04.09.2013 Views

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Hoofdstuk III<br />

constateert de Hoge Raad met zoveel woorden dat de Beklamel-regel aangeeft<br />

wanneer de bestuurder de onderneming behoort te staken of surseance moet<br />

aanvragen. 34<br />

De Beklamel-regel, die op het eerste gezicht alleen betrekking heeft op de individuele niet-betaalde<br />

crediteur heeft een veel bredere werking. De regel spreekt niet <strong>voor</strong> niets over verplichtingen,<br />

omdat alleen aan de hand van alle op korte termijn na te komen verplichtingen geconstateerd kan<br />

worden of met de op korte termijn beschikbare liquide middelen tijdig aan individuele<br />

verplichtingen zal kunnen worden voldaan. Daarbij zal niet alleen rekening moeten worden<br />

gehouden met nieuwe verplichtingen maar ook met bestaande en doorlopende verplichtingen. Dit<br />

vinden we ook terug in Sobi/Hurks II. 35<br />

In theorie behoeft de onderneming volgens het arrest niet te worden gestaakt indien<br />

wederpartijen maar op de hoogte worden gesteld van de onmogelijkheid tot nakoming. Een<br />

zodanige mededeling zal normaal gesproken de continuïteit van de onderneming nog verder in<br />

gevaar brengen. De geformuleerde regel is overigens ook niet wenselijk indien de mededeling<br />

aanleiding geeft tot nog grotere verliezen bij <strong>voor</strong>tzetting van de onderneming.<br />

Op grond van de vaste Beklamel-jurisprudentie lijkt het criterium duidelijk te<br />

kunnen worden gesteld: feitelijke insolventie van een onderneming doet zich (in<br />

ieder geval) <strong>voor</strong> als deze niet meer binnen redelijke termijn aan haar<br />

verplichtingen kan voldoen en overigens (na liquidatie) verhaalsinsolvent zal<br />

zijn. Die situatie doet zich <strong>voor</strong> bij een, <strong>voor</strong> de korte termijn, chronisch tekort<br />

in de netto liquide middelen (zie III.2.1).<br />

III.2.2.2 Feitelijke insolventie, discontinuïteit<br />

De wet veronderstelt in 2:384 lid 3 BW dat discontinuïteit kan worden<br />

vastgesteld. <strong>Het</strong> artikel bepaalt in dit verband: ‘Bij de waardering van activa en<br />

passiva wordt uitgegaan van de veronderstelling dat het geheel der<br />

werkzaamheden van de rechtspersoon waaraan die activa en passiva dienstbaar<br />

zijn, wordt <strong>voor</strong>tgezet, tenzij de veronderstelling onjuist is of haar juistheid aan<br />

gerede twijfel onderhevig is; alsdan wordt dit onder mededeling van de invloed<br />

op vermogen en resultaat in de toelichting uiteengezet.’<br />

De primaire verantwoordelijkheid <strong>voor</strong> de geldigheid van de continuïteitsveronderstelling berust bij<br />

het bestuur, maar deze dient te worden gecontroleerd door de accountant. De beoordeling van de<br />

continuïteitsveronderstelling heeft niet alleen betrekking op de balansdatum. Zij omvat zowel een<br />

beoordeling van ontwikkelingen tussen de balansdatum en het afgeven van de verklaring, als een<br />

beoordeling van toekomstverwachtingen (1 jaar na de balansdatum) die zeker <strong>voor</strong> die langere<br />

termijn inherent onzeker zijn. In de Richtlijnen van de Raad <strong>voor</strong> de Jaarverslaggeving 36 (RJrichtlijnen)<br />

wordt 2:384 lid 3 BW als volgt uitgelegd: ‘Er bestaat gerede twijfel omtrent de<br />

continuïteit van de werkzaamheden van de rechtspersoon indien de rechtspersoon niet meer op<br />

eigen kracht aan haar verplichtingen zal kunnen voldoen. Dit houdt in dat discontinuïteit van de<br />

werkzaamheden van de rechtspersoon onvermijdelijk is te achten zonder medewerking van<br />

belanghebbenden die verdergaat dan waartoe zij zich tot dusverre hebben verbonden, terwijl nog<br />

34 Zie ook X.19.<br />

35 Zie ook X.19.<br />

36 Richtlijnen van de Raad <strong>voor</strong> de Jaarverslaggeving 2001, nr 120, 606. Deze regels<br />

hebben geen formele status maar plegen wel door de rechter te worden toegepast, zie o.a.<br />

OK 7-11-2002, JOR 2003, 6 (Sobi/KPN) en OK 20-11-2003, JOR 2004, 10 (Sobi/ Reed<br />

Elsevier).<br />

20

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!