JG 19 nr 1 - Reynaertgenootschap

JG 19 nr 1 - Reynaertgenootschap JG 19 nr 1 - Reynaertgenootschap

reynaertgenootschap.be
from reynaertgenootschap.be More from this publisher
04.09.2013 Views

afb. 6 ter van David II Teniers. Quellijn en zijn atelier leverden goed werk dat veel kopers vond. Hij werd welstellend en kocht in 1671 twee huizen in de Antwerpse Happaertstraat, die hij verbouwde tot een fraai herenhuis. Daar stierf Quellijn de zevende november 1678, enkele dagen voor zijn eenenzeventigste verjaardag. Het is ook een merkwaardig toeval (vermoedelijk heerste er een pestepidemie) dat in dezelfde korte periode ook Jan II Breughel stierf (op 1 september van datzelfde jaar) en Jacob Jordaens (op 18 oktober). In die nacht van de achttiende oktober stierf ook Quellijns zuster Elisabeth. Jan Christoffel Jegher (1618-1666) was houtbloksnijder (monogram: I.C.I.) en etser. Hij werkte hoofdzakelijk voor de Moretussen, maar ook voor P.P. Rubens. Quellijn en Jegher werkten veel samen. Quellijn tekende de prent en Jegher sneed het spiegelbeeld van de tekening in het houtblok om ze dan als boekillustraties te laten afdrukken. Quellijn en Jegher waren naar alle waarschijnlijkheid ook vrienden (of misschien waren er zelfs familiebanden). Dit kunnen we afleiden uit het feit dat Quellijns echtgenote Catherina de Hemelaer op 23 april 1652 getuige is bij het doopsel van Jan-Baptist Jegher, het zoontje van Jan Christoffel. (De Bruyn, p. 31). Jegher heeft ook vele schilderijen op vraag van P.P. Rubens als houtsnede uitgewerkt. Hij reproduceerde zo ook werken van E. Quellijn de Jongere, onder andere een Jezuskop uit 1636. Op die manier werd in de zeventiende eeuw het werk van de grote meesters toegankelijk gemaakt voor een groter publiek. De kopers waren Tiecelijn, 19, 2006

45 vooral prentenverzamelaars die wel een zekere welstand hadden, maar geen werk van Rubens of andere meesters konden kopen. Vele van die houtsneden vinden we nu nog terug in de collecties van belangrijke musea. De centsprent Geschiedenis van Reinaert den Vos In het Reynaertonderzoek zijn Quellijn en Jegher bekend als de ontwerper en de snijder van de bekende serie houtsneden waarin ze de Reynaert in 21 fraaie prenten opvoeren vanaf de druk van Mesens tot bijna alle latere nasnijdingen uit de Zuid-Nederlandse traditie. Maar de illustraties bleven niet beperkt tot de vele nasnijdingen in Antwerpse en Gentse Reynaertvolksboekjes, ze waren eveneens de bron van de tinnen decoratiepaneeltjes op schitterende Antwerpse laatzeventiendeeeuwse luxekabinetten voor een welgesteld publiek en van de eenvoudige afdrukken op volkse centsprenten uit Turnhout in het midden van de negentiende eeuw. Van de reeds vermelde Reynaertcentsprent uit het fonds van de firma Glenisson & Van Genechten zijn twee versies bekend: een versie met alleen Nederlandstalige onderschriften en een tweetalige variant met Nederlandstalige en Franstalige onderschriften. Op beide bladen staan telkens twintig plaatjes die in de juiste chronologische volgorde het Reynaertverhaal uitbeelden. We bekijken eerst de versie met Nederlandstalige onderschriften. Zoals we al schreven hebben vele achttiende- en negentiende-eeuwse centsprenten in de meeste gevallen houtsneden uit oudere volksboeken als inspiratiebron. De houtsnijder van de Geschiedenis van Reinaert den Vos gebruikte als voorbeeld onmiskenbaar de Reynaertprenten van Quellijn en Jegher. Vermoedelijk had hij niet de originele eerste prenten als model ter beschikking, maar nasnijdingen in een later volksboek. Het gaat in elk geval om een volksboekje uit de Antwerpse traditie omdat de bekende Gentse volksboekjes minder houtsneden hebben. De Meyer (p. 486) suggereert dat de bron van de plaatjes het volksboek van J. Thys zou zijn, die dan in spiegelbeeld werden gekopieerd. Dit is niet uit te sluiten, maar ons onderzoek heeft dit zeker niet bevestigd. J. Thys drukte zijn Reynaertjes tussen 1818 en 1842 (lijst Menke nr. 52 e.v.). De houtsneden zijn volgens Menke (p. 187) van dezelfde houtsnedenreeks als de uitgaven Wed. H. Verdussen 1713-1717 / Gimbelet / J.H. Heiliger / Wed. Vinck / Schilders / J. Thys (zie kader). Het zou ons echter niet verwonderen indien de houtsneden werden gekopieerd naar de houtsneden die een zekere verwantschap vertonen met de prenten die in de uitgave van H.J. Herleyn (Menke, ca. 1856) zijn te vinden (Menke benoemt ze als ‘Holzschnittserie 4: stilistich einfacher Nachschnitt mit neuer Bildkomposition’). De datum van ‘circa 1856’ komt wonderwel overeen met de datering van de centsprenten. Toch mogen we een rechtstreekse ontlening haast uitsluiten. De details komen niet overeen. Bovendien is de volgorde van de prenten in Herleyn anders dan op de centsprenten. De figuren en scènes op de centsprent zijn zo rudimentair en kwalitatief zo ondermaats gesneden dat het vinden van het exacte bronplaatje niet evident is. De houtsnijder van de centsprent heeft het zich gemakkelijk gemaakt en de afbeelding van de originele prenten op zijn houtblok niet in spiegelbeeld nagesneden. Bovendien heeft hij hier en daar figuren van de volksboekenprenten niet overgenomen. Haastwerk en bescheiden vakkennis zijn de sleutelwoorden. Hoe wordt een houtsnede vervaardigd? De houtsnijder tekent een spiegelbeeld van de ontwerptekening op zijn houtblok en snijdt het overtollige hout dat niet tot de Tiecelijn, 19, 2006

afb. 6<br />

ter van David II Teniers. Quellijn en zijn atelier leverden goed werk dat veel kopers<br />

vond. Hij werd welstellend en kocht in 1671 twee huizen in de Antwerpse<br />

Happaertstraat, die hij verbouwde tot een fraai herenhuis. Daar stierf Quellijn de<br />

zevende november 1678, enkele dagen voor zijn eenenzeventigste verjaardag. Het<br />

is ook een merkwaardig toeval (vermoedelijk heerste er een pestepidemie) dat in<br />

dezelfde korte periode ook Jan II Breughel stierf (op 1 september van datzelfde jaar)<br />

en Jacob Jordaens (op 18 oktober). In die nacht van de achttiende oktober stierf<br />

ook Quellijns zuster Elisabeth.<br />

Jan Christoffel Jegher (1618-1666) was houtbloksnijder (monogram: I.C.I.) en etser.<br />

Hij werkte hoofdzakelijk voor de Moretussen, maar ook voor P.P. Rubens. Quellijn<br />

en Jegher werkten veel samen. Quellijn tekende de prent en Jegher sneed het spiegelbeeld<br />

van de tekening in het houtblok om ze dan als boekillustraties te laten<br />

afdrukken. Quellijn en Jegher waren naar alle waarschijnlijkheid ook vrienden (of<br />

misschien waren er zelfs familiebanden). Dit kunnen we afleiden uit het feit dat<br />

Quellijns echtgenote Catherina de Hemelaer op 23 april 1652 getuige is bij het<br />

doopsel van Jan-Baptist Jegher, het zoontje van Jan Christoffel. (De Bruyn, p. 31).<br />

Jegher heeft ook vele schilderijen op vraag van P.P. Rubens als houtsnede uitgewerkt.<br />

Hij reproduceerde zo ook werken van E. Quellijn de Jongere, onder andere<br />

een Jezuskop uit 1636. Op die manier werd in de zeventiende eeuw het werk van<br />

de grote meesters toegankelijk gemaakt voor een groter publiek. De kopers waren<br />

Tiecelijn, <strong>19</strong>, 2006

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!