04.09.2013 Views

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Hoofdstuk V<br />

Daarbij bleek ook dat als men dit principe toepast op de individuele<br />

onderneming door de tijd heen, het de vraag is vanaf welk moment moet worden<br />

verwacht dat de verhaalsinsolvente, verlieslatende onderneming meer nadeel zal<br />

berokkenen aan haar crediteuren dan zij nog <strong>voor</strong>delen te bieden heeft door een<br />

toekomstige bijdrage aan investeringsklimaat en economische groei.<br />

Uit het hypothetische karakter van de continuïteitsveronderstelling<br />

volgt noodzakelijkerwijs dat deze beperkt geldig is. Dit wordt in de<br />

financieringstheorie echter lang niet altijd voldoende onderkend. De<br />

financieringstheorie heeft dus ook niet vastgesteld welke beperkingen er aan de<br />

financieringsstructuur moeten worden gesteld omdat de continuïteitsveronderstelling<br />

niet altijd geldt. De theorie gaat impliciet uit van continuïteit,<br />

die bestaat zolang er een positieve marktwaarde <strong>voor</strong> de aandelen is. 351 Je kunt je<br />

afvragen of de theorie er daarmee van uitgaat dat er geen behoefte bestaat aan de<br />

continuïteitsveronderstelling, omdat participanten vanzelf wel een marktefficiënte<br />

vergoeding krijgen. Dat zou echter geen verklaring bieden <strong>voor</strong> het<br />

feit dat er wereldwijd behoefte aan de continuïteitsveronderstelling bestaat. In<br />

V.2 is aangetoond dat de geldigheid van de gangbare financieringstheorie<br />

gebaseerd is op het gebruik van de continuïteitsveronderstelling en dat zij dus<br />

ten onrechte de grenzen van die veronderstelling niet onderzocht heeft, maar<br />

<strong>voor</strong>alsnog volstaan lijkt te hebben met de constatering dat voldoende liquiditeit<br />

en solvabiliteit van belang zijn <strong>voor</strong> een optimale financieringsstructuur.<br />

Aansluitend op het efficiëntie-begrip van Kaldor en Hicks moest het gaan om de vraag vanaf welk<br />

moment verwacht moet worden dat de verhaalsinsolvente, verlieslatende onderneming meer nadeel<br />

zal berokkenen aan haar crediteuren dan zij nog <strong>voor</strong>delen te bieden heeft door een toekomstige<br />

bijdrage aan investeringsklimaat en economische groei. Die moeilijk te trekken grenzen zijn in<br />

hoofdstuk IV nader onderzocht. Zij bleken te kunnen worden vastgesteld als men <strong>voor</strong> elke<br />

onderneming, afhankelijk van aard, groei en wijze van waardering, maar een solvabiliteitseis kon<br />

vaststellen. <strong>Het</strong> bleek noodzakelijk te zijn om een solvabiliteitseis 352 te stellen, omdat men er<br />

anders niet tijdig achter kan komen of er nog reële verwachtingen <strong>voor</strong> een voldoende rentabiliteit<br />

bestaan en de onderneming dan al gauw zal doormodderen zonder een te toetsen reorganisatieplan<br />

te maken. 353<br />

Ook in dit hoofdstuk bleek dat de noodzaak bestaat om een solvabiliteitseis te stellen. Dit<br />

komt doordat er geen bijstortingsverplichting bestaat, waardoor de vergroting van het discontinuïteitsrisico<br />

na verhaalsinsolventie geheel <strong>voor</strong> rekening van financiers en <strong>voor</strong>al crediteuren<br />

komt. Crediteuren kunnen hier<strong>voor</strong> per saldo bij de verlieslatende onderneming geen dekking meer<br />

vinden. 354 <strong>Het</strong> is ook daarom noodzakelijk om aandeelhouders bij het insolventierisico te betrekken<br />

door een solvabiliteitseis te stellen, omdat zij niet langer participeren in de verdeling en vergroting<br />

van het insolventierisico bij de verhaalsinsolvente, verlieslatende onderneming. 355<br />

Net als de continuïteitsveronderstelling is ook het concept van de vennootschap<br />

met beperkte aansprakelijkheid en de beperkte stortingsplicht van aandeelhouders<br />

een wereldwijd succes. Zouden we uitgaan van de absolute geldigheid<br />

van de hypothese van marktefficiëntie van MM, dan zouden met de wijze<br />

351 Zie V.3.4.<br />

352 Zie IV.6.4 en de <strong>voor</strong>zichtigheid in Sobi/Hurks II.<br />

353 Zie IV.3.7, IV.4 en IV.6.5.<br />

354 Zie IV.2.6.<br />

355 Zie IV.2.<br />

120

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!