04.09.2013 Views

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

De ‘Pauliana-norm’ <strong>voor</strong> wederpartijen<br />

Aan Loeffen q.q./BMH I en II 394 zijn – hoewel (en juist omdat) deze arresten<br />

betrekking hebben op het strengere 47 F – argumenten te ontlenen dat de<br />

wetenschap van dreigende insolventie bepalend is.<br />

In het eerste arrest is ‘beslissend’ (.. of) ‘een crediteur, in strijd ‘met de goede trouw door hem ook<br />

jegens zijne mede-schuldeischers in acht te nemen’, zich ‘aan den concursus onttrekt (Vergelijk<br />

Van der Feltz I, p.449)’. In het tweede arrest is volgens de Hoge Raad: de ‘strekking’(..) ‘van de<br />

Pauliana’ (..) het restaureren van ‘het de schuldeisers tot verhaal dienende vermogen van de’<br />

(toekomstige) ‘failliet’, door (o.a. 395 ) het ‘terugbrengen van een bate die daaruit in het zicht van het<br />

naderend <strong>faillissement</strong> onoirbaar is verdwenen’. De vereiste mate van ‘onoirbaarheid’ wordt mijns<br />

inziens bepaald door de daar<strong>voor</strong> genoemde, al dan niet bestaande, geobjectiveerde, wetenschap<br />

van ‘het naderende <strong>faillissement</strong>’. Dat bij de actio Pauliana de gelijkheid van crediteuren <strong>voor</strong><br />

<strong>faillissement</strong> al centraal staat, blijkt in ieder geval uit beide arresten.<br />

In Kin/Emmerig q.q. 396 lijkt de Hoge Raad te bevestigen dat de dreiging van<br />

insolventie voldoende is.<br />

De Hoge Raad overwoog dat het oordeel van het Hof ‘geen blijk (geeft) van een onjuiste<br />

rechtsopvatting van het begrip “wetenschap van benadeling” en te zeer verweven is met<br />

waarderingen van feitelijke aard om in cassatie <strong>voor</strong> het overige op zijn juistheid te kunnen worden<br />

getoetst’. De casus betrof een schuldenaar, later failliet, Probouw die geleverde goederen niet aan<br />

Kin kon betalen en waarna het onroerend goed aan Kin werd verkocht onder verrekening van de<br />

schuld. <strong>Het</strong> Hof had overwogen dat het aan onderaannemers duidelijk was geworden dat Probouw<br />

‘dreigde niet meer aan haar verplichtingen (..) te kunnen voldoen’; (..) ‘uit het aangaan door Kin<br />

van de gewraakte transactie valt juist af te leiden dat Kin wel degelijk besefte dat er weinig meer te<br />

behalen viel bij Probouw, zodat zij (Kin) redelijkerwijs heeft kunnen en moeten beseffen dat door<br />

actief aan het vermogen van Probouw te onttrekken (..) andere crediteuren zouden worden<br />

benadeeld’; (..) dat Kin uit de informatie die zij van de Amrobank ontving dat Probouw nagenoeg<br />

geen reserves had en dat haar liquiditeitspositie krap was, heeft moeten begrijpen dat de financiële<br />

positie van Probouw precair was, en een handelswijze als de onderhavige ten eigen bate en ten<br />

nadele van overige schuldeisers zou strekken’.<br />

<strong>Het</strong> door het Hof gehanteerde criterium dat door de Hoge Raad juist wordt geacht komt<br />

erop neer dat het weten of moeten weten dat de schuldenaar dreigde niet meer aan zijn<br />

verplichtingen te kunnen voldoen, of dat de financiële positie precair was, voldoende is. In dit<br />

arrest bevestigt de Hoge Raad, zonder zelf een criterium te formuleren, impliciet dat wetenschap<br />

van dreigende insolventie voldoende is.<br />

Een expliciet criterium <strong>voor</strong> het wetenschapsvereiste dat de Hoge Raad hanteert,<br />

is te ontlenen aan de jurisprudentie met betrekking tot de onrechtmatige<br />

benadeling. In Keulen/BLG 397 formuleert de Hoge Raad dit in een obiter dictum<br />

positief als ‘concrete aanwijzingen <strong>voor</strong> de mogelijkheden van een tekort’. 398<br />

Dat mogelijke ‘tekort’ slaat in casu op een verhaalstekort van de Stichting waar<strong>voor</strong> al een<br />

liquidatiebesluit was genomen. Voor ondernemingen die worden <strong>voor</strong>tgezet, moet het tekort slaan<br />

op een <strong>voor</strong>zienbaar liquiditeitstekort na verhaalsinsolventie. Gezien binnen de casus van<br />

Keulen/BLG is zo’n <strong>voor</strong>zienbaar liquiditeitstekort hetzelfde als een verhaalstekort na een<br />

noodzakelijkerwijs te nemen of al genomen besluit tot liquidatie.<br />

394<br />

HR 8-7-1987, NJ 1988, 104 en HR 22-3-1991, NJ 1992, 214 (Loeffen q.q./BMH I en II);<br />

zie verder uitgebreid X.7.<br />

395<br />

Zie mijn net gegeven <strong>voor</strong>beeld dat ook betrekking heeft op het passief.<br />

396<br />

HR 18-12-1992, NJ 1993, 169 (Kin/Emmerig q.q.); zie uitgebreider X.11.<br />

397<br />

HR 9-5-1986, NJ 1986, 792 (Keulen/BLG).<br />

398<br />

Zie verder uitgebreid VI.5.2 en X.5<br />

137

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!