04.09.2013 Views

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Hoofdstuk X<br />

hun verhaalsmogelijkheden. Daarvan kan ook sprake zijn wanneer <strong>voor</strong><br />

geleverde zaken een redelijke prijs is betaald, zodat het vermogen van<br />

de nadien gefailleerde per saldo niet is verminderd’. Als de Hoge Raad<br />

het hier heeft over ‘benadeling in de zin van art. 42 Fw’ en elders zegt<br />

dat die zich hier ‘<strong>voor</strong>doet’, heeft hij het dus over de betaling, of in de<br />

woorden van de Hoge Raad de ‘transactie’ en niet over de<br />

achterliggende overeenkomst die niet tot nadeel in de vorm van<br />

vermindering van verhaalsvermogen leidde. In de literatuur bestaat de<br />

begrijpelijke behoefte om na deze arresten het geldend recht te kunnen<br />

benoemen. Bij zulke pogingen moeten de arresten bij <strong>voor</strong>keur in<br />

onderlinge samenhang kunnen worden uitgelegd. Daarbij wordt er<br />

meestal op gewezen dat in de eerste ronde het Hof nog niet had<br />

vastgesteld of en wanneer de verplichting tot verkoop en levering van<br />

de 16 caravans was ontstaan en dat de Hoge Raad dus in het eerste<br />

arrest ook zou uitgaan van de hypothese dat bij het ontstaan van de<br />

verplichting wetenschap van benadeling bestond. Die uitleg lijkt<br />

plausibel als we kijken hoe de Hoge Raad ook in andere arresten<br />

omgaat met het systeem van 42 en 47 F. 1139 Maar de uitleg – of<br />

opvatting zelf – kan niet juist zijn. De Hoge Raad constateert met<br />

zoveel woorden dat de overeenkomst zelf in verband met de prijs niet<br />

tot nadeel leidt. De Hoge Raad moet dus de toepasselijkheid van 42 F<br />

aannemen in verband met het effect van de betaling, de transactie die<br />

tot vermindering van verhaalsvermogen leidt. Met de tot nadeel<br />

leidende ‘transactie’ kan in het eerste arrest van de Hoge Raad dus<br />

alleen bedoeld zijn, de vermindering van verhaalsvermogen door de<br />

betaling op de rekening bij de Rabobank en/of de verrekening door de<br />

bank. <strong>Het</strong> Hof, en in zijn voetspoor de Hoge Raad in het tweede arrest,<br />

gaan daar vervolgens anders mee om. Zij vatten de ‘transactie’ op als<br />

de overeenkomst die tot de betalingen heeft geleid, maar zelf niet tot<br />

nadeel leidde. De begrijpelijke wens in de literatuur om aan beide<br />

arresten een uitleg te geven als ware zij consistent, heeft verdekt dat de<br />

arresten elkaar niet verdragen. Montana II breekt achteraf gezien met de<br />

eerder ingeslagen weg waarbij aan de actio Pauliana een modernere<br />

uitleg werd gegeven. Zie verder VIII.5.2.<br />

(xviii) Tijdstip van beoordeling.<br />

<strong>Het</strong> evidente probleem van de opvatting in het tweede arrest is dat het<br />

toedoen dat tot nadeel leidt, de betaling op de bankrekening en de<br />

verrekening, beoordeeld wordt op basis van – niet de wetenschap op dat<br />

moment van dit toedoen, maar – een <strong>voor</strong> het nadeel zelf volstrekt<br />

irrelevant tijdstip: het sluiten van de achterliggende overeenkomst die<br />

niet tot nadeel leidde. De toerekening heeft in het tweede arrest niets<br />

van doen met het tot nadeel leidende toedoen. Anders: Nimox/Van den<br />

End q.q. waar het gaat om het ‘metterdaad’ overdragen.<br />

1139 Zie VIII.6.2.<br />

410

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!