JG 19 nr 1 - Reynaertgenootschap
JG 19 nr 1 - Reynaertgenootschap
JG 19 nr 1 - Reynaertgenootschap
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
ging ik mijn morgendorst lessen<br />
aan een beekje bij de bron.<br />
En wat zie ik? Zie daar komt<br />
een dikke pape vergezeld van<br />
een pronte freule aan zijn hand.<br />
Zij droeg in een doek vastgebonden,<br />
gebraden alen, ja, wel honderd.<br />
Toen pape en freule mij zagen<br />
kon ik het er niet meer op wagen<br />
om daar zonder meer weg te gaan,<br />
want ik wist niet wat gedaan.<br />
Tevens wou ik van hen weten<br />
wat ze op mijn jachtgebied deden.<br />
De paap wou me blijkbaar wegjagen<br />
en deed een paar stappen nader<br />
en hij wou tevens een scherpe<br />
stok als wapen naar mij werpen.<br />
Ik val dus aan, ik was niet bang,<br />
en het duurde niet zo lang<br />
of hij dook onder met zijn smoel<br />
in een vieze modderpoel,<br />
een poel zo stinkend en zo diep,<br />
dat eer de pape hem verliet<br />
men wel een goede mijl kon lopen<br />
eer hij er was uitgekropen.<br />
Ik liep dan op de freule toe<br />
en rukte uit haar hand het doek.<br />
Naar een weide ging ik daarop<br />
en at met smaak de alen op.<br />
Nooit heb ik van heel mijn leven<br />
zulke lekkere vis gegeten.<br />
Reynaert, vriend, ik vraag het mij af<br />
of gij ooit zo iets lekkers at.<br />
– Neeje, riep Rein, maar menige kip<br />
gebraden aan het spit at ik.<br />
Ysegrijn zei: – Kom met mij mee;<br />
ik geef er u een stuk of twee.<br />
Rein antwoordt: – Ik doe het niet,<br />
want aan uw adem die sterk riekt,<br />
ruik ik dat ge mij beliegt;<br />
maar kom vanavond nog bij mij<br />
en ik maak u tevree en blij<br />
met een gepluimd kapoenenpaar.<br />
– Ik hoor verzinsel zonneklaar.<br />
Uw fabeltje is al te klaar,<br />
zegt Ysegrijn. – Voorwaar, zegt Rein,<br />
het zou heus onvriendelijk zijn<br />
een goede vriend zo te beliegen.<br />
Ysegrijn belooft de bedrieger<br />
66<br />
dat hij cito mee zal gaan,<br />
maar mocht het weer om bedrog gaan,<br />
dan is ’t met hun vriendschap gedaan.<br />
– Goed gesproken, zegt Rein. – Nietwaar,<br />
zegt Ysegrijn en ze gaan weg.<br />
Als Rein merkt dat men spot met hem,<br />
wordt hij zo kwaad dat hij niets zegt,<br />
omdat hij niet wist wat te zeggen<br />
en er zich moest bij nederleggen.<br />
Reynaert, Reynaert, beste compeer,<br />
kom dan toch mee als g’het begeert.<br />
De vos was nu zozeer verbolgen<br />
dat hij aarzelde hem te volgen<br />
en hij mompelde bij zichzelf:<br />
‘plaatst God u ooit op mijn weg<br />
in een streek waar ik meester ben,<br />
dan zet ik het u meteen betaald<br />
wat ge mij nu hebt aangedaan.’<br />
– Bij God, zegt Ysegrijn, ach heer,<br />
beste baron, lieve compeer,<br />
ge hebt vast groot ongelijk<br />
als ge hier eenzaam achterblijft.<br />
Rechtuit gezegd, ik laat u weten<br />
dat geen rust kent mijn geweten<br />
als ik u niet voor d’avond valt<br />
naar een woning brengen zal,<br />
zoals ge er nooit een hebt gezien.<br />
Zoveel hennen en zoveel hoenen,<br />
en ook zoveel vette kapoenen,<br />
zoveel ganzen en zoveel hazen<br />
dat het u beslist zal verbazen.<br />
Rein heeft in zijn snor gesnoven<br />
en weet niet wat hij moet geloven.<br />
Meegaan? Blijven? Hij zegt dat hij wil<br />
gaan naar ’t kasteel Grosmenil.<br />
De wolf zegt: – Zonder vrijgeleide<br />
is dit kasteel beslist te mijden.<br />
– Wat? roept Rein. Waar kan ik veiliger<br />
zijn dan bij Nobel, de koning?<br />
Ysegrijn dan: – Het spijt me innig<br />
dat ge geen zegelbrieven hebt.<br />
– Die heb ik drie dagen, welgeteld,<br />
geleden aan mijn zwaard en degen<br />
vastgemaakt en geregen.<br />
Bij de Heer die ik moet vereren,<br />
vernam ik – wellicht roddelpraat –<br />
dat aan het hof het gerucht gaat<br />
dat dra de vorst zal overlijden,<br />
want op regelmatige tijden<br />
Tiecelijn, <strong>19</strong>, 2006