04.09.2013 Views

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

De financier/separatist<br />

na te laten’ (Erba I). Dan was de vernieuwing van het krediet in strijd met de Beklamel-norm<br />

geweest. 884<br />

Eerder 885 bleek dat er in Osby 886 drie kwesties te onderscheiden zijn: (a) de gevolgen van<br />

een tekort aan solvabiliteit <strong>voor</strong> crediteuren door de toenemende schuldenlast ten gevolge van<br />

verliezen die door toenemende financiering met vreemd vermogen worden mogelijk gemaakt; (b)<br />

de gevolgen van een tekort aan liquiditeit <strong>voor</strong> ‘nieuwe’ crediteuren die zijn ontstaan na het<br />

intreden van feitelijke insolventie (zie de latere Beklamel- en Sobi/Hurks II-arresten); 887 en (c) de<br />

gevolgen van een tekort aan solvabiliteit in enge zin als gevolg van verstrekte zekerheid. 888 Dit<br />

wezenlijke onderscheid wordt niet duidelijk gemaakt en ook de daarmee samenhangende gevolgen<br />

worden door de Hoge Raad niet duidelijk geplaatst. Echter ook in literatuur en rechtspraktijk is dit<br />

niet concreet opgepakt.<br />

IX.1.2.3 Door de Pauliana beperkte acties<br />

<strong>Het</strong> bleek dat in de praktijk acties tegen financiers veelal ongelukkigerwijs<br />

gebaseerd waren op de actio Pauliana. 889 Daarbij lagen twee dingen dwars. In de<br />

eerste plaats kan wetenschap van dreigende insolventie geen juiste maatstaf zijn<br />

om te beoordelen of de in verband met die dreigende insolventie noodzakelijke<br />

reddingsactie tot een toe te rekenen benadeling leidt. Bij de reddingsactie gaat<br />

het immers niet om de bestaande toestand ten tijde van de eventueel te<br />

vernietigen rechtshandeling, maar om de daarna te creëren toestand: wordt de<br />

dreiging van insolventie alsnog weggenomen? Dat wordt door de Hoge Raad<br />

impliciet onderkend, maar wat de criteria zijn waaraan de reddingsactie moet<br />

voldoen, wordt in dat kader niet aangegeven. In het licht van de uitkomsten van<br />

dit onderzoek klemt dat. Uit dit onderzoek blijkt dat de verlieslatende<br />

onderneming zonder ‘voldoende’ solvabiliteit haar additionele financiering altijd<br />

<strong>voor</strong> een deel risicodragend zal moeten laten zijn en dus niet alleen door de bank<br />

kan laten doen.<br />

Dit probleem deed zich nadrukkelijk <strong>voor</strong> in het Eneca-arrest. 890 Een in verband met de financiële<br />

problemen eerder bevroren krediet werd heropend tegen nieuwe zekerheden. De ingestelde<br />

vordering was beperkt tot het nadeel als gevolg van de nadere zekerheidverschaffing en was geheel<br />

gebaseerd op 42 F. Volgens de Hoge Raad mochten de ‘gunstige gevolgen’, de hypothetische<br />

verwachtingen ten aanzien van de redding van de onderneming, 891 niet buiten beschouwing gelaten<br />

884<br />

<strong>Het</strong> onderscheid in de toe te rekenen schade wordt ook niet geheel helder gemaakt, zie<br />

verder IV.8 en X.2.<br />

885<br />

Zie IV.8.<br />

886<br />

HR 25-9-1981, NJ 1982, 443 (Osby); zie uitgebreider X.4.<br />

887<br />

HR 6-10-1989, NJ 1990, 286 (Beklamel); HR 10-6-1994, NJ 1994, 766<br />

(Romme/Bakker); HR 14-11-1997, JOR 1998, 6 (Henkel/JMG); HR 27-11-1998, JOR<br />

1999, 11 (Veenbrink/Baarsma), HR 6-6-2003, JOR 2003, 162 (Kuipers/Wentink) HR 21-<br />

12-2001, NJ 2005, 96 (Sobi/Hurks II).<br />

888<br />

Afgezien van de gevolgen van <strong>voor</strong>tzetting na liquiditeitsinsolventie waren de gevolgen<br />

van onderkapitalisatie feitelijk beperkt tot de zekerheid. De vordering ter zake van het<br />

verleende krediet was grotendeels en behoudens de beperkte zekerheid onverhaalbaar en<br />

in feite dus risicodragend.<br />

889<br />

Voorbeelden zijn te vinden in X.3, X.7, X.8, X.10, X.13, X.16 en X.18.<br />

890<br />

HR 10-12-1976, NJ 1977, 617 (Eneca). Zie ook IX.4.3.2 en IV.8 en uitgebreid X.3.<br />

891<br />

Zie Polak (1978) en Frieling (2004), noot bij Hof Arnhem 23-7-2002 en 16-12-2003<br />

(ABN Amro/Van Dooren q.q.). Een cassatietechnisch onjuiste uitleg – dat er geen sprake<br />

zou zijn van nadeel – is gegeven door: Van Koppen (1999); Bakkerus (2000); de<br />

conclusie van de AG Bakels bij HR 19-10-2001, NJ 2001, 654 (Diepstraten/Gilhuis<br />

299

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!