Referentiekader Vroege Tweedetaalverwerving - Taalunieversum
Referentiekader Vroege Tweedetaalverwerving - Taalunieversum
Referentiekader Vroege Tweedetaalverwerving - Taalunieversum
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
1.1 REFERENTIEKADER<br />
[ 6<br />
]<br />
VROEGE TWEEDE TAALWERVING [ INLEIDING ]<br />
atieven tot bijsturing en optimalisering genomen worden. Pas als er voor het NT2-onderwijs<br />
heldere doelstellingen zijn geformuleerd en daarover consensus is bereikt, kan er een discussie<br />
over (taal)achterstanden van allochtonen, en de bestrijding ervan, worden gevoerd: men moet<br />
immers eerst een duidelijk beeld hebben van wat allochtonen met de Nederlandse taal op<br />
bepaalde punten in hun ontwikkeling moeten kunnen doen, vooraleer men überhaupt een<br />
geldige uitspraak kan doen over de grootte van hun achterstand, en over de initiatieven die in<br />
het verleden zijn genomen, en in de toekomst moeten worden genomen om die achterstand te<br />
bestrijden.<br />
Voor het bepalen van de doelstellingen voor vroege tweedetaalverwerving is in het onderhavige<br />
project gekozen voor een Vlaams-Nederlands perspectief: ten eerste wordt het project uitgevoerd<br />
door een team van Vlaamse en Nederlandse deskundigen, en ten tweede moet het project<br />
leiden tot een gezamenlijk Vlaams-Nederlands referentiekader. Dit Vlaams-Nederlands<br />
perspectief kan volgens de Nederlandse Taalunie om minstens twee redenen een meerwaarde<br />
opleveren. De eerste reden ligt in de grote overeenkomsten die er op het vlak van NT2-onderwijs<br />
tussen Vlaanderen en Nederland bestaan. In de notitie rond het sociaal taalbeleid van de<br />
Nederlandse Taalunie valt hierover het volgende te lezen:<br />
“Wat moet worden geleerd aan Nederlands moet worden vastgesteld op grond van de behoeften van<br />
de leerder en van de maatschappij waarin hij leeft: in welke situatie moet die leerder met het<br />
Nederlands kunnen functioneren?”<br />
“(…) Met betrekking tot de behoeften van de taalleerder en van de maatschappij waarin hij moet<br />
functioneren, is er sprake van grote parallellie tussen Nederland en Vlaanderen. Deze parallellie<br />
levert een eerste goed argument om de beantwoording van de ‘wat-vraag’ gemeenschappelijk aan<br />
te pakken.”<br />
Een tweede argument voor een Vlaams-Nederlands perspectief is dat het de blik verruimt, en<br />
het gevaar verkleint dat betrokkenen zich blindstaren op de details van hun eigen concrete situatie:<br />
“In beide gebieden wordt geconstateerd dat het erg moeilijk blijkt te zijn om de discussie hieromtrent<br />
op haar inhoudelijke rails te houden: de randvoorwaarden van het onderwijs en de logistieke<br />
context zijn om allerlei redenen dermate prominent in het onderwijsveld dat ze een inhoudelijke<br />
discussie steeds zwaar besmetten. Met name vanuit het veld in Nederland wordt aangegeven dat<br />
efficiëntiediscussies bijna steeds over randvoorwaarden en logistiek gaan, en dat als gevolg van het<br />
ontbreken van een inhoudelijk anker het bijna onmogelijk wordt om gemotiveerde uitspraken te<br />
doen over het nut of onnut van die randvoorwaarden en logistiek. In Vlaanderen is dit probleem<br />
minder sterk aanwezig, maar ook daar moet er constant voor gewaakt worden dat de ontwikkeling<br />
van een inhoudelijk anker niet weg gedrumd wordt door de zorg om optimale randvoorwaarden te<br />
creëren.”<br />
“(…) De wijze waarop logistieke kwesties de discussie rondom de ‘wat-vraag’ dreigen te overschaduwen,<br />
vormt een tweede argument. Doordat een groot aantal van die logistieke kwesties in<br />
Vlaanderen en Nederland structureel verschillend liggen, verliezen ze automatisch aan prominentie<br />
in het gemeenschappelijke debat. Een gemeenschappelijke benadering maakt het veel<br />
makkelijker om van de concrete context van het onderwijs afstand te nemen.”