04.09.2013 Views

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Hoofdstuk IX<br />

worden. De Hoge Raad beantwoordt de vraag niet of de zekerheid tot nadeel leidde na verkrijging<br />

van wetenschap van benadeling. Die wetenschap is kennelijk ook niet relevant als het gaat om een<br />

reddingsactie. Maar de Hoge Raad definieert niet aan welke eisen de reddingsactie wel zou moeten<br />

voldoen. Minder fraai is dat de Hoge Raad eiser vervolgens ophangt aan de stelplicht die uit de<br />

actio Pauliana zou volgen: ‘Wat betreft de benadeling van schuldeisers en de wetenschap daarvan<br />

bij de schuldenaar rusten stelplicht en bewijslast op de partij die de nietigheid van de handeling<br />

inroept’. Bevredigend is dat niet, omdat op zich wel voldaan werd aan de eisen van 42 F: verhaalsinsolventie,<br />

wetenschap van dreigende insolventie en nadeel. Aan de vraag of desondanks de<br />

redding van de onderneming verwacht mocht worden kan alleen inhoud gegeven worden door de<br />

gedaagde, de bank, die naar mijn mening dus de stel- en bewijsplicht zou moeten hebben. Bij<br />

nadere beschouwing van de feiten blijkt overigens ook dat er wel heel weinig reden was om uit te<br />

gaan van ‘gunstige gevolgen’. Terwijl het krediet niet werd verhoogd maar de zekerheidspositie<br />

werd versterkt, werd <strong>voor</strong> de gunstige gevolgen gesteund op een ‘overheid’ die ‘geenszins<br />

afwijzend reageerde’ met betrekking tot de ‘herziening van de aannemingssommen, versnelling van<br />

betalingen op contracten en andere maatregelen waardoor de liquiditeitspositie van Eneca tijdelijk<br />

zou worden verbeterd’. De vraag rijst dan ook waarom de bank de financiering weer openstelde. De<br />

bekende feiten wijzen er sterk op dat het de bank niet ging om de redding, en zelfs maar beperkt om<br />

de extra zekerheid. Alles wijst erop dat de bank een uitgesproken belang had om de debiteur,<br />

aannemer, tijdelijk in de lucht te houden teneinde de eigen schade in verband met afgegeven<br />

garanties te beperken. Dat ging gezien de verliesgevendheid van de onderneming ten koste van<br />

crediteuren. Zie verder X.3 Eneca-arrest.<br />

In de tweede plaats bleek bij de actie tegen de financier op grond van de<br />

Pauliana 47 F een sta-in-de-weg. Dit bleek met name het geval in de nietnormatieve<br />

interpretatie van 47 F, als gegeven in Gispen q.q./IFN. <strong>Het</strong> effect<br />

daarvan werd aanzienlijk versterkt door de in Van Dooren q.q./ABN Amro I<br />

aangenomen reflexwerking op de onrechtmatige daadvordering. Na een<br />

revolutionaire kijk op de tot nadeel leidende betaling in de periode 1986-1992<br />

gaat het <strong>voor</strong> een belangrijk deel ‘fout’ vanaf Montana II. In de jurisprudentie<br />

bleken twee stromingen te onderscheiden te zijn als het ging om de<br />

onrechtmatige benadeling door betaling: 892 één die <strong>voor</strong>borduurt op 47 F en één<br />

die zich daar bij de onrechtmatigheidvraag weinig van aantrekt. Dat blijkt zowel<br />

het geval als het gaat om een mogelijke onrechtmatige benadeling onder de<br />

Pauliana- norm als wederpartij, als wanneer het gaat om een actie tegen een<br />

betrokkene die ingesteld kon worden onder de Beklamel-norm.<br />

Aan de tot onbillijke uitspraken leidende traditie van Kok/Okma, Eneca, Gispen q.q./IFN, Van<br />

Dooren q.q./ABN Amro I en Meijs q.q./Bank of Tokyo onttrekken zich Erba I, Erba II, Osby,<br />

Keulen/BLG, Nimox/Van den End q.q., Van Essen q.q./Aalbrecht, Looman, Coral/Stalt, Sobi/<br />

Hurks II en Cikam/Siemon q.q.. 893 In al deze uitspraken gaat het om partijen die direct of indirect<br />

ook als betrokkene beschouwd kunnen worden. In Erba I, Erba II, Keulen/BLG en Cikam/Siemon<br />

q.q. ging het evenwel om partijen die (ook) aangesproken werden als wederpartij op grond van<br />

wetenschap van dreigende insolventie en waarbij de onrechtmatigheid van de betalingen op die<br />

grond telkens mogelijk werd geacht.<br />

q.q.). Zie inmiddels ook HR 8-7-2005, NJ 2005, 457 (Van Dooren q.q./ABN Amro II)<br />

(X.16) en IX.4.3.2.<br />

892 Zie VIII.5.2.<br />

893 HR 28-6-1957, NJ 1957, 514 (Erba I); HR 20-3-1959, NJ 1959, 581 (Erba II); HR 25-9-<br />

1981, NJ 1982, 443 (Osby); HR 9-5-1986, NJ 1986, 792 (Keulen/BLG); HR 30-5-1997,<br />

NJ 1997, 663 (Nimox/Van den End q.q.); HR 30-5-1997, NJ 1997, 663 (Van Essen<br />

q.q./Aalbrecht, Looman); HR 12-6-1998, NJ 1998, 727 (Coral/Stalt); HR 21-12-2001, NJ<br />

2005, 96 (Sobi/Hurks II) en HR 7-3-2003, JOR 2003, 102 (Cikam/Siemon q.q.).<br />

300

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!