JG 19 nr 1 - Reynaertgenootschap

JG 19 nr 1 - Reynaertgenootschap JG 19 nr 1 - Reynaertgenootschap

reynaertgenootschap.be
from reynaertgenootschap.be More from this publisher
04.09.2013 Views

14 Daarnaast wordt de passage over het eerdere gezang van de auteur zelf uitgebreid. Richard opent de passage over de hond die zijn braaksel weer opeet met één zin. Daarin stelt hij dat hij spijt heeft dat hij zijn dame gesmeekt heeft (met zijn liederen) en zo haar aangename gezelschap is kwijtgeraakt. In de Nederlandse versbewerking is deze ene zin vervangen door een langere passage waarin de auteur zegt dat hij het zingen haat en niet langer in staat is het te doen vanwege een schorre keel. Die heeft hij gekregen door het zingen tot zijn dame toen hij nog niet wist of dit hem zou helpen of niet. Nu weet hij dat hij haar daardoor verloren heeft en dit is een bron van voortdurende zorg voor hem. Daarom zou hij willen dat hij kon doen als de hond, enzovoort. Het is niet geheel duidelijk welke boodschap de Nederlandse auteur hier wil geven. Hij lijkt dezelfde afkeer van liederen te hebben als Richard, maar hij drukt deze uit in een taal die veel meer overeenkomt met die van de traditionele liefdeslyriek. Het is mogelijk dat hij dus toch minder negatief is over die lyriek en de daarin uitgedrukte liefde dan Richard en dat zijn positie meer overeenkomt met die van de auteur van het Bestiaire d’amour rimé. Vanwege het fragmentarische karakter van de tekst kan hier niet meer zekerheid verkregen worden, maar het eind van de Middelnederlandse tekst wijst in dezelfde richting. Richard eindigt met de gier die legers volgt omdat hij zich voedt met lijken, en met soldaten in een leger. Sommige soldaten vervullen hun dienst omdat hun heer hen nodig heeft. Zij lijken op ware minnaars. Met woorden kan Richard niet bewijzen wat voor soort minnaar hij is. En omdat rationele argumenten niet langer van nut zijn, vraagt hij uitsluitend nog om genade. De Middelnederlandse tekst volgt hetzelfde parcours, maar nu leidt het beeld van het leger tot het beeld van de arrière ban, de reserve voor een noodgeval, uit de proloog. Na dit beeld vraagt de auteur zijn dame haar houding te veranderen. Hij hoopt dat zij nu de natuur van de panter wil tonen, die de dieren geneest die hem volgen. In de laatste regels vraagt hij haar haar mond te openen en zijn hart te zalven door haar troost. Dan zal zijn verdriet voorbij zijn. Ook deze passage is ‘conservatiever’ van aard dan Richards tekst. Het lijkt dus verantwoord te concluderen dat deze Middelnederlandse tekst gebaseerd is op de Bestiaire d’amour, maar dat de auteur ervan desondanks een minder negatief beeld had van de hoofse liefde en van de daarbij behorende lyrische traditie dan Richard. Zijn presentatie is in elk geval traditioneler dan die van Richard, niet alleen vanwege zijn gebruik van de versvorm, maar ook door zijn stijl. In deze opzichten lijkt hij meer op de auteur van de Bestiaire d’amour rimé. De tekst die in het fragment onmiddellijk op deze versbewerking van de Bestiaire d’amour volgt, is een Middelnederlandse bewerking van de Ars amandi van Ovidius. Het handschrift waartoe de twee nog resterende bladen behoord hebben, bevatte dus tenminste twee teksten over de liefde. Er is nog een ander fragment bekend dat geschreven is door dezelfde kopiist. Dit bevat een deel van de Dietsche doctrinale, een moralistische tekst over de correcte manier van leven. Er is nog niet vastgesteld of ook dit fragment tot hetzelfde handschrift behoorde als de twee hier besproken bladen. Als dat zo zou zijn, leek dat oorspronkelijke handschrift enigszins op het Nederrijns moraalboek omdat de inhoud dan (tenminste) de juiste manier van leven betrof en in het kader daarvan teksten over liefde. Als het gaat om overblijfselen van twee verschillende handschriften, dan is het het meest aannemelijk dat het handschrift met de berijmde Bestiaire d’amour-bewerking verschillende perspectieven op de liefde wilde bieden. Tiecelijn, 19, 2006

15 Daarmee zijn we door de Middelnederlandse literatuur heen, voor zover die gerelateerd is aan de bestiariumtraditie. Maar we moeten nog even stil blijven staan bij Willem Utenhove. Het zou namelijk kunnen dat een van de twee Middelnederlandse teksten gebaseerd op de Bestiaire d’amour die net zijn besproken, van hem is. Voor de tekst in het Nederrijns moraalboek is dat buitengewoon onwaarschijnlijk. Waarom zou Maerlant Willem met Aardenburg verbinden wanneer die zou werken voor een edelman uit het oosten van de Lage Landen? En de taal van het handschrift wijst ook al niet direct naar Vlaanderen. Die is immers Gelders. De Vlaamse versadaptatie die als laatste besproken is, zou een betere kandidaat zijn. De tekst komt uit het ‘goede deel’ van de Nederlanden, en dat het handschrift van na 1270 is, hoeft geen probleem te zijn. Veel Middelnederlandse teksten kennen we immers uitsluitend uit handschriften van latere datum. De mening dat we het werk van Willem Utenhove althans in fragmenten kennen, is dan ook verdedigd. Maar ze is eveneens bestreden. Er zijn tot nu toe geen doorslaggevende argumenten geformuleerd, dus de conclusie moet hier zijn (zoals zo vaak als het gaat om Middelnederlandse literatuur): we weten het niet. Tot slot De bespreking van het Middelnederlandse materiaal was gedetailleerd en heeft nauwelijks iets aangesneden dat met de kern van de traditie te maken heeft. Ter afronding is het daarom goed naar het Europese perspectief terug te keren. Beginnen we met het ‘buitenbeentje’ in de traditie, het Bestiaire d’amour. In Frankrijk vinden we, zoals al enigszins aangegeven, twee soorten reacties op deze tekst. Enerzijds is hij duidelijk positief ontvangen, getuige alleen al de 22 handschriften van de tekst die thans nog over zijn (17 daarvan bevatten miniaturen). Aan de andere kant heeft hij verzet opgeroepen. De oudste getuigenis daarvan is de Response du bestiaire, het Antwoord op Richards smeekbede door zijn dame, dat in veel handschriften samen met de Bestiaire d’amour is overgeleverd. Twee elementen lijken deze negatieve reacties opgeroepen te hebben. Het ene is de prozavorm. De Bestiaire d’amour is een van de oudste Franse teksten die in proza over ethische zaken handelt, en het lijkt toch wel duidelijk dat het conservatieve deel van het potentiële publiek nog een voorkeur had voor een behandeling van liefdesproblematiek in de lyrische vorm, of tenminste versvorm. Het andere is de ideologie die de tekst uitdraagt. Richards rationele, enigszins egoïstische en vrouwonvriendelijke denkbeelden over de liefde hebben geleid tot reacties waarin de traditionele opvattingen over de hoofse liefde werden verdedigd. In de Nederlanden past de prozavertaling in het Nederrijns moraalboek binnen de positieve receptie; de Vlaamse versbewerking kan beter binnen de reacties tegen Richards tekst geplaatst worden. Hoewel precieze uitspraken over deze tekst onmogelijk zijn vanwege zijn fragmentarische overlevering, lijkt het toch wel duidelijk dat de auteur ervan Richards afkeer van liederen en lyriek combineerde met de traditionele rol van de dichter als trouwe dienaar van een dame. In het Nederrijns moraalboek is de Bestiaire d’amour-vertaling gecombineerd met ethisch en didactisch materiaal. De Vlaamse versbewerking is verbonden met tenminste een andere tekst over de liefde en misschien ook met moraliserend materiaal. Deze combinaties komen ook voor in de Franse handschriften waarin de Bestiaire d’amour is overgeleverd. Maar in het Frans komt de Bestiaire d’amour ook Tiecelijn, 19, 2006

14<br />

Daarnaast wordt de passage over het eerdere gezang van de auteur zelf uitgebreid.<br />

Richard opent de passage over de hond die zijn braaksel weer opeet met één zin.<br />

Daarin stelt hij dat hij spijt heeft dat hij zijn dame gesmeekt heeft (met zijn liederen)<br />

en zo haar aangename gezelschap is kwijtgeraakt. In de Nederlandse versbewerking<br />

is deze ene zin vervangen door een langere passage waarin de auteur zegt dat<br />

hij het zingen haat en niet langer in staat is het te doen vanwege een schorre keel.<br />

Die heeft hij gekregen door het zingen tot zijn dame toen hij nog niet wist of dit hem<br />

zou helpen of niet. Nu weet hij dat hij haar daardoor verloren heeft en dit is een bron<br />

van voortdurende zorg voor hem. Daarom zou hij willen dat hij kon doen als de<br />

hond, enzovoort.<br />

Het is niet geheel duidelijk welke boodschap de Nederlandse auteur hier wil<br />

geven. Hij lijkt dezelfde afkeer van liederen te hebben als Richard, maar hij drukt<br />

deze uit in een taal die veel meer overeenkomt met die van de traditionele liefdeslyriek.<br />

Het is mogelijk dat hij dus toch minder negatief is over die lyriek en de daarin<br />

uitgedrukte liefde dan Richard en dat zijn positie meer overeenkomt met die van<br />

de auteur van het Bestiaire d’amour rimé. Vanwege het fragmentarische karakter<br />

van de tekst kan hier niet meer zekerheid verkregen worden, maar het eind van de<br />

Middelnederlandse tekst wijst in dezelfde richting.<br />

Richard eindigt met de gier die legers volgt omdat hij zich voedt met lijken, en met<br />

soldaten in een leger. Sommige soldaten vervullen hun dienst omdat hun heer hen<br />

nodig heeft. Zij lijken op ware minnaars. Met woorden kan Richard niet bewijzen wat<br />

voor soort minnaar hij is. En omdat rationele argumenten niet langer van nut zijn,<br />

vraagt hij uitsluitend nog om genade. De Middelnederlandse tekst volgt hetzelfde<br />

parcours, maar nu leidt het beeld van het leger tot het beeld van de arrière ban, de<br />

reserve voor een noodgeval, uit de proloog. Na dit beeld vraagt de auteur zijn dame<br />

haar houding te veranderen. Hij hoopt dat zij nu de natuur van de panter wil tonen,<br />

die de dieren geneest die hem volgen. In de laatste regels vraagt hij haar haar mond<br />

te openen en zijn hart te zalven door haar troost. Dan zal zijn verdriet voorbij zijn.<br />

Ook deze passage is ‘conservatiever’ van aard dan Richards tekst.<br />

Het lijkt dus verantwoord te concluderen dat deze Middelnederlandse tekst gebaseerd<br />

is op de Bestiaire d’amour, maar dat de auteur ervan desondanks een minder<br />

negatief beeld had van de hoofse liefde en van de daarbij behorende lyrische<br />

traditie dan Richard. Zijn presentatie is in elk geval traditioneler dan die van Richard,<br />

niet alleen vanwege zijn gebruik van de versvorm, maar ook door zijn stijl. In deze<br />

opzichten lijkt hij meer op de auteur van de Bestiaire d’amour rimé.<br />

De tekst die in het fragment onmiddellijk op deze versbewerking van de Bestiaire<br />

d’amour volgt, is een Middelnederlandse bewerking van de Ars amandi van Ovidius.<br />

Het handschrift waartoe de twee nog resterende bladen behoord hebben, bevatte<br />

dus tenminste twee teksten over de liefde.<br />

Er is nog een ander fragment bekend dat geschreven is door dezelfde kopiist. Dit<br />

bevat een deel van de Dietsche doctrinale, een moralistische tekst over de correcte<br />

manier van leven. Er is nog niet vastgesteld of ook dit fragment tot hetzelfde<br />

handschrift behoorde als de twee hier besproken bladen. Als dat zo zou zijn, leek<br />

dat oorspronkelijke handschrift enigszins op het Nederrijns moraalboek omdat de<br />

inhoud dan (tenminste) de juiste manier van leven betrof en in het kader daarvan<br />

teksten over liefde. Als het gaat om overblijfselen van twee verschillende handschriften,<br />

dan is het het meest aannemelijk dat het handschrift met de berijmde<br />

Bestiaire d’amour-bewerking verschillende perspectieven op de liefde wilde bieden.<br />

Tiecelijn, <strong>19</strong>, 2006

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!