04.09.2013 Views

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Hoofdstuk X<br />

verhaal op het vermogen van hun schuldenaar, indien het ten laste van het vermogen van de<br />

schuldenaar tenietgaan of verminderen van diens opeisbare schuld aan zijn bank dat van<br />

rechtswege resulteert uit het crediteren van zijn rekening bij die bank, niet zou worden aangemerkt<br />

als voldoening, in de zin van art. 47. Zou het uit een dergelijke creditering resulterende tenietgaan<br />

of verminderen van de schuld van de schuldenaar aan zijn bank niet worden aangemerkt als<br />

voldoening in de zin van art. 47, dan zou daarvan immers niet, als aan de overige vereisten van<br />

deze bepaling is voldaan, de nietigheid kunnen worden ingeroepen en dat zou meebrengen dat<br />

banken zich mede zouden mogen verhalen op vermogensbestanddelen van de schuldenaar – door<br />

diens debiteuren op diens rekening gedane stortingen – welke zij hebben ontvangen terwijl zij<br />

wisten dat zijn <strong>faillissement</strong> reeds was aangevraagd. Voor een dergelijke uitzonderingspositie<br />

bestaat geen grond’.<br />

Met betrekking tot de vraag of de verrekening dan niet conform 53 F was toegestaan<br />

overweegt de Hoge Raad: ‘Dat betoog faalt, omdat in de hier bedoelde gevallen waarin de debiteur<br />

van een schuldenaar zijn schuld aan deze voldoet door storting op diens bankrekening, de bank<br />

zich door creditering van die rekening tot debiteur van de schuldenaar maakt: wanneer zij dat doet,<br />

terwijl zij weet dat het <strong>faillissement</strong> van de schuldenaar is aangevraagd, moet – wanneer men het<br />

systeem van de Faillissementswet beziet tegen de achtergrond van het huidige rechtsverkeer –<br />

worden geoordeeld dat zich veeleer het geval van art. 54 <strong>voor</strong>doet.’<br />

Na terugverwijzing wijst het Hof de vordering van de curator alsnog af. Voorzover in<br />

cassatie van belang gaat het om ’s Hofs oordeel (a) dat de strekking van 47 F zich niet verzet tegen<br />

het aanvaarden van een door BMH weerlegbaar vermoeden van kwade trouw; (b) dat – bij dat te<br />

weerleggen vermoeden – de Bank terecht en op goede gronden heeft verdedigd dat de andere<br />

schuldeisers van Meerhuys door haar handelwijze niet zijn benadeeld. De Bank had immers ook en<br />

op eenvoudiger wijze dan is gebeurd, hetzelfde resultaat kunnen bereiken door de schuld van<br />

Meerhuys in rekening te brengen aan APO die daarmee een <strong>voor</strong> verrekening vatbare<br />

tegenvordering jegens de curator van Meerhuys zou hebben verkregen. Deze tegenvordering zou<br />

niet vallen onder de werking van art. 54 Fw omdat zij <strong>voor</strong>tvloeit uit een <strong>voor</strong> het <strong>faillissement</strong><br />

ontstane rechtsverhouding.<br />

Hoge Raad (II): ‘De formulering van 42-48 Fw is er op gericht telkens nauwkeurig aan te geven<br />

wat door de curator moet worden bewezen (…). Art 47 spreekt in dit verband niet van een <strong>voor</strong><br />

tegenbewijs vatbaar vermoeden. Slaagt de curator in het in dit artikel genoemde bewijs dan staat<br />

daarmee de kwade trouw van de crediteur vast en is er geen plaats meer <strong>voor</strong> tegenbewijs.’<br />

<strong>Het</strong> middel van de curator slaagt maar vervolgens overweegt de Hoge Raad: ‘het beroep van de<br />

curator op art. 47 (komt) in strijd met de strekking die aan dit artikel moet worden toegekend. Die<br />

strekking laat zich aldus samenvatten dat – in overeenstemming met wat ook geldt <strong>voor</strong> andere<br />

bepalingen die uitwerking geven aan de figuur van de Pauliana als grond <strong>voor</strong> vernietiging van<br />

rechtshandelingen – de schuldeisers worden beschermd tegen benadeling in hun<br />

verhaalsmogelijkheden, zoals deze in geval van <strong>faillissement</strong> door de curator worden uitgeoefend.<br />

Daaraan is niet voldaan in een geval als het onderhavige waarin aan de schuldeisers, zonder dat<br />

hun enig nadeel wordt toegebracht, alleen een <strong>voor</strong>deel ontgaat.’ Waar een ‘onverhaalbare en dus<br />

waardeloze vordering op APO werd vervangen door een aanspraak ten belope van dit bedrag op<br />

de Bank’ zou de curator door vernietiging van de betaling ‘in het de schuldeisers tot verhaal<br />

dienende vermogen van de failliet niet een bate terugbrengen die daaruit in het zicht van het<br />

naderende <strong>faillissement</strong> onoirbaar is verdwenen, maar aan dat vermogen een bate toevoegen die<br />

daarin niet thuishoort’.<br />

Bespreking:<br />

X.7.1 Relevante vragen volgens wenselijk recht<br />

(i) (Pauliana-norm). Hadden BMH en/of APO ten tijde van de betaling<br />

wetenschap van dreigende insolventie? Tot welk eventueel nadeel<br />

leidde de betaling op de bankrekening en was dit <strong>voor</strong>zienbaar? Hoe<br />

386

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!