Brieven van Antonie Cornelis Oudemans

Brieven van Antonie Cornelis Oudemans Brieven van Antonie Cornelis Oudemans

boekenewoud.nl
from boekenewoud.nl More from this publisher
04.09.2013 Views

Antonie Cornelis Oudemans (1798-1874)

<strong>Antonie</strong> <strong>Cornelis</strong> <strong>Oudemans</strong> (1798-1874)<br />


Toen A.C. <strong>Oudemans</strong> (1798-1874) in<br />

1847 zijn eerste brief schreef aan de<br />

Rotterdamse taalgeleerde Arie de Jager,<br />

had hij al een hele loopbaan achter de<br />

rug. Hij was hulponderwijzer in<br />

Rotterdam geweest, kostschoolhouder<br />

in Amsterdam en hoofdonderwijzer in<br />

Batavia. In Leiden legde hij zich met<br />

passie toe op het onderwijzen <strong>van</strong> zijn<br />

kinderen en de studie <strong>van</strong> het<br />

Nederlands. Hij stelde verschillende<br />

woordenboeken samen, werd lid <strong>van</strong><br />

de Maatschappij der Nederlandsche<br />

Letterkunde, en een <strong>van</strong> de ijverigste<br />

medewerkers <strong>van</strong> het Woordenboek der<br />

Nederlandsche Taal.<br />

In de negentig brieven die hij aan<br />

De Jager schreef, is <strong>Oudemans</strong> opmer-<br />

kelijk openhartig. Hij vermeldt ontluis-<br />

terende details - die men elders tever-<br />

geefs zal zoeken - over beroemde tijd-<br />

genoten als Matthias de Vries en L.A.<br />

te Winkel. Daarnaast komen we in<br />

zijn brieven dingen aan de weet over<br />

het dagelijks leven in de negentiende<br />

eeuw: over het knippen <strong>van</strong> amande-<br />

len, over boekenveilingen en over de<br />

verzending <strong>van</strong> geheimzinnige pakjes<br />

per spoor.<br />

Dit boekje, dat een geannoteerde<br />

selectie uit de brieven <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong><br />

bevat, verschijnt ter gelegenheid <strong>van</strong><br />

zijn tweehonderdste geboortedag.<br />

Ewoud Sanders (1958) is historicus,<br />

journalist en lexicograaf. Hij is vaste<br />

medewerker <strong>van</strong> o.a. NRC<br />

Handelsblad, Onze Taal en Van Dales<br />

Taalbrief. Hij publiceerde verschillen-<br />

de woordenboeken en studies over de<br />

geschiedenis <strong>van</strong> de Nederlandse lexi-<br />

cografie.


<strong>Antonie</strong> <strong>Cornelis</strong> <strong>Oudemans</strong> (1798-1874)


'IK ZIT HIER MIDDEN IN DE GELEERDHEID'<br />

<strong>Brieven</strong> <strong>van</strong> <strong>Antonie</strong> <strong>Cornelis</strong> <strong>Oudemans</strong><br />

aan Arie de jager<br />

1847-1874<br />

Ingeleid en geannoteerd door<br />

Ewoud Sanders<br />

DEVENTER<br />

1998


Copyright © woord vooraf, inleiding en noten<br />

1998 Ewoud Sanders<br />

Behoudens uitzondering door de Wet gesteld mag zonder<br />

schriftelijke toestemming <strong>van</strong> de rechthebbenden op het<br />

auteursrecht niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd<br />

en/of openbaar gemaakt door middel <strong>van</strong> druk, fotokopie,<br />

microfilm of anderszins, hetgeen ook <strong>van</strong> toepassing is op<br />

gehele of gedeeltelijke bewerking.<br />

ISBN 90-9011710-5


INHOUD<br />

Woord vooraf<br />

7<br />

Leven en werk <strong>van</strong> A.C. <strong>Oudemans</strong><br />

ii<br />

De brieven<br />

28-129<br />

Chronologisch overzicht <strong>van</strong> de publicaties<br />

<strong>van</strong> A.C. <strong>Oudemans</strong><br />

131<br />

Afbeeldingen<br />

138<br />

Register op persoonsnamen<br />

142<br />

Colofon<br />

144


WOORD VOORAF<br />

Dit boekje verschijnt ter gelegenheid <strong>van</strong> de tweehonderdste<br />

geboortedag <strong>van</strong> <strong>Antonie</strong> <strong>Cornelis</strong> <strong>Oudemans</strong>. <strong>Oudemans</strong><br />

werd op n mei 1798 in Dordrecht geboren. Hij stierf op 1<br />

oktober 1874 in Nijmegen. Het grootste deel <strong>van</strong> zijn leven<br />

was hij werkzaam in het onderwijs. Daarnaast schreef hij<br />

ruim vijftien boeken en tientallen artikelen. Zijn belangrijk-<br />

ste werk is getiteld Bijdrage tot een Middel- en Oudneder-<br />

landsch woordenboek.<br />

<strong>Oudemans</strong> was geen groot taal- of letterkundige. Hij was<br />

een verzamelaar, een vergaarder, een wegbereider. Hij staat te<br />

boek als een <strong>van</strong> de ijverigste en productiefste externe mede-<br />

werkers aan het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT).<br />

Het werk aan dit kolossale wetenschappelijke woordenboek<br />

begon in 1851. Eind 1998 is het - na 147 jaar - eindelijk klaar.<br />

Het is toeval dat het WNT precies twee eeuwen na het geboor-<br />

tejaar <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong> klaar is, maar wel een mooi toeval.<br />

Want alleen in kringen <strong>van</strong> het WNT wordt <strong>Oudemans</strong>' naam<br />

nog af en toe genoemd. Daarbuiten is hij, behalve in de fami-<br />

liekring, totaal vergeten.<br />

Door zijn werk stond <strong>Oudemans</strong> in contact met verschil-<br />

lende belangrijke taal- en letterkundigen. De bekendste was<br />

de Leidse hoogleraar Matthias de Vries, hoofdredacteur <strong>van</strong><br />

het WNT. Daarnaast had hij onder meer contact met L.A. te<br />

Winkel, redacteur <strong>van</strong> het Woordenboek, en met de<br />

Rotterdamse letterkundige Arie de Jager (1806-1877).<br />

Dit boekje bevat een selectie uit de negentig brieven die<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong> tussen 1847 en 1874 aan Arie de Jager schreef,<br />

7


ieven die worden bewaard in de collectie <strong>van</strong> de<br />

Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden. Het is<br />

de grootste en belangrijkste verzameling brieven die <strong>van</strong> hem<br />

bewaard is gebleven. De paar andere brieven die nog <strong>van</strong> hem<br />

bestaan, zijn niet interessant genoeg om hier op te nemen.'<br />

<strong>Oudemans</strong> is in zijn brieven vaak opmerkelijk openhartig.<br />

Hij geeft details over letterkundigen die men elders tevergeefs<br />

zal zoeken. Dit geldt vooral voor de Leidse onderwijzer L.A.<br />

te Winkel. Maar de brieven zijn om meer redenen de moeite<br />

waard. <strong>Oudemans</strong> stond omstreeks 1850 in Leiden midden in<br />

het letterkundige leven. Hij kreeg allerlei belangrijke geleer-<br />

den over de vloer en was actief lid <strong>van</strong> de Maatschappij der<br />

Nederlandse Letterkunde. Hij stoorde zich aan de hypocrisie<br />

<strong>van</strong> het bestuur <strong>van</strong> die vereniging, dat door hem werd gety-<br />

peerd als 'de Dominees-kliek'. We lezen bij hem over de<br />

medewerkers <strong>van</strong> het WNT en over de moeizame onderhande-<br />

lingen om zijn Woordenboek op de Werken <strong>van</strong> G. Az. Bredero<br />

bij de Leidse maatschappij uitgegeven te krijgen. Over zijn<br />

gerespecteerde collega-lexicograaf Derk Bomhoff schrijft hij<br />

dat deze 'een zuiper was, die de fijne puntjes <strong>van</strong> zijn verstand<br />

reeds kwijt was'.<br />

Daarnaast komen we in de brieven <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong> dingen<br />

aan de weet over het dagelijks leven: over het knippen <strong>van</strong><br />

amandelen, over de aankoop <strong>van</strong> stalen pennen en over de<br />

verzending <strong>van</strong> geheimzinnige pakjes per spoor. Aardig is ook<br />

dat <strong>Oudemans</strong> een paar keer iets schrijft over boekenveilingen<br />

- een onderwerp waar we uit de eerste hand maar weinig over<br />

weten.<br />

1. Wel interessant zijn de zeventien brieven die <strong>Oudemans</strong> tussen<br />

1854 en 1865 aan Matthias de Vries schreef. Op 2. maart 1993<br />

publiceerde ik daarover in NRC Handelsblad (p. 12) 'Ik heb die<br />

woorden uit de mouw geschud'.<br />

8


Dit boekje is gemaakt in samenwerking met Wouter<br />

<strong>Oudemans</strong>, Theo <strong>Oudemans</strong> en Pieter Berend <strong>Oudemans</strong>.<br />

Nop Maas attendeerde mij op de brieven en hielp mij bij het<br />

ontcijferen <strong>van</strong> enkele moeilijke passages. Voor kritische kant-<br />

tekeningen ben ik dank verschuldigd aan Jaap Engelsman, Jan<br />

Noordegraaf en Lo <strong>van</strong> Driel.<br />

Ewoud Sanders, maart 1998<br />

9


LEVEN EN WERK VAN A.C. OUDEMANS<br />

'Over een kort leven heb ik niet te klagen, maar wel dat ik het<br />

niet nuttiger en werkzamer heb doorgebracht.'<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong> aan Arie de Jager, 30 januari 1874<br />

'[Hij was een] rusteloos arbeidzame man, die tot het laatst zijns<br />

levens aan vele jongeren met zijn voorbeeld het schoone der leer<br />

heeft gepredikt <strong>van</strong> te werken zoolang het dag is.'<br />

E. Verwijs over A.C. <strong>Oudemans</strong>, 1875<br />

De correspondentie tussen A.C. <strong>Oudemans</strong> en Arie de Jager<br />

begint op 30 juli 1847 met een briefje <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong>. Deze<br />

woonde toen in Leiden, De Jager in Rotterdam. De Jager was<br />

redacteur <strong>van</strong> het tijdschrift Archief voor Nederlandsche<br />

Taalkunde. <strong>Oudemans</strong> bood hem een artikel aan over een<br />

aantekening <strong>van</strong> Matthias de Vries in diens heruitgave <strong>van</strong><br />

P. C. Hoofts toneelstuk Warenar.<br />

P. C. Hooft heeft het ergens over nieuwe brillen. De Vries,<br />

indertijd leraar aan het gymnasium in Leiden, rekende hierbij<br />

aan dat de bril in de dertiende eeuw in Italië was uitgevonden<br />

maar dat hij pas in de zeventiende eeuw in onze streken alge-<br />

meen in gebruik kwam. <strong>Oudemans</strong> laat zien dat er al in<br />

Nederlandse teksten uit de zestiende eeuw regelmatig sprake<br />

is <strong>van</strong> brillen. Met nieuwe brillen bedoelde Hooft iets heel<br />

anders, namelijk 'verrekijker'. 1<br />

De toon die <strong>Oudemans</strong> in zijn begeleidend briefje aan De<br />

Jager aanslaat, kenmerkt hem. Hij noemt De Vries zijn<br />

'vriend', maar tegelijk schrijft hij:<br />

11


Ik heb alle uitdrukkingen gewikt en gewogen, ik heb geschrapt,<br />

verzacht en verbeterd, maar hij moet voor de bewuste pedante<br />

pagina [...] toch iets <strong>van</strong> mij terug ont<strong>van</strong>gen, dus 'zoo als het<br />

daar ligt' verzoek ik het te plaatsen.<br />

Een tweede vel, dat later is toegevoegd, begint aldus:<br />

Ik had dezen [brief] reeds toegemaakt, toen ik bedacht u nog te<br />

moeten verzoeken <strong>van</strong> dit bijgaande stuk geene kennis hoege-<br />

naamd aan De Vries te geven.<br />

<strong>Oudemans</strong> gaat nog een stapje verder. Het Archief verscheen,<br />

zoals de meeste tijdschriften, in afleveringen. Het artikel <strong>van</strong><br />

<strong>Oudemans</strong> zou in de tweede aflevering verschijnen. De moge-<br />

lijkheid bestond dat ook De Vries iets voor die aflevering had<br />

geschreven. Ook hij zou dan een proef onder ogen krijgen.<br />

Mocht dat het geval zijn, zo schreef <strong>Oudemans</strong>, dan zag hij<br />

zijn bijdrage liever in de derde aflevering geplaatst.<br />

Er volgde nog een stap die het karakter <strong>van</strong> A.C. Oude-<br />

mans tekent: bij nader inzien vond hij dat hij toch te fel was<br />

geweest. Daarom schreef hij op 5 september 1847:<br />

Indien mijne Bijdrage in uw archief n°2 nog niet afgedrukt is,<br />

zoudt gij mij verplichten het slot toch maar achterwege te laten,<br />

ik bedoel <strong>van</strong> dat gezond verstand, ik ben toch bang voor harre-<br />

warrerij, en wij hebben elkander te veel noodig.<br />

<strong>Oudemans</strong> had pas twee korte briefjes geschreven, maar De<br />

Jager moet al een redelijke indruk <strong>van</strong> hem hebben gehad.<br />

Een en ander wordt nog versterkt door de volgende brief.<br />

<strong>Oudemans</strong> begint met een compliment:<br />

12


Ofschoon ik n°2 <strong>van</strong> uw archief nog niet <strong>van</strong> mijn Boekhande-<br />

laar ont<strong>van</strong>gen heb, en ik u <strong>van</strong> zijn inhoud nog niets zeggen kan,<br />

heb ik echter uwe bekroonde verhandeling' in bezit gekregen, en<br />

het is eene behoefte voor mijn hart u mijne persoonlijke erkente-<br />

nis te betuigen voor het schoone stuk, waarmede gij onze letter-<br />

kunde verrijkt hebt.<br />

Hij maakt nog een kleine kanttekening en tikt De Jager dan<br />

op de vingers:<br />

Het doet mij leed u nier re hebben kunnen overtuigen dat leef-<br />

wijze boven levenswijze de voorkeur verdient. Bij mij is het daar-<br />

entegen tot eene vaste overtuiging gekomen reeds sedert meer<br />

dan 25 jaar, en ik heb nooit levenswijze kunnen schrijven. Uwe<br />

bijgebrachte voorbeelden met nog 50 soortgelijke, (levensdraad\<br />

levensbeginsel, enz. enz. enz.) lagen voor mij, toen ik mijne beden-<br />

king daaromtrent zamenstelde, doch zij allen hebben mij juist in<br />

mijn gevoelen versterkt. Mag ik u aanmerken dat levensmanier<br />

geen zuiver Nederlandsch is [...]<br />

Hier zien we de purist <strong>Oudemans</strong>, de eigenwijze, betweterige<br />

maar ook eerlijke schoolmeester. Hoewel hij duidelijk opzag<br />

tegen de buitengewoon belezen De Jager - later zou hij hem<br />

schrijven 'Ik gevoel ontzaggelijk veel behoefte om weder aan<br />

de groote toorts <strong>van</strong> uw vernuft en scherpzin een mijner klei-<br />

ne nachtpitjes te komen aansteken' - kan hij niet nalaten erop<br />

te wijzen dat De Jager volgens hem een fout had gemaakt.<br />

AJs <strong>Oudemans</strong> iemand terechtwees, deed hij dit doorgaans<br />

goed gedocumenteerd. Hij was iemand die veel waarde hecht-<br />

te aan de oude schrijvers, dat wil zeggen de schrijvers <strong>van</strong> de<br />

zestiende en zeventiende eeuw. Toen werd er, volgens hem,<br />

goed en zuiver Nederlands geschreven. Een en ander komt in<br />

13


dezelfde brief ter sprake, als hij kritiek uit op de inhoud <strong>van</strong><br />

het Magazijn voor Nederlandsche Taalkunde, een tijdschrift<br />

waaraan hij verschillende bijdragen leverde.' Tot zijn onge-<br />

noegen richt dit tijdschrift zich op onderwijzers en niet op<br />

Volwassenen in de wetenschap'. Hij schrijft:<br />

Ik hadde zoo gaarne er wat oudetaai in willen brengen, maar dit<br />

lukt niet. Ik had nooit kunnen gelooven dat deze tak onzer studie<br />

onzen confraters zoo geweldig tegen de borst stootte (alias stiet).<br />

Wat toch zullen zij, zonder het Oude voortbrengen? Zijn zij<br />

misschien schuw <strong>van</strong> denken? Zij zijn daar, om juist het jeugdig<br />

geslacht denken te leeren. Ik geef echter de hoop niet op. Als<br />

mannen zoo als gij, de Vries, Jonckbloet/ en consorten vol-<br />

harden, komt er zeker iets goeds uit voort.<br />

In de daarop volgende brief, <strong>van</strong> 18 februari 1848, vraagt<br />

<strong>Oudemans</strong> aan De Jager iets dat voor deze brievenuitgave <strong>van</strong><br />

belang is. De vraag is zeer onschuldig, namelijk: 'Wie is L.A.<br />

te Winkel, en waar woont hij?'<br />

Lambert Allard te Winkel(i8o9-i868) was indertijd gou-<br />

verneur bij de familie Sixma <strong>van</strong> Heemstra op Veenklooster,<br />

bij Dokkum. Dat <strong>Oudemans</strong> naar hem vroeg was niet<br />

verwonderlijk, want ook Te Winkel had een bijdrage geleverd<br />

aan het Archief voor Nederlandsche Taalkunde.'' Kennelijk<br />

zocht <strong>Oudemans</strong> contact met Te Winkel. Toen die in 1851<br />

werd benoemd tot leraar aan het gymnasium in Leiden, zagen<br />

ze elkaar regelmatig.<br />

<strong>Oudemans</strong> zou Te Winkel goed leren kennen. In zijn brie-<br />

ven aan De Jager schrijft hij zeer openhartig over hem. Over<br />

Te Winkel is veel gepubliceerd, maar voor zover mij bekend is<br />

daarbij nooit gebruik gemaakt <strong>van</strong> de brieven <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong>.<br />

Aan<strong>van</strong>kelijk is <strong>Oudemans</strong> positief over Te Winkel. Hij<br />

14


noemt hem 'een zeer werkzaam en Jief man' en een <strong>van</strong> zijn<br />

'beste vrienden'. Maar uiteindelijk komt hij tot een heel ander<br />

oordeel: hij noemt hem een zonderling, een achterbakse,<br />

karakterloze, kruiperige letterkundige die last had <strong>van</strong> consti-<br />

patie. 'Een haas kan zoo bang niet zijn als die man', verzucht<br />

hij ergens.<br />

HULPONDERWIJZER<br />

Voor een goed begrip <strong>van</strong> de brieven <strong>van</strong> A.C. <strong>Oudemans</strong> is<br />

het nodig meer over zijn leven en werk te weten. Gelukkig is<br />

er een levensbericht <strong>van</strong> hem verschenen. Dit werd in 1875<br />

geschreven door Eelco Verwijs. 6 Verwijs was redacteur <strong>van</strong> het<br />

Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) en <strong>Oudemans</strong> één<br />

<strong>van</strong> de belangrijkste externe medewerkers aan dit Woorden-<br />

boek. 7 Verwijs moet hem redelijk goed hebben gekend. Hij<br />

noemt hem gul, gastvrij, maar ook 'driftig en opvliegend'.<br />

<strong>Antonie</strong> <strong>Cornelis</strong> <strong>Oudemans</strong> werd geboren in een onbe-<br />

middeld gezin. Zijn vader was schoenmaker. 'Wat <strong>Oudemans</strong><br />

is geworden', schrijft Verwijs, 'heeft hij aan eigen krachtsin-<br />

spanning, aan taaie volharding, aan ijzeren vlijt te danken. Nil<br />

nisiper me [Alles door mij] mocht hij met fierheid tot zijn lijf-<br />

spreuk kiezen.'<br />

<strong>Oudemans</strong> begon zijn loopbaan in het onderwijs als<br />

hulponderwijzer op een kostschool. Daarna werd hij huison-<br />

derwijzer bij enkele aanzienlijke families. Vervolgens begon<br />

hij zelf een kostschool, die snel een goede naam had. In de<br />

wintermaanden gaf hij op zaterdagavond natuurkundelessen<br />

voor de Amsterdamse afdeling <strong>van</strong> de Maatschappij tot Nut<br />

<strong>van</strong> 't Algemeen. Behalve voor natuurkunde had hij een passie<br />

voor geschiedenis.<br />

In 1824 verscheen zijn eerste boek, Chronologisch handboek<br />

<strong>van</strong> de geschiedenis der voornaamste Staten, welke op het toneel<br />

15


der wereld eenige rol gespeeld hebben. Daarna volgden enkele<br />

historische publicaties voor de jeugd over het leven <strong>van</strong> Hugo<br />

de Groot, Johan <strong>van</strong> Oldenbarnevelt, prins Maurits en<br />

Frederik Hendrik - boekjes die volgens Verwijs indertijd zeer<br />

in trek waren.<br />

Ondertussen was <strong>Oudemans</strong> getrouwd met<br />

Jacoba Adriana Hammecher. 8 Het echt-<br />

paar kreeg negen kinderen: zes zonen<br />

en drie dochters. Een meisje en een<br />

jongen stierven op jonge leeftijd, de<br />

anderen overleefden hun ouders.<br />

Samen met zijn broer publiceerde<br />

<strong>Oudemans</strong> in 1827 een dichtbundel<br />

die tot doel had Nederlands 'nationale<br />

grootheid te verheffen'. Opmerkelijk ge-<br />

J. A. Hammecher noeg besteedt Verwijs ruim vijftig regels <strong>van</strong><br />

zijn relatief beknopte levensbericht aan deze dichtbundel, die<br />

hij tot spaanders hakt. 'Het kost ons moeite thans een glim-<br />

lach te onderdrukken', schrijft hij in 1875, 'bij de huisbakke-<br />

ne gezwollenheid, welke de verzen ademen. [...] Bij de<br />

"verheffing" onzer nationale grootheid, bewaren we de fris-<br />

sche koelheid <strong>van</strong> de komkommer.' 9<br />

Tussen 1834 en 1840 werkte <strong>Oudemans</strong> als hoofdonderwij-<br />

zer aan de Gouvernements Eerste Lagere School te Batavia. 10<br />

Hij zette zich daar in voor de verbetering <strong>van</strong> het onderwijs<br />

en schreef verschillende leerboekjes. Om gezondheidsredenen<br />

moest hij echter terugkeren naar Nederland, een reis die bijna<br />

eindigde in een schipbreuk."<br />

LEIDEN<br />

<strong>Oudemans</strong> is 43 jaar oud als hij zich met zijn gezin in Leiden<br />

vestigt. Waar hij in deze periode <strong>van</strong> leeft, is niet bekend. Zijn<br />

16


oudste zoon studeert er medicijnen. De andere kinderen geeft<br />

<strong>Oudemans</strong> — leraar in hart en nieren — zelf les. Dit gaat met<br />

grote stiptheid. In het huis is een aparte leerkamer ingericht,<br />

waar hij dagelijks <strong>van</strong> negen tor rwaalf, en <strong>van</strong> een tot vier les<br />

geeft. Alleen bij mooi weer beginnen de middaglessen om<br />

twee uur. 'Ieder die <strong>Oudemans</strong> gekend heeft', schrijft Verwijs,<br />

'zal begrijpen dat bij dit alles de meeste orde en stiptheid<br />

heerschte, dat niet minder dan op eene openbare school de<br />

volgorde der leervakken strikt werd vastgehouden'. Een <strong>van</strong><br />

<strong>Oudemans</strong>' kinderen schreef aan Verwijs: 'Onze leerkamer<br />

was eene school in het klein.'<br />

Het resultaat mag er zijn: dríe <strong>van</strong> zijn kinderen worden<br />

hoogleraar, één meester in de rechten.' 2<br />

In Leiden ontwikkelt <strong>Oudemans</strong> een passie voor de Neder-<br />

landse taal. In 1845 publiceert hij Gemengde taalkundige<br />

bijdragen en bedenkingen. Een jaar later wordt hij lid <strong>van</strong> de<br />

Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. In de jaren daar-<br />

na schrijft hij meerdere artikelen — meestal over het Middel-<br />

nederlands — voor tijdschriften als De Dietsche Warande, De<br />

Taalgids en het Nieuw Nederlandsch Taalmagazijn.<br />

Ook gaat hij als een bezetene aan het werk voor het WNT.<br />

Via advertenties in Nederlandse en Belgische dagbladen had<br />

de redactie <strong>van</strong> dit woordenboek in 1852 het gehele 'Noord-<br />

en Zuid-Nederlandsche publiek' opgeroepen om te helpen bij<br />

het verzamelen <strong>van</strong> materiaal. Verschillende Nederlandse en<br />

Vlaamse letterkundigen waren rechtstreeks aangeschreven,<br />

waaronder A.C. <strong>Oudemans</strong>.<br />

<strong>Oudemans</strong> gaat zeer voortvarend aan de slag. Tussen febru-<br />

ari 1852 en medio 1854 noteert hij duizenden woorden uit 29<br />

boeken - vaak meerdelige werken <strong>van</strong> schrijvers als Roemer<br />

Visscher, J. de Brune (junior en senior), Bilderdijk, Huygens,<br />

Helmers, Van der Hoop en Van Lennep. 1 '<br />

17


De redactie is diep onder de indruk. Als Matthias de Vries op<br />

22 september 1854 op het Letterkundig Congres te Utrecht<br />

verslag doet <strong>van</strong> de voortgang <strong>van</strong> het Woordenboek, zegt hij:<br />

De kieschheid verbiedt ons den arbeid onzer hooggeachte mede-<br />

werkers vergelijkend te beoordeelen. [...] Maar al brengen wij<br />

onze hulde aan allen gezamenlijk en gelijkelijk toe, het zij ons<br />

toch vergund, hierop eene enkele uitzondering te maken, éénen<br />

naam met bijzonder dankgevoel te vermelden, om ons te kwijten<br />

<strong>van</strong> de dure schuld, die door zóóveel betoonden ijver, voor zulk<br />

een onschatbaren bijstand, op ons rust. Het is de heer A.C.<br />

<strong>Oudemans</strong> te Leiden, aan wien wij ons verpligt achten dit offer<br />

onzer erkentenis aan te bieden. Met onvermoeide vlijt en volhar-<br />

ding heeft hij de Redactie <strong>van</strong> het Woordenboek ondersteund;<br />

rusteloozen arbeid heeft hij zich voor de goede zaak getroost, en<br />

onze verzameling met eene onwaardeerbare aanwinst verrijkt.<br />

Het zij genoeg te vermelden, dat de door hem geleverde bijdrage<br />

een aantal <strong>van</strong> meer dan 8800 beschrevene bladen bevat, allen<br />

evenzeer uitmuntende door de juistheid <strong>van</strong> de keuze der behan-<br />

delde woorden, als door degelijkheid <strong>van</strong> bewerking.' 4<br />

PENSIOEN<br />

In 1855 volgt <strong>Oudemans</strong> de inmiddels overleden Leidse hoog-<br />

leraar Matthijs Siegenbeek op als schoolopziener in Zuid-<br />

Holland. Hij wordt ook lid <strong>van</strong> de provinciale commissie <strong>van</strong><br />

onderwijs. Dit brengt veel werk met zich mee, maar daarnaast<br />

gaat hij door met zijn letterkundige werk. In 1857 voltooit hij<br />

zijn Woordenboek op de gedichten <strong>van</strong> G. Az. Bredero - een<br />

belangrijke materiaalverzameling, die compleet in het WNT<br />

zou worden opgenomen.' 5 Twee jaar later bezorgt hij een<br />

uitgave <strong>van</strong> Moortje — de eerste moderne uitgave <strong>van</strong> een werk<br />

<strong>van</strong> Bredero. In 1860, 62 jaar oud, gaat <strong>Oudemans</strong> met<br />

pensioen.<br />

18


Vier <strong>van</strong> zijn zonen hebben inmiddels hun studie voltooid.<br />

<strong>Oudemans</strong> verhuist eerst naar Amsterdam en vervolgens - om<br />

gezondheidsredenen - naar Arnhem. Op eigen initiatief gaat<br />

hij weer aan de slag voor het WNT. Eerst verzamelt hij lukraak<br />

wat woorden, maar <strong>van</strong>af oktober 1862 speurt hij structureel<br />

naar hiaten in het elfdelige Nederduitsch taalkundig Woorden-<br />

boek (1799-1811) <strong>van</strong> Petrus Weiland. Ook neemt hij het<br />

Nieuw Fransch-Nederduitscb en Nederduitsch-Fransch woorden-<br />

boek uit 1846 <strong>van</strong> S.J.M. <strong>van</strong> Moock nauwkeurig onder de<br />

loep. Dit laatste woordenboek is een <strong>van</strong> de voornaamste<br />

bronnen voor wat later de Grote Van Dale zal gaan heten.<br />

Het kost <strong>Oudemans</strong> niet veel moeite om in deze werken<br />

hiaten te vinden. Aan Matthias de Vries schrijft hij op een<br />

gegeven moment:<br />

Ik heb die 800 woorden letterlijk uit de mouw geschud, en zal er<br />

waarschijnlijk nog een a twee maal zooveel in het hoofd krijgen.<br />

Gisteren ben ik er in de stilte voor gaan zitten op mijne studeer-<br />

kamer, en eer ik geroepen werd om koff/j te drinken, had ik 225<br />

nieuwe woorden gevonden, die in geen <strong>van</strong> beiden te vinden zijn.<br />

De meeste verbeteringen en vergemakkelijkingen in het leven,<br />

zijn in die twee werken niet genoemd. Men zou zeggen, dat<br />

Weiland en [Van] Moock of kluizenaars of pelgrims, of armoedi-<br />

ge luidjes geweest waren, die zich aan alle gemakken des levens,<br />

aan alle maatschappelijke gebruiken, aan al wat de Engelschen<br />

'comfortabel' noemen, vreemd waren.' 6<br />

<strong>Oudemans</strong> besluit deze brief met een persoonlijke kwestie.<br />

'Mijn vrouw', schrijft hij, 'is sedert eene groote maand aan het<br />

sukkelen en is uiterst zenuwachtig en zwak. God geve, dat zij<br />

mij niet kome te ontvallen.'<br />

De Vries schrijft twee brieven terug, maar hoort een tijd<br />

19


niets. Uit de krant wordt hem duidelijk waarom en hij betuigt<br />

zijn medeleven. Het antwoord <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong> is ontroerend.<br />

Mij viel het zeldzame voorrecht ten deel, met de vrouw mijner<br />

innige liefde 38 jaar verbonden te zijn geweest, en mijne kinderen<br />

op één na volwassen en meerderjarig te zien. "Ware zij mij vroeger<br />

ontvallen, de ramp zou grooter geweest zijn. Het was Gods wijze<br />

wil, en ik moet zeggen Gods goedheid, haar leven in een beter te<br />

verwisselen, want de geneesheer verklaarde mij, dat, hadde zij<br />

langer geleefd, haar leven een leven <strong>van</strong> bittere ellende en smart<br />

zou geweest zijn. [...] Denzelfden dag dat gij mij schreeft, deed zij<br />

mij des avonds nog <strong>van</strong> mijne kamer roepen om een dominootje<br />

met haar te spelen. Toen het spel half uit was, kreeg zij koorts. De<br />

doktor deed haar naar bed gaan, en de volgende dagen vrijdag en<br />

zaterdag is zij nog uit haar bed geweest, en heeft nog met ons<br />

allen als een gezonde gesproken, en des zaterdags avonds tegen 9<br />

uren begon ik haar naderende dood te zien. Des zondags 's<br />

morgens te 5 uren hoorde ik den doodsnik, die tot des avonds 9<br />

uren aanhield. Wat en hoe ik verpletterd ben, kan ik u niet<br />

zeggen, want ik ben alles kwijt. Door het aanstaande huwelijk<br />

mijner jongste dochter, blijf ik met de oudste alleen. Hoe verdrie-<br />

tig zal zulks voor mij zijn, doch ik hoop mijne vrouw spoedig in<br />

de eeuwigheid te volgen, ik beschouw mijne taak als afgeweven.<br />

Die weinige dagen, welke mij nog overblijven, wil ik mij beijve-<br />

ren om nog eenige diensten aan maatschappelijke belangen toe te<br />

brengen, en tot deze behooren ook de werkzaamheden voor het<br />

Woordenboek.' 7<br />

Het typeert <strong>Oudemans</strong> dat hij het verdriet om de dood <strong>van</strong><br />

zijn vrouw combineert met zijn lexicografische werkzaamhe-<br />

den. Tenminste, het kan geen toeval zijn dat hij juist in deze<br />

brief schampert over het ontbreken in Weiland en Van Moock<br />

<strong>van</strong> de woorden verplegen, verpleegster, verpleger en verpleging!<br />

20


EEUWIGHEID<br />

De hoop <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong> om zijn vrouw spoedig in de eeuwig-<br />

heid te volgen, kwam niet uit. In het eerste half jaar na haar<br />

dood, in november 1862, moet hij zich met al zijn kracht<br />

hebben gestort op het verzamelen <strong>van</strong> woorden die bij<br />

Weiland en Van Moock ontbraken. Bijna<br />

wekelijks stuurde hij De Vries een portie<br />

<strong>van</strong> ruim driehonderd woorden.<br />

Na dit werk leverde <strong>Oudemans</strong><br />

geen grote bijdragen meer aan het<br />

WNT. Hij bleef wel actief in de lexi-<br />

cografie. In 1868 verscheen <strong>van</strong> zijn<br />

hand het Taalkundig woordenboek op<br />

de werken <strong>van</strong> P.C. Hooft. Dit diende als<br />

aanvulling op het Uitlegkundig woorden-<br />

boek op Hooft dat tussen 1825 en 1838 was A.C. <strong>Oudemans</strong><br />

samengesteld door het Koninklijk Nederlandsch Instituut.<br />

Vervolgens begon <strong>Oudemans</strong> — op zijn 71ste! — met de publi-<br />

catie <strong>van</strong> de Middel- en Oudnederlandse woorden die hij<br />

gedurende zijn hele leven had verzameld. Hij gaf het de<br />

bescheiden titel Bijdrage tot een Middel- en Oudnederlandsch<br />

woordenboek en droeg het op aan Matthias de Vries.<br />

<strong>Oudemans</strong> wist dat dit boek, dat men als zijn hoofdwerk<br />

kan beschouwen, niet compleet of perfect was. In zijn inlei-<br />

ding schreef hij:<br />

Gaarne zou ik, tot meerdere volmaking, nog eenige jaren aan die<br />

verzameling besteed hebben, doch mijn leeftijd en mijne wanke-<br />

lende gezondheid waarschuwen mij, de uitgave niet uit te stellen,<br />

want de kunst is lang, maar het leven is kort.' 8<br />

Naast lof <strong>van</strong> onder meer Arie de Jager en H.E. Moltzer' 9 ,<br />

oogstte <strong>Oudemans</strong> vrij veel kritiek op zijn Bijdrage tot een<br />

21


Middel- en Oudnederlandsch woordenboek. Vooral de kritiek in<br />

De Navorscher ergerde hem. In 1870 begon P. Leendertz daar<br />

een lijst met aanvullingen en verbeteringen die werd voortge-<br />

zet door de Rotterdamse schoolmeester A.M. Molenaar."<br />

<strong>Oudemans</strong> reageerde met een artikel in De Tijdspiegel dat ook<br />

dienstdeed als voorwoord bij deel twee <strong>van</strong> zijn woordenboek.<br />

Wat nu de recensie <strong>van</strong> den Heer Leendertz aangaat, ik dank hem<br />

zeer voor de woorden, waar<strong>van</strong> hij een betere verklaring gegeven<br />

heeft dan ik, en zijne aanmerkingen, voor zoo ver zij gegrond zijn,<br />

kunnen mij ter nadere volmaking zeer te stade komen.<br />

Dat er hier en daar in mijn werk eene onnauwkeurigheid voor-<br />

komt, zal ik de eerste zijn om te erkennen. Dat ook mijn Recen-<br />

sent in tusschen evenmin onfeilbaar is, zou niet moeilijk te staven<br />

zijn."<br />

In 1874, twaalf jaar na de dood <strong>van</strong> zijn vrouw, verhuisde<br />

<strong>Oudemans</strong> <strong>van</strong> Arnhem naar Nijmegen. Hij trok in bij zijn<br />

dochter Christine. Zijn bibliotheek bleef ingepakt, want zijn<br />

slechte gezondheid belemmerde hem te werken.<br />

Over deze laatste periode schrijft Verwijs: 'Eene hartkwaal<br />

had zich bij Oudefnans uiterst langzaam ontwikkeld en deed<br />

hem nu en dan lijdende zijn. In zijn laatste levensjaar verer-<br />

gerde die kwaal aanmerkelijk; zijne aamborstigheid nam toe,<br />

zijn ledematen zwollen op, slapeloosheid matte hem af, de<br />

eetlust verminderde.' Uiteindelijk overleed A.C. <strong>Oudemans</strong><br />

op i oktober 1874, 76 jaar oud, zacht en kalm, zonder veel<br />

geleden te hebben.<br />

Het overlijdensbericht in de krant was opvallend sober.<br />

Niets over de vele boeken die hij had geschreven, niets over<br />

zijn belangrijke bijdragen aan het WNT, niets over zijn func-<br />

tie als schoolopziener. Nee, de advertentie noemde alleen het<br />

22


eroep dat <strong>Oudemans</strong> ruim dertig jaar daarvóór uitoefende,<br />

tussen 1834 en 1840, in Nederlands-Indië. De complete tekst<br />

luidr:<br />

Overleden te Nijmegen, den isten October 1874, de Wel Edel<br />

Gestrenge Heer A.C. <strong>Oudemans</strong>, Oud-Indisch Hoofdambtenaar,<br />

in den ouderdom <strong>van</strong> 76 jaren.<br />

Volstrekt eenige kennisgeving.<br />

Een kort berichtje in de Arnhemsche Couranc <strong>van</strong> de volgen-<br />

de dag zorgde voor enige verwarring. Hierin stond dat<br />

<strong>Oudemans</strong> zijn Bijdrage tot een Middel- en Oudnederlandsch<br />

woordenboek niet af had gekregen. Maar <strong>Oudemans</strong> had het<br />

boek in handschrift voltooid en de uitgever haastte zich om te<br />

melden dat de laatste twee delen zouden verschijnen onder<br />

verantwoording <strong>van</strong> Arie de Jager. Daarmee ging de laatste<br />

wens <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong> in vervulling.<br />

VERGETEN<br />

Dat A.C. <strong>Oudemans</strong> vrij snel na zijn dood is vergeten, heeft<br />

verschillende redenen. Zijn jeugdwerk kon de tand des tijds<br />

simpelweg niet doorstaan. Het vele dat hij in de bloei <strong>van</strong> zijn<br />

leven tot stand heeft gebracht, is getroffen door een vreemd<br />

lot. Het zou waarschijnlijk langer zijn meegegaan, ware het<br />

niet dat het min of meer onzichtbaar is geworden. Dat geldt<br />

bij uitstek voor de kolossale uittreksels die <strong>Oudemans</strong> maak-<br />

te voor het WNT. Alle duizenden kaartjes die hij inleverde,<br />

werden op hun alfabetische plaats in het materiaal <strong>van</strong> het<br />

grote Woordenboek ingeschikt. Dit gebeurde ook met<br />

<strong>Oudemans</strong>' woordenboeken op Hooft en Brederode - zijn<br />

voornaamste werken. De inhoud daar<strong>van</strong> werd integraal in de<br />

materiaalverzameling <strong>van</strong> het WNT opgenomen.<br />

23


Ondertussen groeide de kritiek op het werk dat Oude-mans<br />

aan het eind <strong>van</strong> zijn leven had samengesteld, zijn Bijdrage tot<br />

een Middel- en Oudnederlandsch woordenboek. Een paar dagen<br />

na <strong>Oudemans</strong>' overlijden schreef Arie de Jager nog in de<br />

Nieuwe Rotterdamsche Courant dat dit woordenboek zonder<br />

twijfel de naam <strong>Oudemans</strong> 'bij de nakomelingschap [zal]<br />

helpen vestigen'. 22 Maar krap een jaar later schreef Eelco<br />

Verwijs, een groot kenner <strong>van</strong> het Middelnederlands:<br />

Meer dan een Bijdrage is het [...] niet: de Dietsche lexicographie<br />

kan door die uitgave niet geacht worden haar laatste woord te<br />

hebben gesproken. Het werk is 'uit vele Glossaria en andere bron-<br />

nen bijeenverzameld'; daarmede is ook de karakterschets <strong>van</strong><br />

<strong>Oudemans</strong>' arbeid gegeven. Van hoeveel ijver het getuigt, het is<br />

niet meer dan eene compilatie uit Glossaria, waarbij de critiek<br />

niet altijd heeft voorgezeten. Hetzelfde woord vindt men vaak op<br />

verschillende plaatsen terug, al naar gelang het gespeld is. Zoo zal<br />

men b.v. de Dietsche woorden met Aen- moeten zoeken op Aen-<br />

Arte en An<br />

Tien jaar later was de Amsterdamse hoogleraar Jacob Ver-<br />

dam, samensteller <strong>van</strong> het Middelnederlandsch woordenboek,<br />

nog veel harder. In zijn inleiding maakt hij <strong>Oudemans</strong>'<br />

Bijdrage tot een Middel- en Oudnederlandsch woordenboek met<br />

de grond gelijk. <strong>Oudemans</strong> was zeer ijverig geweest, dat wel,<br />

maar hij was de man niet om zo'n project tot een goed einde<br />

te brengen.<br />

Alleen reeds de toevoeging op den titel 'Uit vele glossaria en<br />

andere bronnen bijeenverzameld' voorspelt niet veel goeds. Hij<br />

die een Woordenboek wil schrijven, mag niet afgaan op woor-<br />

denlijsten, door anderen bijeenverzameld, maar moet zelf de<br />

24


schrijvers lezen, ten einde zich <strong>van</strong> den geest der taal te door-<br />

dringen."<br />

De bronnen die <strong>Oudemans</strong> had geraadpleegd deugden niet,<br />

hij had nauwelijks rekening gehouden met spellingvarianten,<br />

de rangschikking <strong>van</strong> de woorden klopte niet, hij had beteke-<br />

nissen uit de Middeleeuwen en de zestiende en zeventiende<br />

eeuw door elkaar gehusseld en hij had zich te eenzijdig gericht<br />

op middeleeuwse poëzie. Proza had hij nauwelijks verwerkt,<br />

laat staan middeleeuwse rechtstermen.<br />

In een later deel <strong>van</strong> het Middelnederlandsch woordenboek<br />

werd dit harde oordeel enigszins afgezwakt," maar het leed<br />

was al geschied: het hoofdwerk <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong> was op de<br />

schroothoop beland. Het grote vergeten kon beginnen.<br />

NOTEN<br />

1. Zie voor de aantekening <strong>van</strong> De Vries P.C. Hoofts Warenar p.<br />

219-220. Het artikel <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong> werd onder de titel<br />

'Toelichting <strong>van</strong> het woord bril in Hoofts Warenar geplaatst in<br />

Archief voor Nederlandsche Taalkunde 1 (1847) p. 165-169.<br />

2. <strong>Oudemans</strong> bedoelt De Jagers Proeve over den invloed <strong>van</strong><br />

Bilderdijks dichtwerken op onze taal. Deze verhandeling werd<br />

door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde met goud<br />

bekroond.<br />

3. Zie voor een overzicht <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong>' publicaties achter in dit<br />

boekje.<br />

4. W.J.A. Jonckbloet (1817-1885) was indertijd een zeer bekend<br />

letterkundige.<br />

5. L.A. te Winkel, 'Over de woorden met den uitgang -ing en<br />

derzelver geslacht', Archief voor Nederlandsche Taalkunde 1 (1847)<br />

p. 89-122.<br />

25


6. E. Verwijs, 'Levensbericht <strong>van</strong> Anthonie <strong>Cornelis</strong> <strong>Oudemans</strong> Sr.'<br />

in: Levensberichten der afgestorvene medeleden <strong>van</strong> de Maatschappij<br />

der Nederlandsche Letterkunde. Bijlage tot de Handeling <strong>van</strong><br />

1875 (Leiden 1875) p. 143-154. <strong>Oudemans</strong>' eerste voornaam wordt<br />

meestal zonder h geschreven.<br />

7. Zie hierover Ewoud Sanders, 'A.C. <strong>Oudemans</strong>: de ijverigste<br />

medewerker <strong>van</strong> het WNT', in: Trefwoord $ (mei 1993) p. 25-30.<br />

Voor de rest <strong>van</strong> deze inleiding is uitvoerig uit dit artikel en uit<br />

het levensbericht <strong>van</strong> Verwijs geput.<br />

8. Jacoba Adriana Hammecher was op 14 maart 1800 geboren. Zij<br />

trouwden op 23 februari 1825.<br />

9. Verwijs, p. 145. Verwijs besluit zijn postume recensie met de<br />

woorden: 'Gelukkig is dit receptenboek der dichterlijke taal <strong>van</strong><br />

voor 50 jaren, deze dichterlijke "Aaltje" zoekgeraakt, en heeft<br />

ook <strong>Oudemans</strong> deugdelijker aanspraken op de dankbaarheid<br />

zijner landgenooten.'<br />

10. Deze gegevens zijn ontleend aan het beknopte levensbericht dat<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong> over zichzelf schreef. Dit is opgenomen in het<br />

boekje Familie <strong>Oudemans</strong> (z.j. [1964]) <strong>van</strong> J.J. Hacke-<br />

<strong>Oudemans</strong>, een voorlopige inventarisatie <strong>van</strong> het archief <strong>van</strong> de<br />

familie <strong>Oudemans</strong> in Soest.<br />

11. A.C. <strong>Oudemans</strong> vermeldt dit feit in zijn eigen levensbericht.<br />

12. Zijn oudste zoon, C.A.J.A. <strong>Oudemans</strong> (1825-1906), werd hoogleraar<br />

botanie en farmacologie aan de Universiteit <strong>van</strong> Amsterdam.<br />

J.A.C. <strong>Oudemans</strong> (1827-1906) werd hoogleraar sterrenkunde<br />

in Utrecht; A.C. <strong>Oudemans</strong> jr. (1831-1895) werd hoogleraar<br />

scheikunde in Delft en A.M. <strong>Oudemans</strong> (1835-1916) meester<br />

in de rechten en Resident <strong>van</strong> Madioen in Nederlands-Indië.<br />

13. Zie voor de complete lijst Bijlage C (p. 70-76) in het Verslag der<br />

redactie <strong>van</strong> het Nederlandsch Woordenboek (1854).<br />

14. Verslag der redactie <strong>van</strong> het Nederlandsch Woordenboek (1854), p.<br />

35. De verslagen <strong>van</strong> het Woordenboek werden voorgedragen op<br />

de Letterkundige Congressen.<br />

26


15- Derde Verslag der redactie <strong>van</strong> het Nederlandsch Woorden-boek<br />

(i860), p. 16.<br />

16. Brief <strong>van</strong> 3 november 1862 <strong>van</strong> A.C. <strong>Oudemans</strong> aan Matthias de<br />

Vries. De brief wordt bewaard in het archief <strong>van</strong> het WNT,<br />

17. Brief <strong>van</strong> 20.12.1862. Waar <strong>Oudemans</strong> schrijft dat hij zijn kinderen<br />

'op één na' volwassen zag worden, bedoelt hij dat al zijn nog<br />

in leven zijnde kinderen volwassen zijn, op één na, namelijk zijn<br />

zoon J.A. <strong>Oudemans</strong> (1844-1906) die toen nog geen 21 was.<br />

18. Bijdrage tot een Middel- en Oudnederlandsch woordenboek, deel 1<br />

(1870) p. vii. De inleiding is gedateerd augustus 1869.<br />

19. In De Toekomst (1872) p. 97-98 schreef De Jager onder meer: 'het<br />

nu verschijnende Woordenboek is bruikbaar voor iederen<br />

Nederlander'. De bespreking <strong>van</strong> H.E. Moltzer verscheen op 4<br />

juni 1870 in De Nederlandsche Spectator, p. 243-244.<br />

20. Het stuk <strong>van</strong> Leendertz verscheen in De Navorscher 20 (1870) p.<br />

103-112 en p. 148-152. De stukken <strong>van</strong> Molenaar zijn te vinden in<br />

jrg. 21 (1871) p. 36-46, 300-308; jrg. 22 (1872) p. 83-96, 579-588,<br />

626-634; )rg- 23 (i873) P- 605-619; jrg. 24 (1874) p. 89-96.<br />

21. Bijdrage tot een Middel- en Oudnederlandsch Woordenboek, deel 2<br />

(1871) p. v. De tekst, die in handschrift bewaard is gebleven in<br />

het archief <strong>van</strong> het WNT, werd in De Tijdspiegel (1871) p. 319-320<br />

geplaatst onder de titel 'Aan de lezers <strong>van</strong> De Navorscher.'<br />

22. Nieuwe Rotterdamsche Courant 4.10.1874, no. 273 eerste blad.<br />

23. Verwijs, p. 150.<br />

24. Middelnederlandsch woordenboek, deel 1 (1885) p. v.<br />

25. Middelnederlandsch woordenboek, deel 9 (1929) p. x.<br />

27


DE BRIEVEN<br />

VERANTWOORDING<br />

Besloten is alleen de brieven <strong>van</strong> A.C. <strong>Oudemans</strong> aan Arie de<br />

Jager op te nemen. De Jager maakte kladversies <strong>van</strong> zijn<br />

belangrijkste uitgaande brieven. In die vorm zijn 21 brieven<br />

aan <strong>Oudemans</strong> bewaard gebleven. Ook schreef De Jager soms<br />

in een paar woorden op een binnengekomen brief wanneer<br />

hij wat had geantwoord. Hier en daar zijn de antwoorden <strong>van</strong><br />

De Jager verwerkt in een noot. Over het algemeen zijn zijn<br />

brieven echter veel zakelijker en dus minder interessant voor<br />

de huidige lezer.<br />

De brieven <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong> zijn hier niet integraal opgeno-<br />

men. Het doel was een selectie te maken die tot lezen uitno-<br />

digt en die de mens <strong>Oudemans</strong> tot leven wekt. Daardoor<br />

kwamen <strong>van</strong>zelf de vaak uitgebreide passages over woorden in<br />

oude teksten te vervallen. Zeer regelmatig vraagt <strong>Oudemans</strong><br />

aan De Jager of hij misschien meer weet over de betekenis<br />

<strong>van</strong>... en dan volgt een rij veelal Middelnederlandse woorden<br />

met verkorte bronvermelding.<br />

Korte briefjes waarin <strong>Oudemans</strong> aan De Jager boeken te<br />

leen vraagt of waarin hij voor de ont<strong>van</strong>gst hier<strong>van</strong> bedankt,<br />

zijn niet opgenomen. Het zelfde geldt voor kattebelletjes<br />

waarin <strong>Oudemans</strong> De Jager bedankt voor een overdrukje of<br />

iets dergelijks. Wie juist in deze zaken is geïnteresseerd, kan<br />

de oorspronkelijke brieven raadplegen. Ze zijn aanwezig in de<br />

Leidse Universiteitsbibliotheek, in de collectie <strong>van</strong> de Maat-<br />

schappij der Nederlandse Letterkunde, onder nummer BPL<br />

2886.<br />

28


Weglatingen binnen de tekst zijn aangegeven door [...].<br />

Redactionele toevoegingen staan tussen [vierkante haken].<br />

Vanzelfsprekend is de oorspronkelijke spelling gehandhaafd.<br />

De datumregel is gestandaardiseerd.<br />

29


Arie de Jager (1806-1877)<br />

34


Deze bloemlezing begint met de zesde brief die A. C. <strong>Oudemans</strong><br />

aan Arie de Jager schreef. Ruim een jaar na hun eerste schrifte-<br />

lijke contact hebben zij elkaar voor het eerst ontmoet.<br />

Leiden, 9 oktober 1848<br />

WelEdel Heer en geachte vriend,<br />

Toen ik u onlangs op het zoogenaamd Notaris-huis voor een<br />

oogenblik mocht spreken, had ik mij voorgenomen om u des<br />

zaterdags daaraan volgende een bezoek te geven, doch ik zag<br />

mijn voornemen verijdeld toen gij mij verzocht op de veree-<br />

niging <strong>van</strong> onderwijzers te komen. Hoe gaarne ik gewild had,<br />

zou ik zulks niet wel kunnen gedaan hebben, dewijl ik zoo<br />

veel famielie te bezoeken had, die het best des zaterdags in<br />

den namiddag te spreken is.<br />

Zoo als u waarschijnlijk zal bewust zijn, is mijn zoon thans<br />

te Rotterdam als Lector in de Botanie geplaatst', en heeft die<br />

betrekking aangenomen in de hoop <strong>van</strong> als doctor en accou-<br />

cheur 2 praktijk te zullen krijgen. Kunt gij iets hiertoe bijdra-<br />

gen, gij zoudt mij en hem bijzonder verplichten.<br />

Zijn verblijf te Rotterdam maakt onze correspondentie én<br />

gemakkelijk én kosteloos. Alle week worden er over en weder<br />

pakjes verzonden, waarbij de brieven dan kunnen bijgevoegd<br />

worden. Indien gij mij dus het een of ander te schijven hebt,<br />

bezorg dan s.v.p. uwe letteren over de Lamssteeg bij den<br />

Parapluie-maker Vigien (of zoo iets dergelijks, alwaar mijn<br />

zoon op kamers woont. (Ik herinner mij dat het Vivieris). [...]<br />

1. Het gaat hier om C.A.J.A. <strong>Oudemans</strong> (1825-1906).<br />

2. Vroedmeester, verloskundige.<br />

35


Ik heb verscheidene commissiën voor de verkooping <strong>van</strong> <strong>van</strong><br />

Balen' opgegeven, maar weinig gekregen. Ik hoor dat hetover<br />

het algemeen zeer duur is gegaan. Ik heb aldaar onder ande-<br />

ren gekocht Reinaert, door Willems 4 , maar veler zijner uitleg-<br />

gingen bevallen mij niet. Gij zult dat werk ongetwijfeld<br />

bestudeerd hebben, schrijf mij eens, of gij in het zelfde geval<br />

verkeert, of dat het wellicht aan mij ligt.<br />

Het heeft mij leed gedaan, dat gij mij niet zijt komen<br />

opzoeken, toen gij in Leiden waart, bij eene volgende gele-<br />

genheid moogt gij mij niet vergeten. Als gij buitendien eens<br />

lust mocht gevoelen de museums, of iets anders te komen<br />

zien, de tafel en wat er bij behoort worden u gulhartig ten<br />

allen tijde aangeboden. Als gij daartoe dan minstens lust<br />

gevoelt, verwerp dan dit aanbod niet, want al zit ik hier<br />

midden in de geleerdheid, zelden zien de geleerden elkander<br />

om hunne verbazende drukte.<br />

Nu hoop ik, dat uwe drukte u niet weerhouden zal, mij ook<br />

eens te schrijven, in afwachting waar<strong>van</strong> ik mij met achting<br />

noem<br />

Uw Vriend<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

3. Bedoeld wordt een boekverkoping bij J. <strong>van</strong> Baaien & Zonen in<br />

Rotterdam. Vergelijk <strong>Oudemans</strong>' brief <strong>van</strong> 4 december 1849.<br />

4. De Reinaert-editie <strong>van</strong> de Vlaamse letterkundige J.F. Willems<br />

verscheen in 1834.<br />

36


Leiden, n Maart 1849<br />

WelEdele Heer en zeer geachte vriend.'<br />

In uwe Verscheidenheden komt op bl. 138', voor het werk-<br />

woord fikfakken en gij haalt daarbij de volgende plaats aan<br />

<strong>van</strong> Vos, in zijne klucht <strong>van</strong> Oene.<br />

Wech Ritzaerd, ik hoor niet meer nae je fikfakken<br />

Deze passage kan ik in mijne uitgave, zijnde der vijfde<br />

druk, niet vinden. Gij hebt zeker een andere druk gebruikt en<br />

gaarne zou ik dien met den mijnen vergelijken. Zoudt gij hem<br />

mij niet voor eenigen tijd willen afstaan, zoo ja, zend hem dan<br />

s.v.pl. zoo spoedig mogelijk onder couvert, aan mijn zoon,<br />

dan kan hij hem nog in het koffertje in pakken, dat dinsdag<br />

's namiddags door den Schipper bij hem wordt afgehaald. Ik<br />

zend u hierneven mijne editie, om u te doen zien, dat fikfak-<br />

ken daarin veranderd is. [...]<br />

Ik ben zeer verlangend te weten of het Archief doorgaat, en<br />

wanneer wij weder een stuk zullen ont<strong>van</strong>gen.<br />

Duid het mij niet ten kwade, dat ik zoo veel <strong>van</strong> u verg; ik<br />

vertrouw echter dat de kunstliefde bij u over vele moeite doet<br />

heenstappen.<br />

En nu, vaarwel en geloof mij hoogachtend en met vriend-<br />

schap te zijn.<br />

UE.d DvD [dienstvaardige dienaar]<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

1. A. de Jager Verscheidenheden uit het gebied der Nederduitsche taal-<br />

kunde (Deventer 1844).<br />

37


Leiden, 5 september 1849<br />

Waarde Vriend!<br />

Ik heb de boekjes <strong>van</strong> Groebe' in orde ont<strong>van</strong>gen benevens een<br />

geschenk <strong>van</strong> een aantal brochures <strong>van</strong> uwe hand, die mij zeer<br />

aangenaam waren. Gij vraagt mij, welke werken ik <strong>van</strong> u bezit.<br />

Behalve hetgene gij mij gezonden hebt, ben ik bezitter <strong>van</strong><br />

1. Taalk[undig] Magazijn<br />

2. Proeve over de werkw[oorden] <strong>van</strong> herh[aling] en during<br />

3. Taalk. Handleiding] tot de Staten-overz[etting des Bijbels]<br />

4. Alph. Lijst <strong>van</strong> woorden en Spr[eekwijzen]<br />

5. Nalezing op het Glossarium <strong>van</strong> enz. [prof. Lulofs<br />

Handboek]<br />

6. Uwe bekroonde verh. over Bildferdijk].<br />

Ik hoop eerstdaags <strong>van</strong> uwen tocht naar Gent 1 eens iets te<br />

hooren. [...]<br />

Ik herinner mij nog met bijzonder veel genoegen u en uw<br />

zoon bij ons te hebben gehad, en ik hoop dat uwe tochten u<br />

meermalen over Leiden zullen voeren, en dat gij dan <strong>van</strong> mijn<br />

huis al dat gebruik zult maken, dat de vriendschap u kan<br />

aanbieden.<br />

Ik zal het werkje <strong>van</strong> Groebe nog eenigen tijd houden.<br />

Vaarwel, wees <strong>van</strong> ons allen gegroet, en ont<strong>van</strong>g de verze-<br />

kering mijner bijzondere achting waarmede ik blijf<br />

UE. DvD en vriend<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

1. Dirk Groebe (1789-1867) bezorgde in 1839 de gedichten <strong>van</strong><br />

onder meer C. <strong>van</strong> Baerle.<br />

2. De Jager ging naar Gent om daar <strong>van</strong> 26 tot 29 augustus het<br />

eerste Taal- en Letterkundig Congres bij te wonen.<br />

38


Leiden, 4 december 1849<br />

WelEdele Heer, zeer geachte Vriend!<br />

Ik moet dezen beginnen met u mijnen hartelijken dank te<br />

doen toekomen over de genomene moeite met de boekver-<br />

kooping <strong>van</strong> Van Baaien, en bied u alle mogelijke wederdienst<br />

aan. Spieghels Hartspiegel door Bilderdijk heb ik niet ont<strong>van</strong>-<br />

gen, deze is zoek geraakt, en ik heb het werk toch met opgeld<br />

en al moeten betalen, volgens de voorwaarde op de Catalogus.<br />

Ik echter ken Van Baaien reeds <strong>van</strong> mijne jeugd, doch niet in<br />

diens mans voordeel.'<br />

[...] Zoo als gij uit de nieuwe wetten der Maatschappij <strong>van</strong><br />

Nedfederlandsche] Lettferkunde] gezien hebt, zijn er twee<br />

commissies ingesteld, namelijk die <strong>van</strong> Taal- en Letterkunde,<br />

en die <strong>van</strong> Geschieden Oudheidkunde, ren einde de Maat-<br />

schappij behoorlijk in te lichten en te ondersteunen. De maan-<br />

delijksche Vergadering heeft mij in de plaats <strong>van</strong> Prof. De<br />

Vries tot lid der eerste Commissie gekozen, en nu zit ik met<br />

1. De Jager is het met deze kritiek oneens. Omdat er relatief weinig<br />

over boekenveilingen in de negentiende eeuw bekend is, volgt<br />

hier het antwoord <strong>van</strong> De Jager. 'Het spijt mij zeer, dat de voor<br />

u gekochte Hartspiegel bij Van Baaien weggeraakt is, en het<br />

bevreemdt mij tevens. Ik heb sedert vele jaren daar boeken<br />

gekocht, en nog nimmer het geringste gemist. Ook geen mijner<br />

kennissen hier is dit bij mijn weten gebeurd, 't Mag dus wel ene<br />

zeldzaamheid heeten en 't is zonderling dat juist de eerste maal,<br />

dat ik voor iemand buiten de stad eenige commissie waarneem,<br />

zoo iets voorvalt. Nog iets: zoo ge mij weder wat wilt opdragen<br />

- en ik houd mij steeds in dit opzicht te uwe dienst - wees dan<br />

zoo goed mij de nommers vóór de kijkdag op re geven; want<br />

staande de verkooping inspectie te nemen, gelukt niet altijd.'<br />

39


mijn vriend Siegenbeek 1 samen over taalbelangen te spreken.<br />

Hoe vindt gij die grap? Al dadelijk heb ik een voorstel inge-<br />

diend, om de Maatschappij tot meer werkzaamheid aan te<br />

sporen, en haar te overtuigen, dat zij hare eerste en voor-<br />

naamste zorg moest wijden aan een nieuw omschrijvend<br />

woordenboek onzer taal. Gaat mijn voorstel bij de maande-<br />

lijksche vergadering door, dan moet het bij de Jaarlijksche<br />

Vergadering nog de revue passeeren.<br />

Als ook gij, waarde vriend eenstemmig met mij over die<br />

zaak denkt, dan kunt gij daar zeer veel aan doen. Aanstaande<br />

vrijdag heeft er weder eene maandelijksche vergadering plaats,<br />

en indien gij die belangrijke en gewichtige zaak, waarin gij<br />

voor zeker eene der hoofdrollen zult vervullen, wilt helpen<br />

bevorderen, schrijf dan eene brief aan het Bestuur der<br />

M.v.N.L.' (adres Bodel Nijenhuis 4 waarin gij ook uw verlan-<br />

gen daartoe te kennen geeft, met bijvoeging dat elk letter-<br />

minnaar reikhalzend naar zulk een werk uitziet, en wat gij er<br />

meer zoudt willen bijvoegen. Vindt gij het beter zulks niet te<br />

doen, het zou mij in mijne verwachting te leur stellen. Gaat<br />

het plan door, dan komt er wat leven in de brouwerij.<br />

Denk s.v.pl. over een en ander eens na, en, kunt gij,<br />

andwoord mij dan per spoortrein voor vrijdag a.s., opdat ik<br />

wete of het Bestuur <strong>van</strong> u een brief dien dag ont<strong>van</strong>gt, of niet.<br />

In afwachting hier<strong>van</strong>, noem ik mij.<br />

UE. DvD<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

2. De Leidse hoogleraar Matthijs Siegenbeek (1774-1854) was inder-<br />

tijd voorzitter <strong>van</strong> de Leidse Maatschappij.<br />

3. Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde.<br />

4. De Leidse jurist J.T. Bodel Nijenhuis (1797-1872) was secretaris<br />

<strong>van</strong> de Leidse maatschappij.<br />

40


Ont<strong>van</strong>gen door De Jager op 4 maart 1850<br />

WelEdele Heer. Zeer geachte Vriend!<br />

Ik begin met u te bedanken voor het mij toegezondene, en<br />

verzoek bij voortduring met uwe producten (literarische<br />

namelijk) begunstigd te mogen worden.<br />

Het pakje heb ik dadelijk aan Bodel laten bezorgen. Wat<br />

aangaat mijne pogingen ter vervaardiging <strong>van</strong> een nieuw<br />

Nederl. Taalk. Woordenboek, deze zijn afgestuit op de enor-<br />

me onkosten en zwarigheden daarmede verbonden. Ik houd<br />

de zaak voor mogelijk, hier houdt men haar zoo goed als voor<br />

onmogelijk.<br />

[...] Ik geef u in bedenking, of gij vóór den i en Mei niet<br />

<strong>van</strong> u recht zult gebruik maken, om aan de maandelijksche<br />

vergadering eenige namen op te geven, <strong>van</strong> verdienstelijke<br />

mannen, die gij gaarne het Lidmaatschap zoudt willen zien<br />

opdragen.<br />

Hoe denkt gij over Görlitz' en Alberding Thijm?* (Het<br />

doet mij zeer veel genoegen dat het thans wel is tusschen u<br />

beiden.). Ais gij niet met uw vertrouwen of uwe bedenkingen<br />

wildet vereeren, dan zou ik gaarne e'ene lijn met u trekken.<br />

Beschuldig mij s.v.pl. niet <strong>van</strong> een lastige correspondent te<br />

zijn, die altijd met vragen voor den dag komt, doch waarde<br />

vriend, met vragen wordt men wijs.<br />

1. P.K. Görlitz (1785-1861) leidde een beroemde school in<br />

Rotterdam. In 1817 was A.C. <strong>Oudemans</strong> secondant bij hem<br />

geweest.<br />

2. Bedoeld is de beroemde Katholieke letterkundige J.A. AlberdingkThijm<br />

(1820-1889). De Jager schreef terug: 'Onze gedachten<br />

ontmoeten elkander hier zonderling', want hij had dezelfde<br />

mensen in gedachten.<br />

41


Groet s.v.pl. uw zoon en geloof mij met ware hoogachting.<br />

Uw DvD en vriend<br />

<strong>Oudemans</strong>.<br />

P.S. Gij moet u voorbereiden om eerstdaags uwe benoeming<br />

te vernemen <strong>van</strong> Doctor Honoris Causa. Spreek er s.v.pl. aan<br />

niemand over, het blijve tusschen ons.'<br />

3. Vanzelfsprekend mag <strong>Oudemans</strong> dit helemaal niet melden.<br />

Later komt hij er dan ook op terug. Zie de brief <strong>van</strong> 10 juni 1850.<br />

De Jager reageert zeer bescheiden. Op 16 maart 1850 schríjft hij:<br />

'Uw post-scriptum moest mij natuurlijk treffen. De heren zullen<br />

er echter nog wel eens over denken. Ik gevoel mij meer en meer<br />

zoo ongeleerd, dat ik waarlijk op de titel "geleerd" weinig<br />

aansprak kan maken.'<br />

42


Leiden, 5 mei 1850<br />

Waarde Vriend de Jager<br />

Ik moet u op nieuw mijnen hartelijken dank toebrengen voor<br />

de lettervrucht, welke gij mij ten geschenke gezonden hebt,<br />

waarin ik op nieuw uwe zucht voor de goede zaak heb bewon-<br />

derd.<br />

Op Vrijdag 3 dezer heeft de voorbereidende vergadering<br />

voor de Algemeene vergadering, welke den 20 Juny bij Leiden<br />

in de Vink zal gehouden worden, plaats gehad.<br />

Er waren op de lijst 57 candidaten, <strong>van</strong> welke slechts 15<br />

mochten gekozen worden, doch door de vervloekte streken<br />

<strong>van</strong> den Secretaris [Bodel Nijenhuis] die ik u mondeling moet<br />

verhalen, is onze waardige Görlitz niet in aanmerking geko-<br />

men.' Ik ben voornemens op de algemeene Vergadering eene<br />

gegronde klacht tegen dien Heer in te leveren, mits dat gij mij<br />

helpet, want hij heeft u, het sieraad onzer Maatschappij, even<br />

zeer beleedigd als mij, doch mondeling moet ik zijne streken<br />

(hij gaat 3 maal daags ter Kerk en <strong>van</strong> zulke lieden moet men<br />

dit verwachten) mededeelen. Ook de Hr. David ! is door eene<br />

sinistre handelwijze in het geheel niet op de lijst gebracht, en<br />

gij zijt dus dubbel in uw recht te kort gedaan. Er moet op de<br />

1. Wellicht was <strong>Oudemans</strong>' antipathie voor Bodel Nijenhuis mede<br />

ingegeven door het feit dat hij zich in 1847 samen met de Leidse<br />

jurist beschikbaar had gesteld als secretaris <strong>van</strong> de Leidse maat-<br />

schappij. Bodel Nijenhuis werd toen gekozen. Zie de Hande-<br />

lingen der jaar lijksche algemeene vergadering <strong>van</strong> de Maatschappij<br />

der Nederlandsche Letterkunde (1847) p. 68. Deze bron wordt<br />

voortaan verkort tot Handelingen.<br />

2. De invloedrijke Vlaamse priester en flamingant J.P. David (1801-<br />

1866) was indertijd hoogleraar in Leuven.<br />

43


Algemeene vergadering over gesproken worden, anders doen<br />

wij dwaas. Bodel doet wat hij wil, en zulks ten prejudice der<br />

ware en waarachtige belangen der Maatschappij, en tot getui-<br />

gen kan ik aanhalen de Heeren Lemans', S. Van den Berg 4 te<br />

's Hage, die mede tegenwoordig is geweest en er zich over<br />

verontwaardigd heeft.<br />

De Dominees-kliek heeft hier in alles de overhand, en dien<br />

zwarte heeren bederven alles. Door hen worden nietswaardi-<br />

ge menschen voorgedragen en door zamenspanning er in<br />

gebracht, niet om hunne kundigheden maar omdat zij een<br />

schroevendraaier op hun hoofd hebben. Alberdingk Thijm<br />

ontmoette mede veel tegenstand, hij was Roomsch, en in eene<br />

louter letterkundige Maatschappij mag men niet Roomsch<br />

zijn, want de Secretaris is het ook niet, en al de Dominees<br />

stemmen tegen, doch ik heb gestreden als een held en gevoch-<br />

ten als een leeuw, en ik heb het geluk gehad er hem des nachts<br />

te ii V2 door te halen. Dat kind is bijzonder zwaar gehaald,<br />

doch de kraamvrouw is redelijk welvarende. Ik kan u onmo-<br />

gelijk al de knoeierij opnoemen, die er door B[odel] N[ijen-<br />

huis] en anderen gesponnen worden. Sedert dat Lemans, ik<br />

en anderen onzen mond wat beginnen te roeren, wordt het<br />

beter en beter en ik verzoek u ten aller vriendelijkste de alge-<br />

meene vergadering te komen bijwonen, want wij hebben<br />

gebrek aan rechtschapene mannen.<br />

Den 8 sten of 9 den vertrek ik met mijne dochter naar<br />

Dresden, mocht gij mij noch iets te schrijven hebben, dan<br />

s.v.pl. voor dien tijd. Ik ben <strong>van</strong> gedachte een kleine 14 dagen<br />

uit te blijven.<br />

3. <strong>Oudemans</strong> bedoelt C. Leemans, directeur <strong>van</strong> het museum <strong>van</strong><br />

oudheden in Leiden.<br />

4. S.J. <strong>van</strong> den Bergh (1814-1868) was dichter en drogist in Den<br />

Haag.<br />

44


Vaar bestendig wel en geloof mij met achting en ware vriend-<br />

schap te zijn.<br />

UE. DvD en vriend<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

Leiden, 10 juni 1850<br />

Zeer Geachte Vriend!<br />

Mijne voorspelling u onlangs gedaan,' heeft zich verwezen-<br />

lijkt, en zeker zullen <strong>van</strong> alle kanten welgemeende gelukwen-<br />

schingen u zijn toegevloeid. Hadde ik vroeger aan mijn' zoon<br />

geschreven, ik zou mij ook vroeger in den rij uwer vrienden<br />

geplaatst hebben, om u met de eervolle onderscheiding en<br />

den openbare hulde aan uwe bekwaamheid toegebracht,<br />

hartelijk en vriendschappelijk geluk te wenschen. Ik doe dit<br />

nu met de oprechte betuiging, dat het mijn hart en mijne ziel<br />

heeft goed gedaan dat men uwe veel omvattende kennis en<br />

werkzaamheid op hare rechte waarde heeft weten te schatten,<br />

en ik hoop daarbij tevens dat het een nieuwe aansporing zal<br />

zijn, dat gij ons op vele schatten <strong>van</strong> uw onderzoek en weten-<br />

schap onthaalt, en ons letterminnaars, die zoo wat in het duis-<br />

tere rondscharrelen, ten lichte en baken verstrekker. [...] De<br />

personen welke heden aan de Algemeene Vergadering zullen<br />

voorgedragen worden, en die allen waarschijnlijk wel zullen<br />

worden aangenomen zijn de volgende.<br />

I. Namelijk dat De Jager een eredoctoraat zou krijgen. De Jager<br />

kreeg dit eredoctoraat in Groningen op voordracht <strong>van</strong> Matthias<br />

de Vries, die daar toen hoogleraar was.<br />

45


i Asch Van Wijk met 12 stemmen [...]<br />

12 Alberdingk Thijm 8<br />

13 Sonstral 9<br />

14 L.A. Te Winkel 11<br />

15 Van Zeggelen 10<br />

Voor N° 12 en 14 heb ik zeer gestreden, en ik heb de satisfac-<br />

tie dat mijn gewicht in de schaal de balans ten hunnen voor-<br />

deele heeft doen overslaan.<br />

Een verzoek heb ik u nu nog te doen, namelijk dit, dat gij<br />

het nooit aan iemand mededeelet dat ik u eenigen tijd voor<br />

uwe benoeming tot Doctor u daar<strong>van</strong> den voorsmaak gegeven<br />

heb.<br />

Na mij bij voortduring in uwe bijzondere vriendschap te<br />

hebben aanbevolen noem ik mij hoogachtend<br />

Uw u toegenegen vriend<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong><br />

46


Leiden, 10 december 1850<br />

Waarde en zeer geachte vriend!<br />

[...] Wat het Professoraat aangaat, waarnaar gij informeert',<br />

hier<strong>van</strong> is nog niets bekend. Mag ik u echter de opinie <strong>van</strong><br />

dezen en genen mededeelen, dan zal O.' wel te Rotterdam<br />

blijven; want staan zijne kundigheden in evenredigheid met<br />

de behoeften eener akademie?<br />

Men kan wel zeer schoon prediken, doch in het vak <strong>van</strong><br />

studie ten achteren zijn, en zoo omgekeerd.<br />

Nu zult gij mij een particulier genoegen doen mijn gebrab-<br />

bel nogmaals goed na te zien, en als het u niet solide genoeg<br />

voorkomt, plaats het dan níet.<br />

Hoogachtend noem ik mij<br />

Uw vriend<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

1. Op 9 december 1850 had De Jager aan <strong>Oudemans</strong> gevraagd of<br />

hij toevallig wist wie de nieuwe hoogleraar in de theologie in<br />

Leiden zou worden. 'Men heeft me eens Niermeijer genoemd,<br />

en dan weder V. Oosterzee.' Het werd A. Niermeijer (1814-1855).<br />

2. J.J. <strong>van</strong> Oosterzee (1817-1882) was indertijd predikant in<br />

Rotterdam. Hij publiceerde regelmatig in De Jagers Archief.<br />

3. <strong>Oudemans</strong> bedoelt zijn artikel over het woord Gewant. De<br />

Jager plaatste dit in Archief 3 (1851) p. 76-81.<br />

47


Leiden, 18 april 1851<br />

Waarde Vriend!<br />

[...] Volgens uw verzoek gaat hierbij een afdruk <strong>van</strong> het<br />

Nieuw groot woordenboekGij vindt het wat bar, maar bij een<br />

mondeling gesprek zal die opinie spoedig veranderen. Eene<br />

zaak kan ik u mededeelen, dat Broedelet zich vermeet over<br />

alle schrijvers en bewerkers der Nederl. Taal zijn oordeel te<br />

vellen, en als hij een bittertje of wat te veel gebruikt heeft,<br />

hetgeen niet zelden gebeurt, dan laat hij u en anderen de<br />

revue passeeren. Daarbij moet hij in kennis zijn met zekeren<br />

pedanten schoolmeester Nikolaas <strong>van</strong> Gekkenburg, of <strong>van</strong><br />

Vossenburg, of zoo iets, en wat die man hem <strong>van</strong> de taal<br />

vertelt, is bij hem e<strong>van</strong>gelie, en daar kunnen wij niet tegen<br />

praten. Vindt die vriend nu uw of mijn stukken bij geval niet<br />

goed, dan schermt Brfoedelet] met diens wijsheid, en wordt<br />

zelfs vrij brutaal.<br />

Hierbij komt nog dat Broedelet mij zelf gezegd heeft dat<br />

Bomhoff 1 een zuiper was, die de fijne puntjes <strong>van</strong> zijn<br />

verstand reeds kwijt was (de pot verwijt, enz.) en nu al die<br />

bombast in het prospectus!! Neen vriend! mijne oordeelvel-<br />

ling is niet te bar. Ware een <strong>van</strong> beiden er tegen opgekomen,<br />

1. In 1851 schreef <strong>Oudemans</strong> in de Algemeene Komt- en Letterbode<br />

p. 137-144 een stuk naar aanleiding <strong>van</strong> de 'Prospectus <strong>van</strong> een<br />

Nieuw groot woordenboek der Nederlandsche Taal'. Hierin kondigt<br />

de Voorburgse uitgever A.M. Broedelet de komst aan <strong>van</strong> een<br />

nieuw woordenboek <strong>van</strong> D. Bomhoff. Bomhoff had toen al<br />

verschillende goede schoolwoordenboeken op zijn naam staan,<br />

maar op basis <strong>van</strong> de prospectus valt <strong>Oudemans</strong> hem erg hard<br />

aan. Dit artikel ontbreekt op de lijst <strong>van</strong> publicaties waarmee<br />

Verwijs zijn levensbericht <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong> besluit.<br />

48


zulks zou mij gelegenheid gegeven hebben, om bar te kunnen<br />

worden.<br />

Uwe letteren zijn bij Bodel [Nijenhuis] bezorgd. Ook ik<br />

heb Görlitz voorgesteld, en zal er zeer voor ijveren.<br />

Ik hoop u in de feesten hier te zien, namelijk bij de alge-<br />

meene vergadering, in Junij.<br />

Ik ben tegenwoordig aan het verhuizen, ik kom meer mid-<br />

den in de stad wonen, namelijk op de Hooigracht naast een<br />

apotheker Van Pottum. Ik hoop, dat gij mij daar eens zult<br />

komen bezoeken.<br />

<strong>van</strong><br />

Adieu waarde vriend, leel gelukkig en zijt hartelijk gegroet<br />

Uw vriend<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

2. Derk Bomhoff (1792-1860) was onderwijzer en vertaler in<br />

Zutphen. Hij stelde zeker zeven woordenboeken samen en<br />

publiceerde geregeld in het Magazijn voor Nederlandsche<br />

Taalkunde. Zijn Nieuw groot woordenboek verscheen met een<br />

lovend voorwoord <strong>van</strong> L.A. te Winkel.<br />

49


Leiden, 12 oktober 1851<br />

Waarde vriend De Jager.<br />

[...] Het huwelijk <strong>van</strong> mijn broeder met de zuster <strong>van</strong> den<br />

Heer <strong>Oudemans</strong> Havelaar uit Rotterdam, is oorzaak geweest,<br />

dat ik niet naar Brussel' heb kunnen gaan.<br />

is.<br />

Meld mij eens of Görlitz met zijne benoeming in zijn schik<br />

De Heer Te Winkel (op het Gymnasium alhier door de<br />

leerlingen theewinkel genoemd) is hier aan het gymnasium<br />

geplaatst, en ik krijg <strong>van</strong> tijd tot tijd een bezoek <strong>van</strong> hem. Hij<br />

is een zeer werkzaam en lief man. Als gij hem niet persoonlijk<br />

kent, kom mij dan eens op een zondag met uw bijzijn veree-<br />

ren, als ik het dan eenige dagen te voren weet, zal ik theewin-<br />

kel ook bij mij ten eten vragen, en dan kunnen wij eens recht<br />

genoeglijk samen keuvelen. Hoe denkt gij hier over?<br />

Niets meer wetende uwe aandacht waardig, noem ik mij<br />

hoogachtend<br />

Uw vriend<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

Nog iets. Ik heb eene visite gehad <strong>van</strong> Broedelet!!! Hij kwam<br />

om de verwijdering, die, door eene beleediging <strong>van</strong> zijnent<br />

wege, tusschen ons ontstaan was, en ruim twee jaren geduurd<br />

had, uit den weg te ruimen. Hij was opgestookt en aangezet<br />

(hoe kinderachtig!) door Henkes, den schoolmeester <strong>van</strong><br />

Voorburg. Ik heb hem bij die gelegenheid gezegd, dat ik zijne<br />

mij gedane beleediging altijd beschouwd heb, als voortgespro-<br />

1. In Brussel werd <strong>van</strong> 30 augustus tot 1 september 1851 het derde<br />

Taal- en Letterkundig Congres gehouden.<br />

50


ten te zijn door den drank, en heb hem daaromtrent het een<br />

en ander gezegd, dat niet malsch was, maar ben geëindigd<br />

met aan zijn verzoek, om vernieuwing <strong>van</strong> vriendschap, toe te<br />

geven.<br />

Valé.<br />

Leiden, 4 oktober 1852<br />

Waarde Vriend<br />

Uwe letteren zijn mij geworden' en ik beloof u Te Winkel, die<br />

niet ziek en reeds in zijne functie is 2 , en die een oogenblik<br />

voor de ont<strong>van</strong>gst uwer letteren nog bij mij zat thee te drin-<br />

ken, er over te spreken zoodra de Gelegenheid daartoe gunstig<br />

is, en anders, wat nog beter is, zend ze (d.i. de boeken) mij<br />

maar, dan zorg ik tegelijk voor de afschrijving, want nu Van<br />

den Bergh' weg is, schijnt het een en ander zoek te zijn, want<br />

formeele overgave heeft er niet plaats gehad en Van den Bergh<br />

schijnt iets tegen Te Winkel te hebben en heeft ook volstrekt<br />

geen deel willen nemen in de medewerking <strong>van</strong> het woorden-<br />

boek. ja zelfs heeft hij geweigerd een enkel auteur voor de<br />

commissie te lezen.<br />

[...] Wat uwe wenken aan de L.maatsch. der Letterk. in<br />

uw archief 4 aangaat, deze zullen niet veel afdoen, dewijl geen<br />

1. Helaas ontbreekt deze brief <strong>van</strong> De Jager.<br />

2. L.A. te Winkel was bibliothecaris <strong>van</strong> Maatschappij der<br />

Nederlandsche Letterkunde geworden.<br />

3. Te Winkel volgde L.Ph.C. <strong>van</strong> den Bergh (1805-1887) op als<br />

bibliothecaris.<br />

51


Lid buiten te Winkel en mijn persoon zich met taalk. inlaat,<br />

en ook Te Winkel attrapeer ik zeer dikwijls dat hij niet gelezen<br />

heeft, wat hij moest gelezen hebben. Dus vriend! als gij en de<br />

Vries niet rechtstreeks aan de Maatsch. schrijft, dan worden<br />

uwe gedachten, al plaatst gij die in uw Archief, niet bekend.<br />

Mijn zoon Jan is den 2 en October met den eersten graad<br />

gepromoveerd, en zijne dissertatie wordt u hiernevens door<br />

hem met een warm gevoel <strong>van</strong> hoogachting, als een blijk<br />

zijner vriendschap aangeboden.<br />

Hoe gaarne zoude ik u wat voor uw archief beloven, maar<br />

belofte maakt schuld, en tijdgebrek maakt dat ik, hoe gaarne<br />

ook, niet beloven kan. Ik ben druk bezig om voor het woor-<br />

denboek te werken, en heb reeds over de duizend woorden die<br />

niet bij Weiland' gevonden worden.<br />

[...] Met mijn zoon a costy 6 gaat het langzamerhand voor-<br />

uit. Hij is naar Parijs geweest en heeft met ProP. Trousseau<br />

geraadpleegd en diens raad opgevolgd, waarbij hij zich nog al<br />

wel bevindt. Mijn tweede zoon, zal eerstdaags geopereerd<br />

worden in de keel. Hij heeft eerst willen promoveeren, voor<br />

4. In 1852 wees De Jager in het Archief {deel 3, p. 415) de Leidse<br />

maatschappij op haar taak om heruitgaves <strong>van</strong> oude teksten te<br />

blijven bezorgen. Hij deelde een compliment uit aan <strong>Oudemans</strong>,<br />

die zojuist Die Bediedenisse der Missen had bezorgd. De Jager had<br />

het abusievelijk over de Maatschappij <strong>van</strong> Nederlandsche<br />

Letterkunde, <strong>van</strong>daar dat <strong>Oudemans</strong> hier der dubbel onder-<br />

streept.<br />

5. Het gaat hier om het elfdelige woordenboek <strong>van</strong> Petrus Weiland.<br />

Zie de inleiding.<br />

6. Ten uwent.<br />

7. <strong>Oudemans</strong> bedoelt W.J.A. Jonckbloet (1817-1885). Hij werd in<br />

1854 hoogleraar in Groningen.<br />

52


die kuur te ondergaan. De amandelen zullen uitgesneden<br />

worden.<br />

Niets meer uwer aandacht waardig wetende, noem ik mij<br />

als altijd<br />

Uw zeer toegenegen Vriend<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

Vraag. Als De Vries aanstaand jaar Professor te Leiden wordt,<br />

en dat men te Groningen Joncbloet niet hebben wil, wie zal<br />

dan de plaats <strong>van</strong> De Vries vervullen? 7<br />

Leiden, n oktober 1852<br />

Waarde Vriend<br />

In uwe laatste letteren verzocht gij mij, bij gelegenheid u <strong>van</strong><br />

de operatie <strong>van</strong> mijn zoon Jan iets mede te deelen, en gaarne<br />

hieraan voldoende, meld ik u, dat hij buiten ons weten, zich<br />

des vrijdags morgens als een lam ter slachtbank heeft begeven,<br />

en dat hij <strong>van</strong> de eerste operatie, zoo door bloedverlies, als<br />

door het inslikken <strong>van</strong> bloed flaauw is gevallen, en dat, toen<br />

hij hersteld was uit de flaauwte, hij dadelijk moedig genoeg<br />

was, om den tweeden amandel ook te doen wegnemen.<br />

Te half elf kwam hij thuis, juist toen ik een brief <strong>van</strong> mijn<br />

zoon Anthonie, die tot verdere volmaking zijner studie naar<br />

Utrecht bij Prof 1 Muller is gegaan, zat te lezen. Hij hoorde<br />

zeer bedaard de lectuur <strong>van</strong> dien brief aan, en toen daarop een<br />

kom met ijs binnen gebracht werd, en ik vroeg wat zulks<br />

beteekende, gaf hij mij lachende ten andwoord. Dit ijs is tot<br />

verkoeling mijner keel, want ik heb mij door Neef Krieger de<br />

53


amandelen laten wegsnijden.<br />

Hoe ik en mijne vrouw verschrikten op het hooren daar-<br />

<strong>van</strong>, kunt gij begrijpen, en weldra biggelden ons de tranen<br />

langs de wangen.<br />

Hij heeft alleen pijn bij eene slikkende beweging, de<br />

wonden zullen binnen vijf dagen wel genezen zijn.<br />

Hij zelf heeft een fleschje medegenomen, om die amande-<br />

len er in te bewaren op liquor. Toen Krieger, aan wiens huis<br />

de operatie gebeurd is, vroeg wat hij met dat fleschje voorhad,<br />

zeide hij, als men logees wacht moet men toch eene bergplaats<br />

voor hen gereed maken, en toen Krieger hem een doek voor-<br />

spelde, voor de uitstorting <strong>van</strong> bloed, en toen hij daarop geas-<br />

sisteerd door twee medici, het mes opnam, om hem te oper-<br />

eeren, zei hij, nu zit ik hier net als in een barbiersch winkel,<br />

het inzepen mankeert er nog aan, en n seconden daarna was<br />

hij bewusteloos.<br />

Wij hopen en vertrouwen dat hij spoedig hersteld zal zijn,<br />

want edeler, braver, solidener en ijverig mensch ken ik niet. Al<br />

mijne kinderen, geene uitgezonderd, strekken mij tot wellust<br />

en zegen en ik mag den een niet boven den anderen preferee-<br />

ren, maar hij vooral ligt ons zeer na aan het hart.<br />

Vaarwel, en neem het mij niet kwalijk dat ik u zoolang met<br />

dien zoon heb bezig gehouden.<br />

T.a.V<br />

Uwe boeken heb ik ont<strong>van</strong>gen, en zal voor alles zorgen.<br />

Hoogachtend.<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong><br />

54


November 1852<br />

Waarde Vriend<br />

[...] Onze vriend Te Winkel heeft bij ons thee gedronken,<br />

en hem sprekende over het glossarium op Brederoo', zoo<br />

verzocht hij mij om den brief, dien gij er over schrijven zult,<br />

mede te onderteekenen, nadat hij door De Vries en U onder-<br />

teekend zou zijn. Ik heb hem geandwoord, dat ik u dit verlan-<br />

gen zou mededeelen.<br />

Van zijne komst ten uwent verwacht ik niet veel, <strong>van</strong> wege<br />

zijne bezigheden.<br />

Ont<strong>van</strong>g verders de vriendschappelijke groeten <strong>van</strong> ons<br />

allen, en geloof mij hoogachtend te zijn<br />

Uw Vriend<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

1. In maart 1852 had <strong>Oudemans</strong> een proeve <strong>van</strong> zijn woordenboek<br />

op Bredero voorgelegd aan de Commissie voor Nederlandsche<br />

Taal- en Letterkunde <strong>van</strong> de Leidse maatschappij. De Commissie<br />

vreesde echter dat het werk te om<strong>van</strong>grijk zou worden. Zij<br />

adviseerden <strong>Oudemans</strong> 'al het overtollige' weg te snijden en naar<br />

'elders genoegzaam verklaarde woorden' slechts te verwijzen.<br />

Hierdoor zou <strong>Oudemans</strong>' glossarium 'minstens tot op de helft'<br />

kunnen worden verkort. Een en ander blijkt uit de Handelingen<br />

(1852) p. 36 en de notulen <strong>van</strong> de Commissie <strong>van</strong> 23 april 1852<br />

(Archief Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde inv. nr.<br />

660). De zaak kwam later in de commissievergaderingen nog<br />

herhaaldelijk ter sprake.<br />

55


Leiden, 29 april 1853<br />

Waarde en zeer geachte vriend<br />

[...] Met de zaak <strong>van</strong> Bredero is het nog niet uit; maar of er<br />

een goed einde aan komen zal, betwijfel ik.<br />

Te Winkel is, weinige dagen na uw vertrek, bij mij geweest,<br />

om mij uit naam <strong>van</strong> Pres. 1 Jansen' te komen vragen wat ik nu<br />

toch eigenlijk wilde, waarop ik Te Winkel zijn zeer zonder-<br />

ling, angstvallig en lafhartig gedrag, gehouden in twee maan-<br />

delijksche vergaderingen, en bij mij aan huis in uw presentie<br />

en <strong>van</strong> de Vries verweten, en hem gevraagd heb of hij nu,<br />

omdat Jansen Pres. 1 was, meer op de zijde <strong>van</strong> Jansen of<br />

Rutgers* was dan op de mijne, en dat hij mij niet behoorde te<br />

komen vragen wat ik wilde, dat hij zelf die vraag wel aan<br />

Jansen had kunnen beandwoorden [sic], 'herstelling <strong>van</strong> eer'<br />

of opheffing <strong>van</strong> onverdienden blaam.<br />

Ik bracht hem zijne vreesachtigheid en daardoor zijne, alle<br />

denkbeeld te bovengaande, flaauwheid om voor een' zijner<br />

beste vrienden met mannenwaarde in de bres te springen,<br />

onder het oog; ik zeide hem dat die vrees om te spreken bij<br />

hem te meer ongepast was, daar hij, om zijne kunde, zich<br />

reeds een eervollen naam verworven had, en dat men daar-<br />

voor reeds sedert geruimen tijd respect had gekoesterd, enz.<br />

enz.<br />

Hij stond op prevelde eenige woorden binnens 's monds en<br />

1. Dr. L.J.F. Janssen (1806-1869), indertijd voorzitter <strong>van</strong> de Leidse<br />

maatschappij, was conservator <strong>van</strong> het museum <strong>van</strong> oudheden in<br />

Leiden.<br />

2. A. Rutgers (1805-1884), hoogleraar in Leiden, was voorzitter <strong>van</strong><br />

de Commissie voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde.<br />

56


ging als een kind, dat voor zijn achterste gehad had, heen. Hij<br />

is sedert dien tijd niet terug geweest, en waarschijnlijk zal<br />

onze vriendschap daardoor verbroken zijn, want hij gevoelt<br />

schuld en is te bedeesd om mij, die reeds zoo veel voor hem<br />

gedaan heb, onder de oogen te zien.<br />

Schrijf mij eens of gij de algemeene Vergadering ook zoudt<br />

kunnen komen bijwonen, dit zou mij veel genoegen doen, en<br />

tevens zoudt gij de partijen weder bij een kunnen brengen,<br />

want dit ligt niet aan mij maar aan zijne blooheid.<br />

Hebt gij mijne proeve <strong>van</strong> bewerking nog <strong>van</strong> Bredero, zoo<br />

ja, zend ze mij dan door het intermediair <strong>van</strong> mijn zoon zoo<br />

spoedig mogelijk terug.<br />

In de Commissie voor Taal- en Letterk. heb ik U voorge-<br />

steld, om, ter beoordeeling <strong>van</strong> mijn werk, als er ooit iets <strong>van</strong><br />

komt, als toegevoegd lid, deel <strong>van</strong> die commissie uit te<br />

maken, maar mij <strong>van</strong> hare vergadering voorbedachtelijk<br />

onthouden hebbende, weet ik niet hoe mijn voorstel is afge-<br />

loopen.'<br />

3. Het voorstel was een paar dagen eerder, op de vergadering <strong>van</strong><br />

22 april 1853, door de Commissie besproken en afgestemd omdat<br />

er over <strong>Oudemans</strong>' glossarium al eerder een beslissing was geno-<br />

men. Op 14 januari 1853 had de Commissie namelijk besloten<br />

het glossarium in de reeks <strong>van</strong> de Leidse Maatschappij op re<br />

nemen, mits <strong>Oudemans</strong> zich alsnog voor zoo veel zulks met den<br />

aard der zaak bestaanbaar is, op de noodige bekorting en<br />

beknoptheid zal toeleggen'. De Commissie kwam tot deze beslis-<br />

sing op voorspraak <strong>van</strong> De Vries, De Jager en Te Winkel. Die<br />

hadden hier in december 1852 in een gezamelijke brief voor<br />

gepleit (vgl. de brief <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong> aan De Jager <strong>van</strong> november<br />

1852). Op 16 juni 1853 werd de kwestie besproken op de algeme-<br />

ne ledenvergadering <strong>van</strong> de Leidse maatschappij. Zie de<br />

Handelingen (1853) p. 20-21 en 36-37.<br />

57


L.A. Te Winkel (1809-1868)<br />

58


Waarschijnlijk kom ik binnen kort a costy en zal u dan over<br />

een en ander nader spreken.<br />

Wees ondertusschen <strong>van</strong> ons allen hartelijk gegroet en<br />

geloof mij steeds<br />

Uw U toegen. Vriend<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

Leiden, 12 juni 1853<br />

Zeer Geachte Vriend.'<br />

[...] Wat Te Winkel aangaat, wij zijn tegenwoordig op dien<br />

voet, dat wij met elkander spreken, doch hij schijnt mij met<br />

geene visite meer te vereeren. Een haas kan zoo bang niet zijn<br />

als die man, en een vriend te verdedigen, die letterlijk alles<br />

voor hem over heeft, als deze aangerand wordt, hieraan is niet<br />

te denken, en hij zou eerder in staat zijn, als personen, die<br />

invloed op hem hebben, hem daartoe drongen het doodvon-<br />

nis a contre coeur <strong>van</strong> dien vriend te onderteekenen, omdat<br />

hij niet tegen durft spartelen.<br />

In geval nu gij hem over die zaak ooit mocht spreken, of<br />

hem aanmoedigen weder bij mij te komen, zou het mij<br />

hoogst aangenaam zijn, dat mijne eer in geenen deelen werde<br />

gecompromitteerd, want ik ben niet voornemens, wat er <strong>van</strong><br />

kome, een enklen stap <strong>van</strong> mijne zijde te doen, aangezien hij<br />

in zijn volle ongelijk is.<br />

Mocht UE d dus eerst komende zondag te Leiden komen,<br />

acht ik het niet ondienstig, dat gij het eerst bij mij aankomt,<br />

om later naar T[e] Wfinkel] te gaan, ten einde u beter over de<br />

zaak in te lichten.<br />

59


Mijne komst te Rotterdam is uitgesteld omdat ik, wegens den<br />

schoonmaaktijd niet onder dak kon komen, en buiten hooge<br />

noodzakelijkheid ga ik nooit in een logement.<br />

[...] Wat mijne questie in Lkunde aangaat, men heeft mij<br />

zeer, zeer slecht behandeld [...]. Ik wenschte dus ampel met<br />

u te spreken over de middelen, om tegen te gaan het geknoei<br />

der Maatschappij en bepaaldelijk <strong>van</strong> Prof r . Rutgers.<br />

Ik wilde een Protest opstellen gericht aan de drie onder-<br />

teekenaars <strong>van</strong> den briefwaarin ik hun de ganschen loop<br />

bloot legde, en hun met de copyen <strong>van</strong> gewisselde brieven<br />

overtuigde, dat ik <strong>van</strong> den oorsprong af, dat is reeds bij de<br />

Commissie, mishandeld ben geworden [...].<br />

Ik verwacht u dus aanstaanden zondag 19 dezer bij mij ten<br />

eten, verzoek echter vooraf bericht <strong>van</strong> uwe komst.<br />

Hoogachtend Uw toegenegen vriend<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

waarom frankeert gij uwe brieven? Heeft uw vriend geen port<br />

voor u over?<br />

1. Deze brief is niet bewaard gebleven. Hij moet in ieder geval door<br />

Rutgers en Janssen zijn ondertekend. <strong>Oudemans</strong> voelde zich<br />

vooral door Rutgers zwaar beledigd. Een en ander kwam ter<br />

sprake in de vergadering <strong>van</strong> de Commissie voor Nederlandsche<br />

Taal- en Letterkunde <strong>van</strong> 27 mei 1853. <strong>Oudemans</strong> stemde in die<br />

vergadering tegen de herverkiezing <strong>van</strong> Rugers als lid <strong>van</strong> de<br />

Commissie, <strong>van</strong>wege de 'beleedigingen waarover hij in het brede<br />

uitweidt' - aldus de notulen. <strong>Oudemans</strong> stuurde De Jager het<br />

concept <strong>van</strong> een brief aan het bestuur <strong>van</strong> de Maatschappij,<br />

maar De Jager vond die 'nogal kras'. Vervolgens kaartte De Jager<br />

de kwestie aan bij Te Winkel.<br />

60


Leiden, 16 december 1853<br />

Amice!<br />

Lang is het geleden dat wij elkander niets schriftelijks of<br />

mondelings hebben medegedeeld. Deze is dus dienende om u<br />

voor te stellen zondag aanstaande bij mij den dag te komen<br />

doorbrengen, als wanneer De Vries, Te Winkel en Van Vloten'<br />

bij mij zullen komen dineeren. Indien daartoe de mogelijk-<br />

heid bestaat, zoudt gij mij ontzaggelijk veel pleizier doen,<br />

schrijf mij dus morgen zoo spoedig mogelijk een gunstig<br />

andwoord, en kom s.v.pl. met den 2^en trein, dan hebben wij<br />

nog wat aan elkander.<br />

De zaak met de Maatschappij is met den meesten glans ten<br />

mijnen voordeele beslist', maar u alles te beschrijven, wat<br />

moeite zulks gekost heeft, zou eenige vellen behoeven, daar-<br />

om wenschte ik u ook mondeling zulks mede te deelen.<br />

Ik hoop nu maar, dat gij zult kunnen komen en ons allen<br />

daarmede verplichten.<br />

Valé<br />

F. a. V.<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

1. De Vries en Johannes <strong>van</strong> Vloten (1818-1884) werden larer eikaars<br />

aartsvijanden.<br />

2. In oktober 1853 nam <strong>Oudemans</strong>, zonder twijfel als gevolg <strong>van</strong><br />

het gedoe rond de uitgave <strong>van</strong> het Bredero-glossarium, 'onver-<br />

wachts' ontslag uit de Commissie voor Nederlandsche Taal- en<br />

Letterkunde. In december 1853 werd hij echter weer in de<br />

Commissie gekozen, nu ais voorzitter. Een en ander blijkt uit de<br />

Handelingen (1854) p. 30.<br />

61


Leiden, 5 januari 1854<br />

Amice!<br />

Hiermede gaan de vijf stukjes terug, welke gij de goedheid<br />

gehad hebt mij ter leen voor eenigen tijd toe te zenden; heb<br />

daarvoor mijn' oprechten dank.<br />

Nu heb ik nog een zeer vriendelijk verzoek aan U te doen;<br />

te weten:<br />

Ik wilde mijn' jongsten zoon' in het schoonschrijven oefe-<br />

nen, maar aleer ik daarmede voortga, wenschte ik <strong>van</strong> u te<br />

weten, welke pennen daarvoor tegenwoordig gebruikt? Zijn<br />

het stalen pennen? Welke soort moet ik dan nemen. Zijn het<br />

gewone boutjes of andere veren pennen, doe mij dan het plei-<br />

zier en zend mij eenige bossen <strong>van</strong> u, want hier zijn zij bij<br />

geen mogelijkheid te krijgen. Het kostende zal u daarvoor bij<br />

de volgende gelegenheid geworden.<br />

[...] Onze hartelijkste wenschen <strong>van</strong> heil en zegen in het<br />

begonnen jaar hier bijvoegende, en na u verzocht te hebben,<br />

als gij mij pennen mocht zenden, hiermede niet te wachten<br />

tot mijn zoon zijn kistje overzend, maar het pakje maar per<br />

spoor te zenden als gij het op uw gemak in gereedheid<br />

gebracht hebt, noem ik mij als altijd<br />

Uw Vriend<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

1. Jacques Adrien <strong>Oudemans</strong> (1844-1906) werd uiteindelijk vendu-<br />

meester in Batavia.<br />

6z


Leiden, 20 februari 1854<br />

Amice<br />

Hier nevens eene kleine Bijdrage voor uw Archief. Ik heb mij<br />

mijne belofte, u vroeger gedaan, herinnerd, en daarom lapte<br />

ik het een en ander voor u te samen. Ik heb het niet<br />

Alphabetisch gedaan; vindt gij zulks echter beter, rangschik<br />

de artikelen dan zelf s.v.pl.'<br />

Mocht er iets bij wezen, dat niet ten volle door u beaamd<br />

wordt, meld het mij dan, liever dan het zoo maar te plaatsen.<br />

Mijn doel en mijn streven is altijd geweest, den onderwij-<br />

zers stand te verbeteren en te verheffen, doch daartoe moeten<br />

zij zeiven mede werken, en wat kan daartoe beter leiden dan<br />

grondige kennis <strong>van</strong> het vak, waarin zij geplaatst zijn. Ik<br />

wenschte de onderwijzers zoo gaarne aan her werk te krijgen<br />

in het Oud-Nederl., dan ook zou uw Archief er bij winnen,<br />

en gij zoudt meer <strong>van</strong> dien aart kunnen opnemen. Ziedaar,<br />

waarom ik ze daartoe aanmoedig.<br />

[...] Schrijf mij svpl. bij gelegenheid, of, als ik weer zulke<br />

prullaria heb, ik ze voor uw Archief kan bewerken, want ik<br />

geloof, zoo lang als de onderwijzers geen meer belang in de<br />

oude taal stellen, er niet te veel <strong>van</strong> dat oude in moet komen.<br />

Ziet nu s.v.pl. alles eens goed na, en dan krijg ik <strong>van</strong> u wel<br />

eens <strong>van</strong> een en ander bericht.<br />

Vaarwel, wees <strong>van</strong> ons allen gegroet en geloof mij als altijd<br />

Uw Vriend<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

1. Her artikel werd geplaatst onder de titel 'Gissing in onderzoek'<br />

in Archief 4 (1854) p. 245-268.<br />

63


P.S. Doe mij het pleizier en denk eens om een of twee prijs-<br />

vragen in het vak <strong>van</strong> taalkunde. Als Voorzitter der<br />

Commissie <strong>van</strong> Taal- en Letterk. is dit voor mij zeer belang-<br />

rijk.<br />

[Zonder plaats of datum.]<br />

Zeer geachte vriend!<br />

Gisteren ontving ik uwe letteren, waarin den aankondiging<br />

vermeld stond <strong>van</strong> de lezingen der Heeren Van der Hoeven<br />

met uitnoodiging die te komen bijwonen, en alsdan <strong>van</strong><br />

uwen gulle vriendschappelijke aanbieding, om bij u die dagen<br />

door te brengen, gebruik te maken.<br />

Ik moet beginnen met u mijnen hartelijken dank voor dit<br />

vernieuwd bewijs uwer vriendschap te betuigen, en daarom is<br />

het met een smartelijk gevoel, dat ik u tevens moet mededee-<br />

len dat mijne presentie elders vereischt wordende, ik, hoe<br />

dolgaarne ik ook komen wilde, daartoe geene gelegenheid<br />

open zie.<br />

Het zou mij dan eigenlijk ook meer te doen zijn, om het<br />

genoegen te hebben, met u eenige aangenamen uren door te<br />

brengen, dan om eene of twee redevoeringen, waar ik anders<br />

hoogen dunk <strong>van</strong> heb, te hooren.<br />

Mag ik mij dus veroorloven u aller beleefdelijkst te verzoe-<br />

ken, mij de vrijheid te vergunnen, op dit aanbod eenigen tijd<br />

later te mogen slaan, en u alsdan te vragen of gij voor een of<br />

i. Bedoeld zijn waarschijnlijk vader en zoon Abraham des Amorie<br />

<strong>van</strong> der Hoeven (1798-1855) en Martinus des Amorie <strong>van</strong> der<br />

Hoeven (1823-1868).<br />

64


twee dagen mij in uwen huiselijken kring, zonder den<br />

minsten omslag te maken, zoudt willen opnemen.<br />

Ik gevoel ontzaggelijk veel behoefte om weder aan de<br />

groote toorts <strong>van</strong> uw vernuft en scherpzin een mijner kleine<br />

nachtpitjes te komen aansteken, want ik begin met een serie<br />

<strong>van</strong> rare woorden in het donker te geraken, en ik twijfel<br />

geenszins of gij zult met velen, zoo niet met allen wel raad<br />

weten.<br />

Ik ben tegenwoordig President <strong>van</strong> de Taalk. Commissie!<br />

Hm! hm! Men begint hoe langer hoe meer de Jesuitsche<br />

handelwijs <strong>van</strong> Rutgers, Bodel en Consorten in te zien.<br />

[...] Als President <strong>van</strong> de Commissie moet ik ook zorgen<br />

voor eenige prijsvragen, kunt UEd mij ook eenige <strong>van</strong> uit uwe<br />

portefeuille opgeven? De mij gezondene pennen zijn opper-<br />

best, ont<strong>van</strong>g daarvoor mijnen dank en zoodra ik overkom zal<br />

ik daarvoor in dank voldoen. Al wilde men hier die pennen<br />

met goud betalen, men zou ze niet kunnen machtig worden.<br />

Valé, groet de uwen hartelijk <strong>van</strong> mij en geloof mij<br />

Uw toegenoegen vriend<br />

<strong>Oudemans</strong>.<br />

Leiden, 3 Maart 1854<br />

Waarde Vriend!<br />

Heden avond <strong>van</strong> de vergadering te huis gekomen zijnde, zet<br />

ik mij neder om u den afloop <strong>van</strong> de lezing mede te deelen.'<br />

1. Die avond had Arie de Jager een lezing gehouden bij de Leidse<br />

maatschappij getiteld 'Le Franc <strong>van</strong> Berkhey's Lijkgedachtenis<br />

65


Ieder lid, welken ik in de vergadering gesproken heb, was,<br />

even als ik geweest was, <strong>van</strong> gedachte, dat gij zelf lezen zoudt,<br />

en toen ik den H r Bodel er naar vroeg, waarom men u als<br />

lezer had doen voorkomen, zeide hij dat het taalkundig juist<br />

was: lezing <strong>van</strong> den H r De Jager.<br />

Zoo wel de leden, die gecompareerd zijn als die thuis<br />

gebleven zijn, waren dus <strong>van</strong> hetzelfde idee, en nu dacht ik bij<br />

mij zelve: als iemand de moeite doet, om <strong>van</strong> Rotterdam te<br />

komen, zullen de leden wel de moeite doen <strong>van</strong> op te komen,<br />

maar het is of de vloek op mannen <strong>van</strong> het schoolvak rust. Er<br />

waren buiten den Voorzitter en Secretaris, mijn persoon en<br />

De Vries nog tien toehoorders, zoo dat ik er schande over<br />

gesproken heb. Echter niet de quantiteit maar de qualiteit<br />

doet hier alles af, en wij hebben uw stuk zoo wetenswaardig<br />

gevonden, dat wij er op aangedrongen hebben dat het<br />

Bestuur u zou uitnoodigen, dat stuk voor onze werken te<br />

retoucheeren, als UE. dit noodig oordeelt, opdat het als eene<br />

bijdrage voor den roem <strong>van</strong> Bilderdijk zou kunnen strekken.'<br />

[...] Wees verzekerd <strong>van</strong> mijne bijzondere vriendschap,<br />

waarmede ik mij in grooten haast noem<br />

Uw Vriend<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

<strong>van</strong> Willem V. uitgegeven door Bilderdijk'. Het kan ook zijn dat<br />

iemand De Jagers tekst had voorgelezen - <strong>Oudemans</strong> is op dit<br />

punt niet duidelijk. Zeker is dat hij De Jager wil laten weten wat<br />

er vervolgens, na afloop, gebeurde.<br />

2. Bodel Nijenhuis, de secretaris <strong>van</strong> de Maatschappij.<br />

3. De lezing verscheen in de Nieuwe reeks <strong>van</strong> werken <strong>van</strong> de<br />

Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde deel VII, tweede<br />

stuk, p. 139-158.<br />

66


Leiden, 19 april 1854<br />

Amice<br />

Heden morgen uwe letteren ont<strong>van</strong>gende was ik te 9V4 uur<br />

reeds bij De Vries, die nog te bed lag. Ik wachtte zoo lang tot<br />

hij gereed was, en deed hem uw brief lezen. Hij andwoordde<br />

mij, dat hij de proef reeds gister middag verzonden had. Dus<br />

dit eene punt is in orde.<br />

[...] Het ware te wenschen dat er <strong>van</strong> uwe hand eenige<br />

duizende woorden bewerkt werden. De medewerkers' hebben<br />

veel beloofd en weinig gedaan. Van de 50 of 60 medewerkers,<br />

zijn er 40 die geen letter nog op papier gezet hebben, en ook<br />

niet zullen zetten, zoo ook Bisschop 1 , indien ik mij niet vergis.<br />

Laat niet merken, dat gij dit <strong>van</strong> mij weet.<br />

Vergeef dit half velletje, in den haast kon ik niet anders<br />

vinden.<br />

Na minzamen groeten en complimenten noem ik mij<br />

Uw DvD en Vriend<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

P.S. Zorg nu dat gij bij de algemeene vergadering <strong>van</strong> lerter-<br />

kunde, zoo als gij beloofd hebt, tegenwoordig zijt.<br />

1. <strong>Oudemans</strong> bedoelt de externe medewerkers <strong>van</strong> het WNT, de<br />

letterkundigen die hebben toegezegd een uittreksel te maken.<br />

2. <strong>Oudemans</strong> vergiste zich wel. Dr. W. Bisschop (1827-1897), inder-<br />

tijd leraar aan het gymnasium in Dordrecht, leverde verschillen-<br />

de belangrijke bijdragen aan het WNT. Zie o.a. Verslag der redac-<br />

tie <strong>van</strong> het Nederlandsch Woordenboek (1856) p. 18 en 19.<br />

67


Leiden, 28 april 1854<br />

Amice<br />

Aanstaanden zondag krijg ik bij mij te dinéren de H r<br />

Hoffmann von Fallersleben', Alberdingk Thijm, P r . De Vries,<br />

Te Winkel, Van Vloten en Rinkes 2 . Om het zevengestarnte vol<br />

te maken behoort gij er noodwendig bij te zijn, dus vriend<br />

hoop ik, dat gij mij deze vriendschap niet zult weigeren.<br />

Misschien ook stelt gij belang den eergenoemde bij te wonen<br />

en met hem kennis te maken.<br />

Ten spoedigste verwacht ik dus <strong>van</strong> u een verblijdend<br />

andwoord, en in dat geval verwacht ik u zoo vroeg mogelijk,<br />

én verzoek u mij den trein op te geven, waarmede gij komen<br />

zult. In haast<br />

tout a vous<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

1. A.H. Hoffmann von Fallersleben (1798-1874) was een beroemde<br />

Duitse filoloog die de grondslag legde voor de wetenschappelij-<br />

ke studie <strong>van</strong> de Middelnederlandse letterkunde.<br />

2. S.H. Rinkes (1829-1865), een toen 25-jarige latinist, maakte<br />

indertijd in Leiden veel opgang.<br />

68


Leiden, 15 november 1854<br />

Zeer geachte vriend!<br />

Ik ben heden reeds zoo ver met Bredero gevorderd, dat ik aan<br />

zijne liederen begonnen ben. Al zijne spelen, kluchten en<br />

poëmata zijn geëxcerpeerd. Ik kan vele beteekenissen raden,<br />

maar niet met zekerheid opgeven.<br />

[...] Wees zoo goed, waarde vriend, inliggend pakje op den<br />

post te bezorgen. Een mijner vrienden wilde dit gaarne <strong>van</strong><br />

uit Rotterdam verzonden zien, en heeft mij, bij eventueele<br />

navraag, geheimhouding verzocht. Daarom over den post en<br />

niet met den spoortrein. Ik geloof dat het eene waarschuwing<br />

is aan den Vader, wegens het slecht gedrag diens zoon, alhier<br />

studeerende.<br />

Laat het dus s.v.pl. door iemand bezorgen, die geheel<br />

vertrouwd is, en ont<strong>van</strong>g bij voorraad mijner dank voor uwe<br />

moeite.<br />

Ik heb onlangs de mij geleende boeken, door het interme-<br />

diair <strong>van</strong> mijn zoon, u teruggezonden, zoodat ik nu niets<br />

meer <strong>van</strong> u heb.<br />

Wij zijn allen welvarende, en zoo hoop ik ook <strong>van</strong> u te<br />

vernemen.<br />

Vaarwel en ont<strong>van</strong>g de hartelijke groeten <strong>van</strong> hem die zich<br />

met achting noemt<br />

UEd DvD en Vriend<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

69


Leiden, 6 december 1854<br />

Amice.<br />

Hiernevens ben ik zoo vrij om u eene tweede lijst <strong>van</strong> woor-<br />

den [uit Bredero] toe te zenden, waaromtrent ik wel gissingen<br />

maken kan, maar waaromtrent gij misschien, door meerdere<br />

voorbeelden daar<strong>van</strong> verzameld te hebben, stelliger uitspraak<br />

kunt doen.<br />

Uwe gissingen bij de vorige lijst waren voor het meerdere<br />

gedeelte ook de mijnen, maar zij voldeden mij niet, en zij<br />

voldoen mij nog niet. [...] Emmer-appelen heb ik gevonden.<br />

Het is eene soort <strong>van</strong> appelen. Welke weet ik niet. Misschien<br />

omdat zij met emmers verkocht werden of omdat zij<br />

oorspronkelijk <strong>van</strong> Embden waren. Men heeft ook emmer-<br />

loock. Op uwe vraag om al die onbekende woorden in uw<br />

archief te plaatsen, daar heb ik iets tegen, want wat UE. en de<br />

Vries niet weten, zal voor een ander ook niet gemakkelijk op<br />

te lossen zijn, en ik vooronderstel dat velen er na zouden<br />

raden, en was er iets degelijks dan zou ik dat weder moeten<br />

opnemen. Ik geloof dat het beter is daarmede te wachten tot<br />

dat de zaak gedrukt is, en dat gij zelf alsdan eene beoordeeling<br />

over dat werk gevende, er eene lijst <strong>van</strong> onopgeloste woorden<br />

achtervoegt, en de oplossing daar<strong>van</strong> vraagt.<br />

[...] Nu rest mij u nog een verzoek te doen, namelijk of<br />

UE d op de aanstaande verkooping <strong>van</strong> <strong>van</strong> Baaien & Zoon,<br />

beginnende op Maandag 18 december voor mij, door een<br />

uwer gedienstige geesten wel zoudt willen doen aankoopen,<br />

en daarvoor te besteden, wat gij er maar voor geven zoudt, als<br />

gij zelf ze begeerdet, de volgende werken.<br />

70


BI. 12. n° 210. De Brunes Sinnewerck 1624<br />

„ 32. n° 854 De Kunst <strong>van</strong> rhetorike<br />

„ 855 Nieuw Geusen Lietboeck<br />

„ 35 „ 1018 Hoeufft. Taalk. Bijdragen<br />

Gij weet <strong>van</strong> die werken beter de waarde dan ik, en zoo gij<br />

doet is wel gedaan. Doe mij echter het pleizier om uwen<br />

gewilligen geest het gekochte te doen medenemen, want bij<br />

<strong>van</strong> Baaien heb ik eens een werk moeten betalen, dat bij hem<br />

zelf is weggeraakt.' Het gekochte kunt UE^ bij mijn zoon<br />

ingepakt bezorgen, want deze zendt om de 14 dagen zijn<br />

koffertje naar Leiden, en dan kan het daarmede overkomen.<br />

Ik hoop en vertrouw waarde vriend, dar gij mij niet <strong>van</strong><br />

onbeleefdheid zult beschuldigen, want geloof mij, ik zou even<br />

gaarne alles voor u hier te Leiden willen doen; neem dus<br />

mijne vrijheid, om zooveel <strong>van</strong> u te eischen of te verzoeken,<br />

niet kwalijk.<br />

Nu Siegenbeek 2 dood is, verwacht ik spoedig eene<br />

verkooping <strong>van</strong> diens bibliotheek, en als UE. daar uit u ook<br />

iets wilt aankoopen, ben ik bereid uwe commissies waar te<br />

nemen.<br />

Na minzame groeten, noeme ik mij<br />

hoogachtend<br />

Uw Vriend<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong><br />

1. Vergelijk de brief <strong>van</strong> 4 december 1849.<br />

2. Matthijs Siegenbeek was twaalf dagen daarvoor, op 26 november<br />

1854, overleden.<br />

7 1


Leiden, 23 januari 1855<br />

Amice<br />

Uwe geëerde [brieven] <strong>van</strong> 22 Dec. 54 liggen nog onbeand-<br />

woord voor mij. Ik schaam mij wezenlijk, dat ik u zoo lang<br />

mijnen hartelijken en innigen dank onthouden heb eensdeels<br />

voor de moeite, die gij u gegeven hebt mijne belangen op de<br />

boekverkooping bij Van Baaien te behartigen, waarmede ik<br />

zeer in mijn schik ben, en anderdeels om mij uwe denkbeel-<br />

den over eenige verouderde woorden mede te deelen. [...] Ik<br />

ben welhaast aan het einde mijner taak gekomen, en denk haar<br />

medio February of i° Maart in te leveren. Meer dan duizend<br />

woorden zijn door mij verklaard en niet verklaard. Nu weet ik,<br />

wat het kost, een Schrijver te bestuderen, en ware het niet voor<br />

eigen studie, ik zou zulk een taak nimmer meer op mij nemen.<br />

D r . De Vries heeft eene mooie erfenis gekregen, namelijk<br />

uit de Bibliotheek <strong>van</strong> Siegenbeek alles wat hij gebruiken kan,<br />

en zelf reeds niet heeft. Ik ben hierdoor eenigzins te leur<br />

gesteld, omdat ik hoopte mij eenige werken daaruit aan te<br />

koopen, als zij verkocht werd.'<br />

Te Winkel is zwaar ziek en sedert eene volle maand zeer<br />

zwak geweest. Zijn gebrek is, dat hij geene natuurlijke ontlas-<br />

ting heeft, en somtijds in geene acht ja veertien dagen afgang<br />

heeft. Hij schijnt zoo weinig gal te hebben, dat de spijs haast<br />

niet verteert, en een galloos mensch is zeer vreesachtig, waar-<br />

uit zijne geaardheid zich nu laat verklaren. Hij is nu aan de<br />

betere hand, en wij hopen dat hij met zachter weer, op nieuw<br />

zal kunnen uitgaan.<br />

Hiernevens zend ik u ƒ1.65, zijnde het bedrag <strong>van</strong> het voor<br />

mij gekochte.<br />

1. Voor zover bekend is de bibliotheek <strong>van</strong> Siegenbeek nooit<br />

geveild.<br />

72


Ik heb in de Nieuwsbladen gelezen, dat gij het nieuwe N.T.<br />

zult corrigeren, als gij mij weer schrijft, dat ik hoop spoedig<br />

geschieden zal, zou het mij zeer aangenaam zijn er iets meer<br />

<strong>van</strong> te weten, en vooral, waarin gij <strong>van</strong> de Spelling des Heeren<br />

Siegenbeek zult verschillen. Een ding hoop ik boven alles, dat<br />

gij samen niet met z zult aanhouden.<br />

Vaarwel, Waarde Vriend.' ik hoop dat het Nieuw begonnen<br />

jaar voor u en de uwen een jaar <strong>van</strong> vreugde en zegen mogen zijn.<br />

Met ware vriendschap en hoogachting noem ik mij<br />

Uw Vriend<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

Leiden, 7 juli 1855<br />

Amice<br />

Zeer aangenaam werd ik een paar dagen geleden verrast door<br />

uw geschenk en uwe minzame letteren.<br />

Hartelijk dank ik u voor uwe gelukwensching ten aanzien<br />

mijner zonen, en het is mij natuurlijk een waar genoegen zij<br />

beiden zoo in aanmerking komen [zo de aandacht op zich<br />

vestigen], ofschoon ik u de verzekering kan geven dat mijn<br />

zoon Jan er in geenen deele op gebrand is, dewijl hij wel<br />

begrijpt, dat er zoo velen nog zijn, die het meer verdienen dan<br />

hij, die onderscheiding te genieten, en anderdeels omdat hij<br />

vele <strong>van</strong> die zaken als zoo wat poppespel aanziet. Zoo is hij<br />

ook Lid <strong>van</strong> de Akademie geworden in de Klasse der Wis- en<br />

Nat. Wetensch. maar waarom worden in die der Taal- en<br />

Letterk. D r . Halbertsma' <strong>van</strong> Deventer en waarom, in 's<br />

I. J.H. Halbertsma (1789-1869) was predikant in Deventer.<br />

73


hemels naam, uw persoon, daartoe niet benoemd?? Van<br />

Halbertsma vat ik den kneep, maar <strong>van</strong> u begrijp ik het niet.<br />

Zeg mij eens wat gij zelf er <strong>van</strong> denkt, en wees verzekerd dat<br />

als gij mij wat zegt, dat het tegen een doofpot gezegd is. Mijn<br />

Glossarium op Bredero is af en reeds sedert drie maanden in<br />

handen der Commissie.<br />

Natuurlijk werd door de leden dier Commissie de taak om<br />

het na te zien aan Prof r De Vries opgedragen, die er nu, eeni-<br />

ge dagen geleden rapport over gemaakt en ingezonden heeft,<br />

om zulks aan den maandelijksche vergadering voor te doen<br />

lezen, doch deze vergadert nu eerst in october aanstaande, en<br />

zij zal moeten beslissen of het zal gedrukt worden. 1 Ik heb het<br />

rapport gelezen, want De Vries heeft het mij toegezonden ter<br />

inzage voordat het naar het Bestuur ging, maar dit is zeer in<br />

mijn voordeel, zoodat ik wel geloof dat mijn werk zal aange-<br />

nomen worden. 3<br />

Ik heb Te Winkel over u gesproken, en die was met de zaak<br />

tot schrijens toe verlegen, maar híj herinnert zich volstrekt<br />

niets <strong>van</strong> uwe letteren <strong>van</strong> Februarij, doch toen was hij ook<br />

zoo ziek, dat wij allen voor hem vreesden. 4 Zijn geheugen<br />

2. Dat wil zeggen: of het glossarium gedrukt zal worden.<br />

3. Op i juni 1855 had De Vries uitgebreid <strong>van</strong> zijn bevindingen<br />

verslag gedaan voor de Commissie voor Nederlandsche Taal- en<br />

Letterkunde. <strong>Oudemans</strong> was niet aanwezig bij deze vergadering,<br />

maar ondertekende wel de notulen. De bevindingen <strong>van</strong> De<br />

Vries zijn in de notulen als volgt samengevat: 'Hij [De Vries]<br />

prijst de menigvuldige blijken <strong>van</strong> volledigheid, onvermoeiden<br />

vlijt en naauwkeurigheid, die over het geheel genomen de bewer-<br />

king kenmerken: maar hij ontveinst daarbij niet de leemten en<br />

gebreken, die dezen arbeid alsnog ontsieren, het onhoudbare <strong>van</strong><br />

vele woordafleidingen; het ongepaste afscheiden of te zamen<br />

voegen <strong>van</strong> woorden en betekenissen, die hetzij bij één behoor-<br />

74


schijnt ook geknakt, en als ik hem wat schrijf, dan gaat het<br />

even zoo met mij. Ik kan u alleen dezen raad geven, om als hij<br />

u op het een of ander niet andwoordt hem met brieven zoo<br />

lang te bombarderen, totdat hij de pen opneemt.<br />

[...] Hartelijk dank ik u voor de toezending <strong>van</strong> N°. i <strong>van</strong><br />

uw Archief. Ik begrijp de reden niet, dewijl vorm, drukker,<br />

uitgever, alles het zelfde gebleven is, dat gij dit Archief Nieuw<br />

hebt genoemd. 5<br />

Gij vraagt mij verder om u mijn oordeel eens over den<br />

inhoud te melden. Ik moet u gul weg bekennen dat ik liever<br />

gewenscht hadde dat gij die vraag aan een ander gedaan<br />

haddet, die er beter, veel beter over oordeelen kan, dan ik.<br />

Daarbij moet ik u gul weg zeggen, dat ik bijna nooit over mijn<br />

eigen tevreden ben, omdat ik mijn meeste werk voor prulwerk<br />

aanzie, en het is een karaktertrek <strong>van</strong> mij, dat ik niet spoedig<br />

den of <strong>van</strong> elkander onderscheiden moesten worden; het verkeerde<br />

<strong>van</strong> sommige verklaringen; het ongelijkmatige in de bewerking<br />

<strong>van</strong> het eene artikel, vergeleken met het andere, een en<br />

ander door gepaste voorbeelden opgehelderd; eindelijk voert hij<br />

enkele voorbeelden aan <strong>van</strong> nog ontbrekende woorden, die wel<br />

zouden verdienen te worden aangevuld. De slotsom <strong>van</strong> dit<br />

nauwgezet onderzoek is, dat met eenparigheid <strong>van</strong> stemmen de<br />

Commissie meent te kunnen adviseren tot de uitgave <strong>van</strong> de<br />

stuk, behoudens nadere herziening voor den druk met behulp<br />

<strong>van</strong> inachtneming <strong>van</strong> de aanmerkingen harer leden, welke de<br />

Heer <strong>Oudemans</strong> zullen meegedeeld worden.'<br />

4. Op 16 februari 1855 had De Jager aan Te Winkel een briefje<br />

gestuurd, nadat hij <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong> had begrepen dat Te Winkel<br />

ernstig ziek was.<br />

5. In 1855 en ^56 verscheen bij uitgeverij G. Portielje & Zoon het<br />

Nieuw archief voor Nederlandsche taalkunde. Het tijdschrift stop-<br />

te na één jaargang.<br />

75


Matthias De Vries (1820-1892)<br />

76


te vreden ben, ook met de stukken <strong>van</strong> een ander. De losse<br />

opmerkingen <strong>van</strong> Neurdenburg 6 vind ik te flaauw om er zoo<br />

veel papier om vuil te maken, zij hebben mij doen slapen toen<br />

ik ze las, maar ik was 's morgens ook vroeg opgestaan. Het<br />

stukje <strong>van</strong> Halbertsma moest ook niet langer geduurd hebben,<br />

hadde het korter kunnen zijn, het ware nog beter geweest.<br />

Het stukje <strong>van</strong> Brill 7 , overwaardigü Dat is taalkunde, dat is<br />

opmerking. Door zoo iets wordt de taal opgehelderd, door<br />

zoo iets krijgt men juistere begrippen <strong>van</strong> soms onverklaarba-<br />

re plaatsen.<br />

Van u had ik ook gewacht, dat gij in uw Nieuw Archief iets<br />

zou geplaatst hebben, wat uwe vrienden taalliefhebbers nog<br />

niet wisten, en wij bevelen ons voor het vervolg, vooral ik, mij<br />

in uwe ijverige pogingen aan om iets nieuws te leveren.<br />

Wat het werk <strong>van</strong> Bisschop aanbelangt, hierover kunt gij<br />

zelf beter oordeelen dan ik, dewijl hij uw werk aanvult.<br />

Maar wat mij niet recht verwonderd heeft is, dat gij het<br />

prul <strong>van</strong> Buser hebt willen plaatsen. Gij hebt daardoor den<br />

stumpert blootgesteld aan eene beandwoording <strong>van</strong> mijne<br />

zijde, die hij in het volgend nr. <strong>van</strong> het Taal Magazijn zal<br />

lezen. 8 Eerstdaags komt het uit. Hoe komt die man toch op<br />

6. De eerste aflevering <strong>van</strong> het Nieuw archiefbegint met het artikel<br />

'Eenige losse opmerkingen' <strong>van</strong> J.C. Neurdenburg. Neurdenburg<br />

(1815-1895) was leraar in Rotterdam op een school voor<br />

aanstaande zendelingen.<br />

7. De Zutphense leraar W.G. Brill (1811-1896), later hoogleraar in<br />

Utrecht, schreef een kort artikel getiteld 'Over de Ellipsis des<br />

Substantiefs bij den Genetief'.<br />

8. In het artikel 'Is vroedkunde geen goed woord', Nieuw archief<br />

(1855) p. 106-108, valt de Zwolse letterkundige T.H. Buser<br />

<strong>Oudemans</strong> aan. <strong>Oudemans</strong> reageert in het Nieuw Nederlandsch<br />

Taalmagazijn 3 (1856) p. 16-20.<br />

77


het dwaze denkbeeld dat vroed in vroedkunde de wortel <strong>van</strong><br />

het werkw. vroeden zou zijn, en hoe komt hij op het nog<br />

dwazere denkbeeld <strong>van</strong> te gelooven, dat ik het werkwoord<br />

vroeden niet zou gekend hebben?<br />

Ziedaar nu eens zeer oprecht en openhartig gesproken, ik<br />

heb er den moed toe gehad, omdat ik <strong>van</strong> uwe rechtschapene<br />

gevoelens overtuigd, ja dubbel overtuigd ben. Neem mij svpl.<br />

deze uitspraak niet kwalijk, want zij is geene e<strong>van</strong>gelie, en<br />

misschien dwaal ik zeer.<br />

[...] Vaarwel en geloof mij als altijd<br />

Uw zeer toegen. Vriend<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

Ont<strong>van</strong>gen door De Jager op 25 juli 1855<br />

Waarde Vriend!<br />

Uwe letteren <strong>van</strong> 10 Julij jl. liggen nog ter beandwoording<br />

voor mij. Gij doet mij daarin nieuwe vragen over uw Nieuw<br />

Archief, en gij verdedigt u, waarom de vorm en inhoud zijn,<br />

zoo als ze zijn. Ik wil volgaarne gelooven dat mijne openba-<br />

ring u verrast heeft, edoch dit had niet moeten gebeuren,<br />

dewijl mijne uitspraak hoegenaamd geene autoriteit bevat.<br />

Gij weet het even goed als ik zelf, dat ik slechts een nul in het<br />

cijferen ben. Mijne ontblooting <strong>van</strong> gedachten was alleen<br />

eene oprechtheid <strong>van</strong> mijne zijde, en geene poging hoege-<br />

naamd om u in 't harnas te jagen. Ik heb u ook gezegd, dat ik<br />

bijna nooit of wel in het geheel nooit over mij zeiven te<br />

vreden ben.<br />

Ofschoon ik u dus vergeving vraag voor mijne rondborstig<br />

78


andwoord, moet ik u als vriend toch mededeelen dat in het<br />

vak <strong>van</strong> taalkunde zeer ervaren mannen die echter den moed<br />

niet zouden hebben zoo oprecht jegens u te zijn, als ik, met<br />

mij <strong>van</strong> het zelfde gevoelen waren, doch verzochten mij geen<br />

misbruik <strong>van</strong> vertrouwen te maken, door het noemen <strong>van</strong><br />

hunnen naam.<br />

Ik ben het volkomen met u eens, dat gij moeielijk vorm en<br />

inhoud veranderen kunt, als gij voor menschen schrijft, die<br />

zoo weinig verlicht zijn, doch wees verzekerd dat allen, die<br />

uwe verhevene talenten zoo weten te waarderen als ik, en deze<br />

zijn niet gering in getal, reikhalzend uitzien naar stukken <strong>van</strong><br />

uwe hand, die een helder licht over duistere zaken verspreiden.<br />

[...] Wat nu aangaat uwe vraag, of ik niet iets voor uw<br />

volgend nummer heb, moet ik u andwoorden dat ik tot over<br />

mijne ooren toe in het werk zit, voor Bredero, en dat ik geen<br />

kans zie iets naar mijn zin en naar mijn' smaak te leveren.<br />

Kan ik u echter pleizier doen met eenige door mij gevon-<br />

dene en bij u overgeslagene werkwoorden <strong>van</strong> herhaling en<br />

during', en aanhalingen <strong>van</strong> voorbeelden, waar die bij u niet<br />

gevonden worden, alphabetisch in orde te brengen, waarbij<br />

gij zeiven dan tusschen teksthaken ook uwe nieuwe verzame-<br />

ling kunt voegen, dan zou ik mijn best doen, om u dat gereed<br />

te maken regen January 1856, als ik dan nog leef.<br />

[...] Nu Amice, hierop uw andwoord in wachtende ben ik<br />

als altijd<br />

Uw toegenoegen vriend,<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

1. In 1832 publiceerde De Jager zijn Proeve <strong>van</strong> herhaling en during<br />

in de Nederlandsche taal. De tweede druk verscheen in 1844. Hij<br />

verzocht <strong>Oudemans</strong> het artikel begin 1856 in re leveren.<br />

79


Leiden, ii Mei 1856<br />

Waarde en zeer Geachte vriend!<br />

Uwe letteren <strong>van</strong> verledene week waren mij bijzonder aange-<br />

naam, te meer omdat ik daaruit op nieuws (sic) uwe belang-<br />

stelling in mijnen vreugde en in het lot mijner kinderen<br />

vernam.<br />

Ik dank u dus hartelijk voor uwe nieuwe bewijzen uwer<br />

vriendschappelijke gevoelens omtrent mijn' persoon, u de<br />

verzekering aanbiedende, dat ik daar hoogen prijs op stel.<br />

Ook mijn zoon laat u door mij zijnen oprechten dank voor<br />

uwe aan hem gerichte gelukwensching aanbieden, en wij<br />

beiden hopen en verwachten, dat gij even veel vreugde <strong>van</strong> de<br />

studie <strong>van</strong> uwen zoon zult smaken.<br />

Eindelijk is men begonnen met het drukken <strong>van</strong> Bredero,<br />

en tot de letter -/^ingesloten is mijne kopij reeds gereed voor<br />

de pers.<br />

Aan anderen arbeid, volgens mijn vroegere belofte aan u<br />

gedaan, is niet te denken. Dus verzoek ik nog wat uitstel.'<br />

[...] Nu vriend wees nogmaal <strong>van</strong> ons allen gegroet, en<br />

geloof mij als altijd<br />

Uw vriend<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong><br />

1. Namelijk <strong>van</strong> zijn artikel over werkwoorden <strong>van</strong> herhaling en<br />

during. Het Archief was al opgeheven toen <strong>Oudemans</strong> dit arti-<br />

kel eindelijk voltooide. Daarom verscheen het in 1860 in het<br />

door L.A. te Winkel en De Jager geredigeerde tijdschrift De<br />

Taalgids 2 jrg., p. 40-56. Vergelijk het postscriptum bij Oude-<br />

mans' brief <strong>van</strong> 27 januari 1859.<br />

80


Leiden, 25 januari 1857<br />

Waarde en zeer geachte Vriend!<br />

[...} Met Bredero zijn wij aan blz. 22. De om<strong>van</strong>g wordt op<br />

30 bl[aden] berekend.' Deze uitbreiding is meestal te danken<br />

aan D r de Vries, die mij vele woorden heeft opgegeven, die<br />

ook in Weiland staan en dus bekend zijn, maar waarin,<br />

W[eiland] naar loffelijker gewoonte, geene citaten, gaf.<br />

[...] Wat Te Winkel betreft, gij zult nooit met hem klaar<br />

komen. Schrijf hem zoo veel gij wilt, hij zal u niet andwoor-<br />

den. N° 2 <strong>van</strong> het Taalmagazijn was reeds in Oct. 56 af op een<br />

paar stukjes na <strong>van</strong> zijne hand, en nu is Oct. Nov. Dec. en<br />

Januarij verloopen, en nog is die zaak nier in orde.<br />

Ik permitteer zeer gaarne dat gij overkomt, maar met<br />

beding dat gij dan bij mij komt tafelen, en wilt gij een of meer<br />

dagen bij ons blijven, zoo veel te liever.<br />

[...] Als Bredero ten einde is, ga ik aan uw Nieuw archief<br />

denken. Zijn er menschen in Rotterd. die aan de oude taal<br />

iets doen, dan heb ik nog wel een exempl. 1 over, adieu geach-<br />

te vriend, groet de uwen <strong>van</strong> mij en geloof mij<br />

Uw u zeer toegen. <strong>Oudemans</strong><br />

1. Van zijn publicatie Derystorien bloeme.<br />

2. <strong>Oudemans</strong>' Woordenboek op de gedichten <strong>van</strong> G. Az. Bredero telt<br />

512 pagina's, terwijl de Commissie voor Nederlandsche Taal- en<br />

Letterkunde aan<strong>van</strong>kelijk al bezwaar had gemaakt tegen de<br />

geschatte om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> 200 pagina's. In het voorwoord is over dit<br />

alles niets terug te vinden. Overigens publiceerde H. Frijlink in<br />

1865 een kritische nalezing onder de titel Het woordenboek op de<br />

gedichten <strong>van</strong> G. Az. Bredero door A. C. <strong>Oudemans</strong> nagelezen.<br />

81


Leiden, 31 augustus 1858<br />

Zeer geachte Vriend.<br />

Ik heb onlangs <strong>van</strong> u ten geschenke gekregen uwe latere<br />

verscheidenheden', en ik verheug mij die gunst <strong>van</strong> u te<br />

hebben genoten, eensdeels dewijl ik daaruit zie, dat hoe slecht<br />

ik het ook make met u, gij echter u overtuigd houdt, dat<br />

drukten alleen de oorzaak <strong>van</strong> mijn stilzwijgen is.<br />

Ont<strong>van</strong>g dus mijnen hartelijken dank voor dit nieuw<br />

bewijs uwer vriendschap, en wees verzekerd dat ik zulks op<br />

hoogen prijs stel.<br />

Ik heb tot heden gewacht u mijnen dank te doen toeko-<br />

men, omdat ik het eerst wilde lezen, en u mijnen dank met<br />

kennis <strong>van</strong> dezen letterschat doen vergezeld gaan.<br />

[...] Het heeft mij leed gedaan u te Leiden niet gezien te<br />

hebben. Vaarwel, leef vrolijk, en denk veel aan uw vriend, die<br />

zich hoogachtend noemt<br />

t.&.v<br />

<strong>Oudemans</strong>.<br />

Leiden, 27 januari 1859<br />

Waarde en Zeer Geachte Vriend!<br />

Heden morgen ontving ik weder een geschenk <strong>van</strong> uwe hand.<br />

Een strijd hebt gij gevoerd tegen den bekwamen en wakkeren<br />

Beets, maar m.i. kunt gij gerust zijn, dat gij uwen strijd mees-<br />

1. A. de Jager Latere verscheidenheden uit het gebied der Nederduit-<br />

sche taalkunde (Deventer 1858).<br />

82


terlijk hebt gestreden. Ik zat juist aan een ingewikkeld mathe-<br />

matisch vraagstuk, toen uwe brochure kwam, de titel maakte<br />

mij wakker, en mijne afgetrokkene denkbeelden, kwamen in<br />

hunnen normalen toestand terug, toen ik de eerste twee blad-<br />

zijden gelezen had.' Ik ging toen gretig te werk want ik vers-<br />

lond de 48 bladzijden. Uwe wederleggingen zijn meesterlijk<br />

gekozen, Uwe bewijzen zijn overtuigend, ja, naar mijn<br />

oordeel, zoo overtuigend, dat zij aan het ongunstig oordeel<br />

<strong>van</strong> Beets geheel den bodem inslaan.<br />

Ik wensch u dus met dit schoon en voortreffelijk geschre-<br />

ven stuk, dat tevens zoo logisch is en <strong>van</strong> zeer groote belezen-<br />

heid getuigt, hartelijk geluk. [...]<br />

Ook ont<strong>van</strong>g gij mijnen hartelijken dank voor uwe<br />

Nieuwe Verscheidenheden, 2 dat ik, zoo dra mij een oogenblik<br />

rust gegund wordt, met zeer veel belangstelling ga lezen.<br />

Ont<strong>van</strong>g ook de groeten mijner vrouw en kinderen, en<br />

geloof mij steeds, dat ik met achting en vriendschap geheel de<br />

uwe ben<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong><br />

N.B. Kan voor de 'Taalgids' eene aanvulling over de werk-<br />

woorden <strong>van</strong> herhaling en during dienstig zijn? Schrijf mij of<br />

Te Winkel zulks bij gelegenheid.<br />

1. A. de Jager Tollens dichtterrang gehandhaafd tegen de bedenkingen<br />

<strong>van</strong> Dr. N. Beets (Deventer 1859).<br />

2. <strong>Oudemans</strong> bedoelt het hierboven genoemde Latere verscheiden-<br />

heden.<br />

83


Leiden, 3 oktober 1859<br />

Zeer Geachte Vriend!<br />

Heden morgen werd ik aangenaam verrast, door eenige regels<br />

<strong>van</strong> uwe hand te ont<strong>van</strong>gen. Even hartelijk als altijd waart gij<br />

ook heden, en <strong>van</strong> een oprecht vriend eene gelukwensching te<br />

ont<strong>van</strong>gen doet het vaderhart goed, te meer dewijl het hier de<br />

belangen geldt <strong>van</strong> een zoon, die immer de vreugd mijns<br />

levens, door zijne deugdzame grondbeginsels, door braafheid,<br />

oppassendheid en streven naar hooger doel, geweest is. Gij<br />

weet hoe er door opruiing en bedekte middelen er eene scheu-<br />

ring tusschen hem en míjn overig huisgezin ontstaan is, hij<br />

schijnt zijn onrecht begrepen te hebben, en als gij dezen<br />

ont<strong>van</strong>gt, maakt hij zich gereed naar Leiden te komen, waar-<br />

schijnlijk om de zaak te vereffenen, nu hij dit eervol stand-<br />

punt bereikt heeft.'<br />

Gij wist het eerste, maar dit heeft u niet weerhouden den<br />

vader op de verdienste en nederigheid <strong>van</strong> zijnen zoon te<br />

wijzen, en belang te stellen in de eervolle onderscheiding hem<br />

te beurt gevallen. Ont<strong>van</strong>g daarvoor mijnen hartelijken dank<br />

en tevens den wel gemeenden wensch dat gij en uwe echtge-<br />

noot ook veel vreugde <strong>van</strong> uwe kinderen moogt beleven.<br />

Geloof mij steeds Uw u toegenegen vriend<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong><br />

1. In september 1859 wer d C.A.J.A. <strong>Oudemans</strong> aangesteld als hoog-<br />

leraar in de Botanica in Amsterdam. De aard <strong>van</strong> het conflict is<br />

niet bekend.<br />

84


Amsterdam, 5 februari 1861<br />

Amice!<br />

Dat ik tegenwoordig te Amsterdam woon' zult gij bereids<br />

door den Heer Te Winkel vernomen hebben. Zoo lang ik te<br />

Leiden woonde, kreeg ik <strong>van</strong> zijn E. geregeld elk nieuw uitko-<br />

mend nummer <strong>van</strong> de Taalgids, zoodat ik den isten jaargang<br />

in zijn geheel, en <strong>van</strong> den 2 en jaargang slechts n° 1 en z bezit,<br />

sedert dat ik hier ben (gij weet hoe slof hij is) heb ik de volg-<br />

nummers niet ont<strong>van</strong>gen.<br />

Ik heb wel geen recht die nummers te eischen, maar dewijl<br />

men immer gewoon is aan kunstvrienden, en vooral aan<br />

medewerkers exemplaren cadeau te geven, zoo dacht mij het<br />

best, in de gegevene omstandigheid mij tot U te wenden, met<br />

beleefd verzoek die zaak eens te onderzoeken, en kan het zijn,<br />

mij te willen inlichten, hoe het er mede zit. 2 Worden mij de<br />

volgnummers niet meer door Heeren Redacteurs cadeau<br />

gezonden, dan zal ik ze mij aanschaffen. Ik wil echter geene<br />

vergeefsche moeite en onkosten doen, en dus wil ik hierop<br />

eerst uw antwoord afwachten. Ik schrijf over dit punt liever U<br />

dan Te Winkel, want deze laat zijne brieven onopengemaakt<br />

somtijds eene maand en langer liggen, en ik zou dus te<br />

vergeefs op eenig antwoord wachten.<br />

Schrijf mij eens hoe uwe familie het maakt, en of uw zoon<br />

de predikant reeds eene plaats heeft.<br />

1. <strong>Oudemans</strong> woonde op de Oude Zijds Voorburgwal nr. 546.<br />

2. Op 11 februari 1861 schreef De Jager een briefje over deze kwestie<br />

aan de Leidse onderwijzer J.A. <strong>van</strong> Dijk (1830-1908). Vanaf<br />

de vierde jaargang voerde die samen met L.A. te Winkel de<br />

redactie <strong>van</strong> De Taalgids. De Jager had de redactie verlaten na<br />

een conflict met Te Winkel.<br />

85


Als gij in Amsterdam mocht komen, gij zult ons even als te<br />

Leiden, hoogst welkom zijn.<br />

Vaarwel en geloof mij als altijd,<br />

t.t. [totus tuus, geheel de uwe]<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong><br />

Amsterdam, 20 februari 1862<br />

Zeer geachte vriend De Jager.<br />

Hartelijk verheugde het mij eenig naricht <strong>van</strong> u te mogen<br />

ont<strong>van</strong>gen en uwe belangstelling in mijn ongeluk te verne-<br />

men.<br />

Ja, waarde vriend! dat ongeluk is groot! Den 19 Aug s . 1861<br />

ging ik met mijn zoon, die Kadet is aan de Militaire<br />

Akademie te Breda, voor het wapen der Artillerie, en die met<br />

verlof over was, eene wandeling doen. Het was dien dag zeer<br />

heet, de wandeling was groot, ik verhitte mij, kreeg congestie<br />

[een ophoping <strong>van</strong> bloed] naar het hoofd, en ik voelde aan<br />

mijn linkeroog iets vreemds. Thuis komende deed ik den<br />

chirurgijn komen, en deze zeide dat het niets te beduiden<br />

had, en dat hij dat ook spoedig cureren zou. Ik die het oog<br />

physisch en anatomisch bestudeerd had, nam na vier vruch-<br />

telooze visites <strong>van</strong> die chirurg gehad te hebben, mijn afscheid<br />

<strong>van</strong> hem, omdat ik de zaak wantrouwde, en vervoegde mij bij<br />

Prof r Donders en Dr. Snellen te Utrecht' en deze bevestigden,<br />

door een onderzoek met den oogspiegel, dadelijk mijn<br />

vermoeden, dat de kleine bloedvaten, achter het netvlies,<br />

gesprongen waren, en dat het bloed het netvlies i° verduisterd<br />

en 2° naar voren en dus buiten het brandpunt verschoven had.<br />

86


Hieraan was niets te veranderen of te verbeteren doch de<br />

vrees, dat hetzelfde geval ook met het rechter-oog zou kunnen<br />

plaats hebben, zoo heeft men mij bloed afgetapt met kunst-<br />

matige bloedzuigers, oogwatertjes, waterspuitingen, onder-<br />

scheide soorten <strong>van</strong> brillen, onderscheidene drankjes doen<br />

gebruiken en innemen, alles ten bedrage <strong>van</strong> ƒ 60,-.<br />

Ik kan dus slechts met één oog zien, en zoowel lezen als<br />

schrijven valt mij moeilijk.<br />

Zoo veel en wellicht reeds te veel <strong>van</strong> mij zelve en toch heb<br />

ik over mij nog niet genoeg gezegd.<br />

Prof r . Donders en andere oogartsen hebben mij ten sterk-<br />

ste aangeraden, niet in Amsterdam te blijven' maar in Gelder-<br />

land te gaan wonen en hieraan gevolg willende geven, zal ik<br />

met Mei a.s. naar Arnhem vertrekken, ik heb daar een boven-<br />

huis met 10 fraaie kamers gehuurd in de Steenstraat n° 314.<br />

[...] Als gij aanstaanden Zomer Gelderland mocht komen<br />

bezoeken, gij weet nu mijn adres, en gij zult altijd welkom<br />

zijn bij uwen u toegenegen vriend<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong><br />

1. F.C. Donders (1818-1889) was hoogleraar in de oogheelkunde in<br />

Utrecht. H. Snellen (1834-1908) was zijn assistent (en later zijn<br />

opvolger).<br />

2. Men meende indertijd dat de 'moerasachtige' lucht in Amster-<br />

dam slecht was voor de gezondheid.<br />

87


Arnhem, 7 september 1863<br />

Zeer geachte Vriend!<br />

Druk, zeer druk bezig zijnde, mijne maandelijke Oostersche<br />

brieven te schrijven en te boeken, ontving ik uwe brochure<br />

'Toespraak voor de Onthulling.' 1<br />

Met veel genoegen heb ik het produkt uwe welsprekend-<br />

heid, het uitvloeisel uwer dankbare herinnering aan den waar-<br />

digen afgestorvene gelezen.<br />

[...] Ik breng u mijnen hartelijken dank toe voor de<br />

toezending dezer toespraak, want daaruit kan ik zien, dat gij<br />

mij nog niet uit het oog hebt verloren, waaraan ik reeds begon<br />

te twijfelen, toen ik geen overdrukje <strong>van</strong> u kreeg, <strong>van</strong> hetgeen<br />

gij in den Tijdspiegel (zoo ik meen) tegen de nieuwe spelling<br />

voor het woordenboek, geschreven hebt.*<br />

Met de toezending daar<strong>van</strong> zoudt gij mij ontzaggelijk veel<br />

pleizier gedaan hebben, en gij zult zulks nog doen, als gij nog<br />

een exemplaar voor mij over hebt. [...]<br />

In mijn album mis ik nog twee photographische portretten<br />

<strong>van</strong> mannen die ik te hoog acht, om geene moeite te doen <strong>van</strong><br />

hun afbeeldsel bij mijne verzameling te voegen, namelijk dat<br />

<strong>van</strong> u, waarde vriend, en dat <strong>van</strong> den overledenen Görlitz.<br />

Het eerste, zal mij, ik ben hier zeker <strong>van</strong>, niet geweigerd<br />

worden, als er exemplaren voorhanden zijn, wat het 2 e<br />

aangaat, hoe gaarne zou ik u lastig vallen, om het voor mij te<br />

1. A. de Jagers 'Toespraak vóór de Onthulling', gepubliceerd in De<br />

Unie IV, p. 215-218, verscheen ter gelegenheid <strong>van</strong> de onthulling<br />

<strong>van</strong> een gedenkteken voor de Rotterdamse schoolmeester P.K.<br />

Görlitz.<br />

2. A. de Jager, 'Weder eene nieuwe spelregeling', in: De Tijdspiegel<br />

(1863) 482-496.<br />

88


verkrijgen, als er mogelijkheid op was. Gij zijt bekend met de<br />

familie, misschien zou deze voor mij wel een exemplaar, op<br />

uw verzoek willen afstaan. 3<br />

Ik had dezen zomer zeker gedacht, dat gij de heerlijke<br />

omstreken <strong>van</strong> Arnhem zoudt bezocht en mij eene visite<br />

gebracht hebben, edoch ik ben in mijne verwachting te leur<br />

gesteld. Al heb ik u in zeer langen tijd niet geschreven, ik ben<br />

en blijf steeds dezelfde voor u, en noch mijne achting, noch<br />

mijne vriendschap voor u zijn verminderd of verflauuwd, en<br />

ik moet u wel zeggen, dat de afstand, hoe spoedig tegenwoor-<br />

dig ook afgelegd, tot mijn leedwezen een groot struikelblok is,<br />

dat wij elkander niet meer zoo dikwijls zien.<br />

Schrijf mij eens waar gij thans woont, want zoo ik mij niet<br />

vergis, staat gij thans aan het hoofd eener stadsinrichting. 4 Ais<br />

ik ooit weêr in Rotterdam kom, zou het mij leed doen u niet<br />

spoedig genoeg te kunnen vinden, omdat ik moeilijk ter been<br />

begin te worden.<br />

Na den dood mijner dierbare vrouw is het huwelijk<br />

gevolgd mijner jongste dochter met advocaat Van Geuns uit<br />

Utrecht, en daardoor woon ik tegenwoordig geheel alleen met<br />

mijne oudste dochter. 5<br />

[...] Mij in uwe voortdurende vriendschap aanbevelende<br />

noem ik mij als altijd<br />

t.t.<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

3. De Jager tekende op de brief aan dat hij <strong>Oudemans</strong> op 11<br />

september 1863 één portret stuurde en twee overdrukjes.<br />

4. In 1862 was De Jager benoemd tot directeur <strong>van</strong> de Hoogere<br />

Burgerschool in Rotterdam, als opvolger <strong>van</strong> Görlitz.<br />

5. Wilhelmina <strong>Oudemans</strong> trouwde op r8 juni 1863 in Arnhem met<br />

mr. Jan Jacob <strong>van</strong> Geuns. A.C. <strong>Oudemans</strong> bleef bij zijn oudste<br />

dochter Christine.<br />

89


P.S.<br />

Gij dacht wellicht dat ik mijne taalstudie had nedergelegd,<br />

maar ik ga nog altijd met verzamelen voort. Ik heb onlangs<br />

aan De Vries weder 4600 bladen papier gezonden, allen met<br />

woorden voor het woordenboek. [...]<br />

Adieu<br />

Arnhem, 23 september 1863<br />

Waarde Vriend!<br />

Uwe letteren <strong>van</strong> 10 Sept. j.1. heb ik met uw welgelijkend<br />

portret in orde ont<strong>van</strong>gen. Ont<strong>van</strong>g daarvoor mijnen harte-<br />

lijken dank en en re<strong>van</strong>che sluit ik hier het mijne in. Wat mijn<br />

gezicht aangaat, ik heb alleen het rechteroog ter mijner<br />

beschikking, God geve dat ik dit nog moge behouden. Eenige<br />

bloedvaten achter het netvlies <strong>van</strong> het linkeroog zijn gespron-<br />

gen, het netvlies is daardoor naar voren gedrukt en verduis-<br />

terd, en dit ongemak is onherstelbaar.<br />

Ont<strong>van</strong>g ook mijnen dank voor uwe brochure, ik had den<br />

inhoud reeds in den tijdspiegel gelezen, maar ik wenschte alle<br />

tegenspraak in mijne kast te hebben, en stukken, die men zoo<br />

niet afzonderlijk kan krijgen, daar<strong>van</strong> zijn de afdrukken mij<br />

veel waard. Ofschoon ik het in eenige punten niet met u eens<br />

ben, vind ik uwe attaque tegen Te Winkel zeer, zeer ad rem.<br />

De man is zeer bedreven maar hij is, zoo als ik altijd heb opge-<br />

merkt, <strong>van</strong> een zeer weifelend en wankelend karakter en zijne<br />

ziel of zijne overdenkingen zijn daar<strong>van</strong> geenszins vrij te plei-<br />

ten. In zíjne vroegere spelregels beging hij de overgroote<br />

dwaasheid om laffaard en lui]aard als regel voor te stellen. Ik<br />

90


was toen nog in Leiden en heb al het mogelijke gedaan om<br />

hem te overtuigen, dat die spelling niet deugde. Doch te<br />

vergeefs. Thans schrijft hij in de Proeve <strong>van</strong> het aanstaand<br />

woordenboek' (dit hebt gij immers ook ont<strong>van</strong>gen om er uwe<br />

aanmerkingen op te maken?) lafaard en luiaard, en verklaart<br />

aard voor het oude maar verlengde harde arde (zeer, veel),<br />

zoodat lafaard zou beteekenen niet laf <strong>van</strong> aard maar zeer laf,<br />

luiaard = zeer lui. Hoe nu met wolfaard, wolfert? Hij verklaart<br />

dit: sterk als een wolf Maar waar is het bewijs voor deze stel-<br />

ling? [...] Hebt gij zulks ooit?<br />

Gij vraagt mij: Hoe komt het dat Gij de mededeeling uwer<br />

Nalezing op mijne Frequentativen niet voortzet? 1<br />

De beantwoording dezer vraag is zeer eenvoudig.<br />

De Redactie is in andere handen overgegaan,' een lid <strong>van</strong><br />

die redactie is Te Winkel, die alle vriendschap, alle mogelijke<br />

beleefdheden bij mij aan huis genoten heeft, en die mij en<br />

mijne vrouw op de allergemeenste, ondankbaarste wijze,<br />

waarschijnlijk door logentaal <strong>van</strong> opstokers, behandeld heeft,<br />

daarover schriftelijk excuus gevraagd, maar mijne brieven<br />

over dat onderwerp, onbeantwoord gelaten heeft. De andere<br />

man <strong>van</strong> de redactie is Van Dijk. Iemand, die ik uit armoede<br />

1. L.A. te Winkel De grondbeginselen der Nederlandsche spelling:<br />

ontwerp der spelling voor het aanstaande Nederlandsch woordenboek<br />

(Leiden 1863).<br />

2. In 1860 had <strong>Oudemans</strong> in De Taalgids over frequentatieven,<br />

ofwel 'werkwoorden <strong>van</strong> herhaling en during' gepubliceerd. De<br />

Jager hield zich hier intensief mee bezig.<br />

3. De redactie <strong>van</strong> de eerste drie jaargangen <strong>van</strong> De Taalgids was in<br />

handen <strong>van</strong> L.A. te Winkel en Arie de Jager. In de vierde jaargang<br />

maakte De Jager plaats voor de eerder genoemde Leidse<br />

schoolmeester J.A. <strong>van</strong> Dijk. Vgl. noot 2 op pag. 85.<br />

91


en vertwijfeling letterlijk gered heb. Iemand die in Leiden met<br />

vrouw, 2 kinderen en eene meid, die er vrij akelig uitzag, op<br />

eene bovenkamer moesten huizen, en die dus daar immer in<br />

eene benauuwde en bedorven lucht moesten ademen, omdat<br />

hij <strong>van</strong> fyoo moest leven, en wien ik als Schoolopziener,<br />

vooreerst een tractement <strong>van</strong> fiooo, 2° eene les <strong>van</strong> ƒ400,<br />

verscheidene andere lessen ten bedragen <strong>van</strong> ƒ500 en nog<br />

andere voordeelen bezorgd heb, en hem in staat gesteld heb<br />

een fatsoenlijk huis te gaan bewonen, deze is, na ik aan alles<br />

merken kan, de opstoker. Deze is nog ondankbaarder dan Te<br />

Winkel. Mijne achting voor die twee menschen is dus zeer<br />

sterk gedaald, en zou ik mij nu vernederen en verlagen om,<br />

daar zij mijne medewerking nooit verzocht hebben, een<br />

plaatsje voor een of meer mijner stukken in hun maandwerk<br />

te vragen? Gij begrijpt, dit kan niet.<br />

Wat nu uwe vraag aangaat om <strong>van</strong> mijne bijvoegselen nog<br />

wellicht eenig nut te trekken, zoo moet ik u mededeelen, dat<br />

ik door het verhuizen, eens <strong>van</strong> Leiden naar Amsterdam, en<br />

<strong>van</strong>daar naar Arnhem veel, zeer veel <strong>van</strong> mijne aanteekenin-<br />

gen verloren heb. Telkens lag ik ziek aan het podagra [voet-<br />

jicht], als andere oningewijden mijn boeltje moesten inpak-<br />

ken. En nu eene taalkundige vraag.<br />

Reeds als kind, en dus sedert meer dan 50 jaren hoorde ik<br />

<strong>van</strong> mijne ouders en <strong>van</strong> anderen de uitdrukking: zoo trouw<br />

als goud. Die meid, die knecht is zoo trouw als goud. En dan<br />

nog: Loontje komt om zijn boontje. Den sleutel <strong>van</strong> het eerste,<br />

en dus de juiste beteekenis <strong>van</strong> het foutive goud heb ik gevon-<br />

den maar het tweede nog niet. Het eerste zult gij ook wel<br />

weten, anders ben ik bereid u zulks mede te deelen, maar weet<br />

gij ook de uitlegging <strong>van</strong> het tweede. Siegenbeek wist het niet,<br />

92


De Vries maakt, zoo als gewoonlijk, conjecturen [gissingen].<br />

Nu amice! vaarwel, wees gelukkig met de uwen en geloof<br />

mij steeds<br />

T.t.<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong>.<br />

Arnhem, 27 november 1864<br />

Amice!<br />

Onlangs had ik het groot genoegen <strong>van</strong> U te ont<strong>van</strong>gen een<br />

brochure getiteld: Lof <strong>van</strong> Vondel.' Het oogenblik, waarin ik<br />

het ontving was voor mij eene treurige teleurstelling, aange-<br />

zien ik met zeer pijnlijke podagra te bed lag, waar ik geene<br />

gelegenheid had mij op de lezing <strong>van</strong> dat stuk te vergasten.<br />

Ik moest dus tot heden wachten, dat ik weder op de been<br />

was, om uw stuk te lezen, en dat heb ik nu gedaan, en ik moet<br />

u zeggen, dat het mij uiterst bevallen heeft.<br />

Ik heb er veel schoons in gevonden en de inkleeding vind<br />

ik eenen D r De Jager waardig.<br />

Heb dus hartelijk dank voor uwe welwillende vriendschap<br />

om mij een exemplaar <strong>van</strong> dat schoone lof te hebben toege-<br />

zonden, en wees verzekerd dat ik hoogen prijs op de voort-<br />

brengsels uwer pen stel, waarom ik mij bij voortduring voor<br />

den vervolge houd aanbevolen.<br />

Van onzen te Winkel hoor ik niets. Met De Vries ben ik<br />

steeds nu en dan in correspondentie. Ik heb voor mijn<br />

lidmaatschap <strong>van</strong> Nederl. Lett. willen bedanken, maar daar is<br />

1. A. de Jager, 'Lof <strong>van</strong> Vondel', gepubliceerd in: Mémoires de<br />

l'Academie Royale de Belgique deel XVII.<br />

93


zijn Hooggel. [De Vries] zoodanig tegen opgekomen, dat ik<br />

maar lid gebleven ben. Ik had bedankt omdat ik geen nut<br />

meer kon stichten voor de Maatsch.<br />

Ik heb een exemplaar <strong>van</strong> het Woordenboek ten geschenke<br />

gekregen, nu dat mocht dan ook wel, daar ik in alles meer dan<br />

16000 bladen papier aan het W.b. geleverd heb.<br />

Binnenkort zullen wij ook <strong>van</strong> onzen vriend De Vries zien<br />

verschijnen het eerste gedeelte <strong>van</strong> zijn MNL. Woordenb. !<br />

Met een en ander heeft hij het verbazend druk, en hij woekert<br />

met zijn tijd. Ik heb indertijd stukken <strong>van</strong> dat MNLW gezien,<br />

maar dat was prachtig, en ik hoop (maar ik vrees er voor) dat<br />

zijn leven lang genoeg zal duren, tot hij met zelfvoldoening<br />

op de voltooiing kan nederzien, want het is een ware reuzen-<br />

arbeid. 3<br />

Ik ben tegenwoordig druk bezig aan het lezen <strong>van</strong> Vondel<br />

en Hooft, maar Die Witsen Geysbeek moet toch al zeer<br />

weinig op de hoogte gestaan hebben <strong>van</strong> Vondels tijdkring,<br />

om hem zoo geweldig te verguizen. 4 Hoe schoon zou voor u<br />

de taak zijn, om nog eens eene brochure in het licht te geven,<br />

waarin gij Witsen woord voor woord op den voet volgdet, en<br />

daardoor gelegenheid hadt het voortreffelijke, kernachtige,<br />

gigantesque <strong>van</strong> Vondels idéen meer aan het licht te brengen,<br />

dan gij in uw Lof hebt kunnen doen.<br />

2. De eerste aflevering <strong>van</strong> De Vries' Middelnederlandsch woorden-<br />

boek verscheen eind 1864. <strong>Oudemans</strong> wordt genoemd bij de<br />

intekenaren.<br />

3. Er verscheen nog een tweede aflevering maar daarna stopte De<br />

Vries met dit boek, om meer tijd te kunnen besteden aan het<br />

WNT.<br />

4. De Amsterdamse letterkundige P.G. Witsen Geysbeek (1774-<br />

1833) schreef vele publicaties over Nederlandse dichters.<br />

94


Hoe vindt gij de uitgave <strong>van</strong> Hooft door Leendertz? 5 Mij<br />

verheugt die arbeid zeer.<br />

Wanneer zien wij u Arnhems heerlijke streken eens bezoe-<br />

ken? Want dan bezoekt gij zeker ook uwen ouden vriend.<br />

Ik heb heden zomer het geluk gehad, mijn jongsten zoon<br />

als 2 e Luitenant bij de Artillerie 6 en mijn 3 e zoon als Professor<br />

in de Scheikunde geplaatst te zien/<br />

Wat worden wij al oud!! Weldra zullen wij voor anderen<br />

moeten plaats maken.<br />

Nu waarde Vriend, niets meer uwer aandacht waardig<br />

wetende, neem ik afscheid, mij in uwe voortdurende vriend-<br />

schap aanbevelende.<br />

t.t.<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

5. Tussen 1864 en 1875 bezorgde dominee P. Leendertz (1817-1880)<br />

de eerste volledige uitgave <strong>van</strong> de gedichten <strong>van</strong> P.C. Hooft.<br />

6. J.A. <strong>Oudemans</strong> (1844-1906).<br />

7. A.C. <strong>Oudemans</strong> jr. (1831-1895) werd in 1864 tot hoogleraar schei-<br />

kunde in Delft benoemd.<br />

95


Arnhem, 30 oktober 1865<br />

Zeer geachte Vriend!<br />

Onlangs ontving ik <strong>van</strong> u het vervolg op uwe aanmerkingen<br />

op het woordenboek' en daarvoor heb ik u mijnen dank nog<br />

niet toegebracht.<br />

De redenen waren meer dan eene. Op reis gaan met mijne<br />

dochter voor eenige weken, uit logeren gaan te 's Hage, daar-<br />

na te Utrecht, en daardoor in de onmogelijkheid zijnde <strong>van</strong><br />

uw stuk te lezen. Voeg daarbij eerst eene ziekte <strong>van</strong> 4 weken,<br />

daarbij eene bloedziekte, waardoor het water zich <strong>van</strong> het<br />

bloed heeft afgescheiden, en zich in mijn linkerhand en arm<br />

heeft opgehoopt, zoodat mijn leven niet buiten gevaar was,<br />

dan zult gij het mij niet kwalijk kunnen nemen, U zoo'lang<br />

naar eenig schrijven te hebben doen wachten.<br />

Ont<strong>van</strong>g dus thans mijnen vernieuwden dank, en teveni<br />

de verzekering, dat noch mijne achting, noch mijne vriend-<br />

schap voor U in het minste verflaauwd is.<br />

Mijne oudste zoon, die u omtrent eene leermethode heeft<br />

geraadpleegd, schreef mij onlangs dat hij bemerken kon gij daar-<br />

voor eenige vrees koesterdet, doch geenszins is dit het geval.<br />

[...] Vele artikelen, door u aangestipt, behelzen geene<br />

aanvulling op het woordenboek, maar alleen eene aanwijzing<br />

<strong>van</strong> het gebruik daar<strong>van</strong> bij Vondel, Bilderdijk en anderen.<br />

Vergun mij de aanmerking dat ik die woorden bij zeer veel<br />

andere schrijvers gevonden heb, en wat zou het worden als elk,<br />

x. A. de Jager, 'Bijdragen tot het Woordenboek der Nederlandsche<br />

Taal 11', in: De Tijdspiegels (1865) II, p.143-155. De serie was in<br />

1864 begonnen in De Tijdspiegeljrg. 21, II, p.481-493, en liep met<br />

tien afleveringen door tot 1877.<br />

96


die eene kritiek op dat woordenboek gaf, daarin Artikelen<br />

opnam, enkel om aan te duiden dat Petrus en Paulus die woor-<br />

den ook, öf in de natuurlijke öf verbloemde beteekenis<br />

gebruikten.<br />

Her zou, dunkt mij, meer hout snijden als de criticus<br />

woorden opzamelde, die of in het woordenboek niet of in eene<br />

andere beteekenis voorkomen.<br />

Nu, waarde vriend! ont<strong>van</strong>g mijne hartelijke groeten en<br />

geloof mij als altijd.<br />

Uw u toegenegen Vriend<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong><br />

Arnhem, 8 juli 1866<br />

Zeer geachte vriend!<br />

Gisteren werd ik wederom zeer aangenaam verrast door uwe<br />

zeer belangrijke Bijdrage tot het Woordenboek.' Ik bewonder<br />

in de hoogste mate uwe belezenheid, en ik sta verbaasd over<br />

de menigte, ja groote menigte <strong>van</strong> woorden die gij hebt toege-<br />

licht, en die gij hebt bijgevoegd. Gij doet daardoor veel nut<br />

aan onze taal, en nevens het Woordenboek zelf kan uw veel<br />

omvattend werk niet gemist worden.<br />

Met veel recht hebt gij gesproken over den langzamen gang<br />

<strong>van</strong> het werk. 2 De Redacteurs schijnen andere bezigheden te<br />

1. Dit moet zijn 'Bijdragen tot het Woordenboek der Nederlandsche<br />

Taal UI', in: De Tijdspiegel 23 (1866) II, p.48-81.<br />

2. Dit was toen een zeer algemene klacht. Aan<strong>van</strong>kelijk dacht men<br />

dat het WNT in ongeveer 25 jaar voltooid zou zijn. Later werd<br />

de planning talloze malen bijgesteld.<br />

97


hebben dan het Woordenboek. Van De Vries is het natuurlijk<br />

bekend, maar Te Winkel!! Is de 3 e aflevering nu de vrucht <strong>van</strong><br />

een zesmaandigen arbeid?' Het is waar, er is nog eene woor-<br />

denlijst voor den dag gekomen, maar ten uiterste onvolledig. 4<br />

Ik heb er een boekje voor aangelegd, om daarin woorden op<br />

te schrijven die in die lijst gemist worden, maar deze zijn niet<br />

weinig in getal, bijna 300 die mij zoo maar voorgekomen zijn.<br />

De beide Redacteurs bewegen zich, even als Weiland in zijn<br />

tijd, alleen in den kring des gewonen levens, maar zoodra<br />

men buiten dien kring komt, missen wij de woorden (bijna<br />

allen), die op natuurkunde, scheikunde, dierkunde, planten-<br />

kunde, zeevaartkunde betrekking hebben, alsmede die, welke<br />

in den kring der hoogere standen der Maatschappij voorko-<br />

men, vooral die welke produkten <strong>van</strong> allerlei aard aangeven.<br />

Ik bouw mijne beoordeeling op de woorden, die ik in de lijst<br />

vind, en dan behoorden de door mij opgeteekende veel eer<br />

daarin voor te komen, dan die er in opgenomen zijn.<br />

Dat Te Winkel door U te recht gezet wordt, doet mij<br />

genoegen, ook mij en ons allen, alsmede zijne beste vrienden<br />

heeft hij door zijn gedrag, maar vooral door zijn karakter (als<br />

hij een karakter heeft - want daaraan is zeer te twijfelen)<br />

verloren. Hij is de man niet, voor wien wij allen hem hebben<br />

aangezien. Hij vleit, hij kruipt, hij houdt zijne overtuiging,<br />

zijne meening in, voor allen die hem voordeelig kunnen zijn,<br />

voor anderen die hem geen voordeel kunnen aanbrengen is<br />

hij een ware Cerberus, en ik verlang dien man, dien ik<br />

3. De derde aflevering <strong>van</strong> het eerste deel <strong>van</strong> het WNT loopt <strong>van</strong><br />

aanslibbing tot aanwijzen — dat wil zeggen 160 kolommen ofwel<br />

80 bladzijden.<br />

4. M. de Vries en L.A. te Winkel, Woordenlijst voor de spelling der<br />

98<br />

Nederlandsche Taal ('s-Gravenhage 1866).


weldaad op weldaad bewezen heb, nooit meer te zien. Van<br />

Dijk volgt volmaakt zijn voorbeeld, en zulke menschen,<br />

omdat zij bij hunne meerdere ja en amen spelen, voortgehol-<br />

pen en geprotegeerd, (sic) [...]<br />

Wat Hoofts woordenboek aangaat', De Vries had mij<br />

geschreven, dat men met Juni zou beginnen te drukken, maar<br />

tot nog toe is er niets <strong>van</strong> gekomen. Ik heb meer dan 4000<br />

woorden gevonden, die niet in het Uitl.kundig Wdb zijn<br />

opgenomen, of die niet of verkeerd verklaard zijn.<br />

Uit dien schat zou ik op het Woordenb. <strong>van</strong> De Vries en Te<br />

Winkel ook belangrijke Bijdragen kunnen aan het licht bren-<br />

gen, maar dan valt mijn eigen werk in het water. [...]<br />

Ik houde mij zeer aanbevolen voor het vervolg op uwe<br />

Bijdragen, ik heb achting voor dien arbeid en het is onmis-<br />

baar, bij het werk zelf.<br />

Adieu, waarde vriend! Leef gelukkig in deze smartelijke<br />

tijden, en geloof mij als altijd<br />

t.t.<br />

<strong>Oudemans</strong>.<br />

5. Het gaat hier om het door <strong>Oudemans</strong> samengestelde Taal-<br />

kundig Woordenboek op de Werken <strong>van</strong> P.C. Hooft, ter aanvulling<br />

en verbetering <strong>van</strong> het Uitlegkundig Woordenboek op Hooft, uitge-<br />

geven door de Tweede Klasse <strong>van</strong> het voormalig Koninklijk-<br />

Nederlandsch Instituut.<br />

99


Arnhem, 18 augustus 1867<br />

Zeer geachte Vriend!<br />

Ofschoon het reeds zeer lang geleden is, sedert wij elkander<br />

schreven, waar<strong>van</strong> de oorzaak bij mij voornamelijk bestaat,<br />

dat ik niets nieuws te schrijven of te vermelden heb, zoo breek<br />

ik echter thans het stilzwijgen af, om u over een woord, dat<br />

waarschijnlijk uwe aandacht ook niet ontgaan is, te raadple-<br />

gen, maar dan neem ik tevens de gelegenheid waar, om u<br />

mijnen dank toe te brengen voor de herhaalde toezendingen<br />

<strong>van</strong> uwe aanvullingen op het Woordenboek (De Vries, Te<br />

Winkel), en beveel mij voortdurend aan, om ook den volgen-<br />

de stukken <strong>van</strong> u te ont<strong>van</strong>gen.<br />

De vraag, die ik u bij deze gelegenheid doe, is: wat moet<br />

men verstaan door het woord meervlechten, voorkomende in<br />

Hoofts N[ederlandsche] H[istoriën] Folio 554,28? Editie <strong>van</strong><br />

1677.<br />

[...] Eene tweede vraag: Ik mis in de woordenlijst <strong>van</strong> D r De<br />

Vries en Te Winkel het woord schaarschte, maar vind schaar-<br />

schheid. Is naar uw oordeel schaarschte geen goed woord.<br />

In die lijst ontbreken een aantal woorden, waar<strong>van</strong> ik nota<br />

genomen heb, en het was met Weiland even zoo. Zoodra de<br />

Lexicographen geenen mannen <strong>van</strong> algemeene wetenschap<br />

zijn, zal men bij hen juist die woorden missen, die in 't gebied<br />

der wetenschap thuis behooren, en dagelijks gebruikt worden.<br />

Om een voorbeeld te noemen; die beide auteurs zijn geene<br />

musici, maar nu mist men ook orkest, of orchest, concert,<br />

componist, compositie. In de Botanie zijn zij vreemd, men mist<br />

er in alg, boterbloem, bolgewassen, bladaarde, bloembol en zoo<br />

gaat het door, voor eiken tak <strong>van</strong> wetenschap. Ik heb reeds<br />

eenige honderde woorden opgezameld.<br />

100


Nu Vriend, denk aan het spreekwoord, die spoedig hulp<br />

verleent, helpt dubbeld.<br />

Ont<strong>van</strong>g mijne hartelijke groeten, als ook die mijner doch-<br />

ter, en geloof mij als altijd<br />

Uw zeer toegenegen Vriend<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

Arnhem, 25 januari 1869<br />

Zeer waarde De Jager.<br />

Ik zeg u hartelijk dank voor het mij onlangs toegezondene.'<br />

Maar waarom mij ook de eerste proeve niet gezonden?<br />

Ik hoop niet, dat het te laat is, maar ik verbeeld mij, u in<br />

deze nog al iets te kunnen bijzetten.<br />

Ik heb uwe Proeve met wit laten doorschieten 1 , en ik heb<br />

veel aangevuld. Ik heb premitiven [stamwoorden] gevonden<br />

en opgeteekend, die gij niet hebt. Even zoo, vele frequenta-<br />

tieven', die ook nu niet, in het mij gezondene, voorkomen.<br />

Zeer gaarne zou ik voor u afschrijven wat ik ingelascht en<br />

verzameld heb, maar toen ik ging tellen hoeveel ik er bijge-<br />

schreven heb, beliep het getal artikelen meer dan 300. Wat<br />

hieraan te doen?<br />

1. A. de Jager, 'Tweede Proeve uit mijn Woordenboek der<br />

Frequentatieven, in: De Tijdspiegel (1869) p. 51-62. De eerste<br />

proeve was in 1864 in De Tijdspiegel verschenen.<br />

2. Dit wil zeggen: een vel wit papier om en om meebinden om<br />

hierop aantekeningen te kunnen maken.<br />

3. Een frequentatief ís een werkwoord dat herhaling aangeeft.<br />

IOI


Ik wil gaarne tot het goed slagen <strong>van</strong> uw voornemen mede-<br />

werken, maar mijne bezigheden laten niet toe, zulk eene<br />

menigte onder uwe aandacht te brengen, als ik alles zou<br />

moeten overschrijven.<br />

Ik zou u dus voorstellen, U mijne aanteekeningen (in uwe<br />

Proeve) over te zenden, maar ik kan dat boek niet lang<br />

missen. Schrijf mij dus of gij het verlangt en in hoe veel dagen<br />

gij het kunt terugzenden.<br />

Toen ik in Aug s . j.1. te Rotterdam was, heb ik, den<br />

ganschen oppert 4 door, naar uwe woning gezocht, maar haar<br />

niet gevonden. Men zeide mij, gij waart verhuisd, maar men<br />

kon uw adres niet opgeven.<br />

Het deed mij leed, want ik zou u gaarne gesproken<br />

hebben, uit vriendschap en wellicht in beider belang.<br />

Waarom komt gij ook Arnhem niet eens in de eene of<br />

andere Vacantie bezoeken, gij weet immers, dat mijn huis<br />

altijd voor u ten beste is.<br />

Meld mij s.v.pl. of mijn woordenboek op Hooft door<br />

Letterkunde u ten geschenke gezonden is, als lid. Zoo niet,<br />

moet gij het niet koopen, want dan zal ik u een exemplaar<br />

zenden.<br />

Ik doe u deze vraag, omdat ik nog niet weet, of de leden<br />

een exemplaar voor niets ont<strong>van</strong>gen.<br />

Schrijf mij nu ook uw adres.<br />

Meld mij nu ook of gij voortgaat uwe aanmerkingen en<br />

aanvulsels op Den Vries' Woordenboek in het licht te geven?<br />

[...]<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong>.<br />

4. Indertijd een buurt in Rotterdam.<br />

02


Arnhem, 28 maart 1869<br />

Amice!<br />

Hiernevens heb ik het genoegen u toe te zenden Uwe Proeve,<br />

met eenige mijner aanteekeningen. Uwe onderzoekingen zijn<br />

zoo menigvuldig, dat ik mij verheugen zou, als gij er nog iets<br />

in vondt, dat gij nog niet hadt, maar ik geloof, dat dit niet<br />

veel het geval zal zijn.<br />

Zoodra gij het weder missen kunt, krijg ik het <strong>van</strong> u te rug.<br />

[...] Ont<strong>van</strong>g mijne hartelijke groeten en geloof mij als altijd<br />

Uw Vriend<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong>.<br />

's Hage [Den Haag], 16 mei 1869<br />

Waarde Vriend!<br />

[...] Gij weet dat ik 4 jaren onafgebroken bezig ben geweest<br />

met de vervaardig <strong>van</strong> Hoofts Wdb. wiens werken ik verschei-<br />

dene malen heb moeten overlezen. In plaats nu dat het<br />

Bestuur der Maatschappij mij eenig woord <strong>van</strong> dank of welge-<br />

vallen zou hebben toegebracht, ontving ik twee exemplaren<br />

minder dan mij toekwamen, en al de brieven <strong>van</strong> haren secre-<br />

taris Du Rieu' waren vol <strong>van</strong> aanmerkingen, niet op het werk,<br />

maar op dingen die hem volstrekt niet aangingen, en waarin<br />

ik hem telkens zijn ongelijk bewees.<br />

I. W.N. du Rieu (1829-1896) was bibliothecaris <strong>van</strong> de Leidse<br />

universiteitsbibliotheek en sinds 1861 secretaris <strong>van</strong> de Leidse<br />

maatschappij.<br />

103


Als Vervaardiger had hij mij 19 in plaats <strong>van</strong> 20 exemplaren<br />

gezonden, en als lid geen. Ik reclameerde die 2 exemplaren en<br />

zeide dat ik deze beide misgrepen onbegrijpelijk vond, en<br />

daarop ontving ik <strong>van</strong> De Rieu (in plaats <strong>van</strong> ronduit te<br />

schrijven: <strong>Oudemans</strong>! gij hebt gelijk, wij hebben ons vergist)<br />

weder een hoogdravenden brief.<br />

Wat nu een Secretaris schrijft of doet, hier<strong>van</strong> moet het<br />

Bestuur kennis dragen, en de geheele handelwijze <strong>van</strong> het<br />

Bestuur, en de altijd aanmerking makende correspondentie<br />

<strong>van</strong> den Secretaris zeer afkeurende, heb ik voor den laatsten<br />

April voor mijn lidmaatschap bedankt. Ik kan dus geene<br />

boeken meer uit de Bibliotheek vragen.<br />

Schrijf mij eens: Wie is die Bogaert, welke <strong>van</strong> Vloten in<br />

de Taalgids <strong>van</strong> tijd tot tijd zoo onder handen neemt? 2<br />

Wat heeft De Vries het woord Ruwaerd weêr vernuftig uit-<br />

geplozen. Hebt gij ook een overdruk <strong>van</strong> hem ont<strong>van</strong>gen.'<br />

Men heeft mij eenige malen reeds aanzoek gedaan om<br />

mijne woordenverzameling in het licht te geven. Als eene<br />

Bijdrage tot een later volmaakter geheel, zou zij mogelijk <strong>van</strong><br />

dienst kunnen zijn. 4<br />

In het Wdb. <strong>van</strong> De Vries staat dat aanmonden zoo goed als<br />

2. <strong>Oudemans</strong> bedoelt A. Bogaers (1795-1870), dichter, letterkundi-<br />

ge en vice-president <strong>van</strong> de rechtbank in Rotterdam. In 1863 uitte<br />

Bogaers kritiek op Van Vlotens Vondel-editie. Van Vloten sloeg<br />

terug in De Taalgids 6 (1864) p. 158. Voor een overzicht <strong>van</strong> deze<br />

polemiek zie: M. Mees-Verwey De betekenis <strong>van</strong> Johannes <strong>van</strong><br />

Vloten (Santpoort 1928) p. 293 en 312.<br />

3. M. de Vries, 'De afleiding en betekenis <strong>van</strong> het woord Ruwaard',<br />

in: Verslagen en mededeelingen <strong>van</strong> de Koninlijke Academie, Afd.<br />

Letteren XII p. 171-190.<br />

4. Het gaat hier om <strong>Oudemans</strong>' verzameling Middel- en Oud-<br />

Nederlandse woorden.<br />

104


onbekend en zoo ik meen niet gebruikt is. Omdat gij het ont-<br />

brekende in dat Wdb. aanvult, verwijs ik u voor dit woord tot<br />

Loosjes, die in zijn Maurits Lijnslager, ed. 1855, II. ii, bi. 216 zegt<br />

Kom! oudje! laten wij nu ook eens aanmonden voor elkander<br />

kussen.<br />

Misschien kunt gij dit nog wel eens te pas brengen. [...]<br />

Hiermede beveel ik mij bij voortduring in uwe vriendschap,<br />

en reken op die <strong>van</strong> hem die steeds is en blijft<br />

TT<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

Arnhem, 10 Juni 1869<br />

Zeer geachte vriend!<br />

[...] Hoe gaarne zoude ik bij u gekomen zijn, tijdens mijn<br />

zijn te 's Hage, maar ik was niet vrij. Mijn zoon te Batavia'<br />

had in medio January 2 zijner kinderen naar Holland gezon-<br />

den om hier hunne opvoeding te voltooien.<br />

Ik rekende dus, dat het schip (Java-Packet) tegen den<br />

24 sten April zou aankomen, en ik was te 's Hage, om bij het<br />

eerste telegram, dat de goede aankomst zou vermelden, naar<br />

het Nieuwediep te reizen, om die kinderen af te halen. Ik<br />

dorst mij dus geen oogenblik uit 's Hage verwijderen, en zoo<br />

heb ik in de grootste angst aldaar tot 20 Mei doorgebracht,<br />

niet anders denkende dan dat die bodem vergaan was.<br />

Eindelijk kreeg ik den 20 sten Mei des namiddags de tijding<br />

dat het schip te Nieuwediep gearriveerd was. Daarop ben ik<br />

1. Waarschijnlijk bedoelt hij J.A. <strong>Oudemans</strong>. Ook J.A.C.<br />

<strong>Oudemans</strong> verbleef echter een cijd in Nederlands-Indië<br />

105


den volgenden dag de kinderen gaan halen en ben met hen<br />

naar Arnhem vertrokken.<br />

Er was dus in het minste geene gelegenheid u te komen<br />

zien, dat ik anders zeer stellig gedaan had!<br />

Maar daar Arnhem zulk een lustoord is, zoo moest gij met<br />

eene vacantie eens bij mij eenige dagen komen doorbrengen,<br />

ik ben verzekerd, dat gíj er geen berouw <strong>van</strong> zult hebben.<br />

Nu waarde vriend, nogmaals hartelijke dank voor het<br />

geleende, en zend mij s.v.pl. spoedig het beloofde.<br />

Wees ook <strong>van</strong> mijne dochter gegroet, en geloof mij steeds<br />

tout-^-vous<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong><br />

Arnhem, 9 juli 1869<br />

Amice!<br />

[...] Gij zult wel gehoord hebben dat ik geen woordenboek,<br />

maar eene bijdrage daartoe zal leveren.' Ik zou gaarne nog vijf-<br />

tig jaren gewacht hebben, om mijne verzamelde woordenlijst<br />

in het licht te geven, doch mijn leven loopt ten einde, en als<br />

ik er eenmaal niet meer ben, wat zou er met die verzameling<br />

gebeuren? Ik zou voor niet verzameld hebben, en nu kan ik<br />

waarschijnlijk aan dilettanten nog eenigzins nuttig zijn.<br />

Nu waarde vriend, ont<strong>van</strong>g mijne hartelijke groeten en<br />

geloof mij altijd t.t.<br />

<strong>Oudemans</strong>.<br />

1. Kennelijk is inmiddels besloten tot de uitgave <strong>van</strong> de Bijdrage tot<br />

een Middel- en Oudnederlandsch woordenboek.<br />

106


Arnhem, 25 september 1869<br />

Amice!<br />

Hiernevens heb ik het genoegen U de eerste aflevering <strong>van</strong><br />

mijne Bijdrage te doen geworden. Uwe inlichtingen, omtrent<br />

een en ander woord, zijn mij <strong>van</strong> veel dienst geweest, en<br />

ont<strong>van</strong>g daarvoor nogmaals mijnen warmen dank.<br />

Uw boekje <strong>van</strong> Burman' heb ik ont<strong>van</strong>gen en ik dank u<br />

voor de toezending, maar de drukte der laatste dagen heeft<br />

mij tot nog toe belet er eenige uittreksels uit te maken. Ais gij<br />

er dus niet om verlegen zijt, zal ik het [...] nog eenigen tijd<br />

houden.<br />

Zeg s.v.pl. aan Mej. Uwe dochter, dat als zij eens het<br />

schoone Arnhem eene visite wil brengen ik haar Ed mijn huis<br />

aanbied.<br />

En nu waarde vriend eindig ik, alleen u verzoekende, als gij<br />

mij schrijft, mij uwe gedachte eens mede te deelen over het<br />

woord Baelgie, dat voorkomt in Belg. Mus, IX, 154, vs. 60. Ik<br />

heb reeds 6 beteekenissen, maar hier schijnt het een vrou-<br />

wensieraad te zijn. Adieu, leef gelukkig, en geloof mij<br />

t.t.<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

1. Het gaat hier waarschijnlijk om Eenige aanmerkingen de<br />

Nederduitsche Taal aengaende (1768) <strong>van</strong> Frans Burman. De Jager<br />

gebruikte dit boek voor zijn Woordenboek der frequentatieven.<br />

107


Arnhem, 29 december 1869<br />

Zeer waarde vriend!<br />

Ik ontving <strong>van</strong> uwe hand weder een nieuw bewijs uwer<br />

vriendschap, namelijk een overdruk uit De Taal- en<br />

Letterbode, waarin gij u dapper verdedigt tegen Bogaert.' Wat<br />

heeft dit woord herinneren aan de taalgeleerden toch moeite<br />

gekost. Thans is het mij, door uwe keurige ontwikkeling eerst<br />

duidelijk geworden.<br />

[...] Uw laatste Brief hield o.a. eenige verklaringen in, <strong>van</strong><br />

voor mij eenige duistere woorden, en tevens het zeer vriend-<br />

schappelijk aanbod, om mij re helpen, waar ik uwe hoogge-<br />

schatte hulp mocht noodig hebben. [...] Ik ben weder eene<br />

groote maand met het podagra gekweld geweest, en dat geeft<br />

weinig lust tot den arbeid.<br />

In afwachting <strong>van</strong> spoedig eenig antwoord te ont<strong>van</strong>gen<br />

noem ik mij als altijd,<br />

Uw toegenegen vriend<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong>.<br />

i. A. de Jager, 'Iets over de frequentatieven herinneren en uitmerge-<br />

len , in De Taal- en Letterbode 1 (1870) p. 101-102.<br />

108


Arnhem, 8 maart 1870<br />

N.B. De vlek, bij ongeluk hierop nedergevallen is eene over-<br />

tolligheid, verzoeke verschooning en die niet mede te lezen<br />

Zeer geachte vriend!<br />

Ware ik door ongesteldheid niet in mijn verlangen om u te<br />

schrijven verhinderd geworden, ik hadde u al dadelijk de<br />

ont<strong>van</strong>gst gemeld <strong>van</strong> uwe aan mij gezondene recensien.' Heb<br />

dank niet alleen daarvoor, maar ook voor hetgeen gij <strong>van</strong> mijn<br />

werk gezegd heb. [...]<br />

Leendertz 2 had mij door zijne vitterij, om woord voor<br />

woord aan alle kanten te bekijken, haast uit het veld geslagen,<br />

want zoodoende blijft er zelfs <strong>van</strong> Bilderdijks werken en<br />

gedichten geen stuk heel. Naar mijn inzien is het meestendeels<br />

vitterij, en daarom verheugt mij uwe recensie, die in de ietter-<br />

kundige wereld oneindig meer geldt, dan die <strong>van</strong> hem, dat gij<br />

gezegd hebt: Wie den volmaaktheid zou eischen, zou het onbe-<br />

reikbare willen. Ik hoop dat hij dit ter harte zal nemen [...].<br />

Ik heb hem [Leendertz] vroeger tweemaal franco geschre-<br />

ven, maar hij heeft zich niet verwaardigd mij eenig antwoord<br />

toe te zenden. Ik vind dat zeer onbeleefd ja zelfs beleedigend.<br />

Kent gij hem? zoo ja, kunt gij mij dan ook iets <strong>van</strong> hem<br />

mededeelen?<br />

1. A. de Jager, 'Nederlandsche letter- en taalkunde', in DeTijdspiegel<br />

(1870) deel 1, p. 317-319<br />

2. Zoals al gezegd in de inleiding, publiceerde P. Leendertz in De<br />

Navorscher 2.0 (1870) p. 103-112 en p. 148-152 een lijst met<br />

aanvullingen en verbeteringen op <strong>Oudemans</strong>' Bijdrage tot een<br />

Middel- en Oudnederlandsch woordenboek.<br />

109


In het begin <strong>van</strong> Feb'. heb ik aan den onderwijzer Molenaar '<br />

a costy een pakje gezonden, waarbij ook gevoegd waren de<br />

boeken, die ik <strong>van</strong> u te leen had, ik hoop dat gij die in goede<br />

orde zult ont<strong>van</strong>gen hebben.<br />

[...] Mijn tweede deel B zou reeds in het licht zijn, ware de<br />

pers wat vlugger, maar Thieme heeft het [...] zoo druk, dat<br />

hij moeilijk 4 vel in de maand kan leveren en B zal wel 38 vel<br />

beslaan. Wat zal Leendertz zijn handen volkrijgen! In geen Vi<br />

jaar heeft hij zijne Ged. <strong>van</strong> Hooft vervolgd. Mocht hij zich<br />

eens vergissen in zijne critiek, en mocht een taalkundige hem<br />

dan eens op de kneukels tikken, dan zou mij dat niet weinig<br />

pleizier doen.<br />

De Maatschappij <strong>van</strong> Nederl. Lett. houdt het gewoonlijk<br />

voor ieder een verborgen als iemand die er reden voor heeft,<br />

zoo als ik, voor zíjn lidmaatschap bedankt. Die Maatschappij<br />

is mij altijd ondankbaar geweest. Mij dunkt dat als gij eens<br />

aan AlberdinckThijm, en aan V. Vloten of andere invloedrij-<br />

ke leden over dat schandaal schreeft, wie weet wat gij met die<br />

heeren zoudt kunnen uitwerken, hetzij op eene algemeene<br />

vergadering, het zij op eene andere wijze, om die Heeren<br />

Bestuurders hun schandelijk verzuim om hun malle secretaris<br />

Du Rieu amande honorable te laten doen, of zulks voor hem<br />

te doen, onder het oog te brengen. Wie weet welke gevolgen<br />

zulks hebben zou.<br />

Ik laat deze zaak geheel aan uw oordeel over, maar de zaak<br />

zelf is te erg ondanbaar en het zou voor het vervolg goed zijn,<br />

dat er voor zulke handelingen een schotje gestoken worde.<br />

De Secretaris schreef mij brieven met vele aanmerkingen.<br />

Nu is de vraag moet een secretaris die brieven, die hij aan een<br />

waardig lid schrijft in de bestuursvergaderingen voorlezen<br />

3. A.M. Molenaar (1840-1907) was leraar in Rotterdam.<br />

IIO


vóór de verzending? Ik meen ja, en dan is het Bestuur voor die<br />

brieven verantwoordelijk.<br />

Mag hij ze echter verzenden zonder ze in het Hoofd-<br />

bestuur voor te lezen, dan is hij alleen de oorzaak dat ik mijn<br />

ontslag heb ingezonden, en dan is het zijn plicht de zaak uit<br />

de wereld te maken.<br />

Nu vriend, doe geen de minste moeite voor mijn persoon,<br />

want ik geef om de gansche zaak geen cent, maar het is om<br />

het recht <strong>van</strong> het spel zoo men zegt.<br />

Waar gij, Alberdinck Thijm en Vloten spreken, daar zijn<br />

zij in Leiden niet tegen opgewassen.<br />

tt.<br />

Nu waarde vriend! nogmaals dank voor alles en geloof mij<br />

<strong>Oudemans</strong>.<br />

Arnhem 8 Maart 1870<br />

de verjaardag <strong>van</strong> Prins Willem V.<br />

in


Arnhem, 3 april 1870<br />

Waarde vriend!<br />

Uwe letteren zijn mij heden namiddag geworden, en toen ik<br />

uw plan aan mijne dochter voorlas, merkte ik dat de inhoud<br />

haar te leur stelde.' Zij verzocht míj u dadelijk te schrijven, en<br />

u uit te noodigen <strong>van</strong> uw plan om reeds den anderen dag te<br />

vertrekken, stellig af te zien en u de volgende vragen te doen:<br />

Natuurlijk uit scherts, want zij is zeer ondeugend,<br />

Was bij uwe laatste visite uw bed niet goed, of niet zacht<br />

genoeg?<br />

Was het zijn alhier u in eenig punt tegengevallen?<br />

En meer <strong>van</strong> die gekheden als: Wij hebben den H r . de<br />

Jager immers niet op oesters onthaald. Enz. enz.<br />

Ziedaar het resultaat, dat uw plan heeft te weeg gebracht.<br />

Wij rekenen er dus op, dat gij eenigen tijd hier vertoeft.<br />

Wij zullen alles zoo inrichten, dat gij te vreden zult zijn.<br />

En nu tot het genoegen u beiden hier te zien.<br />

Wij wachten u dus beiden op aanstaanden Maandagavond.<br />

Het logement voor u is bij mij aan huis.<br />

Ont<strong>van</strong>g de hartelijke groeten <strong>van</strong> mijne ondeugende<br />

dochter, die u hoogschat en geloof mij<br />

totus tuus<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

Ik zoek naar een postzegeltje, maar mijn voorraad is op en de<br />

tijd ontbreekt mij om mij <strong>van</strong> níeuwe te voorzien. Neem<br />

zulks s.v.pl. niet kwalijk.<br />

1. De Jagers brief is niet bewaard gebleven. Hij moet hebben<br />

geschreven dat hij bij zijn voorgenomen bezoek aan Arnhem<br />

slechts één nacht kon blijven slapen.<br />

112


Arnhem, 23 september 1870<br />

Zeer geachte Vriend!<br />

Hiernevens eindelijk de letter B <strong>van</strong> mijn woordenboek, dat<br />

voor u geen nieuws zal bevatten, maar denk toch met welk<br />

doel ik het bewerkt heb, in de voorrede te lezen. [...]<br />

De Heer Molenaar a costy wil gaarne voor mij lezen, maar<br />

het mangelt [Ontbreekt] hem aan oude boeken. Zoudt gij hem<br />

niet met het een of ander kunnen bijstaan? Plutarchus, De<br />

Ruyter of wat gij denkt goede produkten te kunnen opleveren.<br />

Wij hebben met zeer veel genoegen kennis gemaakt met<br />

Mejufvrouw uwe dochter.' Deze is eene recht lieve dame. Als<br />

uwe andere dochters <strong>van</strong> het zelfde allooi zijn, dan zal ik mij zeer<br />

verheugen door den tijd ook met haar E


Arnhem, 15 oktober 1870<br />

Zeer geachte vriend!<br />

Gisteren hier teruggekeerd, haast ik mij u en uwe lieve fami-<br />

lie mijnen hartelijken dank te betuigen voor uwe aller vrien-<br />

delijkste ont<strong>van</strong>gst en voor de vele ja tallooze blijken <strong>van</strong><br />

welwillendheid, door u allen aan mij, en mijne dochter, bewe-<br />

zen. Breng s.v.pl. mevrouw uwe echtgenooten, uwe zeer voor-<br />

komende dochters en, niet te vergeten uwen zoon, die mij<br />

zeer aangename oogenblikken bezorgd heeft, mijnen warmen<br />

dank toe, als ook die <strong>van</strong> Christine, voor al het goede bij ze<br />

genoten, en wij verheugen ons zeer, kennis met uw geacht<br />

huisgezin gemaakt te hebben.<br />

Hiernevens zend ik u, volgens belofte een zeer merkwaar-<br />

dige brief <strong>van</strong> Christiaan Huygens, <strong>van</strong> 1675 uit Parijs<br />

geschreven. Een Engelschman zou er wellicht veel geld voor<br />

geven, doch het is beter dat hij in uwe collectie, voor de<br />

Nederlanden bewaard blijve.<br />

[...] Om den brief niet te veel kreuken en plooien te<br />

geven, heb ik hem in een catalogus geborgen. Kan ik meer<br />

voor u vinden, ik zal steeds aan u denken.<br />

Na de vriendelijke groeten <strong>van</strong> Christine aan U en uwe<br />

geachte familie te hebben overgebracht, en na mij in uwe<br />

hooggeschatte vriendschap te hebben aanbevolen, noem ik<br />

mij zeer vriendschappelijk<br />

11.<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

114


Arnhem, 8 december 1870<br />

Zeer waarde Vriend!<br />

In langen tijd niets <strong>van</strong> u vernomen hebbende, wil ik deze<br />

gelegenheid, dat Mejufvr. Goddard <strong>van</strong> hier naar hare haard-<br />

stede terugkeert, niet laten voorbijgaan, om naar de toestand<br />

<strong>van</strong> uwe gezondheid en naar dien <strong>van</strong> Mevrouw en <strong>van</strong> uwe<br />

dochters en zoon te informeeren.<br />

Ik hoop maar dat geene ziekte of ongesteldheid u zullen<br />

verhinderd hebben mij de goede ont<strong>van</strong>gst te melden <strong>van</strong> den<br />

brief <strong>van</strong> den beroemden Huygens, welken ik u kort na mijne<br />

aankomst alhier, volgens belofte, heb toegezonden.<br />

Als gij eens een paar minuten kunt uitbreken, deelt mij<br />

dan eens het een en ander <strong>van</strong> u, uwe familie en andere<br />

bijzonderheden mede.<br />

Hoe gaat het met uwe werkw. <strong>van</strong> during? 1 Ik verlang er<br />

zeer naar.<br />

[...] In de hoop dat ik binnenkort iets <strong>van</strong> u en de uwen<br />

hooren zal, noem ik mij, na mijne welmeenende groeten aan<br />

uwe huis-familie verzocht te hebben,<br />

Uw vriend<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong><br />

i. Hier kort voor werkwoorden <strong>van</strong> herhaling en during.<br />

5


Arnhem, 18 februari 1871<br />

Zeer waarde vriend!<br />

Het derde deel <strong>van</strong> het Woordenboek, bevattende de C.D.E.<br />

en F, samen zoo wat 20 vel groot, zal u binnen weinige dagen<br />

geworden.<br />

De Recensie <strong>van</strong> Leendertz heeft blijkbaar eene strekking<br />

om mij te straffen voor mijne vermetelheid, eene bijdrage tot<br />

een Wdb in het licht te zenden, want veelal vindt hij onnauw-<br />

keurigheden in de glossaria, welke hij op mij tracht terug te<br />

werpen, zeer waarschijnlijk met het doel om eene verkeerde<br />

meening over mijn werk uit te lokken.<br />

Die zwijgt, zegt het spreekwoord, consenteert [stemt toe],<br />

en omdat ik zulks niet doe, ben ik gedrongen er iets tegen in<br />

te brengen, even als gij gedaan hebt tegen Lulofs.' Wat ik het<br />

publiek wilde mededeelen gaat hier nevens, en gij zoudt mij,<br />

als een waar vriend, een onuitsprekelijk genoegen kunnen<br />

doen, met deze weinige regels eens nauwkeurig te lezen, en<br />

mij als vriend, ronduit uwe gedachte daarover onbewimpeld<br />

mede te deelen, en mij die veranderingen voor te stellen, die<br />

uw meer verlicht oordeel dienstig keurt.'<br />

Zwijg ik, dan gaat hij hoe langer hoe verder, en dewijl het<br />

1. A. de Jager, Nalezing op het glossarium <strong>van</strong> prof. Lulofs handboek<br />

<strong>van</strong> den vroegsten bloei der Nederlandsche letterkunde (Deventer<br />

1846). Vergelijk <strong>Oudemans</strong>' brief <strong>van</strong> 5 september 1849.<br />

2. Het gaat hier om de tekst die in de inleiding wordt aangehaald<br />

en die <strong>Oudemans</strong> eerst publiceerde in De Tijdspiegel (1871) p.<br />

319-320 onder de titel Aan de lezers <strong>van</strong> De Navorscher.<br />

Vervolgens deed zijn verweer dienst als voorwoord in het tweede<br />

deel <strong>van</strong> zijn woordenboek. Althans, in het door mij gebruikte<br />

exemplaar is het ingebonden in deel twee; <strong>Oudemans</strong> heeft<br />

het in deze brief over deel drie.<br />

Il6


mij onbekend is, welke drijfveren bij hem in het werk zijn, wil<br />

ik trachten hem tot de overtuiging te brengen dat, die den bal<br />

kaatst, hem terug moet verwachten, en niet als een teugelloos<br />

paard moet voorthollen.<br />

Als het <strong>van</strong> uwe bezigheden niet te veel gevergd is, zou ik<br />

dan op een eenigszins spoedig retour mogen hopen, aangezien<br />

het voor het 3de deel [<strong>van</strong> het woordenboek] zou geplaatst<br />

worden.<br />

[...] Met de meeste vriendschap en achting noem ik mij<br />

Uw zeer toegenegen vriend<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong><br />

Arnhem, 31 maart 1871<br />

Waarde Vriend!<br />

Ont<strong>van</strong>g mijnen hartelijken dank voor de hulp mij onlangs<br />

bewezen. Ik was met uwe redactie en uwe veranderingen, zeer<br />

te vreden.<br />

Hiernevens gaat het derde deel <strong>van</strong> mijn Woordenboek.<br />

Voor een kritisch oog, als het uwe zal het wel veel te wenschen<br />

overlaten, maar elk vogeltje zingt zoo als het gebekt is, en dan<br />

mijne jaren, en mijne vele bemoeiingen en correspondenties<br />

met zes kinderen, enz.<br />

Verschoon dus s.v.pl. het gebrekkige en het foutive, dat gij<br />

in mijn werk voorzeker vinden zult. Doe mijne en Christines<br />

[groeten] aan Mevrouw uwe echtgenoote, aan uwe dochters<br />

en aan mijnheer uw zoon, en zeg zijn Ed. s.v.pl. dat als hij in<br />

Arnhem somtijds om handelszaken wezen mocht, wij ons<br />

voor een visite zeer houden aanbevolen.<br />

117


Ont<strong>van</strong>g ook gij onze vriendschappelijke groeten en geloof<br />

mij<br />

Uw vriend<br />

<strong>Oudemans</strong>.<br />

Arnhem, 24 oktober 1871<br />

Waarde Vriend!<br />

Hiernevens gaat weder een gedeelte, niet <strong>van</strong> mijn woorden-<br />

boek, maar <strong>van</strong> mijne Bijdrage tot mijn woordenboek.<br />

Ik druk hierop, omdat eenige zoogenaamde geleerden, zo<br />

als a costy de Heer Molenaar, mijn werk beschouwen als te<br />

moeten zijn volledig.'<br />

Wat die man in zijn schild voert, weet ik niet, en kan het<br />

ook niet begrijpen. Eerst, bij de uitgave <strong>van</strong> het iste stuk,<br />

schrijft hij mij, dat hij zich ontzaggelijk verheugt over de<br />

verschijning <strong>van</strong> dit werk, en dringt zich aan mij op, om mij<br />

woorden te leveren, die hij uit Huygens en anderen had opge-<br />

<strong>van</strong>gen. Ik dacht; al heb ik zelf die werken geëxerpeerd, dat hij<br />

misschien nauwkeuriger gelezen had dan ik, en dus nam ik<br />

zijn aanbod aan, en hij zond mij lijsten met woorden, die ik<br />

trouwens ook had. Hij was mij zelfs zoo lastig met schrijven,<br />

dat ik hem attent moest maken, dat mijne drukten met dat<br />

woordenboek <strong>van</strong> dien aard waren, dat ik niet altijd gereede-<br />

lijk zijne brieven (die overigens niets beteekenden) te beant-<br />

woorden.<br />

I. Vergelijk <strong>Oudemans</strong>' brieven <strong>van</strong> 8 maart 1870 en 23 september<br />

1870.<br />

118


Eensklaps verandert hij <strong>van</strong> richting en schrijft in den<br />

Navorscher tegen mij, en zegt dat ik eenige woorden heb<br />

overgeslagen/ Als iemand mij schrijft ik zou u zoo gaarne in<br />

uwe moeilijke taak ondersteunen en ik zal u mijne gevonde-<br />

ne woorden zenden, dan vind ik dat zijne handelwijze niet<br />

strookt met zijne indringende beleefdheid.<br />

De uitgever <strong>van</strong> mijn werk' vond deze handelwijze zeer<br />

onoprecht.<br />

Omdat hij mij die lijsten gezonden had, gaf ik hem de<br />

uitgekomene deelen cadeau, maar nu gezien hebbende, dat<br />

hij jeukerig is om in den Navorscher zijn naam te zien prij-<br />

ken, schreef ik hem eene maand geleden, dat ik, alvoorens<br />

hem de volgende afdeeling G toe te zenden, gaarne zoude<br />

willen weten, of hij voort wil gaan, om zijne aanmerkingen in<br />

den Navorscher te plaatsen, hetgeen niet strookt met zijne<br />

eerste aanbieding. Hierop kreeg ik geen antwoord, als alleen<br />

dat hij mij nog eenige woorden voor de G (die hij wist dat al<br />

afgedrukt was) zou zenden.<br />

Hierop schreef ik hem terug dat ik die woorden thans niet<br />

noodig had, maar dat hij de vraag, over het al of niet kritizee-<br />

ren in den Navorscher, niet beantwoord had.<br />

Tot nog toe heeft hij het stilzwijgen daaromtrent bewaard,<br />

en nu beschouw ik dien man als valsch en onoprecht, en<br />

daarbij geloof ik dat hij voort zal gaan op het ingeslagen pad.<br />

Kondet gij hem daar<strong>van</strong> afbrengen (Ik weet niet of gij met<br />

hem in eenige betrekking staat, en of gij hem hier of daar<br />

ontmoet), zulks zou mij zeer aangenaam zijn, want het werk<br />

2. De stukken <strong>van</strong> Molenaar zijn te vinden in: De Navorscher jrg. 21<br />

(1871) p. 36-46, 300-308; jrg. 22 (1872) p. 83-96, 579-588, 626-634;<br />

jrg. 23 (1873) p. 605-619; jrg. 24 (1874) P- 89-96-<br />

3. Is. An. Nijhoff en Zoon.<br />

119


heeft ondersteuning noodig voor de enorme onkosten <strong>van</strong><br />

den uitgever.<br />

Christine verzoekt mij om u te vragen of uwe dochter, die<br />

bij ons gelogeerd heeft, hare eerst volgende vacantie geheel of<br />

gedeeltelijk bij ons zou willen komen doorbrengen, zoo ja, wij<br />

zullen haar met opene armen ont<strong>van</strong>gen.<br />

[...] Ik hoop dat bij ÜE. en bij uw jong gehuwde zoon,<br />

alles wel is, zoo als ook bij mij. Doe zijn Ed s.v.pl. benevens<br />

uwe echtgenoote en dochters ons beider groeten, en geloof<br />

mij steeds<br />

geheel de uwe<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong>.<br />

Arnhem, Z9 februari 1872<br />

Zeer geachte vriend!<br />

Als gij dezen ont<strong>van</strong>gt is een merkwaardig en hoogst<br />

belangrijke dag voor u en uwe geachte familie aangebroken.<br />

Vergis ik mij niet, dan is morgen 40 jaar geleden, dat gij uwe<br />

betrekking als leider en leeraar der jeugd aanvaarddet.<br />

En hoe zijn die 40 jaren voorbijgegaan?<br />

Gij hebt niet alleen de Nederlandsche Maatschappij, de<br />

stad uwer woning, maar gij hebt eene ontelbare menigte <strong>van</strong><br />

bijzondere personen en <strong>van</strong> taalbeoefenaars aan u verplicht.<br />

Reeds vroeg in uwe loopbaan waart gij de toorts aan welke<br />

vele thans geachte mannen hunne lichten hebben ontstoken.<br />

Gij opendet hun de baan, en haddet gij haren slagboom niet<br />

opgeheven, velen hadden die hoogte niet bereikt, waarop zij<br />

nu gestegen zijn.<br />

120


Met welk genoegen, met welke vreugde en met welke zalig-<br />

heid kunt gij dus op uwen hoogst belangrijken afgelegden<br />

weg terugzien; maar die vreugde moet, dunkt mij nog zeer<br />

verhoogd worden, als gij het bewustzijn bij u omdraagt, dat<br />

honderde menschen u vriendschap en ware achting toedra-<br />

gen, niet alleen om uwe uitgebreide kunde, om uwen nooit te<br />

volprijzen ijver, om uwe voorlichting in het gebied der taal-<br />

kund, maar tevens en vooral om uwe minzaamheid jegens<br />

anderen en uwe hulpvaardigheid jegens hen, die u om raad,<br />

hulp en inlichting vragen.<br />

Hoeveel zulke mannen zou men in Nederland kunnen<br />

tellen? Van daar dan ook, dat ik het mij tot eene eer reken,<br />

niet alleen tot uwe kennissen, maar, zoo ik mag vooronder-<br />

stellen, tot uwe vrienden te behooren.<br />

Ik neem dus levendig deel in uwe vreugde <strong>van</strong> dezen dag,<br />

en worden mijne wenschen verhoord, dan zij uw nuttig leven<br />

nog lang gespaard, in het bezit en behoud uwer geachte fami-<br />

lie en in het genot eener blijvende gezondheid, en de achting<br />

en vriendschap door u in zoo ruime mate verworven, blijve<br />

voortdurend de bloemkrans uws levens.<br />

[...] Groet uwe geachte familie <strong>van</strong> ons beiden, en geloof<br />

mij als altijd te zijn, met de hartelijkste vriendschap<br />

t.t.<br />

<strong>Oudemans</strong>.<br />

121


Ont<strong>van</strong>gen door De Jager op 29 september 1873<br />

Waarde Vriend!<br />

Hiernevens heb ik het genoegen U te doen toekomen een<br />

vervolg op mijne Bijdrage. Ont<strong>van</strong>g het met den zelfde gevoe-<br />

lens <strong>van</strong> vriendschap, waarmede ik het u aanbied, en zie de<br />

daarin voorkomende gebreken of onjuistheden toegevend<br />

over het hoofd.<br />

[..De L is op de pers en de M is in kopij bijna af. Mocht<br />

ik het einde nog beleven, ik ben reeds 74 jaar oud.<br />

Adieu groet de uwen hartelijk <strong>van</strong> mij, ont<strong>van</strong>gt allen de<br />

vriendschappelijke groete <strong>van</strong> Christine en geloof mij als<br />

altijd<br />

<strong>Oudemans</strong>.<br />

Arnhem, 10 september 1873<br />

Zeer waarde De Jager!<br />

Hiernevens heb ik het genoegen U toe te zenden het 4 e deel<br />

mijner Bijdrage, en ik hoop dat uw zeer critisch oog niet al te<br />

bespiedend op deze mijne poging om nuttig te zijn zal neder-<br />

zien.<br />

Wellicht vindt gij onnauwkeurigheden, maar zij die na mij<br />

komen, kunnen verbeteren en aanvullen. Drie kwart eeuw is<br />

over mijn hoofd gevlogen, en dat de fijne puntjes bij mij er<br />

afgaan is niet te verwonderen.<br />

nen.<br />

De O. is in manuscript af en ik ben reeds aan de P. begon-<br />

122


Ont<strong>van</strong>g mijnen dank voor al het mij toegezondene, en wees<br />

verzekerd dat ik hoogen prijs stel op al wat <strong>van</strong> uwe hand<br />

komt.<br />

Ik betreur het zeer dat uwe frequentativen het licht nog<br />

niet zien. Hoe veel nuttigs zou ik er voor mijne Bijdrage niet<br />

in gevonden hebben.<br />

Ik hoop, dat gij met uwe lieve familie, aan wie wij onze be-<br />

leefde groeten verzoeken, in welstand moogt verkeeren, en als<br />

gij mij eens met eenig schrift zoudt willen vereeren, stel mij<br />

dan eens op de hoogte <strong>van</strong> aller toestand. Hoe gaat het met<br />

uwe geachte vrouw, met uwe dochters, en vooral met mijn<br />

gewezen logée? Is uw zoon, de tabakshandelaar nog zoo vroo-<br />

lijk? Geniet gij reeds uwe rust, en wanneer zullen wij den rijk-<br />

dom der Nederl. taal door het hierboven genoemd werk, zien<br />

opgeluisterd, of wacht gij daarmede totdat ik dood ben?'<br />

Tot het nieuws, dat u mogelijk eenigszins interesseert,<br />

behoort dit, dat Christine geëngageerd is met Jonkh r von<br />

Schmit auf Altenstat, Kapitein te Nymegen, een zeer solide<br />

man, geen hekkenspringer, met wien ik vooronderstel dat zij<br />

zeer gelukkig zal zijn.<br />

Wat mij aangaat, ik ben mijn 76ste jaar ingetreden maar<br />

bij gezonde dagen, nog met lust werkzaam.<br />

Adieu, waarde vriend! leef gelukkig met de uwen, en geloof<br />

mij als altijd.<br />

Uw u toegenegen vriend.<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong><br />

1. De Jagers Woordenboek der frequentatieven verscheen tussen 1875<br />

en 1877. Het aanhangsel, over schijnbare frequentatieven, werd<br />

na zijn dood bezorgd door zijn zoon H. de Jager.<br />

123


Arnhem, 30 januari 1874<br />

Geachte Vriend de Jager<br />

Gisteren ontving ik eene gedrukte circulaire <strong>van</strong> eene<br />

Commissie uit Leiden, die voornemens is, om onzen vriend<br />

De Vries, die op 28 Nov. a.s. 25 jaar zijn professoraat heeft<br />

waargenomen, een aandenken te schenken <strong>van</strong>wege zijne leer-<br />

lingen en vrienden. Zij noodigt ook mij uit om daaraan bij te<br />

dragen, zonder een bepaald cijfer op te geven. Nu is de vraag:<br />

Hebt gij ook zulk eene circulaire ont<strong>van</strong>gen? Zoo ja, dan stel<br />

ik u voor om de concert te handelen, en meld mij dan spoedig<br />

s.v.pl. wat gij er aan denkt te doen.'<br />

Ik voor mij wilde gaarne de lijst zien der inteekenaren, ten<br />

einde mij eenigszins daarnaar te kunnen regelen, want als<br />

men geeft, geeft men meer of mínder dan anderen, en geen<br />

<strong>van</strong> beiden is aangenaam. Deel mij dus uwe gedachten daar-<br />

omtrent spoedig mede.<br />

Ik heb reeds de tweede aflevering uwer frequentatieven en,<br />

eenige dagen geleden ook iets over de schijnbare frequentatie-<br />

ven ont<strong>van</strong>gen, waarvoor ik u mijnen warmen dank toebreng.<br />

Groet uwe familie hartelijk <strong>van</strong> mij en <strong>van</strong> Christine, die<br />

den 26 februari in het huwelijk zal treden, waar<strong>van</strong> uwe fami-<br />

lie eene gedrukte vermelding zal geworden.<br />

Met Mei a.s. gaat zij te Nymegen wonen en ik heb een huis<br />

gehuurd, vlak naast het hare, dat op ons verzoek is doorgesla-<br />

gen, zoodat de toegang tot elkander hetzelfde is, als woonden<br />

wij in één huis.<br />

1. Om wat voor soort 'aandenken' het ging, is niet duidelijk. Er is<br />

dat jaar in ieder geval geen feestbundel voor De Vries verschenen.<br />

Dat was wel het geval in 1889, toen De Vries veertig jaar<br />

hoogleraar was.<br />

124


Vriend! ik word oud, ik nader de 76, en gevoel dat het niet<br />

lang meer met mij duren zal. Nu over een kort leven heb ik<br />

niet te klagen, maar wel dat ik het niet nuttiger en werkzamer<br />

heb doorgebracht.<br />

tt.<br />

Adieu, vaarwel, en geloof mij als altijd<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

Arnhem, 6 februari 1874<br />

Waarde De Jager!<br />

Was of liever ware ik gewoon recensies te schrijven, en hadde<br />

ik daartoe uwe pen in bezit, wees verzekerd dat ik reeds bij de<br />

eerste aflevering <strong>van</strong> uwen veel omvattenden arbeid er iets in<br />

het een of ander maandwerk <strong>van</strong> gezegd had, maar helaas ik<br />

weet niet hoe het aan te <strong>van</strong>gen eene recensie uwer waardig<br />

samen te stellen.<br />

Om u echter mijn goeden wil te toonen zend ik u de<br />

uitdrukking <strong>van</strong> mijne eigene overtuiging, maar op mijne<br />

eigene krachten niet vertrouwende, wilde ik dit opstelletje<br />

niet aan D s Keyser' toezenden, zonder u eerst daarmede<br />

bekend te maken, want her kan zijn, dat het in uw oog geen<br />

halven cent waarde heeft.<br />

Is het daarentegen eenigszins bruikbaar, en beantwoordt<br />

het gedeeltelijk aan het doel, doe mij dan het genoegen, om<br />

daarin te veranderen zoo veel gij wilt, want elke verandering<br />

1. J.P. Keyser (1818-1878) was predikant in Arnhem en sinds 1857<br />

eindredacteur <strong>van</strong> het tijdschrift De Tijdspiegel.<br />

125


<strong>van</strong> uwe hand zal wel eene verbetering zijn.<br />

Als gij het mij dan gecorrigeerd en geamplificeerd 2 wilt<br />

terug zenden, dan zal ik het overschrijven en aan D s . K[eyser]<br />

bezorgen.<br />

Zoo als gij over de zaak <strong>van</strong> De Vries denkt, zoo denk ik er<br />

ook over.<br />

Bijna eene maand geleden kwam een bediende uit een<br />

boekwinkel ten mijnent, met eene inteekenlijst op uwe<br />

frequentatieven, en dewijl ik reeds uw cadeau bezat, kon ik<br />

aan zijn verlangen niet voldoen, maar heb in die portefeuilles<br />

eene aanbeveling nedergeschreven, met zoo veel nadruk als<br />

mogelijk was. Gij ziet daaruit dat ik, met uw werk zeer ben<br />

ingenomen, en reeds gedeeltelijk aan uwen wensch heb<br />

voldaan.<br />

t.t.<br />

Met ware vriendschappelijke gevoelens<br />

<strong>Oudemans</strong>.<br />

[Het bijgevoegde 'opstelletje']<br />

TAALKUNDE<br />

In het jaar 1832 verscheen er bij den Boekhandelaar T.I.<br />

Wijnhoven Hendriksen, te Rotterdam een allerbelangrijkst<br />

werk voor hen die in grondige taalstudie belangstellen. Het<br />

voerde den nederigen titel <strong>van</strong>: Proeve over de Werkwoorden,<br />

<strong>van</strong> herhaling en during, en was bewerkt door den geleerden<br />

en ijverigen heer A. de Jager.<br />

Veel schoons, veel wetenswaardigs kwam er in dit werk<br />

voor, en door taalgeleerden en taalbeoefenaars werd het zoo<br />

2. Uitgebreid.<br />

126


hoog geschat, dat het weldra uitverkocht was. Eene tweede<br />

uitgave was dus zeer wenschelijk, en het is mij <strong>van</strong> nabij<br />

bekend, dat de onvermoeide naspoorder onzer taal zeer<br />

dikwerf door vrienden en taalgeleerden is aangezocht gewor-<br />

den, om <strong>van</strong> dit nuttige werk een herdruk in het licht te<br />

zenden.<br />

Volgaarne wilde hij aan die wensch voldoen, maar hij<br />

trachtte genoemde Proeve tot meerde volmaking te brengen,<br />

en daarvoor was tijd en inspanning noodig, en thans zijn<br />

reeds twee afleveringen verschenen, elk <strong>van</strong> 128 net gedrukte<br />

kolommen, bevattende een gedeelte <strong>van</strong> die werkwoorden<br />

<strong>van</strong> herhaling die op 'elen'eindigen.<br />

Bij eene vergelijking <strong>van</strong> gemelde Proeve met dit Woor-<br />

denboek der Frequentatieven, staat men verbaasd over de<br />

groote uitbreiding die daaraan is toegebracht, over de taal-<br />

schatten, die daarin zijn nedergelegd, over de volkomheid der<br />

onderwerpen, en over den ijver daar aan besteed.<br />

Moge dit lang gewenschte werk zijn weg vinden, niet<br />

alleen bij geleerden, maar ook vooral bij hen, die hunne<br />

Nederlandsche taal op prijs stellen, en anderen daarin onder-<br />

richt geven.<br />

Het vele nut, dat dit werk bevat, en de buitengewone zorg<br />

aan de samenstelling besteed, en de jaren lange inspanning<br />

om het groote doel te bereiden, doen mij de gegronde hoop<br />

koesteren, dat Schrijver en uitgever de meeste voldoening <strong>van</strong><br />

hunnen arbeid en onderneming mogen inoogsten.<br />

A.C. <strong>Oudemans</strong>. S r .<br />

127


Arnhem, 15 Februari 1874<br />

Zeer waarde vriend!<br />

Toen ik op zaturdag 7 dezer uwen brief ontving, heb ik den<br />

volgenden dag dadelijk afschrift genomen <strong>van</strong> het ingeslote-<br />

ne', en heb reeds maandag 9 Feb' dat overgeschrevene aan D s<br />

Keyser met een brief gezonden, inhoudende verzoek, om het<br />

in zijn maandwerk te plaatsen, en mij vóór het afdrukken<br />

eene proef ter correctie te zenden.<br />

Ik wachtte daarop, tot gisteren, maar niets ont<strong>van</strong>gende<br />

heb ik <strong>van</strong> mijn tijd een uur afgenomen om naar zijn E^ toe<br />

te gaan en te informeeren wat <strong>van</strong> de zaak was.<br />

Zijn E^ antwoordde mij 'ik heb juist een brief voor u<br />

gereed liggen om u mede te deelen, dat ik, voordat ik uw stuk<br />

ontving, de recensie reeds aan een ander had opgedragen, en<br />

deze is er mede bezig, zoodat ik het opstel <strong>van</strong> u niet plaatsen<br />

kan.'<br />

Hoe vindt gij die onbeleefdheid, om mij zulks niet dade-<br />

lijk bij de ont<strong>van</strong>gst te doen weten, mij acht dagen in het<br />

onzekere te laten, daardoor mij de moeite te veroorzaken naar<br />

hem toe te gaan en dan quasi af te komen met een leugen 'ik<br />

heb juist een brief aan u geschreven' enz.<br />

Gij ziet hieruit dat het niet aan mij ligt, dat het genoemde<br />

stuk niet geplaatst wordt, en ik vind de handelwijze eenen<br />

1. Te weten de door De Jager aangepaste versie <strong>van</strong> het 'opstelletje'<br />

<strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong>.<br />

2. De bespreking werd geschreven door J. Verdam, indertijd leraar<br />

oude talen aan het gymnasium in Leiden, en verscheen in De<br />

Tijdspiegel (1874) deel 2, p. 74-76. Verdam is lovend en noemt<br />

De Jager 'den Nestor onzer taalgeleerden'.<br />

128


christelijken Dominé, alias Godsgezant, waardig.<br />

Ik keerde zeer uit mijn luim naar huis terug, en beloofde<br />

mijzelven, nooit weder met dien heer in aanraking te komen.<br />

Als gij de recensie ont<strong>van</strong>gt, zoudt gij mij daar<strong>van</strong> geen<br />

exemplaar of kopij kunnen zenden, want ik lees dat maand-<br />

werk niet. 2<br />

11.<br />

Adieu, vaarwel en leef gelukkig.<br />

<strong>Oudemans</strong><br />

129


CHRONOLOGISCH OVERZICHT VAN DE PUBLICATIES VAN<br />

A.C. OUDEMANS<br />

Boeken en artikelen zijn hier bij elkaar gezet.<br />

1824<br />

[1] Chronologisch handboek <strong>van</strong> de geschiedenis der voornaam-<br />

ste staten, welke op het tooneel der wereld eenige rol gespeeld<br />

hebben, en daardoor onze aandacht waardig zijn (Haarlem:<br />

Erven E Bohn 1824)<br />

[2] Het leven en de lotgevallen <strong>van</strong> Hugo de Groot: in gesprek-<br />

ken (Amsterdam: G. Portielje 1824) iv + 253 p.<br />

In 1835 verscheen de tweede druk.<br />

1825<br />

[3] Zedekundige en staatkundige galerij (Amsterdam:<br />

G. Portielje 1825).<br />

Vertaling <strong>van</strong> L.P. de Ségur Galerie morale etpolitique 1817-<br />

1823.<br />

1826<br />

[4] Het leven en de lotgevallen <strong>van</strong> Johan <strong>van</strong> Oldenbarnevelt<br />

(Amsterdam: G. Portielje 1826) viii + 276 p.<br />

1827<br />

[5] [Samen met C.A. <strong>Oudemans</strong>] Gedichten (Amsterdam:<br />

G. Portielje 1827) xii, 243 p<br />

1828<br />

[6] Opwekking aan mijne landgenooten tot liefdadigheid<br />

(Amsterdam: G. Portielje 1828)<br />

131


1830<br />

[7] Eerste beginselen der Nederduitsche taal; ten dienste der<br />

scholen (Amsrerdam : Schalekamp en Van de Grampel 1830).<br />

De tweede druk verscheen in 1834, de vijfde in 1848, de<br />

zesde in 1853.<br />

1830-1836<br />

[8] Grondbeginselen der natuurkunde, of Natuurkundige wijs-<br />

begeerte: zoowel in het algemeen, als met betrekking tot de<br />

geneeskunde, zonder behulp <strong>van</strong> wiskundige betoogen voorgedra-<br />

gen (Amsterdam: Gebroeders Diederichs 1830-1836) 3 delen.<br />

Vertaling <strong>van</strong> Neil Arnott Elements of physics, or Natural<br />

philosopy, general and medical. Deel 1 en 2 werden vertaald<br />

door A.C. <strong>Oudemans</strong>, deel 3 door G.A. Hondeyker.<br />

1832<br />

[9] Het leven en de daden <strong>van</strong> Maurits, Prins <strong>van</strong> Oranje-<br />

Nassau (Amsterdam: Schalekamp en Van de Grampel 1832)<br />

viii+280 p.<br />

1835<br />

[10] Het leven en de daden <strong>van</strong> Frederik Hendrik Prins <strong>van</strong><br />

Oranje- Nassau (Amsterdam: Schalekamp en <strong>van</strong> de<br />

Grampel 1835) viii+280 p.<br />

1836<br />

[11] Engelsche spraakkunst bevattende de voornaamste regelen<br />

der Engelsche taal, uit de meest beroemde taalkundige werken<br />

opgezameld en tot een geheel gebragt, voorzien <strong>van</strong> eene menig-<br />

te toepasselijke opstellen, zoowel om <strong>van</strong> het Hollandsch in het<br />

Engelsch als <strong>van</strong> het Engelsch in het Hollandsch over te brengen<br />

(Dordrecht: Blussé en Van Braam 1836)<br />

132


1837<br />

[12] Eerste beginselen der Nederlandsche taal, ten gebruike voor<br />

de middelste klasse der lagere en middelbare scholen<br />

(Amsterdam: Schalekamp en Van de Grampel 1837).<br />

In 1848 verscheen een tweede druk.<br />

1839<br />

[13] Bijdrage over Prinsen's leerwijze, in verband beschouwd<br />

met het onderwijs in Neêrlands Indië. (Batavia 1839)<br />

1845<br />

[14] Gemengde taalkundige bijdragen en bedenkingen (Leiden<br />

1845)<br />

1847<br />

[15] 'Toelichting <strong>van</strong> het woord bril, in Hoofts Warenar', in:<br />

Archief voor Nederlandsche Taalkunde 1 (1847) p.165-169.<br />

[16] 'Verklaring <strong>van</strong> eenige Maleische Woorden', in:<br />

Magazijn <strong>van</strong> Nederlandsche Taalkunde 1 (1847) p. 30-35.<br />

[17] 'Kindsheid of Kindschheid, ter aanduiding <strong>van</strong> den<br />

jeugdigen leeftijd', in: Magazijn <strong>van</strong> Nederlandsche<br />

Taalkunde 1 (1847) P- 50-5 2 -<br />

[18] 'Taalkundige Bijdragen en Bedenkingen', in: Magazijn<br />

<strong>van</strong> Nederlandsche Taalkunde 1 (1847) p. 106-117 en P- 145-162.<br />

[19] 'Boekbeschouwing. Lijst <strong>van</strong> Woorden en uitdrukkin-<br />

gen met het Nederlandsch taaleigen strijdende, bewerkt<br />

door Matrhijs Siegenbeek', in: Magazijn <strong>van</strong> Nederlandsche<br />

Taalkunde 1 (1847) p. 211-223 en p. 298-315.<br />

133


1848<br />

[20, vervolg <strong>van</strong> 19] 'Boekbeschouwing. Lijst <strong>van</strong> Woorden<br />

en uitdrukkingen met het Nederlandsch taaleigen strijdende,<br />

bewerkt door Matthijs Siegenbeek', in: Magazijn <strong>van</strong><br />

Nederlandsche Taalkunde 2 (1848) p. 65-79 en P- 228-247.<br />

[21, vervolg <strong>van</strong> 18] 'Taalkundige Bijdragen en Bedenkingen',<br />

in: Magazijn <strong>van</strong> Nederlandsche Taalkunde 2 (1848) p. 97-115.<br />

[22] 'Greyden en Greyen', in: Archief voor Nederlandsche<br />

Taalkunde 1 (1848) p. 273-278.<br />

1849<br />

[23] 'Eenige afleidingen', in: Magazijn <strong>van</strong> Nederlandsche<br />

Taalkunde 3 (1849) p. 189-205 en p. 266-277.<br />

[24] 'Over het verloop der Nederlandsche taal, sedert de<br />

laatste twee eeuwen', in: Magazijn <strong>van</strong> Nederlandsche<br />

Taalkunde 3 (1849) p. 278-300.<br />

[25] 'Engien', in: Archief voor Nederlandsche Taalkunde 2<br />

(1849) p. 89-96.<br />

1850<br />

[26, vervolg <strong>van</strong> 21] 'Over het verloop der Nederlandsche<br />

taal, sedert de laatste twee eeuwen', in: Magazijn <strong>van</strong><br />

Nederlandsche Taalkunde 4 (1850) p. 120-137.<br />

[27] 'Iets over de werkwoorden <strong>van</strong> herhaling en during', in:<br />

Magazijn <strong>van</strong> Nederlandsche Taalkunde 4 (1850) p. 261-271.<br />

[28] 'Verslag <strong>van</strong> Bormans' Leven <strong>van</strong> S. Christina, in: De<br />

Gids 2 (1850) p. 114-123.<br />

134


1851<br />

[29] 'De analogie onzer taal, beschouwd in verband met het<br />

gebruik', in: Magazijn <strong>van</strong> Nederlandsche Taalkunde 5 (1851)<br />

p. 271-287.<br />

[30] 'Nieuw groot woordenboek der Nederlandsche Taal', in:<br />

Algemeenen Konst- en Letterbode (1851) nr. 9, p. 137-144.<br />

Ook uitgegeven als brochure.<br />

[31] 'Gewant', in: Archief voor Nederlandsche Taalkunde 3<br />

(1851) p. 76-81.<br />

1852<br />

[32] Die bediedenisse <strong>van</strong> der Missen, met ophelderende aantee-<br />

keningen voorzien en <strong>van</strong>wege de Maatschappij <strong>van</strong> Neder-<br />

landsche letterkunde uitgegeven (Leiden: E.J. Brill 1852) 80 p.<br />

1854<br />

[33] 'Gissing en Onderzoek', in: Archief voor Nederlandsche<br />

Taalkunde 4 (1854) p. 245-268.<br />

1855<br />

[34] Derystorien bloeme, dat is: de legende der heiligen, in<br />

Dietsche dichtmaat: naar het handschrift der Maatschappij <strong>van</strong><br />

Nederlandsche letterkunde te Leiden, nauwkeurig afgeschreven<br />

en met ophelderende aanteekeningen voorzien (Amsterdam:<br />

Van Langenhuysen 1855) 134 p.<br />

Ook verschenen in De Dietsche Warande 1 (1855) p. 137 e.v.<br />

1856<br />

[35] 'Losse gedachten over het werkwoord zorgen, en de<br />

woorden bezorgd en onbezorgd', in: Nieuw Nederlandsch<br />

Taalmagazijn 3 (1856) p. 1-7.<br />

135


[36] 'Iets over laden en ghemeit', in: Nieuw Nederlandsch<br />

Taalmagazijn 3 (1856) p. 7-16.<br />

[37] 'Is vroedkunde geen goed woord?', in: Nieuw<br />

Nederlandsch Taalmagazijn 3 (1856) p. 16-20.<br />

1857<br />

[38] Woordenboek op de gedichten <strong>van</strong> G. Az. Bredero (Leiden:<br />

E.J. Brill 1857) x+512 p.<br />

[39] 'De taal der 17de eeuw, voornamelijk die der blijspelen,<br />

beschouwd in hare nu verouderde woorden, spreekwijzen en<br />

uitdrukkingen', in: Nieuw Nederlandsch Taalmagazijn 4<br />

(1857) p. 1-36 en p.77-110.<br />

1859<br />

[40I Het Moortje: blijspel <strong>van</strong> Gerbrand Adriaensen Bredero;<br />

met een levensbericht <strong>van</strong> den dichter en ophelderende aantee-<br />

keningen (Schiedam: Roelants 1859) xxiv + 166 p.<br />

[41] 'Terechtwijzing', in: De Taalgids 1 (1859) p. 224-225.<br />

1860<br />

[42] 'Werkwoorden <strong>van</strong> herhaling en during', in: De Taalgids<br />

2 (1860) p. 40-56.<br />

1868<br />

[43] Taalkundig woordenboek op de werken <strong>van</strong> P. C. Hooft,<br />

ter aanvulling en verbetering <strong>van</strong> het Uitlegkundig woorden-<br />

boek op Hooft, uitgegeven door de tweede klasse <strong>van</strong> het voor-<br />

malig Koninklijk-Nederlandsch instituut (Leiden: J.K.<br />

Steenhoff 1868) viii+496 p.<br />

136


1869-1880<br />

[44] Bijdrage tot een Middel- en Oudnederlandsch woorden-<br />

boek. Uit vele glossaria en andere bronnen bijeengezameld<br />

(Arnhem: Is. An. Nijhoff en Zoon/ Anrhem: H.W. <strong>van</strong><br />

Marle 1869-1880) 7 delen.<br />

1871<br />

[45] Aan de lezers <strong>van</strong> De Navorscher, in: De Tijdspiegel<br />

(1871) p. 319-320.<br />

137


De zeven kinderen <strong>van</strong> A.C. <strong>Oudemans</strong> die de volwassenheid<br />

bereikten<br />

138<br />

Prof. Dr. Corneille Antoine Jean<br />

Abram <strong>Oudemans</strong> 1825-1906.<br />

Hoogleraar Botanie en<br />

Pharmacognosie, Amsterdam.


Prof. Dr. Jean Abraham Chrétien<br />

<strong>Oudemans</strong> 1827-1Ç06.<br />

Hoogleraar Sterrenkunde Utrecht.<br />

Prof. Dr. Antoine Corneille<br />

<strong>Oudemans</strong> i8}i-i8ç$.<br />

Hoogleraar Scheikunde te Delft.<br />

139


Christine Antoinetta <strong>Oudemans</strong><br />

1833-1909.<br />

Woonde tot 1874 met haar vader,<br />

gehuwd met Jhr. Johann Henri<br />

C. W von Schmidt auf Altenstadt.<br />

140<br />

Mr. Anne Mari <strong>Oudemans</strong><br />

1835-1916.<br />

Jurist, Resident te Madioen (Ned.<br />

Indie).


Wilhelmina <strong>Oudemans</strong><br />

1839-1883.<br />

Gehuwd met mr. Jan Jacob <strong>van</strong><br />

Geuns, advocaat.<br />

Jacques Adrien <strong>Oudemans</strong><br />

1844-1906.<br />

Vendumeester te Batavia.<br />

141


REGISTER OP PERSOONSNAMEN<br />

Alberdingk Thijm, J.A. 41, 44, 46, 68, 110, in<br />

Amorie <strong>van</strong> der Hoeven, Abraham des 64<br />

Amorie <strong>van</strong> der Hoeven, Martinus des 64<br />

Baaien & Zonen, J. <strong>van</strong> 36, 39, 72<br />

Beets, Nicolaas 83<br />

Bergh, L.Ph.C. <strong>van</strong> den 51<br />

Bergh, S.J. <strong>van</strong> den 44<br />

Bilderdijk, Willem 17, 39, 66<br />

Bisschop, W. 67<br />

Bodel Nijenhuis, J.T. 40, 41, 43, 44, 49, 65, 66<br />

Bogaers, A. 104<br />

Bomhoff, D. 8, 48<br />

Brill, W.G. 77, 135, 136<br />

Broedelet, A.M. 48, 50<br />

Burman, Frans 107<br />

Buser, T.H. 77<br />

David, J.P. 43<br />

Dijk, J.A. <strong>van</strong> 85, 91<br />

Donders, F.C. 87<br />

Geuns, Jan Jacob <strong>van</strong> 89<br />

Görlitz, P.K. 41, 43, 49, 89<br />

Groebe, Dirk 38<br />

Halbertsma, J.H. 73, 74<br />

Hammecker, Jacoba Adriana 16, 26<br />

Hoffmann von Fallersleben, A.H. 68<br />

Jager, H. de 1x3<br />

Janssen, L.J.F. 56, 60<br />

Jonckbloet, W.J.A. 14, 25, 52, 53<br />

Keyser, J.P. 125<br />

Leemans, C. 44<br />

142


Leendertz, P. 22, 27, 95, 109, 110, 116<br />

Molenaar, A.M. 22, 27, 113, 118, 119<br />

Moltzer, H.E. 21<br />

Moock, S.J.M. <strong>van</strong> 19, 20, 21<br />

Neurdenburg, J.C. 77<br />

Niermeijer, A. 47<br />

Oosterzee, J.J. <strong>van</strong> 47<br />

<strong>Oudemans</strong>, A.C. jr. 26, 95,131, 139<br />

<strong>Oudemans</strong>, A.M. 26, 140<br />

<strong>Oudemans</strong>, C. 89, 140<br />

<strong>Oudemans</strong>, C.A.J.A. 26, 35, 84, 138<br />

<strong>Oudemans</strong>, J.A. 27, 62, 95, 141<br />

<strong>Oudemans</strong>, J.A.C. 26, 105, 139<br />

Rieu, W.N. du 103<br />

Rinkes, S.H. 68<br />

Rutgers, A. 56, 60, 65<br />

Siegenbeek, Matthijs 18, 40, 71, 72, 73, 92, 133, 134<br />

Snellen, H. 87<br />

Verdam, Jacob 24, 128<br />

Verwijs, Eelco 11, 15, 24, 26<br />

Vloten, Johannes <strong>van</strong> 61, 68, 110, in<br />

Vries, Matthias de 7, 8, 11, 12, 14, 18, 19, 21, 25, 27, 39,<br />

45, 51, 52, 53, 55, 61, 66, 67, 67, 72, 74, 76, 81, 93, 94,<br />

98, 99,104, 124<br />

Weiland, Petrus 19, 20, 21, 52<br />

Willems, J.F. 36<br />

Winkel, L.A. te 7, 8, 14, 25, 46, 49, 50, 51, 52, 56, 57, 58,<br />

59, 61, 68, 72, 74, 75, 80, 85, 91, 92, 98, 99, 100<br />

Witsen Geysbeek, P.G. 94<br />

143


Colofon<br />

Dit boekje verschijnt ter gelegenheid <strong>van</strong> de tweehonderdste<br />

geboortedag <strong>van</strong> <strong>Antonie</strong> <strong>Cornelis</strong> <strong>Oudemans</strong> (1798-1874).<br />

Het titelcitaat is ontleend aan een brief <strong>van</strong> <strong>Oudemans</strong> aan<br />

144<br />

Arie de Jager <strong>van</strong> 9 oktober 1848.<br />

Oplage: 500 exemplaren<br />

Vormgeving: Otto te Wierik

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!