HT Marktsoorten, Vraag en aanbod en Prijsvorming bij volkomen ...

5 ECMT-ECWI 21/09/2011
R. DE WEVER
HT1: Vraag en aanbod en marktmechanisme (correctiemodel)
Vraag 1: (6 ptn) (-2 ptn per fout)
Hieronder staan 4 uitspraken en 6 grafieken. Noteer voor iedere uitspraak met welke grafiek
ze overeenstemt (ceteris paribus). Geef geen uitleg, tenzij volgens jou meerdere
interpretaties mogelijk zijn.
a. De prijs van een complementair goed neemt toe (vraag daalt) en het aantal aanbieders
stijgt (aanbod stijgt). 5
b. Het inkomen neemt toe (luxe goed). (vraag stijgt) 4
c. Er komt een nieuw en zeer aantrekkelijk substitutiegoed op de markt (vraag daalt) en
de patronale lasten (werkgeversbijdrage RSZ) dalen (aanbod stijgt). 5
d. Beter opgeleid personeel (aanbod stijgt) en de consumenten verwachten een
prijsstijging (vraag stijgt). 6

5 ECMT-ECWI 21/09/2011
R. DE WEVER
Vraag 2: (10 ptn)
In Nederland wordt door gemeenten, verenigingen en particulieren op grote schaal oud
papier ingezameld. Dit oud papier wordt door een groot aantal handelaren opgekocht en
vervolgens aan de papierindustrie aangeboden. De vraag naar en het aanbod van oud papier
kan gezien worden als een markt met volkomen concurrentie.
a. Geef de 4 kenmerken van een volkomen concurrentiële markt. (Geen uitleg !!!)
- veel vragers, veel aanbieders
- homogeen product
- transparante markt
- open markt
Stel dat de vraag- en aanbodcurve van oud papier in Nederland worden voorgesteld door
volgende vergelijkingen:
q 2p 700
V
p q 100
A
(hoeveelheden worden uitgedrukt in tonnen en de prijs in euro)
b. Bereken de prijs en de verhandelde hoeveelheid op deze markt. Geef je berekeningen!
p q 100 q p 100
A
A A
p 100 2p 700
3p 600
p 200 EUR
q 200 100 300 eenheden
Controle : q 2 200 700 300 eenheden
V
Stel dat door groeiend milieubesef het aanbod van oud papier sterk toeneemt. Hierdoor
verandert het aanbod, maar de vraag blijft constant. Stel dat de evenwichtsprijs hierdoor
daalt tot 10 EUR per ton.
c. Bereken de nieuwe verhandelde hoeveelheid, bij deze nieuwe situatie (dus bij het nieuwe
aanbod). Geef bondig je berekeningen weer.
De nieuwe evenwichtsprijs wordt 10 EUR (het nieuwe snijpunt van A’ en V). Om de
(evenwichtsprijs)hoeveelheid te kennen, vullen we deze prijs in ofwel A’ ofwel V. A’ kennen
we echter nog niet, maar V wel:
q 2 10 700 680 eenheden
d. Bereken hoeveel ton oud papier er bij elke prijs extra wordt aangeboden. Geef bondig je
berekeningen weer.
We zoeken de horizontale verschuiving van het aanbod. Vermits het aanbod evenwijdig
verschuift naar rechts, zal bij iedere prijs eenzelfde hoeveelheid extra worden aangeboden.
Het volstaat dus bij 1 prijs het verschil tussen de oorspronkelijke en de nieuwe aangeboden

5 ECMT-ECWI 21/09/2011
R. DE WEVER
hoeveelheid te bepalen. We berekenen dit bij de nieuwe evenwichtsprijs (10 EUR) omdat we
de nieuwe aangeboden hoeveelheid hier reeds kennen, nl. 680 eenheden. Om de
oorspronkelijke aangeboden hoeveelheid te kennen bij 10 EUR vullen we deze prijs in in de
oorspronkelijke aanbodvergelijking: qA 10 100 110 eenheden . Dit betekent dus dat
de aangeboden hoeveelheid bij eenzelfde prijs met 570 eenheden toeneemt tengevolge van
de aanbodverschuiving naar rechts.
e. Geef de (economische) vergelijking van de nieuwe aanbodcurve. Geef bondig je
berekeningen weer.
We weten dat het aanbod evenwijdig verschuift van A tot A’, dus hebben A en A’ dezelfde
rico (en dus ook dezelfde omgekeerde rico).
A : q p 100 A : q p c
'
?
We kunnen c bepalen daar we reeds een punt kennen van het nieuwe aanbod, nl. (680,10).
'
A : 680 10 c c 670
'
A : q p 670
Vraag 3: (4 ptn)
?
a. De vraag naar goed A neemt toe in de volgende 2 gevallen:
(1) bij een stijging van het inkomen;
(2) bij een daling van de prijs van goed B.
In dat geval kunnen we met zekerheid stellen dat:
a. goed A een normaal goed is en dat goed A en B complementaire goederen zijn;
b. goed A een noodzakelijk goed is en goed B een substituut is voor goed A;
c. goed A een luxe-goed is en dat goed A en B complementaire goederen zijn;
d. goed A een inferieur goed is en goed B een substituut is voor goed A;
Uit (1) volgt dat goed A een normaal goed is, of het een noodzakelijk of luxegoed is kunnen
we niet met zekerheid concluderen.
Uit (2) volgt dat goed A en goed B complementaire goederen zijn.
Het correcte antwoord is dus antwoord a.
b. ACTUALITEIT: “Didier Bellens”
(1) Wie? / Wat?
CEO Belgacom.
(2) Waarom onlangs in het nieuws?
Bellens blijft aan het hoofd van Belgacom, maar heeft wel mevrouw Fagard opnieuw
slaan. (Hij was in opspraak gekomen nadat hij haar opnieuw had aangeworven terwijl

5 ECMT-ECWI 21/09/2011
R. DE WEVER
hier grote weerstand tegen bestond. Ze werd eerder in juli ontslagen wegens een
pestdossier.)