04.09.2013 Views

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Hoofdstuk III<br />

samenvallen. 73 De praktische uitweg, de (plicht tot) aanvraag van surseance, 74 leidt ook tot fixatie<br />

van het vermogen, maar is omslachtig. Vervolgens kan daarna zonder de aandeelhouders het<br />

<strong>faillissement</strong> worden uitgelokt.<br />

<strong>Het</strong> Hof meende in Sobi/Hurks II dat ook zou kunnen worden volstaan met het<br />

informeren van crediteuren. Naar mijn mening is dat niet afdoende. Daarmee wordt de fixatie van<br />

het te verdelen vermogen immers nog niet bereikt. Crediteuren hebben ondertussen hoegenaamd<br />

geen invloed op de verplaatsing van het discontinuïteitsrisico naar hen.<br />

Doorlopende verplichtingen zullen, zonder fixatie, 75 tot benadeling leiden. Zonder<br />

<strong>faillissement</strong> of surseance is het ook niet mogelijk schulden en vermogen te fixeren. Liquidatiekosten<br />

en andere schulden zijn dan niet goed van elkaar te scheiden zodat het maar de vraag is of<br />

het aangaan (en bij <strong>voor</strong>rang betalen) van nieuwe verplichtingen ten behoeve van de liquidatie op<br />

grond van de Beklamel-jurisprudentie is toegestaan. In ieder geval lijkt het doen van andere<br />

betalingen dan liquidatiekosten, of kosten die in samenhang met alle andere kosten niet tot verlies<br />

leiden, tot benadeling te moeten leiden, tenzij deze geschieden op basis van een <strong>voor</strong>af bereikt<br />

buitengerechtelijk akkoord. 76 In beginsel zijn de regels in de Faillissementswet essentieel om tot<br />

een behoorlijke liquidatie en een behoorlijke verdeling van een insolvent vermogen te kunnen<br />

komen.<br />

De bepalingen met betrekking tot kennelijk onbehoorlijk bestuur, 2:138 en 248 BW, zien<br />

naar de letter niet op een roekeloze en lichtzinnige <strong>voor</strong>tzetting van de onderneming die haar<br />

verplichtingen niet kan nakomen, omdat dit op zich niet ‘een belangrijke oorzaak van het<br />

<strong>faillissement</strong>’ is, hoewel het tekort er wel door zal toenemen.<br />

Of aan de Beklamel-regel wordt voldaan, is het meest eenvoudig vast te stellen<br />

aan de hand van liquiditeitseisen, de netto liquide middelen. In Sobi/Hurks II<br />

wordt dit ook toegepast en wordt expliciet verwezen naar de Beklamel-regel. Dit<br />

arrest en de Beklamel-regel geven tezamen inhoud aan de eerder geformuleerde<br />

Beklamel-norm <strong>voor</strong> de bestuurder.<br />

Raaijmakers 77 – tevens <strong>voor</strong>zitter van de MDW werkgroep – gaat er in zijn noot bij Sobi/Hurks II<br />

van uit dat ‘de solvabiliteit in principe voldoende kan zijn, maar ondernemingen in de regel<br />

failleren op grond van liquiditeitsproblemen’. Hij neemt in ogenschouw dat bij discontinuïteit de<br />

solvabiliteit vrijwel nooit voldoende is. Vermoedelijk bedoelt hij dan dat de solvabiliteit na<br />

liquidatie onvoldoende is. <strong>Het</strong> tekort na liquidatie is echter niet af te lezen uit de balans, opgemaakt<br />

uitgaande van continuïteit. 78 Raaijmakers vervolgt dat de grens tussen pogingen een<br />

liquiditeitstekort op te vangen en roekeloos doormodderen of zwijgen ‘vliesdun’ is en alleen kan<br />

worden beoordeeld aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Ook al noemt hij eerder<br />

wel de mogelijke criteria van kredietruimte, nieuw eigen of vreemd vermogen en (mijns inziens te<br />

beperkt) kasmiddelen, uiteindelijk blijft hij het antwoord schuldig op de vraag welke feiten en<br />

omstandigheden dat op welk moment zouden kunnen zijn. De toekomstige rentabiliteit is inderdaad<br />

– zeker indien maatregelen ter sanering worden genomen – moeilijk <strong>voor</strong>spelbaar. 79 Vermoedelijk<br />

ziet Raaijmakers over het hoofd dat onvoldoende liquiditeit een zeer bruikbare uiterste grens<br />

73<br />

Zou een recht van verzet <strong>voor</strong> aandeelhouders als belanghebbenden niet voldoende<br />

moeten zijn?<br />

74<br />

Deze escape wordt ook vóór <strong>faillissement</strong> met regelmaat gebruikt: het bestuur vraagt<br />

surseance aan en werkt vervolgens onmiddellijk mee aan omzetting in <strong>faillissement</strong>. De<br />

aandeelhouders zijn dan niet nodig.<br />

75<br />

Vergelijk 37, 37a, 39 en 40 F.<br />

76<br />

Er is een uitzondering denkbaar, wanneer een onderneming, die feitelijk insolvent is<br />

geworden door een eenmalige calamiteit, zelfs bij liquidatie geen verliesgevende<br />

exploitatie zal hebben, en ondertussen niet gedwongen zal zijn oude verplichtingen in<br />

strijd met de paritas te voldoen. Zie verder III.2.2.<br />

77<br />

Raaijmakers (2003).<br />

78<br />

Zie ook IV.3.2.<br />

79<br />

Zie verder IV.3.6, IV.5 en IV.4.<br />

30

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!