04.09.2013 Views

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Hoofdstuk III<br />

Voor een ernstig verwijt zal nodig zijn dat een over voldoende inzicht en<br />

ervaring beschikkende bestuurder die zijn taak met nauwgezetheid en inzet<br />

verricht, 65 moet weten of hij er serieus rekening mee zou moeten houden dat de<br />

concrete fout tot schade aan derden zal kunnen leiden. <strong>Het</strong> persoonlijke verwijt<br />

houdt in dat een concrete fout in het licht van de taak en haar doel ernstig<br />

verwijtbaar moet zijn (idem 2:9 BW) 66 . Dat betekent dat de fout in abstracto<br />

(d.w.z. in het kader van de door een ieder in acht te nemen zorgvuldigheid) niet<br />

per se ernstig hoeft te zijn, maar ook dat niet elke fout tot een relevant verwijt<br />

aan de bestuurder leidt.<br />

De Beklamel-jurisprudentie verbiedt een bestuurder verplichtingen aan<br />

te gaan als hij weet of moet weten dat daaraan niet binnen een ‘redelijke termijn’<br />

zal kunnen worden voldaan (geobjectiveerde wetenschap van feitelijke<br />

insolventie) en er overigens sprake is van verhaalsinsolventie. Deze regel is een<br />

concrete uitwerking van de administratieplicht (2:10 BW). Die specifiek in de<br />

wet geformuleerde taak dient verschillende doeleinden, waaronder het te allen<br />

tijde kunnen vaststellen wat de vermogens- en liquiditeitspositie van de<br />

onderneming is. De Beklamel-regel houdt dus een persoonlijk verwijt in als<br />

verplichtingen worden aangegaan terwijl uit de behoorlijke administratie blijkt,<br />

of had moeten blijken, dat verplichtingen niet meer tijdig nagekomen kunnen<br />

worden. In III.2.2 is dat criterium ingevuld in termen van de netto liquide<br />

middelen. <strong>Het</strong> criterium is een stuk minder ‘arbitrair’ dan de bewoordingen van<br />

Sobi/Hurks II doen veronderstellen.<br />

Opvallend is dat in geen van de uitspraken met betrekking tot de Beklamel-jurisprudentie concreet<br />

antwoord is gegeven op de vraag op welk moment de bestuurder zou moeten weten dat<br />

verplichtingen niet meer tijdig nagekomen kunnen worden. Ook in andere arresten is dat het geval<br />

(Albada Jelgersma II en Nimox/Van den End q.q.). 67 In beide gevallen kon worden vastgesteld dat<br />

er sprake was van toerekenbare bekendheid met feitelijke insolventie zonder dat de rechter zelf een<br />

financieel criterium, in de zin van financieel-economische parameters hoefde aan te leggen. 68<br />

In Sobi/Hurks II 69 heeft het Hof zijn nek uitgestoken door zelf een tijdstip <strong>voor</strong> feitelijke<br />

insolventie vast te stellen. De Hoge Raad overweegt naar aanleiding daarvan: ‘Met betrekking tot<br />

de vaststelling van de peildatum van 1 juli 1984 heeft het Hof, samengevat weergegeven, als volgt<br />

overwogen: in kwesties als de onderhavige, en ook hier, is sprake van een keten van<br />

gebeurtenissen, die bij de betrokkenen het inzicht moeten doen groeien dat hun handelwijze niet<br />

(langer) geoorloofd is. In verband met de ingestelde vordering is onvermijdelijk dat het tijdstip<br />

wordt gemarkeerd vanaf wanneer het handelen als onrechtmatig moet worden aangemerkt. Omdat<br />

het vaststellen van dit tijdstip tot op zekere hoogte arbitrair is, zal de rechter dan ook, mede nu het<br />

verwijt handelen in strijd met de in maatschappelijk verkeer betamelijke zorgvuldigheid inhoudt,<br />

65<br />

Vergelijk Maclou/Curatoren Van Schuppen, HR 19-4-1996, NJ 1996, 727. Zie ook Van<br />

Hees (2003), die mij tot een – anders verwoorde maar – vergelijkbare uitleg van de eis<br />

van het persoonlijke/ernstige verwijt bij afgeleide aansprakelijkheid lijkt te komen, maar<br />

ook de ‘bijzondere omstandigheden’ opvoert.<br />

66<br />

Vergelijk HR 10-1-1997, NJ 1997, 360 (Staleman/Van de Ven); en eerder genoemde<br />

noot van Maeijer.<br />

67<br />

Hoge Raad 8-11-1991, NJ 1992, 174 (Nimox/Van den End q.q.) zie X.9; Hoge Raad 19-<br />

2-1988, NJ 1988, 487 (Albada Jelgersma II).<br />

68<br />

In hoofdstuk X zal bij de bespreking van een groot aantal arresten meer algemeen blijken<br />

dat de <strong>voor</strong> een feitelijk oordeel de benodigde financiële gegevens veelal niet gesteld of<br />

door de rechter vastgesteld zijn.<br />

69<br />

HR 21-12-2001, NJ 2005, 96 (Sobi/Hurks II); zie ook X.19.<br />

28

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!