04.09.2013 Views

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Wenselijk recht toegepast op casus uit de jurisprudentie<br />

vóór betaling aan Kuijsters niet wordt hersteld 1149 maar dat de boedel<br />

alsnog 1 miljoen meer vrij actief heeft. Wie betaalt de rekening<br />

daarvan? Weduwe Kuijsters die niet over het betaalde bedrag kan<br />

beschikken en ondertussen wel (nog eens) f 1 miljoen aan de boedel<br />

moet betalen? Is die uitkomst bevredigend? Dat kan niet zo zijn.<br />

Kuijsters krijgt ongevraagd een achtergestelde lening betaald, zet dit<br />

recht met de bank ten opzichte van wie de lening was achtergesteld en<br />

verliest daarmee haar aanspraken op het betaalde bedrag en moet<br />

vervolgens nog een keer f 1 miljoen aan de curator betalen terwijl de<br />

crediteuren eigenlijk niet minder waren geworden van de betaling in<br />

samenhang met de verpanding.<br />

(iv) Is dit dan aan iedereen <strong>voor</strong>bij gegaan? Nee, in elk geval de AG<br />

Vranken (en tot op zekere hoogte Huizink (1995)) heeft het dilemma<br />

van de dubbele betaling door Kuijsters herkend: '31. Degene die in<br />

strijd met art. 6:204 BW doorbetaalt, zal desondanks moeten<br />

terugbetalen. <strong>Het</strong> risico dat hij het doorbetaalde niet terugontvangt en<br />

dus twee keer betaalt, is <strong>voor</strong> hem. Daarom spreekt het argument in de<br />

onderhavige zaak dat Kuijsters bij afwijzing van het beroep op<br />

verrekening wellicht twee keer moet betalen mij niet aan. Kuijsters<br />

heeft dat toerekenbaar over zichzelf afgeroepen en moet ook zelf maar<br />

zorgen het geld bij de bank terug te krijgen. De eventueel nadelige<br />

gevolgen van haar handelwijze kan zij niet afwentelen op de overige<br />

crediteuren.’ Huizink (1995) die de druiven wel zuur vindt relativeert<br />

dit op soortgelijke wijze: ‘daar staat tegenover dat niemand verplicht is<br />

zich zomaar sterk te maken <strong>voor</strong> een derde’. Wat in deze gedachten<br />

echter ontbreekt is de vraag of er wel sprake is van nadeel en dus de<br />

vraag of de verpanding aan de bank niet het nadeel feitelijk wegnam<br />

(vergelijk Eneca-arrest en Loeffen q.q./BMH II). Ook Vrankens<br />

suggestie dat Kuijsters het geld maar van de bank moet zien terug te<br />

krijgen, spreekt mij als veel te makkelijk niet aan net zomin als dat de<br />

verpanding, zoals Huizink zegt, ‘zomaar’ was. Er was namelijk wel<br />

reden <strong>voor</strong> Kuijsters de bank alsnog in een positie te brengen die<br />

vergelijkbaar was met de niet jegens de bank onrechtmatige betaling<br />

van de achtergestelde lening. Mijn overwegende bezwaar tegen de<br />

uitspraak is dus dat geen rekening wordt gehouden met de gesaldeerde<br />

gevolgen van de pretense benadeling doordat de positie van de bank,<br />

ook een crediteur die de ‘gelijkheid’ bepaalt, over het hoofd wordt<br />

gezien en daarmee ook niet naar de vermogenspositie van de failliet<br />

gekeken wordt. 1150<br />

(v) Volledigheidshalve wijs ik erop dat er in casu wel sprake kan zijn<br />

geweest van een (gedeeltelijke) benadeling van crediteuren doordat de<br />

verpanding door Kuijsters mede strekte <strong>voor</strong> de schuld van de dochteronderneming<br />

Cornex. In het geval dat er (ongebruikelijk) geen sprake<br />

1149 Vergelijk Diepstraten/Gilhuis q.q.<br />

1150 Zie VII.5.<br />

417

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!