04.09.2013 Views

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Hoofdstuk IX<br />

door middel van zekerheidsverschaffing aan de financier worden toegerekend. Doet de aspirantfailliet<br />

betalingen aan derden, dan is dat onder de Pauliana-norm niet aan de financier toe te<br />

rekenen. Na schending van de Beklamel-norm kunnen zulke verminderingen van<br />

verhaalsvermogen wel algemeen aan de financier als betrokkene worden toegerekend. Gaat het<br />

daarbij om betalingen aan ‘oude’ crediteuren, die via het krediet lopen, dan hoeven de gevolgen<br />

daarvan niet meer ongedaan gemaakt te worden, want de ‘oude’ schuld heeft zich dan bij de<br />

financier vernieuwd. Betreft dit betalingen na schending van de norm op ‘oude’ preferente<br />

schulden, dan is goed verdedigbaar dat bij analoge toepassing van 51 lid 3 F de, onder de<br />

Beklamel-norm aangesproken, financier ook ter zake aanspraak kan maken op preferentie 1034<br />

teneinde de algemene fixatie van het vermogen te bewerkstelligen. Verder bleek eerder 1035 dat als<br />

de financier wordt aangesproken op de Beklamel-norm en hij na schending betalingen aan ‘nieuwe’<br />

crediteuren ten behoeve van de aspirant-failliet heeft gedaan, hem ter zake een boedelschuld<br />

toekomt.<br />

Door Frieling 1036 is wel betoogd dat nieuwe zekerheid niet tot nadeel hoeft te leiden, als<br />

er bij<strong>voor</strong>beeld alleen uitkeringen aan de hoogst preferenten, fiscus en bedrijfsvereniging gedaan<br />

(zouden) kunnen worden en er door de financier alleen betalingen aan hen zouden zijn gedaan en<br />

wel pro rata parte van hun vordering op de aspirant-failliet. Deze opvatting miskent dat juist ook in<br />

verband met rangorde (en boedelschulden) moet worden uitgegaan van de fixatie van het<br />

vermogen. 1037 <strong>Het</strong> zeer uitzonderlijke <strong>voor</strong>beeld van Frieling bewijst dit eigenlijk al. Bij de<br />

schending van de Pauliana-norm door de financier gaat het niet om de gevolgen van betalingen<br />

door de aspirant-failliet aan derden, al dan niet via het krediet van de financier, maar om de<br />

betaling bij <strong>voor</strong>rang aan de financier door zekerheidsverschaffing.<br />

<strong>Het</strong> overbruggingskrediet zal vanzelf ook moeten voldoen aan de eisen van de<br />

(verlengde) Beklamel-norm of ter beschikking moeten worden gesteld via de<br />

aandeelhouder.<br />

<strong>Het</strong> is verleidelijk om aan te nemen dat een financier tijdens dreigende insolventie een<br />

overbruggingskrediet moet kunnen geven om de feitelijke insolventie <strong>voor</strong>lopig af te wenden en<br />

ondertussen te bezien of de onderneming gered kan worden. Uitgaande van de financier lijkt het<br />

dan toch redelijk dat hij <strong>voor</strong> die extra faciliteit extra zekerheid moet kunnen krijgen. Die<br />

verleiding leidt echter niet tot juiste oplossingen.<br />

In het kader van de verlengde Beklamel-norm (hoofdstuk IV) zagen we dat er <strong>voor</strong> de<br />

onderneming in moeilijkheden meestal weinig ruimte meer zal zijn <strong>voor</strong> additionele financiering.<br />

Als de waarde van het vaste actief onvoldoende is, moet risicodragend vermogen ter beschikking<br />

worden gesteld omdat anders het discontinuïteitsrisico onevenwichtig verplaatst wordt naar de<br />

crediteuren. De financieringsmogelijkheden, zelfs zonder aanvullende zekerheden, zullen dus<br />

veelal beperkt moeten zijn, tenzij het gaat om financiering door de aandeelhouders die vervolgens<br />

het geleende bedrag risicodragend inbrengen. In hetzelfde hoofdstuk werd in VI.4.3 en VI.4.4 in<br />

verband met de Pauliana-norm betoogd dat bij vergroting van de financiering en/of zekerheden de<br />

volgende eisen aan de financier mogen worden gesteld:<br />

- hij als betrokkene weet of ervan uit mag gaan dat de solvabiliteit niet ‘onvoldoende’ is en/of<br />

geen leningen worden verstrekt, of dat de laatstelijk verstrekte lening niet wordt gehandhaafd,<br />

waardoor de totale financiering L groter is dan (1-s).I-s.LM-V; ‘s’ is de grens <strong>voor</strong><br />

‘onvoldoende’ solvabiliteit en is te stellen op minimaal: 20% <strong>voor</strong> producenten, industrie,<br />

bouwnijverheid; 15% <strong>voor</strong> groothandel, transport, detailhandel; 10% <strong>voor</strong> dienstverlening,<br />

vrije beroeps-beoefenaren en 10% <strong>voor</strong> overige (verlengde Beklamel-norm);<br />

- hij als betrokkene niet als wederpartij betrokken is bij relevant nadeel onder de Pauliana-norm<br />

terwijl de solvabiliteit daarbij ‘onvoldoende’ is/wordt; althans als de onderneming<br />

1034 Zie VII.3.2, VII.4.2.1 en het <strong>voor</strong>beeld in IX.4.3.2.<br />

1035 Zie VII.2.3.3, VII.7.7 en IX.1.1.3.<br />

1036 Frieling (2004) in zijn noot bij Hof Arnhem 23 juli 2002 en 16 december 2003, JOR<br />

2004, 85 m.nt. R.J. Abendroth (ABN Amro/Van Dooren q.q.).<br />

1037 Zie VII.3. Vergelijk ook de opvatting van Van Andel (2006) besproken in VII.7.6.<br />

332

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!