04.09.2013 Views

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Benadeling door vermindering van <strong>voor</strong> verhaal vatbaar vermogen<br />

onder bepaalde omstandigheden nog bovendien te verhalen op zaken, die reeds uit dat vermogen<br />

gegaan zijn, waardoor die vervreemding bewerkstelligd werd, te hunnen bate hare rechtskracht te<br />

ontnemen” (Van der Feltz I p. 433), maar aan de omstandigheid dat bedoelde bepalingen, mede<br />

blijkens de daarop gegeven toelichting, telkens een te kwader trouw handelen van de schuldenaar<br />

veronderstellen, komt – anders dan de Bank betoogt – doorslaggevende betekenis niet meer toe.<br />

Beslissend is veeleer de betekenis welke aan de hand van de eisen van het huidige rechtsverkeer<br />

valt toe te kennen aan de strekking van art 47 “betalingen te treffen” waardoor een crediteur, in<br />

strijd “met de goede trouw door hem ook jegens zijne mede-schuldeischers in acht te nemen”, zich<br />

“aan den concursus onttrekt’ (Vergelijk Van der Feltz I, p.449)’. De ‘goede trouw’ maakt van 47 F<br />

alsnog een met 42 F vergelijkbaar artikel. Die lijn wordt in Amro/Curatoren THB – wederom <strong>voor</strong><br />

girale betalingen aan de bank – doorgetrokken.<br />

Met de revolutionaire kijk in de periode 1986-1992 gaat het grotendeels ‘fout’ in<br />

Montana II.<br />

In Montana ging het om een betaling na wetenschap van dreigende insolventie door een debiteur,<br />

de moederonderneming, op de bankrekening van de aspirant-failliet waarbij de moeder borg stond<br />

<strong>voor</strong> het, vóór de betaling bestaande, debetsaldo. In Montana I stevende de Hoge Raad af op de<br />

onrechtmatigheid van de ‘transactie’ die tot vermindering van verhaalsmogelijkheden van<br />

crediteuren leidde. In Montana II, 6 jaar later, werd alsnog anders beslist. <strong>Het</strong> moest nu gaan om de<br />

wetenschap van benadeling ten tijde van de rechtshandeling van de failliet waaruit de verplichting<br />

tot betaling <strong>voor</strong>tvloeide, de raamovereenkomst tot levering en afname van caravans. Die overeenkomst<br />

had, zoals de Hoge Raad in het eerste arrest eigenlijk al had vastgesteld, met de benadeling<br />

nu juist niets te maken (marktconforme prijs). De herziene opvatting vloeide kennelijk <strong>voor</strong>t uit de<br />

verhouding tussen 42 en 47 F: om een betaling te kunnen vernietigen moet aan andere eisen<br />

voldaan worden. Of er moet worden voldaan aan de streng uitgelegde eisen van 47 F, of de<br />

verplichting leidende tot de later tot nadeel leidende betaling moet op grond van 42 F kunnen<br />

worden vernietigd. Sedertdien moet de tot nadeel leidende betaling die niet onder 47 F kan worden<br />

vernietigd, getoetst worden aan het moment van het ontstaan van de overeenkomst die tot betaling<br />

noopte maar zelf niet tot nadeel leidde. De toets vindt niet meer plaats aan de hand van de<br />

‘transactie’ (Montana I) of het moment van de betaling die ‘metterdaad’ (Nimox/Van den End q.q.)<br />

tot nadeel leidde. Met Gispen q.q./IFN 781 en Meijs q.q./Bank of Tokyo 782 zijn de gevolgen alleen<br />

maar schrijnender geworden, doordat aan 47 F een niet normatieve uitleg werd gegeven. De<br />

discrepantie tussen de criteria in 42 en 54 F enerzijds en 47 en 53 F anderzijds is daarmee<br />

onmogelijk groot geworden. Die kloof was aanvankelijk in Loeffen q.q./BMH I gedicht door de<br />

‘goede trouw’ als algemeen criterium te introduceren. Kennelijk tevergeefs.<br />

De onbillijke en normatief inconsistente uitkomsten vanaf Montana II zijn door de Hoge<br />

Raad enigszins gemitigeerd door de strikte interpretatie van de ‘opeisbaarheid’ in 47 F. Dit zal<br />

hieronder 783 uitvoerig worden besproken. Zoals zal blijken heeft dit niet tot een consistente en<br />

bevredigende oplossing kunnen leiden. De vernietigingsmogelijkheden van de tot nadeel leidende<br />

verschuldigde betaling zijn verruimd als zij niet ‘opeisbaar’ zijn. Maar toetsing vindt plaats aan de<br />

hand van het moment van het ontstaan van de overeenkomst die tot betaling noopte maar zelf niet<br />

tot nadeel leidt, in plaats van aan de hand van het moment van de betaling die ‘metterdaad’ tot<br />

nadeel leidt. De tot nadeel leidende betalingen die aldus wel of niet ongedaan kunnen worden<br />

gemaakt onderscheiden zich normatief niet per se van elkaar.<br />

De ‘bijzondere omstandigheden’ in Van Dooren q.q./ABN Amro I zijn onnodig<br />

onduidelijk. Als het gaat om de mogelijke aansprakelijkheid van een betrokkene<br />

zien deze omstandigheden ook op een wetenschap van benadeling. Die<br />

wetenschapseis moet in verband met hun bijzondere positie alleen aangescherpt<br />

781 Zie X.13.<br />

782 Zie X.18.<br />

783 Zie VIII.6.2.<br />

269

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!