JG 19 nr 1 - Reynaertgenootschap
JG 19 nr 1 - Reynaertgenootschap
JG 19 nr 1 - Reynaertgenootschap
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
32<br />
mogelijk dat ze ook in de laatste fase van de eerste firma Glenisson en Van<br />
Genechten is te dateren. Dit wil zeggen dat de prent uit 1856 of van kort daarvoor<br />
zou kunnen dateren. Ditzelfde geldt eigenlijk ook indien ze in het nieuwe fonds van<br />
een van de firma’s na 1856 werd opgenomen. Het tweetalige karakter kan dan duiden<br />
op een nieuwe impuls en het aanboren van een nieuwe markt. Opvallend is dat<br />
de jongere, tweetalige prenten van een beter kwaliteitsniveau zijn dan de eentalige<br />
prenten. Dit wil zeggen dat ze onafhankelijk van de eerste reeks tot stand kwamen.<br />
Niet alleen werden andere blokken gebruikt, de jongere reeks werd ook niet naar de<br />
oudere nagesneden. Beide werden wel naar hetzelfde origineel nagesneden.<br />
De cents-, volksprent of het mannekensblad<br />
De volksprent was ruim drie eeuwen als eenvoudig beeldverhaal met meestal weinig<br />
tekst de alternatieve krant van de kleine man. De volksmensen konden zich de<br />
weelde van een dagelijkse krant niet veroorloven en hadden zeker niet de middelen<br />
om een boek te kopen. Bij speciale gelegenheden zoals kermissen, jaarmarkten<br />
en feestdagen kochten ze voor zichzelf en de kinderen een ‘centsprent’. Dit was<br />
voor Vlaanderen en Nederland, voor wat de minder bemiddelden betreft, nog<br />
steeds de toestand tot omstreeks het midden van de negentiende eeuw. Zelfs de<br />
goedkoopste dagbladen waren bij de arme volksmensen nog niet te vinden.<br />
Die volksprenten, centsprenten of mannekensbladen waren zeer populair. De<br />
belangrijkste uitgevers van volksprenten hadden op zijn minst een honderdtal van<br />
dergelijke prenten in hun fonds. Ze hadden niet alleen in de grote centra verscheidene<br />
grossiers en verkooppunten, maar ook regionale afnemers en marskramers.<br />
De prenten verschenen in grote oplagen. De uitgevers met de grootste fondsen<br />
waren Noman te Zaltbommel en Brepols te Turnhout. In een circulaire uit 1851 van<br />
J. Schuitemaker te Purmerend, een relatief kleine uitgever van prenten, lezen we<br />
dat dit fonds in drie maand tijd ruim 2.000 riem of 1.000.000 prenten had verkocht.<br />
Volgens Maurits de Meyer kan men daaruit afleiden dat de jaarlijkse oplage van<br />
deze centsprenten in België en Nederland tussen de 50.000.000 en 100.000.000<br />
stuks mag geraamd worden.<br />
De kwantiteit van de prenten is cultuurhistorisch van minder belang. Belangrijk is<br />
wel dat de minder talrijke, artistiek goede prenten voor een groot deel een voortzetting<br />
zijn en een beeld geven van de artistieke en literaire tradities uit de middeleeuwen<br />
en de renaissance. Talrijke thema’s uit deze periodes zijn blijven voortleven<br />
in de betere volksprenten. De heiligenprenten, de allegorische prenten en de dierenprenten<br />
zijn een directe voortzetting van de middeleeuwse iconografie.<br />
Verschillende zestiende-eeuwse houtsneden zijn niet alleen in de volksboeken,<br />
maar ook via de latere centsprenten bewaard gebleven.<br />
Vele achttiende- en negentiende-eeuwse centsprenten hebben als inspiratiebron<br />
houtsneden uit oudere volksboeken. Ook de houtsnijder van de prent Geschiedenis<br />
van Reinaert den Vos vond in de volksboeken (ook wel blauwboekjes genaamd<br />
vanwege het blauwe kaftje) de inspiratie voor zijn prent. Zijn bronnen waren de<br />
Reynaertprenten van E. Quellijn en J.C. Jegher, ongetwijfeld niet de originele prenten,<br />
maar de nasnijdingen in latere Reynaertvolksboeken.<br />
Tiecelijn, <strong>19</strong>, 2006