04.09.2013 Views

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Hoofdstuk VI<br />

overige crediteuren in hun verhaalsmogelijkheden zijn benadeeld, waarbij niet relevant is of<br />

onzeker was of de schuldenaar failliet zou gaan. Deze gedachtegang kan niet als juist worden<br />

aanvaard, aangezien aldus <strong>voor</strong> het slagen van een beroep op de Pauliana de wetenschap dat een<br />

kans op benadeling bestaat voldoende zou zijn (vergelijk HR 1 oktober 1993, NJ 1994, 257,<br />

Ontvanger/Pellicaan)’. Deze verwijzing is nogal verwarrend, want in Ontvanger/Pellicaan ging het<br />

inderdaad om een kans dat nadeel zou optreden door de rechtshandeling – wie zou als eerste<br />

overlijden? – en hier gaat het de Hoge Raad kennelijk om de vraag of insolventie zal intreden. De<br />

nieuwe overeenkomst en de daaruit <strong>voor</strong>tvloeiende mogelijkheid van verrekening bij intredende<br />

insolventie en het noodzakelijkerwijs daaruit <strong>voor</strong>tvloeiende nadeel, is geen kwestie van kansen<br />

maar van mogelijkheden die de debiteur zelf in de hand heeft.<br />

Wellicht speelde de ‘kans’ op een andere wijze een rol in de gedachten van de Hoge<br />

Raad. Binnen het systeem van 42-54 F kan de verrekening zelf, krachtens 53 F of de verplichte<br />

levering krachtens 47 F, niet vernietigd worden op grond van wetenschap van benadeling. Maar<br />

volgens de Hoge Raad kan de achterliggende overeenkomst die tot de verplichte levering leidt, wel<br />

vernietigd worden op grond van 42 F, bij dan bestaande wetenschap van benadeling (zie<br />

bij<strong>voor</strong>beeld Verkerk/Tiethoff q.q.). 409 In dat systeem hoeft bij het sluiten van de overeenkomst niet<br />

vast te staan dat de wederpartij eerst levert en de debiteur zich vervolgens op verrekening zal<br />

beroepen. Dat niet vaststaan zou dan de ‘kans’ moeten zijn. Uit de woorden van de Hoge Raad is<br />

dit echter niet op te maken. Naar mijn mening zou dit ook niet juist zijn. De wetenschapseis dient<br />

gekoppeld te zijn aan het toedoen dat tot nadeel leidt. Mede om die reden zal het hier vermelde<br />

systeem later ernstig bekritiseerd worden. 410<br />

Uit de ongelukkig verwoorde overweging lijkt niet veel meer op te maken dan dat de<br />

wetenschap van dreigende insolventie meer moet zijn dan wetenschap van een abstracte kans op<br />

insolventie.<br />

Hoewel het criterium negatief is geformuleerd, brengt dit Van Koppen 411 tot een, mijns<br />

inziens, weinig betekenisvol 412 criterium van 60 à 70 % kans 413 dat benadeling zal intreden. Naar<br />

mijn mening heeft de Hoge Raad hier de vraag in hoeverre het <strong>faillissement</strong> verwacht moet worden<br />

juist ontweken omdat die vraag in cassatie niet <strong>voor</strong>lag.<br />

Volgens Van Schilfgaarde, in zijn noot bij Bakker q.q./Katko, is vereist dat partijen<br />

wisten of behoorden te weten dat het <strong>faillissement</strong> van de schuldenaar dreigde c.q. dat er een<br />

aanmerkelijke kans was dat er een <strong>faillissement</strong> zou volgen.<br />

Faber 414 meent dat alle pogingen om de ‘grens tussen wetenschap van daadwerkelijke<br />

benadeling en wetenschap van de kans op benadeling (..) gedoemd (zijn) te mislukken’. In weerwil<br />

van hier<strong>voor</strong> genoemde jurisprudentie meent hij dat wetenschap omtrent het naderende<br />

<strong>faillissement</strong> ‘weliswaar relevant, maar niet vereist, noch voldoende (is) om wetenschap van<br />

benadeling (..) aanwezig te achten’. Wetenschap van benadeling houdt volgens hem niet meer in<br />

dan dat ‘partijen wisten of behoorden (..) te weten, dat van de bestreden rechtshandeling benadeling<br />

van schuldeisers het gevolg zou zijn’.<br />

Naar mijn mening draagt Faber niet bij aan een beter begrip van de wetenschap van<br />

benadeling. De door Van Schilfgaarde genoemde wetenschap van dreigende insolventie is – zoals<br />

ook uit hier<strong>voor</strong> genoemde jurisprudentie blijkt – in beginsel 415 wel degelijk vereist. Echter óók is<br />

vereist dat <strong>voor</strong>zienbaar is dat de transactie in het licht van de dreigende insolventie tot<br />

daadwerkelijk nadeel zal leiden bij volgend <strong>faillissement</strong>. Zoals gezegd, bij de meeste transacties is<br />

het nadeel het vanzelfsprekende gevolg, maar dat geldt niet <strong>voor</strong> alle transacties. Zoals ik in<br />

hoofdstuk VII en VIII nader zal uitleggen, zit het grootste obstakel daarbij niet in het<br />

409<br />

HR 29-11-1998, NJ 1999, 611 (Verkerk/Tiethoff q.q.); X.15.<br />

410<br />

Zie o.a. VIII.3, VIII.4.7.1, VIII.4.7.2 en VIII.6.2.<br />

411<br />

Van Koppen (2001a), p.13 e.v.<br />

412<br />

Evenals Van Schilfgaarde in zijn noot, zie ik hier weinig in kansberekening.<br />

413<br />

De in de economie ontwikkelde kansmodellen zijn <strong>voor</strong> dit doel niet goed bruikbaar, zie<br />

IV.3.6.<br />

414<br />

Faber (2005), p. 328.<br />

415<br />

In VII.8 zal ik hierop wel een wenselijke uitzondering aannemen indien bepaalde<br />

afspraken specifiek <strong>voor</strong>zien in te verbinden gevolgen aan (dreigende) insolventie,<br />

zonder dat die bij het sluiten van de overeenkomst al actueel was.<br />

140

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!