04.09.2013 Views

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Hoofdstuk VII<br />

Min of meer spiegelbeeldige problemen treden op als meer partijen betrokken<br />

kunnen zijn bij een benadeling. Dat kan zich <strong>voor</strong>doen bij de verrekening na<br />

schuld/vordering-overname of betaling op een bankrekening van de failliet.<br />

Een <strong>voor</strong>beeld is te vinden in de Montana-arresten, waarbij de moederonderneming, Interniber, die<br />

bij de bank borg stond <strong>voor</strong> de kredietschuld van Montana, in het zicht van <strong>faillissement</strong> de<br />

bankschuld verminderde door betaling van een uitstaande schuld op de bankrekening. Zonder hier<br />

in te gaan op de in beide arresten besproken vraag of in het licht van 42 (of 47) F de betaling kan<br />

worden vernietigd, kan geconstateerd worden dat de betaling en de verrekening door de bank<br />

feitelijk tot nadeel leidde. Daarmee is nog niet gezegd of en zo ja, aan welke partij het nadeel<br />

toegerekend kan worden. In Montana II ging dat naar mijn overtuiging fout (zie uitgebreid X.10 en<br />

X.9). Interniber betaalde na verkrijging van wetenschap van dreigende insolventie een schuld op de<br />

bankrekening met debetstand waar<strong>voor</strong> zij ook borg stond. Volgens de Hoge Raad kon de betaling<br />

niet vernietigd worden, omdat de achterliggende overeenkomst was gesloten vóór wetenschap van<br />

dreigende insolventie (zie 42 en 47 F). Maar de bank zou wel aangesproken kunnen worden indien<br />

hij bij ontvangst wetenschap van benadeling had en zou dan niet mogen verrekenen. <strong>Het</strong> logische<br />

gevolg daarvan zou moeten zijn, gesteld dat beide – de debiteur/borg en de bank – ten tijde van de<br />

betaling wetenschap van benadeling hadden, dat de bank het betaalde aan de boedel zou moeten<br />

afdragen, maar tegelijkertijd de betaling door de debiteur in mindering op de borgtocht zou moeten<br />

laten strekken. Dat is irrationeel. Per saldo moet dan de betaling door Interniber aan de boedel<br />

worden gedaan en het bijboeken bij de bank ongedaan gemaakt worden. Ook als Interniber wel en<br />

de bank niet te goeder trouw was bij de betaling, zal de betaling aan de boedel gezien moeten<br />

worden als een betaling ten behoeve van Interniber, zodat de borgtocht toch indirect weer in oude<br />

glorie wordt hersteld.<br />

In Nimox/Van den End q.q. werd de overdracht van een vordering aan een bank die een<br />

surplus aan zekerheden had, los van enige rechtshandeling van de failliet of het bestaan van een<br />

verplichting, wel onrechtmatig geacht. Daarbij werd tevens geconstateerd dat de bank mogelijk ook<br />

op de gevolgen aan te spreken was op grond van 54 F.<br />

In VIII.2.2.3 (54 F) wordt nog stilgestaan bij de jurisprudentie, die geen normatief<br />

sluitend stelsel oplevert. 54 F is onvolkomen omdat het artikel zich ten onrechte alleen richt op de<br />

verkrijger en niet ook op de overdragende partij. 554<br />

Als verschillende partijen betrokken kunnen zijn bij een benadeling, moet deze<br />

per saldo bij al die partijen, afhankelijk van hun wetenschap, ongedaan gemaakt<br />

worden, rekening houdende met alle uiteindelijke gevolgen van het toedoen dat<br />

tot nadeel leidt.<br />

VII.6 Fixatie en het nadeel van ‘nieuwe’ en ‘oude’ crediteuren bij<br />

schending van de Beklamel-norm<br />

VII.6.1 Inleiding<br />

De Beklamel-norm houdt in dat het vermogen, het actief en passief, vanaf het<br />

tijdstip dat de betrokkene wetenschap van feitelijke insolventie heeft, zoveel<br />

mogelijk dient te worden gefixeerd, als ware de onderneming niet in strijd met<br />

de Beklamel-regel <strong>voor</strong>tgezet na het moment ‘m’ dat de betrokkene wetenschap<br />

van feitelijke insolventie moest hebben. <strong>Het</strong> nadeel dat door <strong>voor</strong>tzetting<br />

ontstaat, kan drie vormen aannemen: 555 (a) de verminderingen van verhaalsvermogen<br />

door betalingen na ‘m’ op vóór ‘m’ aangegane verplichtingen; (b) de<br />

554 Idem Faber (2005).<br />

555 Zie VII.2 en met name VII.2.3.2.<br />

190

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!