04.09.2013 Views

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Hoofdstuk X<br />

werd <strong>voor</strong>komen. Dat onderscheid bleek in dit onderzoek, gezien de<br />

verschillende daaraan te verbinden gevolgen, van wezenlijk belang. De<br />

onmogelijkheid was telkens het gevolg van het onvoldoende aandacht besteden<br />

aan de relevante feiten van de financieringsstructuur.<br />

X.21.5 Verhouding en criteria van 42, 47, 53 en/of 54 F:<br />

In een groot aantal arresten kwamen op de een of andere wijze de verhoudingen<br />

tussen 42, 47, 53 en/of 54 F aan de orde en met name de normatieve<br />

inconsistentie bij toepassing. Montana II, Gispen q.q./IFN, Kok/Okma, Van<br />

Dooren q.q./ABN Amro I, en Meijs q.q./Bank of Tokyo bleken onverenigbaar te<br />

zijn met de Pauliana-norm of Beklamel-norm zoals impliciet toegepast in Erba I<br />

en II, Osby, Keulen/BLG, Nimox/Van den End q.q., Loeffen q.q./BMH I,<br />

Montana I, Amro/Curatoren THB, Van Essen q.q./Aalbrecht, Looman,<br />

Coral/Stalt, Sobi/Hurks II en Cikam/Siemon q.q. 1220 De relatief grootste<br />

boosdoener <strong>voor</strong> een normatieve interpretatie van het ongedaan te maken nadeel<br />

door betalingen aan wederpartijen bleek Gispen q.q./IFN, en, in het verlengde<br />

daarvan, Van Dooren q.q./ABN Amro I, met de aangenomen reflexwerking van<br />

47 F op de onrechtmatige daadvordering.<br />

In Steinz q.q./Amro, Kin/Emmerig q.q., Verkerk/Tiethoff q.q. en<br />

Bakker q.q./Katko bleek dat wat scherpe kantjes van 47 en 53 F verdwenen <strong>voor</strong><br />

niet ‘opeisbare’ maar wel verschuldigde betalingen. Maar tegelijkertijd werd<br />

duidelijk, dat dit in de jurisprudentie geen algemeen geldige normatieve<br />

betekenis had; dat dit ten onrechte leidde tot vernietiging van een niet zelf tot<br />

nadeel leidende overeenkomst; en, dat de wetenschapseisen ten onrechte niet<br />

gericht waren op het tijdstip van de tot nadeel leidende betaling. 1221<br />

X.21.6 Toerekening of vaststelling van nadeel<br />

Ook overigens bleek de toerekening of vaststelling van nadeel in nogal wat<br />

besproken casus tot uiteenlopende problemen te leiden. In Loeffen q.q./BMH II<br />

werd uitgegaan van hypothetisch niet plaatsgehad hebbend nadeel dat in<br />

werkelijkheid wel had plaatsgehad. In Eneca is over het hoofd gezien dat het de<br />

bank niet ging om de door de Hoge Raad veronderstelde hypothetische ‘gunstige<br />

gevolgen’ maar om beperking van eigen schade ten koste van andere<br />

crediteuren. In Erba en Osby bleek de Hoge Raad – ondanks prijzenswaardige<br />

pogingen de benadeling vanuit verschillende mogelijke invalshoeken te<br />

benaderen – niet in staat het nadeel te benoemen dat vast zou zitten aan welke<br />

normschending. In Nimox/Van den End q.q. bleken partijen en rechter niet in<br />

staat vast te stellen in hoeverre het dividendbesluit mogelijk niet tot toe te<br />

rekenen nadeel leidde. In Sobi/Hurks II is wel de abstracte bevestiging van de<br />

Beklamel-norm, maar niet de concreet toe te passen maatstaf <strong>voor</strong> het relevante<br />

liquiditeitstekort te vinden en wordt gewerkt met een moeizame en arbitraire toe<br />

te passen veiligheidsmarge. In Kuijsters/Gaalman q.q. is verborgen gebleven dat<br />

1220 Zie ook VIII.5.2.<br />

1221 Zie ook eerder VIII.6.<br />

466

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!