04.09.2013 Views

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

De ‘Pauliana-norm’ <strong>voor</strong> wederpartijen<br />

zouden hebben verkeerd zonder de gewraakte handeling te vergelijken met de<br />

situatie waarin zij verkeren als die handeling onaangetast blijft’ (Diepstraten/<br />

Gilhuis q.q.). 405 Uit Loeffen q.q./BMH II, en wellicht ook het Eneca-arrest, blijkt<br />

dat geen actie wegens de actio Pauliana is toegestaan als er in het geheel geen<br />

nadeel is. 406<br />

Betekent dit nu dat als er uiteindelijk maar nadeel is en wetenschap van<br />

dreigende insolventie was, de eis van benadeling in wetenschap van benadeling<br />

overbodig is? In vele gevallen volgt uit de wetenschap van dreigende insolventie<br />

en de daarna optredende insolventie inderdaad vanzelf het nadeel en de toe te<br />

rekenen wetenschap. Maar de toerekening alleen op grond van wetenschap van<br />

dreigende insolventie van elk daarna optredend nadeel, gaat te kort door de<br />

bocht om altijd te gelden.<br />

De ‘kans’ dat nadeel zal optreden is onvoldoende. <strong>Het</strong> nadeel moet, als de dreigende insolventie<br />

bewaarheid wordt, een <strong>voor</strong>zienbaar logisch gevolg zijn. Een geval van beperkte <strong>voor</strong>zienbaarheid<br />

kan zich bij<strong>voor</strong>beeld <strong>voor</strong>doen bij een verblijvensbeding, waarbij bij overlijden van de ene partij<br />

de andere partij recht krijgt op een gemeenschappelijk eigendom. Dat was aan de hand in<br />

Ontvanger/Pellicaan. 407 Er was een samenlevingsovereenkomst met verblijvensbeding die volgens<br />

de Hoge Raad door het Hof met recht als een kansovereenkomst werd gekwalificeerd. ‘Niet<br />

voldoende’ (was) ‘dat de wederpartij wist of behoorde te weten dat de handeling de kans op<br />

benadeling van een of meer schuldeisers schiep’. De uitspraak is toch enigszins dubbelzinnig<br />

omdat van die wetenschap geen sprake was omdat ‘de wederpartij ten tijde van het aangaan van de<br />

overeenkomst geen kennis droeg van de schulden en dat het door de schuldenaar ingebrachte huis<br />

ten opzichte van de schuld waarmee het hypothecair was belast, een <strong>voor</strong> het aflossen van de<br />

schulden genoegzame overwaarde had’. Ik lees hierin dat tenminste vereist is dat men op grond van<br />

concrete omstandigheden rekening moet houden met een daaruit <strong>voor</strong>tvloeiende <strong>voor</strong>zienbare<br />

benadeling in verband met een bekend mogelijk tekort. Of en in hoeverre het daarbij echt relevant<br />

was dat het om een kansovereenkomst ging, blijft dus de vraag omdat de uit de uitspraak blijkende<br />

onbekendheid met de schulden evenzeer doorslaggevend was <strong>voor</strong> het niet-aannemen van de<br />

wetenschap.<br />

In Bakker q.q./Katko 408 wordt op dit arrest <strong>voor</strong>tgebouwd. <strong>Het</strong> ging kort gezegd om een<br />

lening van Katko aan Kats en een levering van hout door Kats aan Katko waarbij de daardoor<br />

ontstane verplichting later werd verrekend met de lening. <strong>Het</strong> Hof had eerst overwogen: door “het<br />

sluiten van de bewuste overeenkomsten (..) tot verkoop van hoeveelheden hout en door het geven<br />

van uitvoering hieraan zowel werd bewerkstelligd dat dit hout aan Katko werd overgedragen als<br />

dat zij ging beschikken over een mogelijkheid tot verrekening van haar – blijkbaar niet op een<br />

andere manier inbare – vordering op Kats Panelen, terwijl zij <strong>voor</strong>dien geen aanspraak had op dit<br />

hout noch over die mogelijkheid tot verrekening beschikte (..) moet de verkoop en levering van hout<br />

door Kats Panelen aan Katko <strong>voor</strong>shands als onverplicht in de zin van artikel 42 Faillissementswet<br />

(Fw) worden beschouwd." Vervolgens werd Katko belast met het bewijs van het ontbreken van<br />

wetenschap van benadeling. Katko slaagde daarin aan de hand van het door het Hof gebruikte<br />

criterium dat niet ‘bleek dat niet alle crediteuren konden worden voldaan’. <strong>Het</strong> cassatiemiddel<br />

betoogde dat het erom ging of het nadeel vaststond als bedoeld in Montana I. De middelen richtten<br />

zich niet tegen het door het Hof gehanteerde criterium, dat mijns inziens te streng is. De Hoge Raad<br />

gaat ook niet op het gehanteerde criterium in, maar overweegt: ‘<strong>Het</strong> middel verwijt het Hof te<br />

hebben miskend dat wetenschap van benadeling had moeten zijn aangenomen, omdat Kats Panelen<br />

en Katko bij het aangaan van de koopovereenkomsten en ten tijde van de verrekening wisten of<br />

hadden moeten weten dat, indien een <strong>faillissement</strong> zou volgen, vastgesteld zou worden dat de<br />

405 HR 19-10-2001, NJ 2001, 654 (Diepstraten/Gilhuis q.q.).<br />

406 Zie echter ook VII.10.<br />

407 HR 1-10-1993, NJ 1994, 257.<br />

408 HR 17-11-2000, NJ 2001, 272; zie uitvoerig X.17.<br />

139

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!