede plaats, uwe zoo zachte, zoo<br />

zedige houding, dermate gericht om alle uwe bevalligheden<br />

langzamerhand te doen in het oog<br />

vallen. Uw zeldzamer, meer overkgd, cn nog<br />

geestiger fpreken dan gewoonlijk, hetgeen onzer<br />

aller oplettendrieid vermeerderde, en het oor en<br />

hart


T W E E G E L I E V E N . 201<br />

hart ieder woord gretig deed opvangen. Dat lied<br />

hetgeen gij met eene zachte item neuriede , om<br />

nog meer aangenaamheid aan uw zingen te geven,<br />

en hetwelk, offchoon Fransen, aan Mijlord<br />

EDUARD zelve behaagde. Uw bedeesd gezicht,<br />

en uwe neergeflagene oogen, wier onverwachte<br />

blikken mij in eene onvermijdbare verwarring<br />

Horteden. Met één woord, dat, ik weet zelf niet<br />

wat ? onbefchrijflijke , betoverende, hetgeen gij<br />

fcheentaan uwe geheele perfoon te hebben medegedeeld<br />

om ieder een dol te maken, zonder zelfs<br />

den fchijn te hebben dat gij er aan dacht. Ik<br />

voor mij weet niet, hoe gij het aanvangt; maar<br />

indien dit uwe manier is van zoo weinig mooglijk<br />

fraai te zijn, moet ik u berichten dat men het op<br />

deze wijze veel meer is dan men het wezen moet,<br />

indien men wijze lieden bij zich wil hébben.<br />

Ik vrees er zeer voor dat de arme Engelfche<br />

Wijsgeer dien zelfden invloed een weinig gevoeld<br />

hebbe. Wijl wij allen nog zeer levendig waren,<br />

ftelde hij ons voor, na uwe nicht te hebben t'huisgebracht,<br />

om bij hem Mufiek te gaan maken en<br />

punch te drinken. Terwij! men zijne bedienden<br />

deed bijeenkomen, hield hij niet op ons van u te<br />

fpreken met een vuur dat mij onaangenaam was, en<br />

ik hoorde uwen lof uit zijnen mond niet met zoo<br />

veel genoegen als gij den mijnen gehoord hadt.<br />

Over het geheel erken ik dat ik niet gaarne heb<br />

dat iemand , behalven uwe nicht , mij van u<br />

N 5 fpreekt;


io% B R I E V E N v A Ï*<br />

fpreekt; mij dunkt dat ieder woord mij s T<br />

oor eer}<br />

gedeelte van mijn geheim of van mijne genoegens<br />

ben ofr, pn wat men er ook van zeggen moge , men,<br />

verraad daarbij een zoo vercacbr belang, of nen<br />

is zoo ver af van het geen ik gevoel, dat ik op<br />

dit Ituk niemand begeerte hooren dan mij zelve.<br />

Niet dat ik eene overhelling heb tot minne-<br />

ijver gelijk gij. Ik ken al te wel uwe ziel, ik<br />

heb waarboigen die mij zelfs niet toelaten uwe<br />

vcandering omtrent mij mooglijk te ftellen.<br />

Na uwe gegevene verzekeringen, zeg ik u geen<br />

woord meer over andere minnaars. Dan deze,<br />

JULIA! ..... aauriecmlijke voorwaarden<br />

de vooroordeeien van uwen vader ! Gij<br />

weet dat er mijn leven aan hangt; heb dus de goed­<br />

heid van mij daaromtrent een woord te zeggen.<br />

Een woord van'JULIA, en ik ben gerust voor<br />

altoos.<br />

Ik heb den nacht doorgebracht met ïraliaanfche.<br />

Mufiek re hooren en te fpelen, want er kwamen<br />

dito's op de baan, cn ik heli het moeren wagen<br />

mijne partij daarin mede te maken. Ik durf u nog<br />

niet zeggen wat uitwerking zij op mij gedaan<br />

heeft ; ik vrees, ik vrees dat de indruk van de<br />

maaltijd van gister avond zich uirgeftrekt hebbe.<br />

tot het geen ik hoorde, en dat ik het uirwerkfcl<br />

van uwe misleidingen genomen heb voor de<br />

bekooiing der Mufiek. Waarom zou dezelfde oor­<br />

zaak a


T W E E G E L I E V E N . £03<br />

zaak, dieze te Sion verveelend voor mij deed<br />

ziju, mij hier in een omgekeerd geval dezelve niet<br />

aangenaam konnen maken? Zijr gij nier de eerde<br />

bronwel van alle de aandoeningen mijner ziel, en<br />

ben ik befcand tegen de bedriegerijen van uwe<br />

jtoyerkonst? Indien wezenlijk de Mufiek deze betovering<br />

had veroorzaakt, zou zij gewerkt hebben<br />

op allen die dezelve hoorden. Maar terwijl<br />

deze Zangftukken mij opgetogen hielden, fliep de<br />

Heer B'ORBE gerust in een armff.oel,en te midden<br />

mijner vervoeringen vraagde hij, in de plaats van<br />

eenige toejuigching te geven , alleenlijk of uwe<br />

nicht het Italiaansch verftond.<br />

Dit alles zal zich morgen wel nader ophelderen;<br />

want heden avond hebben wij eene nieuwe bijeenkomst<br />

voor de Mufiek. Mijlord wil een volkomen<br />

Concert maken, en heeft van LAUS ANNE<br />

een t ,r<br />

eeden violist ontboden, die hij zegt dat vrij<br />

bekwaam is. ik zil van mijnen kant Franfche<br />

Tooneelftukkcnen Cantates medebrengen; en wij<br />

zullen eens zien.<br />

t'Huiskomende verviel ik in eene bedwelming,<br />

veroorzaakt door mijne ongefchïktfaeid om<br />

te weken , dan die onder het fchrijven aan. u<br />

verdwenen is. Ik moet evenwel trachten eenige<br />

uureri ;e flapen. Koom bij mij, mijne lieve vriendin<br />

! verlaat mij niet gedurende mijnen flaap;<br />

maar het zij uw beeld dien ontruste of' begun-<br />

Itige,


ac-4 B R I E V E N V A N<br />

ftige, het zij mij hetzelve de bruiloft van<br />

F AN cii oN voorfhelle ot niet , één ftreelend<br />

oogenblik dat mij niet ontgaan kan, en welk het<br />

mij belooft, is het gevoel van mijn geluk bij de<br />

ontwaking.<br />

X L V 111. B R I E F .<br />

Aan JULIA.<br />

Ach! mijne JULIA! wat heb ik gehoord? welke<br />

treffende tonen! welk eene Mufiek? welke<br />

eene bekoorlijke bron van aandoeningen en genoegens?<br />

verzuim geen oogenblik, verzamel zorgvuldig<br />

uwe Operus, uwe Cantate's, al uwe Franfche<br />

Mufiek; maak een groot frisch brandend<br />

vuur, werp er al dit ontuig in, en blaas het<br />

fterk aan, opdat zoo veel ijs daarin ten minden<br />

éénmaal konne branden en warmte van zich geven.<br />

Breng dit zoen-offer aan den God der fmaak, om<br />

uwe en mijne misdaad te boeten , dewijl wij uwe<br />

Item*tot dit ftomme psalmgezang misbruikt, en<br />

zoo langen tijd een geraas dat enkel de ooren<br />

verdooft, voor de taal van het hart genomen hebben.<br />

O hoe zeer had uw waardige broeder gelijk!<br />

In welk eene vreemde dwaling heb ik tot<br />

hiertoe geleefd omtrent de voordbrengfelen dezer<br />

innemende kon>t ? Ik gevoelde hare geringe uitwerking,<br />

en fchreef die toe aan hare zwakheid.<br />

Ik


T w K E G E L I E V E N . 205<br />

Ik zeide, de Mufiek is flechts eene ijdele klank<br />

die het oor kan ftreelen, maar die nier dan van<br />

ter zijde en voor een oogenblik op de ziel werkt.<br />

De indruk der accoorden is louter werktuiglijk en<br />

natuurkundig; wat heeft dezelve met het gevoel<br />

te maken, en waarom zou ik verwachten moeten<br />

levendiger te zullen getroffen zijn door eene fchoone<br />

zamenfcemming van klanken , dan door eene<br />

fraaie fchakeering van kouleuren ? Ik bemerkte in<br />

de tonen der welluidendheid, toegepast op die der<br />

taal , niet dat machtig en bedekt verband der<br />

hartstochten met de klanken: ik zag niet dat<br />

de nabootüng der verschillende tonen, weike de<br />

aandi leningen aan de fprekeride ftem mededeelen,<br />

der zingende ftem wederkeerig het vermogen bijzet<br />

om de harten re roeren , en dat het fterk<br />

tafereel der gemoedsbewegingen van hem die zich<br />

laat hooren , eigenlijk dat geen is wat hen die<br />

toeluisteren bekoort.<br />

Dit deed mij de Zanger van Mijlord opmerken,<br />

die. offchoon hij een Mufikant is, riogtba da<br />

te gelijk vrij wel over zijne konst fpreekt. De<br />

zam 11 [temming {harmonie), zeide hij mij, is<br />

niet meer dan een aftelegen bijvoegfel in de<br />

nabootfende Mufiek; eigenlijk gezegd is er in da<br />

fearmonie geenerlei beginfel van nabootfing. Zij<br />

verzekert, wel is waar, de toonheffingen (/'«tonationf);<br />

zij draagt getuigenis van derzei ver<br />

juistheid, en zet, door de toonbuigingen (modw<br />

lat toni ~)


ao


T W E E G E L I E V E N . 207<br />

Êelve met geweld te willen achterhalen zijn zij<br />

daaromtrent niet kiesch meer, zij öndericheiden<br />

niet langer welke dingen uitwerking doen ,<br />

zij doen niets meer dan de Muliek vol maken,<br />

zij bederven hun gehoor, en zijn niet aandoenlijk<br />

meer dan voor het geraas; IOÖ dat de lchoonfte<br />

ftem bij hun die is wel'e het fterkfte zingt.<br />

Ook hebben zij, bij gebrék van eene eigene manier,<br />

nimmer iéts ander'! gedaan, dan or> eenen<br />

loggen trant en van verre onze mees~erft 1 kfcftii<br />

navolgen, cn zedert hunnen of liever on/. • 11 beroemden<br />

LUI.LI, die de Opera's waarvan Italië<br />

leeds v l was in zijnen tijd, flechts nabodtfte #><br />

heeft men hen altoos met eene verachtering<br />

van dertig >f veertig jaaren zien overnemen,<br />

onze oude meesters bederven, en omtrent zoo<br />

met onze Mufiek handelen als andere volken<br />

met hunne moues djen. Wanneer zij zich beroemen<br />

op hunne lieujens, fp.eken zij hun eigen<br />

vonnis uit ; zo zij ftukken van gevoel wisten<br />

te zingen, zouden zij er geene zingen van vernuft;<br />

maar wijl hunne Mufiek geene uitdrukking<br />

heeft, is zij meer gefchikt voor liedjens nan «oor<br />

Opera's, en naardien de onze enkel hartstochtlijk;<br />

is. fchikt zij zich beter voor Opera's dan<br />

voor liedjens.<br />

Na dat hij vervolgends eenige Italiaanfche tooöeelen<br />

zonder zang voor mij had opgefieden,<br />

deed


aoS B R I E V E N V A K<br />

deed hij mij gevoelen het verband der Mufiek<br />

met de fpraak in het recitatif, met het gevoel<br />

in de Aria's, en over het geheel de kracht welke<br />

e ne naauwkeurige maat en de keus der<br />

accoorden aan de uitdrukking geeft. Eindelijk,<br />

na bij de kennis die ik van de taal heb, het<br />

beste denkbeeld mij mooglijk verkregen te hebben<br />

van den redeneerenden en hartstochtlijken<br />

toon, dac is te zeggen van de konst om tot het<br />

oor en tot het hart te fpreken in eene taal<br />

zonder woorden te uiten , zette ik mij om die<br />

betoverende Mufiek aantehooren, en weldra<br />

bemerk'e ik uit de aandoeningen welke zij mij<br />

veroorzaakte , dat deze konst een grooter vermogen<br />

had dan ik mij had voorgefteld. Ik weet<br />

niet welk eene {tredende gewaarwording mij<br />

ongevoelig overmeesterde. Het was niet meer<br />

eene ijdele opvolging van klanken, gelijk in onze<br />

verhalende zangen ( recits). Bij elke uitdrukking<br />

ontftond er eenig be


T W E E G E L I E V E N . 209<br />

verlichting, dat ik niets gewaar werd, noch van<br />

die lompe vallen (cadences), noch van die moeilijke<br />

pogingen der item, noch van die belemmering welke<br />

eene tegenftrijdigaeid van zang en maat bij ons den<br />

toonkonster.aar veroorzaakt, die , nimmer konnende<br />

zamenfl:emmen,den aanhoorer weinig minder<br />

lastig vallen dan den geenen die de Mufiek uitvoert.<br />

Dan toen men , na eene reeks van vermaaklijke<br />

Jtia's, aan die groote aandoenlijke Hukken<br />

kwam, die de verwarring der hevige hartstochten<br />

weten te verwekken en voortefiellen, verloor ik<br />

ieder oogenbik het denkbeeld van Mufiek , van<br />

zang, van nabootfing; ik verbeeldde mij de flem<br />

te hooren der fmarte, der woede, der wanhoop<br />

zelve; ik waande moeders in traanen gedompeld ,<br />

verradene gelieven, woedende tirannen te zien ,<br />

en door de gemoedsbeweegingen welke ik ondervinden<br />

moest, had ik moeite van op mijne plaats<br />

te blijven. Ik ontdekte toen waarom die zelfde<br />

Mufiek die mij tg vooren verveeld had, mij nu tot<br />

vervoercns toe in beweging bracht: ik had naamlijk<br />

begonnen dezelve te bevatten, en zoo dra zij op<br />

mij werken kon , werkte zij met al haar vermogen.<br />

Neen, JULIA! foortgelijke indrukken duld men<br />

niet ten halve ; zij zijn of bij uitftek hevig of geheel<br />

nicts,maar nooit zijn zij zwak of midden matig;<br />

men moet ongevoelig blijven of zich overmatig<br />

laten aandoen; de Mufiek is of het ijdel geraas<br />

cener taal welke men niet verfhat, of het is eene<br />

I. DEEL. O he«


CIO B R I E V E N TAN<br />

hevige bruifchirrg van gevoel die u wegfleépt,'<br />

en waar aan het niet mooglijk is tegenftand te<br />

bieden.<br />

Ik had flechts één ongenoegen, maar het geeri<br />

mij beftendig bijbleef; het beftond daarin, dat een<br />

ander dan gij geluiden vormde , waarvan ik dermate<br />

getroffen was, en dat ik de tederfte uitdrukkingen<br />

der liefde hoorde voordkomen uit den mond van<br />

een gemeenen CaJIraat. O mijne JULIA! zijn<br />

wij niet bevoegd om aanfpraak te maken op alles<br />

wat betrekking heeft tot her gevoel ? Wie zal<br />

beter dan wij gevoelen en uitdrukken, het geen<br />

eene vertederde ziel zeggen en voelen moet? Wie<br />

zal in ftaat zijn op een beweeglijker toon het cor<br />

mid, her idolö amato (*) uittefpreken? O! hoe<br />

veel nadruk zal het hart aan de konst bijzetten,<br />

wanneer wij immer een dier twee bekoorlijke<br />

Duètten zamen zingen, die zulke ftreelende traanen<br />

doen vloeien! Ik bezweer u in de eerfte plaats<br />

om eene proeve Van deze Mufiek te hooren, het<br />

zij aan uw huis , of bij de onaffcheidbare. Mijlord<br />

zal, indien gij wilt, al zijn volk medebrengen , en<br />

ik ben verzekerd dat, bij een zoo gevoelig zintuiglijk<br />

geftel als het uwe, en bij uwe meerdere kennis<br />

van<br />

C * ) Dat is : Mijn hartjen ! en geliefde Jfgod I lis*-<br />

liaanfehc fpreekwijzen.<br />

Aant, des VERT.


T W E E G E L I E V E N ai*<br />

van de Italiaanfthe uitfpraak als ik had, ééne enkele<br />

zitting genoegzaam zal zijn om u zoo verte<br />

brengen als ik ben, en u te doen deelen in miine<br />

verrukking. In de tweede plaats ftel ik u voo~ en<br />

bid ik u, dat gij u van bet verblijf van den virtuoos<br />

bedient, om les van hem te nemen, gelijk<br />

ik zedert dezen iriorgeri begonnen heb te doen.<br />

Zijne manier van onderwijzen is eenvouwig, duid.<br />

lijk, en beftaat meer in oefening dan in gefprekken<br />

; hij zegt niet wat men doen moet, hij doet<br />

het voor, en ook in dit geval,' gelijk in veele anderen,<br />

vermag het voorbeeld meer dan de les. Ik<br />

befpeur reeds dat hét alleenlijk daarop aankomt,<br />

Om zich aan de maat te gewennen, dezelve wel<br />

te voelen , naauwkeurig in uitdrukking en verdeeling<br />

te zijn, de geluiden niet te verheffen maar<br />

gelijkmatig doortehouderi, éindelijk, om aan de<br />

ftem de uitvallen en al den Franfchen opfchik té<br />

benemen, indien men dezelve juist, uitdrukkend s<br />

en buigzaam wil doen zijn; de uwe, die natuurlijk<br />

zoo beweeglijk en zoo zacht is, zal dezen nieuwen<br />

plooi gemaklijk aanneemen ; gij zult weldradoor<br />

uwe' aandoenlijkheid de kracht en levendigheid<br />

van dien toon treffen die de Italiaanfché<br />

Mufiek bezielt,<br />

KI cantar che neW anima fi fente<br />

Laas<br />

(5) Dat is: Uien zang dien men in de ziel geluaar<br />

èierd.<br />

O 2<br />

Aant. des V E R ' J ,


-«s B R I E V E N VAN<br />

Laat dan dien verveelenden en ellendigen<br />

Franfchen zang vaaren, welke meer gelijkt naar<br />

het gefchreeuw van iemand die coliekpijuen heeft,<br />

dan naar de vervoering der hartstochten. Leer<br />

die godlijke klanken vormen welke het gevoel ons<br />

inftort, die uwer ftem , uw hart alleen waardig<br />

zijn, en welke fteeds het vermogen met zich voeren<br />

van aandoenlijke Characfers te bekooren ea<br />

te ontvlammen.<br />

X L I X. B R I E F .<br />

Van JULIA»<br />

O ij weet, mijn Vriend! dat ik niet aan u kan<br />

Ichrijven dan deelswijze, en altoos met gevaar<br />

van overlopen te worden. In de onmooglijkheid dus<br />

van lange brieven te vervaardigen,bepaal ik mij tot<br />

hetbeandwoorden van hetgeen meest wezenlijks ia<br />

de uwen voorkomt, of om aantevullen hetgeen ik<br />

u niet heb konnen zeggen in gefprekken, die niet<br />

minder ter fteel zijn bij monde dan in gefchrift.<br />

Dit zal ik thands vooral doen, daar een paar worden<br />

betreklijk Mijlord ED UARD mij het overige<br />

van uwen brief doen vergeten.<br />

Mijn Vriend! gij vreest van mij te verliezen,<br />

en gij fpreekt mij van liedjens! eene fchoone flof<br />

tot krakeelen tusfehen gelieven die zich minder<br />

wel


T W E E G E L I E V E N . 213<br />

wel verftonden dan wij! Neen waarlijk, gij zijt<br />

niet jaloersch, dit kan m.'ii wel zien; maar voor<br />

ditmaal zal ik zelve niet jaloersch wezen, want ik<br />

heb uwe ziel doorgrond, en ik befpeur niet dan<br />

uw goed vertrouwen, waai anderen mcenen zon*<br />

den uwe koelheid te bemerken. O hoe zoet en<br />

bekoorlijk is die gerustheid welke ontflaat uit hen<br />

gevoel eener volmaakte hartsvereeniging! Het is<br />

daardoor, ik weet het, dat gij van uw eigen hart<br />

een goed getuigenis voor het mijne ontleent; het<br />

ic daardoor ook dat mijn hart u vrijfpreekt, en ik<br />

zou denken dat gij veel minder verliefd waart indien<br />

ik u meer in verlegenheid zag.<br />

Ik weet niet en wil niet weten of Mijlord<br />

EDUARD eenige meerdere oplettendheid voor mij<br />

heeft, dan alle mannen hebben voor lieden van<br />

mijne jaaren; wij fpreken thands niet over zijne<br />

gevoelens, maar over die van mijnen vader en van<br />

mijzelve; zij zijn even zoo eenflemmig ten zijnen"<br />

opzichte als ten aanzien der gewaande minnaars,<br />

waarvan gij zegt dat gij niets zeggen zult ( § ).<br />

Indien zijne en hunne afwijzing voor uwe rust<br />

voldoende zijn , wees dan gerust. Welk eene<br />

eer ons ook het aanzoek van eenen man van zijnen<br />

rang mocht hebben aangedaan, nimmer zal<br />

JULIA D'ETANCE, noch met hare noch met hares<br />

vaders toeftemming , LADIJ BOHSÏON word.en.<br />

Hierop kunt gij zeker ftaat maken.<br />

Ge-<br />

(S) Zie XLVII. Brief, bi. «02.<br />

O 3


aT4 B R I E V E N V A K<br />

Geloof echter niet, dat er iets van dien aart<br />

gaande geweest zij met Mijlord EDUARD; ik ben<br />

verzekerd, dat gij de eenige zijt van ons vieren,<br />

die zelfs vermoeden kunt, dat hij eenige genegenheid<br />

voor mij zoude hebben. Hoe dit ook zij ?<br />

ik weet ten dezen opzichte mijnes vaders wil,<br />

zonder dat hij er tegen mij of iemand anders van<br />

gefproken heeft, en ik kon er niet beter van onderricht<br />

zijn al had hij mij dezelve Heilig te kennen<br />

gegeven. Genoeg gezegd om uwe ongerustheid te<br />

bedaaren , dat is te zeggen zoo veel gij er van<br />

weten moet. Het overige zou van uwe zijde<br />

een voorwerp van loutere nieuwsgierigheid zijn,<br />

en gij weet dat ik befloten heb dezelve niet te<br />

voldoen. Gij moogt mij vrij deze omzichtigheid<br />

verwijten, en beweeren dat dezelve niet te<br />

pas komt bij .de vereeniging onzer belangen. Had<br />

ik dezelve altoos in acht genomen, zij zou thands<br />

minder noodzaaklijk voor mij zijn. Indien ikuniet<br />

pnvoorzichtigiijk opening gegeven had van een ge«<br />

fprek mijnes vaders, gij zoudt u te Meilkrie niet<br />

hebben wezen bedroeven; gij zcudt mij dien brief<br />

niet gefchreven hebben die mij bedorven heeft;<br />

ik zou thands onfchuldig leven cn nog dingen<br />

konnen naar het geluk. Oordeel uit het geen ééne<br />

enkele onvoorzichtigheid mij kost, van de vrees<br />

die ik hebben moet om er meer te begaan! Gij<br />

hebt te veel drifts; om voorzichtig te zijn ; eer<br />

zoudt gij uwe hartstochten overwinnen konnen,<br />

dan se ontveinzen. De minfte vrees zou u woedend


T W E E G E L I E V E N . 215<br />

dend maken; en op den minden gundigen 1'chijn<br />

zoudt gij aan niets meer twijfelen! Men zou alle<br />

onze geheimen in uwe ziel lezen , en gij zoudt<br />

door verregaanden ijver den goeden uitflag mijner<br />

pogingen ten éénemaal verijdelen. Laat daarom<br />

de zorgen der liefde voor mij, en behoud gij er<br />

flechts de geneugten van. Is deze verdeeling u<br />

zoo lastig, en bezeft gij niet oat gij tot ons geluk<br />

niets vermoogt dan alleen, dat gij daar aan geene<br />

hindernis toebrengt?<br />

Helaas! wat zullen mij deze te laat genomene<br />

voorzorgen in de toekomst baten ? Is bet tijd inde<br />

diepte van den afgrond om zijne treden vasttezetten<br />

, of om zich te hoeden voor rampen<br />

wanneer men er zich werklijk van gedrukt voelt?<br />

Ach! ellendig meisje! het voegt u wel van geluk<br />

te fpreken! Kan dat immer huisvesten , waar de<br />

fchaamte en het zelfsverwijt heerfchen? God!<br />

•welk een wreede toedand, noch zijne misdaad te<br />

konnen dulden, noch daarvan berouw te konnen<br />

bebben; van duizend vrezen omringd, door duizend<br />

ijdele verwachtingen misleid te zijn, en zelfs<br />

de verfchriklijke kalmte der wanhoop niet te genieten<br />

'. Ik hang voordaan enkel van de genade<br />

van het noodlot af. De zaak daar het op aankomt,<br />

is nu geene deugd meer, maar fortuin en<br />

omzichtigheid, en het is niet te doen om eene<br />

liefde it teblusfchen die zoo lang als mijn leven<br />

duuren moet, maar om dezelve oniehuldig te doen<br />

Q 4 ïfj


516 B R I E V E N VAN<br />

zijn, of als eene misdadige te fterven. Bereken<br />

deze gefteldheid, mijn vriend! en oordeel of gij<br />

u verlaten kunt op mijnen vuurigen ijver ?<br />

E. B R I E F .<br />

Van JULIA.<br />

Ik heb u gister, toen ik van u afging, de reden<br />

niet willen zeggen van die droefheid welke gij mij<br />

verweet, omdat gij niet gefchikt waart om mij<br />

aantehooren. Ondanks mijne afkeerigheid van<br />

alle uitleggingen , ben ik u deze Verfchiddigd dewijl<br />

ik ze u beloofd heb, en ik ga mij daarvan<br />

kwijten.<br />

Ik weet niet of gij u herinnert de vreemde gefprekken<br />

welke gij gister avond tegen mij gehouden<br />

hebt, en de bewegingen waarmede gij die vergezelde;<br />

wat mij betreft, nooit kan ik dezelven<br />

fpoedig genoeg voor uwe eer en voor mijne eigene<br />

rust vergeten , en ongelukkig ben ik er te zeer<br />

van verontwaardigd om dit gemaklijk te konnen<br />

doen. Soortgelijke uitdrukkingen hadden zomtijds<br />

mijn oor gekwetst in het voorbijgaan der haven -<br />

dan ik dacht niet, dat zij ooit konden vocrdkomen<br />

uit den mond van een ordentlijk man; ik<br />

hen ten minste wel verzekerd, dat zij nimmer<br />

plaats vonden in het woordenboek der beminnen-<br />

dciJï


T W E E G E L I E V E N . 217<br />

den, en ik was zeer verre van te denken dat zij<br />

tasfchen u en mij konden te pas komen. Hemel!<br />

welk eene liefde is de uwe, indien zij zich op<br />

deze wijzede genoegens vermeerdert! Gij kwaamt,<br />

het is waar, van eene langdurige maaltijd af, en<br />

ik begrijp wel dat men in dit land de buitenfporigheden<br />

verfchoonen moet welke daarbij konnen plaats<br />

hebben: het is ook om die reden dat ik er u van<br />

fpreek. Zijt verzekerd dat zo gij mij in eene zamenkomst<br />

tusfchen ons beiden in koelen moede<br />

dus behandeld hadt,deze de laatfte van ons leven<br />

zou geweest zijn.<br />

Het geen mij ondertusfchen bekommert om uwen<br />

wil, is dat het gedrag van een man door den<br />

wijn verhit gewoonlijk het uitwerkfel is van 't<br />

geen op andere tijden in zijn hart omgaat! Moet<br />

ik geloven dat gij in eene omftandigbeid waarin<br />

men niets ontveinst, u vertoond hebt zoodanig als<br />

gij wezenlijk zijt? Wat zou er van .mij worden,<br />

indien gij nuchteren zijnde dacht gelijk gij gister<br />

avond fpraakt? Eer ik zulk eene minachting verdroeg,<br />

zou ik liever wenfehen een zoo onbelchoft'<br />

vuur uittedooven, en eenen minnaar te verliezen,<br />

die zoo kwalijk wetende zijne minnares te eerbiedigen<br />

, zoo weinig hare hoogachting verdienen<br />

zou. Zeg mij, gij die de gevoelens der betaamlijkheid<br />

bemindet,- zoudt gij in die heilloze dwaling<br />

vervallen zijn dat eene gelukkige liefde de zedigheid<br />

niet langer te ontzien heeft, en dat men<br />

O S geen


»8 B R I E V E N V A N<br />

geenen eerbied meerverfchuldigd is aan voorwerpen<br />

wier ftrengheid men niet meer heeft te duchten ?<br />

Ach ! indien gij altijd zoo gedacht hadt, zoudt gij<br />

piinder te vrezen geweest, en ik niet zoo ongelukkig<br />

zijn! Bedrieg u niet, mijn vriend! niets<br />

is voor waarlijk beminnenden zoo gevaarlijk als de<br />

vooroordeelen der wereld; veele lieden fpreken<br />

van liefde, en zoo weinigen kennen dezelve,<br />

dat het grootfte deel in de plaats van hare zuivere<br />

en lieflijke wetten, de lage grondregelen eener<br />

verachtlijke gemeenfchap omhelst, die weldra<br />

door zich zelve verzadigd toevlucht neemt tot<br />

de monfters der verbeelding, en zich bederft om<br />

zich ftaande te houden,<br />

Ik weet niet of ik mij bedriege; maar mij dunkt<br />

dat de waare liefde de kuischste van alle verbindtenisien<br />

is. Het is deze, het is haar godlijke gloed,<br />

welke onze natuurlijke neigingen weet te zuiveren<br />

, door dezelve tot een enkel voorwerp te bepalen;<br />

zij is het die ons aan de verzoekingen ontrukt,<br />

en die ten wege brengt, dat uitgenomen dit<br />

éénig voorwerp , eene geheele Sexe niets meer<br />

is voor de andere. Voor eene gewoone vrouw is<br />

ieder man altijd een man ; maar voor haar wier<br />

hart bemint, beftaat er geen man dan haar minnaar.<br />

Wat zeg ik? Is een minnaar niet meer dan -een<br />

man ? O ! hoe veel verhevener wezen is hij •<br />

Er beftaat geen man voor de vrouw die bemint:<br />

want haar -mimiaar is meer, alle de anderen zijn<br />

©in-


s w E E G E L I E V E N . e.19<br />

jainder; zij en hij zijn de eenigen in hunne foort,<br />

Zij begeeren niet maar zij beminnen ; hun hart<br />

volgt de zinnen nier, her beituurtze; het bedekt<br />

jderzelver dwalingen met een bevallig dekkleed.<br />

Neen, er is niets oneerbaars dan de losbandigheid<br />

en hare onhebbelijke taal. De waare liefde, altoos<br />

zedig, ontweldigt niet met (tamheid hare<br />

gunsten ; zij rooft die met fchroomvalligheid,<br />

De geheimhouding, de ftilzwijgendheid, de vreesachtige<br />

fchaamte verfijnen en verbergen hare aan-r<br />

genaame vervoeringen; de betaamlijkheid en eerbaarheid<br />

vergezellen haar zelfs in den fchoot der<br />

wellust, en zij alleen weet alles intewilligen aan<br />

de begeerten, zonder iets aan de zedigheid te ontnemen.<br />

Ach! zeg mij! gij die de waare vermaken<br />

kendet, hoe zou toch eene lompe onbefchaamdheid<br />

met dezelven konnen gepaard gaan?<br />

Hoe zou deze niet al het bedwelmende, al het bekoorlijke<br />

daarvan verbannen? Hoe niet dat beeld<br />

yan volmaaktheid helmetten, onder hetwelk men<br />

zich het geliefd voorwerp zoo gaarne ter befchouwing<br />

voorfteit ? Geloof mij, mijn vriend ! de<br />

losbandigheid en de liefde zouden bij geene<br />

mooglijkheid konnen zamen woonen, zij konnen<br />

zelfs elkanders plaats niet vervullen. Het hart alleen<br />

vormt het waar geluk wanneer men elkander bemint,<br />

en niets is in ftaat dat te vergoeden zoo dra men<br />

ophoud zich te beminnen.<br />

Maar indien gij al eens ongelukkig genoeg waart<br />

om


ÏÏO B R I E V E N V A N<br />

om fmaak tc vinden in deze onbetaamüjke taal,<br />

hoe hebt gij toch konnen beiluiten u daarvan zoo<br />

zeer ten onpas te bedienen, en bij haar die u dierbaar<br />

is, eenen toon en manieren aantenernen ,<br />

welke aan een man van eer zelfs onbekend moeten<br />

zijn ? Zints wanneer is het een genoegen te bedroeven<br />

de geene die men bemint; en welk een<br />

barbaarfche wellust is het, die vermaak vind in het<br />

genot der kwellingen van een ander? Ik heb niet<br />

vergeten dat ik het recht verloren heb van ontzien<br />

te worden; maar zo ik dit immer vergar, voegt<br />

het u dan mij daaraan te herinneren? Voegt het<br />

de oorzaak van mijnen misftap de fbraf er van te<br />

verzwaren? Het zou hem eerder voegen mij daarover<br />

te vertroosten. De geheele wereld heeft<br />

recht om mij te verfmaden, behalven gij. Gij zijt<br />

mij de vergoeding fchuldig van die vernedering<br />

waartoe gij mij gebracht hebt, en zoo veele traanen<br />

, over mijne zwakheid geftort , verdienden<br />

dat gij mij dezelve minder hard deedt gevoelen.<br />

ik ben noch wijsneuzig noch verwaand. Helaas!<br />

hoe ver ben ik daarvan verwijderd, ik, die niet<br />

eens wijs heb weten te zijn! Gij weet genoeg,<br />

ondankbare! of dit teder hart in ftaat zij iets<br />

aan de liefde te weigeren ? Maar hetgeen het<br />

daaraan afftaat, wil het ten minfte niet afftaan dan<br />

alleen aan haar, en gij hebt mij al te wel heure<br />

taal geleerd,om er eene in derzelver plaats te konnen<br />

ftellen, die zoo veel verfchilt, Vetongelijkingen,<br />

flagen, zouden mij minder beledigen dan<br />

foorr.-


T W K E G E L I E V E N . sa*<br />

foortgelijke liefkozingen. Zie af van JULIA, of<br />

weet hare achting te verdienen. Ik heb het u reeds<br />

gezegd, ik ken geene liefde zonder zedigheid, en<br />

zo het mij kostte de uwe te moeten derven, het<br />

zou mij nog meer kosten dezelve tot dien prijs<br />

te behouden.<br />

Ik had nog veel over dit zelfde onderwerp te<br />

zeggen; doch ik moet dezen brief eindigen en Hel<br />

zulks uit tot eene andere gelegenheid. Merk intusfchen<br />

op het gevolg uwer valfche grondregelen<br />

omtrent het onmatig gebruik der wijn. Uw hart,<br />

des ben ik wel verzekerd, is niet fchuldig. Niettemin<br />

hebt gij het mijne gekwetst, en zonder te<br />

weten wat gij deedt, bedroefde gij als met opzet<br />

dat al te licht verontrust hart, voor het welk niets<br />

onverfchülig is, dat hetzelve van uwent wege<br />

ontmoet.<br />

LI. B R I E F .<br />

Andwoord.<br />

E r is geen ééne regel in uwen brief die niet mijra<br />

bloed doet ftollen , en na dien twintigmaal herlezen<br />

te hebben, kan ik ter naauwer nood geloven<br />

, dat dezelve aan mij gericht is. Wie, ik?<br />

ik zou JULIA beledigd bebben ? ik zou hare be.<br />

valligheden hebben ontheiligd? Zij, aan welke ik<br />

iedez


aaa ÊRIEVËN V A Ü<br />

ieder oogenblik mijnes levens aanbiddingen totwijde,<br />

zou ten doel geftaan hebben aan mijne beledigingen?<br />

Neen, duizendmaal zou ik mij zelf<br />

het haft doorboord hebben eer zulk een wreed<br />

opzet daarin opgekomen ware. Ach! hoe weinig kent<br />

gij dat haft dat u aanbid! dat hart hetwelk zich voor'<br />

elk uwer treden vliegends nederwerpt! dat hart<br />

hetgeen wenfchen zou nieuwe eerbetoningen, aan<br />

fbrvelingen onbekend, voor u uittevinden! Hoe<br />

weinig kent gij dat hart JULIA! indien gij het<br />

befchuldigt van voor u dat gewoon en algemeen 7<br />

Ontzag niet te voeden', welkeen dagelijksch minnaar<br />

zelfs voor zijn meisjen zoude hebben! Ik<br />

verbeelde mij dat ik noch' onbefchaamd noch onbefchoft<br />

ben ; ik haat ohbetaamlijke gefprekken, en<br />

kwam nooit van mijn leven op plaatfen waar mera<br />

die leert voeren. Maar, dat ik het na u herhale j<br />

dat ik de waardij uwer billijke verontwaardiging<br />

verhooge,- offchoon ik de gemeende der Vervelingen<br />

ware, offchoon ik mijne vroegere jaaren in ds<br />

ongebondenheid had doorgebracht, en fchoon de<br />

trek naar fchandelijke vermaken plaats kon vinden<br />

in een hart waarin gij heerscht, ei! zeg mij, JU­<br />

LIA ! Engel des hemels! zeg mij hoe zou ik bij n<br />

voor den dag durven komen met eene onbefchaamdheid,<br />

welke men niet kan hebben dan bij dezulke<br />

die ze beminnen?' Ach, neen! het is niet mooglijk<br />

! Eén enkele blik uwer oogen zou mijnen mond<br />

gefnoerd en mijn hart gezuiverd hebben. De liefde<br />

zou mijne ongeregelde begeerten bedekt hebben


T W E E G E L I E V E N . ai§<br />

met de bekoorlijkheden uwer zed ;<br />

gheid j zij zou<br />

deze hebben overwonnen zonder dezelve te beledigen.,<br />

en onder de zachte zamenfmelting onzer<br />

zielen, zou derzelver bedwelming alleen de zinnelijke<br />

dwalingen veroorzaakt hebben. Ik beroep mij in<br />

dazen op uw eigen getuigenis Zeg mij, of bij al de<br />

woede eener onbegrensde drift, ik ooit heb opgehouden<br />

het bekoorlijk voorwerp daarvan te eerbiedigen?<br />

Indien ik den prijs ontving dien mijne vuurige liefde<br />

verdiend had, zeg, of ik gebruik heb gemiakt<br />

van mijn geluk, om uwe bevallige fchaamte te<br />

kwetfen? Zo de brandende maar vreesachtige liefde<br />

nu en dan eene befchroomde hand naar uwe bekoorlijkheden<br />

uitftrekte, zeg of immer eene or.befchofte<br />

ftoutmoedigheid die durfde ontheiligen?<br />

Wanneer eene onbezonnene vervoering voor één<br />

oogenblik het bekleedfel verwijdert, datze overdekt<br />

, ftelt dan de beminlijke zedigheid niet aanftonds<br />

het hare in de plaats? Zou dat heilig dekkleed<br />

u één oogenblik verlaten wanneer gij erzeifs<br />

geen ander hadt? Onbefmettelijk gelijk uwe brave<br />

ziel is, hebben alle de gloeiende driften van de mijne<br />

haar nog immer verbasterd ? Is die zoo aandoenlijke<br />

, zoo tedere vereeniging niet genoegzaam tot<br />

onze gelukzaligheid ? Maakt zij alleen niet al het<br />

geluk onzes levens uit? Kennen-wij eenige genoegens<br />

op de wereld buiten die welke de liefde verfchaft?<br />

Zouden wij cr anderen wenfchen te kennen<br />

? Kunt gij begrijpen hoe deze betovering zou<br />

aebisen konnen op houden? Hoe ik in een oogenblik<br />

zou


t*4 B R I E V E N VAN<br />

zou hebben konnen vergeten de eerbaarheid, onze<br />

liefde, mijne eer, en het onveranderlijk ontzag<br />

dat ik altoos voor u zou hebben gehad, al had ik<br />

u zelfs niet aangebeden? Neen, geloof dit niet;<br />

het was niet mooglijk dat ik u beledigen kon. Ik<br />

herinner mij daarvan niets; en zo ik een oogenblik<br />

fchuldig geweest ware, zou het zelfsverwijt<br />

immer bij mij ophouden? Neen, JULIA! een<br />

kwade geest, naarijverig van een lot dat voor<br />

eenen fterveling al te gelukkig is, heeft zich van<br />

mijne gedaante bediend om hetzelve te flooren,<br />

en heeft mij mijn hart laten behouden om mij nog<br />

ellendiger te maken.<br />

Ik verzaak, ik verfoei eene misdaad die ik begaan<br />

heb, dewijl gij er mij van beticht, maar aan<br />

welke mijn wil geen deel heeft. Welk een affchrik<br />

zal ik voordaan hebben van die heilloze onmatigheid<br />

welke mij gunftig fcheen ter ontlluiting van<br />

het hart, en welke het mijne zoo verregaande kon<br />

miskennen! Ik doe daaromtrent bij u de onherroeplijke<br />

gelofte, dat ik van dezen dag af aan voor mijn<br />

geheele leven afzie van den wijn als van het doodlijkst<br />

gif; nimmer zal dit noodlottig vocht wederom<br />

mijne zinnen in wanorde brengen; nooit zal het<br />

mijne lippen befrnetten, noch zijne onbezonnene<br />

bedwelming mij meer, buiten mijn eigen weten,<br />

fchuldig doen worden. Indien ik deze plechtige<br />

verbindtenis ooit fchende ; Liefde ! overfrort mij<br />

dan met de ftraf die ik waardig zal zijn; mocht<br />

op


T W É É G E L I E V E N . j.0,5<br />

op dat zelfde oogenblikhet beeld mijner JULI A voor<br />

altoos mijn hare ontvluchten , en hetzelve ten<br />

prooie laten aan de onverfchilligheid en wanhoopï<br />

Denk niet dat ik mijne misdaad verzoenen wil<br />

door eene zoo lichte ftraf. Het is eene voorzorg<br />

en geene ftrafoefening. Ik verwacht die welke ik<br />

verdiend heb , van u. Ik verzoek er u om, ter<br />

verzachting van mijne fmarten. Dat de beledigde<br />

liefde zich wreke en bevredigd worde; ftraf mij<br />

zonder mij te haten, en ik zal zonder tegenfpraak<br />

lijden. Zijt rechtvaardig en ftreng; gij moet het<br />

zijn, ik erken het; maar indien gij mij het leven<br />

wilt laten behouden, ontneem mij dan alles, bs^<br />

halven uw hart.<br />

L I L B R I E F .<br />

Van JULIA»<br />

oe , mijn Vriend ! afftand te doen van deri<br />

wijn ten gevalle van zijn meisje? Dit heet waar­<br />

lijk eene opoffering! O, ik wilde wel eens zieri<br />

dat men in de vier Cantons een verliefder man<br />

dan u vond! Niet dat er onder onze jonge lieden'<br />

geene Heerrjens naar den Franfchen fmaak zijn,<br />

die water drinken om vertoning te maken, maar<br />

gij zult de eerfte zijn , wien de liefde het heeft<br />

doen drinken; dit is een voorbeeld waardig ora<br />

I. 1 E n„ P in


Ü2Ö B R I E V E N V A N<br />

in de verliefde jaarboeken van Zwitzerland te<br />

worden aangetekend. Ik heb zelfs onderzoek<br />

gedaan naar uwe gedragingen, en ik heb met de<br />

uiterffce ftichting vernomen dat gij gister avond<br />

bij den Heer DE VUEILLERANS etende, zes<br />

vlesfchen na den maaltijd hebt laten rondgaan,<br />

zonder iets daarvan te gebruiken, en dat gij<br />

uw glas water even zoo vaardig uitdronkt als de<br />

overige gasten die, welkemet den landswijn gevuld<br />

waren. Ondertusfchen duurt deze boetedoening<br />

reeds drie dagen zedert mijn brief gefchreven is,<br />

en drie dagen maken ten minste zes maaltijden.<br />

Maar bij zes maaltijden die uit getrouwheid nage­<br />

komen zijn, kan men veilig zes anderen voegen<br />

uit vrees, zes uit fchaamte , zes uit gewoonte,<br />

en nog zes uit hoofdigheid. Hoe veele beweeg­<br />

redenen konnen dienen om lastige opofferingen te<br />

verlengen, waarvan de liefde alleen den roem<br />

zoude hebben? Zoude üij zich de eer willen aan­<br />

matigen van het geen haar in geenen deele toe­<br />

behoort?<br />

Zie daar reeds meer ondeugende boerterijen, dan<br />

gij ondeugende taal tot mij gefproken hebt; het<br />

is tijd om mij te bedwingen. Gij zijt ernflig in<br />

uwen aart; ik heb bemerkt, dat een lang korts-<br />

wijlen u verhit, even gelijk een zwaarlijvig man<br />

verhit word door een lange wandeling; maar ik<br />

neem dezelfde wraak van u als die HENRIKIV<br />

nam van den Hertog van Mayenue, en uwe Op­<br />

per»


T W E E G E L I E V E N . sa?<br />

pergebicderes wil den besten der Koningen navolgen<br />

in zachtmoedigheid. Ook mocht ik wel vrezen<br />

of gij niet, door aanhoudend boete doen enverlchonin<br />

g vragen,u eindelijk eene verdienfte zoudt maken<br />

uit eenen zoo welverbeterden misflag, en ik wil mij<br />

haasten om dien te vergeten, uit vrees dat, zo ik al<br />

te lang daarmede wachtte , zulks niet meer eena<br />

edelmoedigheid •> maar ondankbaarheid zoude zijn*<br />

Wat betreft uw voornemen om voor altoos het<br />

wijndrinken natelaten, dit baart in mijn oog niet<br />

zoo veel opziens, als gij u zoudt konnen verbeelden<br />

; de fterke hartstochten bekreunen zich weinig<br />

aan die kleene opofferingen, en de liefde kan zich<br />

met geene galanterie voeden. Bovendien is er<br />

zomtijds meer behendigheid dan moed, in zijn<br />

voordeel voor het tegenwoordig oogenbdk te doen<br />

met eene wisfelvallige toekomst, en in zichzelf bij<br />

voorraad te goede te doen op eene eeuwigdurende<br />

onthouding, van welke men kan afzien wanneer<br />

men wil. Wel mijn goede vriend ! is dan in alles<br />

wat de zinnen ft; eelt, het misbruik onaffcheidbaar<br />

van de genieting? Is dan de dronkenfehap noodzaaklijk<br />

verbonden aan het drinken van wijn, en<br />

zou de wijsgeerte zooijdel o r<br />

zoo wreed zijn, dat<br />

zij geen ander middel aan de hand gaf om die dingen<br />

welke vermaak doen matiglijk te gebruiken,<br />

dan er zich geheel en al van te berooven?<br />

Indien gij uwe verbindtenis geftand doet, be«<br />

P a roofc


sSsS S k l E V E H V A N<br />

rooft gij u zelf van een onfchuldig genoegen, ètf<br />

fielt door verandering van levenswijze uwe gezondheid<br />

in de waagfchaal; indien gij ze verbreekt,<br />

dan is de liefde dubbel beledigd, eri uwe eer zelve<br />

lijd er bij. Jk maak dus bij deze gelegenheid gebruik<br />

van mijne rechten, en ontfla u niet alleen'<br />

•van eene gelofte, die nietig is, als gedaan zonder<br />

mijne toeflemming, maar ik verbiede u zelfs die<br />

langer natekomen dan het tijdperk dat ik u ftellen<br />

zal. Dingsdag zullen wij hier de Mufiekpsrtij<br />

hebben van Mijlord ÏDBARD. Aan het tusfchenmaal<br />

(Collation) zal ik u eene kelk zenden half<br />

vol met eenen zuiveren en heilzamen Nectar. Ik<br />

begeer dat dezelve in mijne tegenwoordigheid en<br />

volgends mijn oogmerk worde uitgedronken, na<br />

met eenige druppelen eene zoen-plenging aan de<br />

Bevalligheden gedaan te hebben Vervolgends<br />

zal mijn boeteling bij zijne maaltijden zich wederom<br />

begeven tot een matig gebruik van den wijn,<br />

geremperd door het kristal der fonteinen, en gelijk<br />

uw goede PLUTARCIIUS zegt, het hevig vuur<br />

van Bacchus bedwingende door de gemecnfchap<br />

der N'tjmphen (*).<br />

Nog<br />

(§) Zinfpcling op Heidenfche Godsdienstplechtigheden.<br />

Aant. des VERT.<br />

C*) ÉACCHUS was de Wijngod, de Ntjmphto»<br />

waren Stroom, en Eoschgodcsfen.<br />

Aant. des VEIÏI


T W E E G E L I E V E N . 429<br />

Nog iets,bij gelegenheid dat ik van het Concert<br />

van dingsdag ipreke; daar heeft die lompe RECIANINO<br />

liet in zijn hoofd gekregen,dat ik in hetzelve reeds een<br />

Italiaansch Air,en zelfs een Duet met hem zou konnen<br />

zingen! Hij wilde dat ik het met u zong,om zijne twee<br />

leerlingen zaamtevoegen; dan er zijn in dit Duet ze.<br />

kere ben mta's (V),die gevaarlijk zijn omuittefprcksn<br />

onder het oog van eene moeder, wanneer het hart<br />

mede fpreekt; het is dus beter deze proefneeming<br />

uittcftellen tot het eerde Concert dat men bij de<br />

onaffcheidbare geven zal. De gemaklïjkheid waarmede<br />

ik den fmaak dezer Mufiek verkregen heb,<br />

fchrijf ik toe aan den fmaak dien mijn broeder mij<br />

voorde ItaliaanfcheDichtkunde had ingeboezemd,<br />

en welken ik met u zoo wel heb onderhouden,<br />

dat ik de vpetmaat der verfen gereedlijk ontdek,<br />

en naar het zeggen van REGIANINQ vrij wel den<br />

toon er vin vatte. Ik begin elke les met eentge<br />

dichtregelen van TASSO of eenig tooneel van<br />

METASTASIO te lezen : vervolgends doet hij mij<br />

een Recitatif opzeggen en accompagneer en , en ik<br />

verbeelde mij dan nog met fpreken of lezen voordtegaati,<br />

hetgeen mij voorzeker niet gebeurde in<br />

het Fransch Recitatif. Hierna moet ik gelijkluidende<br />

en zuivere toonen in de maat doorhouden ;<br />

eene oefening welke mij door de uitvallen waaraan<br />

ik gewend was, moeilijk genoeg valt. Eindelijk<br />

gaan<br />

(?) Dat is :mijn waardt! een u'jord van tederheid,.<br />

Aar.t. des vaar»<br />

? 3


&3 B R I E V E N V A N<br />

gaan wij over tot de Aria's, en het blijkt dat<br />

de juistheid en buigzaamheid der ftem, de hartstochtlijke<br />

uitdrukking, de verheffing der klanken,<br />

en alle de loopen (pasfages') een natuurlijk<br />

uitwerkfel zijn van de zachtheid der zang en van<br />

de naauwkeurigheid der maat, zoodat hetgeen mij<br />

het moeilijkst fcheen om te leeren, mij zelfs niet<br />

behoeft te worden onderricht. De eigen aart der<br />

Melodie heeft zoo veel overeenkomst met den<br />

toon der taal, en eene zoo groote zuiverheid van<br />

toonbuiging, dat men niets meer nodig heeft dan<br />

naar de bas te luisteren, en te konnen fpreken,<br />

om den zang met gemak te verklaren. Alle de<br />

.hartstochten worden daarin puntig en fterk uitgedrukt<br />

; vlak tegenftrijdig met den langwijligen<br />

en moeilijken toon van het Fransch gezang, is<br />

de zijne altoos zacht en gemaklijk, maar tevens<br />

vuurig en beweeglijk, en drukt veel uit met weinig<br />

moeite. Kortom, ik bevind dat deze Mufiek<br />

de ziel in beweging brengt, en de borst rust verfchaft,<br />

en dit is juist hetgeen voor mijn hart en<br />

mijne longen nodig is. Tot Dingsdag dan, mijn<br />

beminlijke vriend, mijn meester, mijn boeteling,<br />

mijn Apostel! helaas! wat zijt gij niet voor mij!<br />

•waarom moet aan zoo veele rechten écu enkele<br />

titel ontbreken?<br />

Nafchrift. Weet gij wel dat er een fpeeltochtje<br />

te water op handen is, gelijk hetgeen wij<br />

twee jaaren geleden met de arme CHAIXLOT<br />

g e<br />

"


T W E E<br />

G E L I E V E N . 031<br />

gedaan hebben? Hoe befchroomd was mijn<br />

listige leermeester toen! Hoe beefde hij<br />

toen hij mij de hand gaf om uit da fchuit te<br />

treden! O die veinsaart! . . . hij is zeer<br />

veranderd.<br />

LUI. B R I E F .<br />

Van JULIA.<br />

Zoo dwarsboomt dan alles onze ontwerpen, alles<br />

misleid onze verwachting, alles {telt de vuurige<br />

wenfchen te loor, welken de Hemel moest<br />

bekroond hebben ! Nietige fpeelballen van een<br />

blind geluk, droevige flachtoffers eener befpottende<br />

hoop, zullen wij dan immer {troeven naar<br />

een vermaak dat ons ontwijkt, zonder het ooit<br />

te bereiken ? Die te vergeefs gewenschte bruiloft<br />

moest te Clarens gehouden worden; het Hechte<br />

weder valt ons tegen , en maakt dat men genoodzaakt<br />

is dezelve in de Stad te houden. Wij moesten<br />

ons bij die gelegenheid eene ftille ontmoeting<br />

bezorgen; beiden omgeven van lastige bewakers,<br />

konnen wij hun niet gelijktijdig ontfnappen, en<br />

op het oogenblik dat een van beiden zich verwijdert,<br />

is het den ander niet mooglijk zich bij hem<br />

te voegen! Eindelijk, een gunstig tijdftip doet<br />

zich op, de wreedfte der moeders komt ons ftooren,<br />

en het verfchilt weinig of dit oogenblik be-<br />

P 4 werkt


t$2 B R I E V E N VAK<br />

werkt den ondergangvan twee ongclukkigen,welken<br />

het gelukkig maken moest! Verre van mijnen<br />

moed neer te liaan, hebben zoo veel beletfelen<br />

denzei ven aangevuurd. Ik weet niet welk eene<br />

nieuwe kracht mij bezielc, maar ik gevoel eene<br />

ftoutmoedighcid die ik nimmer had; en indien gij<br />

het zoo wel durft wagen als ik, dan kan deze<br />

avond,deze zelfde avond mijne beloften vervullen<br />

en alle de fchulden der liefde op éénmaal voldoen.<br />

Bedenk u'wel, mijn vriend! en bereken in hoe<br />

verre gij prijs op uw leven fielt; want het middel<br />

dat ik u voordel, kan ons beiden den dood<br />

berokkenen. Zo gij dien vreest, breng dan dezen<br />

brief niet ten uitvoer, maar indien het punt<br />

van eenen degen thands uw hart niet meer onthutst,<br />

dan voorheen de dwarrelkolken van Meil-<br />

Jerie het ontroerden (§), het mijne waagt even<br />

veel , en heeft daarover niet in bedenking gedaan.<br />

Luister eens:<br />

BABI, die gewoonlijk in mijne kamer flaapt,<br />

js zedert drie dagen ziek, en fchoon ik haar volflrekt<br />

neb willen oppasfen, heeft men haar mijnes<br />

ondanks naar elders overgebracht: maar dewijl zij<br />

beter is , komt zij misfehien morgen wederom.<br />

De<br />

CS) Zie clen XXVI. Brief.<br />

Aant. des VERT.


T W E E G E L I E V E N . '435<br />

De plaats waar men eet, is ver van de trap die naar<br />

mijne en mijner moeders kamer geleid: in het uur<br />

van de avondmaaltijd is het geljeele huis ledig<br />

behalven de keuken en de eetzaal. Eindelijk,<br />

het is in dit jaargetijde op dat zelfde uur reeds<br />

donkere nacht, deszelfs dekkleed kan den voorbijganger<br />

op de flraat gemaklijk voor de aanfchouwers<br />

verbergen, en gij kent volmaakt de leden<br />

van het huisgezin.<br />

Dit is genoeg om mij te doen verftaan. Koom<br />

na den middag bij mijne FANCHON; ik zd u<br />

mondeling het overige verklaren, en de nodige<br />

onderrichtingen geven: doch indien ik dit niet kan<br />

doen , zal ik dezelve in gefchrifte laten op de<br />

oude bewaarplaats onzer brieven , alwaar gij, gelijk<br />

ik u verwittigd heb, dezen reeds vinden zult:<br />

want het onderwerp is al te gewichtig om hem<br />

aan iemand anders te durven toevertrouwen.<br />

O hoe zie ik thands uw hart zwoegen! Hoe lees<br />

ik daarin uwe vervoeringen , en hoe deel ik in<br />

dezelve! Neen, mijn lieve vriend ! neen , wij<br />

zullen uit dit korte leven niet fcheiden zonder ee*<br />

oogenblik het geluk gefmaakt te hebben. Maar<br />

bedenk echter, dat dit zelfde oogenblik omgeven<br />

is van de ijslijkheden des doods; dat de inkomst<br />

aan duizend gevaren onderworpen, het verblijf<br />

hagchlijk, en het vertrek ten uiterfte gevaarlijk<br />

is; bedenk, dat wij verloren zijn zo wij Qtitdekc<br />

P 5 wor-


«234 B R I E V E N v A M<br />

worden, en dat alles ons begunftigen moet indien wij<br />

dit ongeluk zullen konnen ontgaan. Misleiden wij<br />

ons zeiven niet; ik ken mijnen vader te wel om<br />

niet te geloven , dat ik u oogenbliklijk door zijne<br />

eigene hand het hart zou zien doordeken, indien<br />

hij zelfs niet met mij begon; want zeker zou ik<br />

niet meer dan gij verfchoond worden, en gelooft<br />

gij dat ik u aan dit gevaar zou biootfteilen, ten zij<br />

ik verzekerd ware van er in te deelen?<br />

. Bedenk daarenboven dat het niet te pas komt<br />

om u op uwen moed te verlaten; gij moet daar<br />

niet aan denken, en ik verbiede u zelfs wel zeer<br />

uitdruklijk eenig wapen ter uwer verdediging<br />

medetebrengen , zelfs niet eens uwen degen : trouwends,<br />

dezelve zou u ook van geen nut ter wereld<br />

zijn; want, indien wij verrascht worden, bén ik<br />

voornemens mij in uwe armen te ftorten, u fierk<br />

in de mijnen te knellen, en op dezo wijze den<br />

doodlijken fteek te ontvangen, opdat ik mij niet<br />

meer van u behoeve te fcheiden ; meer gelukkig<br />

in mijnen dood, dan ik immer in mijn leven was.<br />

Ik hoop dat een aangenamer lot ons befchoren<br />

zij ; ik gevoel ten minste dat wij daarop recht<br />

hebben , en de fortuin zal éénmaal moede worden<br />

van onrechtvaardig te zijn. Koom dan, lieveling<br />

van mijn hart, leven van mijn leven! koom u<br />

met u zelve vereenigen. Koom onder het<br />

geleide der tedere liefde den prijs ontvangen van<br />

uwe


T W E E G E L I E V E N . 235<br />

uwe gehoorzaamheid , van uwe opofferingen.<br />

Koom erkennen, zelfs in den fchoot der vermaken,<br />

dat het de vere&nigïng der lianen is, van<br />

welke zij hare grootfte bevalligheid ontleenen.<br />

L I V. B R I E F .<br />

'Aan JULIA.<br />

Jk verfchijne vol van eene ontroerenis die toeneemt<br />

bij mijne intrede in deze fchiiilplaats JULIA!<br />

zie daar mij in uw Cabinetjen , zie daar mij in<br />

het heiligdom van de eenige die mijn hart aanbid.<br />

De toorts der liefde beftuurde mijne treden ,<br />

en ik ben binnengekomen zonder ontdekt te zijn.<br />

Bekoorlijke , gelukkige plaats ! die wijiëer zoo<br />

veele tedere aanblikken hebt Zien bedwingen ,<br />

zoo veele gloeiende zuchten onderdrukken ; gij,<br />

die mijn eerfte liefdevuur zaagt ontvonken en aangroeien,<br />

gij zult hetzelve ten tweedenmale zien<br />

bekroonen; getuige van mijne on veranderlijke<br />

ftandvastigheid, wees gij het ook van mijn geluk ,<br />

en bedek voor altoos de vermaken van den getrouwften<br />

en gelukkigften der menfchen !<br />

Hoe bekoorlijk is dit geheimvol verblijf! A 1<br />

.les<br />

is hier innemend, en kweekt den gloed aan die mij<br />

verteert. 6 JULIA! het is met u vervuld, en de<br />

vlam mijner verlangens verfpreid zich over alle<br />

de


SSö B R I E V E N v A N<br />

de voetfporen die ik van u vinde. Ja , alle mijne<br />

zinnen zijn hier op éénmaal bedwelmd geworden.<br />

Ik weet niet welk eene bijkans onmerkbare geur,<br />

aangenamer dan dc Roos, en vlugger dan de Lkch.<br />

bloem hier van allen kant ademe. l'kverbeelde mij er<br />

het innemend geluid van uwe ftem te hooren. Alle<br />

de verftrooid liggende deelen uwer kleding vertegenwoordigen<br />

aan mijne brandende verbeelding die.<br />

gedeelten van u zelve, welken zij verbergen. Dat<br />

luchtig kapfel, verfierd door die blonde hairlokken<br />

welke het fchijnt te willen bedekken; die gelukkige<br />

halsdoek, over welke ik éénmaal ten minfte<br />

geene reden zal hebben van mij te beklagen;<br />

dat keurig en eenvouwig huisgewaad Qdeslmbilléj<br />

het geen den fmaak van haar die het draagt zoo<br />

wel uitdrukt ; die nette mutltjens waarin een<br />

zachte voet zoo gemaklijk fluit; die zoo dunne<br />

keurs, aanrakende en omvattende Welk<br />

eene betoverende leest van vooren twee<br />

luchtige omtrekken ..... 6 fchouwtooneei van<br />

wellust het balein is gebogen naar de<br />

kracht der indrukking bevallige indrukfelen,<br />

ik kus u duizendmaal! HemelJ<br />

Hemel! wat zal het zijn wanneer .... Ach!<br />

ik verbeeld mij reeds dat teder hart tegen eene<br />

gelukkige hand te voelen bonzen! JULIA! ik zie<br />

u, ik gevoel u in alles, ik adem u in met de lucht<br />

die gij hebt ingeademd ; gij doordringt mijn geheele<br />

wezen; hoe pijnlijk en folterend is mij uw<br />

wegblijven! Het is verfchriklijk voor mijn on-


T W E E G E L I E V E N . 237<br />

geduld. O! koom , vlieg hervvaard, of ik ben<br />

rampzalig.<br />

Welk een geluk dat ik papier en inkt gevonden<br />

heb! Ik druk uit het geen ik gevoel, om de<br />

hevigheid er van te temperen; ik geef eene aflei-><br />

ding aan mijne hartstochten door dezelve te be><br />

fchrijven.<br />

Mij dunkt dat ik gerucht hoore. Zou dit uw<br />

wreede vader zijn ? Ik meen dat ik niet lafhartig<br />

ben maar hoe verfchriklijk zou in dit<br />

oogenblik voor mij de dood zijn! Mijne wanhoop<br />

zou geëvenredigd zijn aan den liefdegloed die mij<br />

verteert. Hemel! nog dén uur levens fmeek ik<br />

van u, en het overige van mijn aanwezen offer<br />

ik aan uwe geftrengheid op. O verlangen ! ö vrees!<br />

6 wreede kloppingen van het hart! ... de deur<br />

gaat open! , . . . . men treed binnen! ... zij<br />

is het! zij is het zelve! Ik verneem haar, ik heb<br />

haar gezien , ik hoor de deur wederom fluiten.<br />

Mijn hart, mijn zwak hart, gij bezwijkt onder<br />

zoo veele aandoeningen. Ach ! poog nieuwe*<br />

fierkte te hebben om het geluk te dragen waarvan<br />

gij overftort word.<br />

JLV.


•38 B R I E V E N V A N<br />

LV. B R I E F .<br />

Aan JULIA.<br />

O! fterven wij, mijne lieve Vriendin ! fterven<br />

wij, reder beminde van mijn hart! wat doen wij<br />

voordaan met eene fmaakloze jeugd waarvan wij<br />

alle de geneugten hebben uitgeput? Verklaar mij,<br />

zo gij kunt, hetgeen ik in dezen onbegrijpüjken<br />

nacht gevoeld heb; geef mij een denkbeeld van<br />

een leven op deze wijze doorgebracht , of laat<br />

mij een leven eindigen, dat niets meer bevat van<br />

hetgeen ik bij u ondervonden heb. Ik had het<br />

vermaak gefmaakt, en ik waande het geluk te<br />

bezitten. Ach» ik had flechts een wuften droom<br />

genoten, en ftelde mij niets anders voor dan het<br />

geluk van een kind! Mijne zintuigen misleidden<br />

mijne grove ziel; in dezelven zocht ik het hoogfte<br />

goed, en ik heb bevonden dat hunne uitgeputte<br />

vermaken flechts het begin der mijnen waren. O<br />

enkelfoortig meesterftuk der natuur ! Godlijke<br />

JULIA! bekoorlijk eigendom, voor het welk alle<br />

de vervoeringen der brandendfte liefde naauwlijks<br />

toereikend zijn! Neen, het zijn die verrukkingen<br />

niet welker gemis ik het meest betreure : ach!<br />

neen; neem, indien het zijn moet, die bedwelmende<br />

gunsten terug waarvoor ik duizend levens<br />

zoude opofferen; maar geef mij weder alles wat<br />

tuiten dezelve was, en haar duizendmaal overtrof.<br />

Geef


T W E E G E L I E V E N . 1^9<br />

Geef mij weder die naauwe vereeniging van zie­<br />

len, welke gij mij beloofd hadt, en die gij mij<br />

zoo zeer hebt doen fmaken. Geef mij weder die<br />

zachte bedwelming, volmaakt door de uitftorting<br />

van onze harten; geef mij weder dien betoveren­<br />

den flaap op uwen boezem genoten; geef mij<br />

weder die nog aangenamer ontwaking, en die af-<br />

gebrokene zuchten, en die zachte traanen, en<br />

die kusfehen welken eene wellustige kwijning ons<br />

langzaam deed genieten, en die tedere weeklach­<br />

ten , gedurende welke gij dit hart, gefchapen om<br />

zich met u te vereenigen, op het uwe drukte.<br />

Zeg mij, JULIA! gij die uit uwe eigene gevoe­<br />

ligheid die van een ander zoo wel weet te beoor*<br />

deelen, gelooft gij dat hetgeen ik voorheen ge­<br />

voeld heb, waarlijk liefde was? Mijne aandoe­<br />

ningen, twijfel er niet aan, zijn zedert gister ver-<br />

anderd van natuur; zij hebben iets,.ik weet niet<br />

wat? minder ongeftuims, maar meer zachts, meer<br />

teders, en meer bekoorlijks verkregen. Herinnert<br />

gij u nog,dat geheel uur welk wij doorbrachten<br />

met bedaardlijk te fpreken over onze liefde en<br />

die duistere en geduchte toekomst, waardoor het<br />

tegenwoordige nog aandoenlijker voor ons was;<br />

dat helaas! al te kortftondig uur, welks gefprek­<br />

ken een zachte indruk van droefheid zoo beweeg­<br />

lijk maakte ? Ik was bedaard , en echter was ik<br />

bij u; ik aanbad u en verlangde niets. Ik had<br />

zelfs geen denkbeeld van eenig ander geluk,<br />

dan


*40 B R I E V E N TAN<br />

dan dat van uw aangezicht zoo nabij het mijnen<br />

uwe ademhaling tegen mijne wang, en uwen arm<br />

om mijnen hals te voelen. Welk eene kalmte in<br />

alle mijne zinnen! Welk een zuivere, beftendige,<br />

doorgaande wéllust! De verrukking van<br />

het genot was in de ziel, zij verliet dezelve niet,<br />

zij bleef altoos voordduuren. Welk een verfchil<br />

tusfehen de omftuimigheden der liefde en deze bedaarde<br />

gefteldheid! Dit is de eerfte maal van<br />

mijn leven , dat ik dezelve bij u ondervonden<br />

heb; en ondertusfehen, denk welk eene vreemde<br />

verandering ik onderga, van alle de uuren mijnes<br />

levens is dit mij het dierbaarst, en het eenige dit<br />

ik eindeloos zou gewenscht hebben te verlengen<br />

JULIA! zeg mij toch, of ik u voorheen<br />

niet bemind heb, of dat ik u thands niet<br />

meer bemin ?<br />

Of ik u niet meer bemin? welk eene twijfeling!<br />

heb ik dan opgehouden aanwezig te zijn, en<br />

woont mijn leven niet meer in uw hart dan in het<br />

mijne? Ik gevoel, ja ik gevoel dat gij mij duizendmaal<br />

dierbarer zijt dan ooit, en in mijne bezwij-<br />

C


T W E E G E L I E V E N . ut<br />

zwijming heb ik nieuwe krachten verkregen om<br />

u nog tederer lief te hebben. Het is waar, ik<br />

heb bedaarder gevoelens voor u opgevat, maarte<br />

gelijk tederer, en van meerderleien aart; zij zijn<br />

vermenigvuldigd zonder verzwakt te zijn; de geneugten<br />

der vriendfchap temperen de vervoeringen<br />

der liefde, en ik kan mij naauwlijks eenige<br />

foort van verkleefdheid voorftellen, die mij niet<br />

aan u verbind. O mijn bekoorlijk meisje, ó mijne<br />

echtgenote, mijne zuster, mijne lieve vriendin!<br />

hoe weinig zou ik voor mijn gevoel hebben uitgedrukt,<br />

indien ik alle de namen had opgeftapeld<br />

die het dierbaarst zijn voor 't menschiijk hart!<br />

Ik moet u belijdenis doen van een vermoedert<br />

welk ik uit mijne eigene fchaamte en zelfsveruedering<br />

heb opgevat, naamlijk dat gij beter de liefde<br />

kent dan ik. Ja, mijne JULIA! gij maakt wel<br />

mijn leven en mijn geheel aanwezen uit, ik aanbid<br />

u wel met alle de vermogens van mijne ziel,<br />

dan de uwe bemint fterker, zij is meer van<br />

de liefde doordrongen : men ziet het, men<br />

kan het bemerken ; het is de liefde die uwe bevalligheden<br />

bezielt, die in uwe gefprekken heerscht,<br />

die aan uwe oogen die innemende zachtheid, aan<br />

uwe ftem die zoo beweeglijke toonen geeft; zij<br />

is het, welke door uw bijzijn alleen aan andere<br />

harten ongemerkt de tedere ontroering van hec<br />

uwe mededeelt. Hoe ver ben ik af van dien bekoorlijken<br />

toeftand, welke aan zich zelf genoeg<br />

L DEEL. Q heeft!


S42 B R I E V E N T A w<br />

heeft! ik wil genieten en gij wilt beminnen; ik<br />

heb hevige driften en gij bezit hartstocht ; alle<br />

mijne onftuimige vervoeringen konnen niet opwegen<br />

tegen eene aangename kwijning, en het gevoel<br />

waardoor uw hart gevoed word, is alleen het<br />

volmaakt geluk. Het is niet dan zedert gister dat<br />

ik dezen zoo reinen wellust gefmaakt heb. Gij<br />

hebt mij iets overgelaten van die onbegrijplijke<br />

bekoorlijkheid die gij bezit, en ik geloof dat gij<br />

met uwen zachten adem mij eene nieuwe ziel hebt<br />

ingeblazen. — Haast u, ik bezweer u dit, om<br />

uw werk te voleindigen. Neem weg al wat mij<br />

nog van mijne ziel overig blijft, en ftel de uwe<br />

geheel en al daarvoor indeplaats. Neen, Engelachtige<br />

fchoonheid , Hemelsch Scheplel! geene andere<br />

gevoelens dan de uwen, zijn in ftaat om uwe<br />

bevalligheden naar waarde te vereeren. Gij alleen<br />

verdient eene volmaakte liefde inteboezemen, gij<br />

alieen zijt berekend om die te gevoelen. Ach!<br />

geef mij uw hart, mijne JULIA! opdat ik u beminne,<br />

gelijk gij het waardig zijt!<br />

\ L V I. B R I E F ,<br />

Van CLAARTJE aan JULIA.<br />

Ik heb u, mijne waarde Nicht! iets te melden ,<br />

dat voor u van belang is. Gister avond heeft uw<br />

vriend een verfchil gehad met Mijlord EDUAKD,<br />

het-


T W E E G E L I E V E N . 243<br />

hetgeen ernftig kan worden. Zie hier, war mij<br />

de Heer D'ORBE er van gelegd heeft, die het ge­<br />

val heeft bijgewoond, en, bezorgd zijnde voor<br />

de gevolgen dezer zaak, mij heden morgen daar­<br />

van verflag is komen doen.<br />

Zij hadden beiden de avondmaaltijd bij MijlorcT<br />

gehouden, en na een paar uuren Mufiek te heb­<br />

ben gemaakt, gingen zij zitten praten cn punch.<br />

drinken. Uw vriend dronk flechts één glas mee<br />

water gemengd; de andere twee waren zoo fober<br />

niet, en offchoon de Heer D'ORBÏ niet erkennea<br />

wil dat hij dronken geweest zij, behcude ik aan mij<br />

hem op een ander tijd mijn gevoelen daar over te zeg*<br />

gen. Her gefprek viel natuurlijkerwijze 03 u; want<br />

het is u niet onbekend dat Mijlord van niemand<br />

gaarne als van u fpreekt. Uw vriend, wien deze<br />

vertrouwlijkhcden misvallen, ontving-die met 200»<br />

weinig genoegen,dat EDUARD eindelijk, van de punch<br />

verhit, en geraakt door deze ftroefheid, zich over<br />

uwe koelheid beklagende zeggen durfde , dat dezelve<br />

niet zoo algemeen was als men wel zou mogen<br />

denken, en dat zeker iemand die er zich niet over<br />

uitliet, minder kwalijk behandeld werd dan hij.<br />

Oogenbliklijk trok uw vriend, wiens driftigheid<br />

gijkent,zich dit gefprek aan met eene hoonende )tt-<br />

ftuimi, heid, welke oorzaak was dat de ander het hem<br />

ronduit tegen fprak, en oogenbliklijk vlogen zij naar<br />

hunne degens, BOMSTON , half dronken, kreeg in her<br />

loopen eene verzwikking, die hem noodzaakte te<br />

Q a gaan


HU B R I E V E N vxir<br />

gaan zitten. Zijn been zwol terftond op, en die<br />

bedaarde den twist beter dan al de moeite welke<br />

zich de Heer D'ORBE gegeven had. Dan, daar<br />

bij oplettend was op alles wat er gebeurde, zag<br />

hij uwen vriend, bij het heengaan, het oor van<br />

Mijlord EDUARD naderen, en hoorde dat hij<br />

hem iniuisterde: zoo dra gij in ftaat zult zijn om<br />

uittegaan, geef er mij dan bericht van, of ik zal<br />

zorg dragen om er na te vernemen. Neem die moeite<br />

niet, andwoordde hemEDUAKDmet een fpotachtig<br />

meesmuilen,£•/ƒ zult het fpoedig genoeg weten.<br />

Wij zullen het zien, hernam uw vriend koeltjens,<br />

en vertrok. De Heer D'O R B E zal u bij het overgeven<br />

van dezen brief alles meer omflandig<br />

vertellen. Het ftaat aan uwe voorzichtigheid<br />

om middelen nittedenken ter demping van dit<br />

onaangenaam voorval, of om mij voortefchrijven<br />

wat ik van mijnen kant doen moet om daartoe<br />

mede te werken. Middelerwij! is de brenger dezes<br />

ten uwen dienste; hij zal alles doen wat gij<br />

hem bevelen zult, en gij kunt ftaat maken op geheimhouding,<br />

Gij maakt u zelf ongelukkig, mijne waarde \<br />

mijne vriendfchap moet het u zeggen. De verbindtenis<br />

waarin gij u gewikkeld vindt, kan in<br />

eene kleene Stad, gelijk deze, niet lang geheim<br />

blijven, en het is een wonder van geluk dat<br />

gij zedert meer dan twee jaaren, toen dezelve is<br />

aangevangen, nog niet in oplpraak bij het algemeen<br />

go


T T I I G E L I E V E N . 545<br />

gekomen zijt. Dit ftaat echter te gebeuren, indien<br />

gij er niet tegen op uwe hoede zijt; het zou reeds<br />

gebeurd zijn, zo gij minder bemind waart; maar<br />

men heeft zulk een heerfchenden afkeer om kwaad<br />

van u te fpreken, dat dit een flecht middel is om<br />

zich te vermaken , en integendeel zeer gefchikt<br />

om zich gehaat te maken. Ondertusfchen, alles<br />

heeft zijn eindpaal; ik beef ervoor, of die der<br />

geheimhouding van uwe liefde niet gekomen zij ,<br />

en er is groote waarfchijnlijkheid , dat Mijlord<br />

EDUARD zijne vermoedens heeft ontleend uit zekere<br />

nadeelige gefprekken, welken hij kan gehoord<br />

hebben. Denk hierop ernftig , kindlief! De<br />

Nachtwacht zegt, dat hij voor eenigen tijd ten<br />

vijf uur in den morgenftond uwen vriend uit uw<br />

huis heeft zien komen. Gelukkig was hij zelf één<br />

van de eerften die dit praatjen gehoord hebben,<br />

hij ging bij dezen man, en vond middel om hem<br />

te doen zwijgen; maar wat is zulk een ftilzwijgen<br />

anders, dan een middel om geruchten die heiralijk<br />

verfpreid worden, meer geloof bijtezetten ?<br />

Het wantrouwen uwer moeder neemt ook dage«<br />

lijks toe; gij weet hoe dikwijls zij u dit heefc<br />

doen begrijpen. Mij heeft zij er insgelijks over<br />

onderhouden op eene vrij flerke manier, en indien<br />

zij de onftuimigheid van uwen vader niet<br />

vreesde, behoeft gij niet te twijfelen of zij zou<br />

er hem zelf reeds over gefproken hebben; dan<br />

zulks durft zij te minder doen, wijl hij haar<br />

Q 3 altoos


i/\6 B R I E V E N V A N<br />

altoos de grootfte fchuld zal geven van eene<br />

kennismaking die gij aan haar te danken hebt.<br />

Ik kan het u niet genoeg herhalen ; neem u<br />

zelve toch in acht terwijl het nog t.jd is. Verwijder<br />

uwen viend eer men er van fpreke; voorkoom<br />

de opwellende vermoedens die door zijne afwezigheid<br />

zeker vervallen zullen: want toch wat<br />

kan men gisfen dat hij hier doet? Misfchien is<br />

het over zes weeken, over eene maand reeds te<br />

laat. Zo het geringlle praatjen uwen vader ter ooien<br />

kwam , zjdder voor het geen de gevolgen<br />

zouden zijn der verontwaardiging van een oud<br />

krijgsman die het hoofd vol heeft van de eer van<br />

zijn huis, en der reukloosheid van een heftig jongman<br />

die niets kan verdragen Dan gij moet beginnen<br />

met op de eene of andere wijze de zaak<br />

van Mijlord EDUARD aftemaken: want gij zoudt<br />

uwen vriend flechts verbitteren, en u eene billijke<br />

weigering op den hals haaien, indien gij hem van<br />

vertrekken ipraakt, eer dezelve aigelopen ware.<br />

L V11. B R I E F .<br />

Fan JULIA.<br />

M ijn vriend! ik heb mij zorgvuldig doen onderrichten<br />

van hetgeen er tusfehen u en Mijlord<br />

EDUARD


T W E E G E L I E V E N . 147<br />

EDUARD is voorgevallen. Het is op grond eener<br />

volkomene wetenfchap van het gebeurde, dat uwe<br />

vriendin met u wil overwegen hoe gij u in deze<br />

omftandigheid te gedragen hebt, volgends de gevoelens<br />

voor welke gij uitkomt, en waarvan ik<br />

onderftel dat gij geene ijdele en valfche vertoning<br />

zult willen maken.<br />

Ik onderzoek niet of gij in de fchermkonst ervaren<br />

zijr, noch ook, of gij u zeifin ftaatgevocit om<br />

het hoofd te bieden aan eenen man, die in Europa<br />

den naam heeft van voortreflijk met den kling<br />

omtegaan , en die vijf of zesmaal in zijn leven<br />

geduelleerd hebbende, zijne partij altoos gedood,<br />

gekwetst, of ontwapend heeft. Ik begrijp dat<br />

men in het geval waarin gij u bevindt, niet met<br />

zijne bekwaamheid raadpleegt, maar met zijnen<br />

moed, en dat de rechte manier van zich te wreken<br />

aan een zwetfer die u beledigt, beftaat in te maken<br />

dat hij u het leven beneme. Laat ons dezen<br />

zoo verftandigen grondregel overftappen ; gij zult<br />

mij zeggen dat uwe eer zoo wel als de mijne u<br />

dierbarer dan het leven is. Zie daar dan hetgrondbeginfel<br />

waarover wij redeneeren moeten.<br />

Beginnen wij met hetgeen u betreft. Zoudt gij<br />

in ftaat zijn mij immer te zeggen, in wat opzicht<br />

gij pcrfoonlijk beledigd zijt door een gefprek<br />

welk mij volftrekt alleen betrof? Of gij in dit<br />

geval u de zaak voor mij moest aantrekken,<br />

Q 4 zul-


248 B R I E V E N V A N<br />

zullen wij terftond zien : ondertusfchen kunt gij<br />

niet tegenfpreken, dat uwe bijzondere eer volmaakt<br />

buiten het gcfchil is, ten zij gij het vermoeden<br />

van door mij bemind te worden voor eene ontcering<br />

mocht houden. Gij zijt gehoond geworden,<br />

dit erken ik, maar nadat gij zelf met eene geweldige<br />

belediging begonnen hadt; — en ik, wier<br />

gedacht vol van Militairen is, en die zoo menigmaal<br />

deze ijslijke twisten heb hooren bepleiten ,<br />

weet zeer wel dat eene belediging, in andwoord<br />

op eene andere , dezelve niet wegneemt, en datde<br />

eerfte die gehoosd word de eenige beledigde<br />

blijft:dit is hetzelfde geval als van een onvoorzien<br />

gevecht, waarin de aanvaller alleen de misdadige,<br />

en de geen die hem verdedigenderwijze kwetst<br />

of doodt, niet fchuldig is aan manflag.<br />

Laat ons nu tot mij komen; laat ons toeftemmen<br />

dat ik door het gefprek van Mijlord EDUARD<br />

beledigd ware, offchoon hij niet meer dan mij<br />

recht deed. Weet gij wel wat gij doet, door mij<br />

met zoo veel hevigheid en onvoorzichtigheid te<br />

verdedigen ? Gij verzwaart zijne belediging; gij bewijst<br />

dat hij gelijk had; gij offert mijne eer aan<br />

eene valfche eerzucht op; gij maakt uwe minnares<br />

te fchande , om op zijn best genomen den naam<br />

te verwerven aat gij een goed opfuijder zijt.<br />

Toon mij aan , zo het u gelieft , welke<br />

overeenkomst er zij tusfehen uwe manier van mij<br />

te verdedigen en mijne wezenlijke verdediging<br />

zelve ?


T W E E G E L I E V E N . «49<br />

zelve ? Meent gij dat mijne zaak met zoo veel<br />

vuur optenemen een krachtig bewijs zij, dat er<br />

tusfchen ons geenerlei verftandhouding plaats heeft,<br />

en dat het genoegzaam zij een blijk van uwe<br />

dapperheid te geven, om te toonen dat gij mijn<br />

minnaar niet zijt ? Wees verzekerd dat al de<br />

praatjensvan Mijlord EDUARD mij minder moeite<br />

doen dan uw gedrag; gij zijt het alleen, die door<br />

dit gedruis op u neemt om dezelve wereldkundig te<br />

maken en te bevestigen. Wat hem betreft, hij<br />

zal in het tweegevecht uwen degen wel ontwij*<br />

ken konnen ; maar nimmer zal mijn goede naam<br />

noch mijn leven, misfehien, den doodlijken fteek<br />

ontduiken dien gij er aan toebrengt.<br />

Zie daar redenen die al te duchtig'zijn, dan dat gij<br />

iets van dezen aart zoudt konnen hebben om er<br />

tegen te ftellen ; dan, ik voorzie het reeds, gij zult<br />

de rede beftrijden met het gebruik,gij zult mij zeggen<br />

, dat er ongelukken zijn, waarin wij ondanks<br />

ons zelve worden medegefleept; dat 'eene logenftrafling,<br />

in welk geval ook, nimmer te duiden<br />

is; en dat, wanneer een verfchil zekeren keer<br />

genomen heeft, men niet meer vermijden kan om<br />

in een tweegevecht te komen of zich te ichande<br />

te maken. Laat ons dit nog eens bezien.<br />

Herinnert gij u nog eene onderfcheiding, welke<br />

gij mij voorheen bij eene belangrijke gelegenheid<br />

gemaakt hebt , tusfchen de waare en fenijnbare<br />

eer? Onder welke van deze twee foorten zullen wij<br />

Q 5 die,


a$o B R I E V E N VAN<br />

die, waarvan wij nu fpreeken,rangfchikken? Wat<br />

mij betreft, ik zie niet hoe dit zelfs in bedenking<br />

kan komen. Wat gemeenfchap is er tusfchen<br />

den roem van een mensch te dooden cn het getuigenis<br />

van eene ïechtfchapene ziel. en welken vat<br />

kan het dwaas gevoelen van anderen hebben op de<br />

waare eer, waarvan de beginfels alleen in het hart<br />

geworteld zijn? Hoe! gaan de deugden die men<br />

wezenlijk bezit,verloren door de logentaal van eenen<br />

lasteraar? Bewijzen de verongelijkingen vaneen<br />

dronken mensch dat men ze verdient, en zou de<br />

eer des voorzichtigen in de macht flaan van den<br />

eerden onverlaat dien hij ontmoeten kan? Zult<br />

gij mij zeggen , dat een tweegevecht een bewijs is<br />

dat men moed heeft, en dat dit genoegzaam is om<br />

de fcbande of het verwijt van alle andere misdaden<br />

uittewisfchen ? Ik vraag u dan, welke de eer<br />

zij, die zoodanig eene uitfpraak kan doen , en welk<br />

eene rede dezelve billijken konne? Op deze wijze<br />

behoeft een booswicht flechts te vechten , om niet<br />

langer een booswicht te zijn; de praatjens van<br />

eenen logenaar worden waarheden , zoo dra zij<br />

door het-punt van den degen onderfteund worden,<br />

en indien men u befchuldigde van iemand vermoord<br />

te hebben, zoudt gij eenen tweeden gaan<br />

vermoerden om te bewijzen dat dit niet waar is?<br />

Zoo kan deugd, ondeugd, eer, fchande, waarheid,<br />

logen, alies zijn beftaan ontieenen van den<br />

uitflag eener tweeftrijd! eene wapenzaal is de zetel<br />

van alle rechtfpraak; er is geen ander recht dan<br />

de


T W E E G E L I E V E N . 251<br />

de ilerkte, geene andere rede dan de mandag; de<br />

geheele vergoeding aan hun die men beledigde<br />

verfchuldigd, is hen te vermoorden, en alle hoon<br />

word even goed uitgewischt door het bloed des<br />

beledigers ais des beledigden? Zeg mij,indien de<br />

wolven in ftaat waren te redekavelen, zouden zij<br />

andere volgregelen hebben dan dezen? Oordeel gij<br />

zelve uit het geval waarin gij u bevindt, of ik derzei<br />

ver ongerijmdheid al te groot make. Wat is hier<br />

de zaak ten aanzien van u? Eene tcgcnfpraak, in<br />

een geval waarin gij wezenlijk loogt. Meent gij<br />

dan de waarheid zelve te dooden met hem dien<br />

gij ftraffen wilt, omdat hij ze gefproken heeft?Bedenkt<br />

gij wel, dat gij u aan den kans van een<br />

tweegevecht wagende, den Hemel tot getuige roept<br />

van eene valfche zaak, en dat gij tegen den beflisfer<br />

der gevechten durft zeggen : Koom eene<br />

onrechtvaardige zaak ondprfleunen en doe de logen<br />

zegepralen! Heeft deze Godslastering niets dat u<br />

verfchrikt? Heeft deze ongerijmdheid niets terugftuitends<br />

voor u? Hcu;el! welk eene ellendige<br />

eer is het, die de misdaad niet vreest, maar wel de<br />

fchande, en die u niet toelaat van een ander de<br />

tegenfpraak te verdragen, welke gij reeds vooraf<br />

geleden hebt van uw eigen hart ?<br />

Gij, die wilt dat men voor zich zelf met zijne<br />

kundigheden voordeel doe, bedien u toch van de<br />

uwen, en onderzoek of men wel eene enkele uitdaging<br />

zag op de aarde, toen zij met helden overdekt<br />

was?


B R I E V E N V A N<br />

was f Dachten de moedigde mannen der oudheid<br />

er immer aan, om hunne perfoonlijke verongelijkingen<br />

te wreeken door afzonderlijke gevechten ?<br />

Zond CAESAR eenen uitdagingsbrief aan CATO,of<br />

POMPEJUS aan CAESAR, wegens zoo veele wederzijdfche<br />

beledigingen, en hield zich de grootfte<br />

Krijgsbevelhebber van Griekenland onteerd omdat<br />

hij zich met een ftok had laten dreigen ? Andere<br />

tijden hebben andere zeden, dit weet ik; maar<br />

zijn er geene dan enkel goede, en zou men niet<br />

durven onderzoeken, of de zeden van eenen zekeren<br />

tijd zoodanig zijn als de wezenlijke eer ze<br />

vordert ? Neen , deze eer is niet veranderlijk, zij<br />

hangt noch van tijden noch van plaatfen noch van<br />

vooroordeelen af, zij kan niet verdwijnen noch<br />

weder opkomen, zij heeft haren eeuwigen ooriprong<br />

in het hart van den rechtvaardigen mensch<br />

en in het onveranderlijk voorfchrift zijner plichten.<br />

Indien de verlichtfte , de dapperfte, de<br />

deugdzaamfte volken van den aardbodem nimmer<br />

het du'él gekend hebben, dan zeg ik dat hetzelve<br />

geene infteiling van de eer is, maar eene affchuwelijke<br />

en barbaarfche mode, haren woesten oorfprong<br />

waardig. Nu wilde ik flechts weten of,<br />

wanneer het aankomt op zijn eigen of eens anders<br />

leven, de brave man zich naar het gebruik fchikke,<br />

en of het als dan geen grootcr moed zij dit te<br />

trotleeren dan optevolgen? Wat zou naar uwe<br />

gedachten de geen, die zich van het gebruik bedienen<br />

wilde, doen in plaatfen waar eene tegen-


T W E E G E L I E V E N . 053<br />

gefielde gewoonte heerscht? In Mesfina of te<br />

Napels zou hijj zijne partij op den hoek van<br />

eene ftraat gaan opwachten, en hem verraderlijk<br />

doorfteken. Dit heet daar te lande braaf te<br />

zijn ( §), en de eer beftaat er niet in zich<br />

door zijnen vijand te doen ombrengen, maar in<br />

hem zelve te vermoorden.<br />

Wacht n derhal ven van den heiligen naam der<br />

Eer te verwarren met dat woest vooroordeel,<br />

hetgeen alle de deugden plaatst op de punt van<br />

eenen degen, en enkel gefchikt is om moedige<br />

fchelmen te maken. Dat deze handelwijze, zo<br />

men wil , de plaats der braafheid vervullen<br />

konne, is die aanvulling niet nutloos alom<br />

waar de braafheid zelve heerscht, en wat denkbeeld<br />

moet men vormen van iemand, die zich<br />

aan den dood blootftelt , om zich te bevrijden<br />

van een eerlijk man te zijn ? Ziet gij niet dat<br />

die misdaden, welken de zedigheid en de eer niet<br />

hebben konnen voorkomen , bedekt en vermenigvuldigd<br />

worden door eene valfche fchaamte en<br />

de vrees voor laster? Het is deze, die den mensch<br />

tot eenen veinsaart en logenaar maakt ; het is<br />

deze, die hem het bloed van eenen vriend doet<br />

ftorten om een onbedachtzaam woord, welk hij<br />

ver-<br />

(§) Bravo is in Itaüe de bekende naam dei<br />

moordenaars van beroep.<br />

Aant» des VUT.'


»5* B R I E V E N V A N<br />

vergeten moest, wegens een rechtmatig verwijt,<br />

hetgeen hij niet verdragen kan. Zij is het<br />

ook , die een bedrogen en vreesachtig meisjen<br />

herfchept in eene helfche razernij. Zij is het,<br />

Almachtig God! die de moederlijke hand kan<br />

wapenen tegen de tedere vrucht ik<br />

voel mijne ziel bezwijken op dit verfchriklijk<br />

denkbeeld, en ik dank Hem die de harten beproeft,<br />

dat hij uit het mijne ten minfte die<br />

verfocilijkc eer verbannen heeft, die niets anders<br />

dan gruweldaden inboezemt, en de natuur<br />

doet zidderen.<br />

Koom dan tot u zelve, en overweeg of het u<br />

vrij fta met voorbedacht opzet het leven van een<br />

mensch aanteranden en het uwe te waagen,<br />

cm te voldoen aan eene barbaarfche en gevaarlijke<br />

harsfenfchim die geenerlei redelijken<br />

grond heeft, en of de droevige herinnering van<br />

he; in zulk een geval geplengde bloed immer kan<br />

ophouden van wraak te roepen in het binnenfte<br />

van hem die het heeft doen vloeien ? Kent gij<br />

ééne misdaad zoo groot als de moedwillige<br />

menfehenmoo'-d, en indien de menschlijkheid de<br />

grondflag van alle de deugden is, wa: zullen wij<br />

dan derken van dien bloedgierigen en ontaarten<br />

mensch. die dezelve in het leven van zijnen<br />

natuurgenoot durft aanranden? Herinner u wat<br />

gij zelf mij gezegd hebt tegen den vreemden<br />

Krijgsdienst: hebt gij vergeten dat een burger<br />

zijn


T W E E G E L I E V E N . 255<br />

zijn leven verfchuldigd is aan zijn Vaderland,<br />

en dat hij geen recht heeft om daarover te<br />

befchikken zonder de toeftemming der wetten,<br />

hoe veel te minder tegen haar verbod aan? O<br />

mijn vriend! zo gij de deugd opreclulijk bemint,<br />

leer haar dan gehoorzamen op hare wijze en niet<br />

naar het gebruik der menfchen. Ik geef eens toe<br />

dat er eenige onaangenaamheid uit kan ontftaan;<br />

is dan het woord deugd voor u flechts eene ijdele<br />

klank , en zult gij niet deugdzaam zijn dan<br />

wanneer het u niets kosten zal zulks te wezen?<br />

Maar welke zijn toch in den grond deze onaangename<br />

gevolgen ? Het gemompel van lediggaande ,<br />

van ondeugende lieden, die zich met de ongelukken<br />

van een ander zoeken te vermaken,<br />

cn die altoos wel eenig nieuw voorval te vertellen<br />

wilden hebben. Eene groote beweegreden<br />

waarlijk, om zich onderling te vermoorden!<br />

indien de wijsgeer cn de man van verftand zich<br />

in de gewiehtigfte gevallen van het leven fchikken<br />

naar de onbezonnen praatjens van den<br />

grooten hoop, waartoe dient dan al die toeftel van<br />

geleerde kundigheden, daar men toch in herwezen<br />

der zake niets meer dan een dagelijksch mensch<br />

is? Gij durft dan de wraakzucht niet opofferen<br />

aan uwen plicht, aan de achting, aan de vriendfchap,<br />

uit vrees dat men u befchuldigen zal<br />

van beangst te zijn voor den dood ? Overweeg<br />

de zaaken, mijn goede vriend! en gij zult<br />

veel


*5« B R I E V E N VAN<br />

veel meer lafhartigheid vinden in de vrees voor<br />

dit verwijt , dan in die voor den dood zelve.<br />

De zwetfer, de lafhartige wil met alle geweld<br />

doorgaan voor een man van moed:<br />

Ma ver ace valor, ben che negletto,<br />

E di fe ftesfo a fe freggio as/ai chiaro (*).<br />

Hij die voorgeeft den dood zonder fchrik on»<br />

der de oogen te zien, liegt. Elk mensch vreest<br />

te fterven ; dit is de groote wet der gevoelige<br />

fchepfelen, zonder welke alle foorten van fterflijke<br />

wezens weldra vernietigd zouden zijn. Deze<br />

vrees is eene eenvouwïge infpraak der natuur,<br />

die niet alleen onverfchillig is, maar goed in<br />

zichzelve en overeenkomftig de orde der dingen.<br />

Alles wat haar fchandelijk en laakbaar<br />

doet worden, is dat zij ons verhinderen kan<br />

om wel te doen en onze plichten te vervullen.<br />

Indien de moed niet aan andere deugden dienstbaar<br />

was, zou de lafhartigheid ophouden eene<br />

ondeugd te zijn. Ik fta toe, dat al wie meer<br />

gehecht is aan zijn leven dan aan zijnen plicht,<br />

in den grond niet deugdzaam kan wezen. Maar<br />

verklaar mij eens, gij die u vermeet een verftandig<br />

man te zijn, welk foort van verdienfte men<br />

vln-<br />

(*) Dat is{: Jlfaar de ivaare dapperheid, offchoon<br />

miskend, heeft in zich zelve waardij genoeg, om daarlp<br />

te fteunin.<br />

Aant des VERT.


T W E E G E L I E V E N 25?<br />

vinden kan in het trotfeeren van den dood om<br />

eene misdaad te begaan ?<br />

Wanneer het al eens waar was dat men zich<br />

verachtlijk maakt wanneer men weigert met elkander<br />

te vechten , welke verachting is dan het<br />

meest te duchten, die van anderen als men wel,<br />

of die van zichzelve als men kwalijk doet ?<br />

Geloof mij , hij die waare .achting voor zich<br />

zelve heeft, is weinig gevoelig voor de minachting<br />

van anderen, en hij vreest enkel zich dezelve<br />

waardig te maken : want het deugdzame en het<br />

brave hangt niet af van het oordeel der menfchen<br />

, maar van de natuur der dingen zelve,<br />

en offchoon de geheele wereld de daad welke<br />

gij gaat bedrijven goedkeurde , zij zou daarom<br />

niet minder fchandelijk zijn. Dan het is valsch,<br />

dat men door zich uit deugdzame beginfelen daar<br />

van te onthouden, zich verachtlijk maken zoude.<br />

De rechtfchapene man, wiens geheele leven onbefmet<br />

is, en die nimmer eenig blijk van lafhartigheid<br />

gaf, zal weigeren zijne hand met eene<br />

moord te bezoedelen, en hij zal daarom flechts<br />

des te meer geëerd worden. Altoos gereed om<br />

het Vaderland te dienen , om den zwakken te<br />

befchermen, om de gevaarlijkfte plichten te vervullen,<br />

en om, in alle billijke en betaamlijke<br />

omflandigheden , hetgeen hem dierbaar is, ren<br />

koste van zijn bloed te verdedigen , doet hij<br />

zijne flappen met die onbeweeglijke fhndvastig-<br />

L DEEL. R heid,


£53 B R I E V E N V A N<br />

heid, welke men niet bezit zonder waaren moed.<br />

In de gerustheid van zijn geweten, wandelt hij met<br />

opgerichtcn hoofde, hij ontvlucht zijnen vijand<br />

zoo min als hij hem opzoekt. Men bemerkt<br />

gereedlijk, dat hij minder vreest te fterven dan<br />

kwaad te doen, en dat hij de misdaad fchroomt,<br />

imar geenszins het gevaar. Indien de lage voorcordeelen<br />

zich voor een oogenblik tegen hem<br />

verheffen, alle de dagen van zijn lofwaardig<br />

leven zijn zoo veele getuigen die dezelven wederleggen,<br />

en in een zoo eenparig levensgedrag<br />

beoordeelt men naar eene enkele daad alle de<br />

overige.<br />

Maar weet gij, wat deze gematigdheid voor<br />

een dagelijksch mensch zoo lastig maakt ? Het is<br />

de moeilijkheid om die op eene waardige wijze<br />

doortehouden. Het is de noodzaaklijkheid omvervolgends<br />

gcenerlei daad te plegen die laakbaar is:<br />

want indien de vrees van verkeerd te handelen<br />

hem in dit laatfte geval niet wederhoud, waarom<br />

zou zij hem in liet andere hebben teruggehouden<br />

, bij het welk men eene meer natuurlijke<br />

beweegreden onderftc'.len kan ? Men ziet<br />

dan klaar dat die weigering niet ontftaat uit<br />

deugdzaamheid maar uit lafhartigheid, en men<br />

drijft billijk den fpot met eene naauwgezetheid<br />

die niet opkomt dan in het gevaar. Hebt gij<br />

niet opgemerkt dat menfchen, die zoo achterdochtig,<br />

en zoo gereed zijn om anderen uitte-<br />

dagen,


T W E E G E L I E V E N . s&)<br />

dagen, meestal lieden van een zeer Hecht gedrag<br />

zijn, die , uit vrees dat men hun openlijk de<br />

verachting mocht durven toonen, welke men<br />

voor hen gevoelt, zich moeite geven om<br />

door eenige affaires cVhonneur de fchande van<br />

hun geheele leven te bedekken ? Voegt het<br />

u zulke lieden natevolgen? Laat ons nog eenige<br />

uitzondering maken ten aanzien van krijgslieden<br />

van beroep, die hun bloed voor geld verkopen;<br />

die, hunnen rang willende ophouden ; uit huii<br />

belang berekenen wat zij aan hunne eer verfchuldigd<br />

zijn, en die op eene kroon na weten<br />

hoe veel hun leven geide. Maar, mijn vriend!<br />

laat gij alle deze lieden vechten. Niets is minder<br />

eerwaardig dan die eer waarvan zij zulk eenen<br />

ophef maken; zij is niet anders dan eene onbezonnene<br />

mode , eene valfche nabootfing der<br />

deugd , welke zich met de grootfte misdaden<br />

veriïert. De eer van een man gelijk gij, ftaat<br />

niet in de macht van een ander, zij berust in<br />

hem zelve, en niet in het gevoelen des volks;<br />

hij verdedigt zich niet door degen of fchild,<br />

maar door een braaf en önberisplijk gedrag, eri<br />

deze ftrijd is ruim zoo groot als de andere, iri<br />

het betoon van moed.<br />

Het is uit deze grondbeginfelen , dat gij dé<br />

lofredenen die ik ten allen tijde aan de waare<br />

' dapperheid gegeven heb , moet overéénbrengen<br />

ihet de verachting die ik fteeds heb gekoesterd 1<br />

R z vc'Cr'


sCo B R I E V E N VA w .<br />

Voor de valfche helden. Ik bemin lieden die<br />

hart hebben en kan geene lafhartigen dulden--;<br />

ik zou breken met eenen laffen minnaar die uit<br />

vrees bet gevaar ontvluchtte, en ik denk met<br />

alle vrouwen , dat het vuur van moed dat<br />

der liefde aanblaast. Dan, ik begeer dat de<br />

dapperheid zich ontdekke bij voegzame gelegenheden,<br />

dat men niet zoo gereed zij om daarvan<br />

ontijdig eene valfche vertoning te maken,<br />

als of men vreesde dezelve niet te zullen<br />

bezitten in geval van noodzaaklijkheid. De<br />

waare moed heeft meer ftandvastigheid en minder<br />

haastigheid; zij is altoos hetgeen zij moet<br />

zijn; men behoeft baar noch aantevuuren noeh<br />

te bedwingen ; de brave man voert dezelve<br />

overal met zich, in den ftrijd tegen zijnen vijand,<br />

in eenen kring van menfchen ten behoeve der<br />

afwezigen en der waarheid, op zijne fponde tegen<br />

de aanvallen der fmarte en des doods. De fterkse<br />

van ziel die dezelve inboezemt, komt ten allen<br />

tijde te ftade ; zij plaatst immer de deugd boven<br />

het bereik van toevallige uitkomften, en beftaat<br />

niet in zamen te vechten , maar in voor niets bevreesd<br />

te zijn. Van zoodanigen aart,mijn vriend!<br />

is die moed welken ik doorgaands geroemd heb,<br />

en dien ik weiuch in u te vinden. Al het<br />

overige is flechts onbezonnenheid, buitenfporigheid,<br />

wreed aartigheid ; het is lafhartig zich<br />

daaraan te onderwerpen, en ik veracht niet minder<br />

hem die een noodloos gevaar opzoekt, dan<br />

ie-


T W E E G E L I E V E N . 261<br />

iemand die een gevaar ontvlucht hetgeen hij<br />

t-rotfeeren moest.<br />

Ik heb u doen' zien, zo ik mij niet bedriege,<br />

dat uwe eer niet betrokken is in uw gefchil<br />

met Mijlord EDUARD; dat gij, door toevlucht<br />

te nemen tot het middel van den degen , de<br />

mijne in de waagfchaal fielt; dat dit middel<br />

noch billijk, noch redelijk, noch geoorlofd is;<br />

dat het niet beftaan kan met de gevoelens<br />

waarvan gij belydenis doet; dat het niet voegt<br />

dan aan flechte lieden , die de dapperheid doen<br />

flrckken ter vergoeding van deugden welke zij<br />

niet bezitten , of aan Krijgslieden die niet uit<br />

eerzucht maar uit belang vechten; dat er meer<br />

waare moed is in dit middel te verachten dan<br />

in het te gebruiken; dat de onaangenaamheden<br />

waaraan men zich blootftelt wanneer men hetzelve<br />

van de hand wijst, onaffcheidbaar zijn<br />

van de beoefening zijner waare plichten , en<br />

meer fchijnbaar dan wezenlijk ; eindelijk , dat<br />

zij die het vaardigst zijn om daartoe hunnen<br />

toevlucht te nemen , altoos dezulken zijn<br />

wier braafheid het meest verdacht is. Uit welk<br />

alles ik befluit, dat gij in dit geval geene uitdaging<br />

kunt doen noch aannemen , zonder ten<br />

zelfden tijde de rede , de deugd , de eer, en<br />

mij te verzaken. Keer en wend mijne redeneeringen<br />

zoo als gij wilt, ftapel van uwen<br />

kant de eene drogreden op de andere; het zal<br />

R- 3 al-


fSi B R I E V E N V A M<br />

altoos blijken dat een man van moei geen lafhartige<br />

is, en dat een braaf man geen man zonder<br />

gevoel van eer kan zijn. En echter heb ik<br />

u, dunkt mij, aangetoond, dat de man van moed<br />

het duel veracht , en dat de brave man er een<br />

affchrik van heeft.<br />

Ik heb gemeend, mijn Vriend ! bij een zoo.<br />

ernflig onderwerp het gezond verftand alleen<br />

te moeten doen fpreken, en u de zaken voortedragen<br />

volmaakt gelijk zij zijn. Indien ik ze<br />

had willen afmaaien gelijk ik dezelve befchouwe,<br />

en het gevoel en de menschlijkheid laten<br />

fpreken , zou ik eene zeer verfchillende taal<br />

gevoerd hebben. Gij weet dat mijn vader in<br />

zijne jeugd het ongeluk heeft gehad van in duel<br />

iemand ter neder te leggen; deze man was zijn<br />

vriend; zij vochten tegen hunnen zin, het onbezonnen<br />

punt van eer noodzaakte er hen toe.<br />

De doodlijke fleek die den eenen van het leven<br />

beroofde, benam den anderen voor altoos<br />

zijne rust. De treurige wroeging heeft zints<br />

dien tijd niet uit zijn hart verbannen konnen<br />

worden ; dikwijls hoort men hem in zijne eenzaamheid<br />

weenen en kermen; hij verbeeld zich<br />

noghetftaal, door zijne wreede hand gefloten, te<br />

voelen indringen in het hart van zijnen vriend;<br />

bij ziet in de duisternis van den nacht deszelfs<br />

verbleekt en bebloed ligchaam ; zidderend befchouwt<br />

hij de doodlijke wonde;hij wil het gud-<br />

' ' "' '* ' ' fend


T W E E G E L I E V E N . 263<br />

fend bloed Helpen; de fchrik grijpt hem aan,<br />

hij geeft eenen _gil, en ait ijslijk lijk houd niet op<br />

hem te' vervolgen. Zedert vijf jaaren heeft hij<br />

zijnen geliefden ftamhouder en de hoop van<br />

zijn gefiacht verloren, hij verwijt zich dien dood<br />

als eene rechtvaardige ftraf des Hemels, welke<br />

aan zijnen eenigen zoon den ongelukkigcn vader<br />

gewroken heeft, dien hij van den zijnen<br />

beroofde.<br />

Ik beken u, dat dit alles, gevoegd bij mijnen<br />

natuurlijken afkeer van alle wreedheid, mij zulk<br />

een fchrik voor de tweegevechten inboezemt,<br />

dat ik die befchouwe als den laagften graad van<br />

dierlijke woestheid , svaartoe de menfchen verval*<br />

len konnen. Hij die met vrolijkne'd des harte<br />

zich in een gevecht begeeft, is in mijne oogen<br />

een wreed dier , dat alle krachten infpant pm<br />

een ander te verfcheuren , en indien er het<br />

minste natuurlijk: gevoel in hunne harten overblijft<br />

, vind ik den geenen die fneuvelt minder<br />

beklagenswaardig dan den overwinnaar. Bcfchouw<br />

die aan bloedftorting gewoone menfchen eens:<br />

zij trotfeeren het zelfsvtrwijt, niet anders dan<br />

door de ftem der natuur te fmooren; zij worden<br />

trapswijze wreedaartig, ongevoelig; zij fpclen<br />

met het leven van anderen, en de ftraf van<br />

éénmaal de menschlijkheid te hebben konnen afleggen<br />

, is, dat men die eindelijk geheel en al verliest,<br />

Wat zijn zij in dezen ftaat? zeg trrj, wilt gij<br />

R 4 hun


a&f B R I E V E N v A w<br />

hun gelijk worden? Neen, gij zijt niet be-<br />

Itemd voor deze haatlijke verwildering ; fchroom<br />

voor den eerden flap die u daartoe vervoeren<br />

kan: nog is uwe zieï onfchuldig en gezond; ga<br />

dezelve niet bederven met gevaar van uw leven<br />

, door eene floute poging zonder deugd , eene<br />

misdaad zonder vermaak, en een punt van eerzonder<br />

gezond verftand.<br />

Ik heb u niets gezegd van uwe JULIA zij<br />

zal er ongetwijfeld bij winnen, dat zij uw eigen<br />

hart laat' fpreken. Eén woord nog, één enkel<br />

woord , en ik geeve u aan u zelve over. Gij<br />

hebt mij etlijke maaien vereerd met den tederen<br />

naam van Echtgenote: wellicht moet ik op<br />

dit oogenblik dien van Moeder dragen. Wik<br />

gij mij weduwe laten, eer een geheiligde band<br />

ons vereenige?<br />

Nafchrift. Ik bedien mij in dezen brief van<br />

een gezag, waartegen nimmereenig man van<br />

verftand zich heeft aangekant. Indien gij<br />

weigert u daaraan te onderwerpen, dan<br />

heb ik u niets meer te zeggen; maar bedenk<br />

u vooraf wel. Neem acht dagen<br />

van beraad , om over dit gewichtig onderwerp<br />

te denken. Het is niet in den naam<br />

der rede dat ik u om dit uitftel vraag,<br />

het is in' den naam van mij zelve. Gedenk<br />

dat ik in dit geval mij bediene van een<br />

recht


T W E E G E L I E V E N . 265<br />

recht welk gij zelf mij gegeven hebt, en<br />

dat hetzelve zich tot zoo ver ten minften<br />

uitftrekt.<br />

LVIII. B R I E F .<br />

Van JULIA aan Mijlord EDUARD.<br />

Het is niet om mij over u te beklagen , Mijlord!<br />

dat ik u fchrijve: dewijl gij mij beledigt,<br />

moet ik u zeker verongelijkingen hebben aangedaan<br />

die mij niet bekend zijn. Hoe is het<br />

te begrijpen, dat een braaf man zonder reden<br />

een achtingswaardig huisgezin zoude willen onteeren?<br />

Voldoe derhalven uwe wraakzucht, indien<br />

gij oordeelt dat dezelve rechtmatig is. Deze<br />

brief verfchaft u een gereed middel om een ongelukkig<br />

meisje te bederven, hetgeen nimmer<br />

ophouden zal te betreuren dat zij u beledigd<br />

heeft, en het welk de eer die gij haar benemen<br />

wilt, waagt aan uwe onbefcheidenheid.<br />

Ja, Mijlord! uwe aantijgingen waren gegrond,<br />

ik heb eenen geliefden minnaar ; hij is meester<br />

van mijn hart en van mijne perfoon; de dood<br />

alleen zal dezen tederen band konnen verbreken.<br />

Deze minnaar is dezelfde, wien gij met<br />

uwe vriendfchap vereerde; hij is die waardig,<br />

dewijl hij u bemint en deugdzaam is. Ondertusfchen<br />

ftaat hij door uwe hand te fneeven; ik<br />

R 5 weet


266 B R I E V E N VAN<br />

weet dat de gekwctfte eer bloed vordert ; ik<br />

weet dat zijne dapperheid zelve zijn ongeluk<br />

bewerken zal; ik weet dat in een gevecht hetgeen<br />

gij zoo weinig behoeft te duchten, zijn<br />

onverlchrokken hart zich zonder vrees aan den<br />

doodlijken fteek zal gaan bloot ftellen. Ik heb<br />

deze onberadene drift willen bedwingen; ik heb<br />

de rede deen fpreken. Helaas! terwijl ik mijnen<br />

brief fchreef, gevoelde ik dat dezelve<br />

vruchtloos was , en welke achting ik ook aan<br />

zijne deugden toedrage, verwacht ik er van<br />

hem geene, die verheven genoeg zijn om hem<br />

aftebrengen van een valsch punt van eer. Geniet<br />

bij voorraad het vermaak dat gij zult hebben<br />

, van den boezem van uwen vriend te doorboören<br />

; maar weet, wreedaartig man ! dat gij<br />

althands het genoegen niet zult fmaken van u in<br />

mijne traanen te verlustigen, en aanfehouwer te<br />

zijn van mijne wanhoop. Neen, ik zweer het<br />

u bij de liefde die in mijn binnenfte zucht; wees.<br />

getuige van eenen eed die niet ijdel zal zijn; ik<br />

zal hem, voor wien ik ademe, geenen dag overleven<br />

, en gij zult den roem hebben van met éénen<br />

fteek twee ongelukkige gelieven in het graf<br />

te ftorten, die u niet moedwillig hebben verongelijkt<br />

, en die vermaak fchepten in u eer te bewijzen.<br />

Men zegt, Mijlord! dat gij eene fchoone ziel<br />

en ten gevoelig hart hebt. Indien dezen ü toelaten


T W E E G E L I E V E N . e6><br />

ten ongeftoord eene wraak te genisten waarvan<br />

ik geen denkbeeld heb, en het genoegen van ongelukkigen<br />

te maken, mochten zij dan ten minfte,<br />

wanneer ik niet meer zijn zal , u eenige zorg<br />

doen hebben voor twee ontroostbare ouderen,<br />

welken het verlies van een éenig kind., dat hun<br />

overig bleef, in eeuwigen rouw ftaat te dompelen.<br />

LIX. B R I E F .<br />

Van den Heer D'ORBE aan, JULIA.<br />

Ik haagte mij, MejufFer! om u, volgends uwe<br />

bevelen , verflag te doen van de verrichting<br />

waarmede gij mij belast hebt. Ik komc van<br />

Mijlord EDUARD te rug, wien ik nog pijnlijk van<br />

zijne verzwikking en buiten ftaa: gevonden heb om<br />

door de kamer te gaan , dan met behulp van een<br />

ftok. Ik heb hem uwen brief ter hand gefteld,<br />

dien hij driftig opende ; onder het lezen van<br />

denzelven fcheen hij mij ontroerd te zijn: na<br />

eenigen tijd gepeinsd te hebben, herlas hij dien<br />

jfrHerrhaal met eene nog merkbarer aandoening.<br />

Zie hier, wat hij mij na deze tweede lezing gezegd<br />

heeft: Gij weet, Mijn lieer! dat gefchtllen<br />

van eer hunne wetten hebben, van welke men niet<br />

kan afgaan: gij hebt gezien wat bij het onze is<br />

voorgevallen; het is nodig dat hetzelve regelmatig<br />

wor-


«68 B R I E V E N VAN<br />

worde afgedaan. Neem twee vrienden, en geef u<br />

de moeite van morgen ochtend met hen hier te komen<br />

; gij zult dan mijn bef uit weten. Ik heb hem<br />

voorgehouden, dar, daar de zaak onder ons was<br />

voorgevallen , het beter zoude zijn dat zij op<br />

dezelfde wijze eindigde. Ik weet, andwoordde<br />

hij mij kort af, wat voeglijk is, en ik zal doen<br />

wat er gedaan moet worden. Breng uwe twee vrienden<br />

mede, of ik heb u niets meer te zeggen. Hierop<br />

ben ik heen gegaan , onder een vruchtloos<br />

gïsfen , welk toch zijn vreemd voorneemen zijn<br />

moge; wat daarvan ook zij, ik zal de eer hebben<br />

van u dezen avond te zien; en ik zal morgen<br />

volbrengen hetgeen gij mij gebieden zult.<br />

Indien gij geraden vindt dat ik mij met mijn<br />

gevolg ter beftemder plaats begeve, zal ik hetzelve<br />

doen beftaan uit zulke lieden, waarop ik<br />

'w alle gevallen ftaat maken kan.<br />

LX. B R I E F .<br />

Aan JULIA.<br />

J3edaar uwe ongerustheid, tedergeliefde JU­<br />

LIA! en neem door een verflag van het gebeurde<br />

kennis en deel aan de aandoeningen die<br />

ik gevoele.<br />

Ik was, toen ik uwen brief ontving, dermate<br />

ver»


T W E E G E L I E V E N . 269<br />

vervuld van verontwaardiging, dat ik denzelven<br />

naauwlijks lezen kon met de aandacht welke hij verdiende.<br />

Offchoon ik niet in ftaat was dien te wederleggen,<br />

het mocht nietbaaten, eene blinde hevigheid<br />

behield de overnand. Hetismooglijk dat gij<br />

gelijk hebt, zeide ik bij mij zelve, maar fbreek<br />

mij nimmer van u te laten vernederen. Al moest<br />

ik u verliezen en fchuldig fterven, ik zal niet<br />

dulden dat men te kort doe aan de achting die<br />

men u verplicht is, en zoo lang mij ééne enkele<br />

ademtocht zal overig blijven, zult gij geëerbiedigd<br />

worden door alle die u naderen, gelijk mijn hait<br />

ÏI zulks doet. Evenwel ftond ik niet in bedenking<br />

omtrent de acht dagen welke gij van mij<br />

begeerde; het ongemak van Mijlord EDTJARD<br />

en mijne gelofte van gehoorzaamheid vereenigden<br />

zich om dit uitftel noodzaaklijk te maken.<br />

Befloten hebbende, om volgends uwe bevelen,<br />

dien tusfchentijd te belleden ter overdenkinge<br />

van den inhoud uwes briefs, hield ik mij bij<br />

.aanhoudendheid bezig met denzelven te herlezen<br />

en te bepeinzen, niet om van gevoelen te veranderen<br />

, maar om het mijne te rechtvaardigen.<br />

Dezen morgen had ik dien naar mijnen zin al<br />

te verftandigen en te oordeelkundigen brief weder<br />

in de hand genomen, en ik herlas denzelven<br />

met verdriet, toen men aan mijne kamerdeur<br />

klopte. Een oogenblik daarna zag ik Mijlord<br />

ÏBUARD binnen treden zonder degen, leunende<br />

op


&?o B R I E V E N TAN<br />


ïJj.pLi:<br />

tk zag-met al die verbazing\-w-elkegij uverbedden kunt,<br />

«ïjlord Eduard voor mij geknield ._. . ffladz.^yo.


T W E E G E L I E V E N . 271<br />

„ ik herken op dit oogenblik uwe groote en edel-<br />

„ moedige ziel; en ik weet zeer wel in u te onderfcheiden<br />

de redenen welke het hart ingeeft,<br />

„ van die welke gij voert wanneer gij geen<br />

„ meester van u zelve zijt; dat zij voor altoos<br />

,, vergeten worden! " — Oogenbliklijk onderfteunde<br />

ik hem terwijl hij zich oprichtte , en<br />

wij omhelsden elkander. Hierop keerde zich<br />

Mijlord naar de "omftanders, en zeide hui: Mij'<br />

•ve Heeren ! ik bedank u voor uwè beleefdheid.<br />

Brave lieden gelijk gij, voegde hij er met eene<br />

fiere houding en verhevene ftem bij, gevoelen dat<br />

iemand die op deze wijze zijne verongelijkingen<br />

herfielt, er van niemand eenige verdragen kan.<br />

Gij kunt openbaar maken het geen gij gezien hebt.<br />

Vervolgends nodigde hij ons alle vier tegen<br />

dezen avond ter maaltijd , en die Heeren vertrokken.<br />

Naauwlijks waren wij alleen, of hij kwam mij<br />

andermaal op eene tederer en vrïer.dfchaplijker wijze<br />

omarmen; mij vervolgends bij de hand nemende<br />

, en zich naast mij nederzettende, riep hij<br />

uit: gelukkig fterveüng! fmaak het geluk dat gij<br />

waardig zijt! Het hart van JULIA behoort u<br />

toe; mocht gij beiden . . . Wat zegt gij, Mij-\<br />

lord? viel ik hem in, verliest gij uwe zinnen?<br />

Neen , hernam hij meesmuilende, maar er heeft:<br />

weinig aan gehaperd of ik zou die verloren hebben,<br />

en het ware misfchien met mij gedaan geweest<br />

,


4?i B R I E V E N V A N<br />

weest, indien zij, die mij van het verftand beroofde<br />

, mij dat niet had wedergegeven. Toen<br />

gaf hij mij eenen brief over , dien ik verwonderd<br />

was gefchreven te zien door eene hand,<br />

welke er nimmer eenen aan een ander man fchreef<br />

dan aan mij. Welke aandoeningen ontwaarde ik onder<br />

het lezen van denzelven! Ik zag eene gadeloze<br />

minnares, die zich zelve ongelukkig wilde<br />

maken om mij te behouden , en ik herkende<br />

JULIA. Maar wanneer ik kwam aan die plaats,<br />

waar zij zweert den gelukkigften der menfchen<br />

niet te zullen overleven , ijsde ik van de gevaren<br />

welken ik gelopen had , ik beklaagde mij<br />

van al te fterk bemind te worden , en mijne<br />

angften deden mij bezefFen dat gij niet meer dan<br />

een fterflijk wezen zijt. Ach! geef mij de kloekmoedigheid<br />

weder waarvan gij mij berooft; ik<br />

had moeds genoeg om den dood te trotfeeren<br />

die mij flechts alleen bedreigde , en ik heb er<br />

geenen om geheel te fterven.<br />

Terwijl mijne ziel zich overgaf aan deze treurige<br />

gepeinzen, hield EDUARD gefprekken tegen<br />

mij, op welken ik in den beginne weinig acht<br />

floeg; ondertusfchen vestigde hij mijne aandacht<br />

weder door mij bij aanhoudendheid van u te fpreken;<br />

want hetgeen hij mij zeide, was genoeglijk<br />

voor mijn hart, en wekte mijne jaloezij<br />

niet meer op. Hij fcheen mij diep getroffen door<br />

het berouw van onze liefde en uwe rust geftoord<br />

ts


' tt ' G E H E V E N . 473<br />

'té hebben; gij zijt het, aan wie liij de meeste<br />

hoogachting op aarde toedraagt, en 'daar hij de<br />

verfchoningen , die hij mij gemaakt heeft, niet<br />

aan u zelf durfde voordragen, heeft hij mij gebeden<br />

dezelve in uwen naam te ontvangen en u daar^<br />

mede genoegen te doen nemen. Ik heb u aangemerkt,<br />

zeide hij mij, als haren vertegenwoordiger,<br />

en heb mij niet te diep konnen vernederen<br />

voor het voorwerp dat zij bemint, daar ik<br />

mij niet aan haar perfooh vervoegen noch Mar<br />

noemen kon zelfs, zonder haar in de waa-lcbaal<br />

re ftellen. Hij erkent gevoelens voor u te heb^<br />

ben opgevat, van welke men zich niet Weêrhouden<br />

kan als men u met te veel oplettendheid<br />

ziet; echter was het meer eene tedere bewondering,<br />

dan wel liefde. Nimmer hebben die<br />

gevoelens hem noch aanfpraak noch hoop op<br />

tivve perfoon ingeboezemd; hij heeft ze allen<br />

Opgeofferd aan de onzen , zoo dra hij daarvan<br />

kennis bekomen had, en het flecht gefprek dat<br />

hem ontvallen is, was een uitvverkfel der punch ±<br />

en niet van jaloersheid. Hij behandelt de liefde<br />

als een Wijsgeer die zijne ziel bovei* dö<br />

hartstochten verheven acht; wat mij betreft, ik<br />

bedrieg mij zeer, zo hij er niet reeds eenige<br />

beeft ondervonden , die het diep wortelen van<br />

andere hartstochten bij hem verhindert. Hij<br />

neemt de kwijning van het hart voor de kracht<br />

der rede^ en ik ben wel verzekerd dat JULIA<br />

:<br />

I. BKKI« § tl


274 B R I E V E N VAN<br />

te beminnen en van haar afcezien niet onder c]e<br />

inenschlijke deugden behoort.<br />

Hij heeft een uitgebreid verflag begeerd van"<br />

de gefchiedenis onzer liefde , en van de oorzaken<br />

die het geluk; van uwen vriend verhinderen ;<br />

ik heb geoordeeld dat, na het fchrijven van uwen<br />

brief, eene gedeeltelijke opening van zaaken gevaarlijk<br />

en onvoegzaam was; ik heb dezelve volkomen<br />

gemaakt, en hij heeft mij gehoord met eene<br />

aandacht die mij van zijne oprechtheid verzekerde.<br />

Meer dan eens heb ik zijne oogen vochtig<br />

en zijne ziel vertederd gezien; boven al nam<br />

ik waar den krachtigen indruk dien alle de overwinningen<br />

der deugd op zijne ziel maakten, en<br />

ik verbeelde mij voor CLAUDIUS ANET eenen<br />

nieuwen bégunftiger gewonnen tc hebben , die<br />

niet minder ijverig zijn zal dan uw vader. Er<br />

zijn , zeide bij tegen mij, in het geen gij mij<br />

verhaald hebt, noch tusfchen beiden komende<br />

gebeurdtenisfen noch zonderlinge voorvallen, en<br />

echter zouden de verrasfehende uitkomsten eener<br />

Roman voor mij veel minder belangwekkende zijn;<br />

zoo zeer vergoeden hier gevoelens het gemis van<br />

merkwaardige omftandigheden, en brave gedragingen<br />

de geruchtmakende bedrijven. Uwe twee zielen<br />

zijn zoo buitengemeen, dat men er niet over oordeelen<br />

kan volgends de gewoone regels; het geluk is<br />

voor ulieden niet langs het zelfde fpoor te vinden<br />

nocb


fwit GELIEVEN.<br />

froch van denzelfden aart als bi] andere menfchen;<br />

zij z.oe en n et anders dan her genot en de aanfchouwing<br />

van elkander, gijlieden behoefc enkel<br />

'het «der gevoel en den vrede. Met uwe liefde<br />

heefc zich een naarijver van deugd gepaard die ulieden<br />

verheft* en g :<br />

j zoudt beiden minder waardij<br />

hebben indien gij elkander niet beminde. Dié<br />

liefde zal overgaan , durfde hij er bij voegen *<br />

(vergeven wij hem deze Godslastering, in de onwetendheid<br />

van zijn hart uitgefproken!) die liefdé<br />

zal overgaan, maar de deugden zullen aanwezig<br />

blijven-. Ach! mochten zij zoo lang als de eerdé<br />

duuren, mijne JULIA! De Hemel zal niets meer<br />

Van ons vorderem<br />

Kortom, ik zie dat de wijsgeerige en Nationa*<br />

le ongevoeligheid bij dezen braven Engelschman<br />

de natuurlijke menfchénliefde niet verbastert, en<br />

dat hij wezenlijk deel neemt in onze ongevallen;<br />

Indien het aanzien en de rijkdommen ons van<br />

nut kondert zijn, geloof ik dat wij reden zouden<br />

hebben van ftaat op herti te maken. Maar,<br />

helaas! wat baat vermogen en geld om de harten<br />

gelukkig te doen zijn?<br />

Dit onderhoud, gedurende het welk wij geene<br />

'«uren telden hield cns bezig tot aan het mid«<br />

dagmaal; ik deed een kuiken opbrengen, en na<br />

het eten gingen wij vdord met pratém Hij<br />

S a fprak


ST$ B R I E V E N VAN<br />

fprak mij over zijnen flap van heden morgen/<br />

en ik kon mij niet weêrhouden van eenige verwondering<br />

te betuigen over een gedrag , dat<br />

zoo voorbeeldig en zoo weinig berekend was:<br />

dan, behalven de reden die hij er mij reeds van<br />

gegeven had, voegde hij er bij, dat eene voldoening<br />

ten halve eenen man van moed niet betaamde;<br />

dat men dezelve volkomen of geheel niet<br />

moest geven; ten einde zich niet te vernederen<br />

zonder iets goed te maken, noch aan de vrees<br />

te doen toelchrijven eenen flap, dien men tegen<br />

zijnen zin en op eene onvoeglijke wijze gedaan<br />

had. Daarenboven, vervolgde hij, mijn goede<br />

naam is gevestigd ,• ik kan rechtvaardig zijn zonder<br />

van lafhartigheid verdacht te worden; maar<br />

gij, die jong zijt en eerst de wereld intreedt,<br />

moet zoo zuiver van uwe eerfte moeilijkheid afkomen,<br />

dat dezelve niemand in verzoeking brenge<br />

van u eene tweede te berokkenen. Men vind<br />

alom een aantal van die behendige lafaarts, die,<br />

gelijk men zegt, hunnen man zoeken te polfen,<br />

dat is, iemand te ontdekken die nog laffer is dan<br />

zij, en ten koste van wien zij zich konnen doen<br />

gelden. Ik wil aan een man van eer, gelijk gij,<br />

de verplichting befparen van een of ander dezer<br />

lieden zonder roem te fbraffen, en indien zij<br />

eene les nodig hebben, wil ik liever dat zij dievan<br />

mij ontvangen dan van u; want een verfchil<br />

te meer fchaad niets aan hem die er reeds meer<br />

ge*


T W E E GELIEVEN. *77<br />

gehad heeft: maar er één gehad te hebben, is<br />

altoos eene foort van vlek, en de minnaar van<br />

JULIA moet daar van bevrijd blijven.<br />

Zie daar eene korte fchets van mijne lange<br />

zamenfpraak met Mijlord EDUARQ. Ik heb nodig<br />

geoordeeld u daarvan verflag te doen, op<br />

dat gij mij voorfchrijft hoe ik mij te gedragen ^<br />

heb jegens hem.<br />

Ondertusfchen, daar gij nu gerust gefield moet<br />

zijn, verban, bezweer ik u , de akelige denkbeelden<br />

waarmede gij zedert eenige dagen bezet zijt.<br />

Denk aan de oplettendheden , die de onzekerheid<br />

van uwen tegenwoordigen ftaat vordert. O !<br />

indien het mooglijk ware dat gij eerlang mijn<br />

aanwezen drievouwig maakte ! Indien eerlang<br />

een geliefkoosd pand ... al te zeer bedrogene<br />

hoop! zoudt gij mij nog komen misleiden? . . .<br />

6 wenfchen! 6 vrees! ó verlegenheid ! Bekoorlijke<br />

vriendin van mijn hart! laat ons leven om<br />

elkander te beminnen, en dat de hemel zorge<br />

voor het overige.<br />

Nafchrift. ; Ik heb vergeten u te zeggen, dat<br />

Mijlord mij uwen brief heeft ter hand geiteld,<br />

en dar ik geene zwarigheid gemaakt heb dien<br />

te ontvangen, dewijl ik oordeelde dat zulk<br />

een fchat niet blijven moest in handen van<br />

genen derden. Bij onze eerfte ontmoeting zal<br />

S 3 ik


a?S B R I E V E N v A H<br />

ik u denzelven terug geven ; want wat mij<br />

betreft, ik heb hem niet meer nodig, Hij i s<br />

al te wel in mijn hart geprent, dan dat ik<br />

denzelven immer zou behoeven te herlezen.<br />

LXÏ. BRIES".<br />

Van JULIA.<br />

Breng morgen Mijlord EDUARD met u, op<br />

dat ik mij aan zijne voeten nederwerpe, gelijk<br />

hij zich aan de uwe gedaan heeft. Welk eene<br />

grootheid! wat edelmoedigheid! O! hoe kleen<br />

zijn wij bij hem! Bewaar dezen onfehatbaren<br />

vriend, gelijk den appel uwer oogen. Misfchiert<br />

zou hij minder waardij hebben zo hij gematigder<br />

was; had een man zonder gebreken ooi?<br />

groote deugden ?<br />

Duizend benaauwdheden van allerleien aart<br />

hadden mij in diepe verslagenheid gedompeld,<br />

dan uw brief is mijnen uitgedoofden moed kamen<br />

opwekken. Door mijne angften te verdrijven,<br />

heeft zij mijne zorgen draaglijker ge-,<br />

maakt. Ik gevoel mij thands fterk genoeg om<br />

te Ifden, Gij leeft, gij bemint mij; uw bloed,<br />

het bloed van uwen vriend is niet geftort, en<br />

uwe eer is behouden; ik. ben dan niet ten e'enesjnaal<br />

rampzalig,<br />

Veis


T W E E G E L I E V E N . 17*<br />

Verzuim niet morgen re komen. Nimmer had<br />

ik eene zoo groote behoefte om u te zien,<br />

noch zoo weinig hoop van u lang te zien.<br />

Vaarwel, nvjn waarde en eenige vriend i Gij<br />

hebt, dunkt mij, niet juist gezegd: laat ons leven<br />

om elkander te beminnen. Ach! gij moest<br />

gezegd hebben: laat ons elkander beminnen om<br />

te leven!<br />

LXII. B R I E F .<br />

Van CLAARTJE aan JULIA,<br />

2 al ik dan altoos, bemïnlijke Nicht! de treurigfte<br />

plichten der vriendfchap jegens u te vervullen<br />

hebben? Zal ik dan fteeds uit den weedom<br />

van mijn eigen hart het uwe moeten bedroeven<br />

door fmartelijke berichten? Helaas! wij<br />

deelen alle onze aandoeningen met elkander-,<br />

dit weet gij, en ik kan u geene nieuwe fmarten<br />

aankondigen, die ik niet reeds gevoeld heb.<br />

Waarom kan ik uw ongeluk niet voor u verbergen<br />

zonder het te vergrooten ? of waarom<br />

bezit de tedere vriendfchap niet zoo veel bekoorlijks<br />

als de liefde? Ach! hoe vaardig zou<br />

ik al het verdriet uitwisfchen dat ik u veroorzaak!<br />

Gister na het Concert, toen uwe moeder aan<br />

den arm van uwen vriend, en gij aan dien van<br />

S 4 den


*8® B R I E V E N VAN-<br />

dan Heer B'ORBE daarvan terug keerde %<br />

bleven onze beide Vaders met Mijlord overftaatkundige<br />

zaken zitten fpreken; een onderwerp<br />

waarvan ik-reeds zoo zeer walge, dat de<br />

verveeling mij naar mijne kamer dreef. Ken<br />

half uur daarna hoorde ik uwen vriend etlijke<br />

malen op eenen vrij hevigen toon bij zijnen<br />

naam aanfpreken; ik bemerkte dat het gefprek<br />

eenen anderen keer genomen had, en luisterde<br />

fcherp toe. Uit het vervolg der zamenfpraak<br />

maakte ik op , dat EDUARD het gewaagd had;<br />

een huuwlijk voorteflaan tusfchen u en uwen<br />

vriend, wien hij ronduit zijnen vriend noemde,<br />

en aanbood in die betrekking eenen gevoeglijken<br />

Hand te bezorgen, Dezen voorflag had uw<br />

vader met verachting van de hand gewezen, en<br />

dit was de oorzaak dat de redevvisfeling heviger<br />

begon te worden. Weet, zeide Mijlord<br />

tegen hem, in weerwil van uwe vooro.ordeelen,<br />

dat hij van alle menfchen het meest harer waar r<br />

dig is, en misfehien h,et meest gefchikt om haar<br />

gelukkig te maken. De Natuur heeft hem bedeeld<br />

met alle die gaven, welke niet-onder het<br />

bereik der menfchen ftaan, en hij heeft aile de<br />

bekwaamheden, die van hem afhangen , daar T<br />

mede gepaard. Hij is jong, groot, welgemaakt,<br />

fterk, gemanierd; hij heeft opvoeding, verftand,<br />

goede zeden, en moed; zijn verftand is befchaafd ,<br />

zijn hart is zuiver: wat ontbreekt hem dus nog,<br />

em. uwe toeftemming te verdienen ? Zijn het


T w K a G E L I E V E N . s&E<br />

middelen? Hij zal die hebben. Het derde deel<br />

van mijn vermogen is genoegzaam om hem<br />

tot den rijkften ingezeten van Walliferidnd te<br />

maken; indien het wezen moet, zal ik er de<br />

helft van afftaan. Is het adeldom? Nietig voorrecht<br />

in een land waar hetzelve meer fchadelijk<br />

dan voordeelig is. Maar boven dien heeft hij<br />

denzelven, zijt das verzekerd, niet met inkt<br />

op oude pergamenten gefchreven , maar met<br />

onuitwischbare trekken in het binnenfte van<br />

zijn hart gegraveerd. Met één woord, indien<br />

gij de rede boven het vooroordeel ftelt, en<br />

uwe dochter meer bemint dan uwen geboorte,<br />

rang, dan zult gij haar aan hem geven.<br />

Hierover maakte zich uw vader geweldig<br />

driftig. Hij behandelde het voorftel als ongerijmd<br />

en befpotlijk, Hoe! Mijlord! zeide hij,<br />

kan een man van eer, gelijk gij, zelfs het denkbeeld<br />

bij zich laten opkomen , dat de laatfte<br />

afftammeling van een luifterrijk gedacht zijnen<br />

naam zoude gaan vernietigen of verlaagen in<br />

dien van een knaap (*) , welke geen t'huiskomen<br />

heeft, en die genoodzaakt is van het<br />

ge.<br />

(*) Quidam, een naam, waarmede men in Frank'<br />

tijk litden van eene duistere afkomst, of die men<br />

yerachten wil, pleeg te betijtelen.<br />

Jant. des V»rt.<br />

S 5


fi8a B R I E V E N T A H<br />

gegevene te leven ? . . . Hou op! viel EDUARQ<br />

hem in , gij fpreekt van mijnen vriend; denk<br />

dat ik mij alle de beledigingen hem in mijne tegenwoordigheid<br />

aangedaan, aantrekke, en dat<br />

hoonende benamingen voor eenen man van eer dit<br />

nog meer zijn voor hem, die ze uitfpreekt. Zulke<br />

knapen zijn achtingswaardiger dan alle de<br />

Hoogheden van Europa, en ik tart u om een<br />

vereerender middel uittedenken ter verheling<br />

van zijnen ftaat, dan de hulde der achting en<br />

de gefchenken der vriendfchap. Indien de fchoonzoon,<br />

dien ik u voorftelle, geene lange reeks<br />

van immer twijfelachtige voorouderen telt, gelijk<br />

gij, hij zal de grondflag en de eer van zijn<br />

huis zijn, gelijk de eerfte uwer voorvaderen die<br />

Van het uwe was. Zoudt gij u dan ook onteerd<br />

gerekend hebben door een verbindtenis met den<br />

itamvader van uw geflacht, en zou deze verachting<br />

niet op u zelf terug vallen ? Hoe veele beroemde<br />

gedachten zouden wederom in de vergetelheid<br />

gedompeld worden, indien men alleenlijk<br />

dezulken waardeerde , die van een achtingswaardig<br />

man hunnen aanvang hebben genomen<br />

V Laat ons uit het tegenwoordige oordeelen<br />

over het verledene; regen twee of drie burgers,<br />

die zich roem verworven door eerlijke middelen<br />

, zijn er duizend fchurken die dag aan dag<br />

hun gefiacht veradelen; en wat zal deze adeldom,<br />

waarop hunne afftammelingen zoo trotsch<br />

zullen zijn, anders bewijzen, dan de dieverijen<br />

en


T W E E G E L I E V E N . aSf<br />

en de eerloosheid van hunnen eerden voorzaat (*)?<br />

Ik erken, men ontmoet ook onder de menfchen<br />

van den burgerftand veele dechte lieden; maar men<br />

kan altoos wel twintig tegen óén wedd-n, dat<br />

een edelman van eenen dcugdniet affbmme. Laten<br />

wij, zo het u gelieft, de afkomst aan hare<br />

plaats, en fchatten wij alleen de verdienste, en<br />

de gedane dienstbewijzen. Gij hebt bij een buireniandsch<br />

vorst de wapenen gedragen, zijn vader<br />

droeg dezelven om niet voor het vaderland. Hebt<br />

gij wel gediend, gij zijt er wel voor betaald<br />

geworden, en welken roem gij ook in den oorlog<br />

verworven moogt hebben, honderd gemeene<br />

lieden hebben dien nog grooter behaald dan gij.<br />

Waarop verheft zich dan, vervolgde Mijlord<br />

EDUARD, die adeldom op welke gij zoo trotsch<br />

zijt? Wat doet zij tot de eer van het vaderland,<br />

of het geluk des menschdoms? Doodlijke<br />

vijandin der wetten en der vrijheid, wat heeft<br />

zij in de meesre landen , waar zij fchitterde ,<br />

poit anders uirgewerkt, dan de fteviging der<br />

ti-<br />

(*) De brieven van adeldom zijn in deze eeuw<br />

zeldzaam , offchoon zij daarin éénmaal ten minfte<br />

beroemd geweest zijn. Maar wat betrefc den adel-<br />

dom welke voor geld verkregen word , en die men<br />

door posten koopt, het meest vereerende dat ik daar<br />

in vinde, is her voorrecht van niet te mpjen wor«<br />

gen opgehangen.


5§4 B R I E V E N VAK<br />

tirannij, en de onderdrukking der volken? Durft<br />

gij in een Gemeenebest uwen roem dragen op<br />

penen ftaat, die de verwoester is der deugden en<br />

der menschlijkheid ? eenen ftaat, waarin men zich<br />

beroemt in de flavernij, en zich fchaamt mensch te<br />

zijn? Lees de jaarboeken van uw vaderland (*J;<br />

in welk geval heeft uwe orde zich bij hetzelve wel<br />

verdiend gemaakt? Welke edelen telt gij onder<br />

deszelfs verlosfers ? Waren de FURSTEN, de<br />

TELLS, de STAUFFACHERS edellieden? Welke<br />

is dan die ijdele roem, waarvan gij zoo veel<br />

cphefs maakt? Het is die van eenen mensch te<br />

dienen, en ten laste van den Staat te zijn.<br />

Verbeeld u, mijne waarde! hoe het mij trof<br />

dezen braven man door zulk eene ongepaste<br />

ftrengheid de belangen van eenen vriend te zien<br />

benadeelen, wien hij dienst doen wilde. Inde.<br />

daad , uw vader verbitterd door zoo veele fteke»<br />

lige en hooncnde, fchoon algemeene, trekken,<br />

begon dezelven terug te kaatfen door perfoonlijke<br />

beledigingen. Hij zeide ronduit tegen Mijlord<br />

EDUARD , dat nimmer een man van zijnen tang<br />

zulke gefprekken had gevoerd als hem zqo even<br />

Qnt-<br />

(*) Hier is veel onnaauwkeurigs. Walliferlani.<br />

heeft nooit een deel van Zwitferland uitgemaakt.<br />

Het is een aangewonnen land van die van Bern,<br />

en deszelfs ingezetenen zijn noch burgers , noc^<br />

yrjje lieden, maar onderdanen.


T W B E GELIEVEN. m<br />

ontvallen waren. Bepleit niet langer vruchtloos<br />

de zaak van een ander, veegde hij er op eenen<br />

bitfen toon bij; zoo groot een heerfchap gij<br />

ook wezen moogt, twijfel ik of gij wel in ftaat<br />

zoudt zijn om uwe eigene zaak te verdedigen<br />

in het geval voorhanden. Gij vraagt mijne<br />

dochter voor uwen gewaanden vriend, zonder<br />

te weten of gij zelve goed voor baar zoudt<br />

zijn, en ik ken den adel van Engeland genoeg-,<br />

om uk uwe gefprekken een middenmatig denkbeeld<br />

van den uwen te vormen.<br />

Waarachtig! zeide Mijlord , wat gij ook<br />

van mij deuken moogt, het zou mij fpijten zo<br />

ik geen ander bewijs van mijne verdienste had,<br />

dan die van eenen man welke zedert vijf honderd<br />

jaaren dood is. Indien gij den Ev.gelfehen<br />

adel kent, weet gij dat dezelve de verlichtfte,<br />

de best ondervvezene, de verftandigfte en braaffte<br />

van geheel Europa is: mee dac al behoef ik<br />

niet te onderzoeken of zij de oudfte van allen<br />

zij; want wanneer men fpreekt van het geen<br />

zij is , komt het niet in aanmei king , wat zij<br />

eens was. Het is waar, wij zijn geene Haven<br />

van den vorst, maar zijne vrienden; geene<br />

tirannen des volks, maar deszelfs hoofden. Waarborgen<br />

der vrijheid , fteunlels van het vaderland,<br />

en onderfchragers van den throon, vormen<br />

wij een onverwrikbaar evenwicht tusfchen<br />

het volk cn den Koning. Onze eerfte plicht<br />

ü


it® B R I E V E N V A N<br />

is jegens de Natie; de tweede betreft hem die<br />

dezelve beftuurt; wij plegen raad, niet met zij­<br />

nen wil, maar met zijn recht. Opperfte bedie­<br />

naars der wetten in de kamer der Pairs C*)i<br />

zomtijds zelfs wetgevers, doen wij gelijklijk recht<br />

aan het Volk en aan den Koning, en gedoogen<br />

niet dat iemand zegge: God en mijn degen (f) i<br />

maar alleen, God en mijn recht-.<br />

Zie daar, mijn Heer! vervolgde hij, wat er<br />

zij van dien eerwaardigen adel, niet minder oud<br />

dan eenige andere , maar veel meer fier op<br />

zijne verdiensten dan cp zijne voorouderen ,<br />

en waar over gij fpreekt, zonder dien te kennen;<br />

Ik ben geenszins de laagfte in rang van dezë<br />

aanzienlijke Orde, en meene, in weêrwil uwer<br />

inbeelding, u in alle opzichten te konnen opwe*<br />

gen. Ik heb eene huwbare zuster: zij is edel 5<br />

jong, beminlijk, rijk, zij zwicht niet voor JU­<br />

LIA dan in die hoedanigheden, welke gij voor<br />

niets acht. Indien iemand, die de bekoorlijkhe­<br />

den van uwe dochter heeft leeren kennen, zijne<br />

oogen en zijn hart op een ander voorwerp vesti­<br />

gen kon , welk eene eer zoude ik het mij rekenen<br />

Voor mijnen fchoonbroeder zonder eenig ver-<br />

(*) Of het Hoogerhuis.<br />

(t) Een oud Ridderlijk Motto.<br />

Aant. des Vert,<br />

mc«


f « f t G E L I E V E N . zZT<br />

Jfiögen hem te ontvangen, dien ik u ten fchoonzoon<br />

aanbiede met de helft van mijn goed.<br />

Ik bemerkte uit het andwoord van uwen vader<br />

, dat deze redewisfeling niet anders deed<br />

dan hem verbitteren , en fchoon doortrokken<br />

van bewondering voor de edelmoedigheid van<br />

Mijlord EDUARD , gevoelde ik dat een zoo weinig<br />

innemend man, als hij, enkel gefchikt was,<br />

om de onderhandeling welke hij begonnen had,<br />

voor altoos te bederven. Ik haastte mij das ora<br />

weer binnen te komen, eer de zaken hooger liepen.<br />

Mijne terugkomst deed dit onderhoud afbieken,<br />

en een oogenblik daarna fcheidde men vrij koeltjens.<br />

Wat mijn vader betreft, ik vond dat hij<br />

zich in dit verfchil zeer wel gedroeg. In den<br />

beginne ondcrfleunde hij het voordel met deelneming;<br />

dan ziende dat uw vader er niet naaf<br />

luisteren wilde , en dat de twist heviger begon<br />

te worden, voegde hij zich, en met reden , aan<br />

de zijde van zijnen fchoonbroeder, en ten gepasten<br />

tijde den eenen zoo wel als den anderen<br />

door bedaarde redenen invallende, hield hij ze<br />

'binnen die palen, welke zij waarfchijnlijk zouden<br />

zijn te buiten gegaan, indien zij alleen bij<br />

elkander gebleven waren. Na hun vertrek zeide<br />

hij mij in vertrouwen, wat er voorgevallen<br />

was , en daar ik voorzag waar hij op komen<br />

wilde, voorkwam ik hem met te zeggen, dat,<br />

daar de zaken nu in dezen ftaat waren, hec<br />

niet


iSS B R I E V E N v A H<br />

ïiiec langer voegde dat de perfoon in verfchU 3<br />

hier zoo dikwijls zag, en dat het zelfs niet wel*<br />

voeglijk zoude zijn dat hij er ooit weder kwam,<br />

indien dit niet eene foort van belediging ware<br />

voor den Heer D'ORBÏ waarvan hij de vriend<br />

was; maar dat ik dezen zou verzoeken, hem<br />

zeldzamer hier te brengen, zoo wel als Mijlord<br />

EDUARD. Dit is het beste, mijne waarde! dat<br />

ik heb konnen doen, om mijn huis niet geheel<br />

voor hen te fluiten.<br />

Er is nog meer. De bedenklijke toeftand )<br />

waarin ik u befchouwe, noodzaakt mij terug te<br />

komen op mijne voorige raadgeving. De zaak<br />

tusfchen Mijlord EDUARD en uwen Vriend heeft<br />

door de ftad al die oplpraak gemaakt, welke<br />

men zich moest voorftellen. Offchoon de Heer<br />

Ü'ORBE het geheim ten aanzien van den grond<br />

des gefehils bewaard hebbe, zijn er al te veel<br />

tekens, die hetzelve aan den dag brengen, dan<br />

dat het onbekend zoude konnen blijven. Men<br />

vermoed, men maakt gisfingen, men noemt u:<br />

het verhaal der nachtwacht is niet zoo volkomen<br />

gefmoord of men herinnert zich hetzelve,<br />

en gij weet dat in het oog van 't algemeen eene<br />

waarheid die men flechts vermoed, bijna eene zekerheid<br />

is. Al wat ik u tot uwe vertroosting<br />

zeggen kan, is dit, dat men over het algemeen<br />

uwe keuze goedkeurt, en met genoegen de verbind<br />

tenis van een zoo bevallig paar zien zoude;<br />

hst


T W E E G E L I E V E N . 289<br />

het geen mij verzekert, dat uw vriend zich hier<br />

te lande wel gedragen heeft, en dat hij er niet<br />

weiniger bemind is dan gij: maar wat doet de ftem<br />

van het algemeen af bij uwen onbeweeglijker»<br />

vader? Alle deze geruchten zijn hem ter oore<br />

gekomen , of zij zullen het ten minfte doen , en ik<br />

beef voor de gevolgen die dit hebben kan, indien<br />

gij u niet haast om zijne gramfchap te voorkomen.<br />

Gij moet u van dien kant eene moeilijkheid<br />

vooiftellen, die verfchriklijk voor u, en misfchïen<br />

verfchriklijker nog voor uwen vriend zal zijn:<br />

niet, dat ik denke, dat hij op zijne jaaren zich<br />

in tweegevecht zoude willen begeven met eenen<br />

jongman, dien hij zijnen degen onwaardig keurt;<br />

maar de invloed dien hij in de ftad heeft, kan<br />

hem duizend middelen verfchaffen om hem, zo<br />

hij wil, eenen kwaden trek te fpelen, en het is<br />

te duchten, dat zijne woedende drift hem daartoe<br />

zal doen neigen.<br />

Op mijne knieën fmeek ïk u, mijne lieve<br />

vriendin l hoed u voor de onheilen die u van rondom<br />

bedreigen, en waarvan het gevaar ieder oogenblik<br />

aangroeit. Een zeldzaam geluk heelt u tot<br />

heden toe te midden van dat alles beveiligd;<br />

druk, terwijl bet nog tijd is, het zegel der voorzichtigheid<br />

op het geheim van uwen minnehandel,<br />

en drijf het fortuin niet tot een uiterfte,<br />

ten einde hetzelve hem niet in uwe ongelukken<br />

wikkele, die ze veroorzaakt zal hebben.<br />

I. DEEL. T Ge-


59° B R I E V E N V A M<br />

Geloófjinij, rniin Engel! de toekomst is onzeker;<br />

du'zend toevallige omftandigheden konr.en,<br />

met den tijd, ongedachte redmiddelen aan de<br />

hard geven; maar voor het tegenwoordige, ik<br />

heb het u gezegd, en ik herhaal het met nog meer<br />

rr.druk : verwijder uwen vriend, of gij zijt verloren.<br />

LXIIL B R I E F .<br />

Van JULIA c.an CLAARTJE.<br />

Juist het geen gij voorzien hadt, is gebeurd,<br />

rrijne waarde! Gister, een uur na orze t'huiskomst,<br />

trad mijn vader in de kamer van mijne<br />

moeder, met vlammende oogen, een opgezet gelast,<br />

met één woord in eenen toelland, zoo als ik<br />

hem nog nooit gezien had. Ik begreep terftond,<br />

dat hij of op het oogenblik moeilijkheden had<br />

gehad, of die bij ons kwam maken, en mijn ontroerd<br />

geweten deed mij reeds bij voorraad beven.<br />

In den beginne haalde hij heftig, fchoon in<br />

het algemeen, zulke huismoeders door, welke<br />

cnvoorzichtiglijk jonge lieden in haren dienst nemen,<br />

zonder rang of aanzien, wier gemeenzame<br />

omgang riet dan vernedering en fchande berokkent<br />

aan haar, die hun gehoor geven. Vervolgends<br />

ziende dat dit niet genoegzaam was om eenig<br />

and-


T W E E G E L I E V E N . aol<br />

Éndwoord te lokken uit den mond eener onthutste<br />

vrouw, heriep hij zich, ten bewijze van zijtl<br />

zeggen, onbewimpeld op het geen in ons huis<br />

was voorgevallen, zedert men daarin toegang gegeven<br />

had aan een zoo genaamd fraai vernuft,<br />

eenen fchoonprater, die beter gefchikt was om<br />

een deugdzaam meisje te verleiden, dan om ha*t<br />

eenig nuttig onderwijs te geven. Mijne m< eder,<br />

die wel zag, dat het zwijgen haar weinig baateri<br />

zoude, vatte hem op dit woord vat verleiding,<br />

en vraagde hem, wat hij toch vond in het gedrag<br />

of in het gerucht van den braven man, door hem<br />

bedoeld, het geen grond gaf tot foortgelijke vermoedens?<br />

Ik had nooit gedacht , voegde zij er<br />

bij , dat verftand en verdienste hoedanigheden<br />

waren, om welke men iemand uit de zamenleving<br />

verbannen moest. Wien zal men dan toch<br />

de verkeering in uw huis toeflaan, indien bekwaamheden"<br />

en goede zeden daarin geencn toegang<br />

vinden? Aan fatfoenlijke lieden, Mevrouw!<br />

hernam hij met drift, ede in ftaat zijn om de eer<br />

van een meisje te herftelien , zo zij die gekwetst<br />

hebben. Neen, zeide zij, maar aan brave liecen,<br />

die dezelve niet fchenden. Weet, zeide hij, dat<br />

men de eer van een huis aanrandt, wanneer men<br />

eene verbindcenis met hetzelve durft voorflaan,<br />

zonder eenige aanfpraak er op te hebben. Wel<br />

verre, hernam mijne moeder, van daarin eene belediging<br />

te vinden, zie ik er integendeel niets andera<br />

in, dan een bewijs van achting. Boven dien is het<br />

T 2 mij


soa B R I E V E N VA N<br />

mij niet bekend dat de man , op wien gij verftoord<br />

zijt, iets van dien aart ten uwen opzichte<br />

gedaan hebbe. Hij heeft al, Mevrouw! en<br />

hij zal het nog erger maken , zo ik het met<br />

verhindere: maar geloof mij vrij, ik zal het oog<br />

wel weten te houden op eenen plicht, dien gij<br />

zoo Hecht vervult.<br />

Toen ontftond er een netelige twist, waaruit<br />

Ik be'peurde dat mijne ouders nog niets wisten<br />

van die ftedelijke geruchten, waarvan gij meldt,<br />

maar gedurende welken echter uwe onwaardige<br />

nicht wel gewenscht had, honderd voeten onder<br />

den grond te zijn. Verbeeld u de beste der moeders,<br />

deerlijk misleid, eene lofrede te hooren<br />

maken op hare fchuidige dochter, en dezelve te<br />

hooren prijzen wegens deugden, helaas! die zij<br />

allen verloren heeft; en dit, in de vereerendfte,<br />

of om het beter uittedrukken, inde vernederendfte<br />

bewoordingen. Verbeeld u eenen verbitterden<br />

vader, die de ééne hoonende uitdrukking op<br />

de andere ftapelt, en die in al zijne drift zich<br />

niet één enkel woord ontvallen laat, welk het<br />

minfte wr.ntrouwen verraad omtrent de bedachtzame<br />

handelwijze van haar, die in zijne tegenwoordigheid<br />

door het zelfsverwijt veifcheurd,<br />

door fchaamte vernietigd werd. O! welk eene<br />

ongelooflijke foltering van een bevlekt geweetcn<br />

is het, zich misdaden te verwijten, waarop<br />

zelfs de drift en de verontwaardiging gten vermoeden


T W E E G E L I E V E N . t*3<br />

den konnen hebben! Welk een verpletterende en<br />

ondraaglijke last is eene onverdiende loftuiting,<br />

en eene achting welke het hart heimlijk afwijst!<br />

Ik gevoelde mij daardoor zoo beklemd,<br />

dat ik, om mij van die wreede kwelling te ontdaan<br />

, gereed ftond om alles te bekennen , indien<br />

mijn vader mij daartoe flechts den tijd verleend<br />

had; maar de hevigheid zijner drift deed hem<br />

dezelfde zaak honderdmaal herhalen , en ieder<br />

oogenblik op iet anders vallen. Hij merkte mijne<br />

laage, verflagene, en vernederde houding, het<br />

teken mijner inwendige wroegingen. Zo hij er<br />

al mijne fchuld niet uit opmaakte, befloot hij er<br />

ten minften uit dat ik beminde, en om mij deswegen<br />

te meer beichaamd te maken, monfterde<br />

hij het voorwerp mijner liefde met zulke haatlijke<br />

en verachtlijke verwen uit, dat ik, in weêrwil<br />

van de fterkfte pogingen, niet in ftaat was<br />

hem te laten voordgaan, zonder hem in de rede<br />

te vallen.<br />

Ik weet neg niet, mijne waarde! hoe ik zoo<br />

ftoutmoedig kwam, en welk een verbijsterend<br />

oogenblik mij plicht en zedigheid zoo verre deed<br />

vergeten; maar, durfde ik voor een oogenblik een<br />

eerbiedig ftilzwijgen afbreken, gij zult zien, dat ik<br />

er ftreng genceg voor boette, in 's Hemels naam,<br />

zeide ik tegen hem, bedaar toch! nooit zal eeu<br />

man, die zoo veele verwijtingen verdient, gevaarlijk<br />

voor mij zijn. Oogenbliklijk viel mijn<br />

vade--, die in deze woorden een verwijt meende<br />

T 3 «•


894 B R I E V E N VAN<br />

te voelen, en wiens woede Hechts naar een gejfcbikt<br />

voorwendfel wachtte, uwe arme vriendin<br />

aan : voor de eerfte maal van mijn leven ontving<br />

ik meer dan éénen flag in het aangezicht, en zijne<br />

drift den teugel vierende met eene hevigheid<br />

even groot ais de mijne, die ze had opgewekt,mishandelde<br />

hij mij zonder eenige verlchoning,<br />

niettegenftaande mijne moeder zich tusfchen beiden<br />

wierp, mij met haar lijf bedekte, en etlijke<br />

Hagen ontving die op mij gemunt waren. In het<br />

terug deinzen om dezelven te ontwijken, trad ik<br />

mis, en viel met mijn aangezicht tegen den voet<br />

van eene tafel, zoo dat ik bloedde.<br />

Hier eindigde de zegepraal der gramfchap, en<br />

die der natuur begon. Mijn val, mijn bloeden,<br />

mijne traanen, en die mijner moeder, vermurwden<br />

hem. Hij richtte mij op in eene verlegene eu<br />

zorgvolle houding, en mij op een ftoel geplaatst<br />

hebbende, onderzochten zij beiden naauwkeurig,<br />

Of ik ook gekwetst was. Ik had niet dan eene lichte<br />

kneuzing aan her voorhoofd, en bloedde alleenlijk<br />

uit dc neus. Ondertusfchen merkte ik uit de<br />

verandering van mijnes vaders ftem en houding<br />

wel, dat het geen hij gedaan had, hem berouwde.<br />

Hij kwam mij juist niet liefkozen , zulk eene<br />

plotslinge verandering dulde de vaderlijke Waardigheid<br />

niet; maar hij haalde mijne moeder aan,<br />

door liefderijk verfchoning te vragen, en uit zijne<br />

oogen die hij fteelswijze naar mij wendde, zag<br />

ik duidiijk, dat dit alles gedeeltelijk ook aan rrij<br />

?e«


T w n K G E L I E V E N . *95<br />

gericht was. Indedaad, mijne waarde! er is geene<br />

verlegenheid zoo aandoenlijk als die van eenen<br />

liefhebbenden vader, welke zich verbeeld onrecht<br />

te hebben gedaan. Het vaderhart gevoelt, dat<br />

het gemaakt is om te vergeven, en niet om ver­<br />

giffenis te moeten vragen.<br />

Het was tijd om het avondmaal te nemen;<br />

men verwijlde dit, ten einde mij tijd te geven<br />

om mij te herftellen, en daar mijn vader de dienst­<br />

boden geene ooggetuigen wilde maken van mij-<br />

ne omfteltenis, ging hij zelf een glas water voor<br />

mij halen, terwijl mijne moeder mij het aangezicht<br />

reinigde. Helaas! die arme moeder! reeds te<br />

vooren kwijnende en zieklijk, mocht zij voor<br />

zulk eene ontmoeting wel bewaard gebleven zijn,<br />

en zij had ruim zoo zeer hulp nodig als ik.<br />

Aan de tafel fprak hij niet tegen mij; maar dit<br />

zwijgen ontftond uit fchaamte en niet uit veront­<br />

waardiging ; hij geliet zich als of hij elke Ichotel,<br />

waarvan hij at, lekker toebereid vond, ten einde<br />

aan mijne moeder te zeggen, dat zij mij daarvan<br />

zoude dienen, en het geen mij het gevoeligst trof,<br />

was dat ik bemerkte, dat hij opzetlijk gelegenhe­<br />

den zocht om mij zijne dochter te noemen, en<br />

geenszins JUI.IA, zoo als gewoonlijk.<br />

Na het avondeten was het weder zoo koud,<br />

dat mijne moeder i» de kamer vuur deed aanleg<br />

e a<br />

T 4 & '


ao6* B R I E V E N V A N<br />

gen. Zij ging in den éénen hoek van den haard<br />

zitten,'en mijn vader in den anderen. Ik kreeg<br />

eene flcel cm mij tusfchen beiden in te plaatfen,<br />

wanneer hij, mij aan mijn kleed vasthoudende en<br />

zonder een woord fprekens naar zich toe trekkende,<br />

mij op zijne knieën zettede. Dit alles<br />

ging zoo vaardig in zijn werk, en met eene zoo<br />

werktuiglijke beweging, dat hij een oogenblik<br />

daarna er in zekeren zin berouw over had. Ondcrtuslchen<br />

zat ik op zijne knieën, hij kon niet meer<br />

terug, en het geen in zijne gefteldheid het ergst<br />

was, hij moest mij in deze moeilijke houding<br />

blijven omarmen. Het een en ander gebeurde<br />

ftilzwijgend; echter voelde ik van tijd tot tijd<br />

zijne armen tegen mijne zijden drukken met eene<br />

zucht, die hij moeite had te verbergen. Eene<br />

zekere valfche fchaamte verhinderde die vaderlijke<br />

armen zich volkomen zaamtefluiten; zekere<br />

ernst die hij niet durfde afleggen, zekere verwarring<br />

die hij niet overwinnen kon, veroorzaakten<br />

tusfchen vader en dochter die bekoorlijke verlegenheid,<br />

welke de zedigheid en de liefde tusfchen<br />

beminnenden doet ontftaan; terwijl eene tederhartige<br />

moeder, van vreugde verrukt, deze aandoenlijke<br />

vertooning in ftilte begluurde. Ik zag,<br />

ik gevoelde dit alles, mijn Engel, en kon de vertederende<br />

aandoening, die mij overmeesterde,<br />

niet langer wederftaan. Ik hield mij als of ik uitgleed;<br />

om mij optehouden, floeg ik den arm om<br />

den hals van mijnen vader; ik liet mijn aangezicht


T w i TE G E L I E V E N . *97<br />

zicht op zijn eerwaardig gelaat nederzinken, en<br />

oogenbliklijk was her van mijne kusfchen overdekt,<br />

en met mijne traanen bevochtigd. Uit de<br />

geenen die zijn oog ontrolden bemerkte ik, dat<br />

hij zelf verlichtenis voelde van eene groote kwel,<br />

ling ; mijne moeder nam deel in onze aandoeningen.<br />

Lieve en vredige onfchuld! gij alleen mangeldet<br />

aan mijn hart, om dit tooneel der natuur<br />

tot het ftreelendst oogenblik mijnes levens te<br />

maken!<br />

Daar de vermoeienis en het gevoel van mijnen<br />

val mij dezen morgen een weinig langer dan anders<br />

het bed deden houden , kwam mijn Vader<br />

in mijne kamer, eer ik nog opgellaan was; hij<br />

plaatfte zich aan mijn bed, en vraagde met tederheid<br />

hoe ik voer; hij nam mijne ééne hand in<br />

beide de zijnen, en vernederde zich zoo verre,<br />

dat hij meermalen dezelve kuste, terwijl hij mij<br />

zijne lieve dochter noemde, en betuigde dat zijne<br />

driftsvervoering hem fpeet. Ik zeide hem hierop,<br />

en dit meen ik, dat ik zeer gelukkig zoude<br />

zijn van tot dien prijs daaglijks (lagen te ontvangen,<br />

en dat geene behandeling zoo ruuw<br />

konde wezen, of eene enkele liefkozing van hem<br />

ontvangen, was in ftaat om dezelve geheel en al<br />

uit mijn hart te wislchen.<br />

Hierop een ernstiger toon aannemende, bracht<br />

hij mij op het gefprek van gister, en gaf mij<br />

T 5 met


5p5 B R I E V E N V A »<br />

met befcheidene maar korte woorden zijnen wil<br />

te kennen. Gij weet, zeide hij mij , voor wien<br />

ik u beftemd heb, dit heb ik u verklaard van het<br />

oogenblik mijner t'huiskomst af, en nimmer zat<br />

ik op dit ftuk van voornemen veranderen. Wac<br />

aangaat den man, over wien Mijlord EDUARD<br />

Blij gefproken heeft, fchoon ik hemde verdienste<br />

niet betwiste, die de geheele wereld hem toefchrijft,<br />

weet ik niet of hij de belagchlijke hoop<br />

van zich met mijn gedacht te verbinden uit zich<br />

zeiven heeft opgevat, dan of een ander hem de»<br />

zelve heeft weten inteboezemen ; maar zijt verzekerd<br />

dat, al had ik niemand in het oog, en al<br />

bezat hij alle de Guinies van Engeland, ik nimmer<br />

zulk eenen fchoonzoon erkennen zal. Ik<br />

verbiede u hem ooit in uw leven weder te zien<br />

en te fpreken, en dat zoo wel tot beveiliging<br />

van het zijne, als om uwe eigene eer. Ik heh<br />

altcos weinig genegenheid voor hem gevoeld,<br />

maar thands haat ik hem, vooral wegens de buiteufporige<br />

ftanpen die hij mij heeft doen begaan,<br />

en ik zal h_m mijne harde behandeling eeuwig<br />

verwijten.<br />

Met deze woorden vertrok hij, zonder mijn<br />

andwoord aftewachten, cn met een gelaat, bijkans<br />

even geftreng, als hij zich een oogenblik te<br />

vcoren verweten had. Ach ! mijne nicht! welke<br />

helfche monsters zijn toch de 'vooroordeelen!<br />

Zij bederven de beste harten, en fmooreu ieder<br />

oogenblik de ftem der natuur,<br />

Zie


T W E E G E L I E V E N . *99<br />

Zie daar, CLAARTJE» den uitftag van die<br />

moeilijkheid welke gij voorzien hadt, en waarvan<br />

ik de oorzaak niet heb konnen begrijpen<br />

dan nadat uw brief mij dezelve ontdekt heeft.<br />

Ik kan u niet recht zeggen welke omwending<br />

er bij mij hebbe plaats gehad, maar zedert<br />

dien tijd voele ik mij geheel veranderd. M.J<br />

dunkt dat ik met meer leedwezen terug zie op<br />

dien gelukkigen tijd, toen ik gerust en wel te vreden<br />

in den fchoot mijner bloedverwanten lee.de,<br />

en d-t ik meer gevoel krijge van mijnen misflag,<br />

naarmate ik meer de genoegens miste, die dezelve<br />

mij deed verliezen. Zeg, wreede! zeg mij indien<br />

gij dm ft, zou dan de tijd der liefde voorbijzijn<br />

en moeten wij elkander niet meer zien?<br />

Ach ' bezeft gij al het treurige , al het ijslijke<br />

van dit noodlottig denkbeeld wel? Intusfchen,<br />

het bevel van mijnen vader is ftrikt, en mijn mmnaar<br />

loopt zeker gevaar! Weet gij, wat bij mij<br />

het uitwerktel is van zoo veele tegenftrijdige en<br />

elkander verdringende aandoeningen? Eene tbort<br />

van verftomping, die mijne ziel bijna gantsch<br />

ongevoelig maakt, en mij zoo min mijne driften<br />

als"mijne rede laat behouden. Het oogenblik is beöenklijk',<br />

gij hebt mij zulks gezegd en ik gevoel<br />

het zelve ; ondertusfehen was ik nooit minder<br />

in ftaat om mij zelf te beftuuren. Twintigmaal<br />

heb ik beproefd om aan mijnen minnaar te fchrij-<br />

•ven; maar bij eiken regel val ik bijkans in fliauv?te,<br />

cn het is mij onmoogiijk er twee aan elkander<br />

te hechten. Niets blijft mij dus overig, dan gij,<br />

mij-


3co B R I E V E N VAN<br />

mijne lieve vriendin ! heb gij de goedheid van voor<br />

mij te denken, te fpreken, en te handelen; ik<br />

flel mijn lot in uwe handen; welk beiluit gij<br />

ook neemt, ik hang vooraf mijn zegel aan hst<br />

geen gij doen zult; ik vertrouw aan uwe vriendfchap<br />

dat noodlottig gezag toe, het geen de<br />

liefde mij zoo duur heeft doen koopen. Scheid<br />

mij voor altoos af van mij zelve, beneem mij<br />

het leven zelfs, indien het nodig is dat ik fierve;<br />

maar noodzaak mij niet, om met eigen hand<br />

mij het hart te doorftooten!<br />

O mijn Engel! mijne befchcrmfter! welk eene<br />

verfchriklijke taak draag ik u op ! Zult gij<br />

moeds genoeg hebben om dezelve uittevoeren?<br />

zult gij er de wreedheid van weten te verzachten.<br />

Helaas! het is niet mijn hart alleen, dat<br />

gij moet van één rijten. CLAARTJE! gij weet,<br />

ja gij weet, hoe ik bemind worde! Ik heb zelfs<br />

die vertroosting niet, dat ik de ongelukkigfte van<br />

ons beiden ben. Dat ik u bidden mag! doe mijn<br />

hart door uwen mond fpreken; dat het teder mededogen<br />

der liefde het uwe doortrekke; vertroost<br />

eenen ongelukkigen! Zeg hem honderdmaal<br />

Ach! zeg hem Gelooft gij niet, lieve vriendin<br />

! in lpijt van alle voorooideelen , van alle beletfelen,<br />

van alle tegenfpoeden, dat de Hemel ons<br />

beiden voor elkander gefchapen heeft ? Ja, ja, ik<br />

ben er van verzekerd; hij beftemde ons om eens<br />

te zamen vereenigd te worden. Het is mij niet<br />

mooglijk dit denkbeeld optegeven, zoo min ajs<br />

de


T W E E G E L I E V E N . 301<br />

de hoop, die daaruit bij mij geboren word. Zeg<br />

hem toch, dat hij zich wachte voor moedloosheid<br />

en wanhoop. Houd u niet op met in<br />

mijnen naam liefde en getrouwheid van hem te<br />

vorderen; en uog minder, met hem dezelven van<br />

mijne zijde te beloven. Hebben wij niet de verzekering<br />

daarvan in ons binnenfte? Gevoelen wij<br />

niet dat onze zielen onfeheidbaar zijn, en dat wij<br />

met ons beiden er flechts ééne bezitten ? Zeg hem<br />

dus alleen, dat hij hoope; en dat hij, al vervolgt<br />

ons het noodlot, zich op de liefde ten minfte<br />

verlate: want, ik gevoel het, nicht! zij<br />

zal op de eene of andere wijze de fmarten<br />

verzoeten, welke zij ons berokkent, en hoe ook<br />

de Hemel over ons lot befchikke, wij zullen<br />

niet lang gefcheiden van elkander leven.<br />

N. S. Na het affchrijven van mijnen brief, ging '<br />

ik naar de kamer van mijne moeder, en<br />

bevond mij zoo onpaslijk, dat ik verplicht<br />

ben geweest wederom naar bed te gaan. Ik<br />

gevoel zelfs ik vrees ach! mijne<br />

waaide! ik heb groote vrees, dat de val<br />

van gister mooglijk nadeeliger gevolg zal<br />

hebben , dan ik eerst gedacht had. Alles<br />

is dus voor mij verloren, alle verwachtingen<br />

ontzinken mij op één en hetzelfde<br />

oogenblik.<br />

LX1V.


2oi B R I E V E N VAH<br />

L X I V . B R I E F .<br />

Van CLAARTJE aan den Heer D'ORBE.<br />

D ezcn morgen heeft mijn Vader mij verflag ge­<br />

daan van het gefprek, dat hij gister met u gehad<br />

hecfr. Ik zie met vermaak, dat alles zich fchikt<br />

tot het geen gij uw geluk gelieft te noemen.<br />

Ik hoop daarin, dit weet gij, ook mijn geluk te<br />

zullen vinden; mijne achting en vriendfchap be­<br />

zit gij, en zo mijn hart nog tederer gevoelens<br />

kan koesteren, behooren zij geheel aan u. Maaf<br />

bedrieg u in dit geval niet; ik ben als vrouw eene<br />

foort van natuurlijke zeldzaamheid, en ik weet<br />

niet, welk eene grilligheid der natuur oorzaak zij,<br />

dat de vriendfchap bij mij boven de liefde gaat.<br />

Gij doet niets dan lagchen, wanneer ik u zeg, 'dat<br />

mijne JULIA mij meer waardig is dan gij, en<br />

intusfchen is niets waarachtiger dan dit. JULIA<br />

gevoelt dit zoo zeer, dat zij meer jaloersch voor<br />

u is dan gij zelf, en terwijl gij voldaan fchijnt,<br />

vind zij altoos, dat ik u niet genoeg bemin.<br />

Het gaat nog verder, en ik ben zoo verkleefd<br />

aan alles, wat haar dierbaar is, dat haar minnaar<br />

en gij in mijn hart na genoeg in gelijke graa-<br />

den ftaat, fchoon op eene verfchillende wijze.<br />

Voor hem heb ik enkel vriendfchap, doch zij<br />

is meer warm; voor u verbeelde ik mij een<br />

weinig liefde te gevoelen , maar die koeler is.<br />

Offchoon dit alles fchijnen moge reden genoeg<br />

op-


T W E E G E L I E V E N . 303<br />

opteleveren om de rust van eenen jaloerfcben<br />

minnaar te Hooren, denk ik echter niet dat de<br />

uwe er aanmerklijk door gefchokt zal worden.<br />

Hoe ver zijn deze arme fchepfels verwijderd<br />

van die zoete rust , weike wij mogen fmakcn!<br />

en hoe kwalijk voegt ons de vrolijkheid,<br />

zoo lang onze vrienden rampzalig zijn! Het ligt<br />

er toe, zij moeten van elkander afzien; zie daar<br />

misfehien bet oogenblik van hunne eeuwige fcheiding<br />

geboren , en wellicht was de droefgeef tlgheid,<br />

die wij hun op den dag van het Concert ver weeten<br />

, reeds een voorgevoel dat zij elkander voor<br />

de laatHe maal zagen. Ondertusfchen weet uw<br />

vriend nog niets van zijn ongeluk: met een gerust<br />

hart (maakt hij nog het geluk, welk hij reeds verloren<br />

heeft; op het wanhoopigst oogenblik ftreelt<br />

hij zich in verbeelding met eene fchaduw van geluk;<br />

en even gelijk iemand, wien een onvoorzien<br />

fterfgeval wegrukt, denkt de ongelukkige te<br />

leven, en bemerkt den dood niet, die gereed ftaat<br />

om hem te overrompelen. Helaas 1 her is van<br />

mijne hand, dat hij dien verfchriklijken flag ontvangen<br />

moet! ö Godlijke vriendfchap! eenige<br />

lieveling van mijn hart! koom het bezielen met<br />

uwe heilige geftrengheid! Geef mij den moed om<br />

wreedaartig te zijn, en om u in eenen zoo fmart*<br />

lijken plicht op eene waardige wijze te dienen!<br />

Ik maak in dit geval ftaat op u, en dit zou ik<br />

doen


304 B R I E V E N V A N<br />

doen, al hadt gij minder liefde voor mij; trou«<br />

wends, ik ken uw hare; ik weet dar het, waar<br />

de ftem der menschlijkheid fpreekt, de aanvuuring<br />

der 1'efde niet nodig heeft. In de eerfte<br />

plaats moet gij onzen vriend bewegen om morgen<br />

ochtend bij mij te komen. Draag verder<br />

zorg, dat gij hem niets laat blijken. Dezen dag<br />

ben ik vrij, en ik ga den namiddag bij JULIA<br />

doorbrengen; tracht Mijlord EDUARD op te<br />

fpooren, en koom mij tegen acht uur met hem<br />

alleen opwachten, ten einde zamen te overleggen<br />

wat er gedaan moet worden, om dien ongelukkigen<br />

tot zijn vertrek te bewegen, en zijn<br />

onherfteibaar verderf te voorkomen.<br />

Veel goeds verwacht ik van zijnen moed en<br />

van onze pogingen. Nog meer hoop heb ik op<br />

zijne liefde. De begeerte van JULIA, het ga.<br />

vaar, dat zijne eer en zijn leven loopen, zijn<br />

beweegredenen, waartegen hij zich niet verzetten<br />

zal. Hoe dit ook zij, ik verklaar u, dat eene<br />

echtverbindtenis tusfchen ons in geene bedenking<br />

zal komen, zoo lang JULIA niet gerust is, en<br />

dat nimmer de traanen mijner vriendin den band<br />

die ons vereenigen moet, zullen befproeien. Zo<br />

het derhalven waar is dat gij mij bemint, mijn<br />

Heer! ftemt in dit geval uw belang met uwe<br />

edelmoedigheid overeen, en hoezeer het hier de<br />

zaak van een ander gelde, is nogthands uwe eigene<br />

zaak wel degelijk daarmede verbonden.<br />

LXV.


T W E E G E L I E V E N . 305<br />

L X V. B R I E F .<br />

Van C L A A R T J E aan J U L I A ,<br />

Alles is verricht, en mijne J U L I A is beveiligd,<br />

in weerwil harer onbedachtzame Happen. Uwé<br />

hartsgeheimen zijn bedolven in her duister der<br />

ftilzwijgendheid ; gij bevind u nog in het<br />

huis uwer ouderen en in uw vaderland, geliefd,<br />

geëerd, in het bezit van eènen onbevlelo<br />

ten goeden naam, en van eene algcnleene achting.<br />

Zie met ziddcring terug op de gevaaren,<br />

die de zedigheid of de liefde u hebben doen<br />

loopen, door of te weinig of te veel te doen.<br />

Tracht niet langer neigingen, die met elkander<br />

onbeftaanbaar zijn, zaam te vereenigen, en dank<br />

den Hemel, al te verblinde minnares of al te<br />

fchroomvallige dochter! voor een geluk, dat u<br />

alleen befchoren was. —<br />

Ik wenschte het verflag van eene zoo wreeda<br />

maar tevens zoo noodzaaklijke afreis voor uw<br />

bedroefd hart te mogen vermijden. Dan, gij hebt hec<br />

begeerd, ik heb het ü toegezegd, ik zal woord<br />

houden, met dezelfde rondborstigheid die ons bei»<br />

den eigen is, en die nimmer aan eenig nüttig oogmerk<br />

de goede trouw opofferde. Lees dus, lieve<br />

en beklagenswaardige vriendin! lees, wijl het zoo<br />

moet zijn ,msar grijp tevens moed, en houda fterk.<br />

L D E E L . V Alle


joö B R I E V E N T A N<br />

Alle de maatregelen die ik genomen had , en<br />

waar van ik u gister bericht gaf„ zijn van ftuk<br />

tot ftuk naauwkeurig opgevolgd, t' Huis komende,<br />

vond ik er den Heer D'ORHE en Mijlord<br />

EDUARD. ik begon met aan den laatften medetcdeelen,<br />

het geen wij van zijne ftoute edelmoedigheid<br />

wisten, en verklaarde hem boe zeer wij<br />

er beide door getroffen waren. Vervolgends<br />

gaf ik hun te kennen de dringende redenen die<br />

wij hadden, om zijnen vriend ten fpoedigfte te<br />

verwijderen, en de zwarigheden die ik voorzag,<br />

om hem daartoe ovcrtehalen. Mijlord gevoelde<br />

dit alles volkomen, en betoonde veele droefheid<br />

over het gevolg dat zijn onvoorzichtige ijver had<br />

veroorzaakt. B iden waren het eens, dat het<br />

nodig was de afreis van uwen vriend te verhaasten<br />

, en van het eerfte oogenblik zijner toeftemining<br />

gebruik te maken, ten einde nieuwe vlaagen<br />

van befluiteloosheid te voorkomen, en hem<br />

te onttrekken aan het aanhoudend gevaar van<br />

eene langere verwijling. Ik wilde den Heer<br />

D'ORBE belasten, om buiten zijn weten de vereischte<br />

fchikkingen hiertoe te maken, maar Mijlord<br />

befchouwde dit als zijne zaak, en nam de<br />

bezorging daarvan op zich. Hij beloofde mij dac<br />

zijne Chais dezen morgen om elf uur gereed zoude<br />

ftaan; hij voegde er bij, dat hij hem zelf wilde<br />

vergezellen zoo ver het nodig mocht zijn, en<br />

floeg voor om hem eerst onder een ander voorwtndfel<br />

van hier te vervoeren, ten einde hem des<br />

te


T W E E GELIEVEN. 3°7<br />

te gemaklijker tot een befluit te doen komen.<br />

Dan, tusfchen ons en onzen Vriend fcheen mij<br />

dit middel niet genoeg voor de vuist; ook wilde<br />

ik hem op eenen afftand van ons geenszins<br />

blootftellen aan de eerfte uitwerking eener wanhoop<br />

, die lichter het oog van Mijlord dan het<br />

mijne kon ontlnappen. Om diezelfde reden wees<br />

ik zijn voorftel af, van hem in eigen perfoon te<br />

gaan fpreken en zijne toeftemming te verwerven.<br />

Daar ik het netelige van die onderhandeling voorzag,<br />

wilde ik niemand dan mijzelve er mede belasten<br />

; trouwends, ik ben meer van nabij bekend<br />

met de gevoelige zijden van zijn hart, en ik weet,<br />

dat er tusfchen mannen altoos eene zekere ftroefheid<br />

heerscht, welke eene vrouwbeter in ftaat is<br />

te verzachten. Intusfchen begreep ik dat de dienften<br />

van Mijlord ons niet ten onpas zouden komen<br />

om de zaak voortebereiden. Ik gevoelde, hoe<br />

veel indruk op een deugdzaam hart de gefprekken<br />

konden maken van een gevoelig man-, die meent<br />

enkel wijsgeer te zijn, en welk eene kracht de<br />

ftem van eenen vriend konde geven aan de redeneeringen<br />

van eeu verftandig man.<br />

Ik bewoog dus Mijlord EDUARD om den avond<br />

met hem doortebrengen, en zonder iet te zeggen<br />

dat rechtftreeks zijnen toeftand betrof, zijnen geest<br />

ongevoelig op te winden tot eene Stcifche ftandvastigheid.<br />

Gij, zeide ik, die uwen Epiftsttts<br />

zoo wel verftaat, zie hier de gelegenheid om dien,<br />

Va zo


3c8 B R I E V E N V A H<br />

zo ooit, met vrucht te gebruiken. Doe hem<br />

naauwkeurig onderfcheid maken tusfchen het waare<br />

en het fchijngeluk, tusfchen dat welk in ons<br />

en het geen buiten ons zeiven ligt. Bewijs hem,<br />

dat,in het oogenblik eener ons van buiten aankomende<br />

beproeving, men nimmer eenig radeel ondervind<br />

dan door zichzelve, en dat de wijze,<br />

alom van zichzelve vergezeld, ook allerwege zijn<br />

geluk mat zich voert. Uit zijn andwoord bemerkte<br />

ik, dat deze zachte fpotternij, die hem niet beigen<br />

kon, zijnen ijver genoegzaam aanvuurde, en<br />

dat hij zich fterk maakte, om uwen vriend den<br />

volgenden dsg, behoorlijk voorbereid, bij mij te<br />

zenden. Dit was al wat ik verlangd had; want<br />

fchoon ik eigenlijk, zoo min als gij, niet veel op<br />

heb met al dat zonderling flag van wijsgeerte, ben<br />

ik echter verzekerd dat een braaf man altoos min<br />

of meer fchaamte heeft, om tusfchen avond en<br />

morgen van gevoelens te veranderen , en het geen<br />

zijn verftand hem den éénen dag ingaf, den anderen<br />

dag met zijn hart volkomen te verzaaken.<br />

De Heer D'ORBE wilde mede van de partij zijn,<br />

en den avond met hen doorbrengen, maar ik verzocht<br />

hem dit niet te doen ; hij zou zich of Hechts<br />

verveeld, of het gefprek belemmerd hebben. Hoe<br />

veel belang ik ook in hem Helle, kan ik echter<br />

wel zien, dat hij de bekwaamheden der twee anderen<br />

niet bezit. Die manlijke denkwijze , waardoor<br />

fterke geesten zich op eene hun eigene wijze uitdrukken,<br />

is voor hem eene onbekende taal. ——•<br />

Bij


T W E E G E L I E V E N , 3°9<br />

Bij het affcheidnemen dacht ik aan de Punch i<br />

en daar ik bevreesd was voor eens te voorbarige<br />

openhartigheid, liet ik mij al lagchende<br />

daarover tegen Mijlord een woord ontvallen. Stel<br />

u gerust, zeide hij, ik geef mij wel aan mijne gewoonten<br />

over, wanneer ik daarin geen gevaar zie , maar<br />

nimmer heb ik er mij aan verflaafd; het geldt hier<br />

de eer van JULIA, het toekomflig lot, en misfchien<br />

het leven van een mensch , van mijnen<br />

vriend. Ik zal naar gewoonte Punch drinken,<br />

om ons gefprek den 1'chijn niet te doen hebben<br />

van vooraf overlegl te zijn; maar die Punch zal<br />

beftaan uit Limonade, en dewijl hij dezelve nooit<br />

drinkt, zal hij dit niet merken. Vindt gij niet,<br />

mijne waarde! dit het zeer vernederend moet zijn,<br />

gewoonten te hebben aangenomen, die fooitgclijke<br />

voorzorgen noodzaaklijk maken ?<br />

Ik heb den nacht doorgebracht onder fterke<br />

aandoeningen , die echter u niet alleen golden. De<br />

onlchuldige genoegens onzer eerfte jeugd, het<br />

.ftreelende eener langdurige gemeenzaamheid, de<br />

nog vertvouwlijker omging, zedert een jaar, tusfchen<br />

hemen mij, wegens de moeite die het hem<br />

kostte u te zien; — alles wekte in mijne ziel de<br />

treurigheid van deze fcheiding op. Ik gevoelde, dat<br />

ik met uwe wederhelft een gedeelte van mijn eigen<br />

aanwezen ftond te verliezen. Angstvallig<br />

telde ik de uuren, en, bij het aanbreken van den<br />

éVeraad, zag ik niet zonder fchrik den dag op»<br />

V 3 rij-


3io B R I E V E N V A N<br />

rijzen, die uw lot beflisfen moest. Ik bracht den<br />

morgen door met te overderucen wat ik zeggen<br />

zoude , en te berekenen welken indruk mijne ge­<br />

fprekken konden maken. Eindelijk kwam het<br />

uur, en uw vriend verfcheen. Hij had een onge­<br />

rust voorkomen, en vroeg mij ijllings hoe het met<br />

u was ? want 'sdaags na uwe ontmoeting met<br />

uwen vader had hij reeds vernomen dat gij ziek<br />

waart, en Mijlord EDUARD had hem gister nader<br />

verzekerd , dat gij het bed niet verlaten hadt. Om<br />

in geene bijzonderheden hieromtrent te komen,<br />

zeide ik hem onmiddelijk daarop, dat gij gister<br />

avond bij mijn vertrek beter waart, en voegde er<br />

bij, dat hij op het oogenblik er meer van zoude<br />

vernemen bij de terugkomst van Hans, dien ik<br />

naar uw huis had gezonden. Dan mijne vourzorg<br />

was ten éénemaal vruchtloos, hij deed mij hon­<br />

derd vraagen over uwen toeftand, en daar dezel­<br />

ve mij van mijn doel verwijderden, beiindwoord-<br />

de ik ze telkens kort af, en begon hem op mijne<br />

beurt te ondervragen.<br />

Allereerst polste ik de gefteldheid van zijnen<br />

geest. Ik vond die ernftig, geregeld, en ge-<br />

fchikt om het gevoel aan de rede te toetfèn. God<br />

lof! zeide ik bi] mij zelve, mijn wijze man is genoeg­<br />

zaam voorbereid! Er is niets meer te doen dan<br />

hem op de proef te ftellen. — Schoon het gewoon<br />

gebruik medebrengt, dat men een droevig nieuws<br />

langzamerhand bekend make, deed mijne kennis<br />

aan


T W E E GELIEVEN. 3"<br />

aan zijne fterke verbeeldingskracht, welke bij<br />

één enkel woord alles tot een ukerfte drijft, mij<br />

befluken om den tegcngeftelden weg te volgen,<br />

en ik verkoos liever hem op éénmaal ter nederusliaan,<br />

ten einde hem vervolgends weder op te beuren<br />

, dan zijne fmartcn nutloos te vermenigvuldigen<br />

en ze hem duizendwerf toetebrengen in de<br />

plaats van ééns. Ik nam derhalven een ernfhger<br />

toon aan , zag hem fterk in het gezicht, en zeide<br />

tegen hem: kent gij, mijn vriend! de ukerfte grenzen<br />

van moed en deugd in eene fterke ziel en<br />

gelooft m, dat afftand te doen van een ge.tefi<br />

voorwem eene poging zij,dieboven het bereik oer<br />

menschlijkheid verheven is? Oogenblik i]< vloog hy<br />

op als een woedend mensch, iloeg de handen m<br />

een bracht dezelven zoo zaamgevouwen aan zijn<br />

voorhoofd, en riep uit: ik verfta u JULIA .S<br />

d 0 0 d. _ juLiAisdood! herhaalde hij op eenen<br />

toon i die mij deed beeven: ik bemerk het wel aan<br />

„we misleidende voorzorgen, aan uwe vruchtloze<br />

bewimpelingen, die mijnen dood flechts<br />

langzamer en wreeder maken.<br />

Schoon ontzet door zulk eene plotslingé. aandoening<br />

, kon ik er weldra de reden van g.sfen,<br />

en begreep terftond, dat de tijding van uwe Ziekte<br />

de ernftige gefprekken van Mijlord EDUARD,<br />

de'zamenkomst van dezen morgen, de ontduiking<br />

zijner vraagen , en de ftrekking der mijnen hem<br />

zoo even gedaan, hem eenen loozen Icnnk haad<br />

e n<br />

V 4


Si» B R I E V E N v A N<br />

den konnen aanjagen. Ook begreep ik wel, hoe<br />

veel nuts ik van zijne dwaling konde trekken, in,<br />

dien ik hem daarin eenige oogenblikken liet; dan,<br />

tot deze wreedheid kon ik niet befluiten. Het<br />

denkbeeld van den dood eenes geliefden voorwerps<br />

is zoo ijslijk, dat elkander, welk men daarvoor<br />

in de plaats fielt, verzachtend is, en ik haastte<br />

mij om mij van dit voordeel te bedieHen. Het<br />

is mooglijk, dat gij haar niet weder ziet, zeide ik<br />

tegen hem; maar zij leeft en bemint u. Ach«<br />

indien JULIA dood was, zou CLAARTJE U wel<br />

één woord behoeven te zeggen ? Dank den Hemel,<br />

die bij uw ongeluk nog rampen verhoed, waarmede<br />

dezelve u overladen kon. Hij was derwijze verbaasd,<br />

getroffen, en verbijsterd , dat ik, nadat<br />

ik hem weder had doen nederzitten, den tijd bad<br />

om hem in orde te verhaalen al wat hij weten<br />

moest, en ik verhefte het gedrag van Mijlord<br />

EDUARD ZOO hoog ik maar kon, ten einde aan<br />

zijn braaf hart eenige verlichtenis van droefheid te<br />

geven door het ftreelend gevoel der dankbaarheid.<br />

Zie daar, mijn vriend! vervolgde ik, hoe het<br />

thands met de zaak ftaar. JULIA bevind zich op<br />

den rand van eenen afgrond, waarin openbare<br />

fchande, de verachting harer familie, de woede van<br />

een gebelgd vader, en hare eigene wanhoop haar<br />

dreigen te ftorten. Het gevaar neemt meer en<br />

meer toe: de moorddolk , het zij dan in 's vaders<br />

pf hare eigene hand, is van oogenblik tot oogenblik


T W E I G E L I E V E N . 313<br />

blik op haar hart gericht. Er blijft Hechts één<br />

middel overig om alle die onheilen aftewenden, eu<br />

die middel hangt van u alleen af. Het loc uwer<br />

minnares is in uwe hand. Bedenk, of gij moeds<br />

genoeg hebt om haar te redden door u van haar cc<br />

verwijderen, daar zij toch de vrijheid nier meer<br />

heeft van u te zien, dan of gij iiever oorzaak en<br />

getuige wilt zijn van haren dood en van hare<br />

fchande. Naailes voor u gedaan te hebben, zal<br />

JULIA nu zien wat uw hart voor haar doen kan,<br />

Is het wel te verwonderen, dat hare gezondheid<br />

onder hare fmarten bezwijkt ? Gij bekommert u<br />

over haar leven: maar weet, dat gij hetzelve in<br />

uwe macht hebt.<br />

Hij hoorde mij aan zonder mij in de rede te<br />

vallen; dan zoo dra hij bemerkte waarom het te<br />

deen was, zag ik die driftige beweging, dat wild<br />

gezicht,die ontroerde, fchoonlevendi^een vutirige<br />

houding, welke hij te vooren had, verdwijnen. Een<br />

fombcr floers van droefheid en neêrflachagheid<br />

zeeg opzijn gelaat: zijn treurig oog en k wijdende<br />

houding verraadden de verflagenheid van zijn hart:<br />

naauwlijks had hij het vermogen van zijnen mond te<br />

openen om mij te andwoorden. Ik moet dan vertrekken?<br />

zeide hij tegen mij op eenen toon, dien<br />

een ander voor bedaard zou genomen hebben; wei<br />

nu, ik zal vertrekken. Heb ik niet lang genoeg<br />

geleefd? Neen zeker, hernam ik oogenbliklijk;<br />

gij moet blijven leven voor haar die u bemint;<br />

V 5 zijt


314 B R I E V E N V A T »<br />

zijt gij vergeten dat haar leven aan het uwe verbonden<br />

is? Men behoorde dien band dan niet van<br />

één te fcheiden, hervatte hij terftond; dit echter<br />

kon zij doen en zij is daartoe nog in ftaat. Ik hield<br />

mij als of ik deze laatfte woorden niet verftond, en<br />

poogde hem optebeuren door eenige uitzichten van<br />

hoop, waarvoor zijne ziel gefloten bleef, toen HANS<br />

weder binnenkwam, en mij gunstige tijding bracht.<br />

In het oogenblik der vreugde die hij daarover gevoelde,<br />

riep hij uit: welaan , dat zij leve ! dat zij<br />

gelukkig zij! zo het mooglijk is. Ik begeer<br />

flechts voor het laatst affcheid van haar te nemen...<br />

en dan vertrek ik. Weet gij niet, zeide ik, dat zij<br />

u niet meer zien mag? Helaas! uw affcheid is<br />

genomen, en gij zijt reeds wcrklijk van elkander<br />

gefcheiden! wanneer gij u op een wijder afftand<br />

van haar bevinden zult, zal uw lot minder wreed<br />

zijn; ten minste zult gij dan het genoegen fmaken<br />

van haar gered te hebben. Vertrek nog<br />

dezen dag, vertrek oogenbliklijk; draag zorg dat<br />

eene opoffering, die zoo groot is, niet te laat<br />

kome; zidder van hare rampzaligheid nog tebe.<br />

werken, na dat gij u geheel aan haar hebt opgeofferd.<br />

Wat! andwoordde hij mij met eene foort<br />

van woede, zou ik vertrekken zonder haar weder<br />

te zien ? Wat ! zou ik haar nooit meer zien ?<br />

Neen, te zamen zullen wij fterven, indien het<br />

moet zijn; dé dood, dit weet ik, zal haar met<br />

mij niet fmanlijk vallen: maar, wat er ook gebeure,<br />

ik zal haar zien; eer ik mij van mij zelf<br />

af-


T W E E G E L I E V E N . 315<br />

affcheure, zal ik mijn hart en mijn leven voor hare<br />

voeten afleggen. Weinig moeite kostte het mij hem<br />

de dwaasheid en wreedheid van zulk een voornemen<br />

aantetoonen. Maar dat hoe! zou ik haar<br />

niet meer zien? telkens op een weemoediger toon<br />

herhaald, fcheen ten minste voor de toekomst vertroosting<br />

aftefmeken. Waarom, zeide ik tegen<br />

hem , fielt gij u uwe rampfpoeden érger voor dan<br />

zij wezenlijk zijn ? Waarom geeft gij eene hoop<br />

op, die JULIA zelve nog niet verloren heeft?<br />

Meent gij dat zij zich op deze wijze van u zoude<br />

fchciden , indien zij geloofde dat het voor altoos<br />

was ? Neen, mijn vriend! gij behoorde haar<br />

hart beter te kennen. Gij behoorde te weten, dat<br />

zij hare liefde hooger Ichat dan haar leven. Ik<br />

vrees, ik vrees zelfs (dit voegde ik er bij, ik<br />

zeg het u gul) dat zij dezelve weldra boven alies<br />

zal waardeeren. Geloof dus, dat zij hoop heeft, dewijl<br />

zij nog leven wil: geloof, dat de maatregelen<br />

die de voorzichtigheid haar voorfchrijft, meer<br />

betrekking op u hebben dan het wel fchijnt, en<br />

dat zij zich om uwent wilie niet minder dan voor<br />

zichzelve in acht neemt. Hierop haalde ik uwen<br />

laatften brief voor den dag, en hem de tedere<br />

hoop van dat verblindde mcisjen, hetwelk<br />

zich verbeeld niet meer te beminnen, mededeeleride,<br />

wekte ik de zijne door dien zachten gloed<br />

weder op. Leze weinige regelen Ichecnen eenen<br />

genezenden baUèm te ftorten in zijne vergiftigde<br />

wonde. Ik zag zijne blikken verzachten, en zijne<br />

oogen


3i6 B R I E V E N VAN<br />

oogen vochtig worden; ik zag de vertedering bij<br />

hem trapswijze de wanhoop vervangen; maar die<br />

laatfte zoo aandoenlijke woorden, gelijk uw hare ze<br />

weet uirtedrukken, wij zullen niet lang gefcheiden<br />

van elkander leven, deeden hem in traanen wegfmelten.<br />

Neen, JULIA! riep hij uit, zijne ftem<br />

verheffende en uwen brief kusfende, neen, mijne<br />

JULIA! niet lang zullen wij gefcheiden van elkander<br />

leven; de Hemel zal ons lot op aarde,<br />

of onze harten in de gewesten der eeuwigheid,<br />

vereenigen.<br />

Dit was juist de toeftand, waarin ik hem gewenscht<br />

had. Zijne traanloze en fombere droefheid<br />

ontrustte mij. In deze gefteldheid van ziol<br />

zou ik hem niet hebben laten vertrekken; maar<br />

zoodra ik hem zag fchreien, en uwen geliefden<br />

naam met tederheid hoorde uitfpreken, had ik geene<br />

vrees meer voor zijn leven; want niets is minder<br />

gevoelig dan de wanhoop. Op dit tijdftip gaf<br />

zijn ontroerd hart hem eene bedenking in, welke<br />

ik niet voorzien had. Hij onderhield mij over den<br />

ftaat waarin gij vermoedde u te bevinden , en<br />

zwoer dat hij liever duizend dooden fterven wilde,<br />

dan u overtelaten aan alle de gevaaren die u ftonden<br />

te bedreigen. Ik droeg zorg hem niets te<br />

zeggen van uwe kwetfuur, alleenlijk zeide ik hem<br />

dat uwe verwachting tot nog toe niet bevestigd,<br />

en er geene hoop in het geheel meer was. Zoo<br />

zal er dan, zeide hij zuchtende, geenerlei gedachtenis


T W E E GELIEVEN. 317<br />

tenis van mijn geluk op aarde overblijven ; het is<br />

verdwenen gelijk een droom die nimmer aanwe­<br />

zen had.<br />

Nu had ik nog het laatfte gedeelte van uwen<br />

last te volbrengen,en daartoe meende ik, uit hoof­<br />

de der naauwe betrekking, waarin gijlieden ge­<br />

leefd hebt, noch omwegen, noch bewimpelingen<br />

nodig te hebben. Ik zoude mij zelfs ten aanzien<br />

van dit min gewichtig ftuk eenige woorden wisfeling<br />

getroost hebben, om eene andere voortekomcn,<br />

die over het onderwerp van ons voorig gefprek<br />

tusfchen ons ontftaan kon. Ik verweet hem dan<br />

zijn llofheid in het bezorgen van zijne eigene zaa-<br />

ken. Ik zeide hem , dat gij vreesde, dat hij zedert<br />

lang daarop geen acüt geflagen had, en hem , in de<br />

verwachting, dat hij dit nu weder doen zoude,<br />

gcboodt om uwent wil voor zich zelf te zorgen,<br />

beter in zijne behoeften te voorzien, en ten dien<br />

einde eene geringe toelage aantenemen, welke ik<br />

hem van uwen wege moest overhandigen. Hij<br />

fcheen door dit aanbod zich :u'et vernederd te<br />

achten, noch daarover eenige moeilijkheid te wil­<br />

len maken. Hij zeide mij alleen, dat gij wel wist,<br />

dat hij alles, wat hem van uwen wege werd toege­<br />

voegd, met vervoering aannam, maar dat uwe voor­<br />

zorg onnodig was, en dat hij van een kleen huis<br />

te Gtandfon (*), hetgeen hij onlangs had verkocht,<br />

meer<br />

(*) Of Granfee , eene kleene Stad en rechtsgebied<br />

ia het landfehap van Vaud, in Z-uiitferland.<br />

Aant. des Vertalers^


3i8 B R I E V E N T A N<br />

meer gelds gemaakt bad, dan hij in zijn geheele<br />

leven had bezeten. Boven dien, vervolgde hij,<br />

heb ik eenige bekwaamheden, waardoor ik mij<br />

overal een beftaan verfchaffen kan. Zeer gelukkig<br />

zal ik mij achten, zo de aanwending derzelven<br />

mij flechts eenige verftrooijing in mijne fmarten<br />

bezorgt, en zedert ik van nabij gezien heb, welk<br />

gebruik JULIA van haren overvloed maakt, befchouw<br />

ik dien als den gewijden fchat van weduw<br />

en wees, waarvan de menschlijkheid mij verbied<br />

eenen enkelen penning uittegeven. Ik herinnerde<br />

hem zijne Wallifer reis, uwen toenmaligen brief,<br />

en den flipten lettter uwer bevelen. Dezelfde<br />

redenen hebben thands plaats Juist dezelfde!<br />

viel hij mij in op eenen misnoegden toon. De<br />

ftraf van mijne weigering was toen deze, dat ik<br />

haar niet weder zoude zien: welaan, dat zij mij<br />

nu vergunne hier te blijven, en ik neem het gefchenk<br />

aan. Indien ik gehoorzame , waarom<br />

ftraft zij mij dan ? En zo ik weigere, wat kan<br />

zij mij erger aandoen? .... Dezelfde redenen<br />

als toen ! herhaalde hij driftig. Onze verbindtenis<br />

was destijds naauwlijks begonnen, thands ftaat zij<br />

te eindigen; mooglijk ga ik mij voor altoos van<br />

haar fcheiden; er is geenerlei gemeenfchap meer<br />

tusfchen haar en mij; wij worden eerlang voor<br />

elkander vreemd. Deze laatfte woorden fprak hij<br />

uit met zulk een beklemd hart, dat ik beefde van<br />

hem weder in dien zelfden toeftand te zien vervallen,<br />

waaruit ik hem met zoo veel moeite gered<br />

had.


T W E E G E L I E V E N . $19<br />

had. Gij zijt een kind, geliet ik mij hem met<br />

een lagchend gelaat te zeggen; gij hebt nog<br />

eenen opziener nodig , en ik wil die zijn. Ik<br />

zal deze beurs bewaren, en ten einde daarvan<br />

een gepast gebruik te konnen maken, bij<br />

de briefwisfeling die wij te zamen ftaan te hou­<br />

den, begeer ik opening te hebben van alle uwe<br />

zaaken. Op deze wijze trachtte ik zijne treuri­<br />

ge denkbeelden te verftrooien, door dat eener<br />

aanhoudende gemeenzame biiefwisfeling tusfchen<br />

ons beiden , en die goede ziel, die om zoo<br />

te fpreken niets anders zoekt dan zich te hech­<br />

ten aan het geen u van nabij omringt, liet zich<br />

gereedlijk bedriegen. Vervolgends kwamen wij<br />

'overeen omtrent de plaatfen waar wij de brieven<br />

over en weder zenden zouden, en daar deze<br />

fchikkingen hem niet dan aangenaam konden zijn,<br />

rekte ik het gefprek daarover tot op het oogen.<br />

blik dat de Heer D'OR BE kwam, welke mij eenen<br />

wenk gaf, dat alles in gereedheid was.<br />

Uw vriend begreep lichtlijk wat er gebeuren<br />

moest; hij verzocht dringend om u te mogen fchrij-<br />

ven, maar ik wachtte mij van hem dit tceteftaan.<br />

Ik voorzag dat een uiterfte van vertedering zijn<br />

hart al te zwak zoude maken, en dat, wanneer hij<br />

zijnen brief pas ten halve gefchreven had , er geene<br />

mooglijkheid meer zoude zijn om hem te doen<br />

vertrekken. Alle vertraging is gevaarlijk, zeide<br />

ik tegen hem, haast u om de eerfte pleifterplaats<br />

te


32o B R I E V E N V A N<br />

te bereiken , van waar gij op uw gemak aan tiaar<br />

fchrijven kunt. Dit zeggende , wenkte ik den<br />

Heer d'o R B E ; ik trad voorwaards, en met een<br />

bart overkropt van fnikkende droefheid, drukte<br />

ik mijn aangezicht tegen het zijne. Van toen af<br />

wist ik niet meer wat er gebeurde ; de traanen<br />

benevelden mij het gezicht, mijn hoofd geraakte in<br />

verwarring, en het was tijd, dat mijn rol een ein­<br />

de nam*<br />

Kort daarna hoorde ik hen ijlings naar beneden<br />

gaan. Ik ging buiten op het portaal, om hen na<br />

te oogen: dit laatfte ontbrak nog, om mijne ont-<br />

roerenis te voltooien. Ik zag den onzinnigen Jon­<br />

geling te midden van de trap zich op zijne knieën<br />

werpen, cn de treden er van metkusfeben overdek­<br />

ken , zoo dat D'O R B E hem naauwlijks kon af-<br />

fcheuren van dien kouden fteen, waartegen hij,<br />

onder het uitboezemen van luide weêklachten,<br />

zijn ligchaam, zijn hoofd, en zijne armen drukte.<br />

Gevoelende dat ik , in weêrwil van mijzei ve.;<br />

Zoude moeten uilbarsten , trad ik ijllings weder<br />

binnen, uit vrees van het geheele huisgezin in<br />

beweging te brengen.<br />

Eenige oogenblikken daarna kwam de Heet<br />

D'ORBE terug, den zakdoek voor zijne oogen<br />

houdende. Het is verricht, zeide hij tegen mij,<br />

zij zijn reeds op de reis. t'Huis komende, vond uw<br />

vriend de Chais voor zijne deur ftaande; Mijlord<br />

EDUARD


T W E E G E L I E V E N .<br />

EDUARD wachtte er hem ook reeds op; hij liep<br />

hem te gemoet, en hem aan zijne borst drukkende<br />

, zeide hij op eenen gevoeligen toon tegen<br />

hem: Koom, ongelukkige! koom uwe droefheid uit~<br />

forten in dit hart, dat u bemint. Koom , misfchien<br />

zult gij gevoelen, dat men niet alles op de wereld<br />

verloren heeft, wanneer men eenen vriend als mij<br />

heeft aangetroffen. Oogenbliklijk tilde hij hem<br />

met eenen forlchen arm in het rijdtuig, en zij<br />

vertrokken naauw in eikanders armen gefloten.<br />

I. DB Kt,.<br />

Einde van de eerfte afdeeling.<br />

TWEE-


3*a BRIEVEN V A K<br />

TWEEDE AFDEELING.<br />

4f<br />

I. BRIEF.<br />

Aan JULIA.<br />

onderdmaal heb ik de pen opgenomen en weder<br />

neergelegd; bij het eerfte woord dat ik<br />

fchrijven wil, aarzele ik; ik weet niet, weiken<br />

toon ik moet aannemen; ik weet niet waarbij<br />

ik moet aanvangen, en het is echter aan JULIA,<br />

dat ik fchrijven wilde! Ach, mij ongelukkige! in<br />

welk eenen ftaat ben ik gebracht? Die tijd is dan<br />

niet meer, waarin duizenderlei ftreelende gevoelens<br />

, als een onledigbare ftroom, uit mijne pen<br />

vloeiden! Die lieve oogenblikken van vertrouwlijkheid<br />

en openhartigheid zijn voorbij; wij behooren<br />

niet meer aan elkander, wij zijn dezelfden niet<br />

meer, en ik weet niet meer aan wie ik 1'chrijve.<br />

Zult gij u gewaardigen om mijne brieven aantenemen?<br />

Zullen uwe oogen dezelven nog willen<br />

doorlopen ? Zult gij' ze genoeg agterhoudend, omzichtig<br />

genoeg vinden? Zou ik daarin nog de voorige<br />

gemeenzaamheid durven behouden ? daarin<br />

reppen durven van eene onderdrukte of miskende<br />

lief-


T W E E G E L I E V E N . 325<br />

liefde? Ben ik indedaad niet verder verfchoven,<br />

dan toen ik u voor de eerfte maal fchreef ? Hemel<br />

! welk een verfchil tusfchen die aangenaame,<br />

die bekoorlijke dagen, en mijn tegenwoordig<br />

verfchriklijk ongeluk! Helaas! ik begon naauwlijks<br />

te leven, of ik ben in den afgrond der vernietiging<br />

geftort; de hoop des levens bezielde mijn hart,<br />

thands zie ik niet dan de beeldnis des doods voor<br />

mij, en een tijdsverloop van drie jaaren heeft den<br />

gelukskring van mijn geheele leven befloten.<br />

Ach! waarom heb ik hetzelve niet liever geëindigd,<br />

dan mijzelve te overleven! waarom niet<br />

opgevolgd aan mijn voorgevoel, na die vluchtige<br />

oogenblikken des vermaaks, toen het leven niets<br />

meer voor mij had, dat waardig was om hetzelve<br />

te verlengen ! Ik moest waarlijk het niec langer<br />

dan deze drie jaaren gerekt, of dezelven daarvan<br />

afgekort hebben; het was beter geweest nooit het<br />

geluk te fmaken, dan dar te fmaken en daarna te<br />

moeten derven. Had ik dat noodlottig tijdvak waargenomen,<br />

had ik dien eerften aanblik vermijd, welke<br />

mijne geheele ziel herfchepte , ik zou thands het<br />

gebruik mijner rede hebben ; ik zou mijne plichten<br />

als mensch vervullen, en misfchien in mijnen<br />

geringen levensloop eenige deugden ftichten. Een oogenblik<br />

van dwaling heeft de zaak geheel veranderd.<br />

Mijn oog durfde een voorwerp befchouwen, hetgeen<br />

ik niet behoorde te zien. Dit gezicht heeft<br />

eindelijk Zijne onvermijdelijke uitwerking gedaan.<br />

Na mij zelf trapswijze aan de dwaling te hebben<br />

X a over-


3*4 B R I E V E N VAN<br />

overgegeven, ben ik eindelijk niet anders dan een<br />

woedend mensch die buiten zijne zinnen is, een<br />

laffe flaaf zonder kracht en moed, die in eenen<br />

verachtlijken ftaat zijne ketenen en zijne wanhoop<br />

met zich daarheen fleept.<br />

IJdele droomen van eenen verdoolden geest!<br />

Bedrieglijke wenfchen , oogenbliklijk afgekeurd<br />

door het eigen hart, dat dezelven vormde! Wat<br />

baat het voor wezenlijke kwaaien ingebeelde<br />

hulpmiddelen uittedenken, welke men afwijzen<br />

zoude, wanneer iemand anders ze ons aanbood?<br />

Ach ! wie ,die ooit de liefde kende, en u ziet,<br />

zal geloven konnen, dat er eenige gelukzaligheid<br />

mooglijk is, waarvoor ik mijne eerfte<br />

liefde zou hebben willen prijsgeven? Neen, dat<br />

de Hemel zijne gunstbewijzen vrij terug houde en<br />

mij, bij mijne rampzaligheid , ilechts het aandenken<br />

late van mijn voorig geluk. Ik kies de genoegens<br />

die ik bij herinnering fmake , en de<br />

fmarten die mijne, ziel thands verfcheuren, boven<br />

een altoosduurend geluk buiten JULIA.<br />

Koom, geliefkoosde beeldnis! vervul een hart,<br />

dat alleen door'u leeft: volg mij in mijne ballingfchap,<br />

vertroost mij in mijne droevenisfen,<br />

verlevendig en onderfteun mijne bezwekene hoop.<br />

Altoos zal dit ongelukkig hart uw onfchendbaar<br />

heiligdom zijn, waaruit noch lotgeval, noch menfchen<br />

u immer zullen konnen wegrukken. Ben<br />

ik dood voor het geluk, ik ben het echter niet<br />

voor


T W E E G E L I E V E N . 315<br />

voor de liefde, die mij zulks waardig maakt.<br />

Deze liefde is even zoo onwederftaanbaar als<br />

de fchoonheid die ze in mij verwekt heeft.<br />

Zij is gevestigd op den onbeweeglijken grondflag<br />

van verdienste en van deugden; zij kan niet<br />

fterven in eene ziel die onfterveiijk is, zij behoeft<br />

het fteunfel der hoop niet meer, en het<br />

voorledene alleen geeft haar krachts genoeg voor<br />

eene eeuwige toekomst.<br />

Maar gij, ö JULIA ! Gij, die éénmaal de liefde<br />

kendet! hoe heeft uw teder hart konnen ophouden<br />

te leven? Hoe is dat heilig vuur in uwe reine<br />

ziel uitgedoofd? Hoe hebt gij den fmaak verloren<br />

van die hemelfche geneugten, welke gij alleen<br />

in ftaat waart te gevoelen en te fchenken*<br />

Gij jaagt mij onmeêdogend weg; gij verbant mij<br />

op eene fchandelijke wijze, gij geeft mij aan<br />

de wanhoop ten prooie, en in de dwaling die<br />

u verbijftert , ziet gij niet , dat gij door mij<br />

rampzalig te maken , u zelve van het geluk uwes<br />

levens berooft. Ach! JULIA! geloof mij: te<br />

vergeefs zult gij een ander hartevriend voor het<br />

uwe zoeken! Duizenden, ja, zullen u aanbidden<br />

; maar het mijne alleen beminde u naar waarde.<br />

Andwoord mij nu, gij, misleide of bedrieglijke<br />

minnares! wat is er geworden van alle die<br />

met zoo veel geheimhouding beraamde ontwerpen?<br />

Waar is die ijdele hoop, door welke gij<br />

X 3 ZOÖ


3a6 B R I E V E N VAN<br />

zoo dikwijls mijne lichtgelovige een vou wigheid misleid<br />

hebt ? Waar blijft nu die heilige en gewenschte<br />

vereeniging, dat dierbaar voorwerp van zoo<br />

veele vuurige zuchten, waarmede uwe pen en<br />

uw mond mijne wenfchen aanhoudend ftreelde?<br />

Helaas! in het vertrouwen op uwe beloften<br />

durfde ik naar den gewijden naam van Echtgenoot<br />

dingen , en verbeeldde ik mij reeds de<br />

gelukkigfle der menfchen te zijn. Zeg, wreede ï<br />

bedroogc gij mij enkel, om daardoor eindelijk<br />

mijne fmart des te grievender, mijne vernedering<br />

des te grooter te maken ? Is het mijne fchuld<br />

dat ik ongelukkig ben ? Ben ik niet gehoorzaam,<br />

niet gedwee, niet befcheiden genoeg geweest?<br />

Hebt gij mij ooit in zulk een zwak oogenblik<br />

van begeerlijkheid gezien , dat ik verdiende te<br />

wo r<br />

den afgewezen, of mij mijne ziedende driften<br />

zien opvolgen tegen uwen gebiedenden wil ? Ik<br />

heb alles gedaan om u te behagen , en gij verftoot<br />

mij! Gij naamt de zorg voor mijn geluk<br />

op u, en gij hebt mij ongelukkig gemaakt! Ondankbare!<br />

geef mij rekenfehap van het pand dat<br />

ik u heb toebetrouwd: geef mij rekenfehap van<br />

mij zelve, na mijn hart vervoerd te hebben in<br />

den Aroom dier hoogde gelukzaligheid , welke<br />

gij mij eerst hebt deen kennen en waarvan gij<br />

mij thands berooft. Engelen des hemels! uw<br />

lot zoude ik verfmaad hebben! Ik zou de gelukkigfle<br />

aller wezens zijn geweest. . . . Helaas!<br />

ik ben niets, niets meer; één oogenblik heeft<br />

mij


T W I Ï G E L I E V E N . 3*7<br />

mij van alles ontzet. Zonder tusfchenpoozing<br />

ben ik van het toppunt der vermaken in den<br />

poel van eeuwig verdriet geftort: nog éénmaal<br />

reik ik naar een geluk dat mij ontvlucht. . . .<br />

nog éénmaal grijp ik er naar, en verlies het voor<br />

a l t o o s ! Ach, zo ik dit geloven kondel<br />

Zo het overfchot eener ijdele hoop mij niet vereerde<br />

O! rotfen van MeillerieC),<br />

welken mijn vrij rondwaarend oog zoo dikwijls<br />

begluurt, waarom ftondt gij mijner wanhoop met<br />

ten dienste ? Ik zou het leren minder betreurd<br />

hebben, als ik er de waardij niet van had leeren<br />

kennen.<br />

II. B R I E F .<br />

Van Mijlord EDUARD aan CLAARTJE.<br />

Bü ons aankomen te Befancon is mijne eerfte<br />

ZOrg, u verflag te doen van onze reis. Zij « tot<br />

hiertoe zo al niet rustig , ten minste zonder ftoornis<br />

volbracht, en uw vriend is ligchaamhjk zoo<br />

wel', als men dit met een hart, zoo ziek als het<br />

zijne, wezen kan. Zelfs wil hij uitwendig eene<br />

foort van gerustheid vertoonen. Hij fchaamt<br />

r*) Zie I. Afd. XXVI. Brief.<br />

Aant. des VELT.<br />

X 4


3«8 B R I E V E N V A N<br />

zich over zijn eigen roefland, en bedwingt zich<br />

zeer in mijn bijzijn ; maar alles verraad zijne<br />

inwendige gemoedsbewegingen, en ik houde mij<br />

flechts als of ik die niet bemerke , ten einde<br />

hem met zichzelve te laten worftelen, en zoo,<br />

door eene gedeeltelijke infpanning zijner zielsvermogens<br />

op dit punt. te verhinderen dat de.»<br />

zeiven niet allen op een ander werken.<br />

Den eerften dag w.is hij. zeer verflagen ; ik<br />

maakte de rit kort, om dat ik zag, dat onze<br />

fnelle vordering zijne droefheid aahzettede. Hij<br />

fprak niet tegen mij, noch ik tegen hem; want<br />

onvoorzichtige troostredenen verbitteren eene hevige<br />

fmart flechts te merr. De onverfchilligheid<br />

en koelheid hebben doorgaands woorden genoeg<br />

bij de hand , maar een treurig ftilzwijgen is in<br />

zulk een geval de echte taal der vriendfchap. —<br />

Gister begon ik de eerfte fchinftevingen te bemerken<br />

van eene woede, welke buiren twijfel op<br />

deze verdooving ftaat te volgen: over het middagmaal,<br />

naauwlijks een quartier uurs na onze<br />

aankomst, bejegende hij mij met eene foort van<br />

geemlijkheid. Waarom ftellen wij ons vertrek<br />

uit, zeide hij tegen mij met eenen bitteren glimlagch,<br />

waarom vertoeven wij één oogenblik op<br />

zulk eenen klpenen afftand van haar? — 'sAvonds<br />

geliet hij zich z-er fpraakzaam te zijn, zondereen<br />

woord te reppen van JULTA. Hij herhaalde<br />

zommige vraagen, waarop ik reeds tienmaal<br />

ge-


T W E E G E L I E V E N . 329<br />

geandwoord had. Hij wilde weten of wij reeds<br />

op Franfchen bodem waren, en vraagde vervolgends,<br />

of wij haast te Vevaij zouden zijn ? Het<br />

eerfte dat hij doet aan elke pleisterplaats, is<br />

eenen briefte gaan zitten fchrijven, dien hij een<br />

oogenblik daarna verfcheurt of in elkander kreukelt.<br />

Twee of drie van deze opftellen heb ik<br />

uit het vuur gered; gü zult er zijne zielsgefteidheid<br />

eenigermaten uit konnen ontdekken. Ik<br />

geloof echter, dat het hem gelukt is om eenen<br />

brief geheel afefchrijven.<br />

Het is gemaklijk te voorzien, dat deze eerfte<br />

verfchijnfelen eene hevige hartstócht aankondigen,<br />

maar hoedanig het gevolg en de uitflag er van<br />

zijn zal, kan ik niet zeggen; want dit hangt af<br />

van eene berekening van 's mans charaétT, van<br />

den aart zijner drift, van. omftandigheden die<br />

konnen voorkomen, en van duizend dingen wei.<br />

ken geene menschlijke voorzichtigheid in ftaat<br />

ia re benalen. Ik voor mij kan wel inftaan voor<br />

zijne woeste vlaagen, maar niet voor zijne wanhoop<br />

; en men moge doen wat men wil , de<br />

mensch is altoos meester van zijn eigen leven.<br />

Intusfchen vlei ik mij , dat hij zichzelve en<br />

mijne oplettende zorgen zal eerbiedigen ; en ik<br />

reken ten dien opzichte minder op den ijver der<br />

vriendfchap, waaraan het echter in dit geval<br />

niet ontbreken zal, dan op de geaartheid zijner<br />

X 5 harts-


33° B R I E V E N VAN<br />

hartstocht, en op dien van zijne minnares. Zelden<br />

kan de ziel zich lang en fterk aan één voorwerp<br />

hechten, zonder heblijkheden te verkrijgen,<br />

die eenige gelijkenis daarmede hebben. De uitnemende<br />

zachtheid van JULIA moet de hevigheid<br />

der liefdedrift, welke zij inboezemt, temperen;<br />

en ik twijfel desgelijks niet, of de liefde<br />

van zulk een vuurig' man zal haar voor zichzelve<br />

een weinig meer werks geven , dan het<br />

haar anders natuurlijkerwijze zoude kosten.<br />

Ik durf tevens ftaat maken op zijn hart, het<br />

geen berekend is om te ftrijden en te overwinnen.<br />

Eene liefde, gelijk de zijne, is niet<br />

zoo zeer eene zwakheid als wel eene verkeerdlijk<br />

aangewendde kracht. Eene blakende en ongelukkige<br />

liefde kan hem voor eenen tijd, misleiden<br />

voor altoos, van een gedeelte zijner vermogens<br />

berooven, zij levert echter in zichzelve<br />

een bewijs op van derzei ver voortreflijkheid,<br />

en van het nut, welk hij daarvan tot beoefening<br />

der wijsheid zoude konnen trekken: het verheven<br />

verftand toch word alleenlijk onderfteund door<br />

dezelfde fterkte van ziel, welke de groote driften<br />

veroorzaakt, en een waardig beoefenaar der wijsgeerte<br />

behoort dat zelfde vuur te bezitten, het<br />

geen men voor eene minnares gevoelt.<br />

Zijt verzekert, beminiijke CLAARTJE! dat<br />

ik mij aan het lot van dit ongelukkig paar niet<br />

min-


T W E E G E L I E V E N . 331<br />

minder laat gelegen zijn dan gij; niet uit een gevoel<br />

van medelijden, het geen enkel eene zwakheid<br />

kan zijn , maar uit aanmerking der rechtvaardigheid<br />

en orde, die willen dat ieder mensch geplaatst<br />

worde op de voor hem zelf en de maatfchappij<br />

voordeeligfte wijze. Deze twee fchoone<br />

zielen bracht de hand der natuur voord,<br />

ten behoeve van elkander; door de liefde vereenigd,<br />

in den fchoot des gcluks geplaatst, en vrij<br />

om hunne krachten te ontwikkelen , hunne<br />

deugden uitteoefenen, zouden zij de wereld door<br />

hun voorbeeld hebben voorgelicht. Waarom<br />

moet nu een onzinnig vooroordeel deze eeuwige<br />

fchikkingen komen verijdelen, cn de zamenftemming<br />

van denkende wezens Hooren? Waarom<br />

verbergt de trots van een wreedaardg vader op<br />

die wijze het licht onder de koornmaat, en doet<br />

twee harten wegfmelten in traanen, die, gevoelig<br />

en weldadig van aart, gefchapen zijn om die<br />

van anderen aftewisfchen ? Is de echtvereeniging<br />

niet de meest vrijë en heiligfte van alle verbindtenisfen<br />

? Voorzeker, alle wetten die dezelve belemmeren<br />

, zijn onrechtvaardig , en alle vaders<br />

die dezen band durven leggen of verbreken, tirannen.<br />

Die reine band der natuur is noch aan<br />

burgerlijke oppermacht noch aan het vaderlijk<br />

gezag onderworpen , maar alleen aan het gezag<br />

van den algemeenen Vader, die in ftaat is om<br />

over de harten gebied te voeren, en die, wanneer


33* B R I E V E N V A N<br />

neer bij wil dat zij zich vereenigen, hen ook<br />

kan dwingen om elkander te beminnen (*_).<br />

Wat betekent toch die opoffering van natuurlijke<br />

overeenkomsten voor zulken , die op een<br />

aangenomen begrip rusten? Het verfchil van fortuin<br />

en van ftaat verdwijnt en vermengt zich in<br />

het huuwlijk, het doet niets tot het geluk; daar<br />

integendeel dat van characlers en humeuren blijft,<br />

en de eenige bron van geluk of ongeluk is. Het<br />

kind dat enkel zijne liefdedrift opvolgt, kiest<br />

dikwijls verkeerd , maar de vader die zich alleen<br />

door de heerfchende meening laat leiden,<br />

doet nog Hechter keus. Wanneer een meisje<br />

noch verftand noch ondervinding genoeg heeft<br />

om over verfrandlijke en zedelijke hoedanigheden<br />

te oordeelen , moet een goed vader haar<br />

on-<br />

(*) Er zijn landen, waar de overeenkomst van<br />

ftand en forcuin zoo zeer den voorrang heeft boven<br />

die der natuur en der harten , dat het gemis van<br />

de eerfte genoegzaam is om de gelukkiglle huuvvlij-<br />

ken te verhinderen of te verbreken , zonder acht te<br />

geven op de verlorene eer dier ongelukkigen , wel­<br />

ke daaglijks de flachtolTers dezer haatlijke vooroor-<br />

deelen zijn. Het is niet te zeggen hoezeer in Frank,<br />

rijk zelf, dat verlicht en wellevend land, de vrou­<br />

wen door de wetten overheerscht worden. Is het<br />

wel te verwonderen, dat zij zich zoo geftreng dair<br />

over wreeken door hare zedea?


T W E E G E L I E V E N . 353<br />

ongetwijfeld ter hnfpe komen. Hij heeft recht,<br />

hij' is zelfs verplicht tegen haar te zeggen : mijne<br />

dochter! dit is een braaf man, dat is een<br />

deugdniet; dit is een man van verftand, of, dat<br />

is een gek. Ziet daar de eenige vereischten,<br />

waarover hij behoort te oordeelen; alle de overigen<br />

ftaan ter beoordeeling van het meisje.<br />

Terwijl men fchreeuwt, dat de goede orde der<br />

maatfchappij op deze wijze geftoord zonde worden,<br />

verwoesten zulke tirannen die zelf. Dat de rang<br />

bepaald worde door de verdiensten, en de vereeniging<br />

der harten door derzelver eigene keuze,<br />

dit is de waarachtige maatfchaplijke orde ; zij<br />

die dezelve bepalen naar geboorte of rijkdommen<br />

, zijn in de daad verftoorders van deze orde<br />

; hen moet men met verachting overlaaden of<br />

fu-affen.<br />

Het behoort derhalven tot de rechtbank van<br />

het algemeen , deze misbruiken te verbeteren ;<br />

elk mensch is verpjicht zich tegen het geweld<br />

te verzetten, tot herftel van orde mede te werken;<br />

en zo het mij mooglijk ware deze twee gelieven<br />

in ipijt van eenen redelozen grijsaart<br />

te vereenigen, zijt verzekerd dat ik hieromtrent<br />

den wil des Hemels volbrengen zoude , zonder<br />

mij aan de goedkeuring der menfchen te kreunen.<br />

Gelukkiger zijt gij, beminlijke CLAARTJE!<br />

Gij hebt eenen vader die zich niet inbeeld beter<br />

te


334 B R I E V E N VAN<br />

te weten dan gij, wat u gelukkig kan miken.<br />

Het is mooglijk noch aan de groote inzichten<br />

zijner wijsheid , noch aan eene ongemeene<br />

tederheid toetefchrijven, dat hij u meesteres<br />

laat van over uw eigen lot te befchikken;<br />

maar wat doet er de oorzaak toe, indien de uitwerking<br />

flechts dezelfde is, en zo de onverfchilligheid,<br />

ten aanzien der vrijheid welke hij u<br />

vergunt, bij hem de plaats van het verftand<br />

bekleed ? Wel verre van deze vrijheid te misbruiken<br />

, hebt gij op uw twintigfte jaar eene<br />

keuze gedaan, die de goedkeuring van den verftandigften<br />

vader zoude wegdragen. Uw hare<br />

geheel ingenomen door eene vriendfchap, die<br />

nimmer weêrgaê had, heeft weinig plaats behouden<br />

voor de warme aandoeningen der liefde.<br />

In vergoeding hiervan bezit gij alles wat iemand<br />

daar voor in het huuwlijk fchadeloos kan ftellen<br />

: meer vriendin dan minnares zult gij , zo<br />

niet de tederfte, ten minfte de deugdzaamfte<br />

echtgenote zijn , en deze harts-vereeniging ,<br />

door de wijsheid zelve gefticht , moet met de<br />

jaaren toenemen, en duuren zoo lang gij leeft,<br />

De aandrift van het hart is meer onberedeneerd,<br />

maar zij is ook moeilijker te overwinnen: zich<br />

in de verplichting te brengen van die tegentegaan,<br />

is het gefchiktfte middel om zichzelf ongelukkig<br />

te maken. Gelukkigen zij, wien de liefde<br />

zoo wel zamen paart, als het verftand zou hebben<br />

gedaan, en die geene hinderpalen te overwin-


T W E E GELIEVEN. 335<br />

winnen, geene vooroordeelen te beftrijden hebben!<br />

Zoodanig zou het geval onzer twee gelieven<br />

zijn, bood een ftijf hoofdig vader hun geenen<br />

onbillijken tegenftand. En nog zouden zij,<br />

in fpijt van hem, gelukkig konnen wezen, zo<br />

één van beiden flechts wel beraden handelde.<br />

Het voorbeeld van j u tIA bewijst , zoo wel<br />

als bet uwe, dat her alleen de zaak van echtgenoten<br />

is, te beoordeelen of zij gefchikt zijn<br />

voor elkander. Heerscht de liefde niet, dan zal<br />

de rede alleen eene keuze doen , en dit is uw<br />

geval; heerscht de liefde , dan heeft het hart<br />

reeds gekozen, dit is het geval van JULIA.<br />

Zoodanig is de heilige wet der natuur, welke<br />

het den mensch niet vrij ftaat te verbreken, die<br />

hij nimmer ftrafloos fchond, en welke het gezag<br />

van ftanden en rangen niet kan vernietigen,<br />

zonder aanleiding te geven tot veele ongelukken<br />

en misdaden.<br />

Offchoon de winter op handen is, en ik naar<br />

Rome moet vertrekken, zal ik den vriend die<br />

aan mijn opzicht vertrouwd is, niet verlaten ,<br />

voor dat ik zijne ziel in zulk eene effenbare gefteldheid<br />

zie, waarop ik mij verlaten kan. Dit<br />

is een pand, dierbaar voor mij uit hoofde zijner<br />

eigen waarde , en om dat gij het mij hebt<br />

aanbetrouwd. Zo ik hem al niet gelukkig kan<br />

maken. zal ik ten minfte trachten te bewerken, dat<br />

hij


336 B R I E V E N V A N<br />

hij bedaard redeneere, en als een man de rampen<br />

der menschheid drage. Ik heb befloten hier een<br />

veertien dagen met hem doortebrengen, binnen<br />

welken tijd ik hoop dat wij tijding van JULIA en<br />

van u zullen ontvangen , en dat gij beiden mij<br />

eenigen balfèm zult helpen gieten in de wonden<br />

van dat ontredderd hart, het geen nog niet gefchikt<br />

is om naar de ftem der rede te luisteren,<br />

dan door tusfchenkomst van het gevoel.<br />

Ik fluit hierin eenen brief voor uwe Vriendin:<br />

vertrouw dien, bid ik u, aan geene bedienden,<br />

maar geef hem zelve over.<br />

F R A G M E N T E N<br />

Bij den voor gaanden brief gevoegd,<br />

i.<br />

Waarom heb ik u, vóór mijn vertrek, niet<br />

mogen zien? Vreesdet gij, dat ik, affcheid van<br />

u nemende, wellicht den geest zoude geven?<br />

Stel u gerust, arme ziel! Ik ben wel .... ik<br />

lijde niet . .. > . ik leef nog .... ik denk aan<br />

u . . . aan dien tijd toen ik u dierbaar was . . .<br />

het hart is mij een weinig beklemd . . . het rijdtuig<br />

maakt mij ijlhoofdig ... ik voel dat ik<br />

af ben . . . dezen dag zal ik u niet veel fchrijven<br />

kon-


T W Ï K GELIEVEN. 337<br />

konnen. Morgen zal ik misfchïen meer krachten<br />

.... of ik zal die niet meer nodig hebben.. ..<br />

2.<br />

Waar fleepen deze paarden mij met zulk eene<br />

{helheid heen ? werwaard voert mij de man ,<br />

die zich mijnen vriend noemt, met zoo veel<br />

drifts? Is het verre van U, JULIA? IS het op<br />

uw bevel? Is het naar een oord, waar gij niet<br />

zijt? .... Ach! onberaden meisje! .... mee<br />

mijne oogen meet ik den weg, dien ik zoo fnel<br />

aflegge. Waar koom ik van daan ? waarheen ga<br />

ik ? en waartoe zoo veel haast gemaakt? Vreest<br />

gij , wreedaarts! dat ik niet fpoedig genoeg in<br />

mijn verderf zal rennen ? O vriendfchap! ó liefde<br />

! is dit uwe zamenftemming? zijn dit uwe weldaden?<br />

3*<br />

Hebt gij wel met uw hart geraadpleegd, toen<br />

gij mij zoo gewelddadig van u wegjaagdet ? Hebt<br />

gij — Zeg, JULIA! hebt gij waarlijk voor altoos<br />

konnen afzien van . ... Neen, neen! dat teder<br />

hart bemint mij; ik ben er van verzekerd. In<br />

fpijt van het noodlot, in weerwil van zichzelve,<br />

zal het mij beminnen tct aan het graf. .... Ik<br />

zie het wel, gij hebt u laten opzetten (_*) ••••<br />

welk<br />

(*) Uit het vervolg blijkt, dat dit vermoeden op<br />

Mijlord EDUARD viel, en dat c LAARTJE het op<br />

sich heeft genomen.<br />

I. DLEL. Y


333 B R I E V E N VAN<br />

welk een eeuwig naberouw bereidt gij u zelve!...,<br />

helaas! her zal te laat zijn .... Hoe! gij zoude<br />

vergeten konnen ik zou u niet recht gekend<br />

hebben? . . „ . Ach ! denk aan u zelve,<br />

denk aan mij, denk aan .... geef mij gehoor-,<br />

het is nog tijd gij hebt mij op eene barbaarfche<br />

wijze weggejaagd. Ik vlucht fneller dan<br />

de wind . . . . fpreek één woord, één enkel<br />

woord, en fneller dan een blikfemftraal ben ik<br />

weder bij vu Spreek één woord, en wij zijn<br />

voor altoos vereenigd. Wij moeten . . . wij<br />

zullen het zijn. • . . Ach! mijne klachten vervliegen<br />

in den wind! ... en ondertusfehen<br />

vlucht ik; verre van haar af ga ik leven en fter*<br />

ven , . . . verre van haar af leven !• . . .<br />

III. B R I E F ,<br />

Van Mijlord EDUARD aan JULIA.<br />

Uwe nicht zal u berichten omtrent uwen vriend<br />

geven. Ik geloof zelfs, dat hij u met deze post<br />

fchrijft. Voldoe eerst uw vuurig verlangen ten<br />

dien opzichte, en lees dan in bedaardheid dezen<br />

brief; want ik zeg vooraf, dat deszelfs inhoud al<br />

uwe oplettendheid vereischc.<br />

Jk ken de menleken; ik heb veel gezien binnen


T W E E G E L I E V E N . 339<br />

ren den omtrek van weinige jaaren; ten koste van<br />

mij zelf heb ik eene groote ondervinding verkregen,<br />

en langs her fpoor der driften ben ik tot de<br />

wijsgeerte opgeleid. Maar onder alles wat ik tot<br />

hiertoe heb waargenomen, heb ik niets zoo buitengewoons<br />

ontmoet als u en uwen minnaar.<br />

Niet, dat gij één van beiden zulk een uitftekend<br />

Character bezit, waarvan zich de verfcheidenheden<br />

met den eerften opflag van het oog laten bepalen;<br />

het is zelfs niet onmooglijk, dat even dit<br />

bezwaarlijke om uwlieder Charaéler te beftemmen,<br />

u zomts aan eenen oppervlakkigen waarnemer<br />

deed voorkomen als daaglijkfche wezens.<br />

Dan, juist dit onderfcheidt ulieden, dat het niet<br />

mooglijk is u te onderfcheiden, en dat alle de<br />

kentrekken van hetgemeene menfcnenbeeld,waarvan<br />

bij elk een deze of geene ontbreekt, bij ulieden<br />

zich met gelijken glans voordoen. Zoo heeft<br />

elke proef van eene plaat hare bijzondere gebreken,<br />

welke haar ten kenmerk verftrekken; en<br />

komt er eene voor den dag, die volmaakt is,<br />

hoe zeer men dezelve in den eerften opflag<br />

fchoon moge vinden , moet men die echter eenen<br />

langen tijd befchouwen om ze te herkennen.<br />

Toen ik voor de eerfte maal uwen vriend zag,<br />

werd ik door een nieuw foort van gevoel getroffen<br />

, hetgeen daaglijks bij mij is toegenomen,<br />

naar mate de rede hetzelve gewettigd heeft.<br />

Gantsch anders nog was het geval met u, en<br />

de levendigheid van dit gevoel was oorzaak, dat ik<br />

Y a m


34° B R I E V E N V A N<br />

mij omtrent deszelfs waaren aart bedroog. Het was<br />

niet zoo zeer een verfchil van fexen, welk dien<br />

indruk op mij maakte, als wel een nog duidlijkef<br />

kenmerk van volmaaktheid, hetgeen de<br />

ziel gevoelt, zelfs zonder door de liefde te zijn<br />

aangedaan. Ik zie wei wat gij zoudt zijn buiten<br />

uwen vriend; maar het is mij minder klaar,<br />

wat er van hem zoude worden zonder u; veele<br />

mannen konnen er zijn die hem gelijken, doch er<br />

is flechts ééne JULIA in de wereld. IN a eenen<br />

misflag dien ik mij zelf nimmer vergeven zal,<br />

gaf uw brief mij inlichting omtrent mijne wezenlijke<br />

gevoelens. Ik bemerkte dat ik niet jaloersch<br />

en bij gevolg ook niet verliefd was; ik<br />

bezefce dat gij al te beminlijk voor mij waart;<br />

gij moet de eerfte genegenheden van een ziel<br />

hebben, en de mijne zou dus uwer niet waardig<br />

zijn.<br />

Van dit oogenblik af aan begon ik een gevoelig<br />

belang in uw geluk te ftellen, en dit zal<br />

nimmer ophouden. In het uitzicht van alle beletfelen<br />

uit den weg te ruimen , deed ik bij<br />

u,vven vader eenen onbedachtzamen flap , waarvan<br />

de kwade uitflag niet dan te meer mijnen<br />

i|ver moet aanvuuren. Ik bid u, verleen mij gehoor,<br />

en nog ben ik in ftaat om al het onheil,<br />

u door mijn toedoen bejegend, te herfteilen.<br />

Onderzoek uw hart wel, JULIA! en bereken<br />

of


T W E E G E L I E V E N . 341<br />

of liet 11 rnooglijk zij de liefdevlam uictedooven,<br />

waarvan hetzelve blaakt ? Misfchien was er<br />

eens een tijdttip, waarin gij derzelver voordgang<br />

hadt konnen fluiten; maar indien JULIA,<br />

fchoon iein en kuisch, echter bezweken is, hoe<br />

zal zij zich dan na haren val wederom herftellenV<br />

Hoe tegenftand bieden aan eene zegepralende<br />

liefde, gewapend met het ge va trïij < beeld<br />

van alle de verledene geneugten ? Bedrieg u<br />

zelve niet langer, jeugdige minnares! leg dac<br />

gtrust vertrouwen af welk u misleid heeft! gij<br />

zijt verloren zo gij nog meer te ftrijien hebt:<br />

gij zult overwonnen, gij zult vernederd worden,<br />

en het gevoel uwer fchande zal van lieverleede<br />

alle uwe deugden onderdrukken. De liefje is te<br />

diep ingeworteld in het wezen uwer ziel, dan<br />

dat gij ze ooit weder daaruit zoudt konnen verbannen<br />

; gelijk een fcherp en bijtend vocht,<br />

doordringt en verfterkt zij alle derzelver trekken;<br />

nimmer zult gij haren diepen indruk konnen<br />

uitwisfchen, zonder te gelijk alle die kiefche<br />

gevoelens te vernietigen, welken gij van<br />

de natuur ontvangen hebt, en wanneer gij &eene<br />

liefde meer hebben zult, zult gij tevens beroofd<br />

zijn van al wat u achtingswaardig maakte. Daar<br />

gij dus geene verandering meer kunt maken in<br />

de ffemming van uw hart, wat ftaat u dan te<br />

doen? Slechts één ding, JULIA! en dit is , dac gij<br />

dezelve wettiglijk bevestigt. Ik ga u ten dien<br />

einde het eenig middel voorflaan, dac u overig<br />

Y 3 blijft;


S4« B R I E V E N V A N<br />

blijft; bedien er u van, terwijl het no» tijd is;<br />

geef aan de onfchuld, aan de deugd het gebruik!<br />

weder van dat verheven verftand, welk de Hemel<br />

u verleende; of gij loopt gevaar van de kostbaarfte<br />

zijner gaven geheel te vertreden.<br />

In het Hertogdom van Tork heb ik een vrij<br />

aanzienlijk landgoed , hetgeen langen tijd door<br />

mijne voorouders bewoond werd. Het Kasteel<br />

is oud, maar nog in goeden ftaat, en op eenen<br />

gefchikten voet ingericht ; de omtrek is eenzaam<br />

, maar bevallig en vol verfcheidenheid.<br />

De rivier de Oufe, langs hetzelve ftroomende,<br />

verfchaft aan het oog een bekoorlijk uitzicht,<br />

en tevens eenen gemaklijken toevoer voor levensmiddelen<br />

; de opkomften van den grond zijn<br />

genoegzaam tot een ordentlijk beftaan des eigenaars<br />

, en konnen verdubbeld worden, indien<br />

hij zelf het opzicht daarover heefc. Dit gelukkig<br />

oord is voor de haatlijké vooroordeelen<br />

ontoeganglijk. De vreedzame inwooner behoud<br />

daar .nog de eenvouwige zeden van den ouden<br />

tijd, en men vind er een evenbeeld van het<br />

WaUiferland, 'c geen de pen van uwen vriend<br />

zoo bekoorlijk afmaalde. Dit landgoed is het<br />

uwe, JULIA! indien gij er met hem wilt gaan<br />

woon en; het is daar ter plaatfe, dat gij te zamen<br />

alle de tedere wenfehen zult konnen vervullen,<br />

waarmede 3e brief, dien ik bedoele, eindigt.<br />

Koom,


T « | { G E L I E V E N . 343<br />

Koomt, enkelfoortig toonbeeld van waare ge­<br />

lieven ! getrouwen beminlijk paar! koorrit bczk<br />

nemen van een verblijf, hetgeen volmaakt ge-<br />

fchikt is om eene fchuilplaats te verftrekken<br />

aan de bef Je en de onfchuld. Koomt daar,<br />

voor het oog van God en menfchen, den zach-<br />

ten band , die u vereenigt, toehaalen. Vereert<br />

met het voorbeeld uwer deugden, eene land-<br />

ftreck waarin zij zullen geëerbiedigd worden,<br />

en eenvouwige landlieden die gezind zijn de-<br />

zelven na te volgen. Mocht gij in dit vreedig<br />

oord het duurzaam geluk van reine zielen fma-<br />

ken door de gevoelens die u vereenigen! mocht<br />

de Hemel daar uwen kuifchen echt zegenen<br />

met een kroost dat u gelijkt! mocht gij er uwe<br />

dagen rekken tot eenen eerwaardigen ouderdom,<br />

en ze in ftille kalmte eindigen in de armen<br />

uwer kinderen ! mochten onze naneeven, deze<br />

gedenkplaats van het Huuwlijks-geluk met ftille<br />

Verrukking bezoekende, éénmaal in vertedering<br />

hunner harten uitroepen: Hier was de fchuilplaats<br />

der onfchuld! hier was het verblijf der twee ge­<br />

lieven.<br />

Gij hebt uw lot in Uwe handen, J U L I A I<br />

overweeg naanwkeurig het voorftel dat ik u doe,<br />

en laat uwe gedachten alleenlijk gaan over de<br />

hoofdzaak ; want voor het overige verplichte ik<br />

mij, om uwen vriend vooraf onherroeplijk te<br />

waarborgen voor de zekerheid mijner aantegaane<br />

Y 4 ver-


344 B R I E V E N V A N<br />

verbindrenis ; ook neem ik op mij te zorgen,<br />

dat gij veilig vertrekken kunt, en met hem te<br />

waaken voor de zekerheid van uwe perfoon,<br />

tot dat gij ter beftemder plaatfe zult zijn. Daar<br />

zult gij uwen echt openlijk, ongeftoord ,konnen<br />

voltrekken ; want bij ons heeft een huwbaar<br />

meisje geenerlei^oeftemming van iemand anders<br />

nodig, om over haar eigene perfoon te befchikken.<br />

Onze wijze wetten verdringen die<br />

der natuur niet, en zo er uit deze gelukkige<br />

zamenftemming al eenige ongelegenheden ont.<br />

ftaan , zijn zij echter van veel minder belang<br />

dan die er door worden voorgekomen. Ik heb<br />

mijnen kamerdienaar, een jongman die vertrouwd,<br />

eerlijk , voorzichtig, en boven alle verdenking<br />

van ontrouw is, te Fevaij gelaten. Met hem<br />

kunt gij gemaklijk affpraak maken, 't zij mondeling<br />

of door eenen brief, met behulp van Regianino,<br />

die echter van het geval niets behoeft<br />

te weten. Ten behoolijken tijde zullen wij u<br />

komen afhalen, en gij zult het ouderlijk huis<br />

«iet verlaten dan onder het geleide van uwen<br />

echtgenoot.<br />

Ik laat u vrij om u hierop te beraden ;maar dit<br />

herhaal ik u, wacht u voor de dwaling van vooroordeelen<br />

en de misleiding van bedenkingen, die ons<br />

niet zelden langs het pad van eer tot de ondeugd<br />

vervoeren. Ik voorzie uw lot reeds, zo gij mijne<br />

aanbiedingen verwerpt. De geweldenarij van<br />

een


T ï ï n G E L I E V E N . 345<br />

«enen onhandelbaren vader zal u in eenen afgrond<br />

fleepen , dien gij niet ontdekken zult dan na<br />

daarin te zijn nedergeftort; gij zult worden opgeofferd<br />

aan de grilligheid van het fatloen. Gij<br />

zult eene verbindtenis moeten aangaan, waarin<br />

uw hart geen deel neemt. De algemeene toejuiching<br />

zal door den kreet van uw gewisfe aanhoudend<br />

wederfproken worden; gij zult in eer<br />

en aanzien, maar tevens verachtlijk zijn. Hoe<br />

veel verkieslijker is het, in vergetelheid maar<br />

deugdzaam te wezen!<br />

Nafchrift. Onzeker welk uw befluit zal züa,<br />

fchrijf ik u dezen brief buiten weten van<br />

onzen vriend, uit vrees dat eene weigering<br />

van uwe zijde zomts al het nut mijner pogingen<br />

mocht verijdelen.<br />

IV. B R I E F .<br />

Van JULIA aan CLAARTJE.<br />

A ch ! mijne waarde ! in welk eene verwarring<br />

liet gij mij gister avond, en welk eenen nacht<br />

heb ik, over dien noodlottigen brief peinzende,<br />

doorgebracht! Neen , nooit beftormde gevaarlijker<br />

verzoeking mijn hart; nooit gevoelde ik<br />

zulke aandoeningen, en nimmer vond ik mij weiniger<br />

in ftaat om dezelve te ftillen. Voorheen<br />

beftuurde eene zekere ftraal der rede en der wijs-<br />

Y 5 ' heid


34


T W E E G E L I E V E N . 34?<br />

redde befchouw de ijslijke gefteldheid, waar-<br />

in mijne ziel zich heden bevind, en oordeel of<br />

ik ooit uwe onderfteunendé zorgen meer aan nu<br />

behoefde! Gij weet het, of uwe raadgevingen<br />

ingang gevonden hebben, of zij zijn opgevolgd;<br />

rfibebt gezien, ten koste van her geluk mijnes<br />

levens, of ik in ftaat ben de Jesfen der vriend-<br />

fchap te gehoorzamen ! Heb dus medelijden met<br />

de verlegenheid waarin gij mij gebracht hebt;<br />

voleindig, nu gij hebt begonnen; vergoed pij hes<br />

verlies van mijnen moed, denk gij in de plaats<br />

van haar , die niet meer denkt dan door u. Korf<br />

o t n, gij leest in dit hart dat u bemint; gij kent<br />

her beter dan ik zelve. Leer mij dan, wat ik wH*<br />

en kies gij in mijne plaats, daar ik geen ver-o­<br />

gen meer heb om te willen, noch geen verftand<br />

meer om eene keuze te doen.<br />

Herlees den brief van dien edelmoedige En­<br />

gelschman; herlees denzelven duizend• naai, mijn<br />

Engel! Ach! laat u vertederen door dat bekoor-<br />

lijk"tafereel van geluk, het geen de liefde, de<br />

vrede, en de deugd mij nog in ftaat zijn te ver-<br />

fchafFen! Zachte en bekoorlijke zielsvereeniging'.<br />

onbefchrijflijke geneugten, zelfs onder de wroo<br />

gingen van het geweten. Hemel ! war zoudt<br />

gij in den fchoot der reine huuwlijkstrouw niet<br />

voormijn hart zijn? Hoe! ik zou nog vatbaar zijn<br />

voor geluk en onfchuld ? Hoe ! ik zou van liefde en<br />

vreugd konnen fterven ,aan de zijde van eenen echt-<br />

ge-


343 B R I E V E N v A N<br />

genoot dien ik aanbad, en omringd van de geliefde<br />

panden zijner tederheid! en ik aarzel<br />

nog één oogenblik, ik vlieg niet heen ter herftelling<br />

van mijnen misflag in de armen van hem<br />

die mij denzelven deed begaan? en ik ben niet<br />

reeds eene deugdzame vrouw, eene zedige huismoeder?<br />

.... Ach ! Waarom konnen de oorzaken<br />

van mijn leven mij niet zien oprijzen uit<br />

mijne vernedering! Waarom konnen zij geene<br />

ooggetuigen zijn, hoe ik op mijne beurt die heilige<br />

plichten zal weten te vervullen, welken zijten<br />

mijnen opzichte vervuld hebben!<br />

en de uwen dan, ondankbare, ontaarte dochter?<br />

wie zal dezen bij hen vervullen, terwijl gij die<br />

vergeet? Wilt gij, door den dolk te drukken in<br />

den boezem eener moeder, u zelve den weg<br />

baanen om moeder te worden ? Zal zij, die<br />

hare ouders onteert, hare kinderen leeren dezeiven<br />

te eeren ? Dierbaar voorwerp der blinde<br />

tederheid van een tederlievend vader en moeder,<br />

laat hen ten prooijë van het verdriet, van<br />

den fpijt, dat üij u het aanwezen hebben ge.<br />

fchonken; overlaad hunnen ouderdom met droef.<br />

heid en fchande en fmaak, z o het u<br />

mooglijk is, een geluk tot dien prijs verkregen!<br />

Mijn God! welke ijslijkheden omringen mij'<br />

zijn vaderland heimlijk te ontvluchten, zijne'<br />

Familie te onteeren, op éénmaal vader , moeder<br />

vrienden, bloedverwanten, en u zelve te veria'<br />

ten!


T W E E G E L I E V E N . 340<br />

ten! u, de lievelinge van mijn hart! u, die ik<br />

van mijne kindsheid af aan naauwlijks éénen<br />

dag konde misfen ; u te ontwijken, mij van<br />

u te fcheiden, u te verliezen , u nooit meer<br />

te zien! . . . ach, neen ! nimmer<br />

welke folteringen verfcheuren uwe ongelukkige<br />

vriendin! zij bezeft op éénmaal alle de ram­<br />

pen , tusfchen welken zij te kiezen heeft , en<br />

géén dier voorrechten , welke haar zullen overig<br />

blijven, is in ftaat haar te vertroosten. Helaas!<br />

ik dwaalfpraak. Zoo veele worstelingen gaan<br />

mijne kracht te boven, en brengen mijne rede<br />

in verwarring; ik verlies op éénmaal mijnen moed<br />

en mijne zinnen. Ik heb geene hoop meer dan<br />

op u alleen. Doe eene keus, of laat mij fterven.<br />

V. B R I E F .<br />

Andwoord.<br />

Uwe verlegenheid is maar al te gegrond , mij­<br />

ne waarde JULIA! ik heb dezelve voorzien,<br />

maar niet konnen voorkomen ; ik gevoel die,<br />

maar ben niet in ftaat ze wegtenemen ; en 't<br />

geen mij voorkomt het ergst van allen in uwe<br />

omftandighcden te zijn, is dat niemand u daar­<br />

uit redden kan dan gij zelf. Wanneer het aan­<br />

komt op maatregelen van voorzichtigheid, dan<br />

bied de vriendfchap hulp aan eene ontroerde<br />

ziel;


350 B R I E V E N V A N<br />

ziel ; moet er eene keus gefchieden tusfchen<br />

goed en kwaad , dan kan de drift, die niet gefchikt<br />

is om dit behoorlijk te onderfcheiden,<br />

de uitfpraak aan eene onpartijdige rechtbank<br />

verblijven. Maar in dit geval is er geene partij<br />

voor u te kiezen, of de natuur wettigt en veroordeelt<br />

die, de rede wraakt dezdve, en keurt ze<br />

te gelijk goed, de plicht zwijgt of flrijdt met zich<br />

zelve; aan beide zijden zijn de gevolgen even<br />

zeer te duchten; gij kunt even weinig befluitloos<br />

blijven als een goed befluic nemen; gij hebt<br />

flechts tusfchen moeilijkheden te kiezen, en uw<br />

eigen hart alleen kan hier uitfpraak doen. Wat<br />

mij betreft, het gewicht dezer raadpleging beangftigt,<br />

cn de uitflag er van bedroeft mij. Tot<br />

welken ftap gij ook moogt overgaan , hij zal<br />

altoos uwer onwaardig zijn, en daar ik u geene<br />

partij kan aanraaden die u voegt, noch u op den<br />

weg brengen tot het waar geluk , heb ik geen<br />

moeds genoeg om over uwe beflemming te beflisfen.<br />

Zie daar de eerfte weigering , die gij<br />

nog ooic van uwe vriendin ontvangen hebt, en<br />

ik gevoel uit het geen mij dezelve kost, dat het<br />

wel de laatfte zal zijn; maar het zou verraderij<br />

zijn, u beftuur te willen geven in een geval,<br />

waar de rede zelfs zich het zwijgen oplegt, en<br />

waarin gij geenen anderen regel te volgen hebt,<br />

dan naar uwe eigene genegenheid te luisteren.<br />

Wees niet onbillijk jegens mij, mijne lieve<br />

vrien»


T W i E G E L I E V E N . 351<br />

vriendin! en oordeel mij niet, eer het tijd is.<br />

Ik weet, men vind van die omzichtige vrienden<br />

en vriendinnen, die uit vrees van zichzelf<br />

in de waagfchaal te ftellen, in moeilijke gevallen<br />

weigeren raad te geven, en wier behoedzaamheid<br />

toeneemt naar de mate van het gevaar hunner<br />

vrienden. Ach! gij zult ondervinden of dit hart,<br />

dat u bemint, vatbaar zij voor zulke vreesachtige<br />

voorzorgen! — vergun mij, in de plaats van<br />

over uwe omftandigheden te fpreken, u een<br />

oogenblik te mogen onderhouden over die van<br />

mij zelve.<br />

Hebt gij nimmer opgemerkt, mijn Engel! hoe<br />

fterk ieder een, die met u omgaat, aan u verkleefd<br />

worde ? Dat vader en moeder hunne<br />

eenige dochter liefhebben, is voorzeker niet te<br />

verwonderen ; dat een vuurig jongman op een<br />

beminlijk voorwerp verlieve, is insgelijks niet<br />

vreemd; maar dat in rijper jaaren een man,<br />

zoo koelbloedig als de Heer VAN WOLMAR, U<br />

ontmoetende, voor de eerfte maal van zijn leven<br />

verliefd worde ; dat gij de lievelinge zijt<br />

van eene geheele familie; dat mijn vader, een<br />

man van zoo weinig gevoel, u even zoo lief<br />

en misfehien liever heeft dan zijne eigene kinderen<br />

; dat vrienden , kennisfen , dienstboden ,<br />

buuren, ja de geheele ftad, u om ftrijd hoog<br />

fchatten en het gevoeligst belang in u fteliens<br />

dit, mijne waarde! is een zamenloop van zaakea


35*<br />

BRIEVEN VAN<br />

leen die minder te verwachten was, en welk*<br />

geen plaats zoude hebben, zo er in uwe eigene<br />

perfoon niet eenige bijzondere reden voor ware.<br />

Weet gij, welke die reden zij ? Het is noch<br />

uwe fchoonheid, noch uw vernuft, noch uwe<br />

aanvalligheid, noch iet van dat alles, wat men<br />

noemt de gave van te behagen ; neen, het is<br />

die gevoeligheid van ziel, die zachte meêwarigheid,<br />

welke geen weêrgaa heeft ; het is de<br />

neiging om anderen te beminnen , die u doen<br />

bemind worden, mijn kind! Men kan alles weder»<br />

ftaan , behalven de vriendelijkheid , en het zekerst<br />

middel om de genegenheid van anderen<br />

te winnen, is, hun de zijne te fchenken. Er<br />

zijn duizend vrouwen fchooner dan gij; veele<br />

hebben geen minder aanvalligheid; maar bij al dat<br />

bevallige bezit gij alleen nog zoo iet meer wegflepends,<br />

het geen niet enkel behaagt, maar tevens<br />

treft, en alle harten ijllings aan het uwe verbind.<br />

Men gevoelt, dat dit teder hart flechts wenscht<br />

zich overtegeven, en het zacht gevosl, waar<br />

naar het haakt, ftrekt zich wederkeerig naar het<br />

zelve uit.<br />

Gij ziet, bijvoorbeeld, met bevreemding de<br />

ongelooflijke verkleefdheid van Mijlord EDUARÖ<br />

aan uwen vriend; gij ziet zijne zucht voor uw<br />

geluk; gij ontvangt met verwondering zijne edelmoedige<br />

aanbiedingen; gij fchrijft die alleen aan<br />

de deugd toe , en mijne JULIA is daar door<br />

ge-


T W E E G E L I E V E N . 3^3<br />

getroffen 1<br />

Gij bedriegt, u beminlijke Nicht!<br />

God beware mij, dat ik de weldaden van Mijlord<br />

EDUARD yerkleenen,of zijne groote ziel verachten<br />

zoude. Maar geloof mij, hoe oprecht zijnijver<br />

ook zij, zij zou minder vuurg zijn, zo<br />

zij in dezelfde omfhndigbeden voor andere lie«<br />

den werkte. Het is uw onwederftaanbaar vermogen<br />

en dat van uwen vriend, welk hem,<br />

zonder dat hij het zelve bemerkt, zoo lterk aanzet<br />

, en het geen hem. uit genegenheid doet<br />

verrichten, het geen hij zich verbeeld uit loutere<br />

beleefdheid te doen.<br />

Even dit is natuurlijker wijze het geval met<br />

alle zielen van zekeren bijzonderen aanleg; zij<br />

gieten andere zielen, om zoo te fpreken, over<br />

in haren eigen vorm; zij hebben eenen loopkring,<br />

binnen welken niets haar kan wederftaan :<br />

het is onmooglijk haar te kennen zonder haar te<br />

willen navolgen, en door middel harer uitmuntende<br />

verhevei.heid trekken zij alles naar zich toe,<br />

wat haar omringt. Het is hierom, mijne waarde!<br />

dat gij noch uw vriend misfehien nimmer de<br />

menfchen recht zult kennen; want gij zult nen<br />

altoos meer zien zoo als gij zc doet worden,<br />

dan zoo als zij in zichzelve zijn. Gij zult den<br />

toon geven aan allen die met u omgaan ; zij<br />

zullen zich of van u verwijderen, of u gelijkvor»<br />

mig worden, en misfehien zak niets, van al wat gij<br />

I. DEEL. Z zaAgt»


354 B R I E V E N VAN<br />

zaagt, eenige de minfte overeenkomst hebben met<br />

het overig gedeelte der wereld.<br />

Laat ons nu van mij fpreken, mijne Nicht!<br />

van mij, die door hetzelfde bloed, door gelijkheid<br />

van jaaren, en vooral door eene volmaakte<br />

overeenftemming van fmaak en humeur, fchoon<br />

met een verfchillend bloedsgeftel, van kindsbeen<br />

af aan u verbonden ben.<br />

Congiunti eran gP albergki,<br />

Ma piii congiunti cori:<br />

Conforme era Petate,<br />

Ma V pen fier pilt conforme (*)•<br />

Wat, meent gij, is bij haar die met u haar<br />

leven fleet, het uitwerkfel geweest van dien bekoorlijken<br />

indruk, welken allen, die met u omgaan<br />

, gevoelen ? Meent gij, dat tusfchen ons niet<br />

meer dan eene gemeene vriendfchap kan plaats hebben?<br />

Zijn mijne oogen geen tolken voor u van<br />

het ftreelend genoegen, dat ik daaglijks in uwe<br />

genoegens fcheppe , wanneer wij elkander ontmoeten?<br />

Leest gij in mijn vertederd hart niet,<br />

welk een vermaak het, voor mij zij, in uwe<br />

fmarten te deelen en met u te weenen? Kan<br />

ik<br />

• (*) Dat is: Vereentgd waren de verblijfplaatfen ,<br />

maar nog meer de harten ; de jaaren Jlemden overeen ,<br />

maar de denkbeelden nog meer.<br />

Aant. dei VER.T.


T W E E G E L I E V E N . 355<br />

5k vergeten zijn, dat in de eerfte vervoeringen<br />

eener opkomende liefde de vriendfchap u niet<br />

tot last was, en dat het gemor van uwen minnaar<br />

u niet bewegen konde om mij van u te<br />

verwijderen , en het fchouwtooneel uwer z vak*<br />

beid aan mijn oog te onttrekken ? Dit was een<br />

gevaarlijk oogenblik, mijne JULIA! ik weet,<br />

wat het een zedig hart koste zich blootteftellen<br />

aan eene fchamite die niet wederzijds plaats heeft.<br />

Nooit zou ik uwe vertrouwelinge geworden zijn,<br />

was ik flecnts ten halven uve vriendin geweest,<br />

en onze zielen hebben bij derzelver verbindtenis<br />

zich al te wel leren kennen, dan dat voordaan<br />

iet in ftaat zoude zijn om ze van elkanaer te<br />

fcheiden.<br />

Wat toch maakt de vriendfchap zoo koel en<br />

zoo onbeftendig tusfchen de vrou wen, — ik meert<br />

tusfchen dezulke, die voor liefde vatbaar zijn ?<br />

Het zijn de belangen der liefde, 'c is het vermogen<br />

der fchoonheid, 't is de naaijver van elkanders<br />

overwinningen. Inuien nu iet van dit alles<br />

ons had konnen fcheiden, dan was die fcheidmg:<br />

reeds gebeurd ; maar al was mijn hart vatbaret<br />

voor de liefde, al wist ik niet dat onze genegenheden<br />

Van zulk eenen aart zijn, dat zij niet dan<br />

met ons leven zullen ophouden, uw minnaar zou<br />

toch mijn vriend, dat is te zeggen, mijn broeder<br />

zijn; en wie zag ooit eene waare vriendfeh :p<br />

door de liefde verbreken? Wat den Heer D'ORBE<br />

Z a be-


356 B R I E V E N V A K<br />

betreft, hij zou voorzeker zich lang beroemen<br />

moeten op uwe gezindheden ten zijnen opzichte,<br />

eer het mij invallen zou mij daarover te beklagen<br />

, en ik voel mij zoo min geneigd om hem<br />

met geweld te behouden, als gij om hem aan mij<br />

te ontrooven. O! mijn kind! gave de Hemel,<br />

dat ik , ten koste van zijne genegenheid voor mij,<br />

u van de uwe genezen konde! ik behoude hem<br />

gaarne, maar in dat geval zou ik met vermaak<br />

afftand van hem doen.<br />

Op mijne rechten, ten aanzien van het uiterlijk<br />

fchoon,kan ik mij zoo veel laten voorftaan als ik<br />

zelve maar wil; gij zijt het meisje niet, om mij dit<br />

te betwisten, en ik ben verzekerd, dat het nimmer,<br />

zoo oud als gij zijt, in uwen geest is opgekomen te<br />

willen weten , wie van ons beiden de fraaifte zij.<br />

Ik ben op dit ftuk niet zoo geheel onverfchillig<br />

geweest! ik weet hoe ik voor mij zelve daarover<br />

denke, zonder dat mij zulks het minfte verdriet<br />

kost. Mij dunkt zelfs dat ik er meer moedig<br />

dan jaloersch op ben; het fchoon van uw gelaat<br />

toch is niet dat geen, wat aan het mijne zoude<br />

voegen, het ontneemt mij niets van 't geen ik<br />

heb, en daarbij vind ik mijzelve fchooner door<br />

uwe fchoonheid, beminlijker door uwe aanvalligheden<br />

, en verfraaid door uwe talenten; ik verfte-e<br />

mij met alle uwe volmaaktheden, en mijne<br />

wel beredeneerde eigenliefde heeft in uw perfoon<br />

haren grontillag. Ik zou wel niet gaarne om<br />

mij-


T W E E G E L I E V E N . 557<br />

mijnent wil iemand vrees aanjagen, maar ik ben<br />

fraai genoeg voor zoo veel ik nodig heb het re<br />

zijn. Al het overige is nutloos voor mij, en ik •<br />

behoef mij niet te vernederen om voor u onder<br />

te doen.<br />

Gij verlangt met ongeduld te weten, waar ik<br />

op komen wil. Ik zal het u zeggen. Den raad,<br />

dien gij van mij begeert, kan ik u niet geven, ik<br />

heb er u de reden van gezegd; maar zoo dra gij<br />

voor u zelve een befluit neemt, zult gij het te<br />

gelijk nemen voor uwe vriendin , en hoedanig uw<br />

lot ook zijn moge , ik heb vast voorgenomen<br />

daarin met u te deelen. Zoo gij vertrekt, volg<br />

ik u; blijft gij, ik ook; dit befluit is onveranderlijk<br />

bij mij gevestigd, ik moet het doen, niets is<br />

in ftaat mij daarvan aftebrengen. Mijne noodlottige<br />

achteloosheid is oorzaak van uw verderf geweest,<br />

uw lot moet dus het mijne zijn , en dewijl<br />

wij van onze kindschheid af aan onaffcheidbaar<br />

waren van elitanJer, mijne juL-IA! moeten wij<br />

het blijven tot aan het graf.<br />

Ik voorzie, dat gij dit opzet zeer onbez onnen<br />

zult vinden; maar het is in den grond verftandiger<br />

dan het oppervlakkig fchijnt, en aan mijnen<br />

kant hebben dezelfde redenen van belluitloosheid<br />

geene plaats als bij u. Wat vooreerst mijne<br />

familie betreft, zo ik al een toegeeflijk vader verlaat<br />

, verlaat ik echter tevens een vader, die vrij<br />

Z 3 011-


358 B R I E V E N V A N<br />

onverfchillig is, die zijne kinderen laat doen wat<br />

hun goeddunkt, meer uit achteloosheid dan wel<br />

uitliefde: gij weet trouwends, dat de zaaken<br />

van Europa hem veel meer dan zijne e^ene bezig<br />

houden, en dat zijne dochter hem vrij wac<br />

minder waardig is dan de Staatkunde. Voords<br />

ben ik niet de éénige dochter gelijk gij . en daar<br />

hij nog zoo veele kinderen behoud, zal hij naauwlijks<br />

gewaar worden dat hij er een van mist.<br />

Het is waar, ik geef een huuwlijk prijs, dat<br />

op het punt ftord van voltrokken te worden;<br />

war. zwarigheid, mijne waarde ? indien de Heer<br />

P'ORBE mij bemint, moet hij zich dit getroosten.<br />

Wat mij betreft, fchoon ik achting heb<br />

voor zijn characber , niet zonder genegenheid<br />

ben voor zijn perfoon, en een zeer braaf man in<br />

hem verlieze,is hij niets voor mij in vergelijking<br />

met mijne JULIA. Zeg mij, kindlief! is er in<br />

de zielen ook verfchil van kunne? In waarheid,<br />

ik kan het aan de mijne naauwlijks befpeuren.<br />

Verbeeldingen heb ik misfchien , maar zeer weinig<br />

liefde. Een man gelijkt mij misfchien, maar<br />

nimmer zal hij voor mij meer zijn dan een man,<br />

en van dat flag is er voor iemand, die nog ongehuuwd<br />

is , en er draaglijk uitziet, gelijk ik, de<br />

geheele wereld door een te vinden.<br />

Houd wel op het oog, Nicht! dat fchoon ik<br />

voor m ;<br />

j niet aarzele, dit niet zegven wil, dar<br />

de


T w a a G E L I E V E N . 359<br />

de zaak voor u niec bedenklijk zoude zijn, noch<br />

dat ik u zoude willen aanraaden, om zoo te hande'en<br />

als ik zal doen wanneer gij weg gaat. Er<br />

is tusfchen ons beiden een groot verfchü, en<br />

uwe plichten zijn veel ftrenger dan de mijnen.<br />

Ook weet gij, dat genoegzaam ééne enkele aandoening<br />

mijn geheele hart vervult, en alle andere<br />

gewaarwordingen dermate verzwelgt, dat zij zich<br />

daarin als het waie verliezen. Eene onwederftaanbare<br />

en ftreelende neiging deed mij zims mijne<br />

vroege jeugd aan u gehecht zijn ; ik bemin in den<br />

volften zin niemand dan u alleen, en zo ik al<br />

eenige betrekkingen te verbreken heb om u te<br />

volgen, zal uw voorbeeld mij daartoe aanmoedigen.<br />

Ik zal tot mijzelve zeggen : ik volg JULIA<br />

na, — en mij gerechtvaardigd achten.<br />

B R I E F J E .<br />

Van JULIA aan CLAARTJE.<br />

Ik begrijp u, onfchatbare vriendin! en ik ben<br />

u dankbaar. Éénmaal ten minfte zal ik mijnen<br />

plicht betracht hebben, en uwer niet geheel onwaardig<br />

zijn.<br />

Z 4<br />

V l


36° B R I E V E N VAN<br />

VI. B R I E F .<br />

Fan JULIA aan Mijlord EDUARD.<br />

Uw brief, Mijlord ! vervult mijne ziel met aandoening<br />

en bewondering. De vriend, voor wien<br />

gij gelieft te zorgen , zal niet minder gevoelig<br />

zijn , wanneer hij verneemt, wat gij al voor ons<br />

hebt willen doen. Helaas! het zijn alleen de ongelukkigen,<br />

die de waardij van weldadige zielen<br />

recht gevóelen. Wij weten reeds in al te veel<br />

opzichten, hoe hoog wij de uwe te fchatten hebben,<br />

en uwe verhevene deugden zullen ons altoos<br />

blijven treffen , paar nooit zullen zij ons<br />

meer bevreemden.<br />

Hoe aangenaam zou het voor mij zijn, gelukkig<br />

te wezen onder de befcherming van eenen<br />

zoo edelmoedigen vriend, en Van zijne weldadige<br />

hand dat geluk te ontvangen , welk het<br />

noodlot mij ontzegd heeft! Maar, Mijlord'<br />

ik zie met leedwezen , dat hetzelve uwe goede<br />

oogmerken verijdelt; mijn rampzalig lot trotfeert<br />

uwen ijver, en het bekoorlijk fchilderij van<br />

geluk, dat gij mij aanbiedt, dient enkel om mij<br />

het gemis daarvan des te fmartlijker te doen<br />

gevoelen. Gij verfchaft een aangenaam en veilig<br />

verblijf aan twee ongelukkige gelieven; gij doet<br />

daar hunne liefde wettigen door eene plechtige<br />

eihc-


T W E E G E L I E V E N . 361<br />

echtverbindtenis ; en ik boude mij verzekerd,<br />

da: ik de vervolgingen eener verbitterde familie<br />

onder uw opzicht gemaklijk ontduiken zoude.<br />

Dit is voor de liefde veel, maar is het genoeg<br />

om gelukkig te zijn ? Neen, indien gij weuscht<br />

dat ik gerust en wel te vrede zij, geef mij dan<br />

eene fchuilplaats die nog zekerer is, waar ik en<br />

de fchande en het berouw kan ontwijken. Gij<br />

komt onze behoeften voor, en berooft u zelf,<br />

door eene edelmoedigheid zonder voorbeeld , van<br />

een gedeelte der inkomften tot uw onderhoud<br />

beftemd, om ons te onderhouden. Rijker en<br />

aanzienlijker door uwe weldadigheid dan door<br />

mijn vaderlijk erfdeel, kan ik bij u alles, wat<br />

ik verlies , wedervinden , en gij zult de goedheid<br />

hebben van voor mij de plaats van eenen<br />

vader te vervangen. Ach! Mijlord! zou ik verdienen<br />

er een te vinden, na dien, welken de<br />

natuur mij gaf, verlaten :e hebben?<br />

Zie daar de bron der verwijtingen van een ontroerd<br />

geweten,en dier inwendige wroegingen die<br />

mijne ziel verfcheuren. De vraag is niet, ot ik<br />

recht heb van over mij zelve te befchikken tegen<br />

den zin mijner ouderen, maar of ik dit doen kan<br />

zonder hen doodlijk te bedroeven , of ik hen verlaten<br />

kan zonder hen ra wanhoop te dompelen?.<br />

Helaas! men zou met even zoo veel reden konnen<br />

vragen, of ik recht heb om hen van het leven<br />

te berooven? Zints wanneer weegt de deugd de<br />

Z s<br />

rccil<br />

"


Söa B R I E V E N V A N<br />

rechten van het bloed en der natuur op zulk eene<br />

wijze tegen elkander af? Zints wanneer beftemt<br />

een gevoelig hart zoo namwkeurig de grenzen<br />

der dankbaarheid ? Is men niet reeds misdadig,<br />

wanneer men; komen wil tot op het punt van<br />

zuiks te worden, en onderzoekt men wel zoo<br />

angstvallig naar de grenspaal zijner plichten, als<br />

men niet in de verzoeking is om die te overfchrijden?<br />

Wat? zou ik onmeedogend hen verlaten<br />

, van wien ik het leven heb, die mij het aanzijn,<br />

welk zij mij fchonken, verlengen en dierbaar<br />

maken? ben, wier éénige hoop, wier éénig<br />

vermaak ik op aarde ben ? Eenen vader die bijna<br />

zestig jaaren oud, eene moeder die altoos zieklijk<br />

is? Zou ik, hun eenig kind , hen hulploos laten<br />

in het eenzaam leven, in de verdrietlijkheden van<br />

den ouderdom, juist wanneer het de tijd is om<br />

hun die tedere oppasfing weder te geven, welke<br />

zij aan mij hebben ten koste gelegd? Zou ik hunne<br />

laatfce dagen opofferen aan fchande, droefheid,<br />

en traanen? Zou de angst, de aanklacht van<br />

een ontroerd gewisfe mij zonder ophouden het<br />

beeld vertoonen van eenen vader en eene moeder<br />

die troostloos fterven ? die eene ondankbare dochter<br />

vervloeken, welke hen verlaat en onteert?<br />

Neen , Mijlord! de deugd die ik verliet, verlaat<br />

mij wederkeerig, zij fpreekt niet meer tot mijn<br />

hart; maar dit verfchriklijk denkbeeld fpreekt in<br />

de plaats daarvan tot mij, het zou mij tot mijne<br />

kwelling ieder oogenblik mijnes levens vervolgen,<br />

en


T W E E G E L I E V E N . 363<br />

en mij rampzalig maken in den fchoot van het<br />

geluk. Kortom , zo het al mijn lot mocht zijn ,<br />

het overige mijner dagen te moeten flijten in de<br />

wroegingen van het naberouw , deze alleen is te<br />

ijsltjk om dezelve te dragen, liever wil ik alle<br />

andere folteringen doorflaan.<br />

Ik beken, dat ik niet in ftaat hen uwe redenen<br />

te wederleggen , ik helle zelfs maar al te<br />

veel over om daarmede inteftemmen : maar,<br />

Mijlord! gij zijt niet gehuwd. Gevoelt gij niet,<br />

dat men zelve vader behoort te zijn, om het recht<br />

te hebben van eens anders kinderen te raaden?<br />

Wat mij betreft, mijn befluit is genomen; ik weet<br />

zeer wel, dat mijne ouders mij ongelukkig zullen<br />

maken; maar het zal mij minder hard vallen mijne<br />

eigene rampzaligheid te betreuren, dan oorzaak<br />

van de hunne geweest te zijn , en nimmer<br />

zal ik het huis mijner ouderen in ftilte verlaten.<br />

Wijk dan, beminlijke harsfenfchim eener gevoelige<br />

ziel , bekoorlijke en vuurig gewenschte<br />

gelukzaligheid ! verlies u in den nacht der droomen,<br />

gij zult nimmer wezenlijkheid voor mij meer<br />

hebben ! En gij, al te edelmoedige vriend! vergeet<br />

uwe bevallige ontwerpen, en dat er geen<br />

fpoor meer van overig blijve dan alleen in een<br />

hart, dat al te dankbaar is omdezelven te vergeten.<br />

Indien het overwicht onzer rampen uwe groote<br />

ziel niet ontmoedigt, indien uwe edelmoedige<br />

goedheid niet is uitgeput, zult gij nog gelegenheid


364 B R I E V E N V A N<br />

heid hebben, om dezelve op eene roemrijke wijze<br />

te doen we ken, en hij, dien gij vereert met den<br />

naam van uwen vriend, kan door uwe aanhoudende<br />

zorg eens verdienen het te worden. Beoordeel<br />

hem niet naar den toeftand waarin gij hem<br />

thans ziet. Zijne dwaling ontflaat niet uit<br />

zwakheid van ziel, maar uit eenen vuurigen en<br />

edelen inborst, die zich tegen het noodlot verhard.<br />

EeneTcbijnbare vastheid van geest verraad<br />

zomtijds meer domheid dan moed; het gemeen<br />

kent geene geweldige fmarten, en de groote hartstochten<br />

vallen zelden in zwakke menfchen. Helaas!<br />

de zijne was bezield met die krachtige<br />

gevoelens, welke het kenmerk zijn van edele<br />

hielen, en dit veroorzaakt thands mijne fchande<br />

en mijnongeluk. Geloof mij, bid ik u, Mijlord!<br />

— was hij niet meer dan een gemeen mensch,<br />

JULIA zou niet verloren zijn.<br />

Neen, waarlijk! die geheime aantrekking , welke<br />

U vóór het onrftaan eener beredeneerde achting<br />

jegens hem innam, heeft u niet bedrogen. Hij<br />

is dat alles waardig , wat gij voor hem gecaan<br />

hebt, zonder hem genoegzaam te kennen; nahem<br />

te hebben leeren kennen, zult gij, zo dit mooglijkis,<br />

nog meer doen. Ja, wees zijn vertrooster,<br />

zijn befchermer , zijn vriend, zijn vader;<br />

het is zoo wel om uwes zelfs als om zijnen wil,<br />

dat ik dit van u fmeke! Hij zal uw vertrouwen in<br />

hem gefield wettigen, uwe weldaaden erkennen,<br />

uwe


T W E E G E L I E V E N .


366 B R I E V E N V A »<br />

door tot mij zelve te zeggen: ik lijde om zijnent<br />

wil, maar hij is het waardig; ik ben misdadig,<br />

maar hij is deugdzaam; duizend verdriet!ijkheden<br />

omgeven mij, maar zijne ftandvastigheid houd<br />

mij ftaande, en in het bezit van zijn hart vind ik<br />

de vergoeding van alle mijne verliezen! Dwaze<br />

hoop, die bij eene eerfte proefneming reeds verijdeld<br />

is! — Waar is nu die verhevene liefde, die<br />

alle de gevoelens van het hart weet te veredelen,<br />

en de deugd te doen uitblinken ? Waar zijn die<br />

grootlche grondftellingen ? Wat is er geworden<br />

van die geroemde navolging der groote mannen?<br />

Waar is nu die wijsgeer, wien de tegenfpoed niet<br />

kon verzetten, en die bij het eerfte toeval, dat<br />

hem van zijne minnares verwijdert, reeds bezwijkt?<br />

Welk voorwendfel zal voordaan mijne vernedering<br />

in mijn eigen oog vergoelijken, daar ik<br />

in mijnen verleider niets anders zie dan eenen man<br />

zonder moed, verwijfd door het genot der vermaken;<br />

niets anders, dan eene laffe ziel die zich<br />

door den minften ramp laat nederflaan; niets<br />

anders dan eenen onzinnigen , die het gebruik zijner<br />

rede vaaren laar, zoo dra hij die nodig beeft?<br />

6 God! moest ik mij tot dit toppunt van vernedering<br />

gebracht zien, dat ik mij zoo wel over mijne<br />

keuze als over mijne zwakheid fchaamen moet ?<br />

Zie eens, hoe ver gij u zelve vergeet; uwe verdoolde<br />

en kruipende ziel verlaagt zich zelfs tot<br />

wreedheid toe!.gij durft mij verwijtingen doen?<br />

durft


T W E E G E L I E V E N . 367<br />

durft u over mij beklagen? .... over uwe JU­<br />

LIA? ... . wreedaard .... hoe is het mooglijk<br />

dat de wroegingen van uw geweten uwe hand<br />

niet wederhouden hebben? Hoe hebben de aandoenlijkfte<br />

bewijzen van de allertederfte liefde,<br />

die immer beftond, u moeds genoeg konnen overlaten,<br />

om mij te verongelijken? Ach-! zo gij aan<br />

mijn hart kondet twijffelen, hoe verachtlijk zou<br />

dan het uwe zijn? dan neen, gij twijfelt<br />

niet aan het zelve, gij kunt er niet aan twijfelen,<br />

ik durf uwe woede zelfs daartoe uittarten;<br />

en in dit eigen oogenblik, dat ik uwe onrechtvaardigheid<br />

vevfoeië, bemerkt gij maar al te wel<br />

de waare bron der eerfte opwelling vsrn gram,<br />

fchap, die ik nog ooit in mij zeil ontwaarde.<br />

Kunt gij het mij ten kwade duiden, dat ik mij<br />

door een blind vertrouwen in het verderf heb geftort,<br />

en dat mijn ontwerpniet geilaagd is? Hoe zoudt<br />

gij blozen over uwe onbillijke ftrengheid, indien<br />

gij wist welk eene hoop mij misleid hebbe . w lke<br />

plannen ik eens voor uw en mijn ei^en geluk<br />

durfde vormen, en hoe die op eenmaal met^alle<br />

mijne uitzichten zijn verijdeld geworden! t'Eeniger<br />

tijd, hiermede durf ik mij vleiën, zult gij er<br />

meer van konnen weten , en dan zal uw berouw<br />

mij wreeken over uwe verwijtingen. Gij weet<br />

het verbod van mijnen vader; de openbare gefprekken<br />

zijn u niet onbekend;ik voorzag er de<br />

gevolgen van, en deed ze u voorhouden; gij gevoelde


S6S B R I E V E N VAN<br />

de die zoo wel als wij, en om ons beiden voor<br />

elkander te fpaaren, waren wij genoodzaakt ons<br />

te onderwerpen aan het lot, dat ons heefc van<br />

één gefcheiden.<br />

Ik heb u dan weggejaagd, zoo als gij het hebt<br />

durven noemen! Maar waarom, ongevoelig minnaar<br />

! waarom deed ik dit? ondankbaard het<br />

was ten behoeve van een hart dat veel braver is<br />

dan het meent te zijn, en het geen duizendmaal<br />

liever zoude willen fterven dan mij veracht te<br />

zien. Zeg mij, wat zal er van u worden, als ik<br />

te fchande ben gemaakt? Denkt gij in ftaat te zijn<br />

om het Schouwfpel mijner vernedering teaanfchouwen?<br />

Koom,wreede! indien gij u dit verbeeldt,<br />

Koom dan het offer van mijnen goeden naam met<br />

dien zelfden moed ontvangën , waarmede ik het u<br />

aanbiede. Koom , vrees niet te zullen worden afgewezen<br />

door haar, wien gij eens dierbaar waart.<br />

Ik ben bereid om openlijk voor God en menfchen<br />

te verklaren, al wat wij voor elkander gevoeld hebben<br />

; ik ben bereid u rond uit te erkennen voor<br />

mijnen minnaar, en van liefde en fchaamte in<br />

uwe armen te fterven; liever wil ik, dat de<br />

geheele wereld kennis drage van mijne liefde<br />

voor u, dan u één oogenblik'daaraan te zien<br />

twijfelen, en uwe verwijtingen zijn bitterer voor<br />

mij dan de openbare fchande.<br />

Laat ons, bid ik u, een einde maken aan<br />

die


T W E E G E L I E V E N . 360<br />

die wederzijdfche klac'men, zij zijn ondraaglijk<br />

voor mij. Hemel!hoe is hetmooglijk met elkander<br />

te twisten , nis men elkander bemint V hoe kan<br />

men oogenblikken, waarin men zoo zeer vertroostino;<br />

behoeft, verfpilUn om elkander te kwellen?<br />

Neen , mijn vriend! het baat niet een misnoegen<br />

voortewenden dat niet beftaat. Beklagen wij ons<br />

over het noodlot, maar riet over de liefde-<br />

Nimmer ftichtte zij volmaakter, nooit vormde zij<br />

duurzamer vereenigi"g. Onze zielen zijn al te zeer<br />

vermengeld om zich weder van één tekonnen fcheiden<br />

, en wij konnen niet meer verwijderd van elkander<br />

leven , dan als twee deelen van één geheel.<br />

Hoe kunt gij dan uwe eigene fmarcen alleen gevoelen?<br />

Hoe ongevoelig zijn voor die van uwe<br />

vriendin ? Hoe is het mooglijk , dat gij hare<br />

tedere verzuchtingen in uw binnenfte niet hoort?<br />

verzuchtingen, hoe veel grievender dan uwe luide<br />

klachten ! O ! indien gij in mijne fmarten<br />

deeldet, hoe veel ondraaglijker zouden zij u zijn<br />

dan de uwen zelve!<br />

Gij vindt uw lot deerniswaardig! Bereken dat<br />

van uwe JULIA , en beween haar alleen. Befchouw,bij<br />

onze gemeenfchaplijkte rampfpoeden,<br />

den ftaat mijner kunne tegenover dien van de uwe,<br />

en oordeel dan wie van ons het meest te beklagen<br />

zij? Onder het woeden der hartstochten eene<br />

ongevoelige houding aantenemen; door duizend<br />

kwellingen gefolterd, vrolijk en wel te vreden te<br />

1, D £ E L.' Aa fchi*


37o B R I E V E N VAN<br />

fchijnen; bij eene ontroerde ziel een opgeruimd<br />

voorkomen te hebben; altoos anders te fpreken<br />

dan men denkt; te ontveinzen al wat men gevoelt;<br />

uit plicht valsch te zijn, en uit zedigheid<br />

te liegen : zie daar den toeftand waarin zich ieder<br />

xneisjen van mijn jaaren gewoonlijk bevind. Zoo<br />

flijt men zijne fchoonfte dagen onder de tirannij der<br />

welvoeglijkheden, welke eindelijk nog verzwaard<br />

word door die der ouderen , in eene kwalijk gekozene<br />

echtverbindtenis. Maar te vergeefs wil<br />

men onze genegenheden dwingen; het 'hart outvangt<br />

geene wetten dan van zichzelve ; het<br />

ontvlucht de ilavernij, eia geeft zich vrijwillig<br />

over. Men kan flechts een ligchaam zonder<br />

ziel doen bukken onder een ijzeren juk, dat de<br />

Hemel ons niet oplegt: de perfoon en het hart<br />

blij ven elk afzonderlijk verbonden,en men dwingt<br />

een ongelukkig flachtoffer tot de misdaad, door<br />

het te noodzaken van den heiligen plicht der ge»<br />

trouwheid aan de eene of andere zijde te fchenden.<br />

Er zijn misfchien voorzichtiger meisjens?<br />

ja , dit weet ik! Zij beminden nimmer ? hoe<br />

gelukkig zijn ze dan! Zij bieden tegenftand? dit<br />

heb ik ook getracht te doen. Maar zij zijn deugdzamer!<br />

. . . beminnen zij de deugd meer? Buiten<br />

u. buiten u alleen , zou ik die altoos hebben blijven<br />

beminnen. Het is dan eene waarheid dat ik<br />

de deugd niet meer beminne? .... gij ncbt mij<br />

rampzalig gemaakt,en ik ben de geene die u vertrooste<br />

! „ . . . maar wat zal er van mij worden?


T W E E GELIEVEN. 371<br />

den? . . . hoe zwak zijn de troostredenen dcc<br />

vriendfchap, waar die der liefde ontbreken! wie<br />

zal mij dan in mijn leed vertroosten? Welk een<br />

afgrijslijk lot zie ik tegemoet, ik die, na misdadig<br />

geleefd te hebben , in eene haatlijke en misfchien<br />

onvermijdbare echtverbindtenis flechts eene<br />

m'sdaad te meer befchouwe! Waar vinde ik traanen<br />

genoeg om mijnen misflag en mijnen minnaar<br />

te beweenen,zo ik bewillige? en waar vinde ik<br />

Iterkte genoeg om tegenfband te bieden, in mijne<br />

tegenwoordige zwakke gefteldheid? Mij dunkt,<br />

ik zie reeds de woede van een verbitterd vader!<br />

Ik verbeelde mij reeds mijn binnenfte getroffen<br />

te voelen door de roepftem der natuur, of mijn<br />

hart verfcheurd door de weêklachten der liefde!<br />

Van u beroofd, blijve ik zonder toevlucht,<br />

zonder fteun, zonder hoop. Het verledene vernedert,<br />

het tegenwoordige bedroeft, de toekomst<br />

beangftigt mij. Ik meende dat ik alles deed voor<br />

ons geluk, en ik heb intusfchen onze ongelukken<br />

vermeerderd, door ons nog wreeder fcheiding<br />

te berokkenen. De ijdele genoegens zijn vervloden,<br />

het naberouw blijft over, en de fchande<br />

die mij vernedert, is onherfbelbaar.<br />

Ik, ik alleen moet dan zwak en ongelukkig<br />

zijn. Laat mij inftilte weenen en lijden; het is even<br />

onmooglijk mijne traanen te doen opdroogen als<br />

mijne misflagen te beteren; de tijd zelfs, die alles<br />

herftelt, bied mij niet dan nieuwe treurftof aan.<br />

Aa a Maar


372 BRIEVEN vAiï<br />

Maar gij, die geenerlei dwang te duchten hebf.^<br />

wien geene fchande onteert, wien niets kart<br />

noodzaken om de gevoelens van uw hart op eene<br />

laage wijze te miskennen; gij, die flechts eene<br />

lichte drukking van het ongeluk gevoelt, en ten<br />

minfte nogin het bezie blijft van uwe voorige deugden<br />

, hoe durft gij u zelf tot zoo verre verhagen,<br />

dat gij zucht en fchreit als éene vrouw, en u als<br />

een woedend mensch door uwe drilten laat vervoeren?<br />

Heb ik mij om uwent wil niet reeds verachting<br />

genoeg op den hals gehaald, al vermeerdert<br />

gij dieniet, door u zelf verachtlijk te maken,<br />

al overlaadt gij mij niet te gelijk met uwe en<br />

mijne eigene fchande? Herneem dus uwen<br />

moed , weet den rampfpoed te verduuren, en<br />

zijt man! Blijf nog, indien ik het zeggen durve, de<br />

minnaar van ju LI A'S verkiezing. Ach! zo ik<br />

niet meer waardig ben om uwen moed optebeuïen,<br />

gedenk dan ten minfte, dat ik het éénmaal<br />

was; verdien door uw gedrag dat ik om uwent<br />

wil deze waardij verloor, en onteer mij niet voor<br />

de tweede maal.<br />

Neen, mijn achtingswaardige vriend! ik herken<br />

u niet in dien verwijfden brief, dien ik voor<br />

eeuwig vergeten wil, en welken ik vertrouwe dat<br />

gij zelf reeds hebt afgekeurd. Ik hoop, en hoe<br />

zeer dan ook vernederd en befchaamd , durve<br />

ikhoopen ,dat mijn aandenken u geene zoo laage<br />

gevoelens inboezemt, dat mijne gedachtenis nog<br />

edeler


T W E I G E L I E V E N . 373<br />

edeler invloed heeft op een hare hetgeen ik ééns<br />

in liefde kon ontvlammen, en dat ik, bij mijne<br />

zwakheid, mij nimmer de laagzieligheid van<br />

hem, die daarvan oorzaak was, zal te verwijten<br />

hebben.<br />

Gelukkig te midden van uwen rampfpoed, vindt<br />

gij de dierbaarfte vergoeding , die gevoelige zielen<br />

verlangen konnen. De Hemel fchenkt u in het<br />

ongeluk eenen vriend, en geeft u ftof van twijfelen,<br />

of 't geen dezelve u wedergeeft, niet<br />

meer'waardig zij , dan hetgeen u ontnomen is.<br />

Bewonder en waardeer dien hoogst edelmoedigen<br />

vriend, die zich gewaardigt om, ten koste van<br />

zijne eigene rust, voor het behoud van uw leven<br />

en verftand te zorgen. Hoe zoudt gij getroffen<br />

zijn , indien gij alles wist wat hij voor u heeft<br />

willen doen! Maar waar toe uwe dankbaarheid<br />

opgewekt, tot verbittering van uwe fmarten?<br />

Om zijne volle waardij te kennen, behoeft gij<br />

juist niet te weten hoe zeer hij u bemint, en<br />

gij kunt hem niet naar verdienfte fchatten,<br />

zonder hem zoo te beminnen als gij verplicht<br />

xijt.<br />

Aa 3<br />

VIII.


374 B R I E V E N V A N<br />

VIII. B R I E F .<br />

Van CLAARTJE.<br />

Gij bezit meer liefde dan kieschheid, en weet beter<br />

opofferingen te doen, dan daar aan eenige waardij<br />

te geven. Durft gij het in uwe gedachten nemen,<br />

aan JULIA, in haren tegenwoordigen toefband,<br />

op eenen verwijtenden toon te fchrijven, en moet<br />

gij, omdat gij lijdt, zulks op haarwreekendie nog<br />

meer te lijden heeft? ]k heb het u duizendmaal<br />

gezegd, nooit zag ik geemlijker minnaar dan u;<br />

fleeds geneigd om over alles te twisten, is de liefde<br />

voor u niet dan een ftaat van oorlog, of zijt gij<br />

zomtijds al eens handelbaar, het is om u naderhand<br />

te beklagen dat gij het geweest zijt. O! hoe<br />

gevaarlijk zijn zulke minnaars, en hoe gelukkig<br />

ben ik van er nimmer eenen verlangd te hebben"<br />

dan dien men kan afzeggen als men wil, zonder<br />

dat het één van beiden eene traan koste '<br />

Geloof mij, gij moet eene andere taal tegen JU­<br />

LIA voeren, zo gij haar leven behouden wilt; bij<br />

haar eigen fmart nog uwe misnoegde luimen te moeten<br />

verdragen, — dit is te veel voor haar. Leer<br />

éénmaal dat al te gevoelig hart ontzien; gij Z lj c<br />

het de tederfle vertroostingen fchuldig; wacht u<br />

van uwe rampen door aanhoudend klagen te vermeerderen,<br />

of beklaag er u ten minfte niet over<br />

dan


T w B B GELIEVEN. 375<br />

dan tegen mij, die de eenige oorzaak uwer verwijdering<br />

ben. Ja, mijn vriend! gij hebt recht<br />

gegist; ik heb haar den maatregel aangepreezen ,<br />

dien hare bedreigde eer vorderde, of liever, ik<br />

heb haar genoodzaakt dien te neemen, door het<br />

gevaar te vergrooten; ik heb er u zelve in doen bewilligen<br />

, en elk onzer heeft zijnen plicht betracht*<br />

lk heb nog meer gedaan; ik heb haar bewogen<br />

om de aanbiedingen van Mijlord kDUA*D van de<br />

hand te wijzen: ik heb u verhinderd van gelukmg<br />

te worden, om dat JULI A'S geluk mij dierbarer<br />

was dan het uwe; ik wist dat zij niet gelukkig konde<br />

zijn, na hare ouders aan fchande en wanhoop<br />

te hebben opgeofferd, en ik begrijp niet, de zaak<br />

aan uwe zijde befchouwd, welk geluk gij zoudt<br />

konnen fmaken ten koste van het hare.<br />

Dan dit zij zoo het wil; gij ziet mijn gehouden<br />

gedrag, mijne onbillijke behandeling, en dewijl gij<br />

Laak vindt in de geenen die u liefhebben te hekelen,<br />

ontvalt gij tevens ftof om het mij alleen te<br />

doen; zo gij daardoor al niet nalaat ondankbaar te<br />

zijn, zult gij er ten minfte door ophouden onrechvaardig<br />

te wezen. Wat mij betreft, welk gebruik<br />

rij er ook van maakt, ik zal omtrent u altoos<br />

dezelfde zijn; zoo zeer JULIA U bemint, zal ik<br />

u achten , en ik zoude zeggen nog meer, indien<br />

dit mooglijk ware. Het berouwt mij zoo min uwe<br />

liefde begunftigd, als die beftreden te hebben. De<br />

zuivere zucht der vriendfchap, die mij in beide<br />

A a 4 S e<br />

'


376 B R I E V E N v A N<br />

gevallen befluurde, rechtvaaidigt mijn gedrag zoo<br />

wel voor als tegen u; en heb ik mfefthiea zomtijds<br />

meerdeel genomen in uwen liefdehandel<br />

dan mij fcheen te voegen, het getuigenis van mijn<br />

eigen hart is genoegzaam om mij daaromtrent<br />

gerust te ftellen: nooit zal ik mij fcnaamen over<br />

dienften die ik aan mijne vriendin heb konnen<br />

bewijzen ; het k alleen derzelver nutloosheid,<br />

welke ik mij zelf vervvijte.<br />

Ik heb nog niet vergeten, wat gij mij voorh?en<br />

geleerd hebt van de ftandvastigbud des<br />

wijzen in de regenhoeden, en mij eunkt, ik<br />

zou er u niet ten onpas verfcheiden grondregelen<br />

van konnen herinneren ; dan , het voorbeeld van<br />

J U L I A leerde mij, dat een meisje van mijne jaa,.<br />

ren voor eenen wijsgeer van de uwen een even<br />

zoo Hecht leeraar als gevaarlijk leerling ij; en het<br />

zou m,j niet voegen lesien te geven aan mijnen<br />

meester,<br />

J<br />

IX. BRIEF.<br />

Fan Mijlord E D U A R D aan JULIA.<br />

Wij hebben het gewonnen , bekoorlijke J U L I A '<br />

eene dwaling heeft onzen vriend wederom tot rede<br />

gebracht Delchaamte van voor een oogenbbk onbillijk<br />

gehandeld te hebben, heef t zijne woede geheel<br />

doen


T W E E G E L I E V E N . 37?<br />

doen verdwijnen , en hem zoo handelbaar gemaakt<br />

, dat wij voordaan alles met hem doen<br />

konnen wat wij maar willen. Ik zie met genoegen<br />

dat de misflag, dien hij zich verwijt,<br />

meer leedwezen dan fpijt bij hem nalaat; en dat<br />

hij in mijn bijzijn demoec.ig en onthutst is, zonder<br />

nogthands met zich zelf verlegen of gedwongen<br />

in zijne houding te zijn, is mij een bewijs<br />

dat hij mij genegenheid toedraagt. H'j gevoelt<br />

zijne eigene onbillijkheid al te wel, dan dat ik<br />

daaraan meer zoude denken, en verongelijkingen,<br />

op die wijze erkend , verftrekken meer tot eer<br />

van hem die ze herftelt, dan van den geenen die<br />

ze vergeeft.<br />

Deze omwending cn de daarop gevolgde uitwerking<br />

heb ik mij ten nutte gemaakt, om<br />

eenige nodige fchikkingen men hem te beraamen,<br />

alvoorens wij van elkander fcheiden ; want ik<br />

kan mijn vertrek niet langer uitftellcn. Daar ik<br />

aanftaanden zomer denk terugtekomen, zijn wij<br />

afgefproken, dat hij mij te Parijs zoude komen<br />

inwachten, en dat wij vervoigends met elkander,<br />

naar Engeland zouden gaan. Londen is het eenig<br />

Schouwtooneel, voor groote talenten gefchikt,<br />

'en waar zij de ruimfte gelegenheid vinden om<br />

zich te ontwikkelen (*). De zijnen munten in<br />

veeler-<br />

(_*) Dit heet verbazend ingenomen te zijn met zijn<br />

«igen land! ik heb trouwend* geen iand in dc wereld.<br />

A t s hoo-,


373 B R I E V E N VAN<br />

veelerlei opzicht uit, en ik durf hoopen hem,<br />

met behulp van etlijke vrienden , binnen korten<br />

tijd eenen opgang te zien maken gelijk hij verdient.<br />

Bij het doorreizen door uwe ftad zal ik<br />

u mijne oogmerken nader verklaren. Intusfchen<br />

gevoelt gij, dat door eenen aanmerküjken voorfpoed<br />

veele zwarigheden konnen worden weggeruimd<br />

, en dat er een trap van aanzien is , die,<br />

zelfs in den geest van uwen vader, het gebrek<br />

eener hooge geboorte kan vervullen. Dit is,<br />

mijnes bedunkens, het eenig middel tot uw en<br />

en zijn geluk, dat nog overig blijft om te beproeven<br />

, terwijl noodlot en vooroordeel u<br />

alle de anderen benomen hebben.<br />

hooren noemen , waar, over het algemeen , de vreem­<br />

delingen minder gunstig ontvangen worden , en meer<br />

hinderpalen vinden om opgang te maken, dan juist<br />

in Engeland. Vit hoofde van den fmaak der: Natie<br />

worden zij er in geenen deele begunstigd, en de re-<br />

geeringsvorm belet hen van tot eenige waardigheden<br />

te geraken. Maar laat ons te gelijk erkennen, dat de<br />

Engelschman zelden bij anderen die gastvrijheid gaat<br />

zoeken, welke hij hun ten zijnent ontzegt. Aan<br />

welk ander Hof, dan dut van Londen, ziet men die<br />

fiere eilanders laagzielig kruipen? in welk ander land ,<br />

dan het hunne , gaan zij hun fortuin zoeken? Zij zijn ,<br />

ja, ftioef; maar die ftroefheid misvalt mij niet, in­<br />

dien zij gepaard gaat met rechtvaardigheid. Ik vind<br />

het goed, dat zij alleenlijk Engelfchen zijn, vermids<br />

zij geene menfchen behoeven te wezen.<br />

Ik


T W E E GELIEVEN. 379<br />

IkhebRegianino gefchreven dat hij bij mij zoude<br />

komen, om partij van hem te trekken gedurende<br />

de acht of tien dagen, die ik nog bij onzen<br />

viiend zal doorbrengen. Zijne droefheid is al te<br />

grievend, om veel redewisfeling te gedoogen. De<br />

Mufiek zal deze ledige vakken van fdlzwijgendheid<br />

aanvullen, hem gelegenheid geven om te peinzen<br />

, en trapswijze zijne bittere droefheid m<br />

eene zwaarmoedigheid doen verwandelen. Deze<br />

gefteldheid van zijnen geest wacht ik af om<br />

hem aan zich zelf over te laten, want eerder<br />

zou ik zulks niet durven waagen. In de terug*<br />

reize zal ik u Regianino wederombrengen, en<br />

hem bij u laten tot ik wederkome uit Italiën,<br />

tegen welken tijd ik rekene, naar de vorderingen<br />

do^or u beiden nu reeds gemaakt, dat gij hem niet<br />

meer nodig zult hebben. Voor het tegenwoordige<br />

is hij u ongetwijfeld van geenen dienst, en ik<br />

beroof u geenszins, door hem u voor eenige dagen<br />

te ontnemen.<br />

X. BRIEF.<br />

Aan CLAARTJE.<br />

Waarom moet ik eindelijk de oogen voor mijzelve<br />

openen? Waarom heb ik ze niet voor<br />

eeuwig gefloten, liever , dan aanfchouwer te<br />

z ;<br />

in van de vernedering, waarin ik vervallen ben ;<br />

lie-


33o B R I E V E N v A w<br />

liever, dan mij zelfden ellendigftcn dermenfchente<br />

zien, na de gelakkigfle van allen geweest te zijn?<br />

Bemtnhjke en edelmoedige vriendin ' die zoo<br />

vaak mijn toevlucht waart, nog durve ik mijne<br />

fchaanne en mijn verdriet in uw medelijdig hare<br />

ontlasten, nog uwe vertroostingen inroepen te-<br />

gen het gevoel mijner eigen' onwaardigheid; tot<br />

u durve ik mij wenden, na reeds van mij zelve<br />

verlaten te zijn. Hemel! hoe is hetmooglijk,dae<br />

zij een zoo verachtlijk man heeft konnen' bemin­<br />

nen, of dat zuik een godüjke gloed mijne ziel<br />

met gereinigd heeft? Hoe zeer moet zij thands<br />

vankhaamte biozen over hare keuze, - zij, die<br />

ik met meer waardig ben te noemen! Hoe mo'"tzij<br />

zich beklagen van hare beeldnis ontheiligd te zien<br />

m een hart, dat zoo laag, zoo kruipend is' Hoe<br />

veel verontwaardiging en afkeer moet zij voeden<br />

jegens hem , die haar éénmaal bemind heeft, en<br />

echter nog een lafhartige koude zijn! Hoor alle<br />

mijne dwalingen, bekoorlijke Wicht ( * ; ! hoor<br />

mijne misdaad tn mijn berouw; vonnis mij en<br />

datik fterve! of wel, zHt mijne voorfpraak, en<br />

dat zij, van wie mijn lot afjangtj zich nogmaals<br />

gewaardige hetzelve te beflisfen.<br />

Ik zal u niet verhalen , welken indruk eene zoo<br />

onverwachte Icheiding op mij gemaakt hebbe;<br />

C*) In navolging van JULIA noemde hij haar<br />

ttijne Nicht, en CL AART j ü hein haren vriend<br />

ik


T W E E G E L I E V E N . S?'ï<br />

ik zal u niets zeggen van mijne vertwijfelde droefheid,<br />

van mijne raadloze wanhoop: gij zult die<br />

genoeg konnen opmaken uit de onbegrijplijke<br />

dwaling, waartoe het een en ander mij vervoerd<br />

heeft. Hoe meer ik het ijslijke van mijnen toeftand<br />

gewaar werd, hoe minder ik het mooglijk<br />

oordeelde vrijwillig van JULI A aftezicn; hot grievende<br />

van dit denkbeeld, bij de verbazende edelmoedigheid<br />

van Mijlord EDUARD gevoegd, deed<br />

vermoedens in mij ontdaan , waaraan ik nooit<br />

zonder afgrijzen zal terug denken, en die ik echter<br />

niet vergeten kan zonder ondankbaar te worden<br />

jegens den vriend^die ze mij vergeeft.<br />

Mij in dien uitzuinigen luim alle de omflandïgheden<br />

van mijn vertrek voor den geest halende,<br />

meende ik daarin een voorbedachten toeleg te<br />

ontdekken, en ik durfde den braafften der menfchen<br />

daarvan verdenken, Naauwlijks was dit ijs»<br />

lijk vermoeden in mijnen geest gerezen, of alles<br />

fcheen mij toe hetzelve te bevestigen. Het gefprek<br />

van Mijlord met den Baron D'ETANGË;<br />

de niet zeer innemende toon weiken ik hem verweet<br />

daar bij te hebben aangenomen; de daaruit<br />

ontlTaane twist; het verbod van mij te sicn; het<br />

genomen beiluït om mij te doen vertrekken; de<br />

fpoed en geheimnouding der gemaakte toebereidfelen;<br />

het gefprek dat hij 's daags te vooren met<br />

mij hield; de fnelheid eindelijk, waarmede ik eer<br />

opgelicht dan weggebracht was: dat alles fcheen mij<br />

aan


SS* B R I E V E N V A N<br />

aan de zijde van Mijlord EDUARD eenen opzethjken<br />

toeleg te verraaden om mij van JULIA te<br />

verwijderen , en zijne aanftaande terugkomst bijhaar,<br />

waarvan ik kennis droeg,ontdekte mij, zoo<br />

als ,k dacht, ten volle het oogmerk zijner dienstbetoningen.<br />

Ik befloot echter mij zelf nog meer<br />

opheldering te bezorgen eer ik opfchudding maakte<br />

, en ten dien einde zettede ik mij om de zaaken<br />

met meer oplettendheid nategaan. Maar alles<br />

verfterkte mij in mijn belagchlijk vermoeden, en de<br />

menschlievendheid boezemde hem geene beleefdheid<br />

ten mijnen behoeve in, of mijn blinde naarijver<br />

trok daaruit eenig bewijs van verraderij. Ik<br />

vernam, dat hij te Befanpon aan JULIA gelchreven<br />

had, zonder mij zijnen brief te laten lezen,<br />

zonder mij daarvan zelfs iet te zeggen. Zedert<br />

dien tijd hield ik er mij vastlijk van verzekerd,<br />

en wachtte flechts het andwoord af, waarover ik<br />

wel verwachtte hem misnoegd te zullen vinden,<br />

om met hem in eene woordenwisfeling te geraken<br />

, die ik mij had voorgenomen.<br />

Gister avond kwamen wij vrij laat t'huis, en<br />

ik hoorde dat er een pakje met brieven uit Zwii*<br />

ferhnd was aangekomen, waarvan hij mij niets<br />

zeide, toen wij van elkander fcheidden. Ik liet<br />

hem den tijd om het te openen; hierop hoorde ik<br />

hem, uit mijne kamer, onder het lezen eenige<br />

woorden mompelen. Ik luisterde fcherp toe.<br />

Ach! JULIA! zeide hij, in afgebrokene uitdruk-<br />

kin-


t w E Ï G E L I E V E N . 3*3<br />

kingen, ik heb u gelukkig willen maken! . . .<br />

ik eerbiedig uwe deugd .... maar uwe dwaling<br />

beldaas ik 1<br />

Op het hooren van deze en diergelijke"<br />

woorden, die ikduidlijkverftond, was ik<br />

van mij zelve geen meester meer; ik nam mijnen degen<br />

onder den arm; ik opende de deur,of liever,<br />

ik friet dezelve met geweld open, en trad binnen<br />

als een uitzinnig mensch. Neen, ik wil dit papier<br />

noch uwe oogen niet bezoedelen met alle die beledigingen<br />

, die de woede mij ingaf, om hem te<br />

dwingen van op ftaanden voet met mij in duêl te<br />

treden.<br />

O mijne nicht! toen heb ik duidlijker dan ooit<br />

konnen bemerken, welk een vermogen de waare<br />

wijsheid hebbe, zelfs op de gevoeligfte menfche.i,<br />

indien zij hare infpraken Hechts willen gehoor<br />

geven. In den beginne kon hij uit mijne gezegden<br />

niets opmaken, hij hield die voor eene vrucht van<br />

wezenlijke ijlhoofdigheid; maar het verraad waarvan<br />

ik hem befchuldigde, de geheime oogmerken<br />

die ik hem verweet, de brief van JULIA welke<br />

hij nog in de hand had, en waarvan ik onophoudelijk<br />

tegen hem fprak, deden hem eindelijk de<br />

reden mijner woede begrijpen. Hij glimlagchte, en<br />

zeide daarop koeltjens tegen mij : gij hebt uw<br />

verftand verloren, en ik vecht met geenen zinnelozen.<br />

Open uwe oogen , blinde als gij zijt!<br />

voegde hij er op een minzamer toon bij, ben ik<br />

hetwaarlijk, dien gijbefchuldigtvan u te.verraaden*<br />

In


ïU , B R I E V E N V A H<br />

In den toon, waarmede hij deze woorden uitfprak,<br />

befpeurde ik een zeker iets dat geenen trouwlozen<br />

aanduidde; de klank zijner ftem roerde mij het hart;<br />

naauwlijks had ik mijne oogen op de zijnen geïlj<br />

gen of alle mijne vermoedens verdweenen, en ik<br />

begon met fchrik mijne buiter.fpoorigheid intezien.<br />

• Deze verandering bemerkte hij terftond : hijreikte<br />

mij de hand toe. Koom hier; zeide hij, had ik<br />

mij eerst moeten verdedigen om u van uwe dwaling<br />

terug te brengen, ik zou u nooit weder gez-en<br />

hebben. Maar nu gij billijk zijt, lees nu dezen brief,<br />

en herken eenmaal uwe vrienden. Ik wilde het weigeren<br />

, maar de overmacht, die hij door zoo veele<br />

perfoonlijke voordeelen op mij had, deed het hem<br />

eifchen op eenen toon van gezag, welke ondanks<br />

de opruiming mijner twijfelingen, door mijn eigen<br />

heimlijk verlangen niet weinig gerugfteund werd.<br />

Verbeeld u, in welk eenen toeftand ik mij bevond<br />

na de lezing van een ftuk, het geen mij de<br />

gaêdeloze weldaden deed kennen van hem, wien ik<br />

zoo onwaardiglijk had durven lasteren. Ik wierp<br />

mij aan zijne voeten neder, en met een hart van<br />

bewondering,leedwezen,en fchaamte vervuld,omarmde<br />

ik uit al mijne macht zijne knieën, zonder één<br />

enkel woord te konnen uitbrengen. Hij ontvin^<br />

mijn berouw even gelijk hij mijne beledigingen ge*<br />

daan had, en vorderde voor de vergiffenis "die hij<br />

mij gunftig toeftond, niets anders van mij, dan dat<br />

ik


I.D.jil.HX.<br />

Ik unm mijnen deprrn onder den arm ftict de deur mei<br />

{ftnrcld opcn.cii trad Iriiuic-ii als een uitzinnig Mieusch.


T w È E G E L I E V E N . ' $8$<br />

ik mij nimmer verzetten mocht tegen het goede<br />

dat hij mij zoude willen doen Ach! dat nij van<br />

nu af aan doe al wat hem goeddunkt! zijne edele<br />

Ziel is boven die der menfchen verheven, en het<br />

is even zoo min geoorlofd zijne weldaden te wederftreeven,<br />

als die der Godheid.<br />

Vervolgends (telde hij mij de twee brieven ter<br />

hand, die aan mij hielden, en welken hij mij<br />

rtiet had willen overgeven, voor hij den zijnen<br />

gelezen, en het befluit van uwe nicht verncme.i<br />

had. Ik zag daaruit, welk eene minnares en wellc<br />

eene vriendin mij de Hemel gefchonken hebbe; ik<br />

zag, hoe veele edele gevoelens en deugden hij<br />

rondom mij hebbe verzameld, ten einde mijne<br />

kwellingen des te grievender, en mijne laagheid des<br />

te laakbarer te doen zijn. Zeg mij, welk eene<br />

eenige onder alle ftervelingen is zij , wier geringfte<br />

vermogen in haare fchoonheid beftaat, en<br />

die, gelijk de machten des hemels, zich even zeer<br />

doet aanbidden, het zij zij iemand goed of kwaad<br />

doe? Helaas! die wreede heeft mij van alles<br />

beroofd , en ik bemin er haar des te fterker om:<br />

hoe ongelukkiger zij mij maakt, hoe volmaak er<br />

ik haar vinde. Het fchijnt, dat alle de fmar en,<br />

die zij mij veroorzaakt, haar eene nieuwe ver»<br />

dienfte bij mij geven. De opoffering welke<br />

zij gedaan heeft aan de infpraken der natuur,<br />

bedroeft en verrukt mij; dezelve vergroot in mijn<br />

oog de waardij van die , welke zij voorheen aan<br />

I. DEEL. B b de


S86 T W E E B R I E V E N<br />

de liefde deed. Neen, haar hart is niet in ftaat<br />

om iet te weigeren, dan waardoor de waardij<br />

vermeerderd word van 't geen zij vergunt.<br />

En gij, waardige en bekoorlijke Nicht! gij,<br />

eenig en volmaakt voorbeeld van vriendfchap,<br />

waarop men zich onder alle de vrouwen bij uitnemendheid'beroepen<br />

zal,en hetgeen zulke harten,<br />

die niet gelijk het uwe geftemd zijn, zullen durven<br />

uitkrijten voor een wezen der verbeelding: ach !<br />

fpreek mij van geene wijsgeerte meer! ik vei achte<br />

die bedrieglijke kramerij , die niet dan in ijdele<br />

woorden beftaat; die harsfenfchim welke niet meer<br />

dan eene fchaduwe is, die ons aanzet om de<br />

hartstochten van verre te trotfeeren, terwijl zij ons<br />

als een laffe held op derzelver nadering verlaat.<br />

Laat mij, bid ik u! niet over aan mijne dwalingen;<br />

betoon toch uwe voorige goedheden aan eenen<br />

ongeiukkigen die dezelve niet verdient, maar die<br />

ze vuuriger begeert en meer behoeft, dan ooit!<br />

gewaardig u, om mij tot mij zelf weder te<br />

brengen, en dat uwe zachte ftem in dit ontredderd<br />

hart die der rede vervange.<br />

Neen, ik durve hoopen dat ik niet voor altoos<br />

vernederd ben. Ik voel dat rein , dat heilig vuur,<br />

waarvan ik éénmaal gloeide, in mij herleven; het<br />

voorbeeld van zoo veele deugden zal niet vruchtloos<br />

zijn voor hem, die er het voorwerp van was,<br />

die dezelve bemint, bewondert, en aanhoudend<br />

wil


T W Ë E G E L I E V E N . 3S7<br />

wil navolgen. O geliefde minnares, wier keuze<br />

ik moet eerbiedigen ! O mijne vriendin, welker<br />

achting ik wenfche te herwinnen ! mijne ziel ontwaakt<br />

weder, en herkrijgt door de uwen hare<br />

kracht en haar leven. Eene kuifche liefde en<br />

verhevene vriendfchap zullen mij den moed wedergeven<br />

, dien laffe wanhoop mij bijkans ontnomen<br />

had: de zuivere gevoelens^jan mijn hart zullen<br />

de plaats der wijsheid bij mij vervangen; door<br />

u zal ik alles zijn wat ik moet wezen, en ik zal<br />

u dwingen om mijnen val te vergeten, zo ik mij<br />

flechts een oogenblik daaruit opheffen kan. Ik<br />

weet niet, en begeer ook niet te weten, welk<br />

lot de Hemel mij verder befchoren hebbe; maar<br />

hoedanig dit ook zijn moge, ik wil mij dat lot<br />

waardig maken , welk ik éénmaal genoot. Dat<br />

onflerflijk beeld , hetgeen ik in mijn binnenfle<br />

omdrage, zal mij een fchild vérflrekken, en mijne<br />

ziel onkwetsbaar maken voor de flagen van het<br />

noodlot. Heb ik niet genoeg geleefd voor mijn<br />

eigen geluk? Het is tot hare eer, dat ik voordaan.<br />

leven moet. Ach! waarom kan ik de wereld<br />

niet verbazen door mijne deugden, opdat men<br />

éénmaal, dezelve bewonderende, zeggen mocht:<br />

kon hij wel minder doen ? Hij werd door<br />

JULIA bemind!<br />

N S. Eene. haatlijke en misfehien onver mijd •<br />

hare Echtverbindtenis ! wat betekenen<br />

deze woorden? Zij komen echter in haren<br />

B b 2. brief


383 B R I E V E N V A N<br />

brief voor ( * ). CLAARTJE ! ik ftel mij<br />

het ergfte voor, ik onderwerp mij, en<br />

ben bereid om mijn lot te dragen. Maar<br />

die woorden .... neen, er gebeure<br />

wat er wil, nooit zal ik van hier vertrekken,<br />

ten zij ik eene nadere verklaring<br />

van die woorden zal bekomen hebben.<br />

XI. B R I E F .<br />

, Van JULIA.<br />

M ijne ziel is dan waarlijk voor het vermaak<br />

nog niet gefloten, zij is nog vatbaar voor een<br />

gevoel van vreugde ? Helaas! zints uw vertrek<br />

meende ik niet dan voor de droefheid geflemd te<br />

zijn; ik verbeeldde mij, van u verwijderd, enkel<br />

te konnen lijden , en had zelfs geen dentcbeeld van<br />

vertroosting bij uw afwezen. Uw lieve brief aan<br />

mijne Nicht heeft mij beter onderricht , ik heb<br />

dien met traanen van vertedering gelezen en her«<br />

lezen; dezelve heeft de verkwikking vaneenen<br />

zachten daauw op mijn van weedom verteerd en<br />

van droef heid verwelkerd hart doen nederzijgen,<br />

cn uit de opgeruimdheid die ik zedert gevoeie,<br />

heb ik gezien, dat gij van verre geen minder<br />

vermogen hebt dan van nabij, op de aandoenin­<br />

gen van uwe JULIA.<br />

(*) Zie boven , bladz. 371<br />

Welk


T W E E G E L I E V E N . 3S0<br />

Welk een genoegen voor mij, mijn vriend! u<br />

die vastheid van gevoelens te zien hernemen,<br />

welke aan den moed van eenen man voegt! ik<br />

zal er u te meer om achten , en mij zelf<br />

niet langer befchuldigen van de waardigheid<br />

eener eerbaare liefde geheel en al vertreden, en<br />

twee harten te gelijk bedorven te hebben. Nu<br />

wij vrij uit over onze zaaken fpreken konnen,<br />

zal ik u meer zeggen; het verzwaarde mijne<br />

wanhoop te moeten zien, dat uwe moedloosheid<br />

u beroofde van het eenig hulpmiddel welk ons door<br />

het gebruik uwer talenten nog overig bleef. In»<br />

tusfchen kent gij den waardigen vriend, dien u de<br />

Hemel gefchonken heeft: uw leven zelfs zou niet<br />

te groot eene opoffering zijn om u zijne weldaden<br />

waardig te maken ; nimmer zult gij genoeg gedaan<br />

hebben ter herffcelling van de belediging hem onlangs<br />

aangedaan , en ik hoop dat gij geene tweede<br />

les meer zult nodig hebben, om uwe woeste verbeelding<br />

te bedwingen. Het is onder het opzicht<br />

van dien achtingswaardigen man, dat gij de wereld<br />

ftaat intetreden; het is door zijnen invloed geholpen<br />

, door zijne ondervinding geleid, dat gij zult<br />

trachten miskende verdienften te wreeken van de<br />

verongelijkingen der fortuin. Doe voor hem meer<br />

dan gij voor u zelve doen zoudt, zoek ten minfte<br />

zijne goedheden te erkennen door dezelve niet<br />

nutloos te maken. Zie, welke vrolijke vooruitzichten<br />

zich nog voor u opdoen; zie, hoe veel<br />

voorfpoeds gij u beloven moogt in eene loop-<br />

B b 3 baan 9


30o B R I E V E N VA N<br />

bas.n, waarin alles zich vereenigt om uwen ijver<br />

te begunstigen. De Hemel heeft u met zijne gaven<br />

overvloedig bedeeld; uwe gelukkige geaartheid,<br />

door uwen fmaak befchaafd, fteldeu in hec<br />

bezit van alle mooglijke talenten; in den ouderdom<br />

van nog geen vier en twintig jaaren paart gij<br />

de bevalligheden van uwen leeftijd aan eene rijpheid<br />

van geest, die den mensch in gevorderder<br />

jaaren het verlies zijner jeugd vergoed.<br />

Frutto fenile in fu 'l giovenil fiore<br />

De letteroefening heeft uwe levendigheid niet<br />

uitgedoofd, noch uw geitel loom doen worden:<br />

de dwaze galanterie heeft uw vernuft niet onderdrukt,<br />

noch uw verftand flomp gemaakt. Eene<br />

vuurige liefde, die u alle de edele gevoelens welken<br />

zij voordbrengt, inboezemde, heeft u die<br />

verhevenheid van denkbeelden , dien kiefchen<br />

fmaak doen verkrijgen , welke daarvan onaffcheidbaar<br />

zijn. Bij haren tederen gloed heb ik uwe<br />

ziel hare fchitterende vermogens zien ontwikkeien,<br />

even gelijk eene bloem zich ontfluit voor<br />

de ftraalen der zon. Gij bezit te gelijk alles<br />

wat ons opleid tot het fortuin, en wat ons in<br />

ftaat fielt hetzelve te verachten. Om u aanzien<br />

bij de wereld te verwerven, behoefde gij<br />

flechts<br />

($) D»t is: de bloei zijner jeugd geefi -jrucbten des<br />

êudcrdans*<br />

Aant. dei VERT.


T W E E GELIEVEN. 391<br />

flechts daarnaar te dingen , en ik hoop dat éen<br />

voorwerp, welk uw hart dierbaarer is dan dit, u<br />

daarvoor die zucht zal inboezemen , welke 's werelds<br />

eerbetoningen in zich zelve niet waardig zijn.<br />

O mijn lieve vriend! gij gaat u dan van mij affcheiden?<br />

O mijn teder beminde! gij gaat dan<br />

uwe JULIA ontvluchten?.... Het moet zoo zijn;<br />

wij moeten ons van elkander verwijderen, willen<br />

wij elkander t'eeriger tijd gelukkig wederzien<br />

, en onze laatfte hoop is alleen gegrond op<br />

uwe te ncmcne voorzorgen. Mocht een zoo<br />

beminlijk denkbeeld u opwekken, u vertroosten<br />

gedurende deze lange, droevige fcheiding! mocht<br />

het u dat vuur inftorten, hetgeen alle beletfelen uit<br />

den weg ruimt , en het noodlot doet bukken I<br />

Helaas! wat u betreft, de wereld cn uwe bezigheden<br />

zullen u eene onophoudelijke verftrooijing geven,<br />

en eene heilzame afleiding verfcbaffen aan de fmartcnder<br />

afwezigheid;maar ik,ik biijve overgelaten<br />

aan mij zelve alleen , of aan vervolgingen blootgefteld,<br />

en het dén en ander zal mij noopcn om<br />

uw gemis zonder ophouden te betreuren. En nog<br />

zou ik gelukkig zijn, zo niet eeneijdelevre.esmijne<br />

wezenlijke kwellingen verzwaarde, en zo ik, behalven<br />

mijne eigene rampen, geen innig gevoel<br />

had van die, waaraan gij u ftaat biootteftellen.<br />

Ik zidder , wanneer ik denke aan duizenderlei<br />

gevaaren, die uw leven en uwe deugd be-<br />

B b 4 drei.


39a B R I E V E N V A N<br />

dreigen zullen. Ik ftel al het vertrouwen<br />

in u, welk men in een mensch ftellen kan;<br />

maar ach! mijn vriend ! waarom zijr gij niet<br />

méér dan mensch, nu het noodlot ons van elkander<br />

fehèidt ? Hoe veele raadgevingen zult gij<br />

nodig hebben in die onbekende wereld, welke gij<br />

ftaat intetreden! Mij, die zoo jong en zonder<br />

ondervinding ben , en die minder oefening en<br />

nadenken bczitte dan gij, mij voege het niet, u<br />

daaromtrent lesfen te geven; dit is eene bemoeijing<br />

die ik overlate aan Mijlord EDUARD. Ik<br />

bepaale mij om u twee zaaken aantebevelen,<br />

die meer van het gevoel afhangen dan van de<br />

ondervinding, om dat ik , fchoon weinig de wereld<br />

kennende, uw hart zeer wel meen te kennen:<br />

verzaak nimmer de deugd, en vergeet nooit<br />

uwe JULIA!<br />

Ik zal u niet herhalen alle die fpitsvindige<br />

redeneeringen, welke gij zelf mij geleerd hebt te<br />

verachten , waarmede zoo veele boeken vervuld<br />

zijn , en die nimmer een braaf man gevormd<br />

hebben. Ach! die ellendige fnappers! hoe veele<br />

zoete verrukkingen zijn er niet, die hun hart nimmer<br />

gefmaakt heeft noch anderen doen ftnaken!<br />

Laat de-ze nietige Zedenmeesters vaaren, mijn<br />

vriend !en keer in tot uw eigen binnen(le;daar zult<br />

gij dat heilig vuur wtdervinden, hetgeen ons zoo<br />

menigmaal in liefde tot edele deugden ontvlamde;<br />

daar^zult gij dat onverganglijk beeld zien van h.ft<br />

waare


T W E E Lr Ji, L I E V E N . 393<br />

waare fchoon, welks befchouwing ons met eene<br />

heilige geestdrift vervult, en het geen door onze<br />

hartstochten onophoudelijk bezwalkt word, zonderdat<br />

zij hetzelve immer konnen verdelgen (*).<br />

Gedenk aan die bekoorlijke traanen die ons oog ontrolden<br />

, aan die kloppingen die ons ontroerd hart<br />

diukten , aan die vervoeringen die ons boven<br />

ons zelve verheften, aan het lezen dier heldenlevens<br />

, welke de misdaad onverfchoonlijk maken<br />

en der menschheid tot eer verftrekken. Wilt gij<br />

weten, welke eer in de daad begeerlijk zij, die<br />

van het fortuin of die der deugd ? ftel u dan die<br />

geene voor, waa'aan het hart de voorkeus geeft,<br />

wanneer het onpartijdig kiest. Bedenk , waarheen<br />

het zelfbelang ons voere bij het lezen der<br />

Gefchiedenis. Viel het u ooit in te wenfchen naar<br />

de fchatten vanCroefus, of naar den roem vanG^/ar,<br />

of naar de macht van Nero, of naar de vermaken<br />

van Heftogabalus? Waarom, indien zij gelukkig<br />

waren, verplaatften uwe wufte begeertens u niet<br />

in hunnen ftand? Het is, uit overtuiging dat zij het<br />

waar geluk niet fmaakten; het is, omdat zij laage<br />

en verachtlijke wezens waren , en dat niemand<br />

eenen ondeugenden zijn geluk benijdt. Welke<br />

men-<br />

(*) De waare wiisgeerte der beminnenden is die<br />

van Plato; zoo lang zij verliefd zijn, hebben zij<br />

nimmer eene andere. Een aandoenlijk mensch kan<br />

dezen wijsgeer niet laten vaaren ; een koel leze'r kari<br />

hem niet verdragen,<br />

Bb 5


294 B R I E V E N V A N<br />

menfchen befchouwde gij dan met het meeste<br />

vermaak? Welker vco beeld bewonderde gij ?<br />

Wien zoudt gij het liefst hebben willen gelijken ?<br />

Oxbefchnjflijke toverkracht van het onverwelkbaar<br />

fchoon! het was de gif- drinkende Athener<br />

(SOCRATES), het was de voor zijn vaderland<br />

fteivende BRUTUS, het was REGTJLUS te midden<br />

zijner folteringen, het was de zijn eigenhart<br />

verfcheurende CATO, het waren alle deze ongelukkige<br />

braven, die uwen naarijver opwekten,<br />

en gij gevoeldet in uw binnenfte het wezenlijk<br />

geluk, dat onder hunne fchijnbare rampen verborgen<br />

lag. Denk niet, dat gij alleen en bij uitfluiting<br />

dit gevoel bezit; alle menfchen hebben het,<br />

menigmaal zelfs hunnes ondanks. Dat Godlijk beeld<br />

van volmaaktheid , welk ieder van ons is ingedrukt<br />

, bekoort ons in weerwil van ons zelve.<br />

Zoodra de driften ons toelaten hetzelve te zien,<br />

willen wij er aan gelijk zijn, en zo de ondeugei.dfte<br />

mensch anders zijn konde dan hij werklijk<br />

is, hij zou begeeren een braaf man te wezen»<br />

Vergeef mij deze verrukking berrtinlijke vriend!<br />

gij weet , dat ik die aan u te danken heb, en<br />

het voegt de liefde u wcdertegeven, hetgeen<br />

ik door haar cntving. Ik wil u hier uwe eigene<br />

grondregelen niet voorhouden, maar alleen voor<br />

een oogenblik de toepasfmg daarvan maken, om<br />

te zien van wat nut zij voor u konnen zijn: want<br />

thands is het de tijd om uwe eigene lesfen te betrach-


T W E E GELIEVEN. 395<br />

trachten, en te toonen dat gij zelf beoefent, het<br />

geen gij zoo wel weet te zeggen. Al behoeft<br />

men juist geen CATO noch een REGULUS te zijn,<br />

ieder mensch moer nogthands zijn vaderland beminnen<br />

, braaf en manmoedig wezen , en zijn<br />

woord houden, zelfs ten koste van zijn leven.<br />

De ftille deugden zijn doorgaands des te verhevener<br />

, omdat zij niet naar de goedkeuring van<br />

anderen dingen, maar alleen naar het goed getuigenis<br />

van zichzelve, en het geweten des rechtvaardigen<br />

vergoed bij hem de loftuitingen eener geheele<br />

wereld. Gij gevoelt dus dat de grootheid<br />

van den mensch op alle ftanden toepaslijk is, eu<br />

dat niemand gelukkig kan zijn ten zij hij de<br />

achting van 'zichzelve hebbe; want, beftaat de<br />

waare genieting der ziel in de befchouwing van<br />

het fchoone, hoe kan dan de booswicht dit in<br />

een ander beminnen , of hij moet tevens noodwendig<br />

eenen af keer % gevoelen van zichzelve?<br />

Ik heb geene vrees, dat de zinnelijke en grove<br />

vermaken'u zullen bederven. Deze ftrikken zijn<br />

voor een gevoelig hart niet zeer gevaarlijk; hetzelve<br />

heeft kiefcher vermaken nodig. Maar ik<br />

vreeze voor de grondregelen en de lesfen der<br />

wereld; ik vreeze voor dat geducht vermogen,<br />

welk het algemeen en aanhoudend voorbeeld der<br />

ondeugd noodwendig op het hart heeft; ik vreeze<br />

voor dia listige drogredenen waarmede hetzelve<br />

zich weet te vernisfen; eindelijk, ik vreeze<br />

,


395 B R I E V E N V A N<br />

ze , dat uw eigen hart u in dit ftuk bedriegen<br />

zal, en u minder behoed/aam doen zijn omtrent<br />

de keus der middelen ter bekoming van een aanzien<br />

, het geen gij in ftaat zoudt zijn te verachten,<br />

bijaldien het niet den weg konde baanen<br />

tot onze echtvereeniging.<br />

Ik waarfchuwe u, mijn vriend ! voor deze<br />

gevaaren, en uwe wijsheid zal het overige<br />

doen ; want die te hebben voorzien, betekent<br />

reeds veel, om er zich voor te wachten. Ik zal<br />

er flechts ééne aanmerking bijvoegen, die, naar<br />

mijne gedachten , zoo wel de valfche redeneering<br />

der ondeugd , als de wufte dwalingen der onbezonnenheid<br />

volkomen wederlege, en welke genoegzaam<br />

moet zijn om een wijs man zijn gedrag<br />

ten goede te doen richten. Zij is deze: dat de<br />

bron des geluks geheel niet in het begeerde voorwerp<br />

Op zich zelve, of in het hart dat dit bezit, maar<br />

in de overeenftemming van deze beiden gelegen is,<br />

en dat , gelijk aan den éénen kant niet alle de<br />

voorwerpen onzer begeerte gefchikt zijn om ons<br />

gelukkig te maken, zoo ook aan de andere zijde<br />

niet alle gefteldlieden des harten berekend zijn om<br />

het geluk te genieten. Heeft de reinfte ziel tot<br />

haar eigen geluk niet genoeg aan zichzelve, nog<br />

veel zekerer is het ,• dat alle de geneugten der<br />

wereld r.iet in ftaat zijn het geluk van een<br />

bedorven hart te bewerken ; trouwends , aan<br />

beide zijden word er eene voorbereiding vef-<br />

eischt,


T W E E G E L I E V E N . 507,<br />

eischt , eene zekere overeenkomst, waaruit dat<br />

dierbaar gevoel ontftaat, hetgeen voor ieder gevoelig<br />

wezen zoo begeerlijk is, terwijl het altoos<br />

onbekend zal blijven aan den gewaanden wijzen ,<br />

die zich hecht aan een oogenbliklijk vermaak,<br />

omdat hij van een duurzaam geluk geen denkbeeld<br />

heeft. Wat baat het dus één van deze voordee-*<br />

len te verkrijgen ten koste van het ander? wat<br />

baat het uitwendig te gewinnen terwijl men<br />

inwendig nog meer verliest, en zich de middelen<br />

aanreichaffen om gelukkig te worden, terwijl men<br />

de konst van die te gebruiken , ontleert ? Is<br />

het dan nog niet beter, indien men één van bei»<br />

den kiezen moet, dat geen, welk het lot ons<br />

kan terug geven, opteofferen aan hetgeen men,<br />

éénmaal verloren zijnde , nimmer wederkrïjgt?<br />

Wie behoort dit grondiger te weten dan ik, die<br />

niet anders deed dan de geneugten mijnes levens<br />

vergiftigen, terwijl ik die meende te volmaaken?<br />

Laat dus die ondeugende lieden praten, die met<br />

hun geluk vertoning maken, maar hun- hart verbergen,<br />

en zijt verzekerd dat, zo er eenig voorbeeld<br />

van geluk op de wereld beftaat, hetzelve<br />

in den deugdzamen man te vinden is. Die gelukkige<br />

neiging tot al wat goed en braaf is, fchonk<br />

de Hemel aan u; geef dan enkel gehoor aan u we<br />

eigene begeerten, volg alleenlijk uwe natuurlijke<br />

neigingen; en denk vooral aan onze eerfte liefde.<br />

Zoo lang gij u die reine en aangename oogenblikken<br />

herinnert, is het niet mooglijk, dat gij zoudt<br />

op-


398 B R I E V E N V A N<br />

ophouden haar te beminnen, die ze u zoo dierbaar<br />

maakte; dat het zedelijk fchoon zijne bevalligheid<br />

voor uw hart verliezen zoude; noch dac<br />

gij ooit uwe JULIA zoudt willen verkrijgen door<br />

middelen, die uwer onwaardig zijn. Hoe zou men<br />

een goed genieten konnen, waarvan men den fmaak<br />

verloren had? Neen, om het voorwerp zijner liefde<br />

te konnen genieten, moet men hetzelfde hart behouden<br />

, dat haar bemind heeft.<br />

En zoo kome ik tot mijn tweede ftuk; want,<br />

gelijk gij ziet, mijn handwerk heb ik nog niet<br />

vergeten. Het is mooglijk, mijn' vriend! dat men<br />

zonder liefde de verhevene gevoelens eener fterke<br />

ziel bezitte; maar eene liefde gelijk de onze bezielt<br />

die en houdt haar ftaande, naar gelang dezelve<br />

blaakt; zoo dra verdooft zij niet, of de ziel<br />

valt in eene kwijning, en een hart dat éénmaal<br />

ontzenuwd is, deugt tot niets meer. Zeg mij<br />

eens, wat zouden wij zijn indien wij niet meer<br />

beminden ? Ach ! zou het niet verkieslijker zijn<br />

optehouden van te beftaan, dan aanwezig te zijn<br />

zonder iet te gevoelen , en zoudt gij befluiten<br />

konnen om op de wereld het niets beduidend<br />

leven van een alledaagsch mensch te leiden, na<br />

alle de verrukkingen gefmaakt te hebben, die in<br />

ftaat zijn de menschlijke ziel te bekooren? — Gij<br />

gaat in groote fteden uw verblijf houden, waar<br />

uwe uiterlijke gedaante en uwe jaaren, nog meer<br />

dan uwe verdienften, duizend valftrikken voor<br />

uwe


T W E E G E L I E V E N , .f»<br />

uwe trouw zullen fpannen. De verleidende Coquet*<br />

terie zal de taal der tederheid aannemen, en u behaagen<br />

zonder u te misleiden; gij zult naar geene<br />

liefde, maar naar de vermaaken ftreeven; gij zult<br />

die fmaaken zonder liefde, en ze daar van niet<br />

konnen onderkennen. Of gij ergends het hart van<br />

JULIA vinden zult, weet ik niet, maar ik tart u van<br />

ooit bij eenige andere vrouw weder te kónnen gevoelen,<br />

het geen gij bij haar gevoeld hebt. 1 Je kwijning<br />

van uwe ziel zal u het lot aankondigen, welk<br />

ik u heb voorfpeld; droefheid en verdriet zullen<br />

u overmeesteren te midden uwer nietige<br />

uitfpanningen. In weerwil van u zelve zal u<br />

de herinnering onzer eerfte liefde vervolgen.<br />

Mijn beeld, honderdmaal fchooner oan ik immer<br />

was, zal u onverhoeds komen verrasfchen.<br />

Oogenbliklijk zal het waas der walging alle uwe<br />

genoegens befmettcn, en duizend bittere kwellingen<br />

zullen in uw hart oprijzen. Ach! mijn<br />

tederbeminde, mijn lieve vriend! zo gij mij ooit<br />

vergeet Helaas! ik zal daardoor flechts het<br />

leven verliezen; maar gij, gij zult veracht en<br />

rampzalig leven, en ik zal bij mijn fterven<br />

maar al te zeer gewroken zijn.<br />

Vergeet dan nimmer die JULIA, die éénmaal<br />

de uwe was, en wier hart nooit voor een<br />

ander zijn zal. Meer kan ik u niet zeggen in<br />

dien af hanglijken ftaat, waarin de Hemel mij<br />

geplaatst heeft: maar, na u de getrouwheid te<br />

heb-


B R I E V E N V A N<br />

hebben aanbevolen, is het billijk u het éeilig<br />

onderpand, welk ik van de mijne geven kan, te<br />

laten behouden. Ik heb niet met mijne plichten,<br />

want dezen kent mijn verdoolde geest niet<br />

meer, maar met mijn hart geraadpleegd, als het<br />

lnatfte richtlhoer voor hem die niet meer in<br />

ftaat is om naar eenigen regel te handelen; en<br />

• zie hier de hoofdlbm van deszelfs infpraken. Ik zal<br />

u nooit mijne hand geven buiten de toeftemming<br />

van mijnen vader ; maar ik zal ook nooit een<br />

ander huuwen zonder uwe bewilliging. Hierop<br />

geef ik u mijn woord; dit zal mij heilig zijn,<br />

er gebeure wat er wil, en er ïs geen menfchelijk<br />

vermogen, dat mij hetzelve kan doen verbreken.<br />

Bekommer u niet over het geen er in<br />

uw afwezen met mij zoude konnen gebeuren.<br />

Ga, mijn beminde vriend! ga onder het geleide<br />

eener tedere liefde een lot opzoeken , waardig<br />

om bekroond te worden. Mijn levenslot is in<br />

uwe hand, in zoo ver het van mij afhing hetzelve<br />

in uwe hand te ftellen, en nimmer zal<br />

daarin verandering komen zonder uwe toeftemming.<br />

XII.


T W E E G E L I E V E N . 401<br />

XII. B R I E F .<br />

Aan JULIA.<br />

O Qualfiamma di -gloria, d'onore,<br />

Scorrer fento por tutte le vctie,<br />

Alma grande ! parlando con te! ( § )•<br />

TULIA! laat mij adem fchèppen. Gij doet mijn<br />

'bloed kooken; gij doet mij ontroeren en het hart<br />

kloppen. Uw brief brandt, even gelijk uw hart,<br />

van heilige liefde tot de deugd, en dien hemelfchen<br />

gloed Hort gij in het mijne over. Maar<br />

waarom zoo veele vermaningen, waar flechts<br />

bevélen behoorden te ftaan? Geloof vrij, indien<br />

ik mij zoo verre vergeten mocht , dat ik beweegredenen<br />

nodig had om wel te handelen,<br />

het °zou ten minfte niet van uwen kant zijn ; uw<br />

wil alleen is mij genoeg. Weet gij niet, dat ik<br />

altoos zijn zal hetgeen gij verlangt , en dat<br />

ik eerder het kwaad zelve doen zoude , dan u<br />

ongehoorzaam worden? Ja, het Capitool<br />

zelfs zou ik in brand geftoken hebben,<br />

indien gij het mij bevólen hadt, omdat ik u<br />

meer<br />

(5) Dat is: O! welk eenen gloed van eer en roem<br />

tcvod ik door alle mijne aderen Jiroomen , edele zin !<br />

\erwijl ik tot u fprekc!<br />

I. D E EL. Cc<br />

Aant. des v E R T.


4oa BRIEVEN VAN TWEE GELIEVEN.<br />

mèer dan alles bemin; en weet gij 'wel, waarom<br />

ik u zoo beminne ? Ach! onvergelijklijk<br />

meisje! het is om dat gij niets Amt willen dan<br />

het geen eerlijk is, en om dat uwe liefde tot de<br />

deugd die, welke ik voor uwe bekoorlijkheden<br />

hebbe, nog onwederftaanbarer maakt.<br />

':* ••• ' * • 1<br />

-O"'. •> • VV<br />

Ik vertrek dan , aangemoedigd door de verbindtenis<br />

die gij hebt aangegaan, en waarvan gij de<br />

omfchrijving wel hadt konnen achterlaten; want<br />

te beloven van zonder mijne bewilliging aan niemand<br />

te zullen huuwen, is dit niet even zoo goed<br />

als te beloven , dat gij alleenlijk de mijne zult<br />

zijn ? Wat mij betreft, ik zeg het u maar rond uit,<br />

en ik geer u heden daarop mijn woord als eerlijk<br />

man, dat nimmer zal verbroken worden:<br />

welk lot het fortuin mij in dien kring, waarin<br />

ik mij u ten gevalle ga bevlijtigen , befchoren<br />

hebbe, is mij onbekend; maar nooit zullen<br />

de banden der liefde noch des huuwlijks mij<br />

met eene andere vrouw vercenigen dan met<br />

JULIA O'ETANGE; ik leef niet, ik heb geen<br />

aanwezen dan alleen voor haar, en ik zal of<br />

als haar gemaal, of als vrijman fterven. Vaarwel!<br />

de tijd roept mij, en ik ga oogenbliklijk<br />

op de reis.<br />

Einde van het eerfte Deel,

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!