04.09.2013 Views

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Benadeling door vermindering van <strong>voor</strong> verhaal vatbaar vermogen<br />

kan worden maar niet als die plaats heeft na <strong>faillissement</strong>. Kennelijk speelt in de gedachtegang van<br />

Faber Loeffen q.q./BMH I 739 een grote rol want hij baseert zijn stellingname hierop. Echter in dit<br />

arrest werd nog door de Hoge Raad uitgegaan van een zeer ruime vernietigingsmogelijkheid op<br />

grond van 47 F waarbij aan de ‘kwade trouw’ (...) ‘geen doorslaggevende betekenis meer toekomt’.<br />

Die opvatting heeft de Hoge Raad daarna echter (helaas) impliciet maar radicaal verlaten. 740 Faber<br />

vermeldt bij zijn stellingname ook niet dat de Hoge Raad met betrekking tot de vraag of de<br />

verrekening dan niet conform 53 F was toegestaan overweegt: ‘Dat betoog faalt, omdat in de hier<br />

bedoelde gevallen waarin de debiteur van een schuldenaar zijn schuld aan deze voldoet door<br />

storting op diens bankrekening, de bank zich door creditering van die rekening tot debiteur van de<br />

schuldenaar maakt: wanneer zij dat doet, terwijl zij weet dat het <strong>faillissement</strong> van de schuldenaar<br />

is aangevraagd, moet – wanneer men het systeem van de Faillissementswet beziet tegen de<br />

achtergrond van het huidige rechtsverkeer – worden geoordeeld dat zich veeleer het geval van art.<br />

54 <strong>voor</strong>doet.’ 54 F en 42 F hanteren mijns inziens eenzelfde norm, 741 maar 54 en 47 F hanteren,<br />

althans in de jurisprudentie ná Loeffen q.q./BMH I, niet meer eenzelfde norm. Na dit arrest heeft de<br />

Hoge Raad ook alleen 54 F (en niet 47 F) op verrekeningen toegepast indien het ging om de<br />

verrekening door de bank van op de rekening van de schuldenaar ontvangen bedragen.<br />

Faber 742 wijst erop dat in de arresten Tripels q.q./Van Rooyen, Auto Nellen, Tiethoff<br />

q.q./NMB en Kuijsters/Gaalman q.q. 743 aan de werking van 53 F, naar de letter, ontkomen wordt<br />

door een beroep op de paritas creditorum. Dat stemt overeen met het door mij wenselijk geachte<br />

recht. Mij wordt echter onvoldoende duidelijk in welke gevallen volgens Faber en/of de Hoge Raad<br />

de paritas in de weg staat aan een beroep op 53 F. Naar mijn mening is dit uitsluitend op te lossen<br />

door wetenschapseisen te verbinden aan het toedoen dat de mogelijkheid tot verrekening creëert.<br />

<strong>Het</strong> probleem van 53 F is juist dat het op geen enkele wijze rekening houdt met de paritas.<br />

Zonder iets af te willen doen aan het gedetailleerd in kaart brengen van het huidige recht<br />

door Faber, moet worden opgemerkt dat hij zich slechts beperkt bezighoudt met wenselijk recht.<br />

<strong>Het</strong> is daardoor niet makkelijk vast te stellen of en in hoeverre Faber zich zou kunnen vinden in de<br />

simpele benadering in dit onderzoek. Enerzijds meent hij dat het wenselijk is het criterium <strong>voor</strong> 47<br />

F gelijk te trekken met de goede trouw in 54 F. Wat die goede trouw precies in moet houden, wordt<br />

niet echt duidelijk anders dan dat het begrip enger zou zijn dan de wetenschap van benadeling in 42<br />

F en ruimer dan 47 F. 744 Anderzijds meent 745 hij dat alle pogingen om de ‘grens tussen wetenschap<br />

van daadwerkelijke benadeling en wetenschap van de kans op benadeling (...) gedoemd (zijn) te<br />

mislukken’. In weerwil van bestaande jurisprudentie meent hij dat wetenschap omtrent het<br />

naderende <strong>faillissement</strong> ‘weliswaar relevant, maar niet vereist, noch voldoende (is) om wetenschap<br />

van benadeling (...) aanwezig te achten’. Wetenschap van benadeling houdt volgens hem niet meer<br />

in dan dat ‘partijen wisten of behoorden (...) te weten, dat van de bestreden rechtshandeling<br />

benadeling van schuldeisers het gevolg zou zijn’. 746 Dat zou betekenen dat elke betaling door de<br />

aspirant-failliet nadat de wederpartij al aan haar verplichting heeft voldaan aan dit criterium<br />

voldoet. Naar mijn mening is toerekening ondenkbaar zonder een wetenschapseis die ziet op het<br />

dreigende tekort. 747 Zie ik het goed dan ontbreekt bij Faber het wenselijke centrale, duidelijke,<br />

criterium om tot een eenduidig oordeel te komen of een benadeling al dan niet toe te rekenen zou<br />

moeten zijn. Dat de rechtshandeling 748 die de mogelijkheid van verrekening creëert bij daaropvolgende<br />

verrekening ook tot nadeel leidt omdat er feitelijke <strong>voor</strong>rang ontstaat is vanzelfsprekend.<br />

739<br />

P. 357.<br />

740<br />

Zie VIII.7.1 en X.7.<br />

741<br />

Zie ook VI.3.3.2, VI.3.3.3 en VIII.2.2.3.<br />

742<br />

Faber (2005), p. 570 e.v.<br />

743<br />

HR 31-5-1963, NJ 1966, 340 (Tripels q.q./Van Rooyen); HR 25-5-1990, NJ 1990, 605<br />

(Auto Nellen); HR 22-12-1989, NJ 1990, 661 (Tiethoff q.q./NMB); HR 30-9-1994, NJ<br />

1995, 626 (Kuijsters/Gaalman q.q.).<br />

744<br />

P. 439-441.<br />

745<br />

Faber (2005), p. 328.<br />

746<br />

Zie ook VI.3.3.3.<br />

747<br />

In die zin ook de noot van Van Schilfgaarde bij Bakker q.q./Katko (NJ 2001, 272).<br />

748<br />

Zie VIII.2.2.1 <strong>voor</strong> een beschrijving van alle mogelijke gevallen.<br />

263

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!