04.09.2013 Views

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Wenselijk recht toegepast op casus uit de jurisprudentie<br />

eigen naam als mondeling lasthebber van de leden van het dagelijks bestuur van BLG, opgericht de<br />

Stichting Werkgroep Eigen Woningen, die ten doel had werkzaam te zijn in het belang van de<br />

Volkshuisvesting in het algemeen en de bevordering van het eigen woningbezit in het bijzonder, en<br />

die hierna als "de Stichting'' zal worden aangeduid. De Stichting trad in feite als<br />

projectontwikkelaar op, kocht gronden, liet woningen bouwen en verkocht deze weer. BLG<br />

verzorgde als enige de financiering van de Stichting, waarvan het oprichtingskapitaal f 100<br />

bedroeg. Als gevolg van de hoedanigheid van de oprichter van de Stichting, de wijze van<br />

benoeming van haar Dagelijks Bestuur en van de Raad van Toezicht en de persoon van de<br />

directeur, alsmede als gevolg van het feit dat beide instellingen in hetzelfde gebouw waren<br />

gehuisvest, was er een zodanige verwevenheid van BLG met de Stichting dat BLG geacht moet<br />

worden in belangrijke mate invloed te hebben kunnen (doen) uitoefenen op de gang van zaken bij<br />

de Stichting en geheel op de hoogte moet zijn geweest of hebben moeten kunnen zijn van de<br />

vermogenspositie van de Stichting.<br />

Gedeputeerde Staten (GS) van Limburg hebben bij besluit van 22 mei 1978 goedkeuring<br />

geweigerd aan het besluit van het Algemeen Bestuur van BLG van 15 febr. 1978 tot het sluiten van<br />

een rekening-courantovereenkomst met de Stichting <strong>voor</strong> het jaar 1978 tot een bedrag van ten<br />

hoogste f 30.000.000 zulks op de grond dat deze kredietverstrekking niet past in het kader van de<br />

doelstellingen van BLG, zoals deze zijn omschreven in de gemeenschappelijke regeling tussen de<br />

betrokken gemeentebesturen, waarbij BLG is opgericht. Deze weigering noopte de Stichting tot<br />

liquidatie over te gaan. Daartoe is op 18 dec. 1978 een samenwerkingsovereenkomst gesloten<br />

tussen BLG, de Stichting en Polyzathe. Essentie van deze overeenkomst was dat de gronden van de<br />

Stichting en de al gebouwde woningen werden overgedragen aan Polyzathe, terwijl de<br />

werkzaamheden van de Stichting zouden worden <strong>voor</strong>tgezet tot 1 juli dan wel 31 dec. 1979, per<br />

welke datum Polyzathe het onderhanden werk zou moeten overnemen op basis van een door<br />

onafhankelijke derden op te stellen taxatie. Op 18 dec. 1978 was een batig saldo <strong>voor</strong> de Stichting<br />

na liquidatie begroot van ruim f 2.000.000.<br />

Begin 1979 werd, nadat BLG aan de Stichting het krediet had opgezegd, de schuld in<br />

rekening-courant van de Stichting aan BLG ten bedrage van f 30.000.000 afgelost. Eind 1979 werd<br />

duidelijk dat, onder meer als gevolg van het instorten van de woningmarkt, de ondernomen<br />

liquidatie van de Stichting tot een deficit zou leiden. In verband daarmee is door de Stichting<br />

tenslotte aan haar crediteuren een akkoord aangeboden, inhoudende betaling van 65% van hun<br />

vorderingen. Ook Keulen heeft 65% ontvangen van zijn toen nog niet betaalde vorderingen uit<br />

hoofde van door hem <strong>voor</strong> de Stichting uitgevoerde werken.<br />

In de onderhavige procedure vordert hij van BLG de overige 35%. <strong>Het</strong> Hof oordeelde dat BLG niet<br />

op grond van onrechtmatige daad aangesproken kon worden.<br />

Hoge Raad: ‘<strong>Het</strong> Hof (heeft) in het bijzonder beslissend geacht (r.o. 12) of BLG ten tijde van het<br />

opzeggen van het rekening-courant-krediet aan de Stichting en het zich volledig laten voldoen van<br />

zijn vordering op de Stichting begin 1979 ernstig rekening had moeten houden met de mogelijkheid<br />

dat de overige schuldeisers van de Stichting, die toen doende was te liquideren, uiteindelijk niet of<br />

slechts ten dele voldaan zouden kunnen worden. <strong>Het</strong> Hof is tot de slotsom gekomen dat dit hier niet<br />

het geval was en heeft op die grond geoordeeld dat de vordering van Keulen niet op grond van<br />

onrechtmatige daad kan worden toegewezen’.<br />

‘3.2. Anders dan het middel aanvoert, heeft het Hof door de <strong>voor</strong>melde maatstaf beslissend te<br />

achten geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. De in onderdeel 2 opgesomde<br />

omstandigheden – daargelaten of zij alleen in de stukken van het geding feitelijke grondslag vinden<br />

– maken dit niet anders, met name ook niet de omstandigheden dat BLG een publiekrechtelijk<br />

lichaam is en dat tussen BLG en de Stichting een grote mate van verwevenheid bestond. Als gevolg<br />

van de weigering van GS van Limburg het besluit tot de <strong>voor</strong>melde kredietverlening goed te keuren,<br />

waarvan de motivering inhield dat kredietverstrekkingen als de onderhavige niet passen in het<br />

kader van de doelstellingen van BLG, lag het <strong>voor</strong> de hand dat deze zich financieel uit de Stichting<br />

terug trok. Indien BLG toen reeds ernstig met de mogelijkheid van een tekort rekening had moeten<br />

houden in die zin dat er toen <strong>voor</strong> die mogelijkheid concrete aanwijzingen waren, had dit BLG er<br />

met het oog op de voldoening van de andere schuldeisers geheel of ten dele van behoren te<br />

weerhouden tot deze terugtrekking over te gaan. <strong>Het</strong> Hof heeft echter vastgesteld dat ten tijde van<br />

379

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!