Brieven van Antonie Cornelis Oudemans
Brieven van Antonie Cornelis Oudemans Brieven van Antonie Cornelis Oudemans
Antonie Cornelis Oudemans (1798-1874)
- Page 2: Toen A.C. Oudemans (1798-1874) in 1
- Page 6 and 7: 'IK ZIT HIER MIDDEN IN DE GELEERDHE
- Page 8 and 9: INHOUD Woord vooraf 7 Leven en werk
- Page 10 and 11: ieven die worden bewaard in de coll
- Page 12 and 13: LEVEN EN WERK VAN A.C. OUDEMANS 'Ov
- Page 14 and 15: Ofschoon ik n°2 van uw archief nog
- Page 16 and 17: noemt hem 'een zeer werkzaam en Jie
- Page 18 and 19: oudste zoon studeert er medicijnen.
- Page 20 and 21: Vier van zijn zonen hebben inmiddel
- Page 22 and 23: EEUWIGHEID De hoop van Oudemans om
- Page 24 and 25: eroep dat Oudemans ruim dertig jaar
- Page 26 and 27: schrijvers lezen, ten einde zich va
- Page 28 and 29: 15- Derde Verslag der redactie van
- Page 30: Weglatingen binnen de tekst zijn aa
- Page 36 and 37: Deze bloemlezing begint met de zesd
- Page 38 and 39: Leiden, n Maart 1849 WelEdele Heer
- Page 40 and 41: Leiden, 4 december 1849 WelEdele He
- Page 42 and 43: Ontvangen door De Jager op 4 maart
- Page 44 and 45: Leiden, 5 mei 1850 Waarde Vriend de
- Page 46 and 47: Vaar bestendig wel en geloof mij me
- Page 48 and 49: Leiden, 10 december 1850 Waarde en
- Page 50 and 51: zulks zou mij gelegenheid gegeven h
<strong>Antonie</strong> <strong>Cornelis</strong> <strong>Oudemans</strong> (1798-1874)<br />
Toen A.C. <strong>Oudemans</strong> (1798-1874) in<br />
1847 zijn eerste brief schreef aan de<br />
Rotterdamse taalgeleerde Arie de Jager,<br />
had hij al een hele loopbaan achter de<br />
rug. Hij was hulponderwijzer in<br />
Rotterdam geweest, kostschoolhouder<br />
in Amsterdam en hoofdonderwijzer in<br />
Batavia. In Leiden legde hij zich met<br />
passie toe op het onderwijzen <strong>van</strong> zijn<br />
kinderen en de studie <strong>van</strong> het<br />
Nederlands. Hij stelde verschillende<br />
woordenboeken samen, werd lid <strong>van</strong><br />
de Maatschappij der Nederlandsche<br />
Letterkunde, en een <strong>van</strong> de ijverigste<br />
medewerkers <strong>van</strong> het Woordenboek der<br />
Nederlandsche Taal.<br />
In de negentig brieven die hij aan<br />
De Jager schreef, is <strong>Oudemans</strong> opmer-<br />
kelijk openhartig. Hij vermeldt ontluis-<br />
terende details - die men elders tever-<br />
geefs zal zoeken - over beroemde tijd-<br />
genoten als Matthias de Vries en L.A.<br />
te Winkel. Daarnaast komen we in<br />
zijn brieven dingen aan de weet over<br />
het dagelijks leven in de negentiende<br />
eeuw: over het knippen <strong>van</strong> amande-<br />
len, over boekenveilingen en over de<br />
verzending <strong>van</strong> geheimzinnige pakjes<br />
per spoor.<br />
Dit boekje, dat een geannoteerde<br />
selectie uit de brieven <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong><br />
bevat, verschijnt ter gelegenheid <strong>van</strong><br />
zijn tweehonderdste geboortedag.<br />
Ewoud Sanders (1958) is historicus,<br />
journalist en lexicograaf. Hij is vaste<br />
medewerker <strong>van</strong> o.a. NRC<br />
Handelsblad, Onze Taal en Van Dales<br />
Taalbrief. Hij publiceerde verschillen-<br />
de woordenboeken en studies over de<br />
geschiedenis <strong>van</strong> de Nederlandse lexi-<br />
cografie.
<strong>Antonie</strong> <strong>Cornelis</strong> <strong>Oudemans</strong> (1798-1874)
'IK ZIT HIER MIDDEN IN DE GELEERDHEID'<br />
<strong>Brieven</strong> <strong>van</strong> <strong>Antonie</strong> <strong>Cornelis</strong> <strong>Oudemans</strong><br />
aan Arie de jager<br />
1847-1874<br />
Ingeleid en geannoteerd door<br />
Ewoud Sanders<br />
DEVENTER<br />
1998
Copyright © woord vooraf, inleiding en noten<br />
1998 Ewoud Sanders<br />
Behoudens uitzondering door de Wet gesteld mag zonder<br />
schriftelijke toestemming <strong>van</strong> de rechthebbenden op het<br />
auteursrecht niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd<br />
en/of openbaar gemaakt door middel <strong>van</strong> druk, fotokopie,<br />
microfilm of anderszins, hetgeen ook <strong>van</strong> toepassing is op<br />
gehele of gedeeltelijke bewerking.<br />
ISBN 90-9011710-5
INHOUD<br />
Woord vooraf<br />
7<br />
Leven en werk <strong>van</strong> A.C. <strong>Oudemans</strong><br />
ii<br />
De brieven<br />
28-129<br />
Chronologisch overzicht <strong>van</strong> de publicaties<br />
<strong>van</strong> A.C. <strong>Oudemans</strong><br />
131<br />
Afbeeldingen<br />
138<br />
Register op persoonsnamen<br />
142<br />
Colofon<br />
144
WOORD VOORAF<br />
Dit boekje verschijnt ter gelegenheid <strong>van</strong> de tweehonderdste<br />
geboortedag <strong>van</strong> <strong>Antonie</strong> <strong>Cornelis</strong> <strong>Oudemans</strong>. <strong>Oudemans</strong><br />
werd op n mei 1798 in Dordrecht geboren. Hij stierf op 1<br />
oktober 1874 in Nijmegen. Het grootste deel <strong>van</strong> zijn leven<br />
was hij werkzaam in het onderwijs. Daarnaast schreef hij<br />
ruim vijftien boeken en tientallen artikelen. Zijn belangrijk-<br />
ste werk is getiteld Bijdrage tot een Middel- en Oudneder-<br />
landsch woordenboek.<br />
<strong>Oudemans</strong> was geen groot taal- of letterkundige. Hij was<br />
een verzamelaar, een vergaarder, een wegbereider. Hij staat te<br />
boek als een <strong>van</strong> de ijverigste en productiefste externe mede-<br />
werkers aan het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT).<br />
Het werk aan dit kolossale wetenschappelijke woordenboek<br />
begon in 1851. Eind 1998 is het - na 147 jaar - eindelijk klaar.<br />
Het is toeval dat het WNT precies twee eeuwen na het geboor-<br />
tejaar <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong> klaar is, maar wel een mooi toeval.<br />
Want alleen in kringen <strong>van</strong> het WNT wordt <strong>Oudemans</strong>' naam<br />
nog af en toe genoemd. Daarbuiten is hij, behalve in de fami-<br />
liekring, totaal vergeten.<br />
Door zijn werk stond <strong>Oudemans</strong> in contact met verschil-<br />
lende belangrijke taal- en letterkundigen. De bekendste was<br />
de Leidse hoogleraar Matthias de Vries, hoofdredacteur <strong>van</strong><br />
het WNT. Daarnaast had hij onder meer contact met L.A. te<br />
Winkel, redacteur <strong>van</strong> het Woordenboek, en met de<br />
Rotterdamse letterkundige Arie de Jager (1806-1877).<br />
Dit boekje bevat een selectie uit de negentig brieven die<br />
A.C. <strong>Oudemans</strong> tussen 1847 en 1874 aan Arie de Jager schreef,<br />
7
ieven die worden bewaard in de collectie <strong>van</strong> de<br />
Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden. Het is<br />
de grootste en belangrijkste verzameling brieven die <strong>van</strong> hem<br />
bewaard is gebleven. De paar andere brieven die nog <strong>van</strong> hem<br />
bestaan, zijn niet interessant genoeg om hier op te nemen.'<br />
<strong>Oudemans</strong> is in zijn brieven vaak opmerkelijk openhartig.<br />
Hij geeft details over letterkundigen die men elders tevergeefs<br />
zal zoeken. Dit geldt vooral voor de Leidse onderwijzer L.A.<br />
te Winkel. Maar de brieven zijn om meer redenen de moeite<br />
waard. <strong>Oudemans</strong> stond omstreeks 1850 in Leiden midden in<br />
het letterkundige leven. Hij kreeg allerlei belangrijke geleer-<br />
den over de vloer en was actief lid <strong>van</strong> de Maatschappij der<br />
Nederlandse Letterkunde. Hij stoorde zich aan de hypocrisie<br />
<strong>van</strong> het bestuur <strong>van</strong> die vereniging, dat door hem werd gety-<br />
peerd als 'de Dominees-kliek'. We lezen bij hem over de<br />
medewerkers <strong>van</strong> het WNT en over de moeizame onderhande-<br />
lingen om zijn Woordenboek op de Werken <strong>van</strong> G. Az. Bredero<br />
bij de Leidse maatschappij uitgegeven te krijgen. Over zijn<br />
gerespecteerde collega-lexicograaf Derk Bomhoff schrijft hij<br />
dat deze 'een zuiper was, die de fijne puntjes <strong>van</strong> zijn verstand<br />
reeds kwijt was'.<br />
Daarnaast komen we in de brieven <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong> dingen<br />
aan de weet over het dagelijks leven: over het knippen <strong>van</strong><br />
amandelen, over de aankoop <strong>van</strong> stalen pennen en over de<br />
verzending <strong>van</strong> geheimzinnige pakjes per spoor. Aardig is ook<br />
dat <strong>Oudemans</strong> een paar keer iets schrijft over boekenveilingen<br />
- een onderwerp waar we uit de eerste hand maar weinig over<br />
weten.<br />
1. Wel interessant zijn de zeventien brieven die <strong>Oudemans</strong> tussen<br />
1854 en 1865 aan Matthias de Vries schreef. Op 2. maart 1993<br />
publiceerde ik daarover in NRC Handelsblad (p. 12) 'Ik heb die<br />
woorden uit de mouw geschud'.<br />
8
Dit boekje is gemaakt in samenwerking met Wouter<br />
<strong>Oudemans</strong>, Theo <strong>Oudemans</strong> en Pieter Berend <strong>Oudemans</strong>.<br />
Nop Maas attendeerde mij op de brieven en hielp mij bij het<br />
ontcijferen <strong>van</strong> enkele moeilijke passages. Voor kritische kant-<br />
tekeningen ben ik dank verschuldigd aan Jaap Engelsman, Jan<br />
Noordegraaf en Lo <strong>van</strong> Driel.<br />
Ewoud Sanders, maart 1998<br />
9
LEVEN EN WERK VAN A.C. OUDEMANS<br />
'Over een kort leven heb ik niet te klagen, maar wel dat ik het<br />
niet nuttiger en werkzamer heb doorgebracht.'<br />
A.C. <strong>Oudemans</strong> aan Arie de Jager, 30 januari 1874<br />
'[Hij was een] rusteloos arbeidzame man, die tot het laatst zijns<br />
levens aan vele jongeren met zijn voorbeeld het schoone der leer<br />
heeft gepredikt <strong>van</strong> te werken zoolang het dag is.'<br />
E. Verwijs over A.C. <strong>Oudemans</strong>, 1875<br />
De correspondentie tussen A.C. <strong>Oudemans</strong> en Arie de Jager<br />
begint op 30 juli 1847 met een briefje <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong>. Deze<br />
woonde toen in Leiden, De Jager in Rotterdam. De Jager was<br />
redacteur <strong>van</strong> het tijdschrift Archief voor Nederlandsche<br />
Taalkunde. <strong>Oudemans</strong> bood hem een artikel aan over een<br />
aantekening <strong>van</strong> Matthias de Vries in diens heruitgave <strong>van</strong><br />
P. C. Hoofts toneelstuk Warenar.<br />
P. C. Hooft heeft het ergens over nieuwe brillen. De Vries,<br />
indertijd leraar aan het gymnasium in Leiden, rekende hierbij<br />
aan dat de bril in de dertiende eeuw in Italië was uitgevonden<br />
maar dat hij pas in de zeventiende eeuw in onze streken alge-<br />
meen in gebruik kwam. <strong>Oudemans</strong> laat zien dat er al in<br />
Nederlandse teksten uit de zestiende eeuw regelmatig sprake<br />
is <strong>van</strong> brillen. Met nieuwe brillen bedoelde Hooft iets heel<br />
anders, namelijk 'verrekijker'. 1<br />
De toon die <strong>Oudemans</strong> in zijn begeleidend briefje aan De<br />
Jager aanslaat, kenmerkt hem. Hij noemt De Vries zijn<br />
'vriend', maar tegelijk schrijft hij:<br />
11
Ik heb alle uitdrukkingen gewikt en gewogen, ik heb geschrapt,<br />
verzacht en verbeterd, maar hij moet voor de bewuste pedante<br />
pagina [...] toch iets <strong>van</strong> mij terug ont<strong>van</strong>gen, dus 'zoo als het<br />
daar ligt' verzoek ik het te plaatsen.<br />
Een tweede vel, dat later is toegevoegd, begint aldus:<br />
Ik had dezen [brief] reeds toegemaakt, toen ik bedacht u nog te<br />
moeten verzoeken <strong>van</strong> dit bijgaande stuk geene kennis hoege-<br />
naamd aan De Vries te geven.<br />
<strong>Oudemans</strong> gaat nog een stapje verder. Het Archief verscheen,<br />
zoals de meeste tijdschriften, in afleveringen. Het artikel <strong>van</strong><br />
<strong>Oudemans</strong> zou in de tweede aflevering verschijnen. De moge-<br />
lijkheid bestond dat ook De Vries iets voor die aflevering had<br />
geschreven. Ook hij zou dan een proef onder ogen krijgen.<br />
Mocht dat het geval zijn, zo schreef <strong>Oudemans</strong>, dan zag hij<br />
zijn bijdrage liever in de derde aflevering geplaatst.<br />
Er volgde nog een stap die het karakter <strong>van</strong> A.C. Oude-<br />
mans tekent: bij nader inzien vond hij dat hij toch te fel was<br />
geweest. Daarom schreef hij op 5 september 1847:<br />
Indien mijne Bijdrage in uw archief n°2 nog niet afgedrukt is,<br />
zoudt gij mij verplichten het slot toch maar achterwege te laten,<br />
ik bedoel <strong>van</strong> dat gezond verstand, ik ben toch bang voor harre-<br />
warrerij, en wij hebben elkander te veel noodig.<br />
<strong>Oudemans</strong> had pas twee korte briefjes geschreven, maar De<br />
Jager moet al een redelijke indruk <strong>van</strong> hem hebben gehad.<br />
Een en ander wordt nog versterkt door de volgende brief.<br />
<strong>Oudemans</strong> begint met een compliment:<br />
12
Ofschoon ik n°2 <strong>van</strong> uw archief nog niet <strong>van</strong> mijn Boekhande-<br />
laar ont<strong>van</strong>gen heb, en ik u <strong>van</strong> zijn inhoud nog niets zeggen kan,<br />
heb ik echter uwe bekroonde verhandeling' in bezit gekregen, en<br />
het is eene behoefte voor mijn hart u mijne persoonlijke erkente-<br />
nis te betuigen voor het schoone stuk, waarmede gij onze letter-<br />
kunde verrijkt hebt.<br />
Hij maakt nog een kleine kanttekening en tikt De Jager dan<br />
op de vingers:<br />
Het doet mij leed u nier re hebben kunnen overtuigen dat leef-<br />
wijze boven levenswijze de voorkeur verdient. Bij mij is het daar-<br />
entegen tot eene vaste overtuiging gekomen reeds sedert meer<br />
dan 25 jaar, en ik heb nooit levenswijze kunnen schrijven. Uwe<br />
bijgebrachte voorbeelden met nog 50 soortgelijke, (levensdraad\<br />
levensbeginsel, enz. enz. enz.) lagen voor mij, toen ik mijne beden-<br />
king daaromtrent zamenstelde, doch zij allen hebben mij juist in<br />
mijn gevoelen versterkt. Mag ik u aanmerken dat levensmanier<br />
geen zuiver Nederlandsch is [...]<br />
Hier zien we de purist <strong>Oudemans</strong>, de eigenwijze, betweterige<br />
maar ook eerlijke schoolmeester. Hoewel hij duidelijk opzag<br />
tegen de buitengewoon belezen De Jager - later zou hij hem<br />
schrijven 'Ik gevoel ontzaggelijk veel behoefte om weder aan<br />
de groote toorts <strong>van</strong> uw vernuft en scherpzin een mijner klei-<br />
ne nachtpitjes te komen aansteken' - kan hij niet nalaten erop<br />
te wijzen dat De Jager volgens hem een fout had gemaakt.<br />
AJs <strong>Oudemans</strong> iemand terechtwees, deed hij dit doorgaans<br />
goed gedocumenteerd. Hij was iemand die veel waarde hecht-<br />
te aan de oude schrijvers, dat wil zeggen de schrijvers <strong>van</strong> de<br />
zestiende en zeventiende eeuw. Toen werd er, volgens hem,<br />
goed en zuiver Nederlands geschreven. Een en ander komt in<br />
13
dezelfde brief ter sprake, als hij kritiek uit op de inhoud <strong>van</strong><br />
het Magazijn voor Nederlandsche Taalkunde, een tijdschrift<br />
waaraan hij verschillende bijdragen leverde.' Tot zijn onge-<br />
noegen richt dit tijdschrift zich op onderwijzers en niet op<br />
Volwassenen in de wetenschap'. Hij schrijft:<br />
Ik hadde zoo gaarne er wat oudetaai in willen brengen, maar dit<br />
lukt niet. Ik had nooit kunnen gelooven dat deze tak onzer studie<br />
onzen confraters zoo geweldig tegen de borst stootte (alias stiet).<br />
Wat toch zullen zij, zonder het Oude voortbrengen? Zijn zij<br />
misschien schuw <strong>van</strong> denken? Zij zijn daar, om juist het jeugdig<br />
geslacht denken te leeren. Ik geef echter de hoop niet op. Als<br />
mannen zoo als gij, de Vries, Jonckbloet/ en consorten vol-<br />
harden, komt er zeker iets goeds uit voort.<br />
In de daarop volgende brief, <strong>van</strong> 18 februari 1848, vraagt<br />
<strong>Oudemans</strong> aan De Jager iets dat voor deze brievenuitgave <strong>van</strong><br />
belang is. De vraag is zeer onschuldig, namelijk: 'Wie is L.A.<br />
te Winkel, en waar woont hij?'<br />
Lambert Allard te Winkel(i8o9-i868) was indertijd gou-<br />
verneur bij de familie Sixma <strong>van</strong> Heemstra op Veenklooster,<br />
bij Dokkum. Dat <strong>Oudemans</strong> naar hem vroeg was niet<br />
verwonderlijk, want ook Te Winkel had een bijdrage geleverd<br />
aan het Archief voor Nederlandsche Taalkunde.'' Kennelijk<br />
zocht <strong>Oudemans</strong> contact met Te Winkel. Toen die in 1851<br />
werd benoemd tot leraar aan het gymnasium in Leiden, zagen<br />
ze elkaar regelmatig.<br />
<strong>Oudemans</strong> zou Te Winkel goed leren kennen. In zijn brie-<br />
ven aan De Jager schrijft hij zeer openhartig over hem. Over<br />
Te Winkel is veel gepubliceerd, maar voor zover mij bekend is<br />
daarbij nooit gebruik gemaakt <strong>van</strong> de brieven <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong>.<br />
Aan<strong>van</strong>kelijk is <strong>Oudemans</strong> positief over Te Winkel. Hij<br />
14
noemt hem 'een zeer werkzaam en Jief man' en een <strong>van</strong> zijn<br />
'beste vrienden'. Maar uiteindelijk komt hij tot een heel ander<br />
oordeel: hij noemt hem een zonderling, een achterbakse,<br />
karakterloze, kruiperige letterkundige die last had <strong>van</strong> consti-<br />
patie. 'Een haas kan zoo bang niet zijn als die man', verzucht<br />
hij ergens.<br />
HULPONDERWIJZER<br />
Voor een goed begrip <strong>van</strong> de brieven <strong>van</strong> A.C. <strong>Oudemans</strong> is<br />
het nodig meer over zijn leven en werk te weten. Gelukkig is<br />
er een levensbericht <strong>van</strong> hem verschenen. Dit werd in 1875<br />
geschreven door Eelco Verwijs. 6 Verwijs was redacteur <strong>van</strong> het<br />
Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) en <strong>Oudemans</strong> één<br />
<strong>van</strong> de belangrijkste externe medewerkers aan dit Woorden-<br />
boek. 7 Verwijs moet hem redelijk goed hebben gekend. Hij<br />
noemt hem gul, gastvrij, maar ook 'driftig en opvliegend'.<br />
<strong>Antonie</strong> <strong>Cornelis</strong> <strong>Oudemans</strong> werd geboren in een onbe-<br />
middeld gezin. Zijn vader was schoenmaker. 'Wat <strong>Oudemans</strong><br />
is geworden', schrijft Verwijs, 'heeft hij aan eigen krachtsin-<br />
spanning, aan taaie volharding, aan ijzeren vlijt te danken. Nil<br />
nisiper me [Alles door mij] mocht hij met fierheid tot zijn lijf-<br />
spreuk kiezen.'<br />
<strong>Oudemans</strong> begon zijn loopbaan in het onderwijs als<br />
hulponderwijzer op een kostschool. Daarna werd hij huison-<br />
derwijzer bij enkele aanzienlijke families. Vervolgens begon<br />
hij zelf een kostschool, die snel een goede naam had. In de<br />
wintermaanden gaf hij op zaterdagavond natuurkundelessen<br />
voor de Amsterdamse afdeling <strong>van</strong> de Maatschappij tot Nut<br />
<strong>van</strong> 't Algemeen. Behalve voor natuurkunde had hij een passie<br />
voor geschiedenis.<br />
In 1824 verscheen zijn eerste boek, Chronologisch handboek<br />
<strong>van</strong> de geschiedenis der voornaamste Staten, welke op het toneel<br />
15
der wereld eenige rol gespeeld hebben. Daarna volgden enkele<br />
historische publicaties voor de jeugd over het leven <strong>van</strong> Hugo<br />
de Groot, Johan <strong>van</strong> Oldenbarnevelt, prins Maurits en<br />
Frederik Hendrik - boekjes die volgens Verwijs indertijd zeer<br />
in trek waren.<br />
Ondertussen was <strong>Oudemans</strong> getrouwd met<br />
Jacoba Adriana Hammecher. 8 Het echt-<br />
paar kreeg negen kinderen: zes zonen<br />
en drie dochters. Een meisje en een<br />
jongen stierven op jonge leeftijd, de<br />
anderen overleefden hun ouders.<br />
Samen met zijn broer publiceerde<br />
<strong>Oudemans</strong> in 1827 een dichtbundel<br />
die tot doel had Nederlands 'nationale<br />
grootheid te verheffen'. Opmerkelijk ge-<br />
J. A. Hammecher noeg besteedt Verwijs ruim vijftig regels <strong>van</strong><br />
zijn relatief beknopte levensbericht aan deze dichtbundel, die<br />
hij tot spaanders hakt. 'Het kost ons moeite thans een glim-<br />
lach te onderdrukken', schrijft hij in 1875, 'bij de huisbakke-<br />
ne gezwollenheid, welke de verzen ademen. [...] Bij de<br />
"verheffing" onzer nationale grootheid, bewaren we de fris-<br />
sche koelheid <strong>van</strong> de komkommer.' 9<br />
Tussen 1834 en 1840 werkte <strong>Oudemans</strong> als hoofdonderwij-<br />
zer aan de Gouvernements Eerste Lagere School te Batavia. 10<br />
Hij zette zich daar in voor de verbetering <strong>van</strong> het onderwijs<br />
en schreef verschillende leerboekjes. Om gezondheidsredenen<br />
moest hij echter terugkeren naar Nederland, een reis die bijna<br />
eindigde in een schipbreuk."<br />
LEIDEN<br />
<strong>Oudemans</strong> is 43 jaar oud als hij zich met zijn gezin in Leiden<br />
vestigt. Waar hij in deze periode <strong>van</strong> leeft, is niet bekend. Zijn<br />
16
oudste zoon studeert er medicijnen. De andere kinderen geeft<br />
<strong>Oudemans</strong> — leraar in hart en nieren — zelf les. Dit gaat met<br />
grote stiptheid. In het huis is een aparte leerkamer ingericht,<br />
waar hij dagelijks <strong>van</strong> negen tor rwaalf, en <strong>van</strong> een tot vier les<br />
geeft. Alleen bij mooi weer beginnen de middaglessen om<br />
twee uur. 'Ieder die <strong>Oudemans</strong> gekend heeft', schrijft Verwijs,<br />
'zal begrijpen dat bij dit alles de meeste orde en stiptheid<br />
heerschte, dat niet minder dan op eene openbare school de<br />
volgorde der leervakken strikt werd vastgehouden'. Een <strong>van</strong><br />
<strong>Oudemans</strong>' kinderen schreef aan Verwijs: 'Onze leerkamer<br />
was eene school in het klein.'<br />
Het resultaat mag er zijn: dríe <strong>van</strong> zijn kinderen worden<br />
hoogleraar, één meester in de rechten.' 2<br />
In Leiden ontwikkelt <strong>Oudemans</strong> een passie voor de Neder-<br />
landse taal. In 1845 publiceert hij Gemengde taalkundige<br />
bijdragen en bedenkingen. Een jaar later wordt hij lid <strong>van</strong> de<br />
Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. In de jaren daar-<br />
na schrijft hij meerdere artikelen — meestal over het Middel-<br />
nederlands — voor tijdschriften als De Dietsche Warande, De<br />
Taalgids en het Nieuw Nederlandsch Taalmagazijn.<br />
Ook gaat hij als een bezetene aan het werk voor het WNT.<br />
Via advertenties in Nederlandse en Belgische dagbladen had<br />
de redactie <strong>van</strong> dit woordenboek in 1852 het gehele 'Noord-<br />
en Zuid-Nederlandsche publiek' opgeroepen om te helpen bij<br />
het verzamelen <strong>van</strong> materiaal. Verschillende Nederlandse en<br />
Vlaamse letterkundigen waren rechtstreeks aangeschreven,<br />
waaronder A.C. <strong>Oudemans</strong>.<br />
<strong>Oudemans</strong> gaat zeer voortvarend aan de slag. Tussen febru-<br />
ari 1852 en medio 1854 noteert hij duizenden woorden uit 29<br />
boeken - vaak meerdelige werken <strong>van</strong> schrijvers als Roemer<br />
Visscher, J. de Brune (junior en senior), Bilderdijk, Huygens,<br />
Helmers, Van der Hoop en Van Lennep. 1 '<br />
17
De redactie is diep onder de indruk. Als Matthias de Vries op<br />
22 september 1854 op het Letterkundig Congres te Utrecht<br />
verslag doet <strong>van</strong> de voortgang <strong>van</strong> het Woordenboek, zegt hij:<br />
De kieschheid verbiedt ons den arbeid onzer hooggeachte mede-<br />
werkers vergelijkend te beoordeelen. [...] Maar al brengen wij<br />
onze hulde aan allen gezamenlijk en gelijkelijk toe, het zij ons<br />
toch vergund, hierop eene enkele uitzondering te maken, éénen<br />
naam met bijzonder dankgevoel te vermelden, om ons te kwijten<br />
<strong>van</strong> de dure schuld, die door zóóveel betoonden ijver, voor zulk<br />
een onschatbaren bijstand, op ons rust. Het is de heer A.C.<br />
<strong>Oudemans</strong> te Leiden, aan wien wij ons verpligt achten dit offer<br />
onzer erkentenis aan te bieden. Met onvermoeide vlijt en volhar-<br />
ding heeft hij de Redactie <strong>van</strong> het Woordenboek ondersteund;<br />
rusteloozen arbeid heeft hij zich voor de goede zaak getroost, en<br />
onze verzameling met eene onwaardeerbare aanwinst verrijkt.<br />
Het zij genoeg te vermelden, dat de door hem geleverde bijdrage<br />
een aantal <strong>van</strong> meer dan 8800 beschrevene bladen bevat, allen<br />
evenzeer uitmuntende door de juistheid <strong>van</strong> de keuze der behan-<br />
delde woorden, als door degelijkheid <strong>van</strong> bewerking.' 4<br />
PENSIOEN<br />
In 1855 volgt <strong>Oudemans</strong> de inmiddels overleden Leidse hoog-<br />
leraar Matthijs Siegenbeek op als schoolopziener in Zuid-<br />
Holland. Hij wordt ook lid <strong>van</strong> de provinciale commissie <strong>van</strong><br />
onderwijs. Dit brengt veel werk met zich mee, maar daarnaast<br />
gaat hij door met zijn letterkundige werk. In 1857 voltooit hij<br />
zijn Woordenboek op de gedichten <strong>van</strong> G. Az. Bredero - een<br />
belangrijke materiaalverzameling, die compleet in het WNT<br />
zou worden opgenomen.' 5 Twee jaar later bezorgt hij een<br />
uitgave <strong>van</strong> Moortje — de eerste moderne uitgave <strong>van</strong> een werk<br />
<strong>van</strong> Bredero. In 1860, 62 jaar oud, gaat <strong>Oudemans</strong> met<br />
pensioen.<br />
18
Vier <strong>van</strong> zijn zonen hebben inmiddels hun studie voltooid.<br />
<strong>Oudemans</strong> verhuist eerst naar Amsterdam en vervolgens - om<br />
gezondheidsredenen - naar Arnhem. Op eigen initiatief gaat<br />
hij weer aan de slag voor het WNT. Eerst verzamelt hij lukraak<br />
wat woorden, maar <strong>van</strong>af oktober 1862 speurt hij structureel<br />
naar hiaten in het elfdelige Nederduitsch taalkundig Woorden-<br />
boek (1799-1811) <strong>van</strong> Petrus Weiland. Ook neemt hij het<br />
Nieuw Fransch-Nederduitscb en Nederduitsch-Fransch woorden-<br />
boek uit 1846 <strong>van</strong> S.J.M. <strong>van</strong> Moock nauwkeurig onder de<br />
loep. Dit laatste woordenboek is een <strong>van</strong> de voornaamste<br />
bronnen voor wat later de Grote Van Dale zal gaan heten.<br />
Het kost <strong>Oudemans</strong> niet veel moeite om in deze werken<br />
hiaten te vinden. Aan Matthias de Vries schrijft hij op een<br />
gegeven moment:<br />
Ik heb die 800 woorden letterlijk uit de mouw geschud, en zal er<br />
waarschijnlijk nog een a twee maal zooveel in het hoofd krijgen.<br />
Gisteren ben ik er in de stilte voor gaan zitten op mijne studeer-<br />
kamer, en eer ik geroepen werd om koff/j te drinken, had ik 225<br />
nieuwe woorden gevonden, die in geen <strong>van</strong> beiden te vinden zijn.<br />
De meeste verbeteringen en vergemakkelijkingen in het leven,<br />
zijn in die twee werken niet genoemd. Men zou zeggen, dat<br />
Weiland en [Van] Moock of kluizenaars of pelgrims, of armoedi-<br />
ge luidjes geweest waren, die zich aan alle gemakken des levens,<br />
aan alle maatschappelijke gebruiken, aan al wat de Engelschen<br />
'comfortabel' noemen, vreemd waren.' 6<br />
<strong>Oudemans</strong> besluit deze brief met een persoonlijke kwestie.<br />
'Mijn vrouw', schrijft hij, 'is sedert eene groote maand aan het<br />
sukkelen en is uiterst zenuwachtig en zwak. God geve, dat zij<br />
mij niet kome te ontvallen.'<br />
De Vries schrijft twee brieven terug, maar hoort een tijd<br />
19
niets. Uit de krant wordt hem duidelijk waarom en hij betuigt<br />
zijn medeleven. Het antwoord <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong> is ontroerend.<br />
Mij viel het zeldzame voorrecht ten deel, met de vrouw mijner<br />
innige liefde 38 jaar verbonden te zijn geweest, en mijne kinderen<br />
op één na volwassen en meerderjarig te zien. "Ware zij mij vroeger<br />
ontvallen, de ramp zou grooter geweest zijn. Het was Gods wijze<br />
wil, en ik moet zeggen Gods goedheid, haar leven in een beter te<br />
verwisselen, want de geneesheer verklaarde mij, dat, hadde zij<br />
langer geleefd, haar leven een leven <strong>van</strong> bittere ellende en smart<br />
zou geweest zijn. [...] Denzelfden dag dat gij mij schreeft, deed zij<br />
mij des avonds nog <strong>van</strong> mijne kamer roepen om een dominootje<br />
met haar te spelen. Toen het spel half uit was, kreeg zij koorts. De<br />
doktor deed haar naar bed gaan, en de volgende dagen vrijdag en<br />
zaterdag is zij nog uit haar bed geweest, en heeft nog met ons<br />
allen als een gezonde gesproken, en des zaterdags avonds tegen 9<br />
uren begon ik haar naderende dood te zien. Des zondags 's<br />
morgens te 5 uren hoorde ik den doodsnik, die tot des avonds 9<br />
uren aanhield. Wat en hoe ik verpletterd ben, kan ik u niet<br />
zeggen, want ik ben alles kwijt. Door het aanstaande huwelijk<br />
mijner jongste dochter, blijf ik met de oudste alleen. Hoe verdrie-<br />
tig zal zulks voor mij zijn, doch ik hoop mijne vrouw spoedig in<br />
de eeuwigheid te volgen, ik beschouw mijne taak als afgeweven.<br />
Die weinige dagen, welke mij nog overblijven, wil ik mij beijve-<br />
ren om nog eenige diensten aan maatschappelijke belangen toe te<br />
brengen, en tot deze behooren ook de werkzaamheden voor het<br />
Woordenboek.' 7<br />
Het typeert <strong>Oudemans</strong> dat hij het verdriet om de dood <strong>van</strong><br />
zijn vrouw combineert met zijn lexicografische werkzaamhe-<br />
den. Tenminste, het kan geen toeval zijn dat hij juist in deze<br />
brief schampert over het ontbreken in Weiland en Van Moock<br />
<strong>van</strong> de woorden verplegen, verpleegster, verpleger en verpleging!<br />
20
EEUWIGHEID<br />
De hoop <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong> om zijn vrouw spoedig in de eeuwig-<br />
heid te volgen, kwam niet uit. In het eerste half jaar na haar<br />
dood, in november 1862, moet hij zich met al zijn kracht<br />
hebben gestort op het verzamelen <strong>van</strong> woorden die bij<br />
Weiland en Van Moock ontbraken. Bijna<br />
wekelijks stuurde hij De Vries een portie<br />
<strong>van</strong> ruim driehonderd woorden.<br />
Na dit werk leverde <strong>Oudemans</strong><br />
geen grote bijdragen meer aan het<br />
WNT. Hij bleef wel actief in de lexi-<br />
cografie. In 1868 verscheen <strong>van</strong> zijn<br />
hand het Taalkundig woordenboek op<br />
de werken <strong>van</strong> P.C. Hooft. Dit diende als<br />
aanvulling op het Uitlegkundig woorden-<br />
boek op Hooft dat tussen 1825 en 1838 was A.C. <strong>Oudemans</strong><br />
samengesteld door het Koninklijk Nederlandsch Instituut.<br />
Vervolgens begon <strong>Oudemans</strong> — op zijn 71ste! — met de publi-<br />
catie <strong>van</strong> de Middel- en Oudnederlandse woorden die hij<br />
gedurende zijn hele leven had verzameld. Hij gaf het de<br />
bescheiden titel Bijdrage tot een Middel- en Oudnederlandsch<br />
woordenboek en droeg het op aan Matthias de Vries.<br />
<strong>Oudemans</strong> wist dat dit boek, dat men als zijn hoofdwerk<br />
kan beschouwen, niet compleet of perfect was. In zijn inlei-<br />
ding schreef hij:<br />
Gaarne zou ik, tot meerdere volmaking, nog eenige jaren aan die<br />
verzameling besteed hebben, doch mijn leeftijd en mijne wanke-<br />
lende gezondheid waarschuwen mij, de uitgave niet uit te stellen,<br />
want de kunst is lang, maar het leven is kort.' 8<br />
Naast lof <strong>van</strong> onder meer Arie de Jager en H.E. Moltzer' 9 ,<br />
oogstte <strong>Oudemans</strong> vrij veel kritiek op zijn Bijdrage tot een<br />
21
Middel- en Oudnederlandsch woordenboek. Vooral de kritiek in<br />
De Navorscher ergerde hem. In 1870 begon P. Leendertz daar<br />
een lijst met aanvullingen en verbeteringen die werd voortge-<br />
zet door de Rotterdamse schoolmeester A.M. Molenaar."<br />
<strong>Oudemans</strong> reageerde met een artikel in De Tijdspiegel dat ook<br />
dienstdeed als voorwoord bij deel twee <strong>van</strong> zijn woordenboek.<br />
Wat nu de recensie <strong>van</strong> den Heer Leendertz aangaat, ik dank hem<br />
zeer voor de woorden, waar<strong>van</strong> hij een betere verklaring gegeven<br />
heeft dan ik, en zijne aanmerkingen, voor zoo ver zij gegrond zijn,<br />
kunnen mij ter nadere volmaking zeer te stade komen.<br />
Dat er hier en daar in mijn werk eene onnauwkeurigheid voor-<br />
komt, zal ik de eerste zijn om te erkennen. Dat ook mijn Recen-<br />
sent in tusschen evenmin onfeilbaar is, zou niet moeilijk te staven<br />
zijn."<br />
In 1874, twaalf jaar na de dood <strong>van</strong> zijn vrouw, verhuisde<br />
<strong>Oudemans</strong> <strong>van</strong> Arnhem naar Nijmegen. Hij trok in bij zijn<br />
dochter Christine. Zijn bibliotheek bleef ingepakt, want zijn<br />
slechte gezondheid belemmerde hem te werken.<br />
Over deze laatste periode schrijft Verwijs: 'Eene hartkwaal<br />
had zich bij Oudefnans uiterst langzaam ontwikkeld en deed<br />
hem nu en dan lijdende zijn. In zijn laatste levensjaar verer-<br />
gerde die kwaal aanmerkelijk; zijne aamborstigheid nam toe,<br />
zijn ledematen zwollen op, slapeloosheid matte hem af, de<br />
eetlust verminderde.' Uiteindelijk overleed A.C. <strong>Oudemans</strong><br />
op i oktober 1874, 76 jaar oud, zacht en kalm, zonder veel<br />
geleden te hebben.<br />
Het overlijdensbericht in de krant was opvallend sober.<br />
Niets over de vele boeken die hij had geschreven, niets over<br />
zijn belangrijke bijdragen aan het WNT, niets over zijn func-<br />
tie als schoolopziener. Nee, de advertentie noemde alleen het<br />
22
eroep dat <strong>Oudemans</strong> ruim dertig jaar daarvóór uitoefende,<br />
tussen 1834 en 1840, in Nederlands-Indië. De complete tekst<br />
luidr:<br />
Overleden te Nijmegen, den isten October 1874, de Wel Edel<br />
Gestrenge Heer A.C. <strong>Oudemans</strong>, Oud-Indisch Hoofdambtenaar,<br />
in den ouderdom <strong>van</strong> 76 jaren.<br />
Volstrekt eenige kennisgeving.<br />
Een kort berichtje in de Arnhemsche Couranc <strong>van</strong> de volgen-<br />
de dag zorgde voor enige verwarring. Hierin stond dat<br />
<strong>Oudemans</strong> zijn Bijdrage tot een Middel- en Oudnederlandsch<br />
woordenboek niet af had gekregen. Maar <strong>Oudemans</strong> had het<br />
boek in handschrift voltooid en de uitgever haastte zich om te<br />
melden dat de laatste twee delen zouden verschijnen onder<br />
verantwoording <strong>van</strong> Arie de Jager. Daarmee ging de laatste<br />
wens <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong> in vervulling.<br />
VERGETEN<br />
Dat A.C. <strong>Oudemans</strong> vrij snel na zijn dood is vergeten, heeft<br />
verschillende redenen. Zijn jeugdwerk kon de tand des tijds<br />
simpelweg niet doorstaan. Het vele dat hij in de bloei <strong>van</strong> zijn<br />
leven tot stand heeft gebracht, is getroffen door een vreemd<br />
lot. Het zou waarschijnlijk langer zijn meegegaan, ware het<br />
niet dat het min of meer onzichtbaar is geworden. Dat geldt<br />
bij uitstek voor de kolossale uittreksels die <strong>Oudemans</strong> maak-<br />
te voor het WNT. Alle duizenden kaartjes die hij inleverde,<br />
werden op hun alfabetische plaats in het materiaal <strong>van</strong> het<br />
grote Woordenboek ingeschikt. Dit gebeurde ook met<br />
<strong>Oudemans</strong>' woordenboeken op Hooft en Brederode - zijn<br />
voornaamste werken. De inhoud daar<strong>van</strong> werd integraal in de<br />
materiaalverzameling <strong>van</strong> het WNT opgenomen.<br />
23
Ondertussen groeide de kritiek op het werk dat Oude-mans<br />
aan het eind <strong>van</strong> zijn leven had samengesteld, zijn Bijdrage tot<br />
een Middel- en Oudnederlandsch woordenboek. Een paar dagen<br />
na <strong>Oudemans</strong>' overlijden schreef Arie de Jager nog in de<br />
Nieuwe Rotterdamsche Courant dat dit woordenboek zonder<br />
twijfel de naam <strong>Oudemans</strong> 'bij de nakomelingschap [zal]<br />
helpen vestigen'. 22 Maar krap een jaar later schreef Eelco<br />
Verwijs, een groot kenner <strong>van</strong> het Middelnederlands:<br />
Meer dan een Bijdrage is het [...] niet: de Dietsche lexicographie<br />
kan door die uitgave niet geacht worden haar laatste woord te<br />
hebben gesproken. Het werk is 'uit vele Glossaria en andere bron-<br />
nen bijeenverzameld'; daarmede is ook de karakterschets <strong>van</strong><br />
<strong>Oudemans</strong>' arbeid gegeven. Van hoeveel ijver het getuigt, het is<br />
niet meer dan eene compilatie uit Glossaria, waarbij de critiek<br />
niet altijd heeft voorgezeten. Hetzelfde woord vindt men vaak op<br />
verschillende plaatsen terug, al naar gelang het gespeld is. Zoo zal<br />
men b.v. de Dietsche woorden met Aen- moeten zoeken op Aen-<br />
Arte en An<br />
Tien jaar later was de Amsterdamse hoogleraar Jacob Ver-<br />
dam, samensteller <strong>van</strong> het Middelnederlandsch woordenboek,<br />
nog veel harder. In zijn inleiding maakt hij <strong>Oudemans</strong>'<br />
Bijdrage tot een Middel- en Oudnederlandsch woordenboek met<br />
de grond gelijk. <strong>Oudemans</strong> was zeer ijverig geweest, dat wel,<br />
maar hij was de man niet om zo'n project tot een goed einde<br />
te brengen.<br />
Alleen reeds de toevoeging op den titel 'Uit vele glossaria en<br />
andere bronnen bijeenverzameld' voorspelt niet veel goeds. Hij<br />
die een Woordenboek wil schrijven, mag niet afgaan op woor-<br />
denlijsten, door anderen bijeenverzameld, maar moet zelf de<br />
24
schrijvers lezen, ten einde zich <strong>van</strong> den geest der taal te door-<br />
dringen."<br />
De bronnen die <strong>Oudemans</strong> had geraadpleegd deugden niet,<br />
hij had nauwelijks rekening gehouden met spellingvarianten,<br />
de rangschikking <strong>van</strong> de woorden klopte niet, hij had beteke-<br />
nissen uit de Middeleeuwen en de zestiende en zeventiende<br />
eeuw door elkaar gehusseld en hij had zich te eenzijdig gericht<br />
op middeleeuwse poëzie. Proza had hij nauwelijks verwerkt,<br />
laat staan middeleeuwse rechtstermen.<br />
In een later deel <strong>van</strong> het Middelnederlandsch woordenboek<br />
werd dit harde oordeel enigszins afgezwakt," maar het leed<br />
was al geschied: het hoofdwerk <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong> was op de<br />
schroothoop beland. Het grote vergeten kon beginnen.<br />
NOTEN<br />
1. Zie voor de aantekening <strong>van</strong> De Vries P.C. Hoofts Warenar p.<br />
219-220. Het artikel <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong> werd onder de titel<br />
'Toelichting <strong>van</strong> het woord bril in Hoofts Warenar geplaatst in<br />
Archief voor Nederlandsche Taalkunde 1 (1847) p. 165-169.<br />
2. <strong>Oudemans</strong> bedoelt De Jagers Proeve over den invloed <strong>van</strong><br />
Bilderdijks dichtwerken op onze taal. Deze verhandeling werd<br />
door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde met goud<br />
bekroond.<br />
3. Zie voor een overzicht <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong>' publicaties achter in dit<br />
boekje.<br />
4. W.J.A. Jonckbloet (1817-1885) was indertijd een zeer bekend<br />
letterkundige.<br />
5. L.A. te Winkel, 'Over de woorden met den uitgang -ing en<br />
derzelver geslacht', Archief voor Nederlandsche Taalkunde 1 (1847)<br />
p. 89-122.<br />
25
6. E. Verwijs, 'Levensbericht <strong>van</strong> Anthonie <strong>Cornelis</strong> <strong>Oudemans</strong> Sr.'<br />
in: Levensberichten der afgestorvene medeleden <strong>van</strong> de Maatschappij<br />
der Nederlandsche Letterkunde. Bijlage tot de Handeling <strong>van</strong><br />
1875 (Leiden 1875) p. 143-154. <strong>Oudemans</strong>' eerste voornaam wordt<br />
meestal zonder h geschreven.<br />
7. Zie hierover Ewoud Sanders, 'A.C. <strong>Oudemans</strong>: de ijverigste<br />
medewerker <strong>van</strong> het WNT', in: Trefwoord $ (mei 1993) p. 25-30.<br />
Voor de rest <strong>van</strong> deze inleiding is uitvoerig uit dit artikel en uit<br />
het levensbericht <strong>van</strong> Verwijs geput.<br />
8. Jacoba Adriana Hammecher was op 14 maart 1800 geboren. Zij<br />
trouwden op 23 februari 1825.<br />
9. Verwijs, p. 145. Verwijs besluit zijn postume recensie met de<br />
woorden: 'Gelukkig is dit receptenboek der dichterlijke taal <strong>van</strong><br />
voor 50 jaren, deze dichterlijke "Aaltje" zoekgeraakt, en heeft<br />
ook <strong>Oudemans</strong> deugdelijker aanspraken op de dankbaarheid<br />
zijner landgenooten.'<br />
10. Deze gegevens zijn ontleend aan het beknopte levensbericht dat<br />
A.C. <strong>Oudemans</strong> over zichzelf schreef. Dit is opgenomen in het<br />
boekje Familie <strong>Oudemans</strong> (z.j. [1964]) <strong>van</strong> J.J. Hacke-<br />
<strong>Oudemans</strong>, een voorlopige inventarisatie <strong>van</strong> het archief <strong>van</strong> de<br />
familie <strong>Oudemans</strong> in Soest.<br />
11. A.C. <strong>Oudemans</strong> vermeldt dit feit in zijn eigen levensbericht.<br />
12. Zijn oudste zoon, C.A.J.A. <strong>Oudemans</strong> (1825-1906), werd hoogleraar<br />
botanie en farmacologie aan de Universiteit <strong>van</strong> Amsterdam.<br />
J.A.C. <strong>Oudemans</strong> (1827-1906) werd hoogleraar sterrenkunde<br />
in Utrecht; A.C. <strong>Oudemans</strong> jr. (1831-1895) werd hoogleraar<br />
scheikunde in Delft en A.M. <strong>Oudemans</strong> (1835-1916) meester<br />
in de rechten en Resident <strong>van</strong> Madioen in Nederlands-Indië.<br />
13. Zie voor de complete lijst Bijlage C (p. 70-76) in het Verslag der<br />
redactie <strong>van</strong> het Nederlandsch Woordenboek (1854).<br />
14. Verslag der redactie <strong>van</strong> het Nederlandsch Woordenboek (1854), p.<br />
35. De verslagen <strong>van</strong> het Woordenboek werden voorgedragen op<br />
de Letterkundige Congressen.<br />
26
15- Derde Verslag der redactie <strong>van</strong> het Nederlandsch Woorden-boek<br />
(i860), p. 16.<br />
16. Brief <strong>van</strong> 3 november 1862 <strong>van</strong> A.C. <strong>Oudemans</strong> aan Matthias de<br />
Vries. De brief wordt bewaard in het archief <strong>van</strong> het WNT,<br />
17. Brief <strong>van</strong> 20.12.1862. Waar <strong>Oudemans</strong> schrijft dat hij zijn kinderen<br />
'op één na' volwassen zag worden, bedoelt hij dat al zijn nog<br />
in leven zijnde kinderen volwassen zijn, op één na, namelijk zijn<br />
zoon J.A. <strong>Oudemans</strong> (1844-1906) die toen nog geen 21 was.<br />
18. Bijdrage tot een Middel- en Oudnederlandsch woordenboek, deel 1<br />
(1870) p. vii. De inleiding is gedateerd augustus 1869.<br />
19. In De Toekomst (1872) p. 97-98 schreef De Jager onder meer: 'het<br />
nu verschijnende Woordenboek is bruikbaar voor iederen<br />
Nederlander'. De bespreking <strong>van</strong> H.E. Moltzer verscheen op 4<br />
juni 1870 in De Nederlandsche Spectator, p. 243-244.<br />
20. Het stuk <strong>van</strong> Leendertz verscheen in De Navorscher 20 (1870) p.<br />
103-112 en p. 148-152. De stukken <strong>van</strong> Molenaar zijn te vinden in<br />
jrg. 21 (1871) p. 36-46, 300-308; jrg. 22 (1872) p. 83-96, 579-588,<br />
626-634; )rg- 23 (i873) P- 605-619; jrg. 24 (1874) p. 89-96.<br />
21. Bijdrage tot een Middel- en Oudnederlandsch Woordenboek, deel 2<br />
(1871) p. v. De tekst, die in handschrift bewaard is gebleven in<br />
het archief <strong>van</strong> het WNT, werd in De Tijdspiegel (1871) p. 319-320<br />
geplaatst onder de titel 'Aan de lezers <strong>van</strong> De Navorscher.'<br />
22. Nieuwe Rotterdamsche Courant 4.10.1874, no. 273 eerste blad.<br />
23. Verwijs, p. 150.<br />
24. Middelnederlandsch woordenboek, deel 1 (1885) p. v.<br />
25. Middelnederlandsch woordenboek, deel 9 (1929) p. x.<br />
27
DE BRIEVEN<br />
VERANTWOORDING<br />
Besloten is alleen de brieven <strong>van</strong> A.C. <strong>Oudemans</strong> aan Arie de<br />
Jager op te nemen. De Jager maakte kladversies <strong>van</strong> zijn<br />
belangrijkste uitgaande brieven. In die vorm zijn 21 brieven<br />
aan <strong>Oudemans</strong> bewaard gebleven. Ook schreef De Jager soms<br />
in een paar woorden op een binnengekomen brief wanneer<br />
hij wat had geantwoord. Hier en daar zijn de antwoorden <strong>van</strong><br />
De Jager verwerkt in een noot. Over het algemeen zijn zijn<br />
brieven echter veel zakelijker en dus minder interessant voor<br />
de huidige lezer.<br />
De brieven <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong> zijn hier niet integraal opgeno-<br />
men. Het doel was een selectie te maken die tot lezen uitno-<br />
digt en die de mens <strong>Oudemans</strong> tot leven wekt. Daardoor<br />
kwamen <strong>van</strong>zelf de vaak uitgebreide passages over woorden in<br />
oude teksten te vervallen. Zeer regelmatig vraagt <strong>Oudemans</strong><br />
aan De Jager of hij misschien meer weet over de betekenis<br />
<strong>van</strong>... en dan volgt een rij veelal Middelnederlandse woorden<br />
met verkorte bronvermelding.<br />
Korte briefjes waarin <strong>Oudemans</strong> aan De Jager boeken te<br />
leen vraagt of waarin hij voor de ont<strong>van</strong>gst hier<strong>van</strong> bedankt,<br />
zijn niet opgenomen. Het zelfde geldt voor kattebelletjes<br />
waarin <strong>Oudemans</strong> De Jager bedankt voor een overdrukje of<br />
iets dergelijks. Wie juist in deze zaken is geïnteresseerd, kan<br />
de oorspronkelijke brieven raadplegen. Ze zijn aanwezig in de<br />
Leidse Universiteitsbibliotheek, in de collectie <strong>van</strong> de Maat-<br />
schappij der Nederlandse Letterkunde, onder nummer BPL<br />
2886.<br />
28
Weglatingen binnen de tekst zijn aangegeven door [...].<br />
Redactionele toevoegingen staan tussen [vierkante haken].<br />
Vanzelfsprekend is de oorspronkelijke spelling gehandhaafd.<br />
De datumregel is gestandaardiseerd.<br />
29
Arie de Jager (1806-1877)<br />
34
Deze bloemlezing begint met de zesde brief die A. C. <strong>Oudemans</strong><br />
aan Arie de Jager schreef. Ruim een jaar na hun eerste schrifte-<br />
lijke contact hebben zij elkaar voor het eerst ontmoet.<br />
Leiden, 9 oktober 1848<br />
WelEdel Heer en geachte vriend,<br />
Toen ik u onlangs op het zoogenaamd Notaris-huis voor een<br />
oogenblik mocht spreken, had ik mij voorgenomen om u des<br />
zaterdags daaraan volgende een bezoek te geven, doch ik zag<br />
mijn voornemen verijdeld toen gij mij verzocht op de veree-<br />
niging <strong>van</strong> onderwijzers te komen. Hoe gaarne ik gewild had,<br />
zou ik zulks niet wel kunnen gedaan hebben, dewijl ik zoo<br />
veel famielie te bezoeken had, die het best des zaterdags in<br />
den namiddag te spreken is.<br />
Zoo als u waarschijnlijk zal bewust zijn, is mijn zoon thans<br />
te Rotterdam als Lector in de Botanie geplaatst', en heeft die<br />
betrekking aangenomen in de hoop <strong>van</strong> als doctor en accou-<br />
cheur 2 praktijk te zullen krijgen. Kunt gij iets hiertoe bijdra-<br />
gen, gij zoudt mij en hem bijzonder verplichten.<br />
Zijn verblijf te Rotterdam maakt onze correspondentie én<br />
gemakkelijk én kosteloos. Alle week worden er over en weder<br />
pakjes verzonden, waarbij de brieven dan kunnen bijgevoegd<br />
worden. Indien gij mij dus het een of ander te schijven hebt,<br />
bezorg dan s.v.p. uwe letteren over de Lamssteeg bij den<br />
Parapluie-maker Vigien (of zoo iets dergelijks, alwaar mijn<br />
zoon op kamers woont. (Ik herinner mij dat het Vivieris). [...]<br />
1. Het gaat hier om C.A.J.A. <strong>Oudemans</strong> (1825-1906).<br />
2. Vroedmeester, verloskundige.<br />
35
Ik heb verscheidene commissiën voor de verkooping <strong>van</strong> <strong>van</strong><br />
Balen' opgegeven, maar weinig gekregen. Ik hoor dat hetover<br />
het algemeen zeer duur is gegaan. Ik heb aldaar onder ande-<br />
ren gekocht Reinaert, door Willems 4 , maar veler zijner uitleg-<br />
gingen bevallen mij niet. Gij zult dat werk ongetwijfeld<br />
bestudeerd hebben, schrijf mij eens, of gij in het zelfde geval<br />
verkeert, of dat het wellicht aan mij ligt.<br />
Het heeft mij leed gedaan, dat gij mij niet zijt komen<br />
opzoeken, toen gij in Leiden waart, bij eene volgende gele-<br />
genheid moogt gij mij niet vergeten. Als gij buitendien eens<br />
lust mocht gevoelen de museums, of iets anders te komen<br />
zien, de tafel en wat er bij behoort worden u gulhartig ten<br />
allen tijde aangeboden. Als gij daartoe dan minstens lust<br />
gevoelt, verwerp dan dit aanbod niet, want al zit ik hier<br />
midden in de geleerdheid, zelden zien de geleerden elkander<br />
om hunne verbazende drukte.<br />
Nu hoop ik, dat uwe drukte u niet weerhouden zal, mij ook<br />
eens te schrijven, in afwachting waar<strong>van</strong> ik mij met achting<br />
noem<br />
Uw Vriend<br />
<strong>Oudemans</strong><br />
3. Bedoeld wordt een boekverkoping bij J. <strong>van</strong> Baaien & Zonen in<br />
Rotterdam. Vergelijk <strong>Oudemans</strong>' brief <strong>van</strong> 4 december 1849.<br />
4. De Reinaert-editie <strong>van</strong> de Vlaamse letterkundige J.F. Willems<br />
verscheen in 1834.<br />
36
Leiden, n Maart 1849<br />
WelEdele Heer en zeer geachte vriend.'<br />
In uwe Verscheidenheden komt op bl. 138', voor het werk-<br />
woord fikfakken en gij haalt daarbij de volgende plaats aan<br />
<strong>van</strong> Vos, in zijne klucht <strong>van</strong> Oene.<br />
Wech Ritzaerd, ik hoor niet meer nae je fikfakken<br />
Deze passage kan ik in mijne uitgave, zijnde der vijfde<br />
druk, niet vinden. Gij hebt zeker een andere druk gebruikt en<br />
gaarne zou ik dien met den mijnen vergelijken. Zoudt gij hem<br />
mij niet voor eenigen tijd willen afstaan, zoo ja, zend hem dan<br />
s.v.pl. zoo spoedig mogelijk onder couvert, aan mijn zoon,<br />
dan kan hij hem nog in het koffertje in pakken, dat dinsdag<br />
's namiddags door den Schipper bij hem wordt afgehaald. Ik<br />
zend u hierneven mijne editie, om u te doen zien, dat fikfak-<br />
ken daarin veranderd is. [...]<br />
Ik ben zeer verlangend te weten of het Archief doorgaat, en<br />
wanneer wij weder een stuk zullen ont<strong>van</strong>gen.<br />
Duid het mij niet ten kwade, dat ik zoo veel <strong>van</strong> u verg; ik<br />
vertrouw echter dat de kunstliefde bij u over vele moeite doet<br />
heenstappen.<br />
En nu, vaarwel en geloof mij hoogachtend en met vriend-<br />
schap te zijn.<br />
UE.d DvD [dienstvaardige dienaar]<br />
<strong>Oudemans</strong><br />
1. A. de Jager Verscheidenheden uit het gebied der Nederduitsche taal-<br />
kunde (Deventer 1844).<br />
37
Leiden, 5 september 1849<br />
Waarde Vriend!<br />
Ik heb de boekjes <strong>van</strong> Groebe' in orde ont<strong>van</strong>gen benevens een<br />
geschenk <strong>van</strong> een aantal brochures <strong>van</strong> uwe hand, die mij zeer<br />
aangenaam waren. Gij vraagt mij, welke werken ik <strong>van</strong> u bezit.<br />
Behalve hetgene gij mij gezonden hebt, ben ik bezitter <strong>van</strong><br />
1. Taalk[undig] Magazijn<br />
2. Proeve over de werkw[oorden] <strong>van</strong> herh[aling] en during<br />
3. Taalk. Handleiding] tot de Staten-overz[etting des Bijbels]<br />
4. Alph. Lijst <strong>van</strong> woorden en Spr[eekwijzen]<br />
5. Nalezing op het Glossarium <strong>van</strong> enz. [prof. Lulofs<br />
Handboek]<br />
6. Uwe bekroonde verh. over Bildferdijk].<br />
Ik hoop eerstdaags <strong>van</strong> uwen tocht naar Gent 1 eens iets te<br />
hooren. [...]<br />
Ik herinner mij nog met bijzonder veel genoegen u en uw<br />
zoon bij ons te hebben gehad, en ik hoop dat uwe tochten u<br />
meermalen over Leiden zullen voeren, en dat gij dan <strong>van</strong> mijn<br />
huis al dat gebruik zult maken, dat de vriendschap u kan<br />
aanbieden.<br />
Ik zal het werkje <strong>van</strong> Groebe nog eenigen tijd houden.<br />
Vaarwel, wees <strong>van</strong> ons allen gegroet, en ont<strong>van</strong>g de verze-<br />
kering mijner bijzondere achting waarmede ik blijf<br />
UE. DvD en vriend<br />
<strong>Oudemans</strong><br />
1. Dirk Groebe (1789-1867) bezorgde in 1839 de gedichten <strong>van</strong><br />
onder meer C. <strong>van</strong> Baerle.<br />
2. De Jager ging naar Gent om daar <strong>van</strong> 26 tot 29 augustus het<br />
eerste Taal- en Letterkundig Congres bij te wonen.<br />
38
Leiden, 4 december 1849<br />
WelEdele Heer, zeer geachte Vriend!<br />
Ik moet dezen beginnen met u mijnen hartelijken dank te<br />
doen toekomen over de genomene moeite met de boekver-<br />
kooping <strong>van</strong> Van Baaien, en bied u alle mogelijke wederdienst<br />
aan. Spieghels Hartspiegel door Bilderdijk heb ik niet ont<strong>van</strong>-<br />
gen, deze is zoek geraakt, en ik heb het werk toch met opgeld<br />
en al moeten betalen, volgens de voorwaarde op de Catalogus.<br />
Ik echter ken Van Baaien reeds <strong>van</strong> mijne jeugd, doch niet in<br />
diens mans voordeel.'<br />
[...] Zoo als gij uit de nieuwe wetten der Maatschappij <strong>van</strong><br />
Nedfederlandsche] Lettferkunde] gezien hebt, zijn er twee<br />
commissies ingesteld, namelijk die <strong>van</strong> Taal- en Letterkunde,<br />
en die <strong>van</strong> Geschieden Oudheidkunde, ren einde de Maat-<br />
schappij behoorlijk in te lichten en te ondersteunen. De maan-<br />
delijksche Vergadering heeft mij in de plaats <strong>van</strong> Prof. De<br />
Vries tot lid der eerste Commissie gekozen, en nu zit ik met<br />
1. De Jager is het met deze kritiek oneens. Omdat er relatief weinig<br />
over boekenveilingen in de negentiende eeuw bekend is, volgt<br />
hier het antwoord <strong>van</strong> De Jager. 'Het spijt mij zeer, dat de voor<br />
u gekochte Hartspiegel bij Van Baaien weggeraakt is, en het<br />
bevreemdt mij tevens. Ik heb sedert vele jaren daar boeken<br />
gekocht, en nog nimmer het geringste gemist. Ook geen mijner<br />
kennissen hier is dit bij mijn weten gebeurd, 't Mag dus wel ene<br />
zeldzaamheid heeten en 't is zonderling dat juist de eerste maal,<br />
dat ik voor iemand buiten de stad eenige commissie waarneem,<br />
zoo iets voorvalt. Nog iets: zoo ge mij weder wat wilt opdragen<br />
- en ik houd mij steeds in dit opzicht te uwe dienst - wees dan<br />
zoo goed mij de nommers vóór de kijkdag op re geven; want<br />
staande de verkooping inspectie te nemen, gelukt niet altijd.'<br />
39
mijn vriend Siegenbeek 1 samen over taalbelangen te spreken.<br />
Hoe vindt gij die grap? Al dadelijk heb ik een voorstel inge-<br />
diend, om de Maatschappij tot meer werkzaamheid aan te<br />
sporen, en haar te overtuigen, dat zij hare eerste en voor-<br />
naamste zorg moest wijden aan een nieuw omschrijvend<br />
woordenboek onzer taal. Gaat mijn voorstel bij de maande-<br />
lijksche vergadering door, dan moet het bij de Jaarlijksche<br />
Vergadering nog de revue passeeren.<br />
Als ook gij, waarde vriend eenstemmig met mij over die<br />
zaak denkt, dan kunt gij daar zeer veel aan doen. Aanstaande<br />
vrijdag heeft er weder eene maandelijksche vergadering plaats,<br />
en indien gij die belangrijke en gewichtige zaak, waarin gij<br />
voor zeker eene der hoofdrollen zult vervullen, wilt helpen<br />
bevorderen, schrijf dan eene brief aan het Bestuur der<br />
M.v.N.L.' (adres Bodel Nijenhuis 4 waarin gij ook uw verlan-<br />
gen daartoe te kennen geeft, met bijvoeging dat elk letter-<br />
minnaar reikhalzend naar zulk een werk uitziet, en wat gij er<br />
meer zoudt willen bijvoegen. Vindt gij het beter zulks niet te<br />
doen, het zou mij in mijne verwachting te leur stellen. Gaat<br />
het plan door, dan komt er wat leven in de brouwerij.<br />
Denk s.v.pl. over een en ander eens na, en, kunt gij,<br />
andwoord mij dan per spoortrein voor vrijdag a.s., opdat ik<br />
wete of het Bestuur <strong>van</strong> u een brief dien dag ont<strong>van</strong>gt, of niet.<br />
In afwachting hier<strong>van</strong>, noem ik mij.<br />
UE. DvD<br />
<strong>Oudemans</strong><br />
2. De Leidse hoogleraar Matthijs Siegenbeek (1774-1854) was inder-<br />
tijd voorzitter <strong>van</strong> de Leidse Maatschappij.<br />
3. Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde.<br />
4. De Leidse jurist J.T. Bodel Nijenhuis (1797-1872) was secretaris<br />
<strong>van</strong> de Leidse maatschappij.<br />
40
Ont<strong>van</strong>gen door De Jager op 4 maart 1850<br />
WelEdele Heer. Zeer geachte Vriend!<br />
Ik begin met u te bedanken voor het mij toegezondene, en<br />
verzoek bij voortduring met uwe producten (literarische<br />
namelijk) begunstigd te mogen worden.<br />
Het pakje heb ik dadelijk aan Bodel laten bezorgen. Wat<br />
aangaat mijne pogingen ter vervaardiging <strong>van</strong> een nieuw<br />
Nederl. Taalk. Woordenboek, deze zijn afgestuit op de enor-<br />
me onkosten en zwarigheden daarmede verbonden. Ik houd<br />
de zaak voor mogelijk, hier houdt men haar zoo goed als voor<br />
onmogelijk.<br />
[...] Ik geef u in bedenking, of gij vóór den i en Mei niet<br />
<strong>van</strong> u recht zult gebruik maken, om aan de maandelijksche<br />
vergadering eenige namen op te geven, <strong>van</strong> verdienstelijke<br />
mannen, die gij gaarne het Lidmaatschap zoudt willen zien<br />
opdragen.<br />
Hoe denkt gij over Görlitz' en Alberding Thijm?* (Het<br />
doet mij zeer veel genoegen dat het thans wel is tusschen u<br />
beiden.). Ais gij niet met uw vertrouwen of uwe bedenkingen<br />
wildet vereeren, dan zou ik gaarne e'ene lijn met u trekken.<br />
Beschuldig mij s.v.pl. niet <strong>van</strong> een lastige correspondent te<br />
zijn, die altijd met vragen voor den dag komt, doch waarde<br />
vriend, met vragen wordt men wijs.<br />
1. P.K. Görlitz (1785-1861) leidde een beroemde school in<br />
Rotterdam. In 1817 was A.C. <strong>Oudemans</strong> secondant bij hem<br />
geweest.<br />
2. Bedoeld is de beroemde Katholieke letterkundige J.A. AlberdingkThijm<br />
(1820-1889). De Jager schreef terug: 'Onze gedachten<br />
ontmoeten elkander hier zonderling', want hij had dezelfde<br />
mensen in gedachten.<br />
41
Groet s.v.pl. uw zoon en geloof mij met ware hoogachting.<br />
Uw DvD en vriend<br />
<strong>Oudemans</strong>.<br />
P.S. Gij moet u voorbereiden om eerstdaags uwe benoeming<br />
te vernemen <strong>van</strong> Doctor Honoris Causa. Spreek er s.v.pl. aan<br />
niemand over, het blijve tusschen ons.'<br />
3. Vanzelfsprekend mag <strong>Oudemans</strong> dit helemaal niet melden.<br />
Later komt hij er dan ook op terug. Zie de brief <strong>van</strong> 10 juni 1850.<br />
De Jager reageert zeer bescheiden. Op 16 maart 1850 schríjft hij:<br />
'Uw post-scriptum moest mij natuurlijk treffen. De heren zullen<br />
er echter nog wel eens over denken. Ik gevoel mij meer en meer<br />
zoo ongeleerd, dat ik waarlijk op de titel "geleerd" weinig<br />
aansprak kan maken.'<br />
42
Leiden, 5 mei 1850<br />
Waarde Vriend de Jager<br />
Ik moet u op nieuw mijnen hartelijken dank toebrengen voor<br />
de lettervrucht, welke gij mij ten geschenke gezonden hebt,<br />
waarin ik op nieuw uwe zucht voor de goede zaak heb bewon-<br />
derd.<br />
Op Vrijdag 3 dezer heeft de voorbereidende vergadering<br />
voor de Algemeene vergadering, welke den 20 Juny bij Leiden<br />
in de Vink zal gehouden worden, plaats gehad.<br />
Er waren op de lijst 57 candidaten, <strong>van</strong> welke slechts 15<br />
mochten gekozen worden, doch door de vervloekte streken<br />
<strong>van</strong> den Secretaris [Bodel Nijenhuis] die ik u mondeling moet<br />
verhalen, is onze waardige Görlitz niet in aanmerking geko-<br />
men.' Ik ben voornemens op de algemeene Vergadering eene<br />
gegronde klacht tegen dien Heer in te leveren, mits dat gij mij<br />
helpet, want hij heeft u, het sieraad onzer Maatschappij, even<br />
zeer beleedigd als mij, doch mondeling moet ik zijne streken<br />
(hij gaat 3 maal daags ter Kerk en <strong>van</strong> zulke lieden moet men<br />
dit verwachten) mededeelen. Ook de Hr. David ! is door eene<br />
sinistre handelwijze in het geheel niet op de lijst gebracht, en<br />
gij zijt dus dubbel in uw recht te kort gedaan. Er moet op de<br />
1. Wellicht was <strong>Oudemans</strong>' antipathie voor Bodel Nijenhuis mede<br />
ingegeven door het feit dat hij zich in 1847 samen met de Leidse<br />
jurist beschikbaar had gesteld als secretaris <strong>van</strong> de Leidse maat-<br />
schappij. Bodel Nijenhuis werd toen gekozen. Zie de Hande-<br />
lingen der jaar lijksche algemeene vergadering <strong>van</strong> de Maatschappij<br />
der Nederlandsche Letterkunde (1847) p. 68. Deze bron wordt<br />
voortaan verkort tot Handelingen.<br />
2. De invloedrijke Vlaamse priester en flamingant J.P. David (1801-<br />
1866) was indertijd hoogleraar in Leuven.<br />
43
Algemeene vergadering over gesproken worden, anders doen<br />
wij dwaas. Bodel doet wat hij wil, en zulks ten prejudice der<br />
ware en waarachtige belangen der Maatschappij, en tot getui-<br />
gen kan ik aanhalen de Heeren Lemans', S. Van den Berg 4 te<br />
's Hage, die mede tegenwoordig is geweest en er zich over<br />
verontwaardigd heeft.<br />
De Dominees-kliek heeft hier in alles de overhand, en dien<br />
zwarte heeren bederven alles. Door hen worden nietswaardi-<br />
ge menschen voorgedragen en door zamenspanning er in<br />
gebracht, niet om hunne kundigheden maar omdat zij een<br />
schroevendraaier op hun hoofd hebben. Alberdingk Thijm<br />
ontmoette mede veel tegenstand, hij was Roomsch, en in eene<br />
louter letterkundige Maatschappij mag men niet Roomsch<br />
zijn, want de Secretaris is het ook niet, en al de Dominees<br />
stemmen tegen, doch ik heb gestreden als een held en gevoch-<br />
ten als een leeuw, en ik heb het geluk gehad er hem des nachts<br />
te ii V2 door te halen. Dat kind is bijzonder zwaar gehaald,<br />
doch de kraamvrouw is redelijk welvarende. Ik kan u onmo-<br />
gelijk al de knoeierij opnoemen, die er door B[odel] N[ijen-<br />
huis] en anderen gesponnen worden. Sedert dat Lemans, ik<br />
en anderen onzen mond wat beginnen te roeren, wordt het<br />
beter en beter en ik verzoek u ten aller vriendelijkste de alge-<br />
meene vergadering te komen bijwonen, want wij hebben<br />
gebrek aan rechtschapene mannen.<br />
Den 8 sten of 9 den vertrek ik met mijne dochter naar<br />
Dresden, mocht gij mij noch iets te schrijven hebben, dan<br />
s.v.pl. voor dien tijd. Ik ben <strong>van</strong> gedachte een kleine 14 dagen<br />
uit te blijven.<br />
3. <strong>Oudemans</strong> bedoelt C. Leemans, directeur <strong>van</strong> het museum <strong>van</strong><br />
oudheden in Leiden.<br />
4. S.J. <strong>van</strong> den Bergh (1814-1868) was dichter en drogist in Den<br />
Haag.<br />
44
Vaar bestendig wel en geloof mij met achting en ware vriend-<br />
schap te zijn.<br />
UE. DvD en vriend<br />
<strong>Oudemans</strong><br />
Leiden, 10 juni 1850<br />
Zeer Geachte Vriend!<br />
Mijne voorspelling u onlangs gedaan,' heeft zich verwezen-<br />
lijkt, en zeker zullen <strong>van</strong> alle kanten welgemeende gelukwen-<br />
schingen u zijn toegevloeid. Hadde ik vroeger aan mijn' zoon<br />
geschreven, ik zou mij ook vroeger in den rij uwer vrienden<br />
geplaatst hebben, om u met de eervolle onderscheiding en<br />
den openbare hulde aan uwe bekwaamheid toegebracht,<br />
hartelijk en vriendschappelijk geluk te wenschen. Ik doe dit<br />
nu met de oprechte betuiging, dat het mijn hart en mijne ziel<br />
heeft goed gedaan dat men uwe veel omvattende kennis en<br />
werkzaamheid op hare rechte waarde heeft weten te schatten,<br />
en ik hoop daarbij tevens dat het een nieuwe aansporing zal<br />
zijn, dat gij ons op vele schatten <strong>van</strong> uw onderzoek en weten-<br />
schap onthaalt, en ons letterminnaars, die zoo wat in het duis-<br />
tere rondscharrelen, ten lichte en baken verstrekker. [...] De<br />
personen welke heden aan de Algemeene Vergadering zullen<br />
voorgedragen worden, en die allen waarschijnlijk wel zullen<br />
worden aangenomen zijn de volgende.<br />
I. Namelijk dat De Jager een eredoctoraat zou krijgen. De Jager<br />
kreeg dit eredoctoraat in Groningen op voordracht <strong>van</strong> Matthias<br />
de Vries, die daar toen hoogleraar was.<br />
45
i Asch Van Wijk met 12 stemmen [...]<br />
12 Alberdingk Thijm 8<br />
13 Sonstral 9<br />
14 L.A. Te Winkel 11<br />
15 Van Zeggelen 10<br />
Voor N° 12 en 14 heb ik zeer gestreden, en ik heb de satisfac-<br />
tie dat mijn gewicht in de schaal de balans ten hunnen voor-<br />
deele heeft doen overslaan.<br />
Een verzoek heb ik u nu nog te doen, namelijk dit, dat gij<br />
het nooit aan iemand mededeelet dat ik u eenigen tijd voor<br />
uwe benoeming tot Doctor u daar<strong>van</strong> den voorsmaak gegeven<br />
heb.<br />
Na mij bij voortduring in uwe bijzondere vriendschap te<br />
hebben aanbevolen noem ik mij hoogachtend<br />
Uw u toegenegen vriend<br />
A.C. <strong>Oudemans</strong><br />
46
Leiden, 10 december 1850<br />
Waarde en zeer geachte vriend!<br />
[...] Wat het Professoraat aangaat, waarnaar gij informeert',<br />
hier<strong>van</strong> is nog niets bekend. Mag ik u echter de opinie <strong>van</strong><br />
dezen en genen mededeelen, dan zal O.' wel te Rotterdam<br />
blijven; want staan zijne kundigheden in evenredigheid met<br />
de behoeften eener akademie?<br />
Men kan wel zeer schoon prediken, doch in het vak <strong>van</strong><br />
studie ten achteren zijn, en zoo omgekeerd.<br />
Nu zult gij mij een particulier genoegen doen mijn gebrab-<br />
bel nogmaals goed na te zien, en als het u niet solide genoeg<br />
voorkomt, plaats het dan níet.<br />
Hoogachtend noem ik mij<br />
Uw vriend<br />
<strong>Oudemans</strong><br />
1. Op 9 december 1850 had De Jager aan <strong>Oudemans</strong> gevraagd of<br />
hij toevallig wist wie de nieuwe hoogleraar in de theologie in<br />
Leiden zou worden. 'Men heeft me eens Niermeijer genoemd,<br />
en dan weder V. Oosterzee.' Het werd A. Niermeijer (1814-1855).<br />
2. J.J. <strong>van</strong> Oosterzee (1817-1882) was indertijd predikant in<br />
Rotterdam. Hij publiceerde regelmatig in De Jagers Archief.<br />
3. <strong>Oudemans</strong> bedoelt zijn artikel over het woord Gewant. De<br />
Jager plaatste dit in Archief 3 (1851) p. 76-81.<br />
47
Leiden, 18 april 1851<br />
Waarde Vriend!<br />
[...] Volgens uw verzoek gaat hierbij een afdruk <strong>van</strong> het<br />
Nieuw groot woordenboekGij vindt het wat bar, maar bij een<br />
mondeling gesprek zal die opinie spoedig veranderen. Eene<br />
zaak kan ik u mededeelen, dat Broedelet zich vermeet over<br />
alle schrijvers en bewerkers der Nederl. Taal zijn oordeel te<br />
vellen, en als hij een bittertje of wat te veel gebruikt heeft,<br />
hetgeen niet zelden gebeurt, dan laat hij u en anderen de<br />
revue passeeren. Daarbij moet hij in kennis zijn met zekeren<br />
pedanten schoolmeester Nikolaas <strong>van</strong> Gekkenburg, of <strong>van</strong><br />
Vossenburg, of zoo iets, en wat die man hem <strong>van</strong> de taal<br />
vertelt, is bij hem e<strong>van</strong>gelie, en daar kunnen wij niet tegen<br />
praten. Vindt die vriend nu uw of mijn stukken bij geval niet<br />
goed, dan schermt Brfoedelet] met diens wijsheid, en wordt<br />
zelfs vrij brutaal.<br />
Hierbij komt nog dat Broedelet mij zelf gezegd heeft dat<br />
Bomhoff 1 een zuiper was, die de fijne puntjes <strong>van</strong> zijn<br />
verstand reeds kwijt was (de pot verwijt, enz.) en nu al die<br />
bombast in het prospectus!! Neen vriend! mijne oordeelvel-<br />
ling is niet te bar. Ware een <strong>van</strong> beiden er tegen opgekomen,<br />
1. In 1851 schreef <strong>Oudemans</strong> in de Algemeene Komt- en Letterbode<br />
p. 137-144 een stuk naar aanleiding <strong>van</strong> de 'Prospectus <strong>van</strong> een<br />
Nieuw groot woordenboek der Nederlandsche Taal'. Hierin kondigt<br />
de Voorburgse uitgever A.M. Broedelet de komst aan <strong>van</strong> een<br />
nieuw woordenboek <strong>van</strong> D. Bomhoff. Bomhoff had toen al<br />
verschillende goede schoolwoordenboeken op zijn naam staan,<br />
maar op basis <strong>van</strong> de prospectus valt <strong>Oudemans</strong> hem erg hard<br />
aan. Dit artikel ontbreekt op de lijst <strong>van</strong> publicaties waarmee<br />
Verwijs zijn levensbericht <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong> besluit.<br />
48
zulks zou mij gelegenheid gegeven hebben, om bar te kunnen<br />
worden.<br />
Uwe letteren zijn bij Bodel [Nijenhuis] bezorgd. Ook ik<br />
heb Görlitz voorgesteld, en zal er zeer voor ijveren.<br />
Ik hoop u in de feesten hier te zien, namelijk bij de alge-<br />
meene vergadering, in Junij.<br />
Ik ben tegenwoordig aan het verhuizen, ik kom meer mid-<br />
den in de stad wonen, namelijk op de Hooigracht naast een<br />
apotheker Van Pottum. Ik hoop, dat gij mij daar eens zult<br />
komen bezoeken.<br />
<strong>van</strong><br />
Adieu waarde vriend, leel gelukkig en zijt hartelijk gegroet<br />
Uw vriend<br />
<strong>Oudemans</strong><br />
2. Derk Bomhoff (1792-1860) was onderwijzer en vertaler in<br />
Zutphen. Hij stelde zeker zeven woordenboeken samen en<br />
publiceerde geregeld in het Magazijn voor Nederlandsche<br />
Taalkunde. Zijn Nieuw groot woordenboek verscheen met een<br />
lovend voorwoord <strong>van</strong> L.A. te Winkel.<br />
49
Leiden, 12 oktober 1851<br />
Waarde vriend De Jager.<br />
[...] Het huwelijk <strong>van</strong> mijn broeder met de zuster <strong>van</strong> den<br />
Heer <strong>Oudemans</strong> Havelaar uit Rotterdam, is oorzaak geweest,<br />
dat ik niet naar Brussel' heb kunnen gaan.<br />
is.<br />
Meld mij eens of Görlitz met zijne benoeming in zijn schik<br />
De Heer Te Winkel (op het Gymnasium alhier door de<br />
leerlingen theewinkel genoemd) is hier aan het gymnasium<br />
geplaatst, en ik krijg <strong>van</strong> tijd tot tijd een bezoek <strong>van</strong> hem. Hij<br />
is een zeer werkzaam en lief man. Als gij hem niet persoonlijk<br />
kent, kom mij dan eens op een zondag met uw bijzijn veree-<br />
ren, als ik het dan eenige dagen te voren weet, zal ik theewin-<br />
kel ook bij mij ten eten vragen, en dan kunnen wij eens recht<br />
genoeglijk samen keuvelen. Hoe denkt gij hier over?<br />
Niets meer wetende uwe aandacht waardig, noem ik mij<br />
hoogachtend<br />
Uw vriend<br />
<strong>Oudemans</strong><br />
Nog iets. Ik heb eene visite gehad <strong>van</strong> Broedelet!!! Hij kwam<br />
om de verwijdering, die, door eene beleediging <strong>van</strong> zijnent<br />
wege, tusschen ons ontstaan was, en ruim twee jaren geduurd<br />
had, uit den weg te ruimen. Hij was opgestookt en aangezet<br />
(hoe kinderachtig!) door Henkes, den schoolmeester <strong>van</strong><br />
Voorburg. Ik heb hem bij die gelegenheid gezegd, dat ik zijne<br />
mij gedane beleediging altijd beschouwd heb, als voortgespro-<br />
1. In Brussel werd <strong>van</strong> 30 augustus tot 1 september 1851 het derde<br />
Taal- en Letterkundig Congres gehouden.<br />
50
ten te zijn door den drank, en heb hem daaromtrent het een<br />
en ander gezegd, dat niet malsch was, maar ben geëindigd<br />
met aan zijn verzoek, om vernieuwing <strong>van</strong> vriendschap, toe te<br />
geven.<br />
Valé.<br />
Leiden, 4 oktober 1852<br />
Waarde Vriend<br />
Uwe letteren zijn mij geworden' en ik beloof u Te Winkel, die<br />
niet ziek en reeds in zijne functie is 2 , en die een oogenblik<br />
voor de ont<strong>van</strong>gst uwer letteren nog bij mij zat thee te drin-<br />
ken, er over te spreken zoodra de Gelegenheid daartoe gunstig<br />
is, en anders, wat nog beter is, zend ze (d.i. de boeken) mij<br />
maar, dan zorg ik tegelijk voor de afschrijving, want nu Van<br />
den Bergh' weg is, schijnt het een en ander zoek te zijn, want<br />
formeele overgave heeft er niet plaats gehad en Van den Bergh<br />
schijnt iets tegen Te Winkel te hebben en heeft ook volstrekt<br />
geen deel willen nemen in de medewerking <strong>van</strong> het woorden-<br />
boek. ja zelfs heeft hij geweigerd een enkel auteur voor de<br />
commissie te lezen.<br />
[...] Wat uwe wenken aan de L.maatsch. der Letterk. in<br />
uw archief 4 aangaat, deze zullen niet veel afdoen, dewijl geen<br />
1. Helaas ontbreekt deze brief <strong>van</strong> De Jager.<br />
2. L.A. te Winkel was bibliothecaris <strong>van</strong> Maatschappij der<br />
Nederlandsche Letterkunde geworden.<br />
3. Te Winkel volgde L.Ph.C. <strong>van</strong> den Bergh (1805-1887) op als<br />
bibliothecaris.<br />
51
Lid buiten te Winkel en mijn persoon zich met taalk. inlaat,<br />
en ook Te Winkel attrapeer ik zeer dikwijls dat hij niet gelezen<br />
heeft, wat hij moest gelezen hebben. Dus vriend! als gij en de<br />
Vries niet rechtstreeks aan de Maatsch. schrijft, dan worden<br />
uwe gedachten, al plaatst gij die in uw Archief, niet bekend.<br />
Mijn zoon Jan is den 2 en October met den eersten graad<br />
gepromoveerd, en zijne dissertatie wordt u hiernevens door<br />
hem met een warm gevoel <strong>van</strong> hoogachting, als een blijk<br />
zijner vriendschap aangeboden.<br />
Hoe gaarne zoude ik u wat voor uw archief beloven, maar<br />
belofte maakt schuld, en tijdgebrek maakt dat ik, hoe gaarne<br />
ook, niet beloven kan. Ik ben druk bezig om voor het woor-<br />
denboek te werken, en heb reeds over de duizend woorden die<br />
niet bij Weiland' gevonden worden.<br />
[...] Met mijn zoon a costy 6 gaat het langzamerhand voor-<br />
uit. Hij is naar Parijs geweest en heeft met ProP. Trousseau<br />
geraadpleegd en diens raad opgevolgd, waarbij hij zich nog al<br />
wel bevindt. Mijn tweede zoon, zal eerstdaags geopereerd<br />
worden in de keel. Hij heeft eerst willen promoveeren, voor<br />
4. In 1852 wees De Jager in het Archief {deel 3, p. 415) de Leidse<br />
maatschappij op haar taak om heruitgaves <strong>van</strong> oude teksten te<br />
blijven bezorgen. Hij deelde een compliment uit aan <strong>Oudemans</strong>,<br />
die zojuist Die Bediedenisse der Missen had bezorgd. De Jager had<br />
het abusievelijk over de Maatschappij <strong>van</strong> Nederlandsche<br />
Letterkunde, <strong>van</strong>daar dat <strong>Oudemans</strong> hier der dubbel onder-<br />
streept.<br />
5. Het gaat hier om het elfdelige woordenboek <strong>van</strong> Petrus Weiland.<br />
Zie de inleiding.<br />
6. Ten uwent.<br />
7. <strong>Oudemans</strong> bedoelt W.J.A. Jonckbloet (1817-1885). Hij werd in<br />
1854 hoogleraar in Groningen.<br />
52
die kuur te ondergaan. De amandelen zullen uitgesneden<br />
worden.<br />
Niets meer uwer aandacht waardig wetende, noem ik mij<br />
als altijd<br />
Uw zeer toegenegen Vriend<br />
<strong>Oudemans</strong><br />
Vraag. Als De Vries aanstaand jaar Professor te Leiden wordt,<br />
en dat men te Groningen Joncbloet niet hebben wil, wie zal<br />
dan de plaats <strong>van</strong> De Vries vervullen? 7<br />
Leiden, n oktober 1852<br />
Waarde Vriend<br />
In uwe laatste letteren verzocht gij mij, bij gelegenheid u <strong>van</strong><br />
de operatie <strong>van</strong> mijn zoon Jan iets mede te deelen, en gaarne<br />
hieraan voldoende, meld ik u, dat hij buiten ons weten, zich<br />
des vrijdags morgens als een lam ter slachtbank heeft begeven,<br />
en dat hij <strong>van</strong> de eerste operatie, zoo door bloedverlies, als<br />
door het inslikken <strong>van</strong> bloed flaauw is gevallen, en dat, toen<br />
hij hersteld was uit de flaauwte, hij dadelijk moedig genoeg<br />
was, om den tweeden amandel ook te doen wegnemen.<br />
Te half elf kwam hij thuis, juist toen ik een brief <strong>van</strong> mijn<br />
zoon Anthonie, die tot verdere volmaking zijner studie naar<br />
Utrecht bij Prof 1 Muller is gegaan, zat te lezen. Hij hoorde<br />
zeer bedaard de lectuur <strong>van</strong> dien brief aan, en toen daarop een<br />
kom met ijs binnen gebracht werd, en ik vroeg wat zulks<br />
beteekende, gaf hij mij lachende ten andwoord. Dit ijs is tot<br />
verkoeling mijner keel, want ik heb mij door Neef Krieger de<br />
53
amandelen laten wegsnijden.<br />
Hoe ik en mijne vrouw verschrikten op het hooren daar-<br />
<strong>van</strong>, kunt gij begrijpen, en weldra biggelden ons de tranen<br />
langs de wangen.<br />
Hij heeft alleen pijn bij eene slikkende beweging, de<br />
wonden zullen binnen vijf dagen wel genezen zijn.<br />
Hij zelf heeft een fleschje medegenomen, om die amande-<br />
len er in te bewaren op liquor. Toen Krieger, aan wiens huis<br />
de operatie gebeurd is, vroeg wat hij met dat fleschje voorhad,<br />
zeide hij, als men logees wacht moet men toch eene bergplaats<br />
voor hen gereed maken, en toen Krieger hem een doek voor-<br />
spelde, voor de uitstorting <strong>van</strong> bloed, en toen hij daarop geas-<br />
sisteerd door twee medici, het mes opnam, om hem te oper-<br />
eeren, zei hij, nu zit ik hier net als in een barbiersch winkel,<br />
het inzepen mankeert er nog aan, en n seconden daarna was<br />
hij bewusteloos.<br />
Wij hopen en vertrouwen dat hij spoedig hersteld zal zijn,<br />
want edeler, braver, solidener en ijverig mensch ken ik niet. Al<br />
mijne kinderen, geene uitgezonderd, strekken mij tot wellust<br />
en zegen en ik mag den een niet boven den anderen preferee-<br />
ren, maar hij vooral ligt ons zeer na aan het hart.<br />
Vaarwel, en neem het mij niet kwalijk dat ik u zoolang met<br />
dien zoon heb bezig gehouden.<br />
T.a.V<br />
Uwe boeken heb ik ont<strong>van</strong>gen, en zal voor alles zorgen.<br />
Hoogachtend.<br />
A.C. <strong>Oudemans</strong><br />
54
November 1852<br />
Waarde Vriend<br />
[...] Onze vriend Te Winkel heeft bij ons thee gedronken,<br />
en hem sprekende over het glossarium op Brederoo', zoo<br />
verzocht hij mij om den brief, dien gij er over schrijven zult,<br />
mede te onderteekenen, nadat hij door De Vries en U onder-<br />
teekend zou zijn. Ik heb hem geandwoord, dat ik u dit verlan-<br />
gen zou mededeelen.<br />
Van zijne komst ten uwent verwacht ik niet veel, <strong>van</strong> wege<br />
zijne bezigheden.<br />
Ont<strong>van</strong>g verders de vriendschappelijke groeten <strong>van</strong> ons<br />
allen, en geloof mij hoogachtend te zijn<br />
Uw Vriend<br />
<strong>Oudemans</strong><br />
1. In maart 1852 had <strong>Oudemans</strong> een proeve <strong>van</strong> zijn woordenboek<br />
op Bredero voorgelegd aan de Commissie voor Nederlandsche<br />
Taal- en Letterkunde <strong>van</strong> de Leidse maatschappij. De Commissie<br />
vreesde echter dat het werk te om<strong>van</strong>grijk zou worden. Zij<br />
adviseerden <strong>Oudemans</strong> 'al het overtollige' weg te snijden en naar<br />
'elders genoegzaam verklaarde woorden' slechts te verwijzen.<br />
Hierdoor zou <strong>Oudemans</strong>' glossarium 'minstens tot op de helft'<br />
kunnen worden verkort. Een en ander blijkt uit de Handelingen<br />
(1852) p. 36 en de notulen <strong>van</strong> de Commissie <strong>van</strong> 23 april 1852<br />
(Archief Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde inv. nr.<br />
660). De zaak kwam later in de commissievergaderingen nog<br />
herhaaldelijk ter sprake.<br />
55
Leiden, 29 april 1853<br />
Waarde en zeer geachte vriend<br />
[...] Met de zaak <strong>van</strong> Bredero is het nog niet uit; maar of er<br />
een goed einde aan komen zal, betwijfel ik.<br />
Te Winkel is, weinige dagen na uw vertrek, bij mij geweest,<br />
om mij uit naam <strong>van</strong> Pres. 1 Jansen' te komen vragen wat ik nu<br />
toch eigenlijk wilde, waarop ik Te Winkel zijn zeer zonder-<br />
ling, angstvallig en lafhartig gedrag, gehouden in twee maan-<br />
delijksche vergaderingen, en bij mij aan huis in uw presentie<br />
en <strong>van</strong> de Vries verweten, en hem gevraagd heb of hij nu,<br />
omdat Jansen Pres. 1 was, meer op de zijde <strong>van</strong> Jansen of<br />
Rutgers* was dan op de mijne, en dat hij mij niet behoorde te<br />
komen vragen wat ik wilde, dat hij zelf die vraag wel aan<br />
Jansen had kunnen beandwoorden [sic], 'herstelling <strong>van</strong> eer'<br />
of opheffing <strong>van</strong> onverdienden blaam.<br />
Ik bracht hem zijne vreesachtigheid en daardoor zijne, alle<br />
denkbeeld te bovengaande, flaauwheid om voor een' zijner<br />
beste vrienden met mannenwaarde in de bres te springen,<br />
onder het oog; ik zeide hem dat die vrees om te spreken bij<br />
hem te meer ongepast was, daar hij, om zijne kunde, zich<br />
reeds een eervollen naam verworven had, en dat men daar-<br />
voor reeds sedert geruimen tijd respect had gekoesterd, enz.<br />
enz.<br />
Hij stond op prevelde eenige woorden binnens 's monds en<br />
1. Dr. L.J.F. Janssen (1806-1869), indertijd voorzitter <strong>van</strong> de Leidse<br />
maatschappij, was conservator <strong>van</strong> het museum <strong>van</strong> oudheden in<br />
Leiden.<br />
2. A. Rutgers (1805-1884), hoogleraar in Leiden, was voorzitter <strong>van</strong><br />
de Commissie voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde.<br />
56
ging als een kind, dat voor zijn achterste gehad had, heen. Hij<br />
is sedert dien tijd niet terug geweest, en waarschijnlijk zal<br />
onze vriendschap daardoor verbroken zijn, want hij gevoelt<br />
schuld en is te bedeesd om mij, die reeds zoo veel voor hem<br />
gedaan heb, onder de oogen te zien.<br />
Schrijf mij eens of gij de algemeene Vergadering ook zoudt<br />
kunnen komen bijwonen, dit zou mij veel genoegen doen, en<br />
tevens zoudt gij de partijen weder bij een kunnen brengen,<br />
want dit ligt niet aan mij maar aan zijne blooheid.<br />
Hebt gij mijne proeve <strong>van</strong> bewerking nog <strong>van</strong> Bredero, zoo<br />
ja, zend ze mij dan door het intermediair <strong>van</strong> mijn zoon zoo<br />
spoedig mogelijk terug.<br />
In de Commissie voor Taal- en Letterk. heb ik U voorge-<br />
steld, om, ter beoordeeling <strong>van</strong> mijn werk, als er ooit iets <strong>van</strong><br />
komt, als toegevoegd lid, deel <strong>van</strong> die commissie uit te<br />
maken, maar mij <strong>van</strong> hare vergadering voorbedachtelijk<br />
onthouden hebbende, weet ik niet hoe mijn voorstel is afge-<br />
loopen.'<br />
3. Het voorstel was een paar dagen eerder, op de vergadering <strong>van</strong><br />
22 april 1853, door de Commissie besproken en afgestemd omdat<br />
er over <strong>Oudemans</strong>' glossarium al eerder een beslissing was geno-<br />
men. Op 14 januari 1853 had de Commissie namelijk besloten<br />
het glossarium in de reeks <strong>van</strong> de Leidse Maatschappij op re<br />
nemen, mits <strong>Oudemans</strong> zich alsnog voor zoo veel zulks met den<br />
aard der zaak bestaanbaar is, op de noodige bekorting en<br />
beknoptheid zal toeleggen'. De Commissie kwam tot deze beslis-<br />
sing op voorspraak <strong>van</strong> De Vries, De Jager en Te Winkel. Die<br />
hadden hier in december 1852 in een gezamelijke brief voor<br />
gepleit (vgl. de brief <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong> aan De Jager <strong>van</strong> november<br />
1852). Op 16 juni 1853 werd de kwestie besproken op de algeme-<br />
ne ledenvergadering <strong>van</strong> de Leidse maatschappij. Zie de<br />
Handelingen (1853) p. 20-21 en 36-37.<br />
57
L.A. Te Winkel (1809-1868)<br />
58
Waarschijnlijk kom ik binnen kort a costy en zal u dan over<br />
een en ander nader spreken.<br />
Wees ondertusschen <strong>van</strong> ons allen hartelijk gegroet en<br />
geloof mij steeds<br />
Uw U toegen. Vriend<br />
<strong>Oudemans</strong><br />
Leiden, 12 juni 1853<br />
Zeer Geachte Vriend.'<br />
[...] Wat Te Winkel aangaat, wij zijn tegenwoordig op dien<br />
voet, dat wij met elkander spreken, doch hij schijnt mij met<br />
geene visite meer te vereeren. Een haas kan zoo bang niet zijn<br />
als die man, en een vriend te verdedigen, die letterlijk alles<br />
voor hem over heeft, als deze aangerand wordt, hieraan is niet<br />
te denken, en hij zou eerder in staat zijn, als personen, die<br />
invloed op hem hebben, hem daartoe drongen het doodvon-<br />
nis a contre coeur <strong>van</strong> dien vriend te onderteekenen, omdat<br />
hij niet tegen durft spartelen.<br />
In geval nu gij hem over die zaak ooit mocht spreken, of<br />
hem aanmoedigen weder bij mij te komen, zou het mij<br />
hoogst aangenaam zijn, dat mijne eer in geenen deelen werde<br />
gecompromitteerd, want ik ben niet voornemens, wat er <strong>van</strong><br />
kome, een enklen stap <strong>van</strong> mijne zijde te doen, aangezien hij<br />
in zijn volle ongelijk is.<br />
Mocht UE d dus eerst komende zondag te Leiden komen,<br />
acht ik het niet ondienstig, dat gij het eerst bij mij aankomt,<br />
om later naar T[e] Wfinkel] te gaan, ten einde u beter over de<br />
zaak in te lichten.<br />
59
Mijne komst te Rotterdam is uitgesteld omdat ik, wegens den<br />
schoonmaaktijd niet onder dak kon komen, en buiten hooge<br />
noodzakelijkheid ga ik nooit in een logement.<br />
[...] Wat mijne questie in Lkunde aangaat, men heeft mij<br />
zeer, zeer slecht behandeld [...]. Ik wenschte dus ampel met<br />
u te spreken over de middelen, om tegen te gaan het geknoei<br />
der Maatschappij en bepaaldelijk <strong>van</strong> Prof r . Rutgers.<br />
Ik wilde een Protest opstellen gericht aan de drie onder-<br />
teekenaars <strong>van</strong> den briefwaarin ik hun de ganschen loop<br />
bloot legde, en hun met de copyen <strong>van</strong> gewisselde brieven<br />
overtuigde, dat ik <strong>van</strong> den oorsprong af, dat is reeds bij de<br />
Commissie, mishandeld ben geworden [...].<br />
Ik verwacht u dus aanstaanden zondag 19 dezer bij mij ten<br />
eten, verzoek echter vooraf bericht <strong>van</strong> uwe komst.<br />
Hoogachtend Uw toegenegen vriend<br />
<strong>Oudemans</strong><br />
waarom frankeert gij uwe brieven? Heeft uw vriend geen port<br />
voor u over?<br />
1. Deze brief is niet bewaard gebleven. Hij moet in ieder geval door<br />
Rutgers en Janssen zijn ondertekend. <strong>Oudemans</strong> voelde zich<br />
vooral door Rutgers zwaar beledigd. Een en ander kwam ter<br />
sprake in de vergadering <strong>van</strong> de Commissie voor Nederlandsche<br />
Taal- en Letterkunde <strong>van</strong> 27 mei 1853. <strong>Oudemans</strong> stemde in die<br />
vergadering tegen de herverkiezing <strong>van</strong> Rugers als lid <strong>van</strong> de<br />
Commissie, <strong>van</strong>wege de 'beleedigingen waarover hij in het brede<br />
uitweidt' - aldus de notulen. <strong>Oudemans</strong> stuurde De Jager het<br />
concept <strong>van</strong> een brief aan het bestuur <strong>van</strong> de Maatschappij,<br />
maar De Jager vond die 'nogal kras'. Vervolgens kaartte De Jager<br />
de kwestie aan bij Te Winkel.<br />
60
Leiden, 16 december 1853<br />
Amice!<br />
Lang is het geleden dat wij elkander niets schriftelijks of<br />
mondelings hebben medegedeeld. Deze is dus dienende om u<br />
voor te stellen zondag aanstaande bij mij den dag te komen<br />
doorbrengen, als wanneer De Vries, Te Winkel en Van Vloten'<br />
bij mij zullen komen dineeren. Indien daartoe de mogelijk-<br />
heid bestaat, zoudt gij mij ontzaggelijk veel pleizier doen,<br />
schrijf mij dus morgen zoo spoedig mogelijk een gunstig<br />
andwoord, en kom s.v.pl. met den 2^en trein, dan hebben wij<br />
nog wat aan elkander.<br />
De zaak met de Maatschappij is met den meesten glans ten<br />
mijnen voordeele beslist', maar u alles te beschrijven, wat<br />
moeite zulks gekost heeft, zou eenige vellen behoeven, daar-<br />
om wenschte ik u ook mondeling zulks mede te deelen.<br />
Ik hoop nu maar, dat gij zult kunnen komen en ons allen<br />
daarmede verplichten.<br />
Valé<br />
F. a. V.<br />
<strong>Oudemans</strong><br />
1. De Vries en Johannes <strong>van</strong> Vloten (1818-1884) werden larer eikaars<br />
aartsvijanden.<br />
2. In oktober 1853 nam <strong>Oudemans</strong>, zonder twijfel als gevolg <strong>van</strong><br />
het gedoe rond de uitgave <strong>van</strong> het Bredero-glossarium, 'onver-<br />
wachts' ontslag uit de Commissie voor Nederlandsche Taal- en<br />
Letterkunde. In december 1853 werd hij echter weer in de<br />
Commissie gekozen, nu ais voorzitter. Een en ander blijkt uit de<br />
Handelingen (1854) p. 30.<br />
61
Leiden, 5 januari 1854<br />
Amice!<br />
Hiermede gaan de vijf stukjes terug, welke gij de goedheid<br />
gehad hebt mij ter leen voor eenigen tijd toe te zenden; heb<br />
daarvoor mijn' oprechten dank.<br />
Nu heb ik nog een zeer vriendelijk verzoek aan U te doen;<br />
te weten:<br />
Ik wilde mijn' jongsten zoon' in het schoonschrijven oefe-<br />
nen, maar aleer ik daarmede voortga, wenschte ik <strong>van</strong> u te<br />
weten, welke pennen daarvoor tegenwoordig gebruikt? Zijn<br />
het stalen pennen? Welke soort moet ik dan nemen. Zijn het<br />
gewone boutjes of andere veren pennen, doe mij dan het plei-<br />
zier en zend mij eenige bossen <strong>van</strong> u, want hier zijn zij bij<br />
geen mogelijkheid te krijgen. Het kostende zal u daarvoor bij<br />
de volgende gelegenheid geworden.<br />
[...] Onze hartelijkste wenschen <strong>van</strong> heil en zegen in het<br />
begonnen jaar hier bijvoegende, en na u verzocht te hebben,<br />
als gij mij pennen mocht zenden, hiermede niet te wachten<br />
tot mijn zoon zijn kistje overzend, maar het pakje maar per<br />
spoor te zenden als gij het op uw gemak in gereedheid<br />
gebracht hebt, noem ik mij als altijd<br />
Uw Vriend<br />
<strong>Oudemans</strong><br />
1. Jacques Adrien <strong>Oudemans</strong> (1844-1906) werd uiteindelijk vendu-<br />
meester in Batavia.<br />
6z
Leiden, 20 februari 1854<br />
Amice<br />
Hier nevens eene kleine Bijdrage voor uw Archief. Ik heb mij<br />
mijne belofte, u vroeger gedaan, herinnerd, en daarom lapte<br />
ik het een en ander voor u te samen. Ik heb het niet<br />
Alphabetisch gedaan; vindt gij zulks echter beter, rangschik<br />
de artikelen dan zelf s.v.pl.'<br />
Mocht er iets bij wezen, dat niet ten volle door u beaamd<br />
wordt, meld het mij dan, liever dan het zoo maar te plaatsen.<br />
Mijn doel en mijn streven is altijd geweest, den onderwij-<br />
zers stand te verbeteren en te verheffen, doch daartoe moeten<br />
zij zeiven mede werken, en wat kan daartoe beter leiden dan<br />
grondige kennis <strong>van</strong> het vak, waarin zij geplaatst zijn. Ik<br />
wenschte de onderwijzers zoo gaarne aan her werk te krijgen<br />
in het Oud-Nederl., dan ook zou uw Archief er bij winnen,<br />
en gij zoudt meer <strong>van</strong> dien aart kunnen opnemen. Ziedaar,<br />
waarom ik ze daartoe aanmoedig.<br />
[...] Schrijf mij svpl. bij gelegenheid, of, als ik weer zulke<br />
prullaria heb, ik ze voor uw Archief kan bewerken, want ik<br />
geloof, zoo lang als de onderwijzers geen meer belang in de<br />
oude taal stellen, er niet te veel <strong>van</strong> dat oude in moet komen.<br />
Ziet nu s.v.pl. alles eens goed na, en dan krijg ik <strong>van</strong> u wel<br />
eens <strong>van</strong> een en ander bericht.<br />
Vaarwel, wees <strong>van</strong> ons allen gegroet en geloof mij als altijd<br />
Uw Vriend<br />
<strong>Oudemans</strong><br />
1. Her artikel werd geplaatst onder de titel 'Gissing in onderzoek'<br />
in Archief 4 (1854) p. 245-268.<br />
63
P.S. Doe mij het pleizier en denk eens om een of twee prijs-<br />
vragen in het vak <strong>van</strong> taalkunde. Als Voorzitter der<br />
Commissie <strong>van</strong> Taal- en Letterk. is dit voor mij zeer belang-<br />
rijk.<br />
[Zonder plaats of datum.]<br />
Zeer geachte vriend!<br />
Gisteren ontving ik uwe letteren, waarin den aankondiging<br />
vermeld stond <strong>van</strong> de lezingen der Heeren Van der Hoeven<br />
met uitnoodiging die te komen bijwonen, en alsdan <strong>van</strong><br />
uwen gulle vriendschappelijke aanbieding, om bij u die dagen<br />
door te brengen, gebruik te maken.<br />
Ik moet beginnen met u mijnen hartelijken dank voor dit<br />
vernieuwd bewijs uwer vriendschap te betuigen, en daarom is<br />
het met een smartelijk gevoel, dat ik u tevens moet mededee-<br />
len dat mijne presentie elders vereischt wordende, ik, hoe<br />
dolgaarne ik ook komen wilde, daartoe geene gelegenheid<br />
open zie.<br />
Het zou mij dan eigenlijk ook meer te doen zijn, om het<br />
genoegen te hebben, met u eenige aangenamen uren door te<br />
brengen, dan om eene of twee redevoeringen, waar ik anders<br />
hoogen dunk <strong>van</strong> heb, te hooren.<br />
Mag ik mij dus veroorloven u aller beleefdelijkst te verzoe-<br />
ken, mij de vrijheid te vergunnen, op dit aanbod eenigen tijd<br />
later te mogen slaan, en u alsdan te vragen of gij voor een of<br />
i. Bedoeld zijn waarschijnlijk vader en zoon Abraham des Amorie<br />
<strong>van</strong> der Hoeven (1798-1855) en Martinus des Amorie <strong>van</strong> der<br />
Hoeven (1823-1868).<br />
64
twee dagen mij in uwen huiselijken kring, zonder den<br />
minsten omslag te maken, zoudt willen opnemen.<br />
Ik gevoel ontzaggelijk veel behoefte om weder aan de<br />
groote toorts <strong>van</strong> uw vernuft en scherpzin een mijner kleine<br />
nachtpitjes te komen aansteken, want ik begin met een serie<br />
<strong>van</strong> rare woorden in het donker te geraken, en ik twijfel<br />
geenszins of gij zult met velen, zoo niet met allen wel raad<br />
weten.<br />
Ik ben tegenwoordig President <strong>van</strong> de Taalk. Commissie!<br />
Hm! hm! Men begint hoe langer hoe meer de Jesuitsche<br />
handelwijs <strong>van</strong> Rutgers, Bodel en Consorten in te zien.<br />
[...] Als President <strong>van</strong> de Commissie moet ik ook zorgen<br />
voor eenige prijsvragen, kunt UEd mij ook eenige <strong>van</strong> uit uwe<br />
portefeuille opgeven? De mij gezondene pennen zijn opper-<br />
best, ont<strong>van</strong>g daarvoor mijnen dank en zoodra ik overkom zal<br />
ik daarvoor in dank voldoen. Al wilde men hier die pennen<br />
met goud betalen, men zou ze niet kunnen machtig worden.<br />
Valé, groet de uwen hartelijk <strong>van</strong> mij en geloof mij<br />
Uw toegenoegen vriend<br />
<strong>Oudemans</strong>.<br />
Leiden, 3 Maart 1854<br />
Waarde Vriend!<br />
Heden avond <strong>van</strong> de vergadering te huis gekomen zijnde, zet<br />
ik mij neder om u den afloop <strong>van</strong> de lezing mede te deelen.'<br />
1. Die avond had Arie de Jager een lezing gehouden bij de Leidse<br />
maatschappij getiteld 'Le Franc <strong>van</strong> Berkhey's Lijkgedachtenis<br />
65
Ieder lid, welken ik in de vergadering gesproken heb, was,<br />
even als ik geweest was, <strong>van</strong> gedachte, dat gij zelf lezen zoudt,<br />
en toen ik den H r Bodel er naar vroeg, waarom men u als<br />
lezer had doen voorkomen, zeide hij dat het taalkundig juist<br />
was: lezing <strong>van</strong> den H r De Jager.<br />
Zoo wel de leden, die gecompareerd zijn als die thuis<br />
gebleven zijn, waren dus <strong>van</strong> hetzelfde idee, en nu dacht ik bij<br />
mij zelve: als iemand de moeite doet, om <strong>van</strong> Rotterdam te<br />
komen, zullen de leden wel de moeite doen <strong>van</strong> op te komen,<br />
maar het is of de vloek op mannen <strong>van</strong> het schoolvak rust. Er<br />
waren buiten den Voorzitter en Secretaris, mijn persoon en<br />
De Vries nog tien toehoorders, zoo dat ik er schande over<br />
gesproken heb. Echter niet de quantiteit maar de qualiteit<br />
doet hier alles af, en wij hebben uw stuk zoo wetenswaardig<br />
gevonden, dat wij er op aangedrongen hebben dat het<br />
Bestuur u zou uitnoodigen, dat stuk voor onze werken te<br />
retoucheeren, als UE. dit noodig oordeelt, opdat het als eene<br />
bijdrage voor den roem <strong>van</strong> Bilderdijk zou kunnen strekken.'<br />
[...] Wees verzekerd <strong>van</strong> mijne bijzondere vriendschap,<br />
waarmede ik mij in grooten haast noem<br />
Uw Vriend<br />
<strong>Oudemans</strong><br />
<strong>van</strong> Willem V. uitgegeven door Bilderdijk'. Het kan ook zijn dat<br />
iemand De Jagers tekst had voorgelezen - <strong>Oudemans</strong> is op dit<br />
punt niet duidelijk. Zeker is dat hij De Jager wil laten weten wat<br />
er vervolgens, na afloop, gebeurde.<br />
2. Bodel Nijenhuis, de secretaris <strong>van</strong> de Maatschappij.<br />
3. De lezing verscheen in de Nieuwe reeks <strong>van</strong> werken <strong>van</strong> de<br />
Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde deel VII, tweede<br />
stuk, p. 139-158.<br />
66
Leiden, 19 april 1854<br />
Amice<br />
Heden morgen uwe letteren ont<strong>van</strong>gende was ik te 9V4 uur<br />
reeds bij De Vries, die nog te bed lag. Ik wachtte zoo lang tot<br />
hij gereed was, en deed hem uw brief lezen. Hij andwoordde<br />
mij, dat hij de proef reeds gister middag verzonden had. Dus<br />
dit eene punt is in orde.<br />
[...] Het ware te wenschen dat er <strong>van</strong> uwe hand eenige<br />
duizende woorden bewerkt werden. De medewerkers' hebben<br />
veel beloofd en weinig gedaan. Van de 50 of 60 medewerkers,<br />
zijn er 40 die geen letter nog op papier gezet hebben, en ook<br />
niet zullen zetten, zoo ook Bisschop 1 , indien ik mij niet vergis.<br />
Laat niet merken, dat gij dit <strong>van</strong> mij weet.<br />
Vergeef dit half velletje, in den haast kon ik niet anders<br />
vinden.<br />
Na minzamen groeten en complimenten noem ik mij<br />
Uw DvD en Vriend<br />
<strong>Oudemans</strong><br />
P.S. Zorg nu dat gij bij de algemeene vergadering <strong>van</strong> lerter-<br />
kunde, zoo als gij beloofd hebt, tegenwoordig zijt.<br />
1. <strong>Oudemans</strong> bedoelt de externe medewerkers <strong>van</strong> het WNT, de<br />
letterkundigen die hebben toegezegd een uittreksel te maken.<br />
2. <strong>Oudemans</strong> vergiste zich wel. Dr. W. Bisschop (1827-1897), inder-<br />
tijd leraar aan het gymnasium in Dordrecht, leverde verschillen-<br />
de belangrijke bijdragen aan het WNT. Zie o.a. Verslag der redac-<br />
tie <strong>van</strong> het Nederlandsch Woordenboek (1856) p. 18 en 19.<br />
67
Leiden, 28 april 1854<br />
Amice<br />
Aanstaanden zondag krijg ik bij mij te dinéren de H r<br />
Hoffmann von Fallersleben', Alberdingk Thijm, P r . De Vries,<br />
Te Winkel, Van Vloten en Rinkes 2 . Om het zevengestarnte vol<br />
te maken behoort gij er noodwendig bij te zijn, dus vriend<br />
hoop ik, dat gij mij deze vriendschap niet zult weigeren.<br />
Misschien ook stelt gij belang den eergenoemde bij te wonen<br />
en met hem kennis te maken.<br />
Ten spoedigste verwacht ik dus <strong>van</strong> u een verblijdend<br />
andwoord, en in dat geval verwacht ik u zoo vroeg mogelijk,<br />
én verzoek u mij den trein op te geven, waarmede gij komen<br />
zult. In haast<br />
tout a vous<br />
<strong>Oudemans</strong><br />
1. A.H. Hoffmann von Fallersleben (1798-1874) was een beroemde<br />
Duitse filoloog die de grondslag legde voor de wetenschappelij-<br />
ke studie <strong>van</strong> de Middelnederlandse letterkunde.<br />
2. S.H. Rinkes (1829-1865), een toen 25-jarige latinist, maakte<br />
indertijd in Leiden veel opgang.<br />
68
Leiden, 15 november 1854<br />
Zeer geachte vriend!<br />
Ik ben heden reeds zoo ver met Bredero gevorderd, dat ik aan<br />
zijne liederen begonnen ben. Al zijne spelen, kluchten en<br />
poëmata zijn geëxcerpeerd. Ik kan vele beteekenissen raden,<br />
maar niet met zekerheid opgeven.<br />
[...] Wees zoo goed, waarde vriend, inliggend pakje op den<br />
post te bezorgen. Een mijner vrienden wilde dit gaarne <strong>van</strong><br />
uit Rotterdam verzonden zien, en heeft mij, bij eventueele<br />
navraag, geheimhouding verzocht. Daarom over den post en<br />
niet met den spoortrein. Ik geloof dat het eene waarschuwing<br />
is aan den Vader, wegens het slecht gedrag diens zoon, alhier<br />
studeerende.<br />
Laat het dus s.v.pl. door iemand bezorgen, die geheel<br />
vertrouwd is, en ont<strong>van</strong>g bij voorraad mijner dank voor uwe<br />
moeite.<br />
Ik heb onlangs de mij geleende boeken, door het interme-<br />
diair <strong>van</strong> mijn zoon, u teruggezonden, zoodat ik nu niets<br />
meer <strong>van</strong> u heb.<br />
Wij zijn allen welvarende, en zoo hoop ik ook <strong>van</strong> u te<br />
vernemen.<br />
Vaarwel en ont<strong>van</strong>g de hartelijke groeten <strong>van</strong> hem die zich<br />
met achting noemt<br />
UEd DvD en Vriend<br />
<strong>Oudemans</strong><br />
69
Leiden, 6 december 1854<br />
Amice.<br />
Hiernevens ben ik zoo vrij om u eene tweede lijst <strong>van</strong> woor-<br />
den [uit Bredero] toe te zenden, waaromtrent ik wel gissingen<br />
maken kan, maar waaromtrent gij misschien, door meerdere<br />
voorbeelden daar<strong>van</strong> verzameld te hebben, stelliger uitspraak<br />
kunt doen.<br />
Uwe gissingen bij de vorige lijst waren voor het meerdere<br />
gedeelte ook de mijnen, maar zij voldeden mij niet, en zij<br />
voldoen mij nog niet. [...] Emmer-appelen heb ik gevonden.<br />
Het is eene soort <strong>van</strong> appelen. Welke weet ik niet. Misschien<br />
omdat zij met emmers verkocht werden of omdat zij<br />
oorspronkelijk <strong>van</strong> Embden waren. Men heeft ook emmer-<br />
loock. Op uwe vraag om al die onbekende woorden in uw<br />
archief te plaatsen, daar heb ik iets tegen, want wat UE. en de<br />
Vries niet weten, zal voor een ander ook niet gemakkelijk op<br />
te lossen zijn, en ik vooronderstel dat velen er na zouden<br />
raden, en was er iets degelijks dan zou ik dat weder moeten<br />
opnemen. Ik geloof dat het beter is daarmede te wachten tot<br />
dat de zaak gedrukt is, en dat gij zelf alsdan eene beoordeeling<br />
over dat werk gevende, er eene lijst <strong>van</strong> onopgeloste woorden<br />
achtervoegt, en de oplossing daar<strong>van</strong> vraagt.<br />
[...] Nu rest mij u nog een verzoek te doen, namelijk of<br />
UE d op de aanstaande verkooping <strong>van</strong> <strong>van</strong> Baaien & Zoon,<br />
beginnende op Maandag 18 december voor mij, door een<br />
uwer gedienstige geesten wel zoudt willen doen aankoopen,<br />
en daarvoor te besteden, wat gij er maar voor geven zoudt, als<br />
gij zelf ze begeerdet, de volgende werken.<br />
70
BI. 12. n° 210. De Brunes Sinnewerck 1624<br />
„ 32. n° 854 De Kunst <strong>van</strong> rhetorike<br />
„ 855 Nieuw Geusen Lietboeck<br />
„ 35 „ 1018 Hoeufft. Taalk. Bijdragen<br />
Gij weet <strong>van</strong> die werken beter de waarde dan ik, en zoo gij<br />
doet is wel gedaan. Doe mij echter het pleizier om uwen<br />
gewilligen geest het gekochte te doen medenemen, want bij<br />
<strong>van</strong> Baaien heb ik eens een werk moeten betalen, dat bij hem<br />
zelf is weggeraakt.' Het gekochte kunt UE^ bij mijn zoon<br />
ingepakt bezorgen, want deze zendt om de 14 dagen zijn<br />
koffertje naar Leiden, en dan kan het daarmede overkomen.<br />
Ik hoop en vertrouw waarde vriend, dar gij mij niet <strong>van</strong><br />
onbeleefdheid zult beschuldigen, want geloof mij, ik zou even<br />
gaarne alles voor u hier te Leiden willen doen; neem dus<br />
mijne vrijheid, om zooveel <strong>van</strong> u te eischen of te verzoeken,<br />
niet kwalijk.<br />
Nu Siegenbeek 2 dood is, verwacht ik spoedig eene<br />
verkooping <strong>van</strong> diens bibliotheek, en als UE. daar uit u ook<br />
iets wilt aankoopen, ben ik bereid uwe commissies waar te<br />
nemen.<br />
Na minzame groeten, noeme ik mij<br />
hoogachtend<br />
Uw Vriend<br />
A.C. <strong>Oudemans</strong><br />
1. Vergelijk de brief <strong>van</strong> 4 december 1849.<br />
2. Matthijs Siegenbeek was twaalf dagen daarvoor, op 26 november<br />
1854, overleden.<br />
7 1
Leiden, 23 januari 1855<br />
Amice<br />
Uwe geëerde [brieven] <strong>van</strong> 22 Dec. 54 liggen nog onbeand-<br />
woord voor mij. Ik schaam mij wezenlijk, dat ik u zoo lang<br />
mijnen hartelijken en innigen dank onthouden heb eensdeels<br />
voor de moeite, die gij u gegeven hebt mijne belangen op de<br />
boekverkooping bij Van Baaien te behartigen, waarmede ik<br />
zeer in mijn schik ben, en anderdeels om mij uwe denkbeel-<br />
den over eenige verouderde woorden mede te deelen. [...] Ik<br />
ben welhaast aan het einde mijner taak gekomen, en denk haar<br />
medio February of i° Maart in te leveren. Meer dan duizend<br />
woorden zijn door mij verklaard en niet verklaard. Nu weet ik,<br />
wat het kost, een Schrijver te bestuderen, en ware het niet voor<br />
eigen studie, ik zou zulk een taak nimmer meer op mij nemen.<br />
D r . De Vries heeft eene mooie erfenis gekregen, namelijk<br />
uit de Bibliotheek <strong>van</strong> Siegenbeek alles wat hij gebruiken kan,<br />
en zelf reeds niet heeft. Ik ben hierdoor eenigzins te leur<br />
gesteld, omdat ik hoopte mij eenige werken daaruit aan te<br />
koopen, als zij verkocht werd.'<br />
Te Winkel is zwaar ziek en sedert eene volle maand zeer<br />
zwak geweest. Zijn gebrek is, dat hij geene natuurlijke ontlas-<br />
ting heeft, en somtijds in geene acht ja veertien dagen afgang<br />
heeft. Hij schijnt zoo weinig gal te hebben, dat de spijs haast<br />
niet verteert, en een galloos mensch is zeer vreesachtig, waar-<br />
uit zijne geaardheid zich nu laat verklaren. Hij is nu aan de<br />
betere hand, en wij hopen dat hij met zachter weer, op nieuw<br />
zal kunnen uitgaan.<br />
Hiernevens zend ik u ƒ1.65, zijnde het bedrag <strong>van</strong> het voor<br />
mij gekochte.<br />
1. Voor zover bekend is de bibliotheek <strong>van</strong> Siegenbeek nooit<br />
geveild.<br />
72
Ik heb in de Nieuwsbladen gelezen, dat gij het nieuwe N.T.<br />
zult corrigeren, als gij mij weer schrijft, dat ik hoop spoedig<br />
geschieden zal, zou het mij zeer aangenaam zijn er iets meer<br />
<strong>van</strong> te weten, en vooral, waarin gij <strong>van</strong> de Spelling des Heeren<br />
Siegenbeek zult verschillen. Een ding hoop ik boven alles, dat<br />
gij samen niet met z zult aanhouden.<br />
Vaarwel, Waarde Vriend.' ik hoop dat het Nieuw begonnen<br />
jaar voor u en de uwen een jaar <strong>van</strong> vreugde en zegen mogen zijn.<br />
Met ware vriendschap en hoogachting noem ik mij<br />
Uw Vriend<br />
<strong>Oudemans</strong><br />
Leiden, 7 juli 1855<br />
Amice<br />
Zeer aangenaam werd ik een paar dagen geleden verrast door<br />
uw geschenk en uwe minzame letteren.<br />
Hartelijk dank ik u voor uwe gelukwensching ten aanzien<br />
mijner zonen, en het is mij natuurlijk een waar genoegen zij<br />
beiden zoo in aanmerking komen [zo de aandacht op zich<br />
vestigen], ofschoon ik u de verzekering kan geven dat mijn<br />
zoon Jan er in geenen deele op gebrand is, dewijl hij wel<br />
begrijpt, dat er zoo velen nog zijn, die het meer verdienen dan<br />
hij, die onderscheiding te genieten, en anderdeels omdat hij<br />
vele <strong>van</strong> die zaken als zoo wat poppespel aanziet. Zoo is hij<br />
ook Lid <strong>van</strong> de Akademie geworden in de Klasse der Wis- en<br />
Nat. Wetensch. maar waarom worden in die der Taal- en<br />
Letterk. D r . Halbertsma' <strong>van</strong> Deventer en waarom, in 's<br />
I. J.H. Halbertsma (1789-1869) was predikant in Deventer.<br />
73
hemels naam, uw persoon, daartoe niet benoemd?? Van<br />
Halbertsma vat ik den kneep, maar <strong>van</strong> u begrijp ik het niet.<br />
Zeg mij eens wat gij zelf er <strong>van</strong> denkt, en wees verzekerd dat<br />
als gij mij wat zegt, dat het tegen een doofpot gezegd is. Mijn<br />
Glossarium op Bredero is af en reeds sedert drie maanden in<br />
handen der Commissie.<br />
Natuurlijk werd door de leden dier Commissie de taak om<br />
het na te zien aan Prof r De Vries opgedragen, die er nu, eeni-<br />
ge dagen geleden rapport over gemaakt en ingezonden heeft,<br />
om zulks aan den maandelijksche vergadering voor te doen<br />
lezen, doch deze vergadert nu eerst in october aanstaande, en<br />
zij zal moeten beslissen of het zal gedrukt worden. 1 Ik heb het<br />
rapport gelezen, want De Vries heeft het mij toegezonden ter<br />
inzage voordat het naar het Bestuur ging, maar dit is zeer in<br />
mijn voordeel, zoodat ik wel geloof dat mijn werk zal aange-<br />
nomen worden. 3<br />
Ik heb Te Winkel over u gesproken, en die was met de zaak<br />
tot schrijens toe verlegen, maar híj herinnert zich volstrekt<br />
niets <strong>van</strong> uwe letteren <strong>van</strong> Februarij, doch toen was hij ook<br />
zoo ziek, dat wij allen voor hem vreesden. 4 Zijn geheugen<br />
2. Dat wil zeggen: of het glossarium gedrukt zal worden.<br />
3. Op i juni 1855 had De Vries uitgebreid <strong>van</strong> zijn bevindingen<br />
verslag gedaan voor de Commissie voor Nederlandsche Taal- en<br />
Letterkunde. <strong>Oudemans</strong> was niet aanwezig bij deze vergadering,<br />
maar ondertekende wel de notulen. De bevindingen <strong>van</strong> De<br />
Vries zijn in de notulen als volgt samengevat: 'Hij [De Vries]<br />
prijst de menigvuldige blijken <strong>van</strong> volledigheid, onvermoeiden<br />
vlijt en naauwkeurigheid, die over het geheel genomen de bewer-<br />
king kenmerken: maar hij ontveinst daarbij niet de leemten en<br />
gebreken, die dezen arbeid alsnog ontsieren, het onhoudbare <strong>van</strong><br />
vele woordafleidingen; het ongepaste afscheiden of te zamen<br />
voegen <strong>van</strong> woorden en betekenissen, die hetzij bij één behoor-<br />
74
schijnt ook geknakt, en als ik hem wat schrijf, dan gaat het<br />
even zoo met mij. Ik kan u alleen dezen raad geven, om als hij<br />
u op het een of ander niet andwoordt hem met brieven zoo<br />
lang te bombarderen, totdat hij de pen opneemt.<br />
[...] Hartelijk dank ik u voor de toezending <strong>van</strong> N°. i <strong>van</strong><br />
uw Archief. Ik begrijp de reden niet, dewijl vorm, drukker,<br />
uitgever, alles het zelfde gebleven is, dat gij dit Archief Nieuw<br />
hebt genoemd. 5<br />
Gij vraagt mij verder om u mijn oordeel eens over den<br />
inhoud te melden. Ik moet u gul weg bekennen dat ik liever<br />
gewenscht hadde dat gij die vraag aan een ander gedaan<br />
haddet, die er beter, veel beter over oordeelen kan, dan ik.<br />
Daarbij moet ik u gul weg zeggen, dat ik bijna nooit over mijn<br />
eigen tevreden ben, omdat ik mijn meeste werk voor prulwerk<br />
aanzie, en het is een karaktertrek <strong>van</strong> mij, dat ik niet spoedig<br />
den of <strong>van</strong> elkander onderscheiden moesten worden; het verkeerde<br />
<strong>van</strong> sommige verklaringen; het ongelijkmatige in de bewerking<br />
<strong>van</strong> het eene artikel, vergeleken met het andere, een en<br />
ander door gepaste voorbeelden opgehelderd; eindelijk voert hij<br />
enkele voorbeelden aan <strong>van</strong> nog ontbrekende woorden, die wel<br />
zouden verdienen te worden aangevuld. De slotsom <strong>van</strong> dit<br />
nauwgezet onderzoek is, dat met eenparigheid <strong>van</strong> stemmen de<br />
Commissie meent te kunnen adviseren tot de uitgave <strong>van</strong> de<br />
stuk, behoudens nadere herziening voor den druk met behulp<br />
<strong>van</strong> inachtneming <strong>van</strong> de aanmerkingen harer leden, welke de<br />
Heer <strong>Oudemans</strong> zullen meegedeeld worden.'<br />
4. Op 16 februari 1855 had De Jager aan Te Winkel een briefje<br />
gestuurd, nadat hij <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong> had begrepen dat Te Winkel<br />
ernstig ziek was.<br />
5. In 1855 en ^56 verscheen bij uitgeverij G. Portielje & Zoon het<br />
Nieuw archief voor Nederlandsche taalkunde. Het tijdschrift stop-<br />
te na één jaargang.<br />
75
Matthias De Vries (1820-1892)<br />
76
te vreden ben, ook met de stukken <strong>van</strong> een ander. De losse<br />
opmerkingen <strong>van</strong> Neurdenburg 6 vind ik te flaauw om er zoo<br />
veel papier om vuil te maken, zij hebben mij doen slapen toen<br />
ik ze las, maar ik was 's morgens ook vroeg opgestaan. Het<br />
stukje <strong>van</strong> Halbertsma moest ook niet langer geduurd hebben,<br />
hadde het korter kunnen zijn, het ware nog beter geweest.<br />
Het stukje <strong>van</strong> Brill 7 , overwaardigü Dat is taalkunde, dat is<br />
opmerking. Door zoo iets wordt de taal opgehelderd, door<br />
zoo iets krijgt men juistere begrippen <strong>van</strong> soms onverklaarba-<br />
re plaatsen.<br />
Van u had ik ook gewacht, dat gij in uw Nieuw Archief iets<br />
zou geplaatst hebben, wat uwe vrienden taalliefhebbers nog<br />
niet wisten, en wij bevelen ons voor het vervolg, vooral ik, mij<br />
in uwe ijverige pogingen aan om iets nieuws te leveren.<br />
Wat het werk <strong>van</strong> Bisschop aanbelangt, hierover kunt gij<br />
zelf beter oordeelen dan ik, dewijl hij uw werk aanvult.<br />
Maar wat mij niet recht verwonderd heeft is, dat gij het<br />
prul <strong>van</strong> Buser hebt willen plaatsen. Gij hebt daardoor den<br />
stumpert blootgesteld aan eene beandwoording <strong>van</strong> mijne<br />
zijde, die hij in het volgend nr. <strong>van</strong> het Taal Magazijn zal<br />
lezen. 8 Eerstdaags komt het uit. Hoe komt die man toch op<br />
6. De eerste aflevering <strong>van</strong> het Nieuw archiefbegint met het artikel<br />
'Eenige losse opmerkingen' <strong>van</strong> J.C. Neurdenburg. Neurdenburg<br />
(1815-1895) was leraar in Rotterdam op een school voor<br />
aanstaande zendelingen.<br />
7. De Zutphense leraar W.G. Brill (1811-1896), later hoogleraar in<br />
Utrecht, schreef een kort artikel getiteld 'Over de Ellipsis des<br />
Substantiefs bij den Genetief'.<br />
8. In het artikel 'Is vroedkunde geen goed woord', Nieuw archief<br />
(1855) p. 106-108, valt de Zwolse letterkundige T.H. Buser<br />
<strong>Oudemans</strong> aan. <strong>Oudemans</strong> reageert in het Nieuw Nederlandsch<br />
Taalmagazijn 3 (1856) p. 16-20.<br />
77
het dwaze denkbeeld dat vroed in vroedkunde de wortel <strong>van</strong><br />
het werkw. vroeden zou zijn, en hoe komt hij op het nog<br />
dwazere denkbeeld <strong>van</strong> te gelooven, dat ik het werkwoord<br />
vroeden niet zou gekend hebben?<br />
Ziedaar nu eens zeer oprecht en openhartig gesproken, ik<br />
heb er den moed toe gehad, omdat ik <strong>van</strong> uwe rechtschapene<br />
gevoelens overtuigd, ja dubbel overtuigd ben. Neem mij svpl.<br />
deze uitspraak niet kwalijk, want zij is geene e<strong>van</strong>gelie, en<br />
misschien dwaal ik zeer.<br />
[...] Vaarwel en geloof mij als altijd<br />
Uw zeer toegen. Vriend<br />
<strong>Oudemans</strong><br />
Ont<strong>van</strong>gen door De Jager op 25 juli 1855<br />
Waarde Vriend!<br />
Uwe letteren <strong>van</strong> 10 Julij jl. liggen nog ter beandwoording<br />
voor mij. Gij doet mij daarin nieuwe vragen over uw Nieuw<br />
Archief, en gij verdedigt u, waarom de vorm en inhoud zijn,<br />
zoo als ze zijn. Ik wil volgaarne gelooven dat mijne openba-<br />
ring u verrast heeft, edoch dit had niet moeten gebeuren,<br />
dewijl mijne uitspraak hoegenaamd geene autoriteit bevat.<br />
Gij weet het even goed als ik zelf, dat ik slechts een nul in het<br />
cijferen ben. Mijne ontblooting <strong>van</strong> gedachten was alleen<br />
eene oprechtheid <strong>van</strong> mijne zijde, en geene poging hoege-<br />
naamd om u in 't harnas te jagen. Ik heb u ook gezegd, dat ik<br />
bijna nooit of wel in het geheel nooit over mij zeiven te<br />
vreden ben.<br />
Ofschoon ik u dus vergeving vraag voor mijne rondborstig<br />
78
andwoord, moet ik u als vriend toch mededeelen dat in het<br />
vak <strong>van</strong> taalkunde zeer ervaren mannen die echter den moed<br />
niet zouden hebben zoo oprecht jegens u te zijn, als ik, met<br />
mij <strong>van</strong> het zelfde gevoelen waren, doch verzochten mij geen<br />
misbruik <strong>van</strong> vertrouwen te maken, door het noemen <strong>van</strong><br />
hunnen naam.<br />
Ik ben het volkomen met u eens, dat gij moeielijk vorm en<br />
inhoud veranderen kunt, als gij voor menschen schrijft, die<br />
zoo weinig verlicht zijn, doch wees verzekerd dat allen, die<br />
uwe verhevene talenten zoo weten te waarderen als ik, en deze<br />
zijn niet gering in getal, reikhalzend uitzien naar stukken <strong>van</strong><br />
uwe hand, die een helder licht over duistere zaken verspreiden.<br />
[...] Wat nu aangaat uwe vraag, of ik niet iets voor uw<br />
volgend nummer heb, moet ik u andwoorden dat ik tot over<br />
mijne ooren toe in het werk zit, voor Bredero, en dat ik geen<br />
kans zie iets naar mijn zin en naar mijn' smaak te leveren.<br />
Kan ik u echter pleizier doen met eenige door mij gevon-<br />
dene en bij u overgeslagene werkwoorden <strong>van</strong> herhaling en<br />
during', en aanhalingen <strong>van</strong> voorbeelden, waar die bij u niet<br />
gevonden worden, alphabetisch in orde te brengen, waarbij<br />
gij zeiven dan tusschen teksthaken ook uwe nieuwe verzame-<br />
ling kunt voegen, dan zou ik mijn best doen, om u dat gereed<br />
te maken regen January 1856, als ik dan nog leef.<br />
[...] Nu Amice, hierop uw andwoord in wachtende ben ik<br />
als altijd<br />
Uw toegenoegen vriend,<br />
<strong>Oudemans</strong><br />
1. In 1832 publiceerde De Jager zijn Proeve <strong>van</strong> herhaling en during<br />
in de Nederlandsche taal. De tweede druk verscheen in 1844. Hij<br />
verzocht <strong>Oudemans</strong> het artikel begin 1856 in re leveren.<br />
79
Leiden, ii Mei 1856<br />
Waarde en zeer Geachte vriend!<br />
Uwe letteren <strong>van</strong> verledene week waren mij bijzonder aange-<br />
naam, te meer omdat ik daaruit op nieuws (sic) uwe belang-<br />
stelling in mijnen vreugde en in het lot mijner kinderen<br />
vernam.<br />
Ik dank u dus hartelijk voor uwe nieuwe bewijzen uwer<br />
vriendschappelijke gevoelens omtrent mijn' persoon, u de<br />
verzekering aanbiedende, dat ik daar hoogen prijs op stel.<br />
Ook mijn zoon laat u door mij zijnen oprechten dank voor<br />
uwe aan hem gerichte gelukwensching aanbieden, en wij<br />
beiden hopen en verwachten, dat gij even veel vreugde <strong>van</strong> de<br />
studie <strong>van</strong> uwen zoon zult smaken.<br />
Eindelijk is men begonnen met het drukken <strong>van</strong> Bredero,<br />
en tot de letter -/^ingesloten is mijne kopij reeds gereed voor<br />
de pers.<br />
Aan anderen arbeid, volgens mijn vroegere belofte aan u<br />
gedaan, is niet te denken. Dus verzoek ik nog wat uitstel.'<br />
[...] Nu vriend wees nogmaal <strong>van</strong> ons allen gegroet, en<br />
geloof mij als altijd<br />
Uw vriend<br />
A.C. <strong>Oudemans</strong><br />
1. Namelijk <strong>van</strong> zijn artikel over werkwoorden <strong>van</strong> herhaling en<br />
during. Het Archief was al opgeheven toen <strong>Oudemans</strong> dit arti-<br />
kel eindelijk voltooide. Daarom verscheen het in 1860 in het<br />
door L.A. te Winkel en De Jager geredigeerde tijdschrift De<br />
Taalgids 2 jrg., p. 40-56. Vergelijk het postscriptum bij Oude-<br />
mans' brief <strong>van</strong> 27 januari 1859.<br />
80
Leiden, 25 januari 1857<br />
Waarde en zeer geachte Vriend!<br />
[...} Met Bredero zijn wij aan blz. 22. De om<strong>van</strong>g wordt op<br />
30 bl[aden] berekend.' Deze uitbreiding is meestal te danken<br />
aan D r de Vries, die mij vele woorden heeft opgegeven, die<br />
ook in Weiland staan en dus bekend zijn, maar waarin,<br />
W[eiland] naar loffelijker gewoonte, geene citaten, gaf.<br />
[...] Wat Te Winkel betreft, gij zult nooit met hem klaar<br />
komen. Schrijf hem zoo veel gij wilt, hij zal u niet andwoor-<br />
den. N° 2 <strong>van</strong> het Taalmagazijn was reeds in Oct. 56 af op een<br />
paar stukjes na <strong>van</strong> zijne hand, en nu is Oct. Nov. Dec. en<br />
Januarij verloopen, en nog is die zaak nier in orde.<br />
Ik permitteer zeer gaarne dat gij overkomt, maar met<br />
beding dat gij dan bij mij komt tafelen, en wilt gij een of meer<br />
dagen bij ons blijven, zoo veel te liever.<br />
[...] Als Bredero ten einde is, ga ik aan uw Nieuw archief<br />
denken. Zijn er menschen in Rotterd. die aan de oude taal<br />
iets doen, dan heb ik nog wel een exempl. 1 over, adieu geach-<br />
te vriend, groet de uwen <strong>van</strong> mij en geloof mij<br />
Uw u zeer toegen. <strong>Oudemans</strong><br />
1. Van zijn publicatie Derystorien bloeme.<br />
2. <strong>Oudemans</strong>' Woordenboek op de gedichten <strong>van</strong> G. Az. Bredero telt<br />
512 pagina's, terwijl de Commissie voor Nederlandsche Taal- en<br />
Letterkunde aan<strong>van</strong>kelijk al bezwaar had gemaakt tegen de<br />
geschatte om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> 200 pagina's. In het voorwoord is over dit<br />
alles niets terug te vinden. Overigens publiceerde H. Frijlink in<br />
1865 een kritische nalezing onder de titel Het woordenboek op de<br />
gedichten <strong>van</strong> G. Az. Bredero door A. C. <strong>Oudemans</strong> nagelezen.<br />
81
Leiden, 31 augustus 1858<br />
Zeer geachte Vriend.<br />
Ik heb onlangs <strong>van</strong> u ten geschenke gekregen uwe latere<br />
verscheidenheden', en ik verheug mij die gunst <strong>van</strong> u te<br />
hebben genoten, eensdeels dewijl ik daaruit zie, dat hoe slecht<br />
ik het ook make met u, gij echter u overtuigd houdt, dat<br />
drukten alleen de oorzaak <strong>van</strong> mijn stilzwijgen is.<br />
Ont<strong>van</strong>g dus mijnen hartelijken dank voor dit nieuw<br />
bewijs uwer vriendschap, en wees verzekerd dat ik zulks op<br />
hoogen prijs stel.<br />
Ik heb tot heden gewacht u mijnen dank te doen toeko-<br />
men, omdat ik het eerst wilde lezen, en u mijnen dank met<br />
kennis <strong>van</strong> dezen letterschat doen vergezeld gaan.<br />
[...] Het heeft mij leed gedaan u te Leiden niet gezien te<br />
hebben. Vaarwel, leef vrolijk, en denk veel aan uw vriend, die<br />
zich hoogachtend noemt<br />
t.&.v<br />
<strong>Oudemans</strong>.<br />
Leiden, 27 januari 1859<br />
Waarde en Zeer Geachte Vriend!<br />
Heden morgen ontving ik weder een geschenk <strong>van</strong> uwe hand.<br />
Een strijd hebt gij gevoerd tegen den bekwamen en wakkeren<br />
Beets, maar m.i. kunt gij gerust zijn, dat gij uwen strijd mees-<br />
1. A. de Jager Latere verscheidenheden uit het gebied der Nederduit-<br />
sche taalkunde (Deventer 1858).<br />
82
terlijk hebt gestreden. Ik zat juist aan een ingewikkeld mathe-<br />
matisch vraagstuk, toen uwe brochure kwam, de titel maakte<br />
mij wakker, en mijne afgetrokkene denkbeelden, kwamen in<br />
hunnen normalen toestand terug, toen ik de eerste twee blad-<br />
zijden gelezen had.' Ik ging toen gretig te werk want ik vers-<br />
lond de 48 bladzijden. Uwe wederleggingen zijn meesterlijk<br />
gekozen, Uwe bewijzen zijn overtuigend, ja, naar mijn<br />
oordeel, zoo overtuigend, dat zij aan het ongunstig oordeel<br />
<strong>van</strong> Beets geheel den bodem inslaan.<br />
Ik wensch u dus met dit schoon en voortreffelijk geschre-<br />
ven stuk, dat tevens zoo logisch is en <strong>van</strong> zeer groote belezen-<br />
heid getuigt, hartelijk geluk. [...]<br />
Ook ont<strong>van</strong>g gij mijnen hartelijken dank voor uwe<br />
Nieuwe Verscheidenheden, 2 dat ik, zoo dra mij een oogenblik<br />
rust gegund wordt, met zeer veel belangstelling ga lezen.<br />
Ont<strong>van</strong>g ook de groeten mijner vrouw en kinderen, en<br />
geloof mij steeds, dat ik met achting en vriendschap geheel de<br />
uwe ben<br />
A.C. <strong>Oudemans</strong><br />
N.B. Kan voor de 'Taalgids' eene aanvulling over de werk-<br />
woorden <strong>van</strong> herhaling en during dienstig zijn? Schrijf mij of<br />
Te Winkel zulks bij gelegenheid.<br />
1. A. de Jager Tollens dichtterrang gehandhaafd tegen de bedenkingen<br />
<strong>van</strong> Dr. N. Beets (Deventer 1859).<br />
2. <strong>Oudemans</strong> bedoelt het hierboven genoemde Latere verscheiden-<br />
heden.<br />
83
Leiden, 3 oktober 1859<br />
Zeer Geachte Vriend!<br />
Heden morgen werd ik aangenaam verrast, door eenige regels<br />
<strong>van</strong> uwe hand te ont<strong>van</strong>gen. Even hartelijk als altijd waart gij<br />
ook heden, en <strong>van</strong> een oprecht vriend eene gelukwensching te<br />
ont<strong>van</strong>gen doet het vaderhart goed, te meer dewijl het hier de<br />
belangen geldt <strong>van</strong> een zoon, die immer de vreugd mijns<br />
levens, door zijne deugdzame grondbeginsels, door braafheid,<br />
oppassendheid en streven naar hooger doel, geweest is. Gij<br />
weet hoe er door opruiing en bedekte middelen er eene scheu-<br />
ring tusschen hem en míjn overig huisgezin ontstaan is, hij<br />
schijnt zijn onrecht begrepen te hebben, en als gij dezen<br />
ont<strong>van</strong>gt, maakt hij zich gereed naar Leiden te komen, waar-<br />
schijnlijk om de zaak te vereffenen, nu hij dit eervol stand-<br />
punt bereikt heeft.'<br />
Gij wist het eerste, maar dit heeft u niet weerhouden den<br />
vader op de verdienste en nederigheid <strong>van</strong> zijnen zoon te<br />
wijzen, en belang te stellen in de eervolle onderscheiding hem<br />
te beurt gevallen. Ont<strong>van</strong>g daarvoor mijnen hartelijken dank<br />
en tevens den wel gemeenden wensch dat gij en uwe echtge-<br />
noot ook veel vreugde <strong>van</strong> uwe kinderen moogt beleven.<br />
Geloof mij steeds Uw u toegenegen vriend<br />
A.C. <strong>Oudemans</strong><br />
1. In september 1859 wer d C.A.J.A. <strong>Oudemans</strong> aangesteld als hoog-<br />
leraar in de Botanica in Amsterdam. De aard <strong>van</strong> het conflict is<br />
niet bekend.<br />
84
Amsterdam, 5 februari 1861<br />
Amice!<br />
Dat ik tegenwoordig te Amsterdam woon' zult gij bereids<br />
door den Heer Te Winkel vernomen hebben. Zoo lang ik te<br />
Leiden woonde, kreeg ik <strong>van</strong> zijn E. geregeld elk nieuw uitko-<br />
mend nummer <strong>van</strong> de Taalgids, zoodat ik den isten jaargang<br />
in zijn geheel, en <strong>van</strong> den 2 en jaargang slechts n° 1 en z bezit,<br />
sedert dat ik hier ben (gij weet hoe slof hij is) heb ik de volg-<br />
nummers niet ont<strong>van</strong>gen.<br />
Ik heb wel geen recht die nummers te eischen, maar dewijl<br />
men immer gewoon is aan kunstvrienden, en vooral aan<br />
medewerkers exemplaren cadeau te geven, zoo dacht mij het<br />
best, in de gegevene omstandigheid mij tot U te wenden, met<br />
beleefd verzoek die zaak eens te onderzoeken, en kan het zijn,<br />
mij te willen inlichten, hoe het er mede zit. 2 Worden mij de<br />
volgnummers niet meer door Heeren Redacteurs cadeau<br />
gezonden, dan zal ik ze mij aanschaffen. Ik wil echter geene<br />
vergeefsche moeite en onkosten doen, en dus wil ik hierop<br />
eerst uw antwoord afwachten. Ik schrijf over dit punt liever U<br />
dan Te Winkel, want deze laat zijne brieven onopengemaakt<br />
somtijds eene maand en langer liggen, en ik zou dus te<br />
vergeefs op eenig antwoord wachten.<br />
Schrijf mij eens hoe uwe familie het maakt, en of uw zoon<br />
de predikant reeds eene plaats heeft.<br />
1. <strong>Oudemans</strong> woonde op de Oude Zijds Voorburgwal nr. 546.<br />
2. Op 11 februari 1861 schreef De Jager een briefje over deze kwestie<br />
aan de Leidse onderwijzer J.A. <strong>van</strong> Dijk (1830-1908). Vanaf<br />
de vierde jaargang voerde die samen met L.A. te Winkel de<br />
redactie <strong>van</strong> De Taalgids. De Jager had de redactie verlaten na<br />
een conflict met Te Winkel.<br />
85
Als gij in Amsterdam mocht komen, gij zult ons even als te<br />
Leiden, hoogst welkom zijn.<br />
Vaarwel en geloof mij als altijd,<br />
t.t. [totus tuus, geheel de uwe]<br />
A.C. <strong>Oudemans</strong><br />
Amsterdam, 20 februari 1862<br />
Zeer geachte vriend De Jager.<br />
Hartelijk verheugde het mij eenig naricht <strong>van</strong> u te mogen<br />
ont<strong>van</strong>gen en uwe belangstelling in mijn ongeluk te verne-<br />
men.<br />
Ja, waarde vriend! dat ongeluk is groot! Den 19 Aug s . 1861<br />
ging ik met mijn zoon, die Kadet is aan de Militaire<br />
Akademie te Breda, voor het wapen der Artillerie, en die met<br />
verlof over was, eene wandeling doen. Het was dien dag zeer<br />
heet, de wandeling was groot, ik verhitte mij, kreeg congestie<br />
[een ophoping <strong>van</strong> bloed] naar het hoofd, en ik voelde aan<br />
mijn linkeroog iets vreemds. Thuis komende deed ik den<br />
chirurgijn komen, en deze zeide dat het niets te beduiden<br />
had, en dat hij dat ook spoedig cureren zou. Ik die het oog<br />
physisch en anatomisch bestudeerd had, nam na vier vruch-<br />
telooze visites <strong>van</strong> die chirurg gehad te hebben, mijn afscheid<br />
<strong>van</strong> hem, omdat ik de zaak wantrouwde, en vervoegde mij bij<br />
Prof r Donders en Dr. Snellen te Utrecht' en deze bevestigden,<br />
door een onderzoek met den oogspiegel, dadelijk mijn<br />
vermoeden, dat de kleine bloedvaten, achter het netvlies,<br />
gesprongen waren, en dat het bloed het netvlies i° verduisterd<br />
en 2° naar voren en dus buiten het brandpunt verschoven had.<br />
86
Hieraan was niets te veranderen of te verbeteren doch de<br />
vrees, dat hetzelfde geval ook met het rechter-oog zou kunnen<br />
plaats hebben, zoo heeft men mij bloed afgetapt met kunst-<br />
matige bloedzuigers, oogwatertjes, waterspuitingen, onder-<br />
scheide soorten <strong>van</strong> brillen, onderscheidene drankjes doen<br />
gebruiken en innemen, alles ten bedrage <strong>van</strong> ƒ 60,-.<br />
Ik kan dus slechts met één oog zien, en zoowel lezen als<br />
schrijven valt mij moeilijk.<br />
Zoo veel en wellicht reeds te veel <strong>van</strong> mij zelve en toch heb<br />
ik over mij nog niet genoeg gezegd.<br />
Prof r . Donders en andere oogartsen hebben mij ten sterk-<br />
ste aangeraden, niet in Amsterdam te blijven' maar in Gelder-<br />
land te gaan wonen en hieraan gevolg willende geven, zal ik<br />
met Mei a.s. naar Arnhem vertrekken, ik heb daar een boven-<br />
huis met 10 fraaie kamers gehuurd in de Steenstraat n° 314.<br />
[...] Als gij aanstaanden Zomer Gelderland mocht komen<br />
bezoeken, gij weet nu mijn adres, en gij zult altijd welkom<br />
zijn bij uwen u toegenegen vriend<br />
A.C. <strong>Oudemans</strong><br />
1. F.C. Donders (1818-1889) was hoogleraar in de oogheelkunde in<br />
Utrecht. H. Snellen (1834-1908) was zijn assistent (en later zijn<br />
opvolger).<br />
2. Men meende indertijd dat de 'moerasachtige' lucht in Amster-<br />
dam slecht was voor de gezondheid.<br />
87
Arnhem, 7 september 1863<br />
Zeer geachte Vriend!<br />
Druk, zeer druk bezig zijnde, mijne maandelijke Oostersche<br />
brieven te schrijven en te boeken, ontving ik uwe brochure<br />
'Toespraak voor de Onthulling.' 1<br />
Met veel genoegen heb ik het produkt uwe welsprekend-<br />
heid, het uitvloeisel uwer dankbare herinnering aan den waar-<br />
digen afgestorvene gelezen.<br />
[...] Ik breng u mijnen hartelijken dank toe voor de<br />
toezending dezer toespraak, want daaruit kan ik zien, dat gij<br />
mij nog niet uit het oog hebt verloren, waaraan ik reeds begon<br />
te twijfelen, toen ik geen overdrukje <strong>van</strong> u kreeg, <strong>van</strong> hetgeen<br />
gij in den Tijdspiegel (zoo ik meen) tegen de nieuwe spelling<br />
voor het woordenboek, geschreven hebt.*<br />
Met de toezending daar<strong>van</strong> zoudt gij mij ontzaggelijk veel<br />
pleizier gedaan hebben, en gij zult zulks nog doen, als gij nog<br />
een exemplaar voor mij over hebt. [...]<br />
In mijn album mis ik nog twee photographische portretten<br />
<strong>van</strong> mannen die ik te hoog acht, om geene moeite te doen <strong>van</strong><br />
hun afbeeldsel bij mijne verzameling te voegen, namelijk dat<br />
<strong>van</strong> u, waarde vriend, en dat <strong>van</strong> den overledenen Görlitz.<br />
Het eerste, zal mij, ik ben hier zeker <strong>van</strong>, niet geweigerd<br />
worden, als er exemplaren voorhanden zijn, wat het 2 e<br />
aangaat, hoe gaarne zou ik u lastig vallen, om het voor mij te<br />
1. A. de Jagers 'Toespraak vóór de Onthulling', gepubliceerd in De<br />
Unie IV, p. 215-218, verscheen ter gelegenheid <strong>van</strong> de onthulling<br />
<strong>van</strong> een gedenkteken voor de Rotterdamse schoolmeester P.K.<br />
Görlitz.<br />
2. A. de Jager, 'Weder eene nieuwe spelregeling', in: De Tijdspiegel<br />
(1863) 482-496.<br />
88
verkrijgen, als er mogelijkheid op was. Gij zijt bekend met de<br />
familie, misschien zou deze voor mij wel een exemplaar, op<br />
uw verzoek willen afstaan. 3<br />
Ik had dezen zomer zeker gedacht, dat gij de heerlijke<br />
omstreken <strong>van</strong> Arnhem zoudt bezocht en mij eene visite<br />
gebracht hebben, edoch ik ben in mijne verwachting te leur<br />
gesteld. Al heb ik u in zeer langen tijd niet geschreven, ik ben<br />
en blijf steeds dezelfde voor u, en noch mijne achting, noch<br />
mijne vriendschap voor u zijn verminderd of verflauuwd, en<br />
ik moet u wel zeggen, dat de afstand, hoe spoedig tegenwoor-<br />
dig ook afgelegd, tot mijn leedwezen een groot struikelblok is,<br />
dat wij elkander niet meer zoo dikwijls zien.<br />
Schrijf mij eens waar gij thans woont, want zoo ik mij niet<br />
vergis, staat gij thans aan het hoofd eener stadsinrichting. 4 Ais<br />
ik ooit weêr in Rotterdam kom, zou het mij leed doen u niet<br />
spoedig genoeg te kunnen vinden, omdat ik moeilijk ter been<br />
begin te worden.<br />
Na den dood mijner dierbare vrouw is het huwelijk<br />
gevolgd mijner jongste dochter met advocaat Van Geuns uit<br />
Utrecht, en daardoor woon ik tegenwoordig geheel alleen met<br />
mijne oudste dochter. 5<br />
[...] Mij in uwe voortdurende vriendschap aanbevelende<br />
noem ik mij als altijd<br />
t.t.<br />
<strong>Oudemans</strong><br />
3. De Jager tekende op de brief aan dat hij <strong>Oudemans</strong> op 11<br />
september 1863 één portret stuurde en twee overdrukjes.<br />
4. In 1862 was De Jager benoemd tot directeur <strong>van</strong> de Hoogere<br />
Burgerschool in Rotterdam, als opvolger <strong>van</strong> Görlitz.<br />
5. Wilhelmina <strong>Oudemans</strong> trouwde op r8 juni 1863 in Arnhem met<br />
mr. Jan Jacob <strong>van</strong> Geuns. A.C. <strong>Oudemans</strong> bleef bij zijn oudste<br />
dochter Christine.<br />
89
P.S.<br />
Gij dacht wellicht dat ik mijne taalstudie had nedergelegd,<br />
maar ik ga nog altijd met verzamelen voort. Ik heb onlangs<br />
aan De Vries weder 4600 bladen papier gezonden, allen met<br />
woorden voor het woordenboek. [...]<br />
Adieu<br />
Arnhem, 23 september 1863<br />
Waarde Vriend!<br />
Uwe letteren <strong>van</strong> 10 Sept. j.1. heb ik met uw welgelijkend<br />
portret in orde ont<strong>van</strong>gen. Ont<strong>van</strong>g daarvoor mijnen harte-<br />
lijken dank en en re<strong>van</strong>che sluit ik hier het mijne in. Wat mijn<br />
gezicht aangaat, ik heb alleen het rechteroog ter mijner<br />
beschikking, God geve dat ik dit nog moge behouden. Eenige<br />
bloedvaten achter het netvlies <strong>van</strong> het linkeroog zijn gespron-<br />
gen, het netvlies is daardoor naar voren gedrukt en verduis-<br />
terd, en dit ongemak is onherstelbaar.<br />
Ont<strong>van</strong>g ook mijnen dank voor uwe brochure, ik had den<br />
inhoud reeds in den tijdspiegel gelezen, maar ik wenschte alle<br />
tegenspraak in mijne kast te hebben, en stukken, die men zoo<br />
niet afzonderlijk kan krijgen, daar<strong>van</strong> zijn de afdrukken mij<br />
veel waard. Ofschoon ik het in eenige punten niet met u eens<br />
ben, vind ik uwe attaque tegen Te Winkel zeer, zeer ad rem.<br />
De man is zeer bedreven maar hij is, zoo als ik altijd heb opge-<br />
merkt, <strong>van</strong> een zeer weifelend en wankelend karakter en zijne<br />
ziel of zijne overdenkingen zijn daar<strong>van</strong> geenszins vrij te plei-<br />
ten. In zíjne vroegere spelregels beging hij de overgroote<br />
dwaasheid om laffaard en lui]aard als regel voor te stellen. Ik<br />
90
was toen nog in Leiden en heb al het mogelijke gedaan om<br />
hem te overtuigen, dat die spelling niet deugde. Doch te<br />
vergeefs. Thans schrijft hij in de Proeve <strong>van</strong> het aanstaand<br />
woordenboek' (dit hebt gij immers ook ont<strong>van</strong>gen om er uwe<br />
aanmerkingen op te maken?) lafaard en luiaard, en verklaart<br />
aard voor het oude maar verlengde harde arde (zeer, veel),<br />
zoodat lafaard zou beteekenen niet laf <strong>van</strong> aard maar zeer laf,<br />
luiaard = zeer lui. Hoe nu met wolfaard, wolfert? Hij verklaart<br />
dit: sterk als een wolf Maar waar is het bewijs voor deze stel-<br />
ling? [...] Hebt gij zulks ooit?<br />
Gij vraagt mij: Hoe komt het dat Gij de mededeeling uwer<br />
Nalezing op mijne Frequentativen niet voortzet? 1<br />
De beantwoording dezer vraag is zeer eenvoudig.<br />
De Redactie is in andere handen overgegaan,' een lid <strong>van</strong><br />
die redactie is Te Winkel, die alle vriendschap, alle mogelijke<br />
beleefdheden bij mij aan huis genoten heeft, en die mij en<br />
mijne vrouw op de allergemeenste, ondankbaarste wijze,<br />
waarschijnlijk door logentaal <strong>van</strong> opstokers, behandeld heeft,<br />
daarover schriftelijk excuus gevraagd, maar mijne brieven<br />
over dat onderwerp, onbeantwoord gelaten heeft. De andere<br />
man <strong>van</strong> de redactie is Van Dijk. Iemand, die ik uit armoede<br />
1. L.A. te Winkel De grondbeginselen der Nederlandsche spelling:<br />
ontwerp der spelling voor het aanstaande Nederlandsch woordenboek<br />
(Leiden 1863).<br />
2. In 1860 had <strong>Oudemans</strong> in De Taalgids over frequentatieven,<br />
ofwel 'werkwoorden <strong>van</strong> herhaling en during' gepubliceerd. De<br />
Jager hield zich hier intensief mee bezig.<br />
3. De redactie <strong>van</strong> de eerste drie jaargangen <strong>van</strong> De Taalgids was in<br />
handen <strong>van</strong> L.A. te Winkel en Arie de Jager. In de vierde jaargang<br />
maakte De Jager plaats voor de eerder genoemde Leidse<br />
schoolmeester J.A. <strong>van</strong> Dijk. Vgl. noot 2 op pag. 85.<br />
91
en vertwijfeling letterlijk gered heb. Iemand die in Leiden met<br />
vrouw, 2 kinderen en eene meid, die er vrij akelig uitzag, op<br />
eene bovenkamer moesten huizen, en die dus daar immer in<br />
eene benauuwde en bedorven lucht moesten ademen, omdat<br />
hij <strong>van</strong> fyoo moest leven, en wien ik als Schoolopziener,<br />
vooreerst een tractement <strong>van</strong> fiooo, 2° eene les <strong>van</strong> ƒ400,<br />
verscheidene andere lessen ten bedragen <strong>van</strong> ƒ500 en nog<br />
andere voordeelen bezorgd heb, en hem in staat gesteld heb<br />
een fatsoenlijk huis te gaan bewonen, deze is, na ik aan alles<br />
merken kan, de opstoker. Deze is nog ondankbaarder dan Te<br />
Winkel. Mijne achting voor die twee menschen is dus zeer<br />
sterk gedaald, en zou ik mij nu vernederen en verlagen om,<br />
daar zij mijne medewerking nooit verzocht hebben, een<br />
plaatsje voor een of meer mijner stukken in hun maandwerk<br />
te vragen? Gij begrijpt, dit kan niet.<br />
Wat nu uwe vraag aangaat om <strong>van</strong> mijne bijvoegselen nog<br />
wellicht eenig nut te trekken, zoo moet ik u mededeelen, dat<br />
ik door het verhuizen, eens <strong>van</strong> Leiden naar Amsterdam, en<br />
<strong>van</strong>daar naar Arnhem veel, zeer veel <strong>van</strong> mijne aanteekenin-<br />
gen verloren heb. Telkens lag ik ziek aan het podagra [voet-<br />
jicht], als andere oningewijden mijn boeltje moesten inpak-<br />
ken. En nu eene taalkundige vraag.<br />
Reeds als kind, en dus sedert meer dan 50 jaren hoorde ik<br />
<strong>van</strong> mijne ouders en <strong>van</strong> anderen de uitdrukking: zoo trouw<br />
als goud. Die meid, die knecht is zoo trouw als goud. En dan<br />
nog: Loontje komt om zijn boontje. Den sleutel <strong>van</strong> het eerste,<br />
en dus de juiste beteekenis <strong>van</strong> het foutive goud heb ik gevon-<br />
den maar het tweede nog niet. Het eerste zult gij ook wel<br />
weten, anders ben ik bereid u zulks mede te deelen, maar weet<br />
gij ook de uitlegging <strong>van</strong> het tweede. Siegenbeek wist het niet,<br />
92
De Vries maakt, zoo als gewoonlijk, conjecturen [gissingen].<br />
Nu amice! vaarwel, wees gelukkig met de uwen en geloof<br />
mij steeds<br />
T.t.<br />
A.C. <strong>Oudemans</strong>.<br />
Arnhem, 27 november 1864<br />
Amice!<br />
Onlangs had ik het groot genoegen <strong>van</strong> U te ont<strong>van</strong>gen een<br />
brochure getiteld: Lof <strong>van</strong> Vondel.' Het oogenblik, waarin ik<br />
het ontving was voor mij eene treurige teleurstelling, aange-<br />
zien ik met zeer pijnlijke podagra te bed lag, waar ik geene<br />
gelegenheid had mij op de lezing <strong>van</strong> dat stuk te vergasten.<br />
Ik moest dus tot heden wachten, dat ik weder op de been<br />
was, om uw stuk te lezen, en dat heb ik nu gedaan, en ik moet<br />
u zeggen, dat het mij uiterst bevallen heeft.<br />
Ik heb er veel schoons in gevonden en de inkleeding vind<br />
ik eenen D r De Jager waardig.<br />
Heb dus hartelijk dank voor uwe welwillende vriendschap<br />
om mij een exemplaar <strong>van</strong> dat schoone lof te hebben toege-<br />
zonden, en wees verzekerd dat ik hoogen prijs op de voort-<br />
brengsels uwer pen stel, waarom ik mij bij voortduring voor<br />
den vervolge houd aanbevolen.<br />
Van onzen te Winkel hoor ik niets. Met De Vries ben ik<br />
steeds nu en dan in correspondentie. Ik heb voor mijn<br />
lidmaatschap <strong>van</strong> Nederl. Lett. willen bedanken, maar daar is<br />
1. A. de Jager, 'Lof <strong>van</strong> Vondel', gepubliceerd in: Mémoires de<br />
l'Academie Royale de Belgique deel XVII.<br />
93
zijn Hooggel. [De Vries] zoodanig tegen opgekomen, dat ik<br />
maar lid gebleven ben. Ik had bedankt omdat ik geen nut<br />
meer kon stichten voor de Maatsch.<br />
Ik heb een exemplaar <strong>van</strong> het Woordenboek ten geschenke<br />
gekregen, nu dat mocht dan ook wel, daar ik in alles meer dan<br />
16000 bladen papier aan het W.b. geleverd heb.<br />
Binnenkort zullen wij ook <strong>van</strong> onzen vriend De Vries zien<br />
verschijnen het eerste gedeelte <strong>van</strong> zijn MNL. Woordenb. !<br />
Met een en ander heeft hij het verbazend druk, en hij woekert<br />
met zijn tijd. Ik heb indertijd stukken <strong>van</strong> dat MNLW gezien,<br />
maar dat was prachtig, en ik hoop (maar ik vrees er voor) dat<br />
zijn leven lang genoeg zal duren, tot hij met zelfvoldoening<br />
op de voltooiing kan nederzien, want het is een ware reuzen-<br />
arbeid. 3<br />
Ik ben tegenwoordig druk bezig aan het lezen <strong>van</strong> Vondel<br />
en Hooft, maar Die Witsen Geysbeek moet toch al zeer<br />
weinig op de hoogte gestaan hebben <strong>van</strong> Vondels tijdkring,<br />
om hem zoo geweldig te verguizen. 4 Hoe schoon zou voor u<br />
de taak zijn, om nog eens eene brochure in het licht te geven,<br />
waarin gij Witsen woord voor woord op den voet volgdet, en<br />
daardoor gelegenheid hadt het voortreffelijke, kernachtige,<br />
gigantesque <strong>van</strong> Vondels idéen meer aan het licht te brengen,<br />
dan gij in uw Lof hebt kunnen doen.<br />
2. De eerste aflevering <strong>van</strong> De Vries' Middelnederlandsch woorden-<br />
boek verscheen eind 1864. <strong>Oudemans</strong> wordt genoemd bij de<br />
intekenaren.<br />
3. Er verscheen nog een tweede aflevering maar daarna stopte De<br />
Vries met dit boek, om meer tijd te kunnen besteden aan het<br />
WNT.<br />
4. De Amsterdamse letterkundige P.G. Witsen Geysbeek (1774-<br />
1833) schreef vele publicaties over Nederlandse dichters.<br />
94
Hoe vindt gij de uitgave <strong>van</strong> Hooft door Leendertz? 5 Mij<br />
verheugt die arbeid zeer.<br />
Wanneer zien wij u Arnhems heerlijke streken eens bezoe-<br />
ken? Want dan bezoekt gij zeker ook uwen ouden vriend.<br />
Ik heb heden zomer het geluk gehad, mijn jongsten zoon<br />
als 2 e Luitenant bij de Artillerie 6 en mijn 3 e zoon als Professor<br />
in de Scheikunde geplaatst te zien/<br />
Wat worden wij al oud!! Weldra zullen wij voor anderen<br />
moeten plaats maken.<br />
Nu waarde Vriend, niets meer uwer aandacht waardig<br />
wetende, neem ik afscheid, mij in uwe voortdurende vriend-<br />
schap aanbevelende.<br />
t.t.<br />
<strong>Oudemans</strong><br />
5. Tussen 1864 en 1875 bezorgde dominee P. Leendertz (1817-1880)<br />
de eerste volledige uitgave <strong>van</strong> de gedichten <strong>van</strong> P.C. Hooft.<br />
6. J.A. <strong>Oudemans</strong> (1844-1906).<br />
7. A.C. <strong>Oudemans</strong> jr. (1831-1895) werd in 1864 tot hoogleraar schei-<br />
kunde in Delft benoemd.<br />
95
Arnhem, 30 oktober 1865<br />
Zeer geachte Vriend!<br />
Onlangs ontving ik <strong>van</strong> u het vervolg op uwe aanmerkingen<br />
op het woordenboek' en daarvoor heb ik u mijnen dank nog<br />
niet toegebracht.<br />
De redenen waren meer dan eene. Op reis gaan met mijne<br />
dochter voor eenige weken, uit logeren gaan te 's Hage, daar-<br />
na te Utrecht, en daardoor in de onmogelijkheid zijnde <strong>van</strong><br />
uw stuk te lezen. Voeg daarbij eerst eene ziekte <strong>van</strong> 4 weken,<br />
daarbij eene bloedziekte, waardoor het water zich <strong>van</strong> het<br />
bloed heeft afgescheiden, en zich in mijn linkerhand en arm<br />
heeft opgehoopt, zoodat mijn leven niet buiten gevaar was,<br />
dan zult gij het mij niet kwalijk kunnen nemen, U zoo'lang<br />
naar eenig schrijven te hebben doen wachten.<br />
Ont<strong>van</strong>g dus thans mijnen vernieuwden dank, en teveni<br />
de verzekering, dat noch mijne achting, noch mijne vriend-<br />
schap voor U in het minste verflaauwd is.<br />
Mijne oudste zoon, die u omtrent eene leermethode heeft<br />
geraadpleegd, schreef mij onlangs dat hij bemerken kon gij daar-<br />
voor eenige vrees koesterdet, doch geenszins is dit het geval.<br />
[...] Vele artikelen, door u aangestipt, behelzen geene<br />
aanvulling op het woordenboek, maar alleen eene aanwijzing<br />
<strong>van</strong> het gebruik daar<strong>van</strong> bij Vondel, Bilderdijk en anderen.<br />
Vergun mij de aanmerking dat ik die woorden bij zeer veel<br />
andere schrijvers gevonden heb, en wat zou het worden als elk,<br />
x. A. de Jager, 'Bijdragen tot het Woordenboek der Nederlandsche<br />
Taal 11', in: De Tijdspiegels (1865) II, p.143-155. De serie was in<br />
1864 begonnen in De Tijdspiegeljrg. 21, II, p.481-493, en liep met<br />
tien afleveringen door tot 1877.<br />
96
die eene kritiek op dat woordenboek gaf, daarin Artikelen<br />
opnam, enkel om aan te duiden dat Petrus en Paulus die woor-<br />
den ook, öf in de natuurlijke öf verbloemde beteekenis<br />
gebruikten.<br />
Her zou, dunkt mij, meer hout snijden als de criticus<br />
woorden opzamelde, die of in het woordenboek niet of in eene<br />
andere beteekenis voorkomen.<br />
Nu, waarde vriend! ont<strong>van</strong>g mijne hartelijke groeten en<br />
geloof mij als altijd.<br />
Uw u toegenegen Vriend<br />
A.C. <strong>Oudemans</strong><br />
Arnhem, 8 juli 1866<br />
Zeer geachte vriend!<br />
Gisteren werd ik wederom zeer aangenaam verrast door uwe<br />
zeer belangrijke Bijdrage tot het Woordenboek.' Ik bewonder<br />
in de hoogste mate uwe belezenheid, en ik sta verbaasd over<br />
de menigte, ja groote menigte <strong>van</strong> woorden die gij hebt toege-<br />
licht, en die gij hebt bijgevoegd. Gij doet daardoor veel nut<br />
aan onze taal, en nevens het Woordenboek zelf kan uw veel<br />
omvattend werk niet gemist worden.<br />
Met veel recht hebt gij gesproken over den langzamen gang<br />
<strong>van</strong> het werk. 2 De Redacteurs schijnen andere bezigheden te<br />
1. Dit moet zijn 'Bijdragen tot het Woordenboek der Nederlandsche<br />
Taal UI', in: De Tijdspiegel 23 (1866) II, p.48-81.<br />
2. Dit was toen een zeer algemene klacht. Aan<strong>van</strong>kelijk dacht men<br />
dat het WNT in ongeveer 25 jaar voltooid zou zijn. Later werd<br />
de planning talloze malen bijgesteld.<br />
97
hebben dan het Woordenboek. Van De Vries is het natuurlijk<br />
bekend, maar Te Winkel!! Is de 3 e aflevering nu de vrucht <strong>van</strong><br />
een zesmaandigen arbeid?' Het is waar, er is nog eene woor-<br />
denlijst voor den dag gekomen, maar ten uiterste onvolledig. 4<br />
Ik heb er een boekje voor aangelegd, om daarin woorden op<br />
te schrijven die in die lijst gemist worden, maar deze zijn niet<br />
weinig in getal, bijna 300 die mij zoo maar voorgekomen zijn.<br />
De beide Redacteurs bewegen zich, even als Weiland in zijn<br />
tijd, alleen in den kring des gewonen levens, maar zoodra<br />
men buiten dien kring komt, missen wij de woorden (bijna<br />
allen), die op natuurkunde, scheikunde, dierkunde, planten-<br />
kunde, zeevaartkunde betrekking hebben, alsmede die, welke<br />
in den kring der hoogere standen der Maatschappij voorko-<br />
men, vooral die welke produkten <strong>van</strong> allerlei aard aangeven.<br />
Ik bouw mijne beoordeeling op de woorden, die ik in de lijst<br />
vind, en dan behoorden de door mij opgeteekende veel eer<br />
daarin voor te komen, dan die er in opgenomen zijn.<br />
Dat Te Winkel door U te recht gezet wordt, doet mij<br />
genoegen, ook mij en ons allen, alsmede zijne beste vrienden<br />
heeft hij door zijn gedrag, maar vooral door zijn karakter (als<br />
hij een karakter heeft - want daaraan is zeer te twijfelen)<br />
verloren. Hij is de man niet, voor wien wij allen hem hebben<br />
aangezien. Hij vleit, hij kruipt, hij houdt zijne overtuiging,<br />
zijne meening in, voor allen die hem voordeelig kunnen zijn,<br />
voor anderen die hem geen voordeel kunnen aanbrengen is<br />
hij een ware Cerberus, en ik verlang dien man, dien ik<br />
3. De derde aflevering <strong>van</strong> het eerste deel <strong>van</strong> het WNT loopt <strong>van</strong><br />
aanslibbing tot aanwijzen — dat wil zeggen 160 kolommen ofwel<br />
80 bladzijden.<br />
4. M. de Vries en L.A. te Winkel, Woordenlijst voor de spelling der<br />
98<br />
Nederlandsche Taal ('s-Gravenhage 1866).
weldaad op weldaad bewezen heb, nooit meer te zien. Van<br />
Dijk volgt volmaakt zijn voorbeeld, en zulke menschen,<br />
omdat zij bij hunne meerdere ja en amen spelen, voortgehol-<br />
pen en geprotegeerd, (sic) [...]<br />
Wat Hoofts woordenboek aangaat', De Vries had mij<br />
geschreven, dat men met Juni zou beginnen te drukken, maar<br />
tot nog toe is er niets <strong>van</strong> gekomen. Ik heb meer dan 4000<br />
woorden gevonden, die niet in het Uitl.kundig Wdb zijn<br />
opgenomen, of die niet of verkeerd verklaard zijn.<br />
Uit dien schat zou ik op het Woordenb. <strong>van</strong> De Vries en Te<br />
Winkel ook belangrijke Bijdragen kunnen aan het licht bren-<br />
gen, maar dan valt mijn eigen werk in het water. [...]<br />
Ik houde mij zeer aanbevolen voor het vervolg op uwe<br />
Bijdragen, ik heb achting voor dien arbeid en het is onmis-<br />
baar, bij het werk zelf.<br />
Adieu, waarde vriend! Leef gelukkig in deze smartelijke<br />
tijden, en geloof mij als altijd<br />
t.t.<br />
<strong>Oudemans</strong>.<br />
5. Het gaat hier om het door <strong>Oudemans</strong> samengestelde Taal-<br />
kundig Woordenboek op de Werken <strong>van</strong> P.C. Hooft, ter aanvulling<br />
en verbetering <strong>van</strong> het Uitlegkundig Woordenboek op Hooft, uitge-<br />
geven door de Tweede Klasse <strong>van</strong> het voormalig Koninklijk-<br />
Nederlandsch Instituut.<br />
99
Arnhem, 18 augustus 1867<br />
Zeer geachte Vriend!<br />
Ofschoon het reeds zeer lang geleden is, sedert wij elkander<br />
schreven, waar<strong>van</strong> de oorzaak bij mij voornamelijk bestaat,<br />
dat ik niets nieuws te schrijven of te vermelden heb, zoo breek<br />
ik echter thans het stilzwijgen af, om u over een woord, dat<br />
waarschijnlijk uwe aandacht ook niet ontgaan is, te raadple-<br />
gen, maar dan neem ik tevens de gelegenheid waar, om u<br />
mijnen dank toe te brengen voor de herhaalde toezendingen<br />
<strong>van</strong> uwe aanvullingen op het Woordenboek (De Vries, Te<br />
Winkel), en beveel mij voortdurend aan, om ook den volgen-<br />
de stukken <strong>van</strong> u te ont<strong>van</strong>gen.<br />
De vraag, die ik u bij deze gelegenheid doe, is: wat moet<br />
men verstaan door het woord meervlechten, voorkomende in<br />
Hoofts N[ederlandsche] H[istoriën] Folio 554,28? Editie <strong>van</strong><br />
1677.<br />
[...] Eene tweede vraag: Ik mis in de woordenlijst <strong>van</strong> D r De<br />
Vries en Te Winkel het woord schaarschte, maar vind schaar-<br />
schheid. Is naar uw oordeel schaarschte geen goed woord.<br />
In die lijst ontbreken een aantal woorden, waar<strong>van</strong> ik nota<br />
genomen heb, en het was met Weiland even zoo. Zoodra de<br />
Lexicographen geenen mannen <strong>van</strong> algemeene wetenschap<br />
zijn, zal men bij hen juist die woorden missen, die in 't gebied<br />
der wetenschap thuis behooren, en dagelijks gebruikt worden.<br />
Om een voorbeeld te noemen; die beide auteurs zijn geene<br />
musici, maar nu mist men ook orkest, of orchest, concert,<br />
componist, compositie. In de Botanie zijn zij vreemd, men mist<br />
er in alg, boterbloem, bolgewassen, bladaarde, bloembol en zoo<br />
gaat het door, voor eiken tak <strong>van</strong> wetenschap. Ik heb reeds<br />
eenige honderde woorden opgezameld.<br />
100
Nu Vriend, denk aan het spreekwoord, die spoedig hulp<br />
verleent, helpt dubbeld.<br />
Ont<strong>van</strong>g mijne hartelijke groeten, als ook die mijner doch-<br />
ter, en geloof mij als altijd<br />
Uw zeer toegenegen Vriend<br />
<strong>Oudemans</strong><br />
Arnhem, 25 januari 1869<br />
Zeer waarde De Jager.<br />
Ik zeg u hartelijk dank voor het mij onlangs toegezondene.'<br />
Maar waarom mij ook de eerste proeve niet gezonden?<br />
Ik hoop niet, dat het te laat is, maar ik verbeeld mij, u in<br />
deze nog al iets te kunnen bijzetten.<br />
Ik heb uwe Proeve met wit laten doorschieten 1 , en ik heb<br />
veel aangevuld. Ik heb premitiven [stamwoorden] gevonden<br />
en opgeteekend, die gij niet hebt. Even zoo, vele frequenta-<br />
tieven', die ook nu niet, in het mij gezondene, voorkomen.<br />
Zeer gaarne zou ik voor u afschrijven wat ik ingelascht en<br />
verzameld heb, maar toen ik ging tellen hoeveel ik er bijge-<br />
schreven heb, beliep het getal artikelen meer dan 300. Wat<br />
hieraan te doen?<br />
1. A. de Jager, 'Tweede Proeve uit mijn Woordenboek der<br />
Frequentatieven, in: De Tijdspiegel (1869) p. 51-62. De eerste<br />
proeve was in 1864 in De Tijdspiegel verschenen.<br />
2. Dit wil zeggen: een vel wit papier om en om meebinden om<br />
hierop aantekeningen te kunnen maken.<br />
3. Een frequentatief ís een werkwoord dat herhaling aangeeft.<br />
IOI
Ik wil gaarne tot het goed slagen <strong>van</strong> uw voornemen mede-<br />
werken, maar mijne bezigheden laten niet toe, zulk eene<br />
menigte onder uwe aandacht te brengen, als ik alles zou<br />
moeten overschrijven.<br />
Ik zou u dus voorstellen, U mijne aanteekeningen (in uwe<br />
Proeve) over te zenden, maar ik kan dat boek niet lang<br />
missen. Schrijf mij dus of gij het verlangt en in hoe veel dagen<br />
gij het kunt terugzenden.<br />
Toen ik in Aug s . j.1. te Rotterdam was, heb ik, den<br />
ganschen oppert 4 door, naar uwe woning gezocht, maar haar<br />
niet gevonden. Men zeide mij, gij waart verhuisd, maar men<br />
kon uw adres niet opgeven.<br />
Het deed mij leed, want ik zou u gaarne gesproken<br />
hebben, uit vriendschap en wellicht in beider belang.<br />
Waarom komt gij ook Arnhem niet eens in de eene of<br />
andere Vacantie bezoeken, gij weet immers, dat mijn huis<br />
altijd voor u ten beste is.<br />
Meld mij s.v.pl. of mijn woordenboek op Hooft door<br />
Letterkunde u ten geschenke gezonden is, als lid. Zoo niet,<br />
moet gij het niet koopen, want dan zal ik u een exemplaar<br />
zenden.<br />
Ik doe u deze vraag, omdat ik nog niet weet, of de leden<br />
een exemplaar voor niets ont<strong>van</strong>gen.<br />
Schrijf mij nu ook uw adres.<br />
Meld mij nu ook of gij voortgaat uwe aanmerkingen en<br />
aanvulsels op Den Vries' Woordenboek in het licht te geven?<br />
[...]<br />
A.C. <strong>Oudemans</strong>.<br />
4. Indertijd een buurt in Rotterdam.<br />
02
Arnhem, 28 maart 1869<br />
Amice!<br />
Hiernevens heb ik het genoegen u toe te zenden Uwe Proeve,<br />
met eenige mijner aanteekeningen. Uwe onderzoekingen zijn<br />
zoo menigvuldig, dat ik mij verheugen zou, als gij er nog iets<br />
in vondt, dat gij nog niet hadt, maar ik geloof, dat dit niet<br />
veel het geval zal zijn.<br />
Zoodra gij het weder missen kunt, krijg ik het <strong>van</strong> u te rug.<br />
[...] Ont<strong>van</strong>g mijne hartelijke groeten en geloof mij als altijd<br />
Uw Vriend<br />
A.C. <strong>Oudemans</strong>.<br />
's Hage [Den Haag], 16 mei 1869<br />
Waarde Vriend!<br />
[...] Gij weet dat ik 4 jaren onafgebroken bezig ben geweest<br />
met de vervaardig <strong>van</strong> Hoofts Wdb. wiens werken ik verschei-<br />
dene malen heb moeten overlezen. In plaats nu dat het<br />
Bestuur der Maatschappij mij eenig woord <strong>van</strong> dank of welge-<br />
vallen zou hebben toegebracht, ontving ik twee exemplaren<br />
minder dan mij toekwamen, en al de brieven <strong>van</strong> haren secre-<br />
taris Du Rieu' waren vol <strong>van</strong> aanmerkingen, niet op het werk,<br />
maar op dingen die hem volstrekt niet aangingen, en waarin<br />
ik hem telkens zijn ongelijk bewees.<br />
I. W.N. du Rieu (1829-1896) was bibliothecaris <strong>van</strong> de Leidse<br />
universiteitsbibliotheek en sinds 1861 secretaris <strong>van</strong> de Leidse<br />
maatschappij.<br />
103
Als Vervaardiger had hij mij 19 in plaats <strong>van</strong> 20 exemplaren<br />
gezonden, en als lid geen. Ik reclameerde die 2 exemplaren en<br />
zeide dat ik deze beide misgrepen onbegrijpelijk vond, en<br />
daarop ontving ik <strong>van</strong> De Rieu (in plaats <strong>van</strong> ronduit te<br />
schrijven: <strong>Oudemans</strong>! gij hebt gelijk, wij hebben ons vergist)<br />
weder een hoogdravenden brief.<br />
Wat nu een Secretaris schrijft of doet, hier<strong>van</strong> moet het<br />
Bestuur kennis dragen, en de geheele handelwijze <strong>van</strong> het<br />
Bestuur, en de altijd aanmerking makende correspondentie<br />
<strong>van</strong> den Secretaris zeer afkeurende, heb ik voor den laatsten<br />
April voor mijn lidmaatschap bedankt. Ik kan dus geene<br />
boeken meer uit de Bibliotheek vragen.<br />
Schrijf mij eens: Wie is die Bogaert, welke <strong>van</strong> Vloten in<br />
de Taalgids <strong>van</strong> tijd tot tijd zoo onder handen neemt? 2<br />
Wat heeft De Vries het woord Ruwaerd weêr vernuftig uit-<br />
geplozen. Hebt gij ook een overdruk <strong>van</strong> hem ont<strong>van</strong>gen.'<br />
Men heeft mij eenige malen reeds aanzoek gedaan om<br />
mijne woordenverzameling in het licht te geven. Als eene<br />
Bijdrage tot een later volmaakter geheel, zou zij mogelijk <strong>van</strong><br />
dienst kunnen zijn. 4<br />
In het Wdb. <strong>van</strong> De Vries staat dat aanmonden zoo goed als<br />
2. <strong>Oudemans</strong> bedoelt A. Bogaers (1795-1870), dichter, letterkundi-<br />
ge en vice-president <strong>van</strong> de rechtbank in Rotterdam. In 1863 uitte<br />
Bogaers kritiek op Van Vlotens Vondel-editie. Van Vloten sloeg<br />
terug in De Taalgids 6 (1864) p. 158. Voor een overzicht <strong>van</strong> deze<br />
polemiek zie: M. Mees-Verwey De betekenis <strong>van</strong> Johannes <strong>van</strong><br />
Vloten (Santpoort 1928) p. 293 en 312.<br />
3. M. de Vries, 'De afleiding en betekenis <strong>van</strong> het woord Ruwaard',<br />
in: Verslagen en mededeelingen <strong>van</strong> de Koninlijke Academie, Afd.<br />
Letteren XII p. 171-190.<br />
4. Het gaat hier om <strong>Oudemans</strong>' verzameling Middel- en Oud-<br />
Nederlandse woorden.<br />
104
onbekend en zoo ik meen niet gebruikt is. Omdat gij het ont-<br />
brekende in dat Wdb. aanvult, verwijs ik u voor dit woord tot<br />
Loosjes, die in zijn Maurits Lijnslager, ed. 1855, II. ii, bi. 216 zegt<br />
Kom! oudje! laten wij nu ook eens aanmonden voor elkander<br />
kussen.<br />
Misschien kunt gij dit nog wel eens te pas brengen. [...]<br />
Hiermede beveel ik mij bij voortduring in uwe vriendschap,<br />
en reken op die <strong>van</strong> hem die steeds is en blijft<br />
TT<br />
<strong>Oudemans</strong><br />
Arnhem, 10 Juni 1869<br />
Zeer geachte vriend!<br />
[...] Hoe gaarne zoude ik bij u gekomen zijn, tijdens mijn<br />
zijn te 's Hage, maar ik was niet vrij. Mijn zoon te Batavia'<br />
had in medio January 2 zijner kinderen naar Holland gezon-<br />
den om hier hunne opvoeding te voltooien.<br />
Ik rekende dus, dat het schip (Java-Packet) tegen den<br />
24 sten April zou aankomen, en ik was te 's Hage, om bij het<br />
eerste telegram, dat de goede aankomst zou vermelden, naar<br />
het Nieuwediep te reizen, om die kinderen af te halen. Ik<br />
dorst mij dus geen oogenblik uit 's Hage verwijderen, en zoo<br />
heb ik in de grootste angst aldaar tot 20 Mei doorgebracht,<br />
niet anders denkende dan dat die bodem vergaan was.<br />
Eindelijk kreeg ik den 20 sten Mei des namiddags de tijding<br />
dat het schip te Nieuwediep gearriveerd was. Daarop ben ik<br />
1. Waarschijnlijk bedoelt hij J.A. <strong>Oudemans</strong>. Ook J.A.C.<br />
<strong>Oudemans</strong> verbleef echter een cijd in Nederlands-Indië<br />
105
den volgenden dag de kinderen gaan halen en ben met hen<br />
naar Arnhem vertrokken.<br />
Er was dus in het minste geene gelegenheid u te komen<br />
zien, dat ik anders zeer stellig gedaan had!<br />
Maar daar Arnhem zulk een lustoord is, zoo moest gij met<br />
eene vacantie eens bij mij eenige dagen komen doorbrengen,<br />
ik ben verzekerd, dat gíj er geen berouw <strong>van</strong> zult hebben.<br />
Nu waarde vriend, nogmaals hartelijke dank voor het<br />
geleende, en zend mij s.v.pl. spoedig het beloofde.<br />
Wees ook <strong>van</strong> mijne dochter gegroet, en geloof mij steeds<br />
tout-^-vous<br />
A.C. <strong>Oudemans</strong><br />
Arnhem, 9 juli 1869<br />
Amice!<br />
[...] Gij zult wel gehoord hebben dat ik geen woordenboek,<br />
maar eene bijdrage daartoe zal leveren.' Ik zou gaarne nog vijf-<br />
tig jaren gewacht hebben, om mijne verzamelde woordenlijst<br />
in het licht te geven, doch mijn leven loopt ten einde, en als<br />
ik er eenmaal niet meer ben, wat zou er met die verzameling<br />
gebeuren? Ik zou voor niet verzameld hebben, en nu kan ik<br />
waarschijnlijk aan dilettanten nog eenigzins nuttig zijn.<br />
Nu waarde vriend, ont<strong>van</strong>g mijne hartelijke groeten en<br />
geloof mij altijd t.t.<br />
<strong>Oudemans</strong>.<br />
1. Kennelijk is inmiddels besloten tot de uitgave <strong>van</strong> de Bijdrage tot<br />
een Middel- en Oudnederlandsch woordenboek.<br />
106
Arnhem, 25 september 1869<br />
Amice!<br />
Hiernevens heb ik het genoegen U de eerste aflevering <strong>van</strong><br />
mijne Bijdrage te doen geworden. Uwe inlichtingen, omtrent<br />
een en ander woord, zijn mij <strong>van</strong> veel dienst geweest, en<br />
ont<strong>van</strong>g daarvoor nogmaals mijnen warmen dank.<br />
Uw boekje <strong>van</strong> Burman' heb ik ont<strong>van</strong>gen en ik dank u<br />
voor de toezending, maar de drukte der laatste dagen heeft<br />
mij tot nog toe belet er eenige uittreksels uit te maken. Ais gij<br />
er dus niet om verlegen zijt, zal ik het [...] nog eenigen tijd<br />
houden.<br />
Zeg s.v.pl. aan Mej. Uwe dochter, dat als zij eens het<br />
schoone Arnhem eene visite wil brengen ik haar Ed mijn huis<br />
aanbied.<br />
En nu waarde vriend eindig ik, alleen u verzoekende, als gij<br />
mij schrijft, mij uwe gedachte eens mede te deelen over het<br />
woord Baelgie, dat voorkomt in Belg. Mus, IX, 154, vs. 60. Ik<br />
heb reeds 6 beteekenissen, maar hier schijnt het een vrou-<br />
wensieraad te zijn. Adieu, leef gelukkig, en geloof mij<br />
t.t.<br />
<strong>Oudemans</strong><br />
1. Het gaat hier waarschijnlijk om Eenige aanmerkingen de<br />
Nederduitsche Taal aengaende (1768) <strong>van</strong> Frans Burman. De Jager<br />
gebruikte dit boek voor zijn Woordenboek der frequentatieven.<br />
107
Arnhem, 29 december 1869<br />
Zeer waarde vriend!<br />
Ik ontving <strong>van</strong> uwe hand weder een nieuw bewijs uwer<br />
vriendschap, namelijk een overdruk uit De Taal- en<br />
Letterbode, waarin gij u dapper verdedigt tegen Bogaert.' Wat<br />
heeft dit woord herinneren aan de taalgeleerden toch moeite<br />
gekost. Thans is het mij, door uwe keurige ontwikkeling eerst<br />
duidelijk geworden.<br />
[...] Uw laatste Brief hield o.a. eenige verklaringen in, <strong>van</strong><br />
voor mij eenige duistere woorden, en tevens het zeer vriend-<br />
schappelijk aanbod, om mij re helpen, waar ik uwe hoogge-<br />
schatte hulp mocht noodig hebben. [...] Ik ben weder eene<br />
groote maand met het podagra gekweld geweest, en dat geeft<br />
weinig lust tot den arbeid.<br />
In afwachting <strong>van</strong> spoedig eenig antwoord te ont<strong>van</strong>gen<br />
noem ik mij als altijd,<br />
Uw toegenegen vriend<br />
A.C. <strong>Oudemans</strong>.<br />
i. A. de Jager, 'Iets over de frequentatieven herinneren en uitmerge-<br />
len , in De Taal- en Letterbode 1 (1870) p. 101-102.<br />
108
Arnhem, 8 maart 1870<br />
N.B. De vlek, bij ongeluk hierop nedergevallen is eene over-<br />
tolligheid, verzoeke verschooning en die niet mede te lezen<br />
Zeer geachte vriend!<br />
Ware ik door ongesteldheid niet in mijn verlangen om u te<br />
schrijven verhinderd geworden, ik hadde u al dadelijk de<br />
ont<strong>van</strong>gst gemeld <strong>van</strong> uwe aan mij gezondene recensien.' Heb<br />
dank niet alleen daarvoor, maar ook voor hetgeen gij <strong>van</strong> mijn<br />
werk gezegd heb. [...]<br />
Leendertz 2 had mij door zijne vitterij, om woord voor<br />
woord aan alle kanten te bekijken, haast uit het veld geslagen,<br />
want zoodoende blijft er zelfs <strong>van</strong> Bilderdijks werken en<br />
gedichten geen stuk heel. Naar mijn inzien is het meestendeels<br />
vitterij, en daarom verheugt mij uwe recensie, die in de ietter-<br />
kundige wereld oneindig meer geldt, dan die <strong>van</strong> hem, dat gij<br />
gezegd hebt: Wie den volmaaktheid zou eischen, zou het onbe-<br />
reikbare willen. Ik hoop dat hij dit ter harte zal nemen [...].<br />
Ik heb hem [Leendertz] vroeger tweemaal franco geschre-<br />
ven, maar hij heeft zich niet verwaardigd mij eenig antwoord<br />
toe te zenden. Ik vind dat zeer onbeleefd ja zelfs beleedigend.<br />
Kent gij hem? zoo ja, kunt gij mij dan ook iets <strong>van</strong> hem<br />
mededeelen?<br />
1. A. de Jager, 'Nederlandsche letter- en taalkunde', in DeTijdspiegel<br />
(1870) deel 1, p. 317-319<br />
2. Zoals al gezegd in de inleiding, publiceerde P. Leendertz in De<br />
Navorscher 2.0 (1870) p. 103-112 en p. 148-152 een lijst met<br />
aanvullingen en verbeteringen op <strong>Oudemans</strong>' Bijdrage tot een<br />
Middel- en Oudnederlandsch woordenboek.<br />
109
In het begin <strong>van</strong> Feb'. heb ik aan den onderwijzer Molenaar '<br />
a costy een pakje gezonden, waarbij ook gevoegd waren de<br />
boeken, die ik <strong>van</strong> u te leen had, ik hoop dat gij die in goede<br />
orde zult ont<strong>van</strong>gen hebben.<br />
[...] Mijn tweede deel B zou reeds in het licht zijn, ware de<br />
pers wat vlugger, maar Thieme heeft het [...] zoo druk, dat<br />
hij moeilijk 4 vel in de maand kan leveren en B zal wel 38 vel<br />
beslaan. Wat zal Leendertz zijn handen volkrijgen! In geen Vi<br />
jaar heeft hij zijne Ged. <strong>van</strong> Hooft vervolgd. Mocht hij zich<br />
eens vergissen in zijne critiek, en mocht een taalkundige hem<br />
dan eens op de kneukels tikken, dan zou mij dat niet weinig<br />
pleizier doen.<br />
De Maatschappij <strong>van</strong> Nederl. Lett. houdt het gewoonlijk<br />
voor ieder een verborgen als iemand die er reden voor heeft,<br />
zoo als ik, voor zíjn lidmaatschap bedankt. Die Maatschappij<br />
is mij altijd ondankbaar geweest. Mij dunkt dat als gij eens<br />
aan AlberdinckThijm, en aan V. Vloten of andere invloedrij-<br />
ke leden over dat schandaal schreeft, wie weet wat gij met die<br />
heeren zoudt kunnen uitwerken, hetzij op eene algemeene<br />
vergadering, het zij op eene andere wijze, om die Heeren<br />
Bestuurders hun schandelijk verzuim om hun malle secretaris<br />
Du Rieu amande honorable te laten doen, of zulks voor hem<br />
te doen, onder het oog te brengen. Wie weet welke gevolgen<br />
zulks hebben zou.<br />
Ik laat deze zaak geheel aan uw oordeel over, maar de zaak<br />
zelf is te erg ondanbaar en het zou voor het vervolg goed zijn,<br />
dat er voor zulke handelingen een schotje gestoken worde.<br />
De Secretaris schreef mij brieven met vele aanmerkingen.<br />
Nu is de vraag moet een secretaris die brieven, die hij aan een<br />
waardig lid schrijft in de bestuursvergaderingen voorlezen<br />
3. A.M. Molenaar (1840-1907) was leraar in Rotterdam.<br />
IIO
vóór de verzending? Ik meen ja, en dan is het Bestuur voor die<br />
brieven verantwoordelijk.<br />
Mag hij ze echter verzenden zonder ze in het Hoofd-<br />
bestuur voor te lezen, dan is hij alleen de oorzaak dat ik mijn<br />
ontslag heb ingezonden, en dan is het zijn plicht de zaak uit<br />
de wereld te maken.<br />
Nu vriend, doe geen de minste moeite voor mijn persoon,<br />
want ik geef om de gansche zaak geen cent, maar het is om<br />
het recht <strong>van</strong> het spel zoo men zegt.<br />
Waar gij, Alberdinck Thijm en Vloten spreken, daar zijn<br />
zij in Leiden niet tegen opgewassen.<br />
tt.<br />
Nu waarde vriend! nogmaals dank voor alles en geloof mij<br />
<strong>Oudemans</strong>.<br />
Arnhem 8 Maart 1870<br />
de verjaardag <strong>van</strong> Prins Willem V.<br />
in
Arnhem, 3 april 1870<br />
Waarde vriend!<br />
Uwe letteren zijn mij heden namiddag geworden, en toen ik<br />
uw plan aan mijne dochter voorlas, merkte ik dat de inhoud<br />
haar te leur stelde.' Zij verzocht míj u dadelijk te schrijven, en<br />
u uit te noodigen <strong>van</strong> uw plan om reeds den anderen dag te<br />
vertrekken, stellig af te zien en u de volgende vragen te doen:<br />
Natuurlijk uit scherts, want zij is zeer ondeugend,<br />
Was bij uwe laatste visite uw bed niet goed, of niet zacht<br />
genoeg?<br />
Was het zijn alhier u in eenig punt tegengevallen?<br />
En meer <strong>van</strong> die gekheden als: Wij hebben den H r . de<br />
Jager immers niet op oesters onthaald. Enz. enz.<br />
Ziedaar het resultaat, dat uw plan heeft te weeg gebracht.<br />
Wij rekenen er dus op, dat gij eenigen tijd hier vertoeft.<br />
Wij zullen alles zoo inrichten, dat gij te vreden zult zijn.<br />
En nu tot het genoegen u beiden hier te zien.<br />
Wij wachten u dus beiden op aanstaanden Maandagavond.<br />
Het logement voor u is bij mij aan huis.<br />
Ont<strong>van</strong>g de hartelijke groeten <strong>van</strong> mijne ondeugende<br />
dochter, die u hoogschat en geloof mij<br />
totus tuus<br />
<strong>Oudemans</strong><br />
Ik zoek naar een postzegeltje, maar mijn voorraad is op en de<br />
tijd ontbreekt mij om mij <strong>van</strong> níeuwe te voorzien. Neem<br />
zulks s.v.pl. niet kwalijk.<br />
1. De Jagers brief is niet bewaard gebleven. Hij moet hebben<br />
geschreven dat hij bij zijn voorgenomen bezoek aan Arnhem<br />
slechts één nacht kon blijven slapen.<br />
112
Arnhem, 23 september 1870<br />
Zeer geachte Vriend!<br />
Hiernevens eindelijk de letter B <strong>van</strong> mijn woordenboek, dat<br />
voor u geen nieuws zal bevatten, maar denk toch met welk<br />
doel ik het bewerkt heb, in de voorrede te lezen. [...]<br />
De Heer Molenaar a costy wil gaarne voor mij lezen, maar<br />
het mangelt [Ontbreekt] hem aan oude boeken. Zoudt gij hem<br />
niet met het een of ander kunnen bijstaan? Plutarchus, De<br />
Ruyter of wat gij denkt goede produkten te kunnen opleveren.<br />
Wij hebben met zeer veel genoegen kennis gemaakt met<br />
Mejufvrouw uwe dochter.' Deze is eene recht lieve dame. Als<br />
uwe andere dochters <strong>van</strong> het zelfde allooi zijn, dan zal ik mij zeer<br />
verheugen door den tijd ook met haar E
Arnhem, 15 oktober 1870<br />
Zeer geachte vriend!<br />
Gisteren hier teruggekeerd, haast ik mij u en uwe lieve fami-<br />
lie mijnen hartelijken dank te betuigen voor uwe aller vrien-<br />
delijkste ont<strong>van</strong>gst en voor de vele ja tallooze blijken <strong>van</strong><br />
welwillendheid, door u allen aan mij, en mijne dochter, bewe-<br />
zen. Breng s.v.pl. mevrouw uwe echtgenooten, uwe zeer voor-<br />
komende dochters en, niet te vergeten uwen zoon, die mij<br />
zeer aangename oogenblikken bezorgd heeft, mijnen warmen<br />
dank toe, als ook die <strong>van</strong> Christine, voor al het goede bij ze<br />
genoten, en wij verheugen ons zeer, kennis met uw geacht<br />
huisgezin gemaakt te hebben.<br />
Hiernevens zend ik u, volgens belofte een zeer merkwaar-<br />
dige brief <strong>van</strong> Christiaan Huygens, <strong>van</strong> 1675 uit Parijs<br />
geschreven. Een Engelschman zou er wellicht veel geld voor<br />
geven, doch het is beter dat hij in uwe collectie, voor de<br />
Nederlanden bewaard blijve.<br />
[...] Om den brief niet te veel kreuken en plooien te<br />
geven, heb ik hem in een catalogus geborgen. Kan ik meer<br />
voor u vinden, ik zal steeds aan u denken.<br />
Na de vriendelijke groeten <strong>van</strong> Christine aan U en uwe<br />
geachte familie te hebben overgebracht, en na mij in uwe<br />
hooggeschatte vriendschap te hebben aanbevolen, noem ik<br />
mij zeer vriendschappelijk<br />
11.<br />
<strong>Oudemans</strong><br />
114
Arnhem, 8 december 1870<br />
Zeer waarde Vriend!<br />
In langen tijd niets <strong>van</strong> u vernomen hebbende, wil ik deze<br />
gelegenheid, dat Mejufvr. Goddard <strong>van</strong> hier naar hare haard-<br />
stede terugkeert, niet laten voorbijgaan, om naar de toestand<br />
<strong>van</strong> uwe gezondheid en naar dien <strong>van</strong> Mevrouw en <strong>van</strong> uwe<br />
dochters en zoon te informeeren.<br />
Ik hoop maar dat geene ziekte of ongesteldheid u zullen<br />
verhinderd hebben mij de goede ont<strong>van</strong>gst te melden <strong>van</strong> den<br />
brief <strong>van</strong> den beroemden Huygens, welken ik u kort na mijne<br />
aankomst alhier, volgens belofte, heb toegezonden.<br />
Als gij eens een paar minuten kunt uitbreken, deelt mij<br />
dan eens het een en ander <strong>van</strong> u, uwe familie en andere<br />
bijzonderheden mede.<br />
Hoe gaat het met uwe werkw. <strong>van</strong> during? 1 Ik verlang er<br />
zeer naar.<br />
[...] In de hoop dat ik binnenkort iets <strong>van</strong> u en de uwen<br />
hooren zal, noem ik mij, na mijne welmeenende groeten aan<br />
uwe huis-familie verzocht te hebben,<br />
Uw vriend<br />
A.C. <strong>Oudemans</strong><br />
i. Hier kort voor werkwoorden <strong>van</strong> herhaling en during.<br />
5
Arnhem, 18 februari 1871<br />
Zeer waarde vriend!<br />
Het derde deel <strong>van</strong> het Woordenboek, bevattende de C.D.E.<br />
en F, samen zoo wat 20 vel groot, zal u binnen weinige dagen<br />
geworden.<br />
De Recensie <strong>van</strong> Leendertz heeft blijkbaar eene strekking<br />
om mij te straffen voor mijne vermetelheid, eene bijdrage tot<br />
een Wdb in het licht te zenden, want veelal vindt hij onnauw-<br />
keurigheden in de glossaria, welke hij op mij tracht terug te<br />
werpen, zeer waarschijnlijk met het doel om eene verkeerde<br />
meening over mijn werk uit te lokken.<br />
Die zwijgt, zegt het spreekwoord, consenteert [stemt toe],<br />
en omdat ik zulks niet doe, ben ik gedrongen er iets tegen in<br />
te brengen, even als gij gedaan hebt tegen Lulofs.' Wat ik het<br />
publiek wilde mededeelen gaat hier nevens, en gij zoudt mij,<br />
als een waar vriend, een onuitsprekelijk genoegen kunnen<br />
doen, met deze weinige regels eens nauwkeurig te lezen, en<br />
mij als vriend, ronduit uwe gedachte daarover onbewimpeld<br />
mede te deelen, en mij die veranderingen voor te stellen, die<br />
uw meer verlicht oordeel dienstig keurt.'<br />
Zwijg ik, dan gaat hij hoe langer hoe verder, en dewijl het<br />
1. A. de Jager, Nalezing op het glossarium <strong>van</strong> prof. Lulofs handboek<br />
<strong>van</strong> den vroegsten bloei der Nederlandsche letterkunde (Deventer<br />
1846). Vergelijk <strong>Oudemans</strong>' brief <strong>van</strong> 5 september 1849.<br />
2. Het gaat hier om de tekst die in de inleiding wordt aangehaald<br />
en die <strong>Oudemans</strong> eerst publiceerde in De Tijdspiegel (1871) p.<br />
319-320 onder de titel Aan de lezers <strong>van</strong> De Navorscher.<br />
Vervolgens deed zijn verweer dienst als voorwoord in het tweede<br />
deel <strong>van</strong> zijn woordenboek. Althans, in het door mij gebruikte<br />
exemplaar is het ingebonden in deel twee; <strong>Oudemans</strong> heeft<br />
het in deze brief over deel drie.<br />
Il6
mij onbekend is, welke drijfveren bij hem in het werk zijn, wil<br />
ik trachten hem tot de overtuiging te brengen dat, die den bal<br />
kaatst, hem terug moet verwachten, en niet als een teugelloos<br />
paard moet voorthollen.<br />
Als het <strong>van</strong> uwe bezigheden niet te veel gevergd is, zou ik<br />
dan op een eenigszins spoedig retour mogen hopen, aangezien<br />
het voor het 3de deel [<strong>van</strong> het woordenboek] zou geplaatst<br />
worden.<br />
[...] Met de meeste vriendschap en achting noem ik mij<br />
Uw zeer toegenegen vriend<br />
A.C. <strong>Oudemans</strong><br />
Arnhem, 31 maart 1871<br />
Waarde Vriend!<br />
Ont<strong>van</strong>g mijnen hartelijken dank voor de hulp mij onlangs<br />
bewezen. Ik was met uwe redactie en uwe veranderingen, zeer<br />
te vreden.<br />
Hiernevens gaat het derde deel <strong>van</strong> mijn Woordenboek.<br />
Voor een kritisch oog, als het uwe zal het wel veel te wenschen<br />
overlaten, maar elk vogeltje zingt zoo als het gebekt is, en dan<br />
mijne jaren, en mijne vele bemoeiingen en correspondenties<br />
met zes kinderen, enz.<br />
Verschoon dus s.v.pl. het gebrekkige en het foutive, dat gij<br />
in mijn werk voorzeker vinden zult. Doe mijne en Christines<br />
[groeten] aan Mevrouw uwe echtgenoote, aan uwe dochters<br />
en aan mijnheer uw zoon, en zeg zijn Ed. s.v.pl. dat als hij in<br />
Arnhem somtijds om handelszaken wezen mocht, wij ons<br />
voor een visite zeer houden aanbevolen.<br />
117
Ont<strong>van</strong>g ook gij onze vriendschappelijke groeten en geloof<br />
mij<br />
Uw vriend<br />
<strong>Oudemans</strong>.<br />
Arnhem, 24 oktober 1871<br />
Waarde Vriend!<br />
Hiernevens gaat weder een gedeelte, niet <strong>van</strong> mijn woorden-<br />
boek, maar <strong>van</strong> mijne Bijdrage tot mijn woordenboek.<br />
Ik druk hierop, omdat eenige zoogenaamde geleerden, zo<br />
als a costy de Heer Molenaar, mijn werk beschouwen als te<br />
moeten zijn volledig.'<br />
Wat die man in zijn schild voert, weet ik niet, en kan het<br />
ook niet begrijpen. Eerst, bij de uitgave <strong>van</strong> het iste stuk,<br />
schrijft hij mij, dat hij zich ontzaggelijk verheugt over de<br />
verschijning <strong>van</strong> dit werk, en dringt zich aan mij op, om mij<br />
woorden te leveren, die hij uit Huygens en anderen had opge-<br />
<strong>van</strong>gen. Ik dacht; al heb ik zelf die werken geëxerpeerd, dat hij<br />
misschien nauwkeuriger gelezen had dan ik, en dus nam ik<br />
zijn aanbod aan, en hij zond mij lijsten met woorden, die ik<br />
trouwens ook had. Hij was mij zelfs zoo lastig met schrijven,<br />
dat ik hem attent moest maken, dat mijne drukten met dat<br />
woordenboek <strong>van</strong> dien aard waren, dat ik niet altijd gereede-<br />
lijk zijne brieven (die overigens niets beteekenden) te beant-<br />
woorden.<br />
I. Vergelijk <strong>Oudemans</strong>' brieven <strong>van</strong> 8 maart 1870 en 23 september<br />
1870.<br />
118
Eensklaps verandert hij <strong>van</strong> richting en schrijft in den<br />
Navorscher tegen mij, en zegt dat ik eenige woorden heb<br />
overgeslagen/ Als iemand mij schrijft ik zou u zoo gaarne in<br />
uwe moeilijke taak ondersteunen en ik zal u mijne gevonde-<br />
ne woorden zenden, dan vind ik dat zijne handelwijze niet<br />
strookt met zijne indringende beleefdheid.<br />
De uitgever <strong>van</strong> mijn werk' vond deze handelwijze zeer<br />
onoprecht.<br />
Omdat hij mij die lijsten gezonden had, gaf ik hem de<br />
uitgekomene deelen cadeau, maar nu gezien hebbende, dat<br />
hij jeukerig is om in den Navorscher zijn naam te zien prij-<br />
ken, schreef ik hem eene maand geleden, dat ik, alvoorens<br />
hem de volgende afdeeling G toe te zenden, gaarne zoude<br />
willen weten, of hij voort wil gaan, om zijne aanmerkingen in<br />
den Navorscher te plaatsen, hetgeen niet strookt met zijne<br />
eerste aanbieding. Hierop kreeg ik geen antwoord, als alleen<br />
dat hij mij nog eenige woorden voor de G (die hij wist dat al<br />
afgedrukt was) zou zenden.<br />
Hierop schreef ik hem terug dat ik die woorden thans niet<br />
noodig had, maar dat hij de vraag, over het al of niet kritizee-<br />
ren in den Navorscher, niet beantwoord had.<br />
Tot nog toe heeft hij het stilzwijgen daaromtrent bewaard,<br />
en nu beschouw ik dien man als valsch en onoprecht, en<br />
daarbij geloof ik dat hij voort zal gaan op het ingeslagen pad.<br />
Kondet gij hem daar<strong>van</strong> afbrengen (Ik weet niet of gij met<br />
hem in eenige betrekking staat, en of gij hem hier of daar<br />
ontmoet), zulks zou mij zeer aangenaam zijn, want het werk<br />
2. De stukken <strong>van</strong> Molenaar zijn te vinden in: De Navorscher jrg. 21<br />
(1871) p. 36-46, 300-308; jrg. 22 (1872) p. 83-96, 579-588, 626-634;<br />
jrg. 23 (1873) p. 605-619; jrg. 24 (1874) P- 89-96-<br />
3. Is. An. Nijhoff en Zoon.<br />
119
heeft ondersteuning noodig voor de enorme onkosten <strong>van</strong><br />
den uitgever.<br />
Christine verzoekt mij om u te vragen of uwe dochter, die<br />
bij ons gelogeerd heeft, hare eerst volgende vacantie geheel of<br />
gedeeltelijk bij ons zou willen komen doorbrengen, zoo ja, wij<br />
zullen haar met opene armen ont<strong>van</strong>gen.<br />
[...] Ik hoop dat bij ÜE. en bij uw jong gehuwde zoon,<br />
alles wel is, zoo als ook bij mij. Doe zijn Ed s.v.pl. benevens<br />
uwe echtgenoote en dochters ons beider groeten, en geloof<br />
mij steeds<br />
geheel de uwe<br />
A.C. <strong>Oudemans</strong>.<br />
Arnhem, Z9 februari 1872<br />
Zeer geachte vriend!<br />
Als gij dezen ont<strong>van</strong>gt is een merkwaardig en hoogst<br />
belangrijke dag voor u en uwe geachte familie aangebroken.<br />
Vergis ik mij niet, dan is morgen 40 jaar geleden, dat gij uwe<br />
betrekking als leider en leeraar der jeugd aanvaarddet.<br />
En hoe zijn die 40 jaren voorbijgegaan?<br />
Gij hebt niet alleen de Nederlandsche Maatschappij, de<br />
stad uwer woning, maar gij hebt eene ontelbare menigte <strong>van</strong><br />
bijzondere personen en <strong>van</strong> taalbeoefenaars aan u verplicht.<br />
Reeds vroeg in uwe loopbaan waart gij de toorts aan welke<br />
vele thans geachte mannen hunne lichten hebben ontstoken.<br />
Gij opendet hun de baan, en haddet gij haren slagboom niet<br />
opgeheven, velen hadden die hoogte niet bereikt, waarop zij<br />
nu gestegen zijn.<br />
120
Met welk genoegen, met welke vreugde en met welke zalig-<br />
heid kunt gij dus op uwen hoogst belangrijken afgelegden<br />
weg terugzien; maar die vreugde moet, dunkt mij nog zeer<br />
verhoogd worden, als gij het bewustzijn bij u omdraagt, dat<br />
honderde menschen u vriendschap en ware achting toedra-<br />
gen, niet alleen om uwe uitgebreide kunde, om uwen nooit te<br />
volprijzen ijver, om uwe voorlichting in het gebied der taal-<br />
kund, maar tevens en vooral om uwe minzaamheid jegens<br />
anderen en uwe hulpvaardigheid jegens hen, die u om raad,<br />
hulp en inlichting vragen.<br />
Hoeveel zulke mannen zou men in Nederland kunnen<br />
tellen? Van daar dan ook, dat ik het mij tot eene eer reken,<br />
niet alleen tot uwe kennissen, maar, zoo ik mag vooronder-<br />
stellen, tot uwe vrienden te behooren.<br />
Ik neem dus levendig deel in uwe vreugde <strong>van</strong> dezen dag,<br />
en worden mijne wenschen verhoord, dan zij uw nuttig leven<br />
nog lang gespaard, in het bezit en behoud uwer geachte fami-<br />
lie en in het genot eener blijvende gezondheid, en de achting<br />
en vriendschap door u in zoo ruime mate verworven, blijve<br />
voortdurend de bloemkrans uws levens.<br />
[...] Groet uwe geachte familie <strong>van</strong> ons beiden, en geloof<br />
mij als altijd te zijn, met de hartelijkste vriendschap<br />
t.t.<br />
<strong>Oudemans</strong>.<br />
121
Ont<strong>van</strong>gen door De Jager op 29 september 1873<br />
Waarde Vriend!<br />
Hiernevens heb ik het genoegen U te doen toekomen een<br />
vervolg op mijne Bijdrage. Ont<strong>van</strong>g het met den zelfde gevoe-<br />
lens <strong>van</strong> vriendschap, waarmede ik het u aanbied, en zie de<br />
daarin voorkomende gebreken of onjuistheden toegevend<br />
over het hoofd.<br />
[..De L is op de pers en de M is in kopij bijna af. Mocht<br />
ik het einde nog beleven, ik ben reeds 74 jaar oud.<br />
Adieu groet de uwen hartelijk <strong>van</strong> mij, ont<strong>van</strong>gt allen de<br />
vriendschappelijke groete <strong>van</strong> Christine en geloof mij als<br />
altijd<br />
<strong>Oudemans</strong>.<br />
Arnhem, 10 september 1873<br />
Zeer waarde De Jager!<br />
Hiernevens heb ik het genoegen U toe te zenden het 4 e deel<br />
mijner Bijdrage, en ik hoop dat uw zeer critisch oog niet al te<br />
bespiedend op deze mijne poging om nuttig te zijn zal neder-<br />
zien.<br />
Wellicht vindt gij onnauwkeurigheden, maar zij die na mij<br />
komen, kunnen verbeteren en aanvullen. Drie kwart eeuw is<br />
over mijn hoofd gevlogen, en dat de fijne puntjes bij mij er<br />
afgaan is niet te verwonderen.<br />
nen.<br />
De O. is in manuscript af en ik ben reeds aan de P. begon-<br />
122
Ont<strong>van</strong>g mijnen dank voor al het mij toegezondene, en wees<br />
verzekerd dat ik hoogen prijs stel op al wat <strong>van</strong> uwe hand<br />
komt.<br />
Ik betreur het zeer dat uwe frequentativen het licht nog<br />
niet zien. Hoe veel nuttigs zou ik er voor mijne Bijdrage niet<br />
in gevonden hebben.<br />
Ik hoop, dat gij met uwe lieve familie, aan wie wij onze be-<br />
leefde groeten verzoeken, in welstand moogt verkeeren, en als<br />
gij mij eens met eenig schrift zoudt willen vereeren, stel mij<br />
dan eens op de hoogte <strong>van</strong> aller toestand. Hoe gaat het met<br />
uwe geachte vrouw, met uwe dochters, en vooral met mijn<br />
gewezen logée? Is uw zoon, de tabakshandelaar nog zoo vroo-<br />
lijk? Geniet gij reeds uwe rust, en wanneer zullen wij den rijk-<br />
dom der Nederl. taal door het hierboven genoemd werk, zien<br />
opgeluisterd, of wacht gij daarmede totdat ik dood ben?'<br />
Tot het nieuws, dat u mogelijk eenigszins interesseert,<br />
behoort dit, dat Christine geëngageerd is met Jonkh r von<br />
Schmit auf Altenstat, Kapitein te Nymegen, een zeer solide<br />
man, geen hekkenspringer, met wien ik vooronderstel dat zij<br />
zeer gelukkig zal zijn.<br />
Wat mij aangaat, ik ben mijn 76ste jaar ingetreden maar<br />
bij gezonde dagen, nog met lust werkzaam.<br />
Adieu, waarde vriend! leef gelukkig met de uwen, en geloof<br />
mij als altijd.<br />
Uw u toegenegen vriend.<br />
A.C. <strong>Oudemans</strong><br />
1. De Jagers Woordenboek der frequentatieven verscheen tussen 1875<br />
en 1877. Het aanhangsel, over schijnbare frequentatieven, werd<br />
na zijn dood bezorgd door zijn zoon H. de Jager.<br />
123
Arnhem, 30 januari 1874<br />
Geachte Vriend de Jager<br />
Gisteren ontving ik eene gedrukte circulaire <strong>van</strong> eene<br />
Commissie uit Leiden, die voornemens is, om onzen vriend<br />
De Vries, die op 28 Nov. a.s. 25 jaar zijn professoraat heeft<br />
waargenomen, een aandenken te schenken <strong>van</strong>wege zijne leer-<br />
lingen en vrienden. Zij noodigt ook mij uit om daaraan bij te<br />
dragen, zonder een bepaald cijfer op te geven. Nu is de vraag:<br />
Hebt gij ook zulk eene circulaire ont<strong>van</strong>gen? Zoo ja, dan stel<br />
ik u voor om de concert te handelen, en meld mij dan spoedig<br />
s.v.pl. wat gij er aan denkt te doen.'<br />
Ik voor mij wilde gaarne de lijst zien der inteekenaren, ten<br />
einde mij eenigszins daarnaar te kunnen regelen, want als<br />
men geeft, geeft men meer of mínder dan anderen, en geen<br />
<strong>van</strong> beiden is aangenaam. Deel mij dus uwe gedachten daar-<br />
omtrent spoedig mede.<br />
Ik heb reeds de tweede aflevering uwer frequentatieven en,<br />
eenige dagen geleden ook iets over de schijnbare frequentatie-<br />
ven ont<strong>van</strong>gen, waarvoor ik u mijnen warmen dank toebreng.<br />
Groet uwe familie hartelijk <strong>van</strong> mij en <strong>van</strong> Christine, die<br />
den 26 februari in het huwelijk zal treden, waar<strong>van</strong> uwe fami-<br />
lie eene gedrukte vermelding zal geworden.<br />
Met Mei a.s. gaat zij te Nymegen wonen en ik heb een huis<br />
gehuurd, vlak naast het hare, dat op ons verzoek is doorgesla-<br />
gen, zoodat de toegang tot elkander hetzelfde is, als woonden<br />
wij in één huis.<br />
1. Om wat voor soort 'aandenken' het ging, is niet duidelijk. Er is<br />
dat jaar in ieder geval geen feestbundel voor De Vries verschenen.<br />
Dat was wel het geval in 1889, toen De Vries veertig jaar<br />
hoogleraar was.<br />
124
Vriend! ik word oud, ik nader de 76, en gevoel dat het niet<br />
lang meer met mij duren zal. Nu over een kort leven heb ik<br />
niet te klagen, maar wel dat ik het niet nuttiger en werkzamer<br />
heb doorgebracht.<br />
tt.<br />
Adieu, vaarwel, en geloof mij als altijd<br />
<strong>Oudemans</strong><br />
Arnhem, 6 februari 1874<br />
Waarde De Jager!<br />
Was of liever ware ik gewoon recensies te schrijven, en hadde<br />
ik daartoe uwe pen in bezit, wees verzekerd dat ik reeds bij de<br />
eerste aflevering <strong>van</strong> uwen veel omvattenden arbeid er iets in<br />
het een of ander maandwerk <strong>van</strong> gezegd had, maar helaas ik<br />
weet niet hoe het aan te <strong>van</strong>gen eene recensie uwer waardig<br />
samen te stellen.<br />
Om u echter mijn goeden wil te toonen zend ik u de<br />
uitdrukking <strong>van</strong> mijne eigene overtuiging, maar op mijne<br />
eigene krachten niet vertrouwende, wilde ik dit opstelletje<br />
niet aan D s Keyser' toezenden, zonder u eerst daarmede<br />
bekend te maken, want her kan zijn, dat het in uw oog geen<br />
halven cent waarde heeft.<br />
Is het daarentegen eenigszins bruikbaar, en beantwoordt<br />
het gedeeltelijk aan het doel, doe mij dan het genoegen, om<br />
daarin te veranderen zoo veel gij wilt, want elke verandering<br />
1. J.P. Keyser (1818-1878) was predikant in Arnhem en sinds 1857<br />
eindredacteur <strong>van</strong> het tijdschrift De Tijdspiegel.<br />
125
<strong>van</strong> uwe hand zal wel eene verbetering zijn.<br />
Als gij het mij dan gecorrigeerd en geamplificeerd 2 wilt<br />
terug zenden, dan zal ik het overschrijven en aan D s . K[eyser]<br />
bezorgen.<br />
Zoo als gij over de zaak <strong>van</strong> De Vries denkt, zoo denk ik er<br />
ook over.<br />
Bijna eene maand geleden kwam een bediende uit een<br />
boekwinkel ten mijnent, met eene inteekenlijst op uwe<br />
frequentatieven, en dewijl ik reeds uw cadeau bezat, kon ik<br />
aan zijn verlangen niet voldoen, maar heb in die portefeuilles<br />
eene aanbeveling nedergeschreven, met zoo veel nadruk als<br />
mogelijk was. Gij ziet daaruit dat ik, met uw werk zeer ben<br />
ingenomen, en reeds gedeeltelijk aan uwen wensch heb<br />
voldaan.<br />
t.t.<br />
Met ware vriendschappelijke gevoelens<br />
<strong>Oudemans</strong>.<br />
[Het bijgevoegde 'opstelletje']<br />
TAALKUNDE<br />
In het jaar 1832 verscheen er bij den Boekhandelaar T.I.<br />
Wijnhoven Hendriksen, te Rotterdam een allerbelangrijkst<br />
werk voor hen die in grondige taalstudie belangstellen. Het<br />
voerde den nederigen titel <strong>van</strong>: Proeve over de Werkwoorden,<br />
<strong>van</strong> herhaling en during, en was bewerkt door den geleerden<br />
en ijverigen heer A. de Jager.<br />
Veel schoons, veel wetenswaardigs kwam er in dit werk<br />
voor, en door taalgeleerden en taalbeoefenaars werd het zoo<br />
2. Uitgebreid.<br />
126
hoog geschat, dat het weldra uitverkocht was. Eene tweede<br />
uitgave was dus zeer wenschelijk, en het is mij <strong>van</strong> nabij<br />
bekend, dat de onvermoeide naspoorder onzer taal zeer<br />
dikwerf door vrienden en taalgeleerden is aangezocht gewor-<br />
den, om <strong>van</strong> dit nuttige werk een herdruk in het licht te<br />
zenden.<br />
Volgaarne wilde hij aan die wensch voldoen, maar hij<br />
trachtte genoemde Proeve tot meerde volmaking te brengen,<br />
en daarvoor was tijd en inspanning noodig, en thans zijn<br />
reeds twee afleveringen verschenen, elk <strong>van</strong> 128 net gedrukte<br />
kolommen, bevattende een gedeelte <strong>van</strong> die werkwoorden<br />
<strong>van</strong> herhaling die op 'elen'eindigen.<br />
Bij eene vergelijking <strong>van</strong> gemelde Proeve met dit Woor-<br />
denboek der Frequentatieven, staat men verbaasd over de<br />
groote uitbreiding die daaraan is toegebracht, over de taal-<br />
schatten, die daarin zijn nedergelegd, over de volkomheid der<br />
onderwerpen, en over den ijver daar aan besteed.<br />
Moge dit lang gewenschte werk zijn weg vinden, niet<br />
alleen bij geleerden, maar ook vooral bij hen, die hunne<br />
Nederlandsche taal op prijs stellen, en anderen daarin onder-<br />
richt geven.<br />
Het vele nut, dat dit werk bevat, en de buitengewone zorg<br />
aan de samenstelling besteed, en de jaren lange inspanning<br />
om het groote doel te bereiden, doen mij de gegronde hoop<br />
koesteren, dat Schrijver en uitgever de meeste voldoening <strong>van</strong><br />
hunnen arbeid en onderneming mogen inoogsten.<br />
A.C. <strong>Oudemans</strong>. S r .<br />
127
Arnhem, 15 Februari 1874<br />
Zeer waarde vriend!<br />
Toen ik op zaturdag 7 dezer uwen brief ontving, heb ik den<br />
volgenden dag dadelijk afschrift genomen <strong>van</strong> het ingeslote-<br />
ne', en heb reeds maandag 9 Feb' dat overgeschrevene aan D s<br />
Keyser met een brief gezonden, inhoudende verzoek, om het<br />
in zijn maandwerk te plaatsen, en mij vóór het afdrukken<br />
eene proef ter correctie te zenden.<br />
Ik wachtte daarop, tot gisteren, maar niets ont<strong>van</strong>gende<br />
heb ik <strong>van</strong> mijn tijd een uur afgenomen om naar zijn E^ toe<br />
te gaan en te informeeren wat <strong>van</strong> de zaak was.<br />
Zijn E^ antwoordde mij 'ik heb juist een brief voor u<br />
gereed liggen om u mede te deelen, dat ik, voordat ik uw stuk<br />
ontving, de recensie reeds aan een ander had opgedragen, en<br />
deze is er mede bezig, zoodat ik het opstel <strong>van</strong> u niet plaatsen<br />
kan.'<br />
Hoe vindt gij die onbeleefdheid, om mij zulks niet dade-<br />
lijk bij de ont<strong>van</strong>gst te doen weten, mij acht dagen in het<br />
onzekere te laten, daardoor mij de moeite te veroorzaken naar<br />
hem toe te gaan en dan quasi af te komen met een leugen 'ik<br />
heb juist een brief aan u geschreven' enz.<br />
Gij ziet hieruit dat het niet aan mij ligt, dat het genoemde<br />
stuk niet geplaatst wordt, en ik vind de handelwijze eenen<br />
1. Te weten de door De Jager aangepaste versie <strong>van</strong> het 'opstelletje'<br />
<strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong>.<br />
2. De bespreking werd geschreven door J. Verdam, indertijd leraar<br />
oude talen aan het gymnasium in Leiden, en verscheen in De<br />
Tijdspiegel (1874) deel 2, p. 74-76. Verdam is lovend en noemt<br />
De Jager 'den Nestor onzer taalgeleerden'.<br />
128
christelijken Dominé, alias Godsgezant, waardig.<br />
Ik keerde zeer uit mijn luim naar huis terug, en beloofde<br />
mijzelven, nooit weder met dien heer in aanraking te komen.<br />
Als gij de recensie ont<strong>van</strong>gt, zoudt gij mij daar<strong>van</strong> geen<br />
exemplaar of kopij kunnen zenden, want ik lees dat maand-<br />
werk niet. 2<br />
11.<br />
Adieu, vaarwel en leef gelukkig.<br />
<strong>Oudemans</strong><br />
129
CHRONOLOGISCH OVERZICHT VAN DE PUBLICATIES VAN<br />
A.C. OUDEMANS<br />
Boeken en artikelen zijn hier bij elkaar gezet.<br />
1824<br />
[1] Chronologisch handboek <strong>van</strong> de geschiedenis der voornaam-<br />
ste staten, welke op het tooneel der wereld eenige rol gespeeld<br />
hebben, en daardoor onze aandacht waardig zijn (Haarlem:<br />
Erven E Bohn 1824)<br />
[2] Het leven en de lotgevallen <strong>van</strong> Hugo de Groot: in gesprek-<br />
ken (Amsterdam: G. Portielje 1824) iv + 253 p.<br />
In 1835 verscheen de tweede druk.<br />
1825<br />
[3] Zedekundige en staatkundige galerij (Amsterdam:<br />
G. Portielje 1825).<br />
Vertaling <strong>van</strong> L.P. de Ségur Galerie morale etpolitique 1817-<br />
1823.<br />
1826<br />
[4] Het leven en de lotgevallen <strong>van</strong> Johan <strong>van</strong> Oldenbarnevelt<br />
(Amsterdam: G. Portielje 1826) viii + 276 p.<br />
1827<br />
[5] [Samen met C.A. <strong>Oudemans</strong>] Gedichten (Amsterdam:<br />
G. Portielje 1827) xii, 243 p<br />
1828<br />
[6] Opwekking aan mijne landgenooten tot liefdadigheid<br />
(Amsterdam: G. Portielje 1828)<br />
131
1830<br />
[7] Eerste beginselen der Nederduitsche taal; ten dienste der<br />
scholen (Amsrerdam : Schalekamp en Van de Grampel 1830).<br />
De tweede druk verscheen in 1834, de vijfde in 1848, de<br />
zesde in 1853.<br />
1830-1836<br />
[8] Grondbeginselen der natuurkunde, of Natuurkundige wijs-<br />
begeerte: zoowel in het algemeen, als met betrekking tot de<br />
geneeskunde, zonder behulp <strong>van</strong> wiskundige betoogen voorgedra-<br />
gen (Amsterdam: Gebroeders Diederichs 1830-1836) 3 delen.<br />
Vertaling <strong>van</strong> Neil Arnott Elements of physics, or Natural<br />
philosopy, general and medical. Deel 1 en 2 werden vertaald<br />
door A.C. <strong>Oudemans</strong>, deel 3 door G.A. Hondeyker.<br />
1832<br />
[9] Het leven en de daden <strong>van</strong> Maurits, Prins <strong>van</strong> Oranje-<br />
Nassau (Amsterdam: Schalekamp en Van de Grampel 1832)<br />
viii+280 p.<br />
1835<br />
[10] Het leven en de daden <strong>van</strong> Frederik Hendrik Prins <strong>van</strong><br />
Oranje- Nassau (Amsterdam: Schalekamp en <strong>van</strong> de<br />
Grampel 1835) viii+280 p.<br />
1836<br />
[11] Engelsche spraakkunst bevattende de voornaamste regelen<br />
der Engelsche taal, uit de meest beroemde taalkundige werken<br />
opgezameld en tot een geheel gebragt, voorzien <strong>van</strong> eene menig-<br />
te toepasselijke opstellen, zoowel om <strong>van</strong> het Hollandsch in het<br />
Engelsch als <strong>van</strong> het Engelsch in het Hollandsch over te brengen<br />
(Dordrecht: Blussé en Van Braam 1836)<br />
132
1837<br />
[12] Eerste beginselen der Nederlandsche taal, ten gebruike voor<br />
de middelste klasse der lagere en middelbare scholen<br />
(Amsterdam: Schalekamp en Van de Grampel 1837).<br />
In 1848 verscheen een tweede druk.<br />
1839<br />
[13] Bijdrage over Prinsen's leerwijze, in verband beschouwd<br />
met het onderwijs in Neêrlands Indië. (Batavia 1839)<br />
1845<br />
[14] Gemengde taalkundige bijdragen en bedenkingen (Leiden<br />
1845)<br />
1847<br />
[15] 'Toelichting <strong>van</strong> het woord bril, in Hoofts Warenar', in:<br />
Archief voor Nederlandsche Taalkunde 1 (1847) p.165-169.<br />
[16] 'Verklaring <strong>van</strong> eenige Maleische Woorden', in:<br />
Magazijn <strong>van</strong> Nederlandsche Taalkunde 1 (1847) p. 30-35.<br />
[17] 'Kindsheid of Kindschheid, ter aanduiding <strong>van</strong> den<br />
jeugdigen leeftijd', in: Magazijn <strong>van</strong> Nederlandsche<br />
Taalkunde 1 (1847) P- 50-5 2 -<br />
[18] 'Taalkundige Bijdragen en Bedenkingen', in: Magazijn<br />
<strong>van</strong> Nederlandsche Taalkunde 1 (1847) p. 106-117 en P- 145-162.<br />
[19] 'Boekbeschouwing. Lijst <strong>van</strong> Woorden en uitdrukkin-<br />
gen met het Nederlandsch taaleigen strijdende, bewerkt<br />
door Matrhijs Siegenbeek', in: Magazijn <strong>van</strong> Nederlandsche<br />
Taalkunde 1 (1847) p. 211-223 en p. 298-315.<br />
133
1848<br />
[20, vervolg <strong>van</strong> 19] 'Boekbeschouwing. Lijst <strong>van</strong> Woorden<br />
en uitdrukkingen met het Nederlandsch taaleigen strijdende,<br />
bewerkt door Matthijs Siegenbeek', in: Magazijn <strong>van</strong><br />
Nederlandsche Taalkunde 2 (1848) p. 65-79 en P- 228-247.<br />
[21, vervolg <strong>van</strong> 18] 'Taalkundige Bijdragen en Bedenkingen',<br />
in: Magazijn <strong>van</strong> Nederlandsche Taalkunde 2 (1848) p. 97-115.<br />
[22] 'Greyden en Greyen', in: Archief voor Nederlandsche<br />
Taalkunde 1 (1848) p. 273-278.<br />
1849<br />
[23] 'Eenige afleidingen', in: Magazijn <strong>van</strong> Nederlandsche<br />
Taalkunde 3 (1849) p. 189-205 en p. 266-277.<br />
[24] 'Over het verloop der Nederlandsche taal, sedert de<br />
laatste twee eeuwen', in: Magazijn <strong>van</strong> Nederlandsche<br />
Taalkunde 3 (1849) p. 278-300.<br />
[25] 'Engien', in: Archief voor Nederlandsche Taalkunde 2<br />
(1849) p. 89-96.<br />
1850<br />
[26, vervolg <strong>van</strong> 21] 'Over het verloop der Nederlandsche<br />
taal, sedert de laatste twee eeuwen', in: Magazijn <strong>van</strong><br />
Nederlandsche Taalkunde 4 (1850) p. 120-137.<br />
[27] 'Iets over de werkwoorden <strong>van</strong> herhaling en during', in:<br />
Magazijn <strong>van</strong> Nederlandsche Taalkunde 4 (1850) p. 261-271.<br />
[28] 'Verslag <strong>van</strong> Bormans' Leven <strong>van</strong> S. Christina, in: De<br />
Gids 2 (1850) p. 114-123.<br />
134
1851<br />
[29] 'De analogie onzer taal, beschouwd in verband met het<br />
gebruik', in: Magazijn <strong>van</strong> Nederlandsche Taalkunde 5 (1851)<br />
p. 271-287.<br />
[30] 'Nieuw groot woordenboek der Nederlandsche Taal', in:<br />
Algemeenen Konst- en Letterbode (1851) nr. 9, p. 137-144.<br />
Ook uitgegeven als brochure.<br />
[31] 'Gewant', in: Archief voor Nederlandsche Taalkunde 3<br />
(1851) p. 76-81.<br />
1852<br />
[32] Die bediedenisse <strong>van</strong> der Missen, met ophelderende aantee-<br />
keningen voorzien en <strong>van</strong>wege de Maatschappij <strong>van</strong> Neder-<br />
landsche letterkunde uitgegeven (Leiden: E.J. Brill 1852) 80 p.<br />
1854<br />
[33] 'Gissing en Onderzoek', in: Archief voor Nederlandsche<br />
Taalkunde 4 (1854) p. 245-268.<br />
1855<br />
[34] Derystorien bloeme, dat is: de legende der heiligen, in<br />
Dietsche dichtmaat: naar het handschrift der Maatschappij <strong>van</strong><br />
Nederlandsche letterkunde te Leiden, nauwkeurig afgeschreven<br />
en met ophelderende aanteekeningen voorzien (Amsterdam:<br />
Van Langenhuysen 1855) 134 p.<br />
Ook verschenen in De Dietsche Warande 1 (1855) p. 137 e.v.<br />
1856<br />
[35] 'Losse gedachten over het werkwoord zorgen, en de<br />
woorden bezorgd en onbezorgd', in: Nieuw Nederlandsch<br />
Taalmagazijn 3 (1856) p. 1-7.<br />
135
[36] 'Iets over laden en ghemeit', in: Nieuw Nederlandsch<br />
Taalmagazijn 3 (1856) p. 7-16.<br />
[37] 'Is vroedkunde geen goed woord?', in: Nieuw<br />
Nederlandsch Taalmagazijn 3 (1856) p. 16-20.<br />
1857<br />
[38] Woordenboek op de gedichten <strong>van</strong> G. Az. Bredero (Leiden:<br />
E.J. Brill 1857) x+512 p.<br />
[39] 'De taal der 17de eeuw, voornamelijk die der blijspelen,<br />
beschouwd in hare nu verouderde woorden, spreekwijzen en<br />
uitdrukkingen', in: Nieuw Nederlandsch Taalmagazijn 4<br />
(1857) p. 1-36 en p.77-110.<br />
1859<br />
[40I Het Moortje: blijspel <strong>van</strong> Gerbrand Adriaensen Bredero;<br />
met een levensbericht <strong>van</strong> den dichter en ophelderende aantee-<br />
keningen (Schiedam: Roelants 1859) xxiv + 166 p.<br />
[41] 'Terechtwijzing', in: De Taalgids 1 (1859) p. 224-225.<br />
1860<br />
[42] 'Werkwoorden <strong>van</strong> herhaling en during', in: De Taalgids<br />
2 (1860) p. 40-56.<br />
1868<br />
[43] Taalkundig woordenboek op de werken <strong>van</strong> P. C. Hooft,<br />
ter aanvulling en verbetering <strong>van</strong> het Uitlegkundig woorden-<br />
boek op Hooft, uitgegeven door de tweede klasse <strong>van</strong> het voor-<br />
malig Koninklijk-Nederlandsch instituut (Leiden: J.K.<br />
Steenhoff 1868) viii+496 p.<br />
136
1869-1880<br />
[44] Bijdrage tot een Middel- en Oudnederlandsch woorden-<br />
boek. Uit vele glossaria en andere bronnen bijeengezameld<br />
(Arnhem: Is. An. Nijhoff en Zoon/ Anrhem: H.W. <strong>van</strong><br />
Marle 1869-1880) 7 delen.<br />
1871<br />
[45] Aan de lezers <strong>van</strong> De Navorscher, in: De Tijdspiegel<br />
(1871) p. 319-320.<br />
137
De zeven kinderen <strong>van</strong> A.C. <strong>Oudemans</strong> die de volwassenheid<br />
bereikten<br />
138<br />
Prof. Dr. Corneille Antoine Jean<br />
Abram <strong>Oudemans</strong> 1825-1906.<br />
Hoogleraar Botanie en<br />
Pharmacognosie, Amsterdam.
Prof. Dr. Jean Abraham Chrétien<br />
<strong>Oudemans</strong> 1827-1Ç06.<br />
Hoogleraar Sterrenkunde Utrecht.<br />
Prof. Dr. Antoine Corneille<br />
<strong>Oudemans</strong> i8}i-i8ç$.<br />
Hoogleraar Scheikunde te Delft.<br />
139
Christine Antoinetta <strong>Oudemans</strong><br />
1833-1909.<br />
Woonde tot 1874 met haar vader,<br />
gehuwd met Jhr. Johann Henri<br />
C. W von Schmidt auf Altenstadt.<br />
140<br />
Mr. Anne Mari <strong>Oudemans</strong><br />
1835-1916.<br />
Jurist, Resident te Madioen (Ned.<br />
Indie).
Wilhelmina <strong>Oudemans</strong><br />
1839-1883.<br />
Gehuwd met mr. Jan Jacob <strong>van</strong><br />
Geuns, advocaat.<br />
Jacques Adrien <strong>Oudemans</strong><br />
1844-1906.<br />
Vendumeester te Batavia.<br />
141
REGISTER OP PERSOONSNAMEN<br />
Alberdingk Thijm, J.A. 41, 44, 46, 68, 110, in<br />
Amorie <strong>van</strong> der Hoeven, Abraham des 64<br />
Amorie <strong>van</strong> der Hoeven, Martinus des 64<br />
Baaien & Zonen, J. <strong>van</strong> 36, 39, 72<br />
Beets, Nicolaas 83<br />
Bergh, L.Ph.C. <strong>van</strong> den 51<br />
Bergh, S.J. <strong>van</strong> den 44<br />
Bilderdijk, Willem 17, 39, 66<br />
Bisschop, W. 67<br />
Bodel Nijenhuis, J.T. 40, 41, 43, 44, 49, 65, 66<br />
Bogaers, A. 104<br />
Bomhoff, D. 8, 48<br />
Brill, W.G. 77, 135, 136<br />
Broedelet, A.M. 48, 50<br />
Burman, Frans 107<br />
Buser, T.H. 77<br />
David, J.P. 43<br />
Dijk, J.A. <strong>van</strong> 85, 91<br />
Donders, F.C. 87<br />
Geuns, Jan Jacob <strong>van</strong> 89<br />
Görlitz, P.K. 41, 43, 49, 89<br />
Groebe, Dirk 38<br />
Halbertsma, J.H. 73, 74<br />
Hammecker, Jacoba Adriana 16, 26<br />
Hoffmann von Fallersleben, A.H. 68<br />
Jager, H. de 1x3<br />
Janssen, L.J.F. 56, 60<br />
Jonckbloet, W.J.A. 14, 25, 52, 53<br />
Keyser, J.P. 125<br />
Leemans, C. 44<br />
142
Leendertz, P. 22, 27, 95, 109, 110, 116<br />
Molenaar, A.M. 22, 27, 113, 118, 119<br />
Moltzer, H.E. 21<br />
Moock, S.J.M. <strong>van</strong> 19, 20, 21<br />
Neurdenburg, J.C. 77<br />
Niermeijer, A. 47<br />
Oosterzee, J.J. <strong>van</strong> 47<br />
<strong>Oudemans</strong>, A.C. jr. 26, 95,131, 139<br />
<strong>Oudemans</strong>, A.M. 26, 140<br />
<strong>Oudemans</strong>, C. 89, 140<br />
<strong>Oudemans</strong>, C.A.J.A. 26, 35, 84, 138<br />
<strong>Oudemans</strong>, J.A. 27, 62, 95, 141<br />
<strong>Oudemans</strong>, J.A.C. 26, 105, 139<br />
Rieu, W.N. du 103<br />
Rinkes, S.H. 68<br />
Rutgers, A. 56, 60, 65<br />
Siegenbeek, Matthijs 18, 40, 71, 72, 73, 92, 133, 134<br />
Snellen, H. 87<br />
Verdam, Jacob 24, 128<br />
Verwijs, Eelco 11, 15, 24, 26<br />
Vloten, Johannes <strong>van</strong> 61, 68, 110, in<br />
Vries, Matthias de 7, 8, 11, 12, 14, 18, 19, 21, 25, 27, 39,<br />
45, 51, 52, 53, 55, 61, 66, 67, 67, 72, 74, 76, 81, 93, 94,<br />
98, 99,104, 124<br />
Weiland, Petrus 19, 20, 21, 52<br />
Willems, J.F. 36<br />
Winkel, L.A. te 7, 8, 14, 25, 46, 49, 50, 51, 52, 56, 57, 58,<br />
59, 61, 68, 72, 74, 75, 80, 85, 91, 92, 98, 99, 100<br />
Witsen Geysbeek, P.G. 94<br />
143
Colofon<br />
Dit boekje verschijnt ter gelegenheid <strong>van</strong> de tweehonderdste<br />
geboortedag <strong>van</strong> <strong>Antonie</strong> <strong>Cornelis</strong> <strong>Oudemans</strong> (1798-1874).<br />
Het titelcitaat is ontleend aan een brief <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong> aan<br />
144<br />
Arie de Jager <strong>van</strong> 9 oktober 1848.<br />
Oplage: 500 exemplaren<br />
Vormgeving: Otto te Wierik