04.09.2013 Views

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

Het schemergebied voor faillissement - Höcker Advocaten

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

De verlengde Beklamel-norm en de verantwoorde financieringsstructuur<br />

andere participanten. Hoewel <strong>voor</strong>al Beckmans bezwaar in verband met de verschillende<br />

waarderingsmogelijkheden niet zonder grond is, bagatelliseert hij daarmee de waarde van<br />

financiële verslaggeving wel erg. Zijn bezwaar van het enigszins arbitraire karakter moet worden<br />

afgezet tegen de <strong>voor</strong>delen die solvabiliteitseisen bieden: het stellen van relatieve grenzen aan de<br />

dekking <strong>voor</strong> verplichtingen; de onderlinge verdeling van risico over de participanten; het tijdig<br />

kunnen vaststellen of er daadwerkelijk verwachtingen <strong>voor</strong> een toekomstig voldoende rentabiliteit<br />

bestaan; het niet doormodderen; en de bijdrage aan het investeringsklimaat doordat het vertrouwen<br />

van crediteuren wordt bevorderd.<br />

<strong>Het</strong> huidige Voorontwerp vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht (3 e tranche) stelt<br />

<strong>voor</strong> kapitaalseisen te schrappen. Op zich is juist dat de huidige kapitaalseisen willekeurig zijn en<br />

nauwelijks tot bescherming van crediteuren strekken. Dit was al eerder geconstateerd door onder<br />

andere Beckman (2003, 2004), in zekere zin Van Schilfgaarde (2000) en in het Eindrapport<br />

Alternatieve Systemen <strong>voor</strong> Kapitaalbescherming (2005). 256 <strong>Het</strong> Voorontwerp en het Eindrapport<br />

(2005) geven uiteindelijk geen onderbouwing welke solvabiliteit waarom vereist zou zijn. Met de<br />

afschaffing van kapitaalseisen wordt niet in een algemeen systeem van crediteurenbescherming<br />

<strong>voor</strong>zien.<br />

Hoewel het Eindrapport (2005) en het Voorontwerp doen alsof zij Nimox/Van den End<br />

q.q. willen codificeren, doen zij dat niet doordat de betekenis van de Pauliana-norm <strong>voor</strong> dividenduitkeringen<br />

bij verlieslatende ondernemingen over het hoofd wordt gezien. 257 In alle literatuur<br />

wordt in het kader van dividenduitkeringen wel verwezen naar Nimox/Van den End q.q. 258 Maar<br />

niet lijkt te zijn onderkend dat de uitspraak met zich brengt dat ook als de liquiditeit daarna nog<br />

voldoende is, en het eigen vermogen nog niet – uitgaande van continuïteit – negatief is, het besluit<br />

tot uitkering wel degelijk onrechtmatig kan zijn indien in verband met de structurele<br />

verliesgevendheid het besluit ‘het verdere risico grotendeels op de crediteuren afwentelde’. <strong>Het</strong><br />

dividend werd in de casus niet uitgekeerd zodat de liquide middelen nog steeds ter beschikking<br />

stonden aan de onderneming. De verantwoordelijkheid die het Voorontwerp aan bestuurders<br />

toedicht door hen aansprakelijk te houden <strong>voor</strong> dividenduitkeringen aan aandeelhouders na<br />

(slechts) dreigende insolventie, lijkt mij dan ook niet evenwichtig. <strong>Het</strong> gaat eraan <strong>voor</strong>bij dat<br />

bestuurders de uitkering niet ontvangen en dat de aansprakelijkheid gebaseerd is op verkeersopvattingen<br />

die ingevolge de Pauliana-norm alsnog tot een herverdeling van vermogen nopen. Ook<br />

de criteria in het Voorontwerp <strong>voor</strong> het ongedaan maken van dividenduitkeringen lijken mij<br />

daarom minder gelukkig. Er kan in lijn met Nimox/Van den End q.q. beter naar de wetenschap van<br />

benadeling (van aandeelhouders) worden verwezen.<br />

In het eerdere Eindrapport (2004) werd nog wel algemener <strong>voor</strong>gesteld een ‘wrongfultrading-regel’<br />

in te voeren ter bescherming van crediteuren, waarbij uitgegaan zou moeten worden<br />

van een liquiditeits- en solvabiliteitstest. De <strong>voor</strong>gestelde solvabiliteitstest strekt daar verrassend<br />

genoeg ter bescherming van de aangesproken bestuurder en is zonder motivering in strijd met de<br />

Beklamel-regel. 259 De aanbevelingen uit het Eindrapport (2005) zijn niet alle overgenomen in het<br />

Voorontwerp vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht. Dit Rapport geeft uiteindelijk geen<br />

onderbouwing welke solvabiliteit waarom vereist zou zijn, hoewel wel duidelijk is dat de<br />

<strong>voor</strong>stellen <strong>voor</strong>tvloeien uit de gewenste bescherming van crediteuren. Met name ontbreekt de<br />

constatering dat aan de rechtspersoon eigen is dat een onderneming met een positieve solvabiliteit<br />

toch zeer wel verhaalsinsolvent kan zijn bij gedwongen liquidatie. De rechtspersoon kan dan per<br />

256 Vergelijk ook de special van het Tijdschrift <strong>voor</strong> Insolventierecht (TvI): Curator en<br />

kapitaalbescherming van november 2003, Ophof (1995) en Winter (1995), Rapport<br />

‘Versoepeling van het BV-kapitaalbeschermingsrecht’ (2004), ‘Eindrapport<br />

Vereenvoudiging en Flexibilisering van het Nederlandse BV-recht’ (2004).<br />

257 Zie VI.4.<br />

258 Zie HR 8-11-1991, NJ 1992, 174 (Nimox/Van den End q.q.) en uitgebreid X.9.<br />

259 p. 92: ‘bestuurders (komen) al bij het falen van de liquiditeitstest in de gevarenzone (…).<br />

<strong>Het</strong> falen van de liquiditeitstest zou een vermoeden van insolventie kunnen scheppen dat<br />

kan worden weerlegd door erop te wijzen dat wel aan de solvabiliteitstest kon worden<br />

voldaan’. Dit <strong>voor</strong>stel zou alleen overeenkomstig de Bekamel-regel zijn indien de<br />

solvabiliteit vastgesteld zou moeten worden uitgaande van discontinuïteit. Zonder<br />

verhaalsinsolventie zijn er geen verhaalsrisico’s.<br />

85

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!