04.09.2013 Views

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

De ‘Pauliana-norm’ <strong>voor</strong> wederpartijen<br />

bereik van de artikelen gebracht kunnen worden. In die zin begrijp ik Vriesendorp niet, omdat hij<br />

wel bepleit dat het criterium in 47 F gelijkgeschakeld moet worden met het goede trouw criterium<br />

in 54 F, maar niet dat dit criterium ook gelijk moet zijn aan het criterium in 42 F. 430<br />

In 43 F worden bijzondere transacties, die bij <strong>voor</strong>baat de schijn hebben niet op<br />

‘arm’s length’ te zijn, onderworpen aan een omkering van de bewijslast met<br />

betrekking tot de wetenschap van benadeling. De omkering is in de praktijk<br />

veelal diabolisch. <strong>Het</strong> aantonen dat men een wetenschap niet heeft is meestal<br />

onmogelijk. In de omkering van de bewijslast ligt mijns inziens (op wat<br />

oneigenlijke wijze) een norm verscholen.<br />

Moeten wederpartijen bij dit soort transacties, behoudens gedegen onderzoek, niet geacht worden<br />

de wetenschap te hebben? Of is het misschien zelfs niet zo dat met name de rechtspersoon (lees:<br />

zijn crediteuren) tegen zichzelf (lees: zijn bestuurders en aandeelhouders) beschermd moet worden?<br />

Vooral bij de rechtspersoon waarvan de betalingsonmacht <strong>voor</strong>zienbaar is, is bij diegenen die het<br />

belang van de rechtspersoon (en daarmee zijn crediteuren) inhoud zouden moeten geven, elk<br />

positief belang verdwenen om dat belang te behartigen. Opportuniteit vraagt dan nog slechts om het<br />

nemen van <strong>voor</strong>schotten op de negatieve erfenis. De wet zelf geeft geen duidelijk antwoord, maar<br />

het lijkt erop dat, vergelijkbaar met de rechtshandelingen om niet, de gelijkheid van crediteuren<br />

<strong>voor</strong>opstaat, tenzij aangetoond kan worden dat toerekenbaarheid niet aan de orde is. Mijn uitgangspunt<br />

van de gewenste fixatie van het vermogen per datum feitelijke insolventie brengt met zich dat<br />

uitzonderingen hierop op zijn minst zouden moeten worden gelegitimeerd door de ‘goede trouw’<br />

van derden, dat wil zeggen de afwezigheid van wetenschap van een dreigend tekort. De te<br />

objectiveren goede trouw heeft alles te maken met de aard van de transactie en de bijzondere<br />

positie van de derde. De aard en/of positie kunnen mijns inziens in principe in de weg staan aan een<br />

beroep op de goede trouw die de gelijkheid van crediteuren zou doorbreken. In mijn visie is de<br />

omkering van de bewijslast in 43 F bij <strong>voor</strong>keur aldus op te vatten dat, door bepaalde transacties,<br />

c.q. door bepaalde rechtssubjecten, de gelijkheid van crediteuren met betrekking tot het reeds<br />

insolvente vermogen niet mag worden doorbroken, tenzij na behoorlijk onderzoek in redelijkheid<br />

gebleken is dat dit niet ten nadele van crediteuren zal zijn. Ons ‘polder’recht maakt als het op<br />

bewijs aankomt niet altijd een duidelijk onderscheid tussen alethische en normatieve vragen. 431<br />

VI.3.4 (Onverplichte) rechtshandeling?<br />

De norm van 42 F heeft – tenzij het gaat over niet-opeisbare betalingen die niet<br />

onder 47 F vallen en die in hoofdstuk VIII worden besproken – betrekking op de<br />

aantasting van het eigen vermogen. In die gevallen dat eisen gesteld moeten<br />

worden aan de toerekenbaarheid, liggen die kennelijk besloten in de<br />

‘wetenschap van benadeling’. In de beperking van de actio Pauliana tot de<br />

vernietiging van de rechtshandeling van de aspirant-failliet ligt geen normatieve<br />

reden besloten.<br />

Benadelingen kunnen ook het gevolg zijn van feitelijk handelen of nalaten, of van verschillende<br />

rechtshandelingen gezamenlijk en onder 6:162 BW tot ongedaan maken moeten leiden. De<br />

beperking in 42 F en 3:45 BW tot rechtshandelingen lijkt niet normatief van aard te zijn, maar alles<br />

te maken te hebben met de behoefte het werkelijke nadeel, de ongelijkheid, door vernietiging en<br />

virtuele fixatie ongedaan te maken. 432 De wetgever gaat er kennelijk van uit dat door de<br />

vernietiging de oude situatie wordt hersteld.<br />

430 Zie verder hoofdstuk VIII.<br />

431 Zie <strong>voor</strong> een <strong>voor</strong>beeld HR 7-3-2003, JOR 2003, 102 (Cikam/Siemon q.q.), als te<br />

bespreken in X.20.<br />

432 Zie VII.4.4 en VII.3.<br />

143

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!