1 September 1938 H. DEKKING. WEER AAN DEN ARBEID.
1 September 1938 H. DEKKING. WEER AAN DEN ARBEID.
1 September 1938 H. DEKKING. WEER AAN DEN ARBEID.
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
No. 548<br />
Adres voor Redactie:<br />
Flatgebouw Westzeedijk 128 b<br />
Rotterdam (Telefoon 50538)<br />
INHOUD. Weer aan den arbeid. — Officieel. — Comité Executief.<br />
— De uitstap naar Amsterdam. — Inhuldigingsfeesten en<br />
pers. — Mr. Joh. I. Belinfante. — C. J. Schotel. — }. G. Barenbroek.<br />
— H. W. de Ronde, f — Uit den lezerskring. — Binnenland.<br />
— Allerlei. — Buitenland,<br />
<strong>WEER</strong> <strong>AAN</strong> <strong>DEN</strong> <strong>ARBEID</strong>.<br />
De vacantietijd is voorbij, we moeten weer aan den<br />
arbeid, wij, bestuur en leden van den Nederlandschen<br />
Journalistenkring, voor den Kring en voor het beroepsbelang.<br />
Zoo in den mid-zomer ligt de vacantiestemming over<br />
het heele leven. Wel gebeuren er in dezen feilen tijd,<br />
óók in Juli en Augustus, ernstige en dreigende dingen,<br />
anders dan voorheen, toen met het verlangen naar-opreis-gaan<br />
alle plannen en wenschen, alle animositeit en<br />
alle internationale vriend- en vijandschappen werden opgeborgen<br />
tot de dagen weer een heel eind waren gekort,<br />
de temperatuur frisscher was geworden en men, behoorlijk<br />
uitgerust, opnieuw aan 't harrewarren en bedisselen<br />
kon gaan.<br />
Doch in ons land en in ons vak hebben we ook nu<br />
vrij wel komkommertijd gehad en over de grens zijn<br />
geen dingen gebeurd, die vacantieplannen bedreigden of<br />
verstoorden.<br />
In Juli en Augustus heeft ons de post opeens goeddeels<br />
met rust gelaten; uit den ledenkring kwam geen correspondentie<br />
die actueele behandeling noodig maakte, de<br />
Journalist in Augustus was ook nu weer vrijwel overbodig.<br />
Nog daargelaten dat hij misschien ook niet zou<br />
zijn gelezen.<br />
Staat <strong>September</strong> vóór de deur, dan trekken we 't tenue<br />
met den schillerkraag of 't shirt, de korte broek en de<br />
reispet weer uit en 't werkpak aan, we zetten den bergstok<br />
en den Baedeker in de kast, vergeten de zee en<br />
de meren en de Dolomieten voor een maand of tien en<br />
richten ons weer uit voor de plichten van allen dag.<br />
Behalve het welgeslaagd noenmaal en de door de<br />
Amsterdamsche Pers met zooveel hartelijke collegialiteit<br />
ons aangeboden excursie naar de stad van Vondel en<br />
Rembrandt hebben de afgeloopen twee maanden den<br />
Kring geen vermeldenswaardige evenementen geleverd.<br />
Maar nu moeten toch de volle ambitie en de stoere<br />
werklust naar de naaste toekomst worden gericht.<br />
H.<br />
Redacteur:<br />
<strong>DEKKING</strong>.<br />
int. Instituut<br />
s o
102 DE JO URNALI S T<br />
Oflïciëele berichten.<br />
LE<strong>DEN</strong>LIJST.<br />
Aangenomen als gewoon lid:<br />
A. J. Schuwer, Prov. Ov. en Zw.Ct., Prins Hendrikstraat<br />
16, Zwolle.<br />
J. M. van Dansik jr., Prov. Ov. en Zw. Ct., Assendorperstraat<br />
248, Zwolle.<br />
H. W. Th. Ruijters, Utr. Nbld., Lindelaan 14, Driebergen-Rijsenburg.<br />
G. Stants, Gr. Prov. Dbl, Burg. v. d. Voort v. Zijplaan<br />
68, Maartensdijk.<br />
E. Verthoren, Utr. Nbld., Adr. v. Ostadelaan 100,<br />
Utrecht.<br />
T. Koerner, Argent, en Chil. bladen, Parkflat Marlot,<br />
Offenberglaan 1, 's-Gravenhage.<br />
T. Elema, TV. Winsch. Ct. Langestr. 3, Winschoten.<br />
Mr. W. Verkade, Arb.pers, Cath. v. Clevepark 47,<br />
Buitenveldert (post A'dam Z.).<br />
K. H. M. van den Berg, N. Utr. Ct., van Musschenbroekstr.<br />
72, Utrecht.<br />
Voorgedragen als gewoon lid:<br />
J. H. Mackenzie, Dbl. v. Rott., Leede 132, Rotterdam<br />
Z.<br />
J. M. Kok, Dbl. v. Rott., Valckeniersweg 1, Rotterdam<br />
C.<br />
L. W. A. de Bot, Dordr. Ct., Schoonebergerweg 71a,<br />
Rotterdam.<br />
C. Craamer, Aneta, Havenkade 21a, Scheveningen.<br />
C. J. Rotteveel, Ned., Galileïstraat 58, den Haag.<br />
J. van Oostende, N. Utr. Ct., Prinsenstr. 76, Utrecht.<br />
B. B. L. Smid, Utr. Nbld., Rembrandtlaan 76, Bilthoven.<br />
H. de Lange, Meppeler Ct., e.a. bl., Reestsingel 17,<br />
Meppel.<br />
H. C. Everhard jr., Arb.pers, Belgische straat 16,<br />
Zaandam.<br />
H. M. A. N. Koemans, A.N.P., v. Galenstraat 29,<br />
den Haag.<br />
C. Riezebos, Bred. Ct., Regentesseplein 7, Ginneken<br />
(thans buitengew. lid).<br />
Overgeschreven van gewoon naar buitengewoon<br />
lid:<br />
}. F. L. de Balbian Verster, v. d. Veldestr. 7b, Amsterdam<br />
z.<br />
Bedankt als gewoon lid:<br />
J. v. d. Feijst te Rotterdam (wegens uittreding uit<br />
het vak).<br />
Adresverandering t<br />
G. H. Hoek naar Burgemeester Gülcherlaan 43, Hilversum.<br />
H. B. Wildevuur naar Dahliastraat 18, Enschede.<br />
M. Pont van Valckenborgh naar Trekweg 70, den<br />
Haag.<br />
G. Ch. Goddijn naar Moreelsestraat 17 hs., A'dam.<br />
D. }. F. de Man naar 12 Courtlands Road, Surbiton,<br />
Surrey.<br />
Drs. Th. B. F. Hoyer naar Westerkade 21, Rotterdam.<br />
A. Koolhaas naar Westerkade 20, Rotterdam.<br />
Jhr. mr. B. de Jong van Beek en Donk naar Pacific<br />
Apartment House, Genève.<br />
Mevr. G. R. J. Buining naar Nic. Witsenstraat 6,<br />
Amsterdam Z.<br />
B. Blinxma naar Vondelweg 270, Haarlem N.<br />
A. H. van Kollem naar Oranje Nassaustr. 18, Leeuwarden.<br />
}. G. de Haas naar Roerstr. 69. Amsterdam Z.<br />
L. R. Stallinga naar Joh. Verhulststr. 62 II, Amsterdam<br />
z.<br />
J. G. A. van Zijst naar villa „Lou Gravas", Route de<br />
Venanson, St. Martin-Vésubie (Alpes Maritimes).<br />
N. D. Kuiper naar Flatgebouw Willemspark, Zeestr.<br />
73, den Haag.<br />
H. Greven naar da Costastraat 13A, Zwolle.<br />
R. Blijstra naar Amstellaan 70 III, Amsterdam.<br />
N. H. Lindeman naar Geraniumstraat 40, Almelo.<br />
Dr. H. B. Wiardi Beekman naar Pernambucolaan 55,<br />
Overveen.<br />
R. Weemhoff naar Da Costalaan 120, Rijswijk (Z.H.).<br />
H. A. Winckel naar van Lansbergestr. 62, den Haag.<br />
S. Swaalep naar Westeinde 5, Amsterdam.<br />
J. D. Rempt, Thorbeckelaan 104, Den Haag.<br />
ONS LE<strong>DEN</strong>TAL.<br />
Een nieuw record.<br />
In mijn jongste jaarverslag waagde ik de voorspelling,<br />
dat de Kring dit jaar een ledental van 700 zou bereiken.<br />
Dit nieuwe record is thans behaald.<br />
Als 700e lid meldde zich op 4 Juli jl. aan de heer<br />
C. Craamer, redacteur van Aneta te 's-Gravenhage.<br />
Formeel is nummer 700 nog niet toegelaten, doch twee<br />
gewaardeerde collega's dragen hem voor en het Bestuur<br />
der H.J.V. gaf reeds zijn fiat. Het zevende honderdtal<br />
is dus vol, een cijfer nog nimmer door den Kring behaald.<br />
De Kring telt thans 4 eereleden, 620 gewone en 76<br />
buitengewone leden.<br />
Bij zijn oprichting in 1884 had de Kring 47 gewone<br />
leden.<br />
Het volgende staatje geeft een beeld van den groei<br />
onzer vereeniging:<br />
Jaar Eereleden<br />
1884<br />
1900<br />
1910<br />
1920<br />
1933<br />
1934 4<br />
1935 4<br />
1936 3<br />
1937 3<br />
Febr. <strong>1938</strong> 4<br />
Juli <strong>1938</strong> 4<br />
Gewone<br />
47<br />
244<br />
259<br />
404<br />
521<br />
557<br />
565<br />
575<br />
575<br />
600<br />
620<br />
Buitengewone<br />
16<br />
56<br />
64<br />
52<br />
61<br />
57<br />
63<br />
70<br />
79<br />
76<br />
Totaal<br />
47<br />
260<br />
315<br />
468<br />
573<br />
622<br />
626<br />
641<br />
648<br />
683<br />
700<br />
G. POLAK DANIELS.<br />
COMITÉ EXECUTIEF VAN DE F.IJ.<br />
Persvrijheid, Beroepseer. Beroepsgeheim.<br />
Collega mr. M. Voorbeytel schrijft ons uit Parijs:<br />
Toen het, als gevolg van de tijdsomstandigheden en<br />
de internationale ontwikkelingen, onmogelijk gebleken<br />
was in Polen een voldoend aantal vertegenwoordigers<br />
der aangesloten organisaties bijeen te brengen, heeft het<br />
Alg. secretariaat van de „Federation Internationale des<br />
Journalistes" in allerhaast een Comité Exécutif in elkaar<br />
gezet van 30 Juni tot 2 Juli, te Royaumont, de oude abdij<br />
niet ver van Chantilly. Feestelijkheden en ontvangsten<br />
werden ditmaal geheel achterwege gelaten — het was<br />
uitsluitend een werk-comité. De deelnemers, ondergebracht<br />
in de abdij, die als „Foyer" voor intellectueelen<br />
en kunstenaars is ingericht, genoten echter volop van de<br />
ideale rust en van de mooie omgeving van het Oise-dal.<br />
De voornaamste taak van deze bijeenkomst was de<br />
voorbereiding van het Congres van <strong>September</strong>. De<br />
statuten bepalen dat, wil een statuten-wijziging op een<br />
van de tweejaarlijksche Congressen in behandeling kunnen<br />
komen, ze op de agenda geplaatst moet worden door<br />
het laatste Comité Exécutif dat eraan voorafgaat. Ditmaal<br />
was de vaststelling van de agenda zeer belangrijk,<br />
omdat de houding van Zwitserland de vraag had opgeworpen<br />
of er wijziging gebracht behoorde te worden in<br />
art. 2, dat als eerste deel van de F.IJ. noemt den strijd<br />
voor de vrijheid van de pers en van de journalisten.<br />
De Zwitsers hadden niet, zooals vereischt was, een<br />
concreet voorstel tot het wijzigen van art. 2 ingediend.
en slechts in algemeenen zin gevraagd de politiek van<br />
de F.IJ. zoodanig te herzien dat ook landen waar de<br />
persvrijheid niet bestaat, omdat ze niet past in het kader<br />
van een autoritair bewind, er deel van zouden kunnen<br />
uitmaken. Zij hadden ook geen vertegenwoordiger gezonden,<br />
en het was al sinds vele maanden duidelijk dat<br />
zij zouden uittreden, omdat zij, als neutraal land, door<br />
dictaturen omringd, den strijd voor de persvrijheid niet<br />
langer meenen te kunnen voeren, en contact wenschen<br />
met de collega's in die dictatoriale landen. Het onlogische<br />
in hun houding was dat niets hen verhinderde dit<br />
contact als onafhankelijke organisatie te onderhouden,<br />
en toch deel te blijven uitmaken van de F.I.J.<br />
Hoe dit zij, de antwoorden door de aangesloten organisaties<br />
ingezonden hadden ten duidelijkste aangetoond<br />
dat buiten de Zwitsers geen enkel land den strijd voor<br />
het beginsel der persvrijheid wilde laten vallen, ook al<br />
is die vrijheid in eenige van die landen die de F.I.J.<br />
bestrijkt vaak praktisch niet zoo heel groot meer. Het<br />
debat duurde dan ook niet lang. Men had den Zwitsers<br />
kunnen antwoorden dat, nu ze geen concreet voorstel<br />
tot herziening van art. 2 hadden ingediend, een herziening<br />
van dat art. op het komende Congres technisch<br />
niet mogelijk was. Om echter niet den minsten twijfel te<br />
laten omtrent de algemeene opvatting werd een motie<br />
aangenomen (met algemeene stemmen) luidende: „Het<br />
Comité Exécutif, acte nemende van de resultaten van<br />
de enquête Eskelund-Kenyon, constateert dat er geen<br />
aanleiding bestaat de statutaire en leerstellige positie<br />
van de F.I.J. te wijzigen".<br />
Op haar kort hierna gehouden jaarvergadering heeft<br />
de Zwitsersche persvereeniging het besluit genomen de<br />
F.IJ. te verlaten.<br />
Tegenover deze uittreding staat het toetreden van de<br />
„Association Internationale des Journalistes Accrédités<br />
auprès de la Société des Nations", dat de Zwitsers tot<br />
dusverre hadden tegengehouden en van de Journalistenvereeniging<br />
van Littauen, terwijl met de buitenlandsche<br />
persvereeniging te Tanger besprekingen worden gevoerd.<br />
Oostenrijk is natuurlijk door den „Auschluss", als<br />
lid verdwenen.<br />
Op de agenda der statutenwijzigingen werden geplaatst:<br />
een voorstel van den Belg Herman Dons de<br />
mogelijkheid te openen voortaan maar éénmaal 's jaars<br />
te vergaderen, als zuinigheids-maatregel, een voorstel<br />
van de Polen de aanwijzing van het land dat den Voorzitter<br />
levert voortaan alfabetisch te doen plaats hebben,<br />
en een voorstel van Mile Dusserf, van de Buitenlandsche<br />
Persvereeniging te Brussel, de rechten van vereenigingen<br />
van buitenlandsche correspondenties in de F.I.J. uit te<br />
breiden. Deze voorstellen zullen dus op het eerstvolgende<br />
congres behandeld worden.<br />
Statutair moest dit congres plaats hebben in het land<br />
van den aftredenden President, dus in Denemarken.<br />
Maar bij het begin van het Comité Exécutif was van<br />
den voorzitter Eskelund een brief ontvangen, waarbij hij<br />
mededeelde een benoeming te hebben gekregen tot Rijksambtenaar<br />
van Denemarken, en deswege zijn ontslag te<br />
geven als voorzitter. In de vacature behoefde voor deze<br />
enkele maanden niet te worden voorzien — de twee<br />
vice-presidenten, de Tsjechische mejuffrouw Sisova en<br />
de Engelschman Kenyon kunnen de taak overnemen.<br />
Maar er moest een land voor het Congres worden aangewezen.<br />
Op voorstel van den alg. secretaris Stephen<br />
Valot werd besloten het congres in de tweede helft van<br />
<strong>September</strong> in Marokko te houden. Mocht dit niet of<br />
moeilijk te organiseeren zijn, dan zal men te Straatsburg<br />
bijeenkomen.<br />
Ten aanzien van het vraagstuk van de beroeps-eer;<br />
waarvoor de Fransche afgevaardigde Sudre een rapport<br />
had uitgebracht, werd besloten dat het secretariaat, in<br />
samenwerking met Sudre en met de Engelsche ,,Union<br />
of Journalists", een ontwerp van een tekst zal opstellen<br />
voor het eerstvolgende congres, dat aangenomen zou<br />
kunnen worden door de organisaties die zulk een code<br />
nog niet bezitten, of een richtsnoer zou kunnen vormen<br />
bij.de opstelling ervan.<br />
DE JOURNALIST 103<br />
Over de Fondsen en Kassen tot hulp en steun was<br />
door de Belgen rapport uitgebracht, omdat de Belgische<br />
organisaties die het best geregeld hebben. Besloten werd<br />
een groote enquête te houden voor hetgeen op dit gebied<br />
in de verschillende aangesloten landen bestaat, ten<br />
einde de verkregen resultaten ter algemeene kennis te<br />
brengen en de tot standkoming in andere landen te<br />
bevorderen.<br />
Ten opzichte van een beperking van den arbeidsduur<br />
en de arbeidsvoorwaarden van buitenlandsche correspondenten<br />
werd een motie aangenomen, zeggende:<br />
dat de situatie van de buitenlandsche correspondenten,<br />
die onder de tegenwoordige omstandigheden een bijzonder<br />
belangrijk en delicaat karakter draagt, door de F.I.J.<br />
met bijzondere aandacht moet worden gevolgd, ten einde<br />
hun eenerzijds alle mogelijke waarborgen te bezorgen en<br />
anderzijds de bladen die er buitenlandsche correspondenten<br />
op nahouden niet overmatig te belasten.<br />
Over ,,pers-accoorden" werd een motie aangenomen<br />
van den volgenden inhoud:<br />
„Het Comité Exécutif vestigt de aandacht van de<br />
nationale organisaties en van die van de buitenlandsche<br />
pers op de gevaren, die kunnen voortvloeien uit zekere<br />
bepalingen van pers-overeenkomsten, waarvan de betrokken<br />
regeeringen kunnen gebruikmaken om op willekeurige<br />
wijze en zonder dat men daar altijd iets aan<br />
doen kan de terugroeping te bewerken van een correspondent<br />
in het buitenland, wiens eenige fout daarin heeft<br />
bestaan dat hij zijn taak volgens zijn geweten en in alle<br />
onafhankelijkheid heeft vervuld, met het eenige doel de<br />
nationale en internationale openbare meening in te lichten,<br />
en daarmee het algemeen belang te dienen. Het<br />
noodigt de aangesloten organisaties uit zich waakzaam te.<br />
toonen, en voort te gaan het noodige te doen om de<br />
uitwerking ongedaan te maken van een verborgen actie,<br />
die in haar gevolgen en consequenties nog ernstiger is<br />
dan de uitzettingen van journalisten om politieke redenen,<br />
welke uitzettingen in het openbaar plaats hebben,<br />
en daardoor onderworpen zijn aan de sanctie van de<br />
openbare meening".<br />
De motie die werd aangenomen betreffende het beroepsgeheim<br />
luidt:<br />
„Het Comité Exécutif, getroffen door recente voorvallen<br />
die zich in verschillende landen hebben voorgedaan,<br />
brengt plechtig in herinnering dat het beroepsgeheim<br />
een onontbeerlijke moreele regel in om de journalisten<br />
in staat te stellen hun taak in vrijheid te vervullen,<br />
en de pers haar politieke en sociale missie te<br />
doen uitoefenen,<br />
herinnert enaan dat de journalist zijn taak vervult overeenkomstig<br />
zijn beroepsgeweten en binnen de grenzen<br />
van het algemeen belang, waarvan hijzelf, onder controle<br />
van zijn gelijken, de beoordeeling heeft.<br />
herinnert eraan dat het beroepsgeheim, dat met name<br />
in de codes van beroepseer der Engelsche en Fransche<br />
journalisten geschreven staat, door een lange tmditie is<br />
bevestigd, en reeds in een aantal landen door de jurisprudentie<br />
erkend wordt,<br />
verklaart dat op dit gebied teruggang niet toelaatbaar<br />
is,<br />
spreekt opnieuw zijn overtuiging uit dat de journalisten<br />
verplicht zijn het beroepsgeheim strikt in acht te nemen<br />
(welke de gevolgen daarvan ook mogen zijn), noodigt<br />
de overheden uit het beginsel ervan, dat een van de<br />
voorwaarden der persvrijheid is, te eerbiedigen, verzoekt<br />
de nationale organisaties hun streven voort te zetten het<br />
beroepsgeheim te handhaven en wettelijk erkend te<br />
krijgen, en besluit het onderzoek van het vraagstuk op<br />
het eerstvolgende Congres voort te zetten."<br />
Ten aanzien van de financiën werd ten slotte bepaald<br />
dat de betaling der contributies zal worden voortgezet<br />
op de voorwaarden van het afgeloopen jaar, te weten<br />
op de basis van 90 % van de contributie van 1936, zonder<br />
dat, in Fransche francs gerekend, het bedrag lager<br />
mag zijn dan in dat jaar.<br />
Mr. M. VOORBEYTEL.
104 D E J OURNALIST<br />
„WERELDFILM". EN „PERS'BALS.<br />
Het z.g. Scheveningsche „wereldfilmbal" is een grootsche<br />
mislukking geworden, zoo constateeren de bladen.<br />
We dachten daarbij aan de pogingen die herhaaldelijk,<br />
ook nog onlangs, bij het Kringbestuur zijn gedaan om<br />
dit te bewegen een z.g. Persbal in Scheveningen te<br />
ondernemen. De schoonste beloften werden erbij geleverd,<br />
kleurige programma's bijgevoegd, een reeks autoriteiten<br />
genoemd, wier deelneming men zich aanstonds<br />
zou verzekeren. Het bestuur heeft deze festiviteiten op<br />
naam van en ten koste van de pers steeds, ook nu weer,<br />
afgewezen.<br />
Reclame behoort in het redactioneele gedeelte niet<br />
thuis.<br />
DE UITSTAP NAAR AMSTERDAM<br />
Onze goede vrienden van de A.P. hebben wederom<br />
den Kring een grooten dienst bewezen en wederom<br />
hebben zij getoond, hoe zij in ons organisatieverband<br />
er aldoor naar streven trouw, toewijding en sympathie<br />
te schenken.<br />
De uitstap — van een uitstap"je", kan moeielijk worden<br />
gesproken — op 16 en 17 Juli is een volledig welslagen<br />
geweest, een paar prettige en feestelijke dagen,<br />
werden het, waarvan de organisatie bewonderenswaardig<br />
was.<br />
Nooit te voren hebben we zooveel journalisten op<br />
een uitstapje bijeen gezien. Met ruim 120 waren we<br />
en zelden was een excursieprogram zoo gevuld en zoo<br />
vol afwisseling.<br />
Zaterdagmiddag werd het gezelschap in het Centraal<br />
Station ontvangen waar de Ned. Spoorwegen vertegenwoordigd<br />
door ir. W. J. Berdenis van Berlekom, hoofdinspecteuren<br />
den stationschef, den heer W. Jongstra,<br />
ververschingen aanboden.<br />
De voorzitter van de Amsterdamsche pers, de heer<br />
D. Kouwenaar, heette allen welkom en de Kringvoorzitter<br />
sprak reeds een voorloopig woord van dank. Hij<br />
herinnerde erbij aan den uitspraak van Busken Huet<br />
dat scribenten eigenlijk nooit moeten tafelen met hen<br />
die zij critiseeren. Doch een zoo oprecht hartelijke uitnoodiging<br />
konden de journalisten zonder gemoedsbezwaren<br />
aanvaarden.<br />
Namens de Spoorwegen sprak de heer Ir. W. J. Berdenis<br />
van Berlekom eenige hartelijke woorden.<br />
Het gemeente bestuur van Amsterdam bood den journalisten<br />
een boottocht door de havens en grachten aan.<br />
De waarnemende havenmeester, de heer B. de Vries,<br />
was hierbij tegenwoordig.<br />
We voeren in een viertal fraaie motorbooten in den<br />
koelen zonnigen namiddag door het onvergelijkelijk<br />
wonder van stedepracht, dat Amsterdam is en genoten<br />
er volop van.<br />
In het Carlton-hotel ontving de Amsterdamsche pers<br />
de collega's op een thee-uur.<br />
's Avonds waren de journalisten in Krasnapolsky de<br />
gasten van het gemeentebestuur. Aan den feestelijker:<br />
maaltijd namen o.m. de wethouders Boekman, Rustige<br />
en Van Meurs deel.<br />
De heer Boekman hield bij deze gelegenheid een tafelrede,<br />
waarin hij er op wees, dat het te Amsterdam —<br />
in strijd met het woord van Busken Huet — mogelijk<br />
is aan tafel te gaan zitten met hen, die men critiseert.<br />
Als overeenkomstige taak van een gemeentebestuur en<br />
de pers zag spr. het leiding geven aan een vrij publiek.<br />
In een democratisch land staan overheid en pers vrij<br />
ten opzichte van elkaar. Beide werken aan het algemeen<br />
belang.<br />
De Kringvoorzitter beantwoordde deze zeer toegejuichte<br />
rede met eenige hartelijke woorden, waarin hij<br />
met citaten uit Vondel dank bracht voor de gulle ontvangst<br />
en Amsterdam alle goeds toewenschte.<br />
De Zondag ving aan met een bezoek aan de Fransche<br />
tentoonstelling in 't Stedelijk museum welks directeur,<br />
jhr. D. C. Röell, de pers met een vriendelijke toespraak<br />
welkom heette.<br />
Een groepje excursisten in Amsterdam.<br />
De Secretaris en Mevrouw Polak Daniels en L. Schotting ontdekt<br />
men op deze groep.<br />
(Foto Van Zuiden).<br />
Om twaalf uur toog het gezelschap naar Schiphol.<br />
Na de lunch hield de directeur der K. L. M. de heer<br />
A. Plesman, een causerie over de luchtvaart ten dienste<br />
van de landverhuizing.<br />
Bij het bezoek aan de roeibaan dat hierop volgde, gaf<br />
mr. P. J. Mijksenaar, de gemeentelijke commissaris voor<br />
het vreemdelingenverkeer een overzichtelijke uiteenzetting<br />
van het boschplan en zijn beteekenis voor de hoofdstad.<br />
's Avonds waren de journalisten de gasten van de<br />
Vereeniging voor Vreemdelingenverkeer, welke een<br />
maaltijd in het A.MJV.-gebouw aanbood.<br />
De voorzitter van de V. V. V., de heer D. Hudig<br />
LJzn., wees er op, dat deze vereeniging op haar wijze<br />
de economische en cultureele belangen van het volk<br />
dient, hetgeen eveneens de taak van de pers is.<br />
De Kringvoorzitter dankte en wenschte V.V.V. succes<br />
in haar streven om voor Amsterdam de belangstelling<br />
te wekken en te voeden, die onze grootsche hoofdstad<br />
zoo ten volle verdient.<br />
En tot de Amsterdamsche Pers, de promotrice van<br />
deze zomerreis, richtte hij een afzonderlijk woord:<br />
In de landelijke journalistenorganisatie is de A.P.<br />
een der grootste afdeelingen. Herhaaldelijk heeft het<br />
Kringbestuur op de A.P. een beroep moeten doen als<br />
groote nationale gebeurtenissen in Amsterdam of zijn<br />
omgeving plaats vonden en altoos heeft de A.P. door<br />
haar connecties, haar invloed, haar zuiver begrip van<br />
Collega De Vries kondigde op het eind van den rijtocht naar het<br />
A.M.J.V.gebouw aan dat de A.P. ervoor had gezorgd dat Mevrouw<br />
Mann-Bouwmeester „zich op onzen weg bevond". Dat was natuurlijk<br />
toeval. Nochtans heeft de Kringvoorzitter de groote artieste namens<br />
de journalisten gecomplimenteerd.<br />
(Foto Van Zuiden).<br />
wat de journalistiek dan noodig had uit publiciteitsoogpunt,<br />
tot het welslagen dezer gebeurtenissen belang-
ijk bijgedragen en zich de oprechte dankbaarheid verzekerd<br />
van Kringbestuur en collega's.<br />
In zekeren zin is de A.P. in onzen Kring wat Amsterdam<br />
is in ons land. Ook voor de A.P. zijn, wat niet<br />
in Amsterdam werkt „provincialen". We hebben eigenlijk<br />
aldoor lesjes noodig van de groote zuster. Als we in Amsterdam<br />
onze periodieke vergadering hebben wordt blijkbaar<br />
de lust vaardig over de A.P. om den kleinen broers<br />
eens te toonen wat een grootstijlsche vergadering is. Er<br />
moet wat leven in de brouwerij komen! Enkele van haar<br />
geroutineerdste sprekers worden opgecommandeerd om<br />
'm eens van katoen te geven met critiek en bezwaren,<br />
zelfs met een motie van afkeuring in het bestuur, die<br />
zij heelemaal niet denken in te dienen. En als dan de<br />
provincialen wat onthutst doen, hebben de Amsterdammers<br />
een grondeloos plezier en ze zijn verder de charmantste<br />
collega's. Hoezeer ze ons tenslotte genegen zijn<br />
toonden zij ons nu weer door deze reis ineen te zetten.<br />
Waarde vrienden van de A.P. we zijn u allen hartelijk<br />
dankbaar voor de massa werk die speciaal het bestuur,<br />
bijzonderlijk collega's De Vries en Van den Bergh voor<br />
ons op u hebt willen nemen en die met zulk prachtig<br />
resultaat werd beloond. (Een langdurig applaus volgde<br />
dat herhaald werd toen ook Mevrouw De Vries voor<br />
haar medewerking in de voorbereiding werd gehuldigd).<br />
Spreker besloot: Het spijt me als „provinciaal" een beetje<br />
eerlijk te moeten zeggen dat we nog nooit zóó zijn ontvangen<br />
als nu in Amsterdam. De A.P. heeft bewezen<br />
dat zij er recht op heeft te meenen dat zij, als het er<br />
aan komt, ons allen een lesje kan geven. Nogmaals hartelijk<br />
dank vrienden van het A.N.P., we nemen opnieuw<br />
een dankbaar gevoel jegens u mee naar onze provincie!<br />
Collega Van Bolhuis, die namens de H.J.V. dankte,<br />
zei dat hij zich thans zéér bezwaard gevoelt, als hij<br />
denkt dat nu ook de H.J.V. eens voor een uitstapje zal<br />
moeten zorgen!<br />
INHULDIGINGSFEESTEN EN DE PERS.<br />
Het was een eigenaardig genoegen nog eens na te<br />
lezen wat veertig jaren geleden de Kring heeft gedaan<br />
voor de regeling van de perszaken ter gelegenheid van<br />
de Inhuldiging.<br />
Er waren daartoe twee comité's gevormd, een „binnenlandsch",<br />
bestaande uit de heeren P. J. Appel, voorzitter,<br />
mr. G. Keiler, secretaris; }. H. Geerke, penningmeester,<br />
W. F. Andriessen, M. E. Belinfante, E. W.<br />
de Jong, J. Timmer, R. C. Verwijck en M. Vierhout en<br />
een „buitenlandsch": Prof. dr. A. Kuyper, 1ste voorzitter;<br />
D. A. van Waalwijk, 2de voorzitter, W. M. Derkinderen,<br />
penningmeester; Jacq. Deen, 1ste secretaris; C. K. Elout,<br />
2de secretaris.<br />
Beide comité's hebben uitnemend werk van voorbereiding<br />
gedaan en hun arbeid heeft den journalisten aanzienlijk<br />
profijt geschonken.<br />
Het binnenlandsch comité zorgde dat 78 vertegenwoordigers<br />
van Nederlandsche en Nederlandsch Indische<br />
bladen te Amsterdam en te 's-Gravenhage en bij de<br />
vlootrevue behoorlijk werden ontvangen en hun werk<br />
konden doen en het wist allerlei faciliteiten voor hen te<br />
verwerven.<br />
Het buitenlandsche, dat aan een subcomité in Den<br />
Haag, onder leiding van den heer J. Doorman met<br />
verder de heeren M. E. Belinfante, A. G. Biemond, P.<br />
A. Haaxman, M. van Raalte en A. C. A. van Vuuren<br />
het feest in de residentie overliet, ontving van de Regeering<br />
een subsidie ad ƒ 25.000 plus nog ƒ 3180 door „de<br />
offervaardigheid van een aantal bekende personen" en<br />
ontwierp een bijzonder belangwekkend program. Het<br />
qaf een „Handboek" uit, dat het buitengewoon lid van<br />
den Kring de heer A. W. Sijthoff voor zijn rekening<br />
nam in Fransch, Duitsch en Engelsch; verkreeg vrij<br />
spoorwegvervoer 1ste klasse van 1 tot en met 17 <strong>September</strong>,<br />
logies te Amsterdam van 2 tot 10 <strong>September</strong><br />
voor f 60—, een Persgebouw in „Eensgezindheid" enz.<br />
Voorzitter' Boissevain getuigde op de Algemeene Vergadering<br />
van 26 December 1898, dat: „beide comités<br />
DE JO URN A L 1ST 105<br />
als mannen hebben gewerkt, georganiseerd, alles voorbereid;<br />
geen moeite was hen te veel". Hij had zelf, om<br />
gezondheidsredenen, niet aan de commisoriale taak kunnen<br />
deelnemen.<br />
Het buitenlandsch comité was in de feestweek nog<br />
terzijde gestaan door de heeren mr. J. Kalff, J. F. L.<br />
de Balbian Vester en A. G. C. van Duyl Jr.<br />
Men krijgt den indruk dat vooral de buitenlandsche<br />
journalisten geweldig zijn gecajoleerd: de Engelsche<br />
vrije reis met de booten van de Zeeland, de Amerikanen<br />
met de booten van de Holland Amerika lijn, raout bij<br />
den burgemeester van Amsterdam, diner bij het gemeei^tebestuur,<br />
boottocht door ide grachten, in Den<br />
Haag kunstfeest in Pulchri, afternoon tea bij den<br />
schilder H. W. Mesdag, raout bij jhr. mr. J. Roëll, in<br />
Rotterdam boottocht op de Maas onder leiding van den<br />
handel en diner vanwege het gemeentebestuur, tocht in<br />
de omstreken van Arnhem en voorts nog een eigen boot<br />
„Koningin Regentes" van Amsterdam naar Lissabon<br />
voor het daar te houden Perscongres.<br />
En tenslotte de wat trieste overdenking dat van<br />
alle hier genoemde medewerkers aan de persontvangst<br />
er nog maar vier in leven zijn: Elout, Biemond, Kalff en<br />
de Balbian Verster.<br />
Hoevelen nog van de Nederlandsche collega's die toen<br />
als verslaggevers zijn uitgezonden naar de Kroningsfeesten<br />
lezen dit?<br />
MUTATIES.<br />
Met ingang van 15 Augustus is collega G. H. Hoek,<br />
thans verbonden aan de redactie van De Rotterdammer,<br />
secretaris der R.J.V., benoemd tot chef van den reportagedienst<br />
van de N.C.R.V.<br />
Collega J. F. E. Belinfante is met ingang van 1 Aug.<br />
j.1. benoemd tot adjunct-directeur van het Algemeen<br />
Nederlandsch Persbureau „A.N.P."<br />
SNEL-JOURNALISTIEK.<br />
Het Dagblad van Gouda beklaagt er zich over dat<br />
de Goudsche Courant op Donderdagavond een volledige<br />
uitslag had van de eind-examens der Goudsche Industrieen<br />
Huishoudschool, welke Vrijdagmiddag j.1. pas aan<br />
de geslaagde leerlingen zou worden medegedeeld!<br />
De redactie van de Goudsche Courant heeft zich niet<br />
gehouden aan een verzoek van de directrice van de<br />
Huishoudschool om de namen der geslaagde leerlingen<br />
niet eerder dan Vrijdagavond te publiceeren.<br />
Het Dagblad van Gouda toornt, en terecht, zéér.<br />
ADRESSEN.<br />
Onze leden gelieven correspondentie betreffende<br />
arbeidsbemiddeling en redactioneele bijdragen voor „De<br />
Journalist" te richten tot collega HENRI <strong>DEKKING</strong>,<br />
Flatgebouw Westzeedijk 128b, Rotterdam (tel. 50538);<br />
correspondentie voor het Kringbestuur, benevens<br />
adreswijzigingen, verandering van hoofdfunctie, aan-<br />
melding voor het lidmaatschap en de aanvragen van<br />
kaart van de F.I.J. naar collega G. POLAK DANIELS,<br />
Schiefbaanstraat 15, den Haag (telef. 117029);<br />
correspondentie betreffende contributiebetaling en<br />
pensioenverzekering naar collega J. SCHRAVER, Flat<br />
gebouw Kralingsche Plaslaan 184 (telef. 14844), giro<br />
254336.
106 DE JOURNALIST DE JOURNALIST 107<br />
De bevoorrechte collega's en hun dames die achterin de zaal zaten zullen zich op deze<br />
foto gemakkelijk en met begrijpelijk genoegen herkennen. Heel achterin staan de<br />
meer „officieele" dames en heeren. Van links af herkent men met wat goeden wil als<br />
3de Polak Daniels, als 4de mevrouw Kouwenaar, als 5de Lievegoed, dan mevrouw Boekman,<br />
Het diner in Krasnapolski, door het<br />
Gemeentebestuur van Amsterdam<br />
aangeboden op 16 Juli <strong>1938</strong>.<br />
(Cliché Haagsche Courant)<br />
Elout, mevrouw Dekking, de heer Boekman, mevrouw Polak Daniels. Achter de vaas<br />
gaan wethouder Rustige en mevrouw Lievegoed schuil, dan volgen de Kringvoorzitter,<br />
mevrouw Van Bolhuis, wethouder Van Meurs, Kouwenaar, Van Bolhuis. De overigen<br />
verliezen zich in het ongewisse.
106 DE JOURNALIST DE JOURNALIST 107<br />
De bevoorrechte collega's en hun dames die achterin de zaal zaten zullen zich op deze<br />
foto gemakkelijk en met begrijpelijk genoegen herkennen. Heel achterin staan de<br />
meer „officieele" dames en heeren. Van links af herkent men met wat goeden wil als<br />
3de Polak Daniels, als 4de mevrouw Kouwenaar, als 5de Lievegoed, dan mevrouw Boekman,<br />
Het diner in Krasnapolski, door het<br />
Gemeentebestuur van Amsterdam<br />
aangeboden op 16 Juli <strong>1938</strong>.<br />
(Cliché Haagsche Courant)<br />
Elout, mevrouw Dekking, de heer Boekman, mevrouw Polak Daniels. Achter de vaas<br />
gaan wethouder Rustige en mevrouw Lievegoed schuil, dan volgen de Kringvoorzitter,<br />
mevrouw Van Bolhuis, wethouder Van Meurs, Kouwenaar, Van Bolhuis. De overigen<br />
verliezen zich in het ongewisse.
108<br />
Mr. JOH. J. BELINFANTE.<br />
Al bladerende in „Wie is dat?" las een Haagsche<br />
redacteur van het Algemeen Nederlandsch Persbureau,<br />
dat mr. Joh. J. Belinfante in 1898 op een dissertatie getiteld<br />
„Opmerkingen over het beheer van gemeenteondernemingen"<br />
te Leiden is gepromoveerd. Hij blies,<br />
na ,deze vondst, onmiddellijk „verzamelen" en de redactioneele<br />
hoofden werden bij elkaar gestoken. De conclusie<br />
van dit beraad was — wie den heer Belinfante<br />
kent heeft haar reeds geraden —: daar moeten wij iets<br />
aan doen. Maar spoedig bleek, dat de dag van herdenking<br />
voorbij was. De doctorsbul kreeg mr. Belinfante<br />
op 8 Juli en, zoo vroegen zich de Haagsche redacteuren<br />
even af, mogen wij mijnheer Belinfante op den 21 sten<br />
nog wel aan dien dag herinneren. Het eenstemmige antwoord<br />
hierop luidde dat, al was de dag verstreken, dit<br />
toch geen reden behoefde te zijn om te blijven zwijgen.<br />
Integendeel: allen voelden het als een verzuim van de<br />
gelegenheid den hooggeachten directeur van het A.N.P.<br />
te eeren niet een bescheiden gebruik te hebben gemaakt.<br />
Dit zoo zijnde trok een hunner er op uit om een geschenk<br />
te koopen en den volgenden ochtend vereenigde de<br />
Haagsche staf zich in een van de kamers der redactie,<br />
opdat een onzer tot den heer Belinfante zou zegg e £'<br />
dat dit veertigjarige jubileum een oogenblik aandacht<br />
eischte. Verrast, zelfs lichtelijk ontroerd, luisterde de<br />
heer Belinfante naar de huldigende woorden te zijner<br />
eere. Hij hoorde uit den mond van den redactioneelen<br />
tolk dat allen er trotsch op zijn onder mijnheer Belinfantes<br />
leiding te schrijven. Een leiding, die nooit drukt,<br />
maar altijd verfrisschend werkt op hen, die van dezen<br />
overvloed van wetenschap, scherp inzicht, humor bescheiden-<br />
en beminnelijkheid dagelijks gemeten. Hartelijk<br />
was het wederwoord van den heer Belinfante, die<br />
zeer dankbaar bleek voor het geschenk en de bloemen<br />
van zijn mededirecteur, den heer H. H. J. van de Pol.<br />
Nauwelijks tien minuten duurde deze reunie. Buiten<br />
kantoor wachtte mijnheer Belinfante werk. En toen de<br />
Haagsche redacteuren hem even later het Voorhout<br />
zagen oversteken, de onafscheidelijke pijp in de hand<br />
sprak een hunner aller gedachten uit: ik ben blij, dat<br />
wij dit gedaan hebben.<br />
DE JO U R N A L I S T<br />
J. OPPENHEIM. •<br />
C. J. SCHOTEL.<br />
Op 1 Augustus was het 40 jaar geleden, dat collega<br />
C. J. Schotel zijn loopbaan in de journalistiek begon.<br />
Hij was eerst verslaggever van het Nieuwsblad voor<br />
Nederland, later van het Handelsblad. Daarna is hij<br />
overgegaan naar de redactie-buitenland van dat blad<br />
waarvoor zijn groote talenkennis hem in het bijzonder<br />
geschikt maakte en waartoe hij nog altijd behoort. Van<br />
zijn oude liefde voor de verslaggeverij getuigden niet<br />
lang geleden eenige herinneringen „Uit een oud reporterboekje".<br />
Van de vereeniging De Amsterdamsche pers is<br />
de jubilaris jarenlang secretaris geweest; als zoodanig<br />
nam hij een werkzaam aandeel in de organisatie van<br />
de ontvangst der buitenlandsche pers in ons land ter<br />
gelegenheid van de Olympische spelen van 1928. Ook<br />
was hij gedelegeerde der A.P. bij het bestuur van den<br />
Nederlandschen Journalistenkring.<br />
Hij was in het Kringbestuur een zeer gewaardeerde<br />
verschijning, geestig, origineel, en als het moest ook<br />
heel ernstig in zijn beoordeelingen en adviezen. Het speet<br />
allen daar, dat Schotel afscheid nemen moest als gedelegeerde.<br />
Het bestuur van den Kring heeft hem op zijn feestdag<br />
een mooi bloemstuk gezonden. Hij is in intieme bijeenkomst<br />
door directie, hoofdredactie en redactie van het:<br />
Handelsblad gehuldigd.<br />
J. G. BARENBROEK 70 JAAR.<br />
Een in journalistenkring zeer gezien collega, J. G.<br />
Barenbroek werd op 26 Juli 70 jaar.<br />
Hij had aan het Handelsblad, na medewerker te zijn<br />
geweest van den om zijn breede kennis en zijn citatenschat<br />
onvergetelijken Chr. Nuys de leiding van de<br />
rubriek Buitenland.<br />
In talrijke artikelen over vraagstukken van internationale<br />
politiek en in de dagelijksche en wekelijksche<br />
overzichten, waarin hij de wereldgebeurtenissen analyseerde,<br />
heeft hij zich, mede dank zij zijn groote belezenheid<br />
en gedegen kennis, een betrouwbaar gids getoond.<br />
Veertig jaar is de heer Barenbroek in de Nederlandsche<br />
journalistiek werkzaam geweest en toen hij op<br />
31 December 1931 zijn vruchtbare pen neerlegde om de<br />
rust te gaan genieten, die hem na zijn werkzaam leven<br />
alleszins toekwam, is hem door de vele vrienden die hij<br />
zich in den loop der jaren onder collega's gemaakt heeft,<br />
een hartelijk afscheid bereid. De wensch, hem toen<br />
gewijd, dat hij de rust en de voldoening mocht genieten,<br />
die toekomt aan hen, die hun plicht met overtuiging vervuld<br />
hebben, zij op zijn zeventigsten verjaardag van<br />
qanscher harte ook door den Ned. Journalistenkring<br />
herhaald.
H. W. DE RONDE f<br />
Op den lsten dezer nacht is te Hillegersberg op 67jarigen<br />
leeftijd overleden de heer H. W. de Ronde, die<br />
bijna 40 jaar lang voor zijn courant, het Rotterdamsch<br />
Nieuwsblad, zijn veel gelezen muziekcritieken heeft geschreven.<br />
Als opvolger van Willem Smalt nam de Ronde, die<br />
oorspronkelijk ambtenaar ter posterijen en telegrafie was<br />
en 1 November 1896 als redacteur-stad aan het Rott.<br />
Nieuwsblad verbonden werd, aan het einde der vorige<br />
eeuw de verzorging der muziekrubriek over en wist deze,<br />
dank zij zijn kennis, zijn belezenheid en zijn weloverwogen,<br />
doch zeker lang niet altijd mild oordeel tot een<br />
der belangrijkste en aantrekkelijkste van zijn courant te<br />
maken.<br />
Enkele jaren lang was hij vóór 1903, muziekredacteur<br />
aan het Weekblad voor Rotterdam onder leiding toen<br />
van A. Voogd.<br />
In later jaren was hij tevens een gewaardeerd medewerker<br />
van tal van vakbladen op muziekgebied: Symphonia,<br />
Caecilia en vele andere.<br />
Van zijn hand verscheen het door leidende leerkrachten<br />
van conservatoria en muziekscholen gaarne aanbevolen<br />
overzicht der muziekgeschiedenis, uitgegeven bij<br />
E. Querido te Amsterdam.<br />
Den lsten Mei 1936 nam de Ronde onder tal van<br />
blijken van hartelijke belangstelling afscheid als muziekredacteur<br />
van het Rott. Nieuwsblad.<br />
Aan de groeve heeft de Kringvoorzitter ons leedwezen<br />
over dit droef verscheiden, na zóó korten rusttijd uitgesproken.<br />
EMMY J. BELINFANTE.<br />
Het was dezer dagen tien jaar geleden dat mej. Emmy<br />
J. Belinfante de functie van redactrice van het maandblad<br />
der Ned. Vereeniging van Huisvrouwen aanvaardde.<br />
Het blad drukt op de eerste pagina, bij haar portret<br />
een artikeltje af, waarin mej. Belinfante erkentelijkheid<br />
wordt betuigd voor de voortreffelijke wijze, waarop zij<br />
in de afgeloopen jaren haar taak heeft vervuld.<br />
UIT <strong>DEN</strong> LE<strong>DEN</strong>KRING.<br />
DE WEG UIT <strong>DEN</strong> SALARISDOOLHOF.<br />
Wanneer ik — na verkrijging van het gehoopte consent<br />
van den Redacteur van De Journalist — een en<br />
ander over de salaris-affaire schrijf, doe ik dat zonder<br />
grein van verband met de vele boosaardigheden ons,<br />
DE ) O URNA L 1ST 109<br />
journalisten, door het groene (inderdaad: ook in onze<br />
vakaangelegenheden groene!) Weekblad De Waag<br />
naar de hoofden geslingerd. Ten opzichte van dit orgaan<br />
trooste de Nederlandsche journalist zich met de gedachte<br />
dat Haarlem al eerder in de geschiedenis de vindplaats<br />
van „een onaangenaam mensch in den Haarlemmerhout"<br />
is geweest, en dat wij de mogelijkheden ruimschoots bezitten<br />
om onze wasch thuis te behandelen, zonder vreemde<br />
hulp. Voor het overige gebiedt de redelijkheid de<br />
erkenning dat hier en daar een opmerking van De Waag<br />
hout snijdt — al zij het Haarlemmerhout.<br />
Terzake. Wij zitten in en met de salarisaffaire.<br />
Klachten over de niet-naleving van het „agreement"<br />
hebben tot een „enquête" aanleiding gegeven („afspraak"<br />
en „onderzoek" zijn, tusschen haakjes, voortreffelijke<br />
en bovendien Nederlandsche woorden!) en het<br />
wachten is op de uitkomst van deze rondvraag. Natuurlijk<br />
loop ik er niet op vooruit: ontmoedigende feiten verneemt<br />
een mensch altijd nog vroeg genoeg! Maar wel<br />
zou ik de aandacht van mijn soortgenooten willen vragen<br />
voor een enkele zichtbare zwakheid in onze eigen<br />
positie.<br />
De journalistiek is voor haar doorsnee-beoefenaar een<br />
slecht betaald vak. Het „agreement" met de directeurenvereeniging<br />
leeft een plantenleven. De enquête zal het<br />
bevestigen. Wat moeten wij doen? Laat ons voorop stellen<br />
dat geen verstandig man de directies ongelijk kan<br />
geven. Voor haar zijn couranten geheel of grootendeels<br />
ondernemingen, die op economischen grondslag beheerd<br />
moeten worden. Waarom zouden zij een redactioneele<br />
kracht méér salaris geven dan het bedrag waarvoor zij<br />
bereid is te werken? De journalist die een boek van<br />
ƒ 2.90 bijzonder nuttig oordeelt, haalt het ook niet in<br />
zijn hoofd er op dien grond ƒ 3.90 voor te betalen!<br />
Ook wij, journalisten, hebben een „marktwaarde". Wij<br />
kunnen niet hopen dat een „agreement" zonder economische<br />
noodzakelijkheid ons ooit uit de salariskwestie<br />
zal helpen. Te eischen dat de directies ten aanzien van<br />
redacteuren zonder economische noodzakelijkheid den<br />
commercieelen grondslag van haar functie zullen prijsgeven,<br />
is zoo irreëel dat het aan domheid grenst.<br />
Vrage: wat hebben wij zelf tot dusverre gedaan om ons<br />
vak zóó te organiseeren dat het mogelijk wordt er den<br />
grondslag voor een (bindende) overeenkomst (hetgeen<br />
méér is dan een „agreement") in te vinden? Immers eerst<br />
indien wij er ons van overtuigd mogen houden dat wij<br />
voor een zoo sterke en zoo goede vakregeling gezorgd<br />
hebben dat onzerzijds van „onderhandelen" sprake kan<br />
zijn hebben wij „unsere Schuldigkeit getan". Wel: het<br />
lijkt er niet naar!<br />
Hier valt tegen een misvatting en een gevaar te waarschuwen.<br />
Wij moeten m.i. niet een „vakorganisatie"<br />
willen zijn in dien zin dat machtsvorming ons eenig doel<br />
wordt. De methodiek van den vakorganisatie-strijd komt<br />
mij, met zijn stakingsdreiging, zijn vrijgestelden, zijn<br />
zuiver economisch ingestelde wijze van denken en doen,<br />
voor ons in schier alle opzichten onbruikbaar voor, al<br />
was het maar alleen omdat juist het dagbladbedrijf zoo<br />
bijzonder berekend is op de samenwerking van de erbij<br />
betrokkenen. Maar wèl zal het onvermijdelijk zijn dat wij<br />
als groep een erkenden invloed verwerven op de bepaling<br />
van ons materiëele lot, door het vaststellen en verdedigen<br />
van zekere journalistieke standaarden. Immers<br />
waarom is ons „agreement" een ding zonder merg of<br />
pit?; waaróm verliezen wij onvermijdelijk eiken strijd<br />
waarin „de journalist" als soort een rol speelt? Omdat<br />
de soort in het vage zweeft zoodat niemand, noch een<br />
dagbladdirecteur nóch een rechter van instructie nóch<br />
een officier van justitie, er eenig houvast aan heeft.<br />
Onze „standsorganisatie" is zóó zwak op de beenen,<br />
dat wij het met een „agreement" en met zoo af en toe<br />
een beleefd verzoek om naleving ervan moeten stellen.<br />
Nooit zullen wij verder komen zoolang dat zoo blijft. Wij<br />
zijn, een beetje al te hard gezegd, aan het verkeerde eind<br />
van het touw gaan trekken. Wij hebben een slappe afspraak<br />
en doen krampachtige pogingen om de naleving<br />
ervan te verkrijgen maar wij hebben een luchtledig
110 DE JOURNALIST<br />
achter ons: het mangelt ons deerlijk aan gezag als groep<br />
en aan den met alle gezag oorzakelijk verbonden invloed.<br />
Door daarin verandering te gaan brengen zouden wij<br />
aan het goede eind van het touw gaan trekken. De eerste<br />
gevolgtrekking uit die overwegingen is overigens niet bemoedigend:<br />
daar het opbouwen van een sterke standsorganisatie<br />
een zaak van jaren is, zal de oplossing van<br />
de salariskwestie dat óók zijn! Geen enquête en geen<br />
welgemeende verzoeken om handhaving van het „agreement"<br />
zullen aan dat feit wrikken.<br />
Hoe komen wij dan op den goeden weg? Ik geloof:<br />
allereerst door te erkennen dat wij den Nederlandschen<br />
journalist moeten maken tot een hanteerbaar begrip.<br />
Zoolang ieder journalist is die er zich voor uitgeeft;<br />
zoolang de Kring niet geslaagd is in het verleenen van<br />
een prestige aan het Kringlidmaatschap van gelijk allooi<br />
als het lid zijn van den B.N.A. voor den architect of<br />
van het Ned. Instituut van Accountants voor den accountant<br />
bezit — zoolang hebben wij het mogelijke niet<br />
gedaan. Wij moeten een journalistenporrmng' in de hand<br />
werken, voor mijn deel een „diploma", althans een afronding<br />
scheppen, en dus een zeef construeeren, die<br />
kaf van koren kan scheiden. Wij moeten het peil van<br />
den als ,,vol" te erkennen journalist omhoog hijschen en,<br />
als Kring daarbij de leiding nemend, ervoor zorgen dat<br />
in het Kringlidmaatschap een waarborg voor bekwaamheid<br />
en geschooldheid komt te steken. Lukt dat — en<br />
waarom zouden wij het tegen de architecten en de<br />
accountants moeten afleggen? — dan ontstaat de invloed<br />
dien wij voor een overeenkomst noodig hebben en dien<br />
wij nü zelfs voor een „agreement" niet bezitten.<br />
Het is hier niet mijn bedoeling om de grondslagen<br />
voor een journalisten-opleiding onder voogdij van den<br />
Kring te gaan uiteenrafelen. Maar ik zou het waardeeren<br />
indien anderen hun oordeel wilden bekend maken<br />
over de hier als eenig-juiste bepleite richting van het te<br />
voeren beleid. Om één punt van activiteit te omschrijven:<br />
waarom niet een jaarlijksche „Journalistendag" (i£e<br />
bijv. de „Accountantsdagen" van het Instituut) waar aan<br />
de hand van tevoren gedrukte praeadviezen de groote<br />
vragen van ons vak (zij zijn er!) besproken worden? Op<br />
den duur kan dat een tweedaagsch congres (Ned. Juristenvereeniging!)<br />
worden, waarvan invloed uitgaat.<br />
Maar niet over den vorm, wél over de kern van het probleem<br />
wilde ik het hebben: eerst een bepaling van het<br />
zwevend begrip „Nederlandsche Journalist", en via die<br />
bepaling (alleen door het vormen van een gezonde<br />
standsorganisatie mogelijk) naar een salarisregeling die,<br />
dank zij werkelijken Kring-invloed, redelijker zal kunnen<br />
zijn dan die van een door ons gezagsgebrek voos „agreement".<br />
G. J. v. H. G.<br />
DE OSSCHE ZAAK EN DE R.PXK<br />
Ondergeteekende moge zich enkele korte opmerkingen<br />
veroorloven met betrekking tot het op 30 Juni jl. via<br />
den Regeeringspersdienst verspreide communiqué nopens<br />
de behandeling van de zg. „Ossche kwestie voor<br />
het Ambtenarengerecht in Den Haag, alsmede de daarvan<br />
in de pers verschenen verslagen.<br />
Het is niet de bedoeling, hier de algemeener aspecten<br />
dier publicatie ter sprake te brengen; de aandacht blijve<br />
thans bepaald bij de rol, welke de Regeeringspersdienst<br />
in deze aangelegenheid vervuld heeft, een rol, die, het<br />
zij bij voorbaat opgemerkt, wellicht als niet in allen<br />
deele aantrekkelijk mag worden gekenschetst.<br />
Vooral de redactioneele structuur van het hier bedoelde<br />
communiqué verdient in dit verband beschouwing.<br />
De eerste alinea daarvan, voorafgegaan door de woorden:<br />
„De Regeeringspersdienst meldt", vormde een beknopt<br />
exposé der na de zittingen van het Ambtenarengerecht<br />
geschapen situatie en bevatte o.a. de mededeeling,<br />
dat door de in een deel der pers verschenen verslagen<br />
de indruk was gewekt, als zouden de verklaringen<br />
van den minister van Justitie op 7 April in de Tweede<br />
Kamer wat euphemistisch getint zijn geweest, met name<br />
voor zoover betrof het contact tusschen dien bewindsman<br />
en het departement van Defensie. Op deze summiere<br />
schets volgde de alinea, openende met de woorden:<br />
„De Raad van Ministers is van oordeel "<br />
Uit dezen vorm van redactie valt niet anders te begrijpen,<br />
dan dat het in de eersfe alinea vervatte, inclusief<br />
dus de opmerking over 't ongelukkige effect van zekere<br />
persverslagen, niet komt poor de verantwoording van den<br />
Raad van Ministers, doch voor die van den R.P.D.<br />
Eerst na dit exposé immers werd de Regeering zelve aan<br />
't woord gebracht. Deze stand van zaken kan o.i. de<br />
vraag wettigen, of in dit geval de R.P.D. het gevaar<br />
van het „trop de zèle" niet even uit het oog verloren<br />
heeft.<br />
Het is den lezers van dit vakblad natuurlijk terdege<br />
bekend, dat de dagbladen, die het bewuste communiqué<br />
van een eigen notitie voorzagen, gemakkelijk en volkomen<br />
afdoende hebben kunnen aantoonen, dat de twijfel<br />
en de daarmede verband houdende minder aangename<br />
indrukken bij het publiek, van welke de R.P.D. gewaagde,<br />
het gevolg waren niet van het karakter der<br />
zittingsverslagen, doch naar voren traden uit de voor<br />
het gerecht onder eede afgelegde verklaringen van getuigen<br />
en uit hetgeen de verdediger der requestranten,<br />
mr. James, uit die verklaringen gemeend had, te mogen<br />
concludeeren. De aanwezige verslaggevers deden daarbij<br />
slechts hun plicht, door die verklaringen en conclusies<br />
getrouwelijk in hun bladen te registreeren. Dat een enkel<br />
dagblad bovendien zijnerzijds enkele kantteekeningen<br />
daarop heeft afgedrukt, doet aan deze zaak niets af,<br />
daar ook in dat geval de getuigen-verklaringen en de<br />
opmerkingen van den verslaggever voldoende duidelijk<br />
gescheiden zijn gehouden.<br />
Men kan zich, dunkt ons, met eenige verwondering<br />
afvragen, hoe het juiste karakter der hier ter sprake<br />
gebrachte verslagen aan den R.P.D. zóó zeer kan zijn<br />
ontgaan, dat deze instantie de vergissing heeft kunnen<br />
begaan, aan die verslagen effecten toe te schrijven, welke<br />
inderdaad op rekening behoorden te worden gesteld van<br />
de feitelijke verklaringen, in den arbeid der verslaggevers<br />
vastgelegd. In allen gevalle meenen wij het te mogen<br />
betreuren, dat, mede door de bemoeienis van den R.P.D.,<br />
het leven is geschonken aan een geenszins gelukkige<br />
formule, welke slechts den indruk vermag te wekken, als<br />
heeft men willen beproeven (gemakshalve?) de pers verantwoordelijk<br />
te stellen voor het ontstaan van impressies<br />
en gewaarwordingen, welke in feite uit andere, slechts<br />
door die pers objectief genoteerde ,oorzaken zijn voortgekomen.<br />
Ook indien men de mogelijkheid laat gelden, dat de<br />
gekozen formuleeringen in de eerste alinea van het<br />
communiqué correspondeerden met de meening der Regeering<br />
en het gevolg zijn geweest van een door den<br />
Raad van Ministers kenbaar gemaakten wensch — hetgeen,<br />
wij herhalen het, uit de wijze van redactie niet<br />
kon blijken, integendeel! —, dan nóg blijft een gevoel<br />
van onbevredigdheid bestaan.<br />
Dan immers zou men gaarne hebben gezien, dat de<br />
R.P.D., krachtens zijn autoriteit van deskundige in perszaken<br />
en zijn nauwe bekendheid met het dagbladwezen,<br />
zou hebben gewezen op het minder juiste van deze voorstelling<br />
van zaken, en zijn invloed te bevoegder plaatse<br />
zou hebben aangewend, opdat deze voorstelling niet in<br />
het beraamde communiqué zou worden opgenomen. Het<br />
stelt teleur, dat in stede hiervan de R.P.D. bereid gebleken<br />
is, de in dit geval wat vlot geformuleerde diskwelificatie<br />
der door de pers gevolgde gedragslijn met<br />
zijn vlag te dekken.<br />
Velen onzer hebben indertijd de oprichting van den<br />
R.P.D. van harte toegejuicht als een middel tot betere<br />
wederzijdsche waardeering, juister wederkeerig begrijpen<br />
van taak en functies van overheid en pers. In vele<br />
gevallen heeft de R.P.D. reeds blijk gegeven, in dit opzicht<br />
inderdaad van waarde te zijn.<br />
Het wil ons echter voorkomen, dat het mede tot de<br />
functie van den R.P.D. behooren kan, bij de overheid
pleitbezorger der pers te zijn, telkens als dit pas geeft.<br />
Pleitbezorger niet in den zin, dat men zou trachten,<br />
eventueele feilen der pers te vergoeilijken of te verbergen,<br />
maar zoodgnig, dat hij, zich baseerend op zelfstandige<br />
en deskundige beoordeeling van den journalistieken<br />
arbeid, somtijds de overheid van voorlichting<br />
kan dienen omtrent bedoeling en structuur van bepaalde<br />
dagblad-publicaties en derzelver effect.<br />
In dit geval ware hiervoor klaarblijkelijk gereede aanleiding<br />
geweest. Mocht al bij den Raad van Ministers<br />
of bij enkele zijner leden de meening hebben postgevat,<br />
dat de persverslagen betreffende de Ossche zaak oorzaak<br />
waren van een door de Regeering niet gewaardeerde<br />
meeningsvorming, dan had mogelijk een weloverwogen<br />
toelichting van de zijde van den R.P-D, veel<br />
kunnen bijdragen tot een juister onderscheiding tusschen<br />
de figuren der verslaggevers en van de door hen aan<br />
't woord gelaten getuigen.<br />
In dit licht gezien, stemt het tot teleurstelling, dat<br />
integendeel een diskwalificatie van de houding der pers<br />
— naar is gebleken, op zoo weinig steekhoudende gronden<br />
— is uitgesproken, niet uitdrukkelijk door den Raad<br />
van Ministers, doch juist onder de verantwoordelijkheid<br />
van die instantie, die de verbinding vormen kan tusschen<br />
overheid en pers.<br />
Het zal uit den aard der zaak overbodig zijn, de aandacht<br />
van het diligente Kringbestuur voor deze aangelegenheid<br />
van vakbelang te vragen; uiten wij daarom<br />
nog slechts den wensch, dat eenige contact hierover tusschen<br />
ons Bestuur en den Chef van den R.P.D. ook<br />
in dit geval tot harmonie van opvattingen zal kunnen<br />
leiden.<br />
P. A. WANSINK.<br />
Collega Wansink bedoelt het best — maar heusch,<br />
hij trapt wijd openstaande deuren in, wanneer hij den<br />
Regeeringspersdienst aanmaant om, waar het pas geeft,<br />
bij de Regeering op te treden als pleitbezorger van de<br />
pers. Door journalisten, en geen ambtenaren, tot chef<br />
en adjunct-chef van den dienst te benoemen, heeft de<br />
Regeering immers bewezen dat zij zelve de pers als een<br />
wereld met eigen belangen en behoeften erkent. Een<br />
praktijk van 4J/2 j a a r heeft dit bevestigd. Daar kan de<br />
heer Wansink niets van weten. Maar waarom suggereert<br />
hij het tegendeel?<br />
Eenvoudig omdat hij warm is geloopen op een communiqué,<br />
dat hij te haastig gelezen heeft, daardoor verkeerd<br />
interpreteert en dan een betoog opzet dat op<br />
twee peilers rust:<br />
Ie. een ontoelaatbare splitsing.<br />
Het besproken communiqué kan niet verdeeld worden<br />
in een eerste deel, dat voor rekening van den<br />
Regeeringspersdienst, en een tweede deel, dat voor<br />
rekening van den Raad van Ministers komt. De<br />
aanhef van de tweede alinea: ,,De Raad van Ministers<br />
acht het niet verantwoord dat de mogelijkheid<br />
van een indruk als vorenbedoeld blijft bestaan"<br />
sluit reeds de veronderstelling van zulk een<br />
dubbel auteurschap uit.<br />
2e. een slordige weergave.<br />
In het communiqué stond: „Door verslagen, zooals<br />
die in een deel der pers zijn verschenen enz<br />
is de indruk gewekt". Collega Wansink geeft dit<br />
weer: „Door de in een deel der pers verschenen<br />
verslagen enz. enz." Dat is heel wat anders. De<br />
zinswending van het communiqué met het woord<br />
zooals legt duidelijk het causale verband tusschen<br />
den vorm, waarin getuigenverklaringen aan het<br />
publiek zijn voorgelegd en den daardoor gewekten<br />
indruk. Men zal over de al dan niet toelaatbaarheid<br />
van bepaalde vormen kunnen twisten, maar er is<br />
géén sprake van dat het communiqué verslagen met<br />
getuigenissen verwart. Wat collega Wansink daaraan<br />
vastknoopt, is dan ook niet ter zake dienende.<br />
DE JOURNALIST lil<br />
Tenslotte aan schrijver het verzoek om als hij den<br />
Regeeringspersdienst critiseert -— ik leer graag van gefuideerde<br />
critiek — te citeeren en niet te „interpreteeren".<br />
Zoo heeft hij het (al. 6) over: „de twijfel en<br />
de daarmede verband houdende minder aangename<br />
indrukken bij het publiek, van welke de Regeeringspersdienst<br />
gewaagde" — terwijl daarvan in het heele<br />
communiqué tittel noch jota te vinden is. Dat kan niet<br />
door den beugel.<br />
U, redactie, mijn dank dat gij mij gelegenheid bood<br />
voor een naschrift.<br />
LIEVEGOED.<br />
BINNENLAND.<br />
DE UITZETTING VAN DE CORRESPON<strong>DEN</strong>TE<br />
VAN DE N.R.C. UIT POLEN.<br />
De Nederlandsche Journalisten-Kring heeft den navolgenden brief<br />
gezonden aan den minister van buitenlandsche zaken:<br />
Het bestuur van den Nederlandsch Journalisten-Kring neemt de<br />
vrijheid zich tot Uwe Excellentie te wenden om haar het belang<br />
van de journaliste mevrouw van Meurs-van der Burg met den<br />
meesten aandrang aan te bevelen. Zooals Uwe Excellentie bekend is,<br />
werd aan genoemde dame, correspondente van de Nieuwe Rotter'<br />
damsche Courant, het verblijf in Polen door de Poolsche autoriteiten<br />
ontzegd, naar de meening van ons bestuur zonder eenige te aanvaarden<br />
reden.<br />
Sindsdien heeft zoowel mevrouw van Meurs als de hoofdredactie<br />
van de Nieuwe Rotterdamsche Courant en ons bestuur herhaaldelijk<br />
bij de Poolsche autoriteiten aangedrongen op herziening van hun<br />
beslissingen, evenwel zonder resultaat voor de getroffene.<br />
Het spijt ons bestuur aan Uwe Excellentie als zijn opvatting te<br />
moeten mededeelen, dat vanwege de Nederlandsche autoriteiten aan<br />
de zaak-van Meurs niet de aandacht werd geschonken, die zij zoo<br />
ten volle verdient. Iedere journalist, in het buitenland werkzaam,<br />
gevoelt, dat hij in de omstandigheden kan komen te verkeeren,<br />
waarin nu mevrouw van Meurs zich bevindt en hij zou meenen<br />
daarbij recht te hebben op de medewerking van de regeering en<br />
van H. M.'s gezant ter plaatse zijner werkzaamheden.<br />
Uwe Excellentie zou zich de erkentelijkheid verzekeren van alle<br />
Nederlandsche journalisten, als zij voor mevrouw van Meurs de<br />
ernstige en daardoor afdoende beslissingen zou willen nemen, die<br />
het correspondentschap dier dame konden herstellen en aan H. M.'s<br />
gezant te Warschau wilde opdragen, bij de Poolsche regeering thans<br />
met ernstigen aandrang op te treden.<br />
De N. R. C. schrijft hierbij:<br />
Wij herinneren er aan, dat deze kwestie reeds hangende is van<br />
de laatste dagen van April, zonder dat de Nederlandsche autoriteiten,<br />
zooals het bestuur van den Ned. Journalisten-Kring terecht<br />
opmerkt, haar de vereischte aandacht schonken.<br />
Men had hier ten eerste te doen met een aan de uitzetting voorafgegane,<br />
reeds in Januari aangevangen bemoeilijking van de werkzaamheid<br />
van een Nederlandsche journaliste door de Poolsche autoriteiten,<br />
hoewel zij door ons op regelmatige wijze van een perskaart<br />
was voorzien en die bemoeilijking niets met haar correspondenties<br />
had uit te staan, immers daarover toen nog niet werd geklaagd. Dit<br />
was reeds zeer ongewoon. Iets dergelijks is ons nog nooit overkomen.<br />
Het wekte de gedachte, dat zich hier particuliere invloeden<br />
lieten gelden, welke te denken gaven.<br />
Daarna is in April van Poolsche zijde, om het toen genomen<br />
besluit tot uitzetting te motiveeren, een beroep gedaan op een<br />
„reeks" artikelen, welke aanstoot zou hebben gegeven wegens een<br />
daaruit blijkende hetze-campagne tegen Polen en onware berichtgeving.<br />
Toen er een lijst werd overgelegd van wat alleen voor<br />
rekening van onze correspondente kon komen, heeft de Poolsche<br />
regeering, omdat bewezen kon worden dat wat haar verder ten laste<br />
was gelegd niet van haar hand was, zich van'de „reeks" teruggetrokken<br />
op één artikel, dat inderdaad door onze correspondente<br />
was geschreven. Ondanks dezen terugtocht op slechts één artikel,<br />
is het besluit tot uitzetting gehandhaafd en uitgevoerd.<br />
D.w.z. aan de correspondente van een buitenlandsch blad, die<br />
nooit een waarschuwing had ontvangen, werd het verblijf in Polen<br />
ontzegd bij de eerste de beste gelegenheid, dat haar arbeid, dien<br />
men om onbekende redenen reeds bemoeilijkt had, reden tot ontstemming<br />
gaf, en dat dan nog zender dat men van Poolsche zijde<br />
de moeite nam den feitelijken inhoud ook maar op één punt te<br />
betwisten bij het beklag, dat het hierbij betrokkene artikel, dat over<br />
de antisemietische uitspattingen in Warschau handelde, van een<br />
tegenover Polen vijandige mentaliteit getuigde.<br />
Zooals wij indertijd reeds schreven, moest een Nederlandsch diplomatiek<br />
vertegenwoordiger in het buitenland het trouwens als een<br />
bewijs van geringschatting gevoelen, dat een landgenoote zoo abrupt,<br />
zonder voorafgaand overleg met hem, buiten de landspalen werd<br />
verwezen en hierin een bewijs zien, dat Polen op het onderhouden<br />
van goede betrekkingen met ons land niet voldoende prijs stelt. De<br />
Nederlandsche gezant had hier reden kunnen vinden tot een zeer<br />
krachtig protest. Verwonderlijk is ook, dat waar herhaaldelijk<br />
vragen door Kamerleden aan de regeering worden gesteld naar
112 D E J OURNALIST<br />
aanleiding van uitzettingen van vreemdelingen uit het Nederlandsche<br />
grondgebied, geen Kamerlid zich deze zaak van een Neder-<br />
Iandsche heeft aangetrokken. Met des te meer waardeering hebben<br />
wij daarom kennis genomen van den brief van het bestuur van den<br />
Ned. Journalisten-Kring.<br />
JOURNALISTIEK EN HER<strong>DEN</strong>KINGS-<br />
LITERATUUR.<br />
Hans, altijd scherp op den uitkijk naar aantasting van<br />
persdeugd, persvrijheid, persactiviteit, perswaardeering,<br />
heft in de Avondpost een klacht aan over de miskenning<br />
van de journalistiek in de literatuur ter gelegenheid van<br />
het a.s. jubileum.<br />
Toen voor vijftien jaren bij het zilveren regeeringsfeest<br />
onzer Koningin, twee groote, dikke, zware Gedenkboeken<br />
verschenen, waarin alles, letterlijk alles, wat<br />
het openbare leven betreft, door deskundige schrijvers<br />
werd behandeld, voor zoover het zijn geschiedenis betreft<br />
onder het bewind der Vorstin, in één van die Gedenkboeken<br />
de journalistiek totaal hetzij vergeten, hetzij opzettelijk<br />
voorbijgegaan, dit weten wij niet. Onder de<br />
talrijke portretten was er geen enkel van een journalist.<br />
In het andere Gedenkboek, groot 1150 bladzijden, werden<br />
zeven (7) bladzijden aan de journalistiek gewijd;<br />
het artikel was verlucht met drie foto's, n.1. van Charles<br />
Boissevain, mr. L. J. Plemp van Duiveland en nog een<br />
derden journalist.<br />
Heel gematigd uitgedrukt mag verklaard worden, dat<br />
een zoo belangrijk deel van ons openbare leven, als de<br />
journalistiek toch is, in deze boeken uiterst stiefmoederlijk<br />
werd behandeld. Vooral het totaal negeeren in één<br />
dier werken was uitermate karakteristiek.<br />
Thans is het haast nog erger.<br />
In het boek van prof. dr. H. Brugmans, „Geschiedenis<br />
van Nederland onder de Regeering van Koningin Wilhelmina",<br />
over de journalistiek: niets. Onder de foto's<br />
geen enkele van een journalist. En dit in een groot werk<br />
(320 bladzijden) van een historicus, wien wij toch<br />
waarlijk niet behoeven te wijzen op de beteekenis der<br />
pers ook als geschiedenis-bron. Hij allereerst voelt die<br />
beteekenis; toch geeft de lange regeeringsperiode onzer<br />
Koningin, waarin hij het geheele openbare leven overziet,<br />
hem geen aanleiding ook maar iets van de journalistiek<br />
of van bepaalde journalisten te zeggen.<br />
Het „Officieele Gedenkboek" van den heer W. G de<br />
Bas, 840 pagina's groot wijdt aan de journalistiek vijf<br />
heele bladzijden; onder de vele foto's is er echter geen<br />
enkele van een journalist of van een journalistiek bedrijf.<br />
Er is ook een bescheiden gedenkboek verschenen,<br />
„Wilhelmina Regina", samengesteld door Jan Feith.<br />
Een boek zonder foto's, met allemaal kleine opstelletjes.<br />
Ook aan de journalistiek zijn eenige pagina's gewijd,<br />
maar uitermate curieus is, dat de schrijver daarvan wat<br />
de personen der journalisten uit het tijdperk 1898—<strong>1938</strong><br />
betreft (het tijdperk onzer Koningin dus) niets anders<br />
weet te zeggen dan dat het géén journalisten opleverde<br />
als Kuyper, Boissevain en De Koo uit een „vorige"<br />
periode. Dit heeft ons — aldus Hans — toch wel in<br />
hooge mate bevreemd. Kuyper laten wij rusten, omdat<br />
ook wij meermalen hebben getuigd dat die geniale journalist<br />
tot dusver niet is geëvenaard, doch dat er uit<br />
het tijdperk onzer Koningin geen journalisten zijn aan<br />
te wijzen, die tot de hoogte reiken van Charles Boissevain<br />
en De Koo, (talentvolle mannen, maar wier reputatie,<br />
als alles wat legende wordt, wel eens wordt overschat)<br />
ontkennen wij, en het is uitermate merkwaardig,<br />
dat men, het tijdperk onzer Vorstin behandelend, meent<br />
te kunnen volstaan met het noemen van eenige namen<br />
uit een „vorige" periode, om te zeggen dat zulke er niet<br />
meer zijn.<br />
Alles bijeen genomen is, gerekend naar de mate der<br />
belangstelling, in de gedenkboeken, die bij dit jubileum<br />
zijn verschenen, de journalistiek al evenmin op behoorlijke<br />
wijze erkend en gewaardeerd, als in 1923. En dit<br />
is weinig minder dan ergerlijk."<br />
Dan maakt Hans nog deze rake opmerkingen:<br />
Ons treft dikwijls, en ook thans weer in deze gedenkboeken,<br />
de overschatting van het literaire en de onderschatting<br />
van het journalistieke.<br />
Een heer of dame, die een goed boek, of een paar<br />
goede boeken schrijft, staat al spoedig als kunstenaar<br />
vermeld en wordt dan in herdenkings-geschriften genoemd<br />
en representatief geacht. Een goed journalist, die<br />
vele jaren achtereen op voortreffelijke wijze en in de<br />
spanning en de jacht der gebeurtenissen zijn taak verricht,<br />
en zijn voorlichtend of beschrijvend of verslaggevend<br />
werk doet, neen, dat is, zeggen velen, geen literator<br />
en dus de moeite van het vermelden niet waard.<br />
Een schromelijke en kortzichtige fout noemt Hans<br />
deze miskenning van de journalistiek.<br />
Juist in onze dagen is de pers van zoo ontzaglijk veel<br />
belang voor het nationale leven en ter handhaving van<br />
volksrechten en volksvrijheden, dat dit tekort aan waardeering<br />
in de kringen der journalisten en der dagbladdirecties<br />
pijnlijk moet worden gevoeld. Zoowel voor hun<br />
werk als voor hun persoon.<br />
ALLERLEI.<br />
JOURNALISTEN SCHRIJVEN BOEKEN.<br />
Romans door journalisten geschreven ontvangt de<br />
redactie van De Journalist nimmer „ter recensie". De<br />
romanciers onder ons hebben ook niet veel aan het oordeel<br />
der redactie, wat de marktwaarde van hun kunstwerken<br />
betreffen. Trouwens, op de bladen zelf worden<br />
hun boeken, als presentexemplaren binnengekomen, vanzelf<br />
door de collega's gelezen.<br />
Uitgaven niet op belletrisch gebied worden ons af<br />
en toe gezonden „ter recensie" of als vriendelijkheid van<br />
de schrijvers, zelfs wel met de uitdrukkelijke vermelding:<br />
niet voor de Journalist.<br />
Doch, welwillendheid tegenover welwillendheid, wij<br />
willen enkele boeken ons in de afgeloopen weken toegezonden<br />
minitieus „aankondigen".<br />
Verkeersveiligheid op den weg.<br />
N. Samson, Alphen aan den Rijn.<br />
Collega J. A. Leerink is, zooals we in de vorige<br />
Journalist reeds mochten vermelden, gepromoveerd tot<br />
doctor in de rechtsgeleerdheid aan de universiteit van<br />
Amsterdam.<br />
Cum laude.<br />
Zijn proefschrift „Verkeersveiligheid op den weg<br />
is een zeer omvangrijk boek geworden, 700 bladzijden,<br />
een uitvoerige literatuurlijst en een personenregister inbegrepen.<br />
Het is een juridische, sociologische en verkeerstechnische<br />
studie, „samengesteld om bij te dragen tot den<br />
strijd, thans in alle werelddeelen gevoerd tegen de verkeers-onveiligheid<br />
op wegen en straten, die dag aan<br />
dag slachtoffers eischt, schade toebrengt, leed. hinder<br />
en ongerief veroorzaakt."<br />
Collega Leerink heeft zich moeten bepalen tot het<br />
verkeer op den openbaren weg, waarvan hij eerst de<br />
ontwikkeling schetst, van de Fransche revolutie tot den<br />
tegenwoordigen tijd. Vervolgens laat hij de voor- en<br />
nadeelen uitkomen van het moderne verkeer. Aan het<br />
belangrijkste van de nadeelen: de verkeersongevallen, is<br />
dan de tweede afdeeling gewijd. Op het statistisch<br />
onderzoek van de oorzaken volgt het casuïstisch onderzoek,<br />
waarbij eerst de endogene, de uit de bestuurders<br />
zelf voortvloeiende oorzaken van ongevallen in beschouwing<br />
zijn genomen en daarna de exogene oorzaken,<br />
waarbij de fouten liggen in het voertuig, den toestand<br />
van den weg enz. Op de uitvoerige derde afdeeling:<br />
Therapie, volgt nog een hoofdstuk over bescherming van<br />
de door verkeersongelukken gedupeerden: hulpverleening<br />
en schadevergoeding aan de slachtoffers en de<br />
verzekering der motorrijtuigen. De schrijver hoopt met
zijn proefschrift te hebben aangetoond, dat er reden<br />
bestaat voor de uitgave van een „handboek van het<br />
verkeer".<br />
Hij heeft een ontzagwekkende arbeid aan verzamelen,<br />
ordenen, concludeeren geleverd: ,,een boek uit duizenden<br />
losse aanteekeningen gegroeid" zegt hij, maar zoowel<br />
in leesbaarheid als in volledigheid lijkt het boek ons<br />
volledig geslaagd.<br />
Onrust in het land van Masarijk.<br />
DE JOU R N A L I S T 113<br />
(Erven /. Byleveld, Utrecht).<br />
Collega Van Heuven Goedhart heeft in de gevaarlijke<br />
dagen van Mei den Tsjechoslowaakschen staat<br />
bezocht, daar vele lieden van gezag gesproken, vooral<br />
veel, onbevooroordeeld, gezien en zijn belangstelling<br />
voor het land van Masarijk toont hij hier in een uitvoerige<br />
historie van het ontstaan ervan en een zeer<br />
doorwerkte analyse van zijn levensomstandigheden,<br />
plichten en rechten. Volkomen onpartijdig.<br />
De omstandigheden in onzen tijd wisselen zoo snel<br />
dat misschien wat hier als uitermate waarschijnlijk, misschien<br />
ook noodzakelijk wordt aangekondigd, over enkele<br />
weken door de feiten zijn zekerheid heeft verloren. Maar<br />
ter completeering van wat ons van het land van Masarijk<br />
bekend is, ook als inleiding tot wellicht wereldschokkende<br />
gebeurtenissen in de naaste toekomst is mr. Goedharts<br />
boek een voortreffelijke uitgave.<br />
Oost-Europa dient zich aan.<br />
De Tijdstroom, Lochem.<br />
Collega Sjoerd Broersma te Warschau vertelt bij<br />
bijzonder fraaie reproductie van foto's van Litauen, Letland<br />
en Estland. Een reisreportage in de jonge Baltische<br />
landen.<br />
Met een beschrijving van de sterk uiteenloopende<br />
bevolkingsgroepen in de drie republieken een beschrijving<br />
ook van het landschappelijk schoon, van meren,<br />
dalen, vlakten en eindelooze wouden, van oude verdroomde<br />
Hanzesteden als Riga, Tallinn (Reval), Narwa<br />
enz., van de karakteristieke weinig bezochte eilanden in<br />
de Oostzee, ideale badplaatsen en kuuroorden, eeuwenoude<br />
Russische kathedralen en kloosters, inheemsche<br />
kleederdrachten, feesten, zeden en gebruiken, behandelt<br />
de auteur vraagstukken van economische, sociale en politieke<br />
beteekenis, die op deze landen betrekking hebben.<br />
De drie Baltische landen — aldus de auteur — zijn<br />
tot dusver voor de meeste Nederlanders „terra incognita"<br />
gebleven, ofschoon zij vooral uit een oogpunt van<br />
toerisme in hooge mate karakteristiek zijn. Dit boek nu<br />
wil bijdragen tot een beter begrip van het leven en streven<br />
in de republieken, die zoo typisch aan den scheidslijn<br />
van twee culturen zijn gelegen. De stof daartoe werd<br />
verzameld tijdens een journalistiek verblijf in het Baltische<br />
land.<br />
DE EERSTE COURANTEN IN HOLLAND.<br />
Bij Joh. Enschedé en Zonen te Haarlem is verschenen<br />
De Eerste Couranten in Nederland, bijdrage tot de geschiedenis<br />
der geschreven nieuwstijdingen" door Dr.<br />
A. Stolp.<br />
Een uitspraak van P. C. Hooft (24 Juni 1640) is als<br />
motto afgedrukt: „ Oft goede ofte quaede nieuwmaren<br />
zyn, zy zyn my altyds welkom, omdat ze leeren<br />
de wereldt kennen !<br />
Dr. Stolp behandelt allereerst het ontstaan van de<br />
pers in Europa, bespreekt dan het nieuws van de kooplieden<br />
en dat van de regeeringscolleges, vertelt van de<br />
„nouvelliers" te Keulen en van het nieuwscentrum Amsterdam,<br />
en deelt dan mee hoe „de couranten van Bilderbeek"<br />
ontstonden en floreerden.<br />
De auteur heeft blijkbaar een groot aantal bronnen<br />
gezocht en daaruit geput en zoo schreef hij een uitnemend<br />
voorloopig eerste deel van de historie van het<br />
Nederlandsche dagbladwezen, dat nog altoos ons ontbreekt.<br />
BUITENLAND.<br />
JAMMERLIJK „PERS'PRODUCT.<br />
Een bloedverwant bracht dezer dagen uit Weenen<br />
een, niet voor uitvoer toegelaten, „Sonder-nummer" van<br />
Der Sturmer voor ons mêe, „Deutsches Wochenblatt<br />
zum Kampf um die Wahrheit".<br />
't Was gericht tegen den „Jude in Oesterreich".<br />
Bij de doorlezing van dit ellendig pamflet hebben we<br />
ons afgevraagd hoe het mogelijk is dat er menschen zijn<br />
die zóó iets schrijven, zóó iets zetten en drukken, en die<br />
zoo iets lezen, zonder een gevoel van verbijstering en<br />
schaamte.<br />
De „vrije drukpers" heeft al heel wat boosaardigs op<br />
haar geweten, maar we gelooven niet ooit iets onder de<br />
oogen te hebben gehad, dat zóó in strijd is met redelijkheid,<br />
eerlijkheid en menschelijkheid.<br />
De „Kampfe um die Wahrheit" wordt hier gevoerd<br />
tegen een aantal weerlooze, mishandelde, angstige en<br />
rechtlooze menschen, die van allerlei worden beschuldigd,<br />
die worden gehoond, belasterd en getrapt. Het is<br />
precies of in een gevangenis met zwaar geketende veroordeelden<br />
in cellen de directie elke week een schotschrift<br />
tot de cipiers richt om hen tegen de gevangenen<br />
in woede op te zweepen en tot verdere mishandelingen<br />
aan te stoken.<br />
In het zonnige blije Oostenrijk, het land van Mozart!,<br />
met voorheen zooveel levensvreugd en menschenliefde<br />
wordt een blad als dit verspreid en we kunnen ons niet<br />
voorstellen welk een smart den oprechten goedmoedigen<br />
Weener treffen moet als hij dit pamflet, dezen Stürmer,<br />
dit Kampfblatt um die Wahrheit (ook al telegramadres<br />
„Waarheid" veronderstellen we!) onder de oogen<br />
krijgt.<br />
Er staan portretten in met honende onderschriften,<br />
alleen met de bedoeling te beleedigen. Het zou geen<br />
moeite kosten een portret van arischen u of mij, ingeslapen<br />
op een bank te krijgen en met het opschrift „Die<br />
Zigarre im Maul, gemastet und immer satt" in een<br />
„strijdblad voor de waarheid" te zetten als een bewijs<br />
hoe de Christen „in den Tag hinein faulenzte".<br />
En wat te zeggen van een portret van een aardig<br />
jonkske van misschien twee jaar, waar dan bij is geschreven:<br />
„Schon aus dem gesicht des kleinen Kindes<br />
schaut die ganze übersatte Anmaszung und Frechheit der<br />
jüdische Rasse"?<br />
Wat er te lezen wordt gegeven over Rothschild, over<br />
de Joodsche pers, over het „verjadete Theaterleben"<br />
(namen als die van Max Reinhardt, Bruno Walter, Richard<br />
Tauber, Ernst Lothar worden als die van de<br />
snoodste misdadigers bevuild) over Rassenschande enz.<br />
enz. is afschuwelijk. De vrijmetselarij en Schuschnigg<br />
worden in 't voorbijgaan nog in woord en beeld beleedigd.<br />
De barbaren die eertijds menschen van een ander<br />
geloof in de arena voor de wilde dieren wierpen, waren<br />
nog edele ridders bij de Julius Streichers uit Neurenberg<br />
Juli <strong>1938</strong>. Deze binden en knevelen hun slachtoffers,<br />
leggen ze op martelbanken en verlustigen zich in de<br />
pijnen die zij hun aandoen.<br />
De indruk die dit alles op den niet ver-n-s-b-den lezer<br />
maakt is schaamte, dat zóó iets in de twintigste eeuw<br />
nog mogelijk is en dat een produkt van een drukpers<br />
als dit een „weekblad" wordt genoemd en tot „de<br />
pers" behoort.<br />
ZESTIG JAAR JOURNALIST.<br />
In The journal vinden we vermeld dat te Sheerness<br />
de heer W. J. Word zijn 80sten verjaardag vierde en<br />
nog steeds de rubriek „Round the Island" verzorgt in<br />
de Sheerness Times, aan welk blad hij nu zestig jaren<br />
is verbonden.<br />
Een andere Engelsche collega F. J. O Redpath heeft<br />
na 59 jaren dienst de New Castle Chronicle verlaten.
114 DE JOURNALIST<br />
Discipline from within.<br />
It is up to journalists at the trustees of the great<br />
traditions of British journalism to give their minds and<br />
their energies to the creation of a happier state of affairs.<br />
Discipline there must be, or freedom perishes through<br />
licence, and lawlessness. But it must not be discipline<br />
by the State. That way lies danger<br />
What the Institute proposes is the application of<br />
discipline from within the profession—as against control<br />
imposed from without.<br />
The President, H. A. TAYLOR.<br />
(The Journal).<br />
ENGELSCHE PERS.<br />
Het is geen toeval, dat het een Engelschman was, die het begrip<br />
van de „fourth estate" heeft uitgevonden. Er zijn vier standen,<br />
zei hij, de adel, de geestelijkheid, het volk en de pers. Hij<br />
bracht daarmee op kernachtige wijze tot uitdrukking dat de pers<br />
in Engeland als een sociale factor van de grootste beteekenis<br />
wordt beschouwd. Zij vormt veel meer dan in eenig ander land<br />
een onafhankelijke macht, welke een geaccepteerde en gerespecteerde<br />
plaats in het sociaal bestel inneemt. Gedeeltelijk komt dat<br />
omdat de Engelsche pers een sterk geconcentreerd karakter draagt.<br />
De pers in Engeland beteekent niet, zooals in verschillende<br />
andere landen, een schier oneindig aantal kleine bladen van evenveel<br />
verschillende politieke schakeeringen, maar zes of zeven Londensche<br />
bladen met hun provinciale satellieten. Al zijn er hier en daar nog<br />
wel een aantal invloedrijke onafhankelijke bladen te vinden, zooals<br />
de Yorkshire Post of de Liverpool Post, de overgroote meerderheid<br />
van de dagbladindustrie is in de handen van vier of vijf familie's<br />
geconcentreerd, de Astor's, Berry's, Camrose's, Beaverbrcok's, Rothermere's.<br />
Een andere reden is dat de journalistieke professie in<br />
Engeland van ouds een hoog aanzien heeft genoten, Fleetstreet<br />
werkt nog immer als een magneet voor allerhande talenten en begaafdheden.<br />
Winston Churchill is slechts een van de vele vooraanstaande<br />
figuren die in „de Street" zijn carrière is begonnen. Geoffrey<br />
Dawson, de hoofdredacteur van de Times, is even beroemd en<br />
machtig als de Governor of the Bank of England. Maar ook onder<br />
de lagergeplaatsten bevinden zich tal van lieden die in het krantenvak<br />
een nationale bekendheid hebben verworven zooals de nu<br />
eenigszins op zijn retour zijnde Vernon Bartlett.<br />
Vraag den gemiddelden Nederlander u een aantal journalisten<br />
op te noemen en hij zal u naar alle waarschijnlijkheid, met misschien<br />
één uitzondering, het antwoord schuldig blijven. De gemiddelde<br />
Engelschman zal dadelijk met een half dozijn namen komen, wat<br />
niet alleen te danken is aan het gebruik van de populaire kranten<br />
hun medewerkers onder eigen naam te laten schrijven, maar evenzeer<br />
aan de veel grootere plaats, welke de krant in de Engelsche<br />
samenleving inneemt. Een treffend bewijs voor de erkenning die<br />
de pers in deze samenleving geniet, ligt in de buitengewoon intieme<br />
betrekkingen tusschen pers en regeering. De gemakkelijke familiariteit<br />
waarmee ministers en journalisten met elkaar omgaan zou in<br />
ons eigen land ondenkbaar zijn.<br />
(Nieuwe Rott. Crt.)<br />
ZWITSERSCHE PERS.<br />
(Uit een kroniek in Hollandsch Weekblad).<br />
Enkele uitzonderingen daargelaten, kan men zeggen, dat de pers<br />
in Zwitserland op een vrij hoog peil staat. De verdeeling van het<br />
land in 22 kantons, die veel scherper van elkaar gescheiden zijn<br />
dan onze elf provinciën, is oorzaak, dat de pers in hooge mate<br />
gedecentraliseerd is. Groote dagbladen, die vrijwel overal gelezen<br />
worden, vindt men hier reeds daarom niet, omdat men in Zwitserland<br />
met drie taalgebieden te doen heeft. De Duitsch-Zwitser<br />
— een aantal intellectueelen uitgezonderd — neemt zelden of nooit<br />
een Fransch-Zwitsersch blad in handen. De Fransch-Zwitser bladert<br />
slechts bij hooge uitzondering in de persorganen der Duitsch<br />
sprekende kantons, ook al omdat hij de Duitsche taal öf in het<br />
geheel niet — öf slechts zeer oppervlakkig kent. De Italiaansch-<br />
Zwitsersche pers wordt uit den aard der zaak benoorden de Alpen<br />
vrijwel niet gelezen. Bovendien treedt in nagenoeg alle Zwitsersche<br />
bladen het kantonale en stedelijke karakter sterk op de voorgrond,<br />
hetgeen meebrengt, dat iemand, die heel Duitsch-Zwitserland wil<br />
bereiken, advertenties moet plaatsen in minstens vier groote bladen,<br />
waarvan er twee te Bazel, een te Zurich en een te Bern verschijnen.<br />
Wie iets te zeggen heeft tot het Fransch-Zwitsersche publiek,<br />
moet minstens in vier of vijf bladen een mededeeling plaatsen, omdat<br />
ook hier ieder kanton zijn eigen pers heeft .veelal nog weer over<br />
drie of vier bladen per kanton verdeeld, die buiten de kantonale<br />
grenzen slechts een zeer beperkten lezerskring bezitten.<br />
Deze versnippering in de pers, dit sterk geaccentueerde kantonale<br />
karakter, brengt mee, dat de persorganen minder omvangrijk zijn<br />
dan bij ons en dit heeft weer ten gevolge, dat de berichtgeving,<br />
over het algemeen genomen, veel beknopter is.<br />
Hierin ligt, ten deele althans, de verklaring van het door ons,<br />
Nederlanders, maar al te vaak met leedwezen geconstateerde feit,<br />
dat het Zwitsersche publiek heel wat minder over Nederland en<br />
koloniën te lezen krijgt dan de Nederlandsche courantenlezer over<br />
Zwitserland, waarbij kan worden aangeteekend, dat deze leemte in<br />
Fransen-Zwitserland (over Italiaansch-Zwitserland kan ik niet<br />
oordeelen) heel wat grooter is dan in de Duitsch-Zwitsersche<br />
kantons.<br />
Wel wordt eenige notitie genomen van belangrijke nationale<br />
feiten als daar zijn: de gebeurtenissen in ons Koninklijk Huis, de<br />
verkiezingen voor het parlement en internationale onderhandelingen,<br />
waarbij ons land betrokken is, wel kan men in de Duitsch-Zwitsersche<br />
pers verslagen vinden van officieele bezoeken van Zwitsers<br />
aan ons land, maar de geregelde berichtgeving over Nederland is<br />
veel te fragmentarisch en te weinig systematisch, dan dat de Zwitser<br />
een duidelijk beeld zou hebben van wat er in het Nederlandsche<br />
volk leeft en omgaat.<br />
Het zal niet gemakkelijk zijn, de redacties te bewegen daarin verbetering<br />
te brengen, hoe zeer dit ook in het belang van een goede<br />
samenwerking, niet het minst op economisch terrein, zou kunnen<br />
zijn.<br />
Niettemin rijst de vraag, of van Nederlandsche zijde wel alles in<br />
het werk wordt gesteld om het buitenland beter en uitvoeriger over<br />
ons land en zijn overzeesche gebieden voor te lichten. Met name<br />
zouden op ruimer schaal buitenlandsche journalisten — en vooral<br />
ook redacteuren van dag- en Weekbladen — uitgenoodigd moeten<br />
worden tot een verblijf in ons land, waarvan tevens gebruik zou<br />
gemaakt kunnen worden om met de leidende personen zelf de mogelijkheid<br />
van betere samenwerking te bespreken.<br />
WOORD VAN EEN MAGISTRAAT.<br />
Met vette letters drukt de Evening Standard van 11<br />
Augustus een uitspraak af van politierechter Bertrand<br />
Watson te Londen.<br />
Een getuige, die een overtreding had aangebracht verzocht<br />
zijn naam geheim te mogen houden, omdat hij onaangenaamheden<br />
vreesde. Waarop mr. Watson sprak:<br />
„De pers treedt altoos met wijsheid en discretie op.<br />
Ik heb niet de macht, en als ik ze had zou ik ze niet<br />
willen gebruiken, om te gelasten wat u wenscht. U kunt<br />
de zaak gerust geheel aan de pers overlaten.<br />
JOURNALISTIEK RECEPT.<br />
J. }. David. „Die Zeitung:<br />
Eerste ver>eischte voor den journalist is een zekere<br />
bewegelijkheid van den geest, die zich tot onrust kan<br />
verheffen; 2e. een rijk geheugen; 3e. kennis van talen,<br />
zonder philologische studiën, die maar ballast zijn; 4e.<br />
eenig begrip van bespiegelende wijsbegeerte, want hij<br />
moet den lezer imponeeren goed onderlegd te zijn, althans<br />
te schijnen; 5e. over allerlei vraagstukken van den<br />
dag zich een oordeel vormen; 6e. een nerveus, voor indrukken<br />
vatbaar temperament.<br />
Zoo vreedzaam het vak lijkt, er ligt een oorlogzuchtig<br />
element in: wie voor ernst en waarheid opkomt, voelt<br />
zich sterker bij eiken strijd: dat verlicht zijn arbeid.<br />
Er zijn journalisten, die niemand kent, en die voor de<br />
krant van veel meer waarde zijn dan de met roem bedekte<br />
mannen, die nu en dan er in schrijven.<br />
ADVERTENTIES.<br />
M. J. Brusse betuigt hartelijk dank aan de<br />
collega's, die hem op zijn 65 stcn verjaardag<br />
vriendelijk hebben bejegend. Hij brengt<br />
hierbij onder de aandacht van hen, die<br />
hun goede verwachtingen uitspraken van<br />
zijn verdere werkzaamheden,<br />
dat hij nu medewerking zoekt<br />
aan couranten en tijdschriften,<br />
ook in Inde.<br />
Adres: „de Krocht", Groet N. H.