04.09.2013 Views

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Hoofdstuk XI<br />

Ook bij de kwantitatieve begripsvorming werkte de normatieve begripsvorming door, bij<strong>voor</strong>beeld<br />

doordat gebruik werd gemaakt van het fixatiebeginsel 1236 bij de vaststelling van het normatief<br />

relevante nadeel. In het gebruik van het principe van fixatie vóór <strong>faillissement</strong> ligt besloten dat<br />

gelijkheid en toerekening van nadeel geldige uitgangspunten zijn.<br />

Verwerping van het gehanteerde gelijkheidsbeginsel is mogelijk omdat het puur<br />

normatief van aard is. Verwerping zelf is ook niet juist of onjuist. <strong>Het</strong> onderzoek<br />

heeft dan ook niet getracht aan te tonen dat het beginsel een absolute betekenis<br />

heeft <strong>voor</strong> een zinvolle normatieve ordening. Die absolute betekenis kan het ook<br />

niet hebben gezien de tegenstrijdige belangen die in het <strong>schemergebied</strong> opgeld<br />

doen. Aangenomen is dat delen een zinvolle, en maatschappelijk acceptabele,<br />

oplossing is <strong>voor</strong> het onoverbrugbaar tekort dat insolventie heet.<br />

Voor wie het gelijkheidsbeginsel algeheel zou wensen te verwerpen is het onderzoek ongeldig,<br />

maar niet per se zinledig. Aan verwerping mag denk ik de relatieve eis gesteld worden dat<br />

hantering van een ander uitgangspunt in staat is aan de uitkomsten van dit onderzoek een andere<br />

(meer) zinvolle betekenis te geven en in staat is tot een gesloten normatief systeem te komen dat<br />

recht doet aan de positie van alle bij insolventie betrokken partijen. Voor degene die het<br />

gelijkheidsbeginsel niet als een bijdrage aan de oplossing van het probleem van een tekort ziet, zal<br />

gelden dat hij vanuit een ander te kiezen uitgangspunt rekening zal moeten houden met de<br />

dynamiek van het recht van de sterkste en aanpassing daaraan in het gedrag van de zwakkere. Dit<br />

onderzoek heeft niet de pretentie gehad aan te tonen dat het onmogelijk is vanuit een ander<br />

uitgangspunt tot een zinvolle oplossing te komen. <strong>Het</strong> onderzoek heeft slechts impliciet getracht<br />

aan te tonen dat het gelijkheidsbeginsel een zinvol en normatief aanvaardbaar uitgangspunt kan zijn<br />

bij de hantering van het probleem van een tekort. Tegelijkertijd heeft het onderzoek wel getracht<br />

relatief aan de kaak te stellen of het negeren van het gelijkheidsbeginsel – door tot het allerlaatst toe<br />

uit te blijven gaan van het belang van continuïteit – wel tot een economisch zinvolle oplossing<br />

leidt. 1237<br />

XI.3 In het uitgangspunt besloten liggende tegenstellingen<br />

<strong>Het</strong> gekozen uitgangspunt bracht in de eerste plaats met zich mee dat moest<br />

worden vastgesteld vanaf wanneer het gelijkheidsbeginsel in 3:277 BW<br />

überhaupt een zinvolle betekenis kan hebben. Delen heeft alleen zin als er<br />

onvoldoende <strong>voor</strong> een ieder is. Daarom is het begrip verhaalsinsolventie<br />

kwantitatief gedefinieerd 1238 en is daarmee het begin van het te onderzoeken<br />

‘<strong>schemergebied</strong>’ bepaald.<br />

<strong>Het</strong> gekozen uitgangspunt impliceert tegenstellingen tussen het<br />

gelijkheidsbeginsel (3:277 BW) en toepassing daarvan in verband met de<br />

vereiste toerekening (6:162 BW) en eventueel andere geldende normen <strong>voor</strong><br />

diegenen die bij de verdeling van verhaalsrisico’s betrokken zijn. Er moesten<br />

daarbij normatieve keuzes gemaakt worden die niet alethisch van aard zijn, maar<br />

hooguit meer of minder zinvol zijn.<br />

Bij de toerekening was het essentieel inhoud te geven aan ‘hetgeen<br />

volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt’ (6:162 BW<br />

lid 2). In verband daarmee moest worden vastgesteld of het moest gaan om<br />

1236 Zie bij<strong>voor</strong>beeld VII.2.3 en VII.3.<br />

1237 Zie IV.3.4, IV.3.7 en V.5.<br />

1238 Zie II.2 en IV.2.2.<br />

472

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!