04.09.2013 Views

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Benadeling door vermindering van <strong>voor</strong> verhaal vatbaar vermogen<br />

Bakker q.q./Katko 800<br />

In Bakker q.q./Katko speelt dezelfde problematiek in het kader van de verrekening volgens 53 F en<br />

de mogelijke vernietiging van de achterliggende overeenkomst op grond van 42 F die aanleiding is<br />

<strong>voor</strong> de uiteindelijke verrekening. De aspirant-failliet had een schuld aan Katko uit hoofde van<br />

lening. De aspirant-failliet sloot met Katko een overeenkomst strekkende tot verkoop van hout, en<br />

leverde dat hout ook aan Katko. Katko deed na <strong>faillissement</strong> een beroep op verrekening ter zake<br />

van de door de levering ontstane schuld. Naar de letter van 53 F is er geen enkel normatief vereiste<br />

<strong>voor</strong> een beroep op verrekening. De curator trachtte niettemin de overeenkomst die tot verrekening<br />

leidde te vernietigen op grond van 42 F. Katko werd opgedragen het bewijs te leveren van de niet<br />

bestaande wetenschap van benadeling bij het sluiten van de overeenkomst tot levering van hout. Hij<br />

slaagde daarin en de vernietiging ex 42 F strandde om die reden. Cassatie, hier minder van belang,<br />

zou ook stranden. Belangrijker is dat het beroep op 42 F werd toegestaan indien bij het sluiten van<br />

de overeenkomst wetenschap van benadeling bestond. Die gedachtegang klopt mijns inziens niet en<br />

heeft, net als eerder besproken arresten, onvoldoende oog <strong>voor</strong> de aard en het tijdstip van de<br />

benadeling. Er was geen enkele reden om aan te nemen dat de overeenkomst strekkende tot<br />

verkoop van hout zelf tot nadeel leidde omdat rechten en verplichtingen niet met elkaar ‘in balans’<br />

zouden zijn. Ook van een liquidatieverlies kan geen sprake zijn geweest omdat de tegenprestatie uit<br />

geld bestond. Vernietiging van de verplichting is dus simpelweg onzin. Vernietiging van de<br />

betaling omdat de verplichting tot verlies leidde was dus ook niet aan de orde. De benadeling<br />

bestond uit iets heel anders, namelijk de vermindering van verhaalsactief door de levering van hout<br />

in combinatie met de verrekening. De benadeling was <strong>voor</strong>waardelijk, omdat als Katko alsnog<br />

betaald zou hebben <strong>voor</strong> <strong>faillissement</strong> er ook geen nadeel was. Maar juist 53 F – dat niet werd<br />

toegepast – staat die verrekening alsnog toe als niet betaald is ten tijde van <strong>faillissement</strong>. Uitgaande<br />

van 53 F mogen er geen toerekeningeisen gesteld worden. <strong>Het</strong> Hof past de Pauliana-norm toch toe,<br />

maar op de verkeerde gebeurtenis en het verkeerde moment. <strong>Het</strong> gaat om het moment van de<br />

levering. Met een dogmatisch onjuiste sluipweg wordt ook hier getracht de Pauliana-norm op<br />

verrekening toe te passen. Op zich is er ook geen enkele reden de overeenkomst strekkende tot<br />

verkoop van hout te vernietigen. <strong>Het</strong> gaat alleen om het nadeel ten gevolge van de verrekening, die<br />

niet toegestaan had mogen worden.<br />

Kuijsters/Gaalman q.q. 801<br />

In Kuijsters/Gaalman q.q. speelde het verkeerde moment bij uitzondering geen rol. Een bij de bank<br />

achtergestelde lening werd terugbetaald aan Kuijsters. Die niet-opeisbare betaling zelf werd ex 42 F<br />

vernietigd. <strong>Het</strong> betaalde bedrag was echter na ontvangst afgezonderd en verpand aan de bank <strong>voor</strong><br />

een schuld van de failliet, en de bank nam hierop verhaal zodat Kuijsters ten gevolge van<br />

subrogatie een vordering op de failliet had die zij trachtte te verrekenen met de door de vernietiging<br />

ontstane schuld. De Hoge Raad liet dit niet toe: ‘<strong>Het</strong> zou in strijd zijn met doel en strekking van art.<br />

42 F, in verbinding met art. 51 F, indien Kuijsters zich aan haar uit die bepaling <strong>voor</strong>tvloeiende<br />

verplichting om het ontvangen bedrag in de boedel terug te brengen en aldus de ontstane<br />

ongelijkheid van crediteuren ongedaan te maken, zou kunnen onttrekken door dat bedrag aan een<br />

andere schuldeiser te verpanden en zich vervolgens, na uitwinning, te beroepen op verrekening met<br />

de door subrogatie verkregen vordering van die schuldeiser op de boedel.’ Wat de Hoge Raad hier<br />

in feite doet is – naar mijn mening met recht – <strong>voor</strong>bijgaan aan het ontbreken van een eis van goede<br />

trouw in 53 F en die eis wel toepassen omdat die uit 42 F volgt. 802 Of de Hoge Raad wel met recht<br />

heeft aangenomen dat er sprake was van benadeling is een andere vraag. 803<br />

800 HR 17-11-2000, NJ 2001, 272 (Bakker q.q./Katko); zie uitgebreid X.17.<br />

801 HR 30-9-1994, NJ 1995, 626 (Kuijsters/Gaalman q.q.); zie uitgebreid X.12.<br />

802 Faber (2005, p. 553) ziet de niet toepassing van 53 F als een ‘redelijke’ uitleg van 53 F.<br />

803 Zie VII.5 en X.12.<br />

275

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!