04.09.2013 Views

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

De Beklamel-norm en de bij de failliet betrokkene<br />

statuten van de dochtermaatschappij daaromtrent enig andersluidende regeling bevatten, heeft het<br />

bestuur van een moedermaatschappij niet de bevoegdheid bindende instructies te geven aan het<br />

bestuur van een dochtermaatschappij. Dat neemt evenwel niet weg dat een moedermaatschappij,<br />

indien zij – zoals destijds bij de moedermaatschappij ten opzichte van de dochtermaatschappij het<br />

geval was – houdster is van alle aandelen van een dochtermaatschappij, het feitelijk in haar macht<br />

heeft de naleving van door haar aan het bestuur van de dochtermaatschappij gegeven richtlijnen en<br />

aanwijzingen met betrekking tot het te volgen beleid af te dwingen, in het uiterste geval door<br />

bestuurders die zich niet naar de richtlijnen en aanwijzingen willen voegen, te ontslaan en te<br />

vervangen door bestuurders die daartoe wel bereid zouden zijn (HR 10 januari 1990, NJ 1990,<br />

466). Bij zijn oordeel dat de moedermaatschappij als enig aandeelhouder en financier – vanaf juli<br />

1984 (toen zij had behoren te onderkennen en te beseffen dat de dochter geen of onvoldoende<br />

verhaal bood aan haar schuldeisers) gehouden was zich de belangen van schuldeisers van de<br />

dochter aan te trekken, onder meer door hen te waarschuwen dat na dat tijdstip te verrichten<br />

prestaties niet (volledig) voldaan zouden kunnen worden, dan wel door surseance van betaling aan<br />

te vragen, is het Hof kennelijk ervan uitgegaan dat de moedermaatschappij ten opzichte van de<br />

dochtermaatschappij over de hier<strong>voor</strong> bedoelde feitelijke macht beschikte. Dit oordeel, waar<strong>voor</strong><br />

het Hof klaarblijkelijk van doorslaggevende betekenis heeft geacht dat de moedermaatschappij,<br />

kort gezegd, wist dat de dochtermaatschappij in een zo deplorabele financiële positie verkeerde,<br />

dat zij vrijwel zeker haar ondergang tegemoet ging en dat te verwachten viel dat de daarbij<br />

betrokken onderaannemers en leveranciers aan het eind van de rit geheel of ten dele met lege<br />

handen achter zouden blijven, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet<br />

onbegrijpelijk.<br />

Met zijn oordeel dat de aandeelhouder/bestuurder van de moedermaatschappij (bewust)<br />

roekeloos te werk is gegaan ten aanzien van bedoelde schuldeisers, is het Hof niet van een onjuiste<br />

maatstaf uitgegaan <strong>voor</strong> de beoordeling van de aansprakelijkheid van de aandeelhouder/<br />

bestuurder van de moedermaatschappij als bestuurder.’<br />

Soms zijn aandeelhouders ook ‘direct’ aansprakelijk te houden door specifieke<br />

crediteuren omdat zij bij deze crediteuren verwachtingen hebben geschapen of bepaalde<br />

toezeggingen hebben gedaan. 102 Maar als dat niet een soort garanties zijn, zal dat gezien de<br />

vergelijkbare eisen op het punt van de wetenschap en invloed niet snel iets extra’s opleveren naast<br />

de dan ook al mogelijke vordering op grond van de Beklamel-norm.<br />

De verantwoordelijkheid van de aandeelhouder met feitelijke zeggenschap – die<br />

betrokkene is als ware hij bestuurder – moet worden onderscheiden van diens<br />

verantwoordelijkheid als eventuele financier en soms ook separatist. 103<br />

Vooruitlopend op hoofdstuk IV en IX kan erop gewezen worden dat de financier ook nog<br />

‘wederpartij’ is op wie de Pauliana-norm van toepassing kan zijn. 104 Ook kan de financier een<br />

verantwoordelijkheid worden toegeschreven bij de in acht te nemen zorgvuldigheid ten aanzien van<br />

de financieringsstructuur. 105 Met name bij financiering door moederbedrijven pleegt in dat kader<br />

een groot spanningsveld te ontstaan, omdat de moeder nauwelijks belang heeft bij het stellen van<br />

solvabiliteitseisen en het ter beschikking te stellen vermogen liever niet risicodragend maar zelfs<br />

afgedekt door zekerheden verstrekt.<br />

Bij financiering door de moeder zal deze bij <strong>voor</strong>keur slechts risicodragend kapitaal ter<br />

beschikking stellen ter hoogte van de verplichte kapitaalstorting. <strong>Het</strong> risico wordt daardoor<br />

verminderd en het te behalen rendement op het risicodragend vermogen wordt vergroot. De verdere<br />

behoefte aan vermogen zal bij <strong>voor</strong>keur door middel van leningen met een marktconform<br />

rentepercentage beschikbaar worden gesteld, liefst ook nog gesecureerd. Voor de buitenwereld<br />

wordt wel eens gekozen <strong>voor</strong> de achtergestelde lening zodat het garantiekapitaal behoorlijk lijkt,<br />

102 Zie Albada Jelgersma II en NBM/Securicor.<br />

103 De verantwoordelijkheid van de financier als betrokkene wordt behandeld in III.4.3 en<br />

hoofdstuk IX.<br />

104 Zie IX.4.<br />

105 Zie hoofdstuk IV.<br />

37

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!