04.09.2013 Views

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Benadeling door vermindering van <strong>voor</strong> verhaal vatbaar vermogen<br />

Er zijn drie cumulatieve samenhangende eisen: bewijs, samenspanning en gemeenschappelijke<br />

opzet tot begunstiging. Betaalt de schuldenaar (mede) onder druk van de schuldeiser dan kan al<br />

van zo’n samenspanning geen geval zijn. 715<br />

In Cikam/Siemon q.q. 716 laat de Hoge Raad vermoedelijk incidenteel, als bij<strong>voor</strong>beeld<br />

bestuurders van de schuldenaar en de wederpartij samenvallen, de vernietiging op grond van 47 F<br />

wel toe (zie VIII.4.6).<br />

Juist uit Gispen q.q./IFN blijkt dat als de schuldenaar (mede) onder druk van de<br />

schuldeiser betaalt er al van zo’n samenspanning geen sprake kan zijn. Met deze<br />

uitspraak lijkt de vernietigingsgrond een nagenoeg dode letter te zijn geworden.<br />

Een enkel briefje van de schuldeiser dat hij dreigt met <strong>faillissement</strong>saanvraag lijkt de angel uit 47 F<br />

te halen. <strong>Het</strong> ‘overleg’ ziet kennelijk alleen op een actieve en onderling op hetzelfde doel ingestelde<br />

samenwerking. Met dat overleg wordt dus ook uitgesloten dat een partij die een machtspositie heeft<br />

en daarvan gebruik maakt voldoet aan het criterium.<br />

Dus, om een <strong>voor</strong>beeld uit de praktijk te noemen, de bank die de bestuurder fijntjes wijst<br />

op het bestaan van een persoonlijke borgtocht en hem aldus aan het denken zet over zijn belang bij<br />

verstrekking van aanvullende zekerheden aan de bank zowel om de restantschuld te verminderen<br />

als om welwillendheid bij de bank te kweken, voldoet niet aan de eis. Of, de bevriende relatie, die<br />

<strong>voor</strong> de bestuurder in zijn leven na <strong>faillissement</strong> ook van belang kan zijn, kan eens bij de bestuurder<br />

langs gaan en niet meer dan zijn zorgen in het algemeen uitspreken, of desnoods in het licht van<br />

Gispen q.q./IFN het <strong>faillissement</strong> aanvragen. Van samenspanning gericht op de be<strong>voor</strong>deling zal<br />

(zeker bewijsbaar) wel geen sprake zijn.<br />

De eis van ‘overleg’ is mijns inziens meer algemeen naïef van aard nadat de<br />

wederpartij weet van de dreigende insolventie.<br />

Er zullen al keuzes gemaakt worden wie wanneer betaald wordt. Die keuzes door de schuldenaar<br />

zijn niet toevallig. De schuldenaar en/of zijn bestuurders zullen daar een specifiek belang bij<br />

hebben. Dat belang ligt besloten in de relatie met de crediteur. Die relatie ziet op eigen belangen<br />

die niets te maken hebben met het belang van de gelijkheid van crediteuren. De persoonlijke<br />

belangen van bestuurders kunnen zowel vriendschappelijk als vijandig van aard zijn, be<strong>voor</strong>deling<br />

van zichzelf of relaties waarmee hij bevriend is of waarvan hij afhankelijk is, maar ook beperking<br />

van eigen risico’s met betrekking tot bepaalde vijandige crediteuren met meer kennis of macht<br />

(bij<strong>voor</strong>beeld bank of fiscus), of een combinatie van beide. De crediteuren die aldus worden betaald<br />

zijn feitelijk ongelijk, maar niet uit dien hoofde normatief relevant ongelijk van andere crediteuren.<br />

<strong>Het</strong> ‘overleg’-criterium is dan mijns inziens onvoldoende in staat de niet-gelegitimeerde<br />

ongelijkheid ongedaan te maken.<br />

<strong>Het</strong> ‘overleg’-criterium ziet dus over het hoofd dat de keuzes die bij benadelende<br />

betalingen gemaakt zullen worden besloten liggen in een relatie die de wederpartij wel degelijk<br />

betreft, maar die juist niets van doen heeft met de principiële gelijkheid van crediteuren.<br />

Ligt aan het overlegvereiste wellicht een bijzonder concept van de goede trouw ten<br />

grondslag dat met het karakter van een betaling te maken heeft? Ligt aan het vereiste de gedachte<br />

ten grondslag dat de crediteur helemaal geen invloed hoeft te hebben uitgeoefend op betaling aan<br />

hem (in plaats van aan andere crediteuren) en dat onder die omstandigheid het wellicht te streng<br />

zou zijn van de crediteur te verlangen dat hij het betaalde terugstort? De gedachte dat ‘toedoen van<br />

degene aan wie wordt betaald’ vereist is ziet men terug in de conclusie van de AG De Vries<br />

Lentsch-Kostense bij Gispen q.q./IFN. Met dat toedoen wordt dan meer bedoeld dan het in<br />

ontvangst nemen. De gedachte zal wel zijn dat als een crediteur geheel tot zijn verbazing en zonder<br />

enige invloed toch betaling krijgt van zijn wederpartij waarvan hij weet dat die op failleren staat<br />

715 Hoge Raad 24-3-1995, NJ 1995, 628 (Gispen q.q./IFN), bevestigd in HR 20-11-1998, NJ<br />

1999, 611 (Verkerk/Tiethoff q.q.) en, naar de letter in Cikam/Siemon q.q. (HR 7-3-2003,<br />

JOR 2003, 102).<br />

716 Hoge Raad 7-3-2003, JOR 2003, 102 (Cikam/Siemon q.q.).<br />

257

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!