04.09.2013 Views

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Hoofdstuk VII<br />

Uitkeringspercentage preferente crediteuren 75%. Uitkeringspercentage concurrente crediteuren<br />

0%.<br />

Zagen we eerder dat zonder differentiatie er volgens Van Andel (zie balans 1.c) wél<br />

sprake was van te redresseren nadeel, met differentiatie bestaat die reden niet meer omdat zowel de<br />

preferente als de concurrente crediteuren niet minder krijgen. Door het fixeren van uitkeringspercentages<br />

in plaats van vermogen wordt niet zichtbaar dat er natuurlijk wel sprake is van nadeel,<br />

het verlies van 150, en dat er meer concurrente crediteuren zijn die genoegen zouden moeten<br />

nemen met niks. Maar nu wordt in die visie ook geen betekenis toegekend aan het feit dat de<br />

verhoging van het uitkeringspercentage van de preferente crediteuren door de nieuwe crediteuren is<br />

veroorzaakt. Deze mutatie in het uitkeringspercentage wordt niet ongedaan gemaakt. Ook zonder<br />

dit in een <strong>voor</strong>beeld uit te werken moge duidelijk zijn dat als ondertussen ook nog preferente<br />

schulden ontstaan en betaald worden, het uitkeringspercentage <strong>voor</strong> de preferente crediteuren<br />

helemaal willekeurig wordt. ‘De gezamenlijke schuldeisers, als eenheid gedacht’ hebben na<br />

differentiatie bij Van Andel geen betekenis meer. De differentiatie naar groepen crediteuren staat<br />

dus, zoals ook al eerder aangetoond, in de weg aan het op de juiste wijze redresseren van <strong>voor</strong>- en<br />

nadeel.<br />

Laten we daarom terugkeren naar het eerste <strong>voor</strong>beeld zonder differentiatie. Na balans 1.c worden<br />

nu alleen de nieuwe crediteuren <strong>voor</strong> 200 volledig betaald. De balans ziet er na betaling als volgt<br />

uit:<br />

1.d<br />

vrij actief 250 eigen vermogen -550<br />

crediteuren 800<br />

Uitkeringspercentage 31%.<br />

Volgens Van Andel zal het te redresseren nadeel na betaling 150 zijn omdat aldus het uitkeringspercentage<br />

van 50 % hersteld kan worden. Dat is precies het bedrag van het nadeel dat in het eigen<br />

vermogen is geleden, het verlies van 150. Volgens de uitkomsten van dit onderzoek is dat ook de<br />

omvang van de vordering van de curator, onafhankelijk van de vraag of de nieuwe crediteuren wel<br />

of niet betaald zijn. Hoe moet in de visie van Van Andel de toename van de generieke benadelingsvordering<br />

van 50 (balans 1.c) naar 150 (balans 1.d) verklaard worden? Heeft de betaling aan<br />

nieuwe crediteuren – die volgens de Beklamel-norm juist gedaan zou moeten worden – iets te<br />

maken met een generieke of specifieke normstelling <strong>voor</strong> aansprakelijkheid van de betrokkene in<br />

verband met het aangaan van nieuwe verplichtingen? Waar komt dit vreemde dilemma vandaan?<br />

Van Andel kiest er<strong>voor</strong> de ‘nieuwe’ crediteuren te behandelen als ware zij al crediteur en onderdeel<br />

van het passief. Dat is onjuist want vóór het aangaan van de verplichting waren zij geen crediteur.<br />

Door uit te gaan van een uitkeringspercentage dat <strong>voor</strong> die crediteuren nog niet gold, herstelt hij de<br />

oude situatie niet. De ‘nieuwe’ crediteuren moeten bij Van Andel genoegen nemen met een<br />

concurrente vordering met een uitkeringspercentage zoals dat daar<strong>voor</strong> <strong>voor</strong> ‘oude’ crediteuren<br />

gold, zelfs als die nieuwe crediteuren bijdragen aan het te verdelen actief. Daarmee maakt hij het<br />

nadeel waarop de Beklamel-norm ziet niet ongedaan. Hij tracht alleen de positie van een déél van<br />

alle crediteuren, namelijk de ‘oude’ crediteuren, te herstellen door het uitkeringspercentage door de<br />

vordering van de curator in tact te laten. Wezenlijk is dat Van Andel daarbij over het hoofd ziet dat<br />

de onderlinge verdeling van het opgetreden nadeel over de ‘oude’ en ‘nieuwe’ crediteuren,<br />

afhankelijk is van de vraag of en in hoeverre nieuwe crediteuren betaald zijn. <strong>Het</strong> nadeel bestaande<br />

uit de exploitatieverliezen – het negatieve saldo van nieuw passief en nieuw actief – komt zolang<br />

niet betaald is bovenal ten laste van de ‘nieuwe’ crediteuren van wie de vorderingen in het geheel<br />

niet hadden mogen ontstaan ingevolge de Beklamel-norm in Sobi/Hurks II. Maar als die ‘nieuwe’<br />

crediteuren wel betaald worden zal het nadeel zich alsnog geheel verplaatsen naar de ‘oude’<br />

crediteuren. Anders gezegd het ‘generieke’ nadeel, bestaande uit het verlies, ontstond al direct door<br />

de nieuwe transacties, alleen de verdeling van het nadeel is afhankelijk van de vraag in hoeverre<br />

nieuwe crediteuren betaald worden. <strong>Het</strong> verschil in nadeel van ‘oude’ en ‘nieuwe’ crediteuren en de<br />

verschuiving daarvan bij betaling kan niet zinvol onderscheiden worden door de begrippen<br />

generieke en specifieke schuldeisersbenadeling. Hoe mooi de termen ook klinken, zij dragen niet<br />

214

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!