04.09.2013 Views

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Benadeling door vermindering van <strong>voor</strong> verhaal vatbaar vermogen<br />

rechten der schuldeischers, dit wil zeggen van de wetenschap dat benadeeling van de medeschuldeischers<br />

het gevolg der handeling kan wezen" (Van der Feltz I, blz. 450)’.<br />

Van Dooren q.q./ABN Amro I: ‘Aan het stelsel van de art. 42-51 F, en meer in het<br />

bijzonder art. 47, liggen blijkens zijn ontstaansgeschiedenis, kort samengevat, de volgende<br />

uitgangspunten ten grondslag (Van der Feltz I, blz. 434-437). De wetgever was van oordeel dat de<br />

schuldenaar geen verwijt ervan kan worden gemaakt wanneer hij datgene doet, waartoe <strong>voor</strong> hem<br />

een rechtsplicht bestaat. Evenmin is er een redelijke rechtsgrond aan te wijzen, om hem die datgene<br />

ontving, waarop hij krachtens zijn vorderingsrecht aanspraak had, tot teruggaaf daarvan te<br />

noodzaken. "Kan derhalve de Pauliana nimmer gericht zijn tegen eene handeling, waartoe de<br />

schuldenaar verplicht was, dit neemt natuurlijk niet weg, dat die handeling indirect kan worden<br />

bestreden, door bestrijding der vroegere handeling, waarbij de schuldenaar die verplichting op zich<br />

nam, indien daartoe termen bestaan." Uitdrukkelijk werd overwogen dat het stelsel van de art. 42-<br />

51 aan het onvermogen van de schuldenaar als zodanig geen enkel rechtsgevolg verbindt. De<br />

vernietiging van verplichte handelingen werd daarnaast in strijd geacht met de behoeften van het<br />

verkeer: "immers, zij is gericht tegen het sibi vigilare; zij belet den schuldeischer zijne rechten te<br />

doen gelden juist op het oogenblik dat hij ze het meest nodig heeft; nl. als hij déconfiture van zijn<br />

schuldenaar vreest. (...) Crediet kan men niet verleenen, indien men er niet op kan vertrouwen dat,<br />

wanneer de schuldenaar betaalt, die betaling ook <strong>voor</strong> altijd onaantastbaar blijft, al moge hij later,<br />

misschien zelfs kort daarna, in staat van <strong>faillissement</strong> geraken." In lijn met deze uitgangspunten<br />

heeft de wetgever op de regel "geen nietigheid van verplichte handelingen" in art. 47 slechts twee,<br />

nauwkeurig geformuleerde uitzonderingen gemaakt, waarvan in de onderhavige procedure aan de<br />

orde is de mogelijkheid van vernietiging "wanneer wordt aangetoond (...) dat hij die de betaling<br />

ontving, wist dat het <strong>faillissement</strong> van de schuldenaar reeds aangevraagd was". Deze uitzondering<br />

is blijkens de toelichting op het <strong>voor</strong>stel <strong>voor</strong> art. 47 gegrond op de gedachte dat de schuldeiser, die<br />

niet bloot een <strong>faillissement</strong> ducht, maar de zekerheid heeft verkregen dat daartoe aanvrage is<br />

gedaan, gezegd mag worden in strijd te handelen met de goede trouw door hem ook jegens zijn<br />

medeschuldeisers in acht te nemen, wanneer hij onder die omstandigheden nog betaling van zijn<br />

schuldenaar vraagt en aanneemt, en zich op die wijze aan de concursus onttrekt (Van der Feltz I,<br />

blz. 449). De curator heeft erop gewezen dat verderop in dezelfde toelichting wordt gesteld: "De<br />

bedoeling is veeleer uitsluitend de betalingen te treffen, welke hetzij (...), hetzij – en dat dikwijls op<br />

initiatief van den schuldenaar – gedaan worden in den <strong>voor</strong>avond van het <strong>faillissement</strong>, omdat dit<br />

zal worden aangevraagd, en terwijl de schuldeischer volkomen bekend is met de toestand waarin<br />

zijn schuldenaar verkeert." Juist is dat in deze passage de bedoelde uitzondering niet helemaal<br />

nauwkeurig is weergegeven. Dit rechtvaardigt echter niet om af te wijken van de eenvoudiger toe te<br />

passen, strakke regel die de wetgever in het belang van de zekerheid van het rechtsverkeer en het<br />

betalingsverkeer in art. 47 heeft geformuleerd. Van belang is <strong>voor</strong>ts dat de wetgever noch bij de<br />

totstandbrenging van de Wet van 13 november 1925, Stb. 445, waarbij in verband met verrekening<br />

het criterium van de goede trouw in art. 54 werd opgenomen, noch bij die van enige wetten<br />

waarmee in de afgelopen vijftien jaar wijzigingen in de art. 42-51 zijn aangebracht, aanleiding heeft<br />

gezien om art. 47 te wijzigen in de door het onderdeel bepleite zin’. Beide arresten betogen dat de<br />

wetgever de betaling die gebaseerd is op een verplichting alleen in geval van twee beperkt op te<br />

vatten uitzonderingen heeft willen laten vernietigen.<br />

Wel wordt toegegeven dat dat niet overal even duidelijk is: ‘niet helemaal nauwkeurig<br />

(...) weergegeven’. Aan de wetswijziging van 54 F in 1925 wordt geen betekenis toegekend, met<br />

eigenlijk niet meer dan als (lui) argument dat 47 F niet gewijzigd is. Voorbij wordt gegaan aan het<br />

feit dat dat uitsluitend een geldig argument oplevert als de wetgever toen het vereiste inzicht had<br />

om daarover een beslissing te (kunnen) nemen. Tussen de bepalingen bestaat wel een belangrijk<br />

verschil, <strong>voor</strong> de betaling is de medewerking van de failliet nodig, <strong>voor</strong> de schuldovername niet.<br />

Maar dat verschil is mijns inziens niet bepalend <strong>voor</strong> een verschil tussen een betaling met<br />

medewerking van de failliet en de schuldovername dunkt mij. Op het feit dat de wetgever in 1898<br />

geen rechtsgevolgen verbond aan het onvermogen van de schuldenaar, maar de wet in 3:277 BW<br />

wel wordt nergens ingegaan.<br />

Voorafgaand aan deze arresten werd in Loeffen q.q./BMH I, in verband met 47 F, uit<br />

dezelfde wetsgeschiedenis (de algemene toelichting bij de Pauliana-bepalingen), maar een totaal<br />

ander vaatje getapt: ‘Weliswaar maakt art. 47 deel uit van die serie bepalingen die schuldeisers<br />

– tot verhaal van wier vorderingen in beginsel enkel dat vermogen van de schuldenaar strekt, dat<br />

277

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!