04.09.2013 Views

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

De Beklamel-norm en de bij de failliet betrokkene<br />

een datum kiezen die aan de veilige kant is, derhalve onvermijdelijk ten gunste van degene aan wie<br />

het verwijt wordt gemaakt. De door het Hof gebruikte maatstaf om tot de vaststelling van een<br />

peildatum als de onderhavige te komen geeft niet blijkt van een onjuiste rechtsopvatting.’ Op het<br />

eerste gezicht lijkt het Hof (en de Hoge Raad) nog steeds geen duidelijke ‘maatstaf’ te hebben<br />

vastgesteld, hoewel de uitspraken impliceren dat die maatstaf er wel is. De maatstaf moet aangeven<br />

vanaf wanneer (o.a.) bestuurders aansprakelijk kunnen worden gehouden <strong>voor</strong> benadeling van<br />

crediteuren en het aangaan van nieuwe verplichtingen. <strong>Het</strong> door het Hof geformuleerde criterium,<br />

‘aan de veilige kant’, lijkt arbitrair. Op het eerste gezicht lijkt het hier<strong>voor</strong> genoemde criterium<br />

geen verband te houden met financieel-economische parameters, die <strong>voor</strong> het inzicht nodig zijn. 70<br />

Bij nadere beschouwing blijkt echter dat de Hoge Raad bevestigt dat het hier gaat om het<br />

Beklamel-criterium en dat het Hof dat met recht heeft toegepast. Feitelijk is dat ook juist: het Hof<br />

had het tijdstip laten samenvallen met het moment waarop niet alle crediteuren betaald werden en<br />

konden worden. <strong>Het</strong> criterium is dus niet arbitrair, en veilig in die zin dat aan het criterium na<br />

feitelijke insolventie – een op korte termijn <strong>voor</strong>tdurend tekort van negatieve netto liquide<br />

middelen – wordt voldaan. 71 <strong>Het</strong> arbitraire zit hem alleen in de wetenschap indien de <strong>voor</strong>handen<br />

gegevens uit de administratie tot verschillende interpretatie kunnen leiden.<br />

Uit Sobi/Hurks II volgt dat bij wetenschap van feitelijke insolventie niet alleen<br />

geen nieuwe verplichtingen meer mogen worden aangegaan, maar dat de<br />

onderneming moet worden gestaakt of surseance (of <strong>faillissement</strong>) moet worden<br />

aangevraagd. Dit geldt temeer omdat de Faillissementswet niet <strong>voor</strong>ziet in een<br />

systeem waarbij het <strong>faillissement</strong> (of de surseance) ambtshalve wordt<br />

uitgesproken als aan het criterium daar<strong>voor</strong> wordt voldaan (1 F en 214 F). De<br />

verplichting om surseance of <strong>faillissement</strong> aan te vragen is essentieel om tot een<br />

tijdige fixatie van het vermogen te komen. De onvolkomenheid dat bestuurders<br />

meestal niet bevoegd zijn het eigen <strong>faillissement</strong> aan te vragen, wordt omzeild<br />

doordat in het arrest een plicht tot aanvraag van surseance wordt aangenomen.<br />

De wetgever lijkt gedacht te hebben dat de mogelijkheid van crediteuren om het <strong>faillissement</strong> aan<br />

te vragen afdoende was. Crediteuren hebben echter meestal een grote achterstand in kennis ten<br />

aanzien van de financiële positie en lopen dus achter de feiten aan. 72 Zij zijn ook niet geïnteresseerd<br />

in het <strong>faillissement</strong> maar in de betaling. 47 F lijkt zulke tot nadeel van andere crediteuren leidende<br />

betalingen zelfs toe te staan (zie echter hoofdstuk VIII), zodat het aanmodderen wordt bevorderd.<br />

Aandeelhouders, die meestal het besluit tot aanvraag van eigen <strong>faillissement</strong> moeten<br />

nemen, zijn wel de laatsten met een zelfstandig belang bij het <strong>faillissement</strong>. Zij verliezen juist hun<br />

belang. Zij hoeven op het moment suprème ook niet op de hoogte te zijn van de feitelijke<br />

insolventie. De bevoegdheid van aandeelhouders zal wel verband houden met de<br />

beslissingsbevoegdheid over liquidatie, maar is ongelukkig. Waar de verantwoordelijkheid <strong>voor</strong> het<br />

beleid en het rekening houden met de belangen van crediteuren bij het bestuur thuishoort<br />

– aandeelhouders kunnen hier<strong>voor</strong>, in beginsel, niet aansprakelijk worden gehouden – meen ik dat<br />

de wet zou moeten worden aangepast zodat bevoegdheid en verantwoordelijkheid bij <strong>voor</strong>keur<br />

70 Kennelijk voelde de MDW-werkgroep bij herziening van het <strong>faillissement</strong>srecht<br />

behoefte aan zo’n criterium, maar zij heeft zich er niet aan gewaagd. Zie echter ook de<br />

visie van <strong>voor</strong>zitter Raaijmakers hieronder. De RAC 570 bevatten niet veel meer dan<br />

indicatoren om tot een oordeel in het kader van 2:384 lid 3 BW te komen. Bij mijn weten<br />

is het onderwerp ook in accountancy literatuur niet populair, tenzij het gaat over<br />

methodes om toekomstige insolventie in het algemeen te <strong>voor</strong>spellen. Voor diverse<br />

modellen en uitgebreide literatuur daarover zij kortheidshalve verwezen naar Pompe en<br />

Bilderbeek (2000) en in, IV.3.6 genoemde literatuur.<br />

71 Zie uitgebreider X.19.<br />

72 Vergelijk Beckman (2003), het Eindrapport Alternatieve Systemen <strong>voor</strong> Kapitaalbescherming<br />

(2005) en V.3.5.1.<br />

29

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!