04.09.2013 Views

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Hoofdstuk VII<br />

door ALM geleden schade. Immers: ALM verkoopt de oorspronkelijk geleaste apparatuur <strong>voor</strong><br />

ongeveer de helft van de waarde van de resterende huurtermijnen en dat zal de schade hebben<br />

beperkt.<br />

De curatoren van BaByXL hebben hoog ingezet door een beroep te doen op het<br />

dwingendrechtelijke karakter van 39 en 238 F. Daarmee wilden zij de schadeclaim van ALM niet<br />

zozeer beperken tot de werkelijke schade, maar zelfs beperken tot de termijn van drie maanden in<br />

deze artikelen. Dat de huurtermijnen <strong>voor</strong> drie maanden ook boedelschuld zouden worden, maakte<br />

<strong>voor</strong> curatoren niet uit omdat de vordering toch al was afgedekt door een bankgarantie. De<br />

curatoren krijgen het lid op de neus: ‘De tekst en de strekking van de bepaling’ (238 F en 39 F)<br />

‘verzetten zich niet ertegen dat in de huurovereenkomst een bepaling als de onderhavige wordt<br />

opgenomen die, in aanvulling op de wettelijke regeling, ook aan de verhuurder de mogelijkheid<br />

biedt in geval van surseance de huurovereenkomst tussentijds te beëindigen.’ De Hoge Raad brengt<br />

een relativering aan: ‘Ten slotte kan in <strong>voor</strong>komend geval een beroep op een beding als het<br />

onderhavige worden tegengegaan met een beroep op art. 6:248 lid 2 BW, met name in gevallen<br />

waarin ervan kan worden uitgegaan dat de doorbetaling van de huur gedurende de surseance is<br />

verzekerd. In deze zaak hebben curatoren op dit artikel een beroep gedaan, maar tegen de<br />

verwerping daarvan door de rechtbank wordt in cassatie niet opgekomen.’ De beperking van de<br />

vordering van ALM door de artikelen 39 en 238 F is volgens de Hoge Raad niet aan de orde: ‘Hier<br />

verdient nog aantekening dat de art. 39 en 238 Fw niet een regeling ter zake van de<br />

schadevergoeding bij ontbinding inhouden. Deze artikelen staan dan ook niet in de weg aan de<br />

door ALM gevraagde verificatie van haar vordering te dier zake.’ <strong>Het</strong> door curatoren<br />

geformuleerde argument dat de artikelen 39 en 238 F blijkens het Papierfabriek Van Gelderarrest<br />

624 berusten op een afweging van het belang van de betrokken verhuurder en het belang van<br />

<strong>faillissement</strong>screditeuren en dat dat gegeven niet verenigbaar zou zijn met het beroep op de<br />

huurovereenkomst, wordt door de Hoge Raad verworpen omdat de betreffende bepalingen niet in<br />

de weg staan aan de contractsvrijheid van partijen en de opzeggingsbevoegdheid van de<br />

verhuurder.<br />

In het arrest geeft de Hoge Raad zich op een enkele plaats rekenschap van de<br />

contractuele doorkruising van de paritas creditorum door de fixatie van de<br />

schadevergoeding. <strong>Het</strong> lijdt geen twijfel dat de andere <strong>faillissement</strong>screditeuren<br />

in casu benadeeld werden doordat aan de verhuurder een contractueel<br />

vastgestelde vordering ter zake van schadevergoeding toekwam die niet<br />

overeenkwam met de werkelijke schade.<br />

De theoretische uitweg die de Hoge Raad biedt door te verwijzen naar 6:248 lid 2 BW blijkt in dat<br />

verband ook geen soelaas te kunnen bieden omdat de daar bedoelde redelijkheid en billijkheid ziet<br />

op de contractuele relatie tussen huurder en verhuurder en niet op de relatie van de verhuurder ten<br />

opzichte van andere crediteuren.<br />

Door <strong>voor</strong>bij te gaan aan het fixatiebeginsel en de tussen crediteuren geldende<br />

paritas is de Hoge Raad naar mijn inzicht een onjuiste 625 weg ingeslagen, althans<br />

wordt het huidige systeem van het <strong>faillissement</strong>srecht onderuitgehaald. De<br />

contractsvrijheid legitimeert de verkrijging van zekerheid als op dat moment<br />

geen wetenschap van dreigende insolventie bestaat. De contractsvrijheid<br />

legitimeert niet dat de hoogte van de te verhalen vordering bij insolventie meer<br />

624 HR 12-1-1990, NJ 1990, 662 (Papierfabriek Van Gelder).<br />

625 Zie ook B. de Man (2005) en de noot van Van Andel in de JOR. Vergelijk ook<br />

Steins/Textile (HR 18-1-2002, NJ 2002, 96), waar de Hoge Raad de gelijkheid van<br />

crediteuren ook over het hoofd lijkt te hebben gezien, zie VII.7.2.<br />

218

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!