DE ZEEMACHT IN II NEDERLANDSCH-INDIË - Acehbooks.org
DE ZEEMACHT IN II NEDERLANDSCH-INDIË - Acehbooks.org DE ZEEMACHT IN II NEDERLANDSCH-INDIË - Acehbooks.org
DE ZEEMACHT IN II NEDERLANDSCH-INDIË 1874-1888 AANHANGSEL OP „DE NEDERLANDSCHE ZEEMACHT IN HARE VERSCHILLENDE TIJD PERKEN GESCHETST" 5555 J. J. BACKER DIRKS DOOR W- J- C©HEN STUART GEP. KAPITEIN TER ZEE - OUD-MINISTER VAN MARINE 'S GRAVENHAGE DE GEBROEDERS VAN CLEEF 1932
- Page 4 and 5: COHEN STUART, De Zeemacht in Nederl
- Page 7: DE ZEEMACHT IN NEDERLANDSCHIND1 1^7
- Page 10 and 11: 6 tijdperken gescheiden, niet naar
- Page 12 and 13: 8 van hot jaar 1874 de „Zeeland"
- Page 14 and 15: 10 cn minderen, uit het vaderland a
- Page 16 and 17: L2 de hulp ingeroepen om de verrich
- Page 18 and 19: 14 Op de Oostkust had reeds vóór
- Page 20 and 21: 1(1 zijner volgelingen vermoord en
- Page 22 and 23: IS tweede helft van 1877 optornde t
- Page 24 and 25: 20 eeniging met de landingsdivisie,
- Page 26 and 27: HOOFDSTUK II. (1878—1880). Sigli.
- Page 28 and 29: 24 landings-divisie betreft, het ve
- Page 30 and 31: 26 opnieuw uitgerukt in de'Jzelfde
- Page 32 and 33: 28 handelingen tot een goed einde w
- Page 34 and 35: 30 kruisende schepen gevuurd; in Ju
- Page 36 and 37: 32 Te voren, den 29 en Maart, hadde
- Page 38 and 39: 34 weigerachtig om met het bestuur
- Page 40 and 41: 36 schip „Admiraal van Kinsbergen
- Page 42 and 43: 38 Bandjermasin ter beschikking van
- Page 44 and 45: 40 schoten op de soengei te richten
- Page 46 and 47: 42 trekkende, stelde men den koers,
- Page 48 and 49: 44 van het schip vereischt; zoo, to
- Page 50 and 51: 46 Den 17 en September 1880 was de
<strong>DE</strong> <strong>ZEEMACHT</strong> <strong>IN</strong> <strong>II</strong><br />
NE<strong>DE</strong>RLANDSCH-<strong>IN</strong>DIË<br />
1874-1888<br />
AANHANGSEL OP „<strong>DE</strong><br />
NE<strong>DE</strong>RLANDSCHE<br />
<strong>ZEEMACHT</strong> <strong>IN</strong> HARE<br />
VERSCHILLEN<strong>DE</strong> TIJD<br />
PERKEN GESCHETST"<br />
5555 J. J. BACKER DIRKS<br />
DOOR W- J- C©HEN STUART<br />
GEP. KAPITE<strong>IN</strong> TER ZEE - OUD-M<strong>IN</strong>ISTER VAN MAR<strong>IN</strong>E<br />
'S GRAVENHAGE<br />
<strong>DE</strong> GEBROE<strong>DE</strong>RS VAN CLEEF<br />
1932
COHEN STUART, De Zeemacht in Nederlandsch-lndië<br />
1 874— 1 888<br />
EEKATA<br />
Bladz. 8 regel 10 v. o. staat: ev ritueel lees: eventueel<br />
11 n n „ eenerader „ een rader-<br />
12 „ 4 v. b. „ kampons ,, kampongs<br />
17 u ii n „ „ Menlaboh „ Meulaboh<br />
18 „ 8 v. o. ,, wagens „ wegens<br />
23 „ 9 v. b. „ en Februari „ in Februari<br />
7 „ vervield „ vernield<br />
24 ,, 9 ,, „ » sorden ,. worden<br />
2 6 i t i >; „ delzelfde formaten ,, dezelfde formatie<br />
28 „18 v. o. ,, Lhenë ». Lheue<br />
31 5 v. b. „ mede » m<br />
35 „ 5 v. o. „ groofde „ geroofde<br />
3g ^ 19 >5 „ tusschen Serawak en Broenei ontbreekt ,<br />
39 „ 18 v. b. staat: bazis lees: basis<br />
51 17 v. O. „ opgezocht ,. opgericht<br />
54 „ 1 „ „ „ na .. nu<br />
55 12 „ ,, „ Senmawé „ Seumawé<br />
50 „ 10 v. b. ,, ; moet zijn ,<br />
59 n i >( „ „ Siranding lees: Stranding<br />
6 v. o. „ Breu" .•<br />
e d e<br />
B r e u ë<br />
60 „ 18 „ „ „ Menlaboh ,. Meulaboh<br />
15 „ „ „ Menrenboh „ Meurenboh<br />
2 „ „ „ tilla's » liHa's<br />
61 „ 11 „ Arriens „ Arriëns<br />
64 M 5 „ „ „ enkeleschoten „ enkele schoten<br />
65 „ 19 ,, „ .. Januari Januari,<br />
66 9 v. b. „ Tenom ,. Teunom<br />
6 v. o. „ Lheë „ Lheuë<br />
71 „ 14 „ „ .. Lhenë „ Lheuë<br />
76 „11 v. b. „ Lhenë „ Lheuë<br />
5 v. o. „ Menlaboh „ Meulaboh<br />
78 „ 1 8 „ „ „ Waterlinie „ Westerlinie<br />
82 „ 16 „ „ „ Menlanoh „ Meulaboh<br />
88 „ 5 v. b. „ de „ den<br />
92 „ 8 „ „ „ et „ bet<br />
8 „ ,, ,, vano „ van<br />
94 ., 19 v. b. „ gezangvoerder „ gezagvoerder<br />
96 ,, 11 v. o. „ ankele „ enkele<br />
98 „ 5 „ „ „ Clebes „ Celebes<br />
102 2e kolom regel 15 v. o. staat: Lebron lees: Le Bron.
<strong>DE</strong> <strong>ZEEMACHT</strong> <strong>IN</strong> NE<strong>DE</strong>RLANDSCH-<strong>IN</strong>DIK
<strong>DE</strong> <strong>ZEEMACHT</strong> <strong>IN</strong><br />
NE<strong>DE</strong>RLANDSCH<strong>IN</strong>D1<br />
1^7 I 1 OOO<br />
AANHANGSEL<br />
OP<br />
<strong>DE</strong> NED ERLANDSCH E Z EE M ACHT<br />
IX HARE VERSCHILLEN<strong>DE</strong> TIJDPERKEN GESCHE<br />
DOOR J. J. BACK KR DIRKS<br />
DOOR<br />
W. J. GOH EN STUART<br />
'S-GRAVENHAGE
Het werk van J. J. Backer Dirks, getiteld „De Neder-<br />
landsche Zeemacht, in hare verschillende tijdperken geschetst"<br />
en loopende tot en met het jaar 1888, laat de verrichtingen<br />
der Zeemacht in Oost-Indië, na den afloop der Tweede<br />
Expeditie tegen Atjeh, in het begin van het jaar 1874, on<br />
besproken. Niettemin zijn van de Marine in de jaren 1874<br />
tot en met 1888 vele belangrijke en inspannende diensten<br />
gevorderd, en is de kennisname van hare verrichtingen van<br />
waarde voor een ieder, die in Nederland's weermacht be<br />
lang stelt.<br />
Zulks kan weliswaar geschieden door lezing van de offi-<br />
cieele rapporten, in de „Jaarboeken van de Koninklijke<br />
Nederlandsche Zeemacht" openbaar gemaakt, doch tot het<br />
verkrijgen van een overzicht leent deze lectuur zich aller<br />
minst.<br />
Afgezien van de omstandigheid, dat de verrichtingen der<br />
Marine in Oost-Indië slechts een zeer klein deel innemen<br />
van den inhoud dezer boeken, waarin omtrent beheer, <strong>org</strong>a<br />
nisatie, opleidingen, proefnemingen en reizen, buiten Oost-<br />
Inclië gedaan, uitvoerige mededeelingen voorkomen, bevatten<br />
de rapporten, door de bevelhebbers der schepen, aan hun<br />
onmiddellijken chef ingediend, uit den aard der zaak veel,<br />
dat voor den lezer geen belang heeft, komt het verband<br />
tusschen de verrichtingen der verschillende bodems, in jaar-
6<br />
tijdperken gescheiden, niet naar voren, en zoude het van<br />
den lezer te veel inspanning vorderen, uit al die afzonderlijke<br />
mededeelingen zich een helder beeld van den loop der ge<br />
beurtenissen te vormen.<br />
Een en ander heeft den ondergeteekende aanleiding ge<br />
geven tot de poging om, steunende grootendeels op de ge<br />
gevens, in de genoemde jaarboeken voorkomende, doch<br />
ook, waar noodig, aangevuld uit eigen aanteekeningen<br />
en andere bronnen, een overzichtelijk verslag van de ver<br />
richtingen der Zeemacht in Oost-Indië in de jaren 1874 tot<br />
en met 1888 samen te stellen.<br />
<strong>DE</strong> SCHRIJVER.
<strong>IN</strong>LEID<strong>IN</strong>G.<br />
In zijn, in het jaar 1890 voltooid, werk: „de Nederlandsche<br />
Zeemacht, in hare verschillende tijdperken geschetst",<br />
schrijft J. J. Backer Dirks, na de verovering van den Kraton<br />
van Atjeh te hebben vermeld, dat de Atjehers in hun verzet<br />
bleven volharden, hetgeen nog tot den huidigen dag de<br />
grootste krachtsinspanning van de Zeemacht en het Nederlandsch-Indische<br />
Leger vordert.<br />
Inderdaad, dat met het beëindigen der Tweede Expeditie<br />
onder den Luitenant-Generaal van Swieten geenszins de<br />
krijgsverrichtingen een einde hadden genomen, zou, zooals<br />
wij zien zullen, de Marine evenzeer als het Leger, aan den<br />
lijve gevoelen; doch ook in de overige deelen van den Archipel<br />
had de Zeemacht voortdurend belangrijke diensten te verrichten.<br />
Alvorens die verrichtingen na te gaan, slaan wij een blik<br />
op de samenstelling en den toestand der op dat tijdstip in<br />
Indië aanwezige scheepsmacht.<br />
Tot het Auxiliair Eskader behoorden: het fregat met<br />
stoomvermogen „Zeeland", de schroef stoomschepen le klasse<br />
„Metalen Kruis" en „Djambi", de id. 2 e<br />
kl. „Citadel van<br />
Antwerpen", „Vice-Admiraal Koopman", „Marnix" en „Watergeus"<br />
en de id. 4 e<br />
kl. „Schouwen" en „Bommelerwaard".<br />
De Indische Militaire Marine beschikte over 8 schroefstoomschepen<br />
4 e<br />
kl., 4 raderstoomschepen 3 e<br />
kl., 4 id.<br />
4 e<br />
kl., een raderstoomschip voor transport en 15 stoombarkassen.<br />
Van het Auxiliair Eskader vertrokken reeds in den loop
8<br />
van hot jaar 1874 de „Zeeland" naar Java om tot wachtschip<br />
tc worden ingericht, de „Djambi" en de „Marnix" naar<br />
Nederland, en werden de „Schouwen" en „Bommelerwaard"<br />
door de Indische Militaire Marine overgenomen.<br />
Aangezien in deze bladen menigmaal daarvan zal worden<br />
melding gemaakt, zij hier aangeteekend, dat in Nederlandsch-<br />
Indië onder den naam van „Gouvernements-Marine" eene<br />
categorie van drijvend materieel bestaat, zijnde licht gewapende<br />
stoomers, voornamelijk bestemd om den bestuursambtenaren<br />
tot verkeers-middelen te dienen en politicdiensten<br />
te verrichten; medewerking dezer vaartuigen met<br />
inlandsche bemanning onder Europeesche gezagvoerders en<br />
officieren, met de Koninklijke Marine bij krijgsverrichtingen,<br />
is, zooals blijken zal, geenszins uitgesloten.<br />
Hei-stellingen aan het materieel, tot zekere hoogte ook<br />
nieuwe aanbouw, benevens aanvulling van voorraden,<br />
hadden plaats aan de Marine-etablissementen te Soerabaia<br />
en op het eiland Onrust en een magazijn van levensmiddelen<br />
te Batavia, terwijl bovendien steenkolen-depots waren gevestigd<br />
op het eiland Kuiper bij Onrust en op verscheidene<br />
plaatsen op de buitengewesten.<br />
Vaste stations voor de Marine bestonden in de Wester-<br />
Af deeling van Borneo, de Zuider- en Ooster-Af deeling van<br />
dit eiland, en een voor de residentiën Menado en der Molukken<br />
gezamenlijk; laatstgenoemd station was bezet door een schroefstoomschip<br />
4 e<br />
kl., de beide andere ieder door een^raderstoomschip<br />
4° kl., voor reizen buiten de stations en ev ntueel<br />
noodige versterking van de Marine in eenig station werd<br />
een raderstoomschip 3 e<br />
kl. beschikbaar gehouden.<br />
Aan de bovengenoemde sterkte der Indische Militaire<br />
Marine ontvielen in den loop van het jaar 1874 de schroefstoomschepen<br />
4 e<br />
kl. „den Briel", „Coehoorn" en „Maas en<br />
Waal", daarentegen kwamen uit Nederland de nieuwgebouwde<br />
vaartuigen van hetzelfde charter, deels met achterlaadgeschut<br />
bewapend, „Deli", „Pontianak", „Sambas",<br />
„Palembang" en „Bandjermassing".
HOOFDSTUK I.<br />
(1874— Z877).<br />
Atjeh. — De Mariniers. — De taak der Zeemacht. —<br />
Simpang-Olim. — Menlaboh. — Samalanga. — Stationsdiensten.<br />
— Nieuw-Guinea. — De ,,Curacao" en de „Prins<br />
Hendrik der Nederlanden".<br />
Voordat tot de beschrijving van de werkzaamheden der<br />
Zeemacht in de wateren van Atjeh wordt overgegaan, dient<br />
het aandeel te worden vermeld, dat aan de krijgsverrichtingen<br />
van het Nederlandsch-Indische Leger aldaar is genomen geworden<br />
door het Korps Mariniers.<br />
Reeds in Mei 1873, toen het duidelijk was; dat met eene<br />
aanzienlijke macht tegen het rijk van Atjeh zoude moeten<br />
worden opgetreden, werd uit Nederland een detachement<br />
van dit korps, sterk ongeveer 300 man, uitgezonden, dat<br />
14 Juni te Padang aankwam en tijdelijk, zoowel ter acclhnatisatie<br />
als tot oefening in verband met de Landmacht, te<br />
Fort de Koek werd gelegerd; aan de tweede expeditie, onder<br />
den Luitenant-Generaal van Swieten, nam deze troep deel,<br />
vormende twee compagnieën bij een der veld-bataljons der<br />
infanterie. In April 1874 werden de Mariniers, met achterlating<br />
van een detachement ter bewaking van het op Poeloe-<br />
Breuë ingerichte etablissement, naar Fort de Koek overgebracht,<br />
vanwaar zij evemvel, deels op 1 October van hetzelfde<br />
jaar, deels op 5 Januari 1875, naar het oorlogstooneel<br />
werden teruggeroepen.<br />
In Maart d. a. v. kwam te Padang opnieuw een deel van<br />
het korps, ditmaal sterk 7 officieren en 300 onderofficieren
10<br />
cn minderen, uit het vaderland aan, waarna in November<br />
het in 1873 uitgezonden detachement, voor zoover nog niet<br />
aan wonden en ziekten bezweken of geëvacueerd, naar Nederland<br />
kon worden overgevoerd; op 3 Februari werd het te<br />
Nieuwediep feestelijk ingehaald.<br />
Aan de krijgsverrichtingen onder den Generaal-Majoor Pel<br />
namen de Mariniers nu nog een zeer werkzaam aandeel, totdat<br />
in Februari 1876 het laatste gedeelte van het detachement,<br />
ten vorigen jare uitgezonden, naar de garnizoenen in<br />
Nederland terugkeerde.<br />
Van het Korps had gedurende de campagne van een en<br />
driekwart jaar ruim een derde deel het leven verloren.<br />
Van de wijze, waarop het zijn plicht te velde heeft vervuld,<br />
getuigen de lof, den mannen toegebracht in dagorders en<br />
andere toespraken, en de Koninklijke onderscheidingen, aan<br />
een aantal hunner verleend, te weten 12 ridderkruisen in de<br />
Militaire Willemsorde, een in de orde van den Nederlandschen<br />
Leeuw en 19 eervolle vermeldingen.<br />
In de wateren van Atjeh was het geheele Auxiliair-Eskader<br />
en het overgroote deel van de Indische Militaire Marine<br />
gestationneerd. Het bevel over deze scheepsmacht werd,<br />
na het vertz'ek van den kapitein ter zee van Gogh, gevoerd<br />
door den Commandant van Z.M.S. „Metalen Kruis", den<br />
Kapitein ter Zee H. B. Kip, die 14 Juli 1875 werd vervangen<br />
door zijn ranggenoot W\ B. F. Escher, wien op zijne beurt,<br />
den 5 en<br />
Maart 1877, de kapitein ter zee J.A. Vandevelde<br />
verving.<br />
Behalve dat, vóór Groot-Atjeh, de diensten der Marine<br />
niet gemist konden worden tot deelname aan de operatiën<br />
van het Leger en bij het verkeer ter reede van Oeleë Lheuë,<br />
moest langs de geheele kust blokkade worden uitgeoefend;<br />
immers het krachtige verzet, dat in de omgeving van den<br />
door ons bezetten Kraton tegen onze vestiging werd geboden,<br />
ontving steun van de weerbare bevolking uit vele der onder -<br />
hoorige staatjes, en sluiting der kust voor in- en uitvoer<br />
was het aangewezen middel, om op hoofden en bevolking<br />
dwang uit te oefenen tot het berusten in den toestand,
11<br />
door het vervallen van Atjeh's sultanaat geschapen.<br />
Intusschen werd niet verzuimd, om de hoofden der kuststaten<br />
met klem te wijzen op hun belang om onze souvereiniteit<br />
te erkennen; met het voeren van deze onderhandelingen<br />
werden de bevelhebbers van de afdeelingen der scheepsmacht,<br />
die voor de bekruising van cle drie stations, West-,<br />
Noord- en Oostkust waren aangewezen, belast; beide eerstgenoemde<br />
officieren werden daarbij door bestuurs-ambtenaren<br />
ter zijde gestaan; de stations-commandant ter Oostkust,<br />
de luitenant ter zee l e<br />
kl. C. H. Bogaert, kon deze hulp<br />
ontberen. Werkelijk teekenden dan ook sommige hoofden<br />
de plechtige verklaring der erkenning van het Nederlandsche<br />
gezag, waarbij onder het lossen van saluutschoten onze vlag<br />
geheschen werd; zoo op 23 Juli 1874 het hoofd van Lho<br />
Seumawé op de Noordkust; hetzelfde had plaats in de<br />
volgende maand in de staatjes Peureula op de Oostkust,<br />
Peusangan, Keureutoë en Ndjong op de Noordkust, benevens<br />
Pate en Kloeang op de Westkust. Niet altijd echter, zooals<br />
later bleek, kon op de trouwe naleving der hiermede aanvaarde<br />
verplichtingen gerekend worden. Het hijschen der<br />
vlag was menigmaal slechts aanvaard geworden als middel,<br />
om aan de gehate blokkade te ontkomen, terwijl deelname<br />
aan het verzet in Groot-Atjeh niet uitbleef, hetgeen dan tot<br />
hernieuwde tuchtiging en weder in werking stellen der blokkade<br />
leidde.<br />
Van deelname der Zeemacht aan cle krijgsverrichtingen<br />
in Groot-Atjeh valt in de eerste plaats te vermelden het<br />
onderhouden der gemeenschap tusschen de reede en den<br />
Kraton langs de Atjeh-Rivier door de stoombarkassen en<br />
andere gewapende sloepen, hetgeen nu en dan tot vijandelijkheden<br />
aanleiding gaf. Zoo geraakte den 18 en<br />
Mei 1874<br />
de opstoomende barkas onder bevel van den adelborst l e<br />
kl.<br />
W. H. Hofstede in vuurgevecht, waarbij echter aan onze<br />
zijde geen gewonden vielen; anders verging het op 26 Juni<br />
onder den adelborst 1° kl. M. Smits, die bij twee tochten<br />
heen en weer niet minder dan 7 gewonden in zijne stoombarkas<br />
kreeg.<br />
Ook van het geschut der oorlogsschepen werd somtijds
L2<br />
de hulp ingeroepen om de verrichtingen van het leger te<br />
steunen; zoo wierpen zij in den nacht van 28 Juni granaten<br />
op de versterkingen van den vijand aan den mond der Atjeh-<br />
Rivier en de daarbij gelegen kampons. Het voornemen was,<br />
dit vuur tot 7 uUr des m<strong>org</strong>ens voort te zetten, doch het<br />
werd reeds ter 5 1<br />
/ 2 u. beëindigd, toen door het zware slingeren<br />
van het schip een getrokken kanon van 16 cM. overboord<br />
was gevallen. Ruim een jaar later, den 16 pn<br />
Juli 1875, tuchtigde<br />
de Marine met geschutvuur het gebied van Toekoe<br />
Nanta, de VI Moekims, in het Zuidelijk gedeelte der reede<br />
van Groot-Atjeh.<br />
Bij de operatiën in Groot-Atjeh in Januari 1876 werd de<br />
„Bromo" in de Kroeëng Raba-baai gestationneerd om aan<br />
de bevolking der IV Moekims zooveel mogelijk afbreuk te<br />
doen; in de volgende maand was dit schip met de „Bandjermasin"<br />
vóór Koeala Gigieng en beschoten beide bodems<br />
de bentings aan de Oostzijde der rivier, die onzen bivakkeerenden<br />
troepen last veroorzaakten; ook werd met sloepen<br />
de rivier opgevaren tot Pohama, dat verlaten bleek te zijn,<br />
en in Maart gelukte het de „Bromo", nadat de verovering<br />
der kampong bij de Koeala Gigieng door het Leger had<br />
plaats gehad, eene nabijgelegen geblindeerde benting, met<br />
drie stukken geschut bewapend, afdoende tot zwijgen te<br />
brengen.<br />
In de volgende maand had de Marine het ongeluk terzelfder<br />
plaatse door het omslaan der barkas van de „Aart<br />
van Nes" twee manschappen te verliezen.<br />
Optreden met de wapenen door de Zeemacht tegenover<br />
de onderhoorige staatjes op de kusten kwam in het jaar<br />
1875 eenige malen voor. Reeds in Januari waren vier schepen<br />
voor Meuke en Laboean-Hadji op de Westkust verzameld,<br />
aangezien de hoofden dezer staatjes zich, na hunne aanvankelijke<br />
onderwerping, weder aan ons gezag schenen te<br />
willen onttrekken. Daar aan het gestelde ultimatum niet<br />
voldaan was geworden, werd den 10 en<br />
door de schepen het<br />
e n<br />
vuur op de strandkampongs in Meuke geopend en den ll<br />
door de landingsdivisie de vernieling dezer nederzettingen<br />
voltooid; den 12 en<br />
verschenen de schepen voor Laboean-
13<br />
Hadji en den 14 en<br />
had ook hier de beschieting der kampongs<br />
plaats; wegens de zware branding werd van debarkement<br />
afgezien; in Mei bleek in de gezindheid der hoofden jegens<br />
ons bestuur verbetering te zijn ingetreden. In deze maand<br />
werden des vijands versterkingen te Poederoet en Loöng<br />
op de Westkust door twee schepen gebombardeerd en in<br />
Juli beschoten drie schepen de kusten van Samalanga,<br />
Meureudoe en Kroeëng Raja, alwaar in den laatsten tijd<br />
vuur van den wal op onze schepen was gelost; ook tijdens<br />
deze tuchtiging ontving de „Schouwen" een grondschot.<br />
De belemmering der prauwenvaart ingevolge de blokkade<br />
vond menigmaal heftig verzet, waartegen met de wapenen<br />
moest worden opgetreden.<br />
In den mond der Koeala Bekas op de Oostkust werd den<br />
23 en<br />
Juni 1874 eene gewapende sloep van Z. M. Stoomschip<br />
„Amboina", gecommandeerd door den Luitenant ter zee<br />
2 e<br />
kl. G. de Fremery, bij het naderen eener prauw met geschutvuur<br />
begroet; de prauw bleek drie stukjes geschut te voeren<br />
en met 20 koppen bemand te zijn; zij werd door granaatvuur<br />
tot zinken gebracht en de bemanning vluchtte den wal op.<br />
Bij eene verkenning, die de Stations-commandant ter<br />
Oostkust den 26en September met eene stoombarkas en<br />
twee gewapende sloepen op de Djambo Aje-Rivier ondernam,<br />
werd men plotseling van verschillende zijden beschoten,<br />
waardoor een man gedood en twee gewond werden.<br />
Den 8 en<br />
September op de Noordkust bij Meureudoe<br />
werden de sloepen van de „Palembang" beschoten door de<br />
op den wal gevluchte opvarenden van eenige prauwen, die<br />
door de sloepen waren buitgemaakt, en vóór het naburige<br />
Gigieng, den 20 en<br />
December, werd het schip zelf op ongeveer<br />
900 M. afstand van den wal door drie schoten uit geschut<br />
getroffen; de „Schouwen" had den 26 en<br />
Juli bij Samalanga<br />
zelfs op den afstand van ruim 1100 M. een raakschot in het<br />
tuig gehad; hare sloepen waren op 28 October bij het van<br />
den wal halen eener prauw vandaar hevig beschoten geworden,<br />
en op 25 Maart 1876 haalden de sloepen van dit<br />
schip onder hevig vuur van den wal na 20 minuten eene aan<br />
den grond geraakte prauw weg.
14<br />
Op de Oostkust had reeds vóór de tweede expeditie de<br />
vorst van Idi zich onder de bescherming van het Neder -<br />
landsch-Indische Gouvernement gesteld, en was, dank zij<br />
het voortvarend optreden van den Stations-commandant<br />
Bogaert, die over de ,,Timor" het bevel voerde, in de verhouding<br />
tot de hoofden der verschillende staatjes menig<br />
succes bereikt. Op de vele rivieren, in die kust uitmondende,<br />
werd menige tocht met sloepen ondernomen, ook werden<br />
daar eenige kruisbooten gestationneerd; het in het Noordelijk<br />
gedeelte der Oostkust gelegen staatje Simpang-Olim echter,<br />
onder het hoofd Nja-Malim, gaf tot moeielijkheden aanleiding.<br />
Medio 1875 ging de leiding der politieke zaken op den<br />
Assistent-Resident de Scbeemaker over, en den 29 en<br />
October<br />
werd het stations-commando door den Kapitein-Luitenant<br />
ter zee J. Tromp, commandant van Z. M. Raderstoomschip<br />
„Bromo", aanvaard.<br />
Den 12 en<br />
Maart 1876 deden eene stoombarkas en eene<br />
gewapende sloep van cle „Amboina" een tocht op de Djambo-<br />
Aje-rivier, met het doel te onderzoeken, of er eene verbinding<br />
bestond tusschen deze en de Belas-rivier. Nadat men ongeveer<br />
372 uur opgestoomd was, kreeg men plotseling een allerhevigst<br />
kruisvuur uit geweren en donderbussen; het vuur<br />
werd door de sloep tot zwijgen gebracht, doch men achtte<br />
het niet geraden, hooger op te gaan, aangezien, volgens den<br />
gids, nog tal van bewoonde plaatsen gepasseerd zouden<br />
moeten worden; hoewel de barkas en de sloep herhaaldelijk<br />
getroffen werden, bleef de bemanning ongedeerd.<br />
Een paar maanden later werd besloten, in te gaan op het<br />
aanbod van den Radja van Idi, om gezamenlijk met hulpbenden<br />
uit Keureutoë, onder aanvoering van Toekoe Moeda<br />
Angkasa, tegen Simpang-Olim te ageeren, waarbij de Zeemacht<br />
steun zoude moeten verleenen.<br />
Het weinig diepgaande raderstoomschip „Boni" van de<br />
Gouvernements-Marine was in verband hiermede op de<br />
Ara-Koendoë-Rivier gestationneerd; in September maakte<br />
de Stations-Commandant met eene stoombarkas en verder<br />
met de „Boni" een tocht op de genoemde rivier; later werd<br />
ook op de Djamboe-Aje-Rivier een gouvernements-stoom-
15<br />
schip, de „Tjinrana" in station gelegd; zoowel dit vaartuig<br />
als de „Boni", kregen gewapende sloepen bij zich, en een<br />
militair detachement aan boord.<br />
Den 18 en<br />
October had de flottille op de Djamboe-Aje,<br />
onder bevel van den Luitenant ter zee 1° kl. J. J. Stooker,<br />
bij het opstoomen een vuurgevecht te voeren tegen de bevolking<br />
van drie kampongs, waarbij in de rivier aangebrachte<br />
versperringen moesten worden opgeruimd.<br />
De bedoeling was, dat uit de Noordelijk gelegen streken<br />
komende hulptroepen langs dezen weg tegen Simpang-Olim<br />
zouden oprukken; werkelijk trok Angkasa met zijne strijd*<br />
benden, gesteund door eene divisie gewapende sloepen, den<br />
22 en<br />
de rivier over en geraakte in gevecht; weldra ontstond<br />
echter eene paniek onder zijne volgers en eenig succes werd<br />
niet bereikt. Beter slaagde de actie, den 31 en<br />
ondernomen<br />
door eene divisie gewapende sloepen met de „Boni" onder<br />
bevel van den Luitenant ter zee l e<br />
kl. J. G. J. Spanjaard<br />
oj) de rivier van Simpang-Olim, waarbij het, na een vier uur<br />
durend vuurgevecht, gelukte, eene benting op den oever<br />
te nemen en te slechten.<br />
Voor de verdere actie tegen de meer binnenwaarts gelegen<br />
stellingen werden uit Groot-Atjeh troepen gezonden, terwijl<br />
van Idi eene compagnie infanterie door de „Bromo" werd<br />
overgevoerd. Den 9 en<br />
November, nadat daags te voren het<br />
versterkte Lesong door de Idireezen was genomen en bezet,<br />
werd met behulp van de Marine de geheele colonne, bestaande<br />
uit twee compagnieën met hulpdiensten, naar het bivak aan<br />
de Allor Tjidoei, overgebracht. Ook bij de verdere operatiën<br />
waarbij den 14 en<br />
de Gedei van Tandjong-Semantoh veroverd<br />
en den 23 en<br />
die van Simpang-Olim bezet werd, hadden de<br />
sloepen der vijf oorlogsschepen, die vóór de Ara Koendoë en<br />
Simpang-Olim-rivieren vereenigd waren, vele diensten te<br />
verrichten.<br />
Bij de hier vermelde verrichtingen had de Zeemacht op de<br />
Djamboe-Aje-Rivier vier, en op de Ara Koendoë 18 gewonden<br />
bekomen, onder welke laatste twee aan hunne wonden<br />
bezweken.<br />
Korten tijd daarna werd Toekoe Moeda Angkasa door een
1(1<br />
zijner volgelingen vermoord en de persoon, die de drijfkracht<br />
vormde van het verzet in deze streken, Nja Malin, was nog<br />
steeds niet in onderwerping gekomen; integendeel had hij<br />
zich stroomopwaarts aan de Djamboe-Aje duchtig versterkt.<br />
Ten einde aan dezen toestand een einde te maken, werd in<br />
Juli 1877 andermaal een aantal schepen vóór de Ara<br />
Koendoë vereenigd, door welker hulp de troepen den 7 en<br />
de rivier op werden gevoerd; aan den opmarsch den 9 en<br />
naar Tepin Sirin, Nja Malim's stelling, nam eene kleine<br />
e n<br />
landingsdivisie deel, en den ll voerde men de geheele<br />
macht weder over de rivier terug naar het bivak Blang-Ni,<br />
terwijl het Marinecontingent naar de schepen terugkeerde.<br />
Vermeld dient nog, dat in Mei 1877 door eene divisie gewapende<br />
sloepen van Z.M. schepen „Merapi" en „Bommelerwaard"<br />
onder bevel van den Luitenant ter zee l e<br />
kl. H. Nijgh<br />
belangrijke diensten werden bewezen bij eene demonstratie<br />
van drie compagnieën infanterie tegen Langsa; zoomede,<br />
dat den 12 en<br />
December vóór Idi eene sloep van de „Borneo"<br />
omsloeg, waardoor vijf man, onder wie de luitenant ter zee<br />
2 e<br />
kl. W. Wij er s, het leven verloor.<br />
Bij de operatiën in Groot-Atjeh tegen de XXVI Moekims<br />
in het laatst van Januari 1877 werd voor den overvoer naar<br />
de beide landingspunten, de Kroeëng-Raja-baai en de Koeala<br />
Loë, zoomede voor ont- en inscheping, geassisteerd door het<br />
onlangs uit Nederland aangekomen ramtorenschip „Prins<br />
Hendrik der Nederlanden", op welken bodem zich ook de<br />
Civiel- en Militair Bevelhebber bevond, voorts door Z. M.<br />
schepen „Metalen Kruis", „Citadel van Antwerpen", „Sumatra",<br />
„Palembang" en „Deli". Bij de landing op den<br />
26 en<br />
werd door schepen en gewapende sloepen dekking verleend,<br />
en bij den opmarsch der colonnes langs het strand<br />
werden zij door oorlogsschepen vergezeld.<br />
Op de Westkust moest in April 1877 tegen Loöng, dat<br />
zeeroof had gepleegd, worden opgetreden; daartoe vertrokken<br />
den 14 en<br />
Z. M. stoomschepen „Bromo", „Palembang" en<br />
„Sambas", het eerst genoemde met twee compagnieën infan 7<br />
terie aan boord, van Oeleë Lheuë en werden den volgenden<br />
dag eenige versterkingen in de baai van Poederoet beschoten,
17<br />
doch moest wegens de zware branding van debarkement<br />
worden afgezien. Nadat per particulier stoomschip nog<br />
twee compagnieën waren aangevoerd, en de „Sumatra"<br />
eenige hulpmiddelen voor de landing had gebracht, werden<br />
den 17 on<br />
door de troepen zeven bentings genomen en een<br />
aantal kampongs verbrand. De landings-divisie van de genoemde<br />
schepen bezette de beide voornaamste, aan het<br />
strand gelegen bentings, doch werd den volgenden dag, toen<br />
de hoofden zich onderworpen hadden, weder ingescheept;<br />
bij de landing waren twee matrozen gekwetst geworden.<br />
Inmiddels was reeds den 3 en<br />
Maart te Meltlaboh onze vlag<br />
geheschen en zoude aldaar een post gevestigd worden; twee<br />
dagen later moest echter het naburige Koeala Bateë door de<br />
„Deli" met geschutvuur getuchtigd worden; het schip verleende<br />
voorts assistentie bij de oprichting der versterking<br />
en het debarkement der troepen in April.<br />
Verraderlijk optreden van een deel der bevolking maakte<br />
weldra tuchtiging van de naburige kampong Meureuboh<br />
noodzakelijk; twee compagnieën infanterie werden daartoe<br />
door de „Bromo" van Groot-Atjeh overgevoerd. Aan de<br />
e n<br />
operatiën tegen Meureuboh den U Mei namen gewapende<br />
sloepen en eene landingsdivisie van de „Bromo", „Bandjermasin",<br />
en ,,Deli" deel; bij het doorzoeken der kampong, nadat<br />
deze geen tegenstand meer had geboden, geraakte eene sectie<br />
mariniers met eene plotseling opdagende bende Atjehers in<br />
handgemeen, waarbij vier man sneuvelden, twee man zwaar<br />
en ook de luitenant ter zee 2 R<br />
kl. ('. Vreede gewond werden.<br />
Hoe weinig de bevolking nog te vertrouwen was, bleek<br />
opnieuw den 31 cn<br />
Mei, toen de Commandant van de „Deli"<br />
de luitenant ter zee 1° kl. A. P. Hooghwinkel, vergezeld<br />
van eenen officier en met een escorte van 23 infanteristen,<br />
uit de benting naar de landingsplaats werd gebracht en door<br />
5(1 a 60 Atjehers werd overvallen, waardoor vier soldaten<br />
sneuvelden. Beide officieren slaagden er in, den troep bij<br />
elkander te houden, totdat uit de benting en uit de gereedliggende<br />
sloep hulp kwam en de aanvallers verjaagd werden.<br />
Als merkwaardige bijzonderheid dient nog vermeld, dat<br />
de „Sambas" bij het binnenstoomen der Ambon-baai in de<br />
2
IS<br />
tweede helft van 1877 optornde tegen een dwars over de<br />
baai gespannen van rotting gevlochten kabel, ter lengte van<br />
1240 M. en dik 8 cM.; zonder stoornis te ondervinden, werd<br />
de kabel binnenboord gehaald.<br />
Wenden wij thans den blik naar de Noordkust, waar 1877<br />
een veelbewogen jaar zou blijken.<br />
In September van het vorige jaar was Z.M. stoomschip<br />
„Aart van Nes" dicht onder den wal bij de Kwalla Djangka-<br />
Boja door twee kanonskogels getroffen geworden, en op<br />
12 Mei 1877 had het een 6-ponds kogel door het boord gekregen,<br />
waardoor een man zwaar en twee licht gewond<br />
werden.<br />
Nog ernstiger was de ontmoeting, die de luitenant ter zee<br />
2 e<br />
e n<br />
kl. L. A. H. Lamie van denzelfden bodem den lfi December<br />
1870 had gehad; ter vervolging van eene groote<br />
prauw, die uit cle Koeala Boerong kwam, was hij met zijne<br />
gewapende sloep de Koeala en een ondiep zijriviertje daarvan<br />
ingeroeid, waar de bemanning der prauw, die den schijn<br />
had aangenomen, zich aan liet onderzoek te zullen onderwerpen,<br />
plotseling in de sloep oversprong en met den klewang<br />
op de roeiers in hakte. Slechts door te bevelen, uit de sloep<br />
te springen en met geweervuur de aanvallers te verjagen,<br />
wist Lamie verdere verliezen te voorkomen; hijzelf en vijf<br />
man waren gewond, de Atjehers lieten vijf dooden achter.<br />
Tot eene krachtige actie tegen Samalanga en Meureudoe<br />
werd in Augustus overgegaan. Aan deze actie namen deel<br />
Z. M. schepen „Metalen Kruis", „Citadel van Antwerpen",<br />
„Watergeus", twee rader stoomschepen 2° kl. en vijf schroefstoomschepen<br />
4 R<br />
kl. De Commandant der Maritieme middelen<br />
— Vandevelde - - wtfgens ziekte naar Java geëvacueerd<br />
zijnde, voerde de Kapitein Luitenant ter zee J. D. J. van der<br />
Hegge Spies het bevel. Behalve deze zeemacht bevonden<br />
zich vóór de Koeala Kiran den 9 en<br />
Augustus drie stoomschepen,<br />
aan boord hebbende behalve den Civiel en Militair<br />
Bevelhebber, den Kolonel K. van der Heyden, drie bataljons<br />
infanterie, eene batterij-artillerie, genietroepen en hulpwapens,<br />
twee stoomschepen met artillerie-materieel en
19<br />
vivres, eindelijk drie kleine stoomers voor advies- en transportdiensten.<br />
In de vroegte van den 10 en<br />
verplaatste zich het grootste<br />
deel der vloot naar het landingspunt, iets beoosten de Koeala<br />
Tamboea; onmiddellijk daarna begon de landing van twee<br />
bataljons met behulp van alle aanwezige sloepen, waarvan<br />
echter door de hevige branding 13 sloepen van de oorlogsschepen<br />
en een tiental van die der particuliere stoomers.<br />
hoog op het strand waren geslagen. Deze omstandigheid<br />
had een noodlottigen invloed op de operatiën der troepen<br />
kunnen hebben, aangezien de ontscheping niet alleen van<br />
munitie, maar ook van levensmiddelen en zelfs van drinkwater,<br />
voortgang moest hebben.<br />
Gelukkig had de bevelhebber der maritieme middelen<br />
bepaald, dat de luchtdicht sluitende buskruitkisten der<br />
Marine voor het overvoeren der levensmiddelen zouden<br />
worden gebruikt, zoodat deze onbeschadigd overkwamen;<br />
voor het drinkwater werden vaten gebezigd en ook de ijzeren<br />
waterketels van 500 en 1000 L. inhoud, half gevuld. Goede<br />
diensten bewezen de vletten der Marine en hoewel ook van<br />
deze vaartuigen vele in de branding omsloegen, werd door<br />
inspanning van alle krachten van officieren en manschappen<br />
bereikt, dat in den avond geene vrees voor gebrek onder de<br />
ontscheepte troepen meer bestond.<br />
Gedurende den geheelen loop der krijgsverrichtingen,<br />
bleven de transportdiensten de inspanning van de Zeemacht<br />
vergen en werd de hulp van het geschut der schepen ingeroepen<br />
om de vijandelijke sterkten te beschieten en de colonnes<br />
der Landmacht bij haren opmarsch te steunen. Den<br />
13*' 11<br />
September onderwierp zich de Radja van Samalanga<br />
en evenzoo, na tuchtiging der kustplaatsen van zijn rijkje<br />
door vier schroefstoomschepen 4° kl., die van Meureudoe.<br />
Wat betreft de verrichtingen der Marine in de overige<br />
deelen van den Archipel dient het volgende vermeld.<br />
Ongeregeldheden op het eiland Bonerate waren oorzaak,<br />
dat het raderstoomschip 3e kl. „Sumatra" in Juni 1874<br />
troepen daarheen overvoerde, waarna door deze, in ver-
20<br />
eeniging met de landingsdivisie, door granaatvuur van het<br />
schip gesteund, het huis van Daeng Taidi vernield werd,<br />
hetgeen tot herstel der orde leidde.<br />
Het raderstoomschip 4e kl. „Admiraal van Kinsbergen"<br />
nam bij Poelo Pandjang drie groote rooversprauwen, waarvan<br />
de bemanning vluchtte, maar negen van Barou en Koetei<br />
geroofde personen konden worden bevrijd.<br />
Het raderstoomschip 4 e<br />
kl. „Onrust", gestationneerd in<br />
de Wester-Af deeling van Borneo, vertoefde van 17 tot 22<br />
Augustus 1875 te Kuching met den Resident aan boord<br />
ten einde dezen in staat te stellen, een tegenbezoek aan den<br />
Radja van Serawak te brengen.<br />
Het schroefstoomschip 4° kl. „Bali" vatte op de eilanden<br />
Tameti en Balang Loemong 6 roo vers op en bevrijdde 21<br />
personen; hetzelfde schip vertok op 11 Juni 1875 met troepen<br />
van Amboina naar de Noordkust van Ceram voor de expeditie<br />
tegen Wahaai, en verrichtte daarbij nog verschillende<br />
diensten.<br />
Vrees voor onrust in Menado was oorzaak voor den overvoer<br />
van troepen daarheen uit Macasser door het raderstoomschip<br />
„Banka" in September 1875; hetzelfde schip<br />
met de „Bali", het Gouvernements-stoomschip „Hertog<br />
Bernard", twee kruisbooten en 16 prauwen van bevriende<br />
hoofden bekruiste tijdens de expeditie tegen Kraeng Bonto<br />
Bonto de kust van Celebes ter hoogte van Pankadjene ter<br />
voorkoming van de vlucht van dezen opstandeling.<br />
Eene belangrijke reis maakte het raderstoomschip „Soerabaia"<br />
naar Nieuw-Guinea; de Commandant, Kapitein-<br />
Luitenant ter zee P. Swaan, was in commissie benoemd met<br />
den Resident van Ternate, om een onderzoek in te stellen<br />
naar den staatkundigen en den economischen toestand en<br />
naar de betrekkingen der bevolking van dat land met den<br />
Sultan van Tidore; eenige hoofden van Tidore en twee particulieren<br />
maakten de reis mede.<br />
Den 16 en<br />
November 1875 vertrok men van Ternate en<br />
was 20 Maart 1876 aldaar terug; de reis was alleen onderbroken<br />
geworden voor aanvulling van den kolenvoorraad<br />
en dooi- een verblijf van 16 dagen ter reede Amboina tot
21<br />
verbetering van den gezondheidstoestand der bemanning,<br />
waarvan een groot deel op de reis door beri-beri was aangetast.<br />
Nagenoeg alle nederzettingen op de Noordkust tot<br />
aan de Humboldt-baai en op cle Westkust waren aangedaan<br />
geworden; op de Zuidkust moest van voortzetting Oostwaarts<br />
van Lakahia worden afgezien, daar bij het sterk<br />
doorzetten van den West-moesson de steenkolenvoorraad<br />
niet voldoende zou zijn voor de terugreis naar Dobo.,<br />
Buiten de stations-diensten viel de reis van het schroefstoomschip<br />
l e<br />
kl. „Curacao", dat onder den kapitein ter<br />
zee J. A. Vandevelde via de Stille-Zuidzee uit Nederland<br />
in Oost-Indië was aangekomen, in November 1875 naar<br />
Bangkok, waar van den 17 en<br />
tot den 30 en<br />
vertoefd werd.<br />
Na verschillende diensten in den Archipel verricht te hebben<br />
e n<br />
vertrok de „Curacao" den l Juni 1877 naar Simonsstand<br />
ter verwisseling van personeel met de aldaar aangekomen<br />
oefenings-divisie en was op 15 Augustus ter reede Batavia<br />
terug.<br />
Ook kwam ter vervanging bij het Auxiliair Eskader van<br />
het voor den dienst afgekeurde schroefstoomschip 2e kl.<br />
„Vice-Admiraal Koopman", den 13 en<br />
Juni 1876 Z. M. Ramtorenschip<br />
„Prins Hendrik der Nederlanden" onder bevel<br />
van den Kapitein ter zee A. N. L. Koops uit Nederland te<br />
Batavia aan, waarna dit, voor dien tijd moderne, oorlogsschip<br />
tot vertoon aan Europeesche en inheemsche bevolking<br />
verscheidene kustplaatsen op Java zoomede Makasser bezocht<br />
en later o.m. behoorde tot het eskader, dat den Gouverneur-Generaal<br />
bij zijn bezoek aan Atjeh in 1877 escorteerde.
HOOFDSTUK <strong>II</strong>.<br />
(1878—1880).<br />
Sigli. — Idi. — Gedong. — Kroeëng-Baba. — De Marine<br />
op de kust. — De „Samarang" tegen Maoenoera. — Tegen<br />
Danoe Hassan op Halmaheira. — Tegen de zeerooverijen<br />
in den Bangaai-Archipel. — Activiteit in de Zuider- en<br />
Ooster-Af deeling van Borneo. — Kruisreis van de „Watergeus".<br />
— De „Bromo" naar Nieuw-Guinea.<br />
De nederlaag, der bevolking van Atjeh bij Samalanga<br />
toegebracht, hoe indrukwekkend ook, had haren strijdlust<br />
niet gedoofd.<br />
Op de Noordkust bij eene opname der Koeala-Olim in<br />
November 1877 werden de Luitenant ter zee 2 e<br />
kl. J. D.<br />
Heyning en een matroos van de „Amboina" verraderlijk<br />
overvallen, tengevolge waarvan de matroos aan zijne wonden<br />
overleed; in dezelfde maand werd de „Sambas" vóór Meuke<br />
beschoten, welk vuur tot zwijgen werd gebracht, maar<br />
niettemin in Januari 1878 opnieuw tegen hetzelfde vaartuig<br />
werd geopend; dit jaar zoude van Land- en Zeemacht weder<br />
groote krachtsinspanning vergen.<br />
Alvorens tot het relaas hiervan over te gaan, dient vermeld,<br />
dat de titel: „Commandant der Maritieme Middelen" met<br />
1 Januari 1878 veranderd werd in dien van „Stations-Commandant<br />
van Noordelijk Sumatra", in welke functie den 1<br />
Mei de Kapitein ter zee Jhr. M. W. van Rensselaer Bowier<br />
zijn ranggenoot Vandevelde verving.<br />
Het schroefstoomschip 2 e<br />
kl. „Citadel van Antwerpen",<br />
reeds in het laatst van 1877 van Atjeh vertrokken, werd
23<br />
1 Januari 1878 buiten dienst gesteld en voor den dienst<br />
afgekeurd; hetzelfde geschiedde met de schroef stoomschepen<br />
4° kl. „Bommelerwaard" op 1 Januari en „Schouwen" op<br />
1 September.<br />
Op de Westkust bij Kampong Pasir beschoot den 29en<br />
Januari de „Aart van Nes" het huis van Panglima Nja<br />
Malim, dat daarna door het volk van Loöng verhield<br />
werd.<br />
De „Merapi" en de „Sambas" assisteerden in Februari<br />
bij den tocht eener colonne langs de Westkust tot Kloeang<br />
en het vervoer dezer troepen naar Meulaboh.<br />
In April toonde de bevolking in den omtrek van onzen<br />
post te Sigli groote neiging tot aanvallen op deze versterking;<br />
daarom trad de bevelhebber in overleg met den Commandant<br />
van Z. M. stoomschip „Merapi" voor de noodige medewerking<br />
voor de verdediging. Toen dan ook in den nacht van den<br />
28 en<br />
oj) den 29 eri<br />
een krachtige aanval op de benting werd<br />
gedaan, konden de aanstonds afgezonden gewapende sloepen<br />
op de rivier in groote mate tot het afslaan van den aanval<br />
bijdragen. Aangezien verdere aanvallen te wachten waren,<br />
werden den 2 en<br />
Mei 50 man der Marine tot versterking van<br />
het garnizoen aan wal gebracht, die in het daarop volgende<br />
etmaal bij den met groote macht hernieuwden aanval een<br />
werkzaam aandeel aan de verdediging namen; het detachement<br />
embarkeerde echter weder, toen versterking voor de<br />
bezetting uit Groot-Atjeh was aangekomen.<br />
De Civiele- en Militaire bevelhebber besloot thans tot offensief<br />
optreden tegen Sigli en zond eene sterke troepenmacht<br />
onder den Majoor Coblijn, aan welke eene landings-divisie<br />
van de „Soerabaia", „Watergeus" en „Merapi", sterk 125man,<br />
onder bevel van den Luitenant ter zee l e<br />
kl. P. J. Zaal werd<br />
toegevoegd; de Luitenant ter zee 2° kl. G. M. Titsingh deed<br />
dienst bij den Colonne-Commandant als tweede adjudant.<br />
0 1 1<br />
Den ll Mei werd uitgerukt, welke tocht tot den 13 pn<br />
duurde. Doordat de sawahs onder water stonden, was de<br />
marsch uiterst vermoeiend, te meer daar de nachten in open<br />
bivaks in de nabijheid van den vijand moesten worden do<strong>org</strong>ebracht.<br />
Afgemat kwam de colonne terug, met, wat de
24<br />
landings-divisie betreft, het verlies van een marinier, gesneuveld;<br />
de Luitenant ter zee 2 e<br />
kl. J. M. Noorduyn, door<br />
een Atjeher met den klewang aangevallen, had daarbij, daar<br />
zijn revolver weigerde, in groot gevaar verkeerd, maar was<br />
door den matroos l e<br />
kl. van den Berg, die den aanvallerneerlegde,<br />
ontzet geworden.<br />
Tengevolge der gevoerde actie kwam de Radja van Gigieng<br />
in onderwerping, en kon de rivier van dien naam voor den<br />
handel laörden opengesteld.<br />
Eene der van Groot-Atjeh naar Sigli gezonden compagnicn<br />
keerde niet daarheen terug; zij werd door de „Watergeus"<br />
overgevoerd naar Idi, waar ernstige vijandelijkheden waren<br />
uitgebroken en de versterking Idi-Besar aan hevige aanvallen<br />
was blootgesteld. Den 18 en<br />
Mei had de bevelvoerende officier<br />
in den post in overleg met den Commandant van Z.M. stoomschip<br />
„Borneo" de Europeesche vrouwen en kinderen aan<br />
boord van dien bodem doen gaan, en werd het garnizoen<br />
tijdelijk versterkt met een officier en 30 man van de „Palembang",<br />
terwijl een getrokken kanon van 7 cM. van dit schip<br />
op een der bastions werd opgesteld.<br />
In den daaropvolgenden nacht drong de vijand van alle<br />
zijden op en trachtte de gebouwen nabij den post in brand<br />
te steken, wat door den regen niet gelukte. Na een vuurgevecht,<br />
dat ruim een half uur duurde, trok hij af, waarna<br />
men op 30 pas van de wallen der benting vijf lijken van de<br />
aanvallers vond.<br />
Inmiddels was de „Bandjermasin" ter reede gekomen en<br />
werd van dien bodem een detachement, sterk een officier<br />
en 24 man aan de bezetting der benting toegevoegd; de Marinedetachementen<br />
gingen weder scheep, nadat den 24 en<br />
de<br />
bovengenoemde compagnie per „Watergeus" was aangekomen.<br />
Meer en meer was het duidelijk geworden, dat de onruststokers<br />
bij Idi grootendeels afkomstig waren van Gedong;<br />
dientengevolge werd eene colonne van drie compagniën<br />
infanterie geformeerd, waaraan eene landings-divisie met<br />
geschut, getrokken uit de bemanning van de „Borneo",<br />
„Palembang" en „Bandjermasin" werd toegevoegd om tegen<br />
Gedong te ageeren.
25<br />
e n<br />
Den 2 Juni stoomden de genoemde oorlogsbodems met<br />
het particuliere stoomschip „Rayah" en het Gouvernementsstoomschip<br />
„Boni" als transportschepen naar de reede van<br />
Pase, alwaar den volgenden m<strong>org</strong>en alle troepen aan wal<br />
werden gebracht. Branding belemmerde de ontscheping van<br />
vele benoodigdheden, zoodat, toen in den vroegen m<strong>org</strong>en<br />
van den 4 pn<br />
de colonne uitrukte, in de voeding nog niet<br />
voorzien was en men dus geen langdurigen tocht zou kunnen<br />
maken.<br />
De colonne bestond, zooals gezegd, uit drie compagniën,<br />
die echter niet op volle sterkte waren, zoodat de infanterie<br />
ongeveer 300 bajonetten telde, voorts was er een detachement<br />
mineurs en sappeurs; de landings-divisie, sterk 50 man,<br />
voerde twee mortieren mede en werd gecommandeerd door<br />
den Luitenant ter zee l e<br />
kl. P. J. L. de Chateleux; het geheel<br />
stond onder bevel van den Majoor E. Perné; de waarnemend<br />
Assistent-resident van cle Oostkust en een controleur zoomede<br />
eenige Atjehsche hoofden vergezelden de colonne.<br />
e n<br />
In de rivier was reeds den 3 Juni eene flottille gewapende<br />
sloepen, twee van ieder schip, benevens eene ambulance-sloep,<br />
nabij het bivak, geankerd.<br />
Oprukkend in de richting der benting van den Radja<br />
van Gedong, ondervond de colonne vrij veel tegenstand en<br />
de ligging dezer versterking kon door het sterk begroeide<br />
terrein niet verkend worden; toen echter de Gedei door de<br />
onzen in brand gestoken was, naderden van verschillende<br />
zijden personen, met witte doeken wuivend; hun werd medegedeeld,<br />
dat de Radja zich in het bivak bij den Colonne-<br />
Commandant had te melden en ten 11 uur werd de terugtocht<br />
aanvaard, waarbij men niet verontrust werd.<br />
De Landmacht had een gesneuvelde en 5 gewonden; de<br />
Marine had tot de voorhoede behoord, maar was voornamelijk<br />
tot dekking der mortieren aangewezen geweest; van dit<br />
geschut was veel gebruik gemaakt geworden.<br />
Den 5 en<br />
en 6 en<br />
werd gewacht op de onderwerping van den<br />
Radja, doch vergeefs, integendeel wezen de inkomende<br />
berichten op versterking van den vijand en op te verwachten<br />
hevigen tegenstand. Daarop werd den 7 en<br />
in de vroegte
26<br />
opnieuw uitgerukt in de'Jzelfde formate», doch vermeerderd<br />
met een getrokken kanon van 7 cM. van de Marine, door<br />
dwangarbeiders getrokken.<br />
Reeds dadelijk bij den opmarsch bleek door nieuw aangebrachte<br />
weermiddelen en grooten toeloop van volk, hoezeer<br />
de vijand zich het uitstel ten nutte had gemaakt. Ook ditmaal<br />
was het onmogelijk, tot de benting van den Radja door te<br />
dringen; de daarvóór liggende kampong Blang-Pria zoomede<br />
de Gedei waren versterkt en zwaar bezet, en onderhielden<br />
een hevig vuur op de colonne en bij de nadering der Gedei<br />
werd de infanterie door den talrijken in greppels verscholen<br />
vijand, eerst met geweervuur, daarna onstuimig met den<br />
klewang aangevallen. Hoewel deze aanval behoorlijk werd<br />
afgeslagen, en de colonne daarop tot de beschieting met<br />
geschut- en geweervuur van Blang-Pria en de Gedei overging,<br />
bleek weldra dat er op het bereiken van eenig succes geen<br />
uitzicht bestond.<br />
Het eigenlijke object, de benting van den Radja, was nog<br />
steeds voor het oog verb<strong>org</strong>en en de groote menigte gewapenden<br />
binnen de kampong-randen toonde niet de minste geneigdheid<br />
tot wijken. De colonne had reeds drie gesneuvelden<br />
en 34 gewonden, waaronder een officier, allen van de Landmacht,<br />
en van de reserve-munitie der infanterie was vijf zesde<br />
deel verbruikt. Onder deze omstandigheden werd tot den<br />
terugtocht besloten. Terwijl men bezig was, de formatie<br />
daartoe aan te nemen, wist een 25-tal Atjehers uit Blang-<br />
Pria door een kleine omtrekkende beweging onverhoeds<br />
een klewangaanval op de ambulance te doen; de bende werd<br />
spoedig teruggeslagen maar dekte zich achter een dijkje;<br />
nadat de uiteengeslagen dragers der tandoes weder verzameld<br />
waren en cle gewonden, met behulp van enkele manschappen<br />
der landings-divisie waren opgenomen, deed de infanterie<br />
een aanval op het genoemde dijkje en verdreef den vijand,<br />
die 17 dooden achterliet.<br />
Bij den terugtocht moest nog herhaaldelijk met geschuten<br />
geweervuur worden opgetreden, daar de vijand in groot<br />
aantal de colonne volgde; eerst toen de artillerie, door achter<br />
een dijkje in de sawah stelling te nemen, den vijand ernstige
•27<br />
verliezen wist toe te brengen, zag bij van verdere vervolging af.<br />
Ten einde het bevriende landschap, waarin het bivak tot<br />
dusver gelegen was, tegen invallen van Gedong te beschermen,<br />
werd nu een Zuidelijker gelegen bivak betrokken, namelijk<br />
cle verlaten benting Koeta Karang; daarheen werd alles<br />
uit het vorige bivak overgebracht en de sloepen flottille<br />
roeide de rivier op om ook hier het bivak te beschermen.<br />
De waarnemende Assistent-resident vertrok den volgenden<br />
dag met de „Palembang" naar Groot-Atjeh om rapport<br />
uit te brengen en keerde terug met de opdracht aan den<br />
Colonne-Commandant, om stand te houden in afwachting<br />
der aankomst van versterking.<br />
Do landingsdivisie bleef tot de colonne behooren en leerde<br />
aldus den strengen bewakingsdienst van een in de nabijheid<br />
des vijands gelegen bivak kennen; eene zware bijkomende<br />
omstandigheid was, vooral voor de bemanning der sloepen<br />
dat in de bovenstreken eene veeziekte heerschte, waardoor<br />
tal van cadavers, in ontbinding verkeerende, de rivier afdreven.<br />
e n<br />
Den lö ankerden ter reede Pase Z. M. stoomschepen<br />
„Soerabaia" en „Metalen Kruis" benevens het stoomschip<br />
„Rajah" aan boord hebbende den Civiel- en Militair Bevelhebber,<br />
benevens 5 compagnieën infanterie, 2 sectiën bergartillerie,<br />
voor de helft bespannen, en eene ambulance.<br />
Inmiddels waren van den Commandant der Zeemacht<br />
bevelen ontvangen, om de landingsdivisiën der oorlogsschepen<br />
niet dan in dringende noodzaak te ontschepen, en<br />
dan nog alleen ter bewaking van een aan de kust gelegen<br />
bivak; dientengevolge embarkeerde den 18 en<br />
de landingsdivisie<br />
der colonne Perné; eene landings-divisie van de<br />
„Soerabaia" en „Metalen Kruis", onder den Luitenant ter<br />
zee l e<br />
kl. Jhr. H. M. van der Wijck, bezette het bivak.<br />
De nu zooveel grootere troepenmacht, thans onder het<br />
bevel van den Majoor Coblijn, bereikte den 19 en<br />
door de<br />
bestorming van Blang Pria een volledig succes, doch niet<br />
dan ten koste van 6 gesneuvelden, waarvan 2 officieren en<br />
van 46 gewonden, waaronder een officier. Daar de Radja<br />
zijn zoon tot den Gouverneur had gezonden en de onder-
28<br />
handelingen tot een goed einde waren gebracht, trok de<br />
colonne den 21 en<br />
naar Koeta Karang terug en werd den<br />
volgenden dag de geheele macht ingescheept.<br />
Het was het voornemen van den Gouverneur om zich<br />
met deze macht tegen Peusangan te wenden, doch intusschen<br />
ontvangen verontrustende berichten van Groot-Atjeh maakten<br />
onverwijlden terugkeer van de troepen noodig; zoo werd<br />
dan ook de geheele troepenmacht door de schepen naar<br />
Oeleë Lheuë overgebracht, waar zij dadelijk werd ontscheept.<br />
Sedert het vertrek der expeditionnaire macht naar Gedong<br />
was de stelling in Groot-Atjeh nagenoeg op alle punten dooide<br />
benden van den Habib Abdoe'r Rahman J<br />
) gealarmeerd,<br />
maar in het grootste gevaar bevond zich de post te Kroeëng<br />
Raba, die nauw omsingeld en van het verkeer met de overige<br />
posten afgesloten was. Daarom werd den 25 en<br />
eene sterke<br />
colonne onder den Majoor Coblijn tot ontzet en proviandeering<br />
van den post afgezonden.<br />
Niet dan ten koste van aanmerkelijke verliezen bij het<br />
passeeren der kloof van Beradin bereikte de colonne in den<br />
namiddag hare bestemming; de „Watergeus", vóór Kroeëng-<br />
Raba liggende, bracht het bericht hiervan naar Oeleë Lhei4ë^<br />
Hierop werden de „Soerabaia", „Watergeus", „Palembang"<br />
en „Bandjermasin" weder naar de Kroeëng Raba-baai<br />
gedirigeerd; cle bedoeling was, zoo mogelijk, de colonne-<br />
Coblijn over zee terug te voeren, doch toen in den voormiddag<br />
van den 26 en<br />
eene sloep van de „Watergeus" onder<br />
bevel van den Luitenant ter zee 2 e<br />
kl. J. G. Snethlage, poogde<br />
den wal te bereiken, om de gemeenschap met de militaire<br />
autoriteiten te openen, sloeg zij in de branding om, waarbij<br />
5 matrozen en een marinier verdronken..<br />
Het bleek dus noodig, gunstiger gelegenheid af te wachten;<br />
de colonne nam voor het grootste gedeelte over land den<br />
terugtocht aan en eerst den 28 en<br />
gelukte het, vivres voor den<br />
1) Ken Arabier, die sedert 1870 als eerste Rijksbestuurder van Atjeh,<br />
de voogdij over den minderjarigen Sultan had uitgeoefend; die zich<br />
tijdens het begin van den oorlog tegen ons met de regeering van Turkije<br />
in betrekking had gesteld en ook verder in het verzet tegen ons gezag<br />
eene belangrijke rol had gespeeld.
29<br />
post te landen en de gewonden van de colonne-Coblijn op<br />
de schepen te brengen, door de sloepen buiten de branding<br />
voor dreg te leggen en deze met behulp van vletten in verbinding<br />
met den wal te stellen; zoodoende kon het vervoer<br />
van zieken en gekwetsten naar Oeleë-Lheuë over zee plaats<br />
hebben.<br />
Uit het bovenvermelde omtrent de krijgsverrichtingen in<br />
de maanden Mei en Juni 1878 blijkt wel, dat de troepenmacht<br />
ter beschikking van den Civiel- en Militair Bevelhebber in<br />
Atjeh tegenover de krachtsontwikkeling der in verzet blijvende<br />
bevolking te gering was. Reeds in het begin van Juli<br />
kwam versterking van Java aan en weldra hadden in de<br />
vallei van Groot-Atjeh de belangrijke krijgsbedrijven plaats,<br />
waardoor in den toestand aanmerkelijke verbetering kwam<br />
en de Habib Abdoe'r Rahman ten slotte genoodzaakt werd,<br />
zich aan het Nederlandsche gezag te onderwerpen.<br />
Met de hier bedoelde operatiën had de Zeemacht uit den<br />
aard geene directe bemoeienis; alleen vereischte cle veldtocht<br />
in cle XXVI Moekims hare medewerking.<br />
o n<br />
Reeds had den ll November 1878 Z. M. Stoomschip<br />
,,Merapi" door de landings-divisie bij Bateë Poeteh eene<br />
verkenning doen verrichten naar den strandweg, die van<br />
Pidië naar Groot-Atjeh voerde, gevolgd door het overvoeren<br />
van een troep infanterie, en verleende dit schip hulp bij het<br />
debarkeeren en embarkeeren van troepen, die in die omgeving<br />
nachtelijke patrouille-tochten ondernamen. Vervolgens assisteerde<br />
de „Borneo" in Juni 1879 bij ontscheping en wederinscheping<br />
van eene compagnie infanterie voor de tuchtiging<br />
der kampong Ladoeng in de Kroeëng Raja-baai, en beschoot<br />
dit schip met de „Sambas" den 30 en<br />
de kampongs in deze<br />
baai; eindelijk in het laatst van Juli transporteerde de<br />
„Soerabaia" troepen naar Lampanaih voor eene actie tegen<br />
Lamtoba.<br />
Op de kust bleef de werkzaamheid der Zeemacht niet<br />
minder noodig; reeds in Mei 1878 had wegens het voeren<br />
van eenige actie tegen Loöng, de „Sambas" troepen daarheen<br />
overgevoerd, die door de „Palembang" terug werden gebracht<br />
; van Meuke en Laboean Hadji werd nog op cle aldaar
30<br />
kruisende schepen gevuurd; in Juli kreeg de „Palembang"<br />
op laatstgenoemde plaats zelfs een lilla-kogel door den<br />
schoorsteenmantel.<br />
Op de Noordkust nabij Pedropunt maakte men zich herhaaldelijk<br />
aan zeeroof schuldig. Reeds in het begin van Maart<br />
1878 had door gewapende sloepen van Z. M. schepen „Metalen<br />
Kruis" en „Deli" eene demonstratie in de Kroeëng<br />
Raja baai plaats gehad, en op 22 en 23 Juli werd door de<br />
„Metalen Kruis", „Curacao", „Soerabaia" en „Aart van<br />
Nes" tot beschieting der kampongs Kroeëng Raja, Ladoeng<br />
en Doerang overgegaan, waarbij de landings-divisie eerstgenoemde<br />
kampong verbrandde en eene geroofde prauw,<br />
met peper geladen, nam; den 7 cn<br />
Augustus eindelijk, werden<br />
nogmaals cle kampongs door de „Soerabaia", „Curacao'<br />
en drie schroef stoomschepen 4 e<br />
kl. met geschutvuur getuchtigd.<br />
De door den Civiel- en Militair Bevelhebber gewenschte<br />
expeditie tegen Peusangan kon. zooals vermeld, in Juni<br />
1878 niet do<strong>org</strong>aan, en na de aankomst der versterkingen<br />
in Juli werd de actie in Groot-Atjeh meer urgent geacht;<br />
vandaar dat de tuchtiging van dit staatje aan de Marine<br />
werd opgedragen. Daartoe waren den 14 Juli cle „Merapi",<br />
„Watergeus" en drie schroef stoomschepen 4 e<br />
kl. vóór de<br />
Gedei van Peusangan vereenigd en deden deze door hun<br />
geschutvuur in vlammen opgaan; ook werden den volgenden<br />
dag granaten geworpen in eenige meer Westelijk gelegen<br />
kampongs.<br />
Noo- dient vermeld, dat in den nacht van 22 op 23 Juli<br />
nabij Kwalla Djempa een klein Engelsch stoomschip, de<br />
„Cyrce", op het strand liep. Door het in de nabijheid gestationneerde<br />
oorlogsschip „Bandjermasin", later ook door de<br />
„Deli", werden pogingen gedaan om de „Cyrce" af te sleepen,<br />
hetgeen echter ook den derden dag niet gelukte. Bemanning<br />
en passagiers werden door het ingehuurde stoomschip „Semiroe"<br />
naar Pedir overgebracht, waar de „Soerabaia hen<br />
overnam en naar Oeleë Lheuë vervoerde. Aangezien een groot<br />
aantal gewapende Atjehers zich bij cle. met den voorsteven<br />
droogstaande „Cyrce" ophield, werd tijdens het verlaten
31<br />
eene gewapende stoombarkas tot dekking in de nabijheid<br />
gehouden; de Atjehers namen daarop bezit van het schip.<br />
Eenige veteranen onder de oorlogsschepen verlieten de<br />
wateren van Atjeh. Na vijfjarig verblijf in het gewest, waarmede<br />
een veeljarige dienst bij de Zeemacht werd besloten,<br />
werd Z. M. schroefstoomschip l e<br />
kl. „Metalen Kruis" buiten<br />
dienst gesteld en uit de sterkte der vloot afgevoerd; denzelfden<br />
weg gingen in den loop van het jaar 1879 de schroefstoomschepen<br />
4 e<br />
kl. „Aart van Nes" en „Schouwen".<br />
Ook het oude schroefstoomschip l e<br />
kl. „Curacao" zou weldra<br />
zijne actieve rol vaarwel zeggen, maar had vooraf eene<br />
belangrijke zending te volvoeren, namelijk den overvoer<br />
naar Djeddah van den Habib Abdoe'r Rahman en zijn gevolg.<br />
Onder bevel van den kapitein ter zee W. Enslie werd<br />
den 26 en<br />
November 1878 de reis van Oeleë Lheuë ondernomen.<br />
Heen en weer over Colombo en Aden was men den<br />
14 0n<br />
Februari ter reede Batavia terug; daarna onderging<br />
het schip te Soerabaia de noodige veranderingen om als<br />
wachtschip ter reede Oeleë Lheuë dienst te doen; met 1 October<br />
1879 werd het geacht, tot de Indische Militaire Marine<br />
te behooren.<br />
In de Onclerhoorigheden werd in het jaar 1879 nog eenig<br />
optreden vereischt. De versterking te Sigli werd meermalen<br />
ernstig bedreigd. Den 3 en<br />
April zond de „Watergeus" gewapende<br />
sloepen de rivier op om bij het afslaan van een aanval<br />
te helpen; van den 21 en<br />
dier maand tot begon Mei nam<br />
bovendien het schip zelf eene positie in, waardoor het de<br />
Oostelijke face der benting dekte; ook den 18 eu<br />
Mei moest<br />
deze bodem een viertal granaten onder de benden werpen,<br />
die het op Sigli gemunt hadden; aan deze actie had de „Palembang"<br />
meestentijds deelgenomen; ook den 23 en<br />
Mei ankerde<br />
het schip daartoe bij Sigli; den 26 en<br />
werd het bij Pakan<br />
Baroe beschoten, waarop het de kampong met geschutvuur<br />
tuchtigde, waarna den 28 en<br />
de „Watergeus" en „Palembang"<br />
gezamenlijk de Gedei bombardeerden; dergelijke tuchtiging<br />
hadden beide schepen den 15 en<br />
reeds op de Gedei van Koeala-<br />
Djangka toegepast, die daarbij geheel in vlammen was opgegaan.
32<br />
Te voren, den 29 en<br />
Maart, hadden „Watergeus", „Sambas"<br />
en „Amboina" gezamelijk op 4000 M. afstand hun vuur<br />
gericht op een paar bentings, die Toekoe di Tirou in Gigieng<br />
had opgericht; de groote afstand belette, de uitwerking van<br />
dit vuur te beoordeelen.<br />
Op de Westkust was het slechts eenmaal noodig, tot<br />
tuchtiging over te gaan, namelijk tegen de kampong Koeala<br />
Bateë, welker hoofd in verzet was, door de „Sambas" den<br />
13 en<br />
Juli.<br />
Vermeld dient nog, dat in September de Luitenant-Generaal<br />
Leger-Commandant, op bezoek aan het gewest ter inspectie,<br />
door Z. M. stoomschip „Soerabaia" van Samalanga naar<br />
Oeleë Lheuë werd overgevoerd.<br />
Wat de overige stations in den Archipel betreft, vinden<br />
wij medio 1876 de beide af deelingen van Borneo, Westeren<br />
Zuid-Oost-, respectievelijk bezet door de raderstoomschepen<br />
4 e<br />
kl. „Onrust" en „Admiraal van Kinsbergen",<br />
die de gewone stationsdiensten verrichtten.<br />
Van 24 Februari 1878 af was in het station Riouw en<br />
Onderhoorigheden Z. M. Raderstoomschip 3 C<br />
kl. „Timor"<br />
aanwezig, en van medio Juni af steeds een schroefstoomschip<br />
4° kl. in het station Banka en Onderhoorigheden.<br />
In het station Celebes en Onderhoorigheden vertoefde<br />
het raderstoomschip 2 e<br />
kl. „Soerabaia" meestentijds ter<br />
reede Macasser doch toen de Duitsche schoener „Concordia"<br />
op „de Bril" gestrand was, vertrok het schip, gecommandeerd<br />
door den Kapitein Luitenant ter zee W. F.<br />
Meyen, daarheen en slaagde er in, den 27 on<br />
Februari 1877,<br />
ondanks de hooge branding, die op de ondiepte stond, de<br />
tien schipbreukelingen te redden.<br />
Wegens de hooger vermelde actie tegen Kraeng Bonto<br />
Bonto waren nog twee oorlogsschepen in het station, het<br />
eene, de „Banka", werd in Augustus 1876 met spoed naar<br />
Ternate gedirigeerd, het andere, de „Bali" werd medio<br />
1877 door het raderstoomschip „Oenarang" vervangen, te<br />
Soerabaia buiten dienst gesteld en voor verdere diensten<br />
afgekeurd.
33<br />
De „Oenarang" ging tegen het einde van November 1877<br />
naar de Zuider- en Ooster-Afdeeling van Borneo over, doch<br />
in zijn plaats kwam het schroefstoomschip 4 e<br />
kl. „Macasser",<br />
waarna, begin 1878, de „Samarang" van hetzelfde charter,<br />
eveneens in het station kwam. Beide schepen bekruisten<br />
niet alleen de Westkust van Celebes maar ook de Oostkust<br />
van Borneo; de „Samarang, onder bevel van den Luitenant<br />
ter zee l e<br />
kl. D. J. Weys, werd echter veelal voor diensten<br />
in den Timor-Archipel aangewezen; op een der tochten, in<br />
deze streek ondernomen, waarbij te Koepang de Resident<br />
zich had ingescheept, werd den 21 6n<br />
September in de baai<br />
van Endeh geankerd voor de kampong Maoenoera, welker<br />
bevolking zich aan slavenhandel had schuldig gemaakt, en<br />
zich door vlucht aan het onderzoek naar die euveldaad bij<br />
een vorig bezoek van het schip, had onttrokken. De kampong<br />
zoomede een groot aantal prauwen, werden nu, zoowel door<br />
geschutvuur als door de landingsdivisie, onder bevel van den<br />
Luitenant ter zee 2 e<br />
kl. W. A. Kok, geheel vernield, waarbij<br />
vijf stukken geschut werden buitgemaakt, doch aan onze<br />
zijde negen man gewond werden, waarvan zes zwaar, en<br />
van deze drie aan hunne wonden overleden.<br />
Bijzondere werkzaamheid werd in de Oostelijke gewesten<br />
van de Zeemacht gevergd, door den onrustigen toestand,<br />
verwekt op het eiland Halmahera (Djailolo) door zekeren<br />
Danoe Hassan. Deze, voormalig banneling op Amboina, die<br />
vergunning had verkregen op Ceram handel te drijven, had<br />
zich naar Djailolo begeven en zich onder de bevolking een<br />
aanhang weten te verwerven, met behulp waarvan hij vo<strong>org</strong>af,<br />
zich als sultan te kunnen doen erkennen.<br />
Weinig bekend als het groote eiland destijds nog was,<br />
moest het civiel bestuur te Ternate zijne inlichtingen omtrent<br />
Hassan's bewegingen en zijn invloed op de bevolking<br />
van de Kapiteins-Laoet van Ternate en Tidore vernemen.<br />
Bij den eersten tocht, dien Z. M. Stoomschip „Pontianak"<br />
in Juli 1876 naar de Oostkust van Djailolo ondernam, bevonden<br />
zich dan ook de Resident van Ternate met beide<br />
inlandsche ambtenaren aan boord. Bij de kampong Weda,<br />
den 30 en<br />
aangedaan, bleken reeds hoofden en bevolking<br />
3
34<br />
weigerachtig om met het bestuur in aanraking te komen,<br />
waarom tot vernieling der kampong en der aanwezige prauwen<br />
werd overgegaan. In Augustus kwam, als boven vermeld, de<br />
„Banka" tot versterking in het station aan.<br />
Nog meermalen werden pogingen als boven bij de nederzettingen<br />
aan de kust gedaan; ook werd Hassan's vloot door<br />
de hongie-vloten van de Sultans van Ternate en Tidore,<br />
somtijds versterkt door een daarop ingescheept detachement<br />
infanterie, vervolgd, en raakte ook enkele malen met deze<br />
slaags. Voorts werd door infanterie, aan boord van de „Banka"<br />
overgevoerd, getracht te land succes te behalen, maar het<br />
dichtbegroeide terrein noodzaakte zich tot het onderzoeken<br />
en vernielen der strandkampongs te bepalen, waarbij aan<br />
onze zijde eenige verliezen werden geleden. Hassan echter<br />
kreeg men niet in handen. Eindelijk, in Juni 1877, konden<br />
eenige hoofden den onruststoker overhalen zich aan boord<br />
van de „Banka" te begeven en werd hij, den 24 en<br />
dier maand,<br />
te Ternate aan het civiel bestuur overgegeven.<br />
Tot de bemoeiingen der Marine in dit station behoorde ook<br />
het opsporen en zooveel mogelijk tegengaan van zeeroof in<br />
de wateren ter Oostkust van Celebes, vooral in den Bangaai-<br />
Archipel voorkomende. Reeds had de „Banka" in Februari<br />
1878 aldaar een achttal op den wal gehaalde sampans, waarvan<br />
de bemanning zeeroof had geleegd, vernield; op 16 Mei<br />
vertrok hetzelfde schip van Ternate met den Resident, een<br />
detachement van 30 militairen onder een officier en inlandsche<br />
hulptroepen van Ternate ter overvoer naar Bangaai, waar<br />
de Resident eene hongie-vloot wenschte samen te stellen ter<br />
bestrijding van de Tobelloreesche zeeroovers, die zich in den<br />
Bangaai-Archipel ophielden. Terwijl de Resident en de troepen<br />
aan wal bleven, zou de „Banka" op Ternate den kolenvoorraad<br />
aanvullen, en vandaar eene kruisboot naar Bangaai<br />
overbrengen.<br />
Werkelijk vertrok den 28 en<br />
Mei eene vloot van 14 prauwen<br />
om de Zuid en keerde, na met goed succes tegen de roovers<br />
geageerd te hebben, den 13 en<br />
Juni te Bangaai terug; inmiddels<br />
was den 9 en<br />
het schroefstoomschip 4 e<br />
kl. „Batavia"<br />
aangekomen en den Hen de kruisboot door de „Banka" aan-
gebracht. Beide schepen vertrokken den 18 en<br />
van Bangaai<br />
naar Ternate, medevoerende den Resident, de troepen en de<br />
gevangen genomen zeeroovers.<br />
Reeds tevoren, den 7 en<br />
Maart, had de „Batavia" in de<br />
Nonna-Pottong-Baai in den Bangaai-Archipel de aanwezigheid<br />
van zeeroovers vernomen en vonden de gewapende<br />
sloepen van dit schip op aanwijzing van een gids aan een<br />
riviertje een uur landw^aarts in eene nederzetting met eenige<br />
prauwen, al hetwelk vernield werd. Menschen werden niet<br />
gezien, maar door beschieting uit het bosch werd een matroos<br />
gewond; het moeielijke en boschrijke terrein en de geringe<br />
aanwezige macht deden van vervolging afzien.<br />
Op 21 September kwam het raderstoomschip 2° kl. „Bromo"<br />
te Ternate aan en daarmede in het station; in November<br />
1879 deed dit schip met een controleur aan boord eene reis<br />
naar de Zuidwester-Eilanden in verband met het eenigen<br />
tijd te voren afloopen van een Engelsen vaartuig, de „Kingston";<br />
daar men weigerde de schuldigen uit te leveren, werd<br />
de kampong Aukoeki door vuur uit het scheepsgeschut getuchtigd;<br />
andere kampongs leverden daarop een achttal<br />
schuldigen uit.<br />
Dat ter Oostkust van Borneo zeeroof voorkwam, bleek ten<br />
duidelijkste uit de ontmoeting, die de „Oenarang" den 15 en<br />
December 1877 nabij Mangkalihat had. Van een inlandschen<br />
schoener, die aangepraaid werd, had men vernomen, dat<br />
dienzelfden ochtend vijf rooversprauwen gezien waren, die<br />
eene handelsprauw aanvielen en medenamen.<br />
Het schip zocht aanstonds de roovers op en zond de gewapende<br />
sloepen er op af; jammer genoeg was toen de avond<br />
reeds gevallen, en hoewel de sloepen, en later een kartetsschot<br />
van het schip, hun vermoedelijk ernstige verliezen hadden<br />
toegebracht, wisten de roovers, door eene kleine kreek in<br />
te loopen, te ontkomen; alleen eene hunner prauwen, benevens<br />
het geroofde vaartuig, vielen den onzen in handen; nader<br />
onderzoek, den volgenden dag ingesteld, leverde geen resultaat<br />
op.<br />
Behalve de „Oenarang", die in het station was gekomen<br />
in plaats van het voor den dienst afgekeurde raderstoom-
36<br />
schip „Admiraal van Kinsbergen", kwam begin 1878 ook de<br />
nieuwgebouwde „Salak", raderstoomschip 4 e<br />
kl., in de Zuideren<br />
Ooster-afdeeling van Borneo aan, en werd met 1 October<br />
van dat jaar ook het schroefstoomschip 4° kl. „Riouw"<br />
aldaar gestationneerd, voornamelijk met het doel om de<br />
bekruising der Oostkust in den Westmoesson op zich te<br />
nemen, waartoe de rader schepen 4 e<br />
kl., meer voor den dienst<br />
op de rivieren bestemd, minder geschikt waren.<br />
Behalve deze bekruising, kwam het veelvuldig bevaren<br />
der op de Oostkust uitmondende rivieren, waarbij aan alle<br />
nederzettingen berichten over zeeroof en slavenhandel werden<br />
ingewonnen, aan het voorkomen en weren dezer misstanden<br />
ten goede. Te meer kon in deze richting gevolg worden bereikt,<br />
daar in het station Celebes en Onderhoorigheden nu ook drie<br />
oorlogsbodems aanwezig waren, in 1879 de „Banka", „Samarang"<br />
en „Macasser", die, zooals boven reeds aangestipt,<br />
behalve de Kleine Soenda-Eilanden, ook menigmaal Borneo's<br />
Oostkust bezochten; hierbij zij nog vermeld, dat de „Macasser"<br />
in September en October 1879 eene reis langs de<br />
noordkust van Borneo maakte, waarbij Sera wak ? Broenei,<br />
en Victoria-Harbour op het eilandje Laboean werden aangedaan;<br />
ook bezocht men den Resident der firma Overbeck<br />
en Dent aan de Papar-rivier en Pangeran Roup, het hoofd<br />
der radja's op deze kust in zijne kampong aan de Gaya-Baai.<br />
Eindelijk bracht de „Macasser" nog een bezoek aan de Soeloe-<br />
Eilanden, te Jolo den kolenvoorraad aanvullende.<br />
Het geluk, zeeroovers, althans slavenhandelaars op heeterdaad<br />
te betrappen, was weggelegd voor de „Salak", onder<br />
bevel van den Luitenant ter zee l e<br />
kl. G. van Herwaarden,<br />
e n<br />
den 3 Mei 1879 van Bandjermasin vertrokken. Te Koetei<br />
had men den Assistent-Resident aan boord genomen, wien<br />
onder meer een onderzoek naar de juiste grensscheiding<br />
tusschen Boelongan en Solok was opgedragen. Na Barou<br />
en Boelongan te hebben aangedaan, naderde men in den voormiddag<br />
van den 23 en<br />
de St. Lucia-Baai, toen vier verdachte<br />
prauwen gezien werden, waarop dadelijk aangestuurd werd.<br />
Het vermoeden, dat cle zich op de prauwen als passagiers<br />
bevindende mannen, vrouwen en kinderen, samen 27 per-
37<br />
sonen, van de Soeloe-Eilanden geroofd waren, werd bevestigd,<br />
toen een der inlandsche matrozen van de „Salak", zelf van<br />
daar afkomstig, met hen had gesproken, en bij nader onderzoek<br />
teekenen van onvoldoende voeding en mishandeling bij hen<br />
werden gevonden; men nam nu al de opvarenden aan boord<br />
en de prauwen op sleper en zette de djoeragans in arrest;<br />
later de Sesajab- en Samboeking-Rivieren bevarende, oordeelde<br />
de Commandant het noodig, dezen maatregel ook op<br />
de overige bemanning der prauwen toe te passen. Op een<br />
avond echter maakte een der djoeragans amok, riep zijn volk<br />
tot verzet op en wierp den Officier der Wacht eene ijzeren<br />
stang naar het hoofd; de rust werd eerst hersteld, toen hij,<br />
na driemaal tot stilte te zijn aangemaand, op order van den<br />
Commandant werd neergeschoten; bij terugkomst ter hoofdplaats<br />
den 16 en<br />
Juni werden roovers en verloste slaven aan<br />
het civiel bestuur overgegeven.<br />
Eene andere merkwaardige reis maakte de „Salak" op de<br />
Kahajan of Groote Dajak-Rivier; den 7 en<br />
Augustus 1879<br />
werden bij Pangkoe de Controleur Aernout en eenige inlandsche<br />
hoofden aan boord genomen en stoomde men de<br />
rivier op; des nachts ten anker komende en onder de vaart<br />
eene vluchtige schets van den loop der rivier makende, bereikte<br />
men den 12 en<br />
de kampong Pahawang, een punt, tot<br />
dusver door geen oorlogsschip bezocht; hier begaf zich de<br />
Controleur met prauwen verder rivieropwaarts, om na terugkomst<br />
met een aantal door hem opgeroepen hoofden den<br />
22 en<br />
eene vergadering te houden; daags daarna werd de<br />
terugreis aanvaard en den 25en te Bandjermasin binnengevallen.<br />
Andermaal vertrok het schip den 29 9n<br />
naar de Oostkust<br />
met eene kruisboot op sleper. Bij het laden van kolen uit<br />
de mijn aan de Soengei-Birang vluchtten een zestiental in<br />
de mijn werkende mannen aan boord; aangezien deze herkend<br />
werden als van den Soeloe-Archipel afkomstig en dus vermoedelijk<br />
geroofd waren geworden, werd hun toegestaan, de<br />
reis met de „Salak" mede te maken, en zulks den Sultan, die<br />
bij het passeeren van Goenong-Tabor aan boord ontboden<br />
werd, aangezegd; ook deze verloste slaven werden te
38<br />
Bandjermasin ter beschikking van het civielbestuur gesteld.<br />
De reis vervolgende, heesch men aan den mond der Tawao-<br />
Rivier in de St. Lucia-Baai ingevolge geheime opdracht den<br />
19 en<br />
September de Nederlandsche vlag en stationneerde<br />
aldaar de kruisboot. Op de terugreis werden nog eenige<br />
slavenhandelaren met hun buit, in prauwen aangetroffen,<br />
ingescheept en eene prauw, van slavenhandel verdacht, op<br />
e n<br />
sleper medegenomen; den ll October was men ter hoofdplaats<br />
terug.<br />
Aangezien van nu aan voortdurend een oorlogsschip, hetzij<br />
uit de Zuider- en Ooster-afdeeling van Borneo, hetzij uit<br />
het station Celebes en Onderhoorigheden, in of nabij de<br />
St. Lucia-Baai aanwezig was, had men steeds gelegenheid,<br />
o,mtrent zeeroof en slavenhandel nasporing te doen. Zoo kon<br />
de „Riouw" onder bevel van den Luitenant ter zee l e<br />
kl.<br />
J. P. Noorduyn, in October 1879 drie prauwen aanhouden,<br />
komende van de Soeloe-Eilanden en bestemd naar Boelongan<br />
en Barou, welke prauwen niet van behoorlijke passen waren<br />
voorzien, doch, behalve vele vuurwapenen, als passagiers<br />
44 mannen, vrouwen en kinderen aan boord hadden. De<br />
vaartuigen konden wegens hun lekken toestand niet medegevoerd<br />
worden, doch de uit 26 koppen bestaande bemanning,<br />
lading en inventaris werden te Bandjermasin aan het civiel<br />
bestuur overgegeven.<br />
Nog menigmaal bleek, dat slavenhandel op deze kust van<br />
oudsher gedreven werd en ook de hoofden der staatjes geenszins<br />
af keer ig waren, daarvan profijt te trekken. Veelal werd<br />
bij het vervoer gebruik gemaakt van de vele schuilplaatsen,<br />
die de kust aanbood, en van de gemeenschap binnenslands<br />
tusschen de verschillende rivieren, zoodat men, des nachts<br />
den kortst mogelijken oversteek over zee makende, aan de<br />
waakzaamheid der oorlogsschepen kon ontsnappen; intusschen<br />
gelukte dit niet altijd, dank zij onze weinig diepgaande<br />
raderschepen; zoo vond de Kapitein-Luitenant ter<br />
zee O J. Marinkelle met de „Sindoro" in Juli 1880 op de<br />
Samboeking-Rivier vijf rooversprauwen, die zich in de Soengei<br />
Manoekan terugtrokken; aldaar door gewapende sloepen<br />
achtervolgd, weigerden de opvarenden, mede te gaan, doch
39<br />
vluchtten het bosch in, na op de sloepen te hebben geschoten;<br />
door het gevangen houden van twee hoofden der kampong<br />
Bengawan evenwel, verkreeg men drie dagen later, de uitlevering<br />
van 22 opvarenden der prauwen en 34 geroofde<br />
personen; nog meldden zich later te Goenong-Tabor vier<br />
gevluchte slaven aan boord van het schip.<br />
Twee voorvallen hadden inmiddels, in Juni 1880, gewezen<br />
op het belang der bewaking van de grens van ons gebied op<br />
de Oostkust van Borneo; het eerste dat, terwijl de „Riouw"<br />
onder bevel van den Luitenant ter zee l e<br />
kl. J. F. M. Lange<br />
aldaar ten anker lag, twee officieren van het Engelsche<br />
oorlogsvaartuig „Egeria" de astronomische plaats van den<br />
vlaggestok aan de Tawao kwamen bepalen, hetgeen onzerzijds<br />
reeds in October 1879 door de „Oenarang" en „Macasser"<br />
verricht was; het tweede de ontmoeting, die de „Riouw"<br />
eenigen tijd later had; het schip was den 25 en<br />
Juni geankerd<br />
nabij den Zuidhoek van het eiland Sebatik, alwaar twee<br />
officieren eene bazis zouden opmeten. Hiermede bezig zijnde,<br />
trof men in eene soengei 15 prauwen aan en een groot aantal<br />
opvarenden, die een pas vertoonden, in het Maleisch<br />
maar met Latijnsche karakters, geteekend door den Resident<br />
van Sandakan, den heer Pryer.<br />
In den namiddag zond de Commandant van de „Riouw"<br />
een aantal gewapende manschappen onder de beide officieren<br />
met twee sloepen naar den wal, met opdracht, zoo mogelijk,<br />
de prauwen aan boord te brengen. Daar de hoofden weigerden,<br />
begonnen de onzen, de voorste prauw naar buiten te halen;<br />
toen hierop eene spies uit het bosch aan de overzijde der<br />
soengei werd geworpen, werd van onze zijde vuur gegeven<br />
en ontspon zich een gevecht, waarbij een matroos sneuvelde<br />
en de Adelborst l e<br />
kl. F. Pinke en zes manschappen gewond<br />
werden, terwijl de Luitenant 2 e<br />
kl. J. P. van Rossum twee<br />
schoten door zijne jas had gekregen. Hoewel van boord nog<br />
eenige versterking werd gezonden, was het niet mogelijk,<br />
den naar schatting ongeveer honderd man sterken, goed<br />
gewapenden en in het bosch gedekt opgestelden tegenstander<br />
te verdrijven, en moest men er zich toe bepalen, nadat de<br />
sloepen teruggeroeid waren, uit het scheepsgeschut eenige
40<br />
schoten op de soengei te richten totdat het invallen der<br />
duisternis dit belette.<br />
Bij nader onderzoek bleek, dat eene op de prauwen gevonden<br />
vlag de kleuren voerde van de firma von Overbeck en<br />
Dent; ook was uit in de prauwen gevonden papieren op te<br />
maken, dat men niet met Soeloesche zeeroovers, doch met<br />
lieden van de genoemde firma te doen had gehad.<br />
Het vo<strong>org</strong>evallene gaf den Commandant der Zeemacht<br />
aanleiding, den Gouverneur-Generaal er op te wijzen, dat de<br />
schepelingen van de „Riouw" op 25 Juni in actie waren<br />
geweest met de gewapende bemanning eener prauwenmacht,<br />
die, zoo zij al niet uitgerust was door den Resident Pryer,<br />
toch zeer zeker van dien ambtenaar der firma von Overbeck<br />
en Dent een vrijbrief had gekregen en mitsdien hare vlag<br />
voerde, en hij deswege meende, dat een nader onderzoek<br />
zoude moeten worden ingesteld door een der oorlogsbodems,<br />
waarbij een met de toestanden op Oostelijk Borneo bekend<br />
ambtenaar van binnenlandsch bestuur zou kunnen assisteeren.<br />
De Regeering evenwel bepaalde zich er toe, eenen Controleur,<br />
onder rechtstreeksche leiding van den Assistent-Resident<br />
van Koetei en de Oostkust van Borneo, toe te voegen aan<br />
den Commandant van het maritiem station in de S. Lucia-<br />
Baai, ten einde dezen in zijne aanrakingen met de inlandsche<br />
bevolking ter zijde te staan; aan dezen ambtenaar, wien<br />
het in of nabij de genoemde baai kruisende oorlogsschip als<br />
standplaats werd aangewezen, werd het onderzoek naar het<br />
op 25 Juni vo<strong>org</strong>evallene opgedragen.<br />
Toen dit onderzoek geen resultaat opleverde, hetgeen<br />
niet te verwonderen viel, aangezien van aanraking met de<br />
autoriteiten te Sandakan geen sprake was, meende de Regeering<br />
in het vo<strong>org</strong>evallene te moeten berusten, waarbij<br />
zij van de opvatting uitging, dat afgewacht moest worden,<br />
of van de zijde der firma von Overbeck en Dent eenige klacht<br />
over de bejegening van hare lieden door onze maritieme macht<br />
werd ingebracht; zoodanige klacht is echter niet ingebracht<br />
geworden. ,<br />
Wellicht is op de bovenvermelde opvatting der Regeering<br />
van invloed geweest de omstandigheid dat blijkens de door
41<br />
den Commandant van Z. M. S. „Atjeh" bij zijn bezoek aan<br />
Noord-Borneo van Mei tot Juli 1880 verkregen inlichtingen<br />
het kustgebied der firma von Overbeck en Dent werd gerekend<br />
zich uit te strekken tot den mond der Siboekoe-<br />
Rivier, waaruit volgt dat de opvarenden der prauwen bij<br />
de ontmoeting met Z. M. S. „Riouw" moesten meenen, zich<br />
op het eigen kustgebied der firma te bevinden.<br />
Eene belangrijke reis deed de „Watergeus" van 16 Mei<br />
1879 tot 22 Januari 1880 onder bevel van den Kapitein<br />
Luitenant ter zee A. J. Baron van Geen, na 7 September<br />
van zijn ranggenoot Marinkelle, met het doel de vlag te vertoonen<br />
in de wateren beoosten Java. Na het aandoen van<br />
Banjoewangie, Bali en Lombok, alwaar aan den Radja een<br />
bezoek werd gebracht, vertoefde men ter reede Makasser<br />
en op enkele plaatsen op de Westkust van Celebes; vervolgens<br />
bezocht men in de residentiën Menado, Ternate, Ambon en<br />
Timor alle eilandengroepen met uitzondering van Nieuw-<br />
Guinea. Meermalen was het betrokken hoofd van gewestelijk<br />
bestuur ingescheept, zoodat vele bestuurszaken konden<br />
worden afgedaan, terwijl op hydrografisch gebied tal van<br />
gegevens werden verzameld.<br />
Vermelding verdient voorts de reis, door het raderstoomschip<br />
2 e<br />
kl. „Bromo", onder bevel van den Kapitein-Luitenant<br />
ter zee K. W. E. von Leschen aanvaard, dat op 17 Mei<br />
1880 van Ternate vertrok met de opdracht, langs de Westen<br />
Zuid-kusten van Nieuw-Guinea de vlag te vertoonen en,<br />
waar noodig, de vroeger geplaatste wapenborden te vernieuwen;<br />
zoo mogelijk, zou de 141 e<br />
lengtegraad bereikt<br />
moeten worden.<br />
Allereerst werd op het eiland Misool de kampong Waigama<br />
bezocht, vervolgens in de golf van Mac Cluer na overleg met<br />
de hoofden een wapenbord geplaatst in de kampong Roembati,<br />
en daarna bij Poeloe Pandjang op de Westkust geankerd,<br />
waar bij de komst van het oorlogsschip alle negorijen aan<br />
het strand de vlag heschen. Inmiddels was het noodig geworden,<br />
den kolenvoorraad aan te vullen, waarmede men<br />
den 29 en<br />
te Keser gereed kwam. Den volgenden dag ver-
42<br />
trekkende, stelde men den koers, na Kaap „van den Bosch"<br />
gepasseerd te zijn, op de Zuid-West-punt van Frederik-<br />
Hendrik-Eiland. Had men op dit traject al dadelijk veel<br />
regen en hevige deining ondervonden, nadat de Key-Eilanden<br />
Zuid gepeild waren geworden, kreeg men hooge moeielijke<br />
zee en harde windvlagen, en toen ook van het bestaan van een<br />
sterken Westelijken stroom was gebleken, was het duidelijk,<br />
dat de kolenvoorraad niet tot bereiken van de 141° 0. lengte<br />
zou strekken. De Commandant besloot daarom den 3 en<br />
Juni,<br />
zich te bepalen tot het inloopen der Prinses Marianne-Straat<br />
van om de Noord; hier plaatste men den 5 en<br />
een wapenbord<br />
op de plaats, waar het gouvernements-stoomschip „Havik"<br />
het jaar te voren een wapenbord had aangebracht; de boom,<br />
waaraan dit bord bevestigd was geweest, was omgekapt en<br />
het bord verdwenen; de plaats was het eenige punt, waar<br />
vaste grond werd gevonden en dat sporen droeg, niet lang<br />
te voren door menschen bezocht te zijn geweest; ongeveer<br />
15 passen meer binnenwaarts was alles weer moeras; nergens<br />
meer zag men een drogen oever.<br />
Den 6 en<br />
Juni verliet de „Bromo" de straat en volgde<br />
verder op het lood de kust, welke echter door den grooten<br />
afstand zelden gezien werd; eindelijk ankerde het schip in<br />
den avond van 8 Juni benoorden het eiland Lakahia; hier<br />
werd aanraking met de bewoners verkregen en het oude<br />
wapenbord door een nieuw vervangen; den 9 en<br />
van hier<br />
vertrokken, was de Commandant voornemens, het eiland<br />
Adie aan te doen, doch een defect aan de stoomwerktuigen<br />
noopte dit plan op te geven en, langzaam stoomende, te<br />
e n<br />
trachten Keser te halen; hier laadde men den ll kolen en<br />
kwam den 14 ter reede Ternate terug.
HOOFDSTUK <strong>II</strong>I.<br />
(1881—1882).<br />
Nieuwe eenheden in het Auxiliair Eskader. —- De Atjeh"<br />
rondom Borneo. — De „Samarang" gestrand. — De „Batavia"<br />
naar Nieuw-Guinea. — Tragische voorvallen bij de<br />
Marine in Atjeh. — De eerste civiele gouverneur in Atjeh. —<br />
Inkrimping der scheepsmacht. — Actie op de Noordkust. —<br />
Op de Indragiri- en Djambi-Rivieren. — De Oostelijke<br />
stations.<br />
Reeds in 1878 was de Zeemacht in Oost-Indië versterkt<br />
geworden door de toevoeging van Z. M. Ramtorenschip<br />
„Koning der Nederlanden", dat onder bevel van den Kapitein<br />
ter zee W. Enslie uit Nederland via Suez en Singapore<br />
den 15 eu<br />
Juni ter reede Batavia het anker liet vallen.<br />
Van dit moderne oorlogsschip, destijds het zwaarst gewapende<br />
en gepantserde in de wateren van geheel Oost-Azië,<br />
moesten uit den aard der zaak de bewegingen nauw verband<br />
houden met de noodzakelijkheid, officieren en verdere bemanning<br />
ter dege te oefenen, terwijl het groote brandstofverbruik<br />
noopte tot het vermijden van lange reizen; niettemin<br />
benutte men zijne aanwezigheid, door het in November 1879<br />
tot vlagvertoon eene reis langs de kustplaatsen van Java te<br />
doen maken, waarbij het o.m. te Samarang door de autoriteiten<br />
en een tiental Javaansche prinsen bezocht werd;<br />
met hetzelfde doel maakte de „Koning" in Mei 1880 eene reis<br />
naar den Timor-Archipel, waarbij ook aan Timor-Dilly een<br />
bezoek werd gebracht.<br />
Ook nabij Java echter werden somtijds actieve diensten
44<br />
van het schip vereischt; zoo, toen in de eerste helft van het<br />
jaar 1881 het heerschen eener veeziekte in West-Java tot<br />
streng toezicht op den in- en uitvoer van vee had genoopt,<br />
en men bij de uitoefening daarvan moreelen steun van de<br />
Marine noodig achtte; de „Koning" bekruiste toen de kusten<br />
van Tegal en Tjirebon, terwijl het raderstoomschip 4 e<br />
kl.<br />
„Salak" station had van den hoek van Krawang tot St.<br />
Nicolaas-Punt en de „Watergeus" Tjilatjap tot station<br />
had gekregen.<br />
Eene andere gewichtige aanwinst voor de zeemacht in<br />
Oost-Indië was de aankomst, op 28 Maart 1880 uit Nederland<br />
via de Kaap de Goede Hoop, van Z. M. Schroefstoomschip<br />
l e<br />
kl. „Atjeh", het eerste van het nieuwe type, onder bevel<br />
van den Kapitein ter zee Jhr. H. O. Wickers, Adjudant<br />
i.b.d. van Z. M. den Koning en Oud-Minister van Marine.<br />
Reeds spoedig maakte de Regeering gebruik van de gelegenheid<br />
om met een modern oorlogsschip de vlag te doen<br />
vertoonen aan onze buren op Noord-Borneo; den 15 en<br />
Mei<br />
vertrok het schip, vergezeld van de „Macasser" en nam te<br />
Pontianak een ambtenaar en een tolk aan boord; tweemaal<br />
opgehouden door defect aan de ketels van de „Macasser",<br />
bereikten de schepen eerst den 24 en<br />
Laboean. Nadat een<br />
bezoek aan den Sultan van Broenei was gebracht, vertrok<br />
de „Atjeh", terwijl de „Macasser" voor herstelling aan de<br />
ketels te Laboean achterbleef.<br />
Te Manila vertoefde de „Atjeh" van 11 tot 22 Juni, daarna<br />
tot den 29 en<br />
te Solo, waar de „Macasser" ook aankwam;<br />
gezamenlijk werd nu nog twee dagen te Maiboen vertoefd,<br />
waar een bezoek aan den Sultan van Solo werd gebracht en<br />
e n<br />
den 3 Juli in de Sandakan-Baai geankerd. Van hier vertrok<br />
de „Atjeh" den 13 en<br />
naar Macasser, kwam 19 Augustus<br />
te Soerabaia, alwaar de Commandant vervangen werd door<br />
zijn ranggenoot J. A. Greve, en alles gereedgemaakt werd<br />
voor de bekende reis naar Autralië, vanwaar het schip, na<br />
het aandoen van Timor-Koepang, den 13 en<br />
Februari ter<br />
reede Batavia terugkeerde.<br />
Als diensten, buiten die der stations vallende, zijn nog te<br />
vermelden het vertoonen der vlag ter reede van Pontianak
45<br />
door de „Prins Hendrik" in Februari 1881, de oefeningstocht<br />
van de „Atjeh" in den Riouw- en Lingga Archipel in September,<br />
de reis van de „Watergeus" met den Resident van<br />
Banjoewangie aan boord naar Bali en Lombok in Augustus<br />
en het verrichten van diepzeeloodingen in Mei en Juni door<br />
de „Borneo" met het oog op het leggen van telegraafkabels<br />
van Sitoebondo over Macasser en Bandjermasin naar Sidjoeh<br />
op Billiton, waarna dit schip den 2 en<br />
Augustus te Palembang<br />
door zijne landingsdivisie assisteerde bij de arrestatie van<br />
31 inlandsche hoofden, die zich schuldig hadden gemaakt aan<br />
eene samenzwering tot opstand en moord op de Europeanen.<br />
Van de verrichtingen in de stations dient het volgende<br />
vermeld.<br />
De bekruising der Oostkust van Borneo tot het tegengaan<br />
van zeeroof en slavenhandel en tot de bewaking der grens<br />
aan de St. Lucia-Baai had geregeld plaats door de schepen<br />
van de stations Zuider- en Ooster-afdeeling van Borneo en<br />
Celebes en Onderhoorigheden. Als eenige ontmoeting met<br />
verdachte lieden op dit gebied kan gelden het vinden door<br />
de gewapende sloepen van de „Deli" op het eiland Maratoewa<br />
e n<br />
den l Juli 1881 van veertien prauwen, waarvan de passen<br />
niet in orde waren, terwijl de bemanning vluchtte en na<br />
sommatie weigerde om de prauwen naar het schip te brengen;<br />
aangezien prauwen met gewapende bemanning in den omtrek<br />
gesignaleerd waren geworden, verbrandde men de uit zeven<br />
huizen bestaande vestiging en nam de prauwen in beslag,<br />
die echter door het slechte weder niet konden worden opgebracht.<br />
Van het station Wester-Afdeeling van Borneo deed de<br />
„Salak" in Juni en Juli 1881 eene reis naar Broenei en Laboean,<br />
waarbij aan den Sultan van Broenei een bezoek<br />
werd gebracht en aan den Britschen Consulair-Agent aldaar<br />
op plechtige wijze een geschenk van het Nederlandsch-<br />
Inclisch Gouvernement werd uitgereikt.<br />
Door gewapende sloepen van de „Soembing" uit het<br />
station Riouw en Onderhoorigheden, in vereeniging met het<br />
Gouvernements-stoomschip „Sampit" was op 20 December<br />
1880 eene demonstratie gehouden op de Moeara Kompeh.
46<br />
Den 17 en<br />
September 1880 was de „Samarang" tijdens<br />
hevigen regen, die het zicht geheel belette, op het rif aan de<br />
Zuidwest-zijde van Poeloe Nain-Besar, Noordkust Celebes,<br />
aan den grond geraakt. Na vele vergeefsche pogingen, en<br />
het zooveel mogelijk leeghalen van het schip, werd het den<br />
7 en<br />
December afgebracht, vervolgens door de „Sumatra"<br />
naar Macasser gesleept en ging vandaar onder eigen kracht,<br />
doch door de „Sumatra" begeleid, naar Soerabaia, waar<br />
e n<br />
het den l Februari uit dienst werd gesteld.<br />
Door de „Banda" met den Resident van Ternate aan<br />
boord, werd in September 1881 de Noordelijke helft van het<br />
eiland Halmaheira bezocht.<br />
Het Nederlandsch gebied op Nieuw-Guinea was opnieuw<br />
het doel van reizen uit het station Molukken; het schroefstoomschip<br />
4 e<br />
kl. „Batavia", onder bevel van den Luitenant<br />
l e<br />
kl. M. C. Medenbach, vertrok 14 December 1880, aan boord<br />
hebbende den Controleur 1° kl. J. van Oldenb<strong>org</strong> en den Prins<br />
van Tidore met gevolg, van Ternate naar de Zuidkust van<br />
het groote eiland, met opdracht de vlag te vertoonen en<br />
borden met het Nederlandsche Wapen te plaatsen op geschikte<br />
punten, zoo mogelijk tot op den 141« ten<br />
graad<br />
Oosterlengte.<br />
Na te Dobo den kolenvoorraad te hebben aangevuld, zocht<br />
men eerst het bovengenoemde eindpunt op. Volgens de tijdmeterlengte<br />
den bedoelden meridiaan bereikt hebbende,<br />
stoomde de „Batavia" in Noordelijken koers, had weldra<br />
5 vaam water en verder steeds minder, zonder nog zicht van<br />
land te krijgen. Eerst den 23 en<br />
vond men eene ankerplaats,<br />
vanwaar eene sloep den wal kon bereiken, zonder uit het<br />
gezicht van het schip te komen; aldaar werd den volgenden<br />
dag door barkas en vlet een wapenbord aan een boom bevestigd.<br />
De boomen stonden alle in het water en van menschen<br />
of vaartuigen werd niets gezien.<br />
De kust volgende, zag men den volgenden dag eenige<br />
huizen en sampans, en daags daarna, den 26 en<br />
, nog meer<br />
teekenen van bewoning, zoodat men daar, zijnde op 140<br />
0' 30" O. L., aanraking met de bevolking kreeg en een wapenbord<br />
plaatste. Voortgaande, kon men den 28 en<br />
binnenwaarts
47<br />
van een eiland ankeren, alwaar hutten en prauwtjes werden<br />
aangetroffen en de vlag geheschen werd. Na plaatsbepaling<br />
te hebben genomen en nog eene aanraking met de bevolking<br />
te hebben gehad, was het schip den 30 en<br />
vóór den Zuidelijken<br />
ingang der Prinses-Marianne-Straat; op het lood werd<br />
verder langs de kust gestuurd, de lengte van eenige kapen<br />
geverifiëerd en evenzoo langs de Westkust gestoomd, waarna<br />
de kolenvoorraad in verband met den ondervonden tegenwind<br />
het aandoen van Dobo noodig maakte; daarna had men nog<br />
verkenning der Key-Eilanden willen ondernemen, doch een<br />
groot aantal zieken onder de equipage noopte, via Amboina<br />
naar Ternate terug te keeren, dat den 21 en<br />
Januari 1881<br />
bereikt werd.<br />
Op 14 Maart vertrok de „Batavia" andermaal, weder<br />
met den Controleur en twee prinsen van Tidore. Den 16 en<br />
verkende men de Asia-Eilanden, waar geen ankergrond werd<br />
gevonden, den 17 en<br />
de Ajoe-Eilanden en den 19 en<br />
de Mapia-<br />
Eilanden; op het Zuidelijkste zag men huizen en eene Engelsche<br />
vlag; de Controleur begaf zich daarheen. Na zijn terugkeer<br />
vervolgde men de reis, nam den 20 en<br />
te Doré een tolk<br />
aan boord, vertrok van daar den 25 en<br />
en ankerde den 26 en<br />
bij Korrido op de Schouten-Eilanden. Het vroeger geplaatste<br />
wapenbord bleek verdwenen te zijn; een nieuw werd geplaatst<br />
en de vlag geplant; denzelfden dag ankerde het schip te<br />
Awek op de Noordkust van Japen, en koerste daarna naar<br />
de Humboldt-Baai, die den 29 en<br />
bereikt werd. Na aldaar<br />
een wapenbord geplaatst te hebben, vertrok men om de<br />
West tot vlagvertoon en ankerde in de Sapidie-Baai; den<br />
31 (<br />
' n<br />
plaatste men een wapenbord op de Zuidpunt van het<br />
Oostelijkste eiland bij de Walckenaer-Baai, passeerde daags<br />
daarna het eiland Koeroedoe en ankerde 2 April bij Ambai.<br />
Den volgenden dag werd Ansoes bezocht, waarna het schip<br />
overstak naar de Oostkust der Geelvink-Baai, waar bij<br />
twee kampongs bezuiden de van der Schellings-Eilanden<br />
een wapenbord geplaatst en de vlag geplant werden.<br />
Na Angra Meos en Roon te hebben aangedaan, op welk<br />
laatstgenoemd eiland het wapenbord, dat van den boom<br />
gevallen was, opnieuw werd bevestigd, vertoefde men van
48<br />
8 tot 12 April te Doré. De reis langs de kust om de West<br />
vervolgende, ankerde men bij de kampong Has, waar de<br />
tijdmeterlengte 131° 42' gaf; den 14 en<br />
de reis voortzettende,<br />
bereikte men Samate op Poeloe-Salawati en vandaar door<br />
de Pitt-Straat en tusschen de Schildpad- en Gebroken-<br />
Eilanden door en langs Pinon loopende, den 15 en<br />
des avonds<br />
de ankerplaats vóór Atti Atti; den 16 en<br />
werd verstoomd<br />
naar Roembati; hier waren bord en vlag aanwezig. Nog<br />
bezocht men de kampongs Sekar en Argoenie en verrichtte<br />
van 18 tot 24 April hydrografische waarnemingen in Watoebela-Eilanden<br />
en de Gorang-groep der Ceram-Laoet-Eilanden.<br />
Eindelijk laadde men kolen te Keser en was via Amboina<br />
den 8en Mei ter reede Ternate terug.<br />
Eene nieuwe versterking onderging het Auxiliair Eskader<br />
door de toevoeging van Z. M. schroefstoomschip l e<br />
kl.<br />
„Koningin Emma der Nederlanden" den 3 en<br />
December 1881,<br />
op welken datum de „Watergeus" werd gerekend te behooren<br />
tot de Indische Militaire Marine. De „Emma" was reeds in<br />
het begin van het jaar, na om de Kaap uit Nederland te<br />
zijn gekomen, onder bevel van den Kapitein ter zee Jhr.<br />
M. W. van Rensselaar Bowier, ter reede van Batavia geweest,<br />
maar had daarna eene reis naar Japansche en Chineesche<br />
havens gemaakt.<br />
Weldra zou blijken, dat van dezen bodem en het zusterschip,<br />
de „Atjeh", met hunne moderne bewapening en talrijke<br />
bemanning, met goed gevolg gebruik kon worden gemaakt<br />
om de rust in den Archipel te bewaren; en dit voert<br />
ons weder tot de gebeurtenissen in de wateren van Noord-<br />
Sumatra.<br />
Hier bleef, nadat krachtige actie van de jaren 1878 en<br />
'79 in groote mate tot het herstel der rust had bijgedragen,<br />
de taak der Zeemacht in het jaar 1880 bij de bewaking der<br />
kusten wel zwaar, doch vielen daarvan minder dan in de<br />
voorafgegane jaren bijzondere voorvallen te vermelden.<br />
Reeds waren in de laatste maanden van het vo<strong>org</strong>aande<br />
jaar het raderstoomschip 2 e<br />
kl. „Merapi" en het schroefstoomschip<br />
4 e<br />
kl. „Palembang" aan het station onttrokken,
4!»<br />
den 23 en<br />
Januari 1880 verliet de „Watergeus" deze kust en<br />
op 1 April de „Banda", die tot dusver het etablissement in<br />
de Lambalei-Baai had bewaakt, alwaar de leiding verder<br />
aan een officier van het Leger werd toevertrouwd. De „Deli"<br />
werd den 12 en<br />
Mei voor langdurige herstelling te Singapore<br />
aan het station onttrokken. Daarentegen kwamen respectievelijk<br />
op 5 Januari en 5 Juni de „Pontianak" en de „Padang"<br />
de scheepsmacht versterken. Behalve deze waren<br />
in het midden van het jaar in Atjeh's wateren aanwezig het<br />
stationsschip „Curacao", waarop de Kapitein ter zee Enslie<br />
als stations-commandant het bevel voerde, de raderschepen<br />
„Soerabaia" en „Borneo" en de schroefstoomschepen 4 e<br />
kl.<br />
„Amboina" en „Sambas".<br />
Als krijgsverrichtingen vallen van de Marine alleen te<br />
vermelden, dat de „Amboina" op 10 Juli een twaalftal granaten<br />
wierp in versterkingen van het volk van Peusangan,<br />
die Kloempang-Doea hadden aangevallen en dat bij de<br />
expeditie tegen Samalanga in Juli en Augustus de „Soerabaia"<br />
alle troepen, paarden en materieel vervoerde, terwijl zoowel<br />
door dezen bodem als door de „Borneo", „Amboina" en<br />
„Sambas" bij genoemde expeditie voor in- en ontscheping<br />
en andere diensten, tusschen 12 Juli en 4 Augustus het noodige<br />
werd verricht.<br />
Vermelding verdient nog de tragische gebeurtenis aan<br />
boord van de „Pontianak" in Juni, toen bij het vuren op eene<br />
prauw in een kanon van 12 cM. achterlaad de granaat sprong,<br />
waardoor de Luitenant ter zee 2 e<br />
kl. G. F. G. de Bruyn en<br />
de Konstabel R. de Haan ernstig werden gewond; daar geen<br />
officier van gezondheid aanwezig was, werd het voorloopig<br />
verband door den Commandant, den Luitenant ter zee l e<br />
kl.<br />
W. J. A. Nolthenius gelegd, terwijl het schip zoo spoedig<br />
mogelijk ter ontscheping der slachtoffers de reede van Oeleë<br />
Lheuë opzocht; zoo ook het verlies, bij stormweer op de<br />
Oostkust door de Marine geleden. Vóór Idi was de „Borneo"<br />
geankerd, die den 14 en<br />
November, met uitzondering van<br />
één man, de bemanning had kunnen redden van een schoener,<br />
die tengevolge van het slechte weer lek gesprongen en gezonken<br />
was; den 15en werd het weder zóó onstuimig, dat<br />
4
50<br />
de Commandant het noodig achtte, zijne ankerplaats naar<br />
dieper water te verleggen; de stoombarkas echter, waarmede<br />
de Luitenant ter zee 2 e<br />
kl. W. H. Wichers pakketten van de<br />
mailboot had afgehaald, werd op twee zware trossen achter<br />
het schip gelegd, daar men het bij de moeielijke zee gevaarlijk<br />
achtte, haar langszijde te laten komen. Het weer verergerde<br />
steeds en ten 10 u. des avonds was van de stoombarkas niets<br />
te zien en bleken de trossen op de hoogte van de barkas<br />
gebroken te zijn; het was onmogelijk, eenige poging tot<br />
redding te doen. Een inlandsche matroos werd door eene<br />
Atjehsche prauw opgepikt, de officier en verdere bemanning<br />
bleven vermist. Later gedane pogingen om de barkas te<br />
lichten, mislukten.<br />
Ook op de Noordkust deed zich het slechte weer gevoelen;<br />
de „Amboina", vóór Samalanga liggende, zag zich den 16 en<br />
genoodzaakt, op zee te houden en den volgenden dag zelfs<br />
te schalmen.<br />
Op den weg van inkrimping der maritieme middelen werd<br />
in het jaar 1881, dat op 1 April den eersten civielen gouver<br />
e n<br />
neur van Atjeh zag optreden, nog verder gegaan. Den l<br />
Maart nam de „Soerabaia" den dienst van stationsschip te<br />
Oeleë Lheuë van de „Curacao" over, waarmede ook de<br />
functie van stations-commandant van den Kapitein ter zee<br />
Enslie op den Kapitein-Luitenant ter zee D. G. E. Wolterbeek<br />
Muller overging.<br />
Reeds had in October 1880 de „Sambas" het station verlaten;<br />
achtereenvolgens vertrokken op 30 Januari de „Amboina",<br />
20 Februari de „Borneo", 4 Maart de „Curacao",<br />
16 Mei de „Pontianak" en 26 Mei de „Padang". Intusschen<br />
waren resp. den 3 en<br />
October 1880 en 15 Februari 1881 de<br />
nieuwgebouwde schroefstoomschepen 4 e<br />
kl. „Benkoelen"<br />
en „Madura" in het station aangekomen, dat dus, met de<br />
op 20 Mei in het station gekomen „Palembang", slechts<br />
uit de „Soerabaia" en drie schroefstoomschepen 4 e<br />
kl. bestond.<br />
De dienst van de bekruising der kust leverde in de eerste<br />
helft van het jaar 1881 geene bijzondere voorvallen op; alleen<br />
bewees de „Soerabaia" opnieuw hare waarde als transport-
51<br />
schip door in Juni troepen en materieel naar Lho-Seumawé<br />
over te voeren voor de aldaar te stichten vestiging.<br />
In Groot-Atjeh zelf kon de aanwezigheid van het stationsschip<br />
niet worden ontbeerd; immers moest van 20 tot 24<br />
November 1881 eene gewapende stoombarkas worden aangewezen<br />
om te waken tegen rivier- en strandroof op de Atjeh-<br />
Rivier en in en nabij Koeala Gigieng; in Maart 1882 had<br />
hetzelfde plaats en op 12 Juni moest de „Soerabaia" een<br />
40-tal manschappen te Oeleë Lheuë aan wal zetten wegens<br />
een te verwachten aanval op die plaats, welke evenwel<br />
uitbleef.<br />
Ook in de onderhoorigheden kwam onrust voor; bestreed<br />
de bevolking niet direct het Nederlandsch gezag, zoo beoorloogde<br />
zij de ons bevriende hoofden.<br />
Als dwangmaatregel tegen eene dergelijke rustverstoring<br />
werd van 19 October 1881 tot 26 Maart d.a.v. een deel der<br />
Noordkust tot het beletten van in- en uitvoer en van vischvangst<br />
door drie schepen bekruist; van 7 Juni tot 8 Juli<br />
werd op het kustgebied van Gigieng de vischvangst verboden<br />
en daartegen door een onzer schepen gewaakt.<br />
Nabij onze vestiging te Lho Seumawé hadden Atjehers<br />
eene benting opgesücht ; deze werd einde Mei door de „Madura"<br />
beschoten en daarna door den Maharadja geslecht :<br />
later werd de vestiging verontrust door beschieting uit<br />
bentings op de heuvelrij ten Zuiden, waar gewapend volk<br />
van Pase, maar ook van Peusangan zich nestelde.<br />
Het was duidelijk, dat versterking der scheepsmacht in<br />
de wateren van Atjeh noodig was; daarom werd op 28 October<br />
1881 de „Macasser" van de Westkust van Sumatra tijdelijk<br />
aan het station toegevoegd; ook was de „Banda" van 15<br />
Februari tot 20 Mei 1882 in deze wateren en kwam den<br />
28 en<br />
Augustus de „Padang" het station versterken.<br />
In Juni 1882 besloot de Regeering, de beide schroefstoomschepen<br />
l e<br />
kl. „Atjeh" en „Koningin Emma der Nederlanden"<br />
naar Noord Sumatra te dirigeeren. Eerstgenoemde<br />
bodem had reeds in November en December van het vo<strong>org</strong>aande<br />
jaar ter reede Oeleë Lheuë en op verscheidene plaatsen<br />
ter Noord- en Oostkust de vlag vertoond, waar meermalen
52<br />
hoofden het schip bezocht hadden en dit niet naliet, grooten<br />
indruk op hen te maken.<br />
Daarna had de „Atjeh", nog steeds onder het bevel van den<br />
Kapitein ter zee Greve, eene reis in den Indischen Oceaan<br />
gemaakt ter opsporing der sloepen, die na de schipbreuk van<br />
het stoomschip „Koning der Nederlanden" van de Stoomvaart<br />
Maatschappij „Nederland", nog vermist waren gebleven.<br />
Na alle eilandengroepen te hebben onderzocht, helaas<br />
zonder succes, was het schip den 25 en<br />
Februari 1882 ter reede<br />
Batavia teruggekeerd.<br />
Ook de „Emma" had reeds te voren, in Februari en Maart,<br />
een kort bezoek aan Atjeh gebracht.<br />
In de laatste dagen van Juni kwamen de „Atjeh" en de<br />
„Emma", thans resp. onder commando van de kapiteins<br />
ter zee H. J. S. van der Sloot en Jhr. J. H. P. von Schmidt<br />
auf Altenstadt, ter reede Oeleë Lheuë en na overleg met den<br />
Gouverneur, weldra in actie.<br />
Voor Peusangan komende, gelukte het den Commandant<br />
van de Atjeh, zoodanige pressie op den Radja uit te oefenen,<br />
dat deze zich op een gouvernements-stoomer inscheepte,<br />
waarmede hij, door de „Atjeh" begeleid, den 23 en<br />
Juli te<br />
Oeleë Lheuë aankwam. De „Emma" bevond zich tegen<br />
het einde van Augustus vóór Lho-Seumawé; hier was ter<br />
beteugeling van het verzet de sluiting van de baai van Pase<br />
voor den algemeenen handel afgekondigd en strenge bewaking<br />
toegepast; tegen de bovengenoemde versterkingen op de<br />
heuvels ten Zuiden onzer vestiging had de „Madura" reeds<br />
meermalen haar vuur gericht, maar in Augustus trachtte<br />
men de schuldigen in hunne woonplaatsen te treffen. Daartoe<br />
nam de „Madura" den 21 en<br />
, met den Assistent-Resident<br />
aan boord, post tegenover de kampong Poentah in het<br />
Pasesche; een ter plaatse bekende inlander observeerde<br />
van de bramzaling de schoten, die ten getale van 16 op<br />
afstanden van 2500 tot 3000 M. werden afgevuurd.<br />
Den 28 en<br />
nam de „Emma" stelling vóór de kampong<br />
Paleuh ten Noordwesten van de heuvelrij te Lho Seumawé<br />
gelegen; het doel was 1500 M. binnenwaarts gelegen ; zoodat<br />
ook hier het geschut op aanwijzing moest worden gericht;
53<br />
volgens later ingewonnen berichten had het vuur succes gehad.<br />
Op de Westkust hadden weerspannigen tegen het hoofd<br />
van Rigaih zich in eene benting en eenige huizen bij die<br />
plaats genesteld, hetgeen aanleiding was, dat de „Benkoelen"<br />
den 6 en<br />
September een tiental granaten daarin wierp.<br />
Van meer belang dan dit alles was de toestand, waarin<br />
zich onze post te Samalanga bevond en hier was het, dat de<br />
aanwezigheid van de beide groote schepen in het bijzonder<br />
tot haar recht kwam. De versterking werd sedert eenigen<br />
tijd herhaaldelijk beschoten, ook uit loopgraven in den rand<br />
der, Zuidelijk van de benting gelegen, kampong Kandang,<br />
waaruit niet alleen de benting, maar ook de rivier bestreken<br />
werd. In den nacht van 4 op 5 September poogde men de<br />
benting in brand te steken door middel van pijlen, in petroleum<br />
gedrenkt, hetgeen echter mislukte, en dien dag moest<br />
een troep van de bezetting, die naar de schijf schoot, zich<br />
binnen de versterking terugtrekken. Het vuren hoorende,<br />
en het sein: „Vuren westwaarts van de benting" ontvangende,<br />
richtte de „Madura" het vuur van hare drie stukken op de<br />
plaatsen, waar men de granaten uit de benting zag neerkomen,<br />
totdat het sein: „ophouden met vuren" ontvangen werd.<br />
De „Atjeh" vatte nu ook post ter reede, en beschoot verder<br />
herhaaldelijk het terrein bewesten de benting met het geschut.<br />
Op verzoek van den postcommandant zond de „Atjeh"<br />
den 7en de halve landingsdivisie onder den Luitenant ter<br />
zee 2 e<br />
kl. J. C. Cramer met een kanon van 7.5 cM. A. op<br />
landing-affuit en een mortier ter versterking der bezetting<br />
aan wal. Daags daarna, bij een transport van munitie, werden<br />
de gewapende barkas en de jol van de „Atjeh" hevig beschoten,<br />
zoodat er in de sloep van den Luitenant ter zee<br />
2° kl. H. E. Bunnik, hoewel niemand gekwetst was geworden,<br />
5 kogels gevonden werden; dien middag werd de<br />
Luitenant ter zee Cramer, die, terwijl hij in de benting bezig<br />
was met seinen, een schot in het been had gekregen, naar<br />
boord teruggebracht, en vervangen door den Luitenant ter<br />
zee 2 e<br />
kl. W. Naudin ten Cate.<br />
Den 9 en<br />
vuurde de „Atjeh" 50 granaten af en ook den<br />
e n<br />
volgenden dag werd dit voortgezet; den ll echter kwam
51<br />
de „Palembang" ter reede, van Groot-Atjeh 50 man Infanterie<br />
aanvoerende, die den 12 en<br />
door eene sloepen-flottille<br />
onder bevel van den Luitenant ter zee l e<br />
kl. J. van Scheers<br />
ontscheept werden; bij dit transport werd een matroos<br />
gewond; men was hevig beschoten geworden, ook uit loopgraven<br />
in de Westelijk van de Kwalla gelegen, kampong<br />
Pinang-Seriboe, maar had zich eenigszins gedekt door ijzeren<br />
platen, die rechtstandig aan den zonnetentstut, hetzij voor,<br />
hetzij achter, bevestigd werden. Het deel der landingsdivisie<br />
tot de bemanning der artillerie behoorende, werd in de benting<br />
achtergelaten, het overige ging naar boord terug. Dien dag<br />
kwam ook de „Koningin Emma" aan, welk schip dadelijk<br />
aan de beschieting des vijands deel nam.<br />
Den 13 en<br />
zond de „Atjeh" weder een transport munitie<br />
en andere benoodigdheden aan wal en werd tevens het noodige<br />
voorbereid voor eene actie op den volgenden dag; den 14 en<br />
debarkeerden van de „Atjeh" de geheele landingsdivisie en<br />
van de „Emma" een officier en 40 man, terwijl dit schip<br />
tevens twee gewapende sloepen zond onder bevel van den<br />
Luitenant ter zoe l e<br />
kl. H. L. Cadet. De geheele landingsdivisie<br />
werd aangevoerd door den Luitenant ter zee l e<br />
kl.<br />
van Scheers en daarbij waren ingedeeld de Luitenants ter<br />
zee 2 e<br />
kl. H. E. Bunnik en H. T. Hoven. Met de Landmacht<br />
mede telde de colonne ongeveer 240 man.<br />
Bij het transport op de rivier ondervond men reeds in<br />
mindere mate dan op de vorige dagen beschieting; zoodra<br />
de troep de bevolen formatie had aangenomen, werd tot<br />
bestorming der loopgraven van Kandang overgegaan. De<br />
vijand loste nog eenige salvo's, waardoor een infanterist<br />
gewond werd, maar nam toen overhaast de vlucht. Het<br />
peleton van Bunnik, dat op den linkervleugel der voorste<br />
linie stormde, kwam het eerst voor de loopgraven bij de<br />
rivier, uit welke onze sloepen zoo veel beschoten waren geworden;<br />
deze loopgraven werden deugdelijk onderzocht en<br />
daarna gedempt.<br />
Den vluchtenden vijand werd een hevig vuur nagezonden,<br />
maar in het dichte bosch werd hij spoedig onzichtbaar; de<br />
colonne marcheerde na een eind door het bosch en stak de
55<br />
daarin liggende kampong dwars over, waarbij men een aantal<br />
huizen verbrandde, ten einde den vijand den terugkeer tot<br />
dit terrein te bemoeielijken. Bij den terugtocht vertoonden<br />
zich enkele Atjehers, waarvan een op de Infanterie der achterhoede<br />
wilde aanvallen, doch neergelegd werd, waarop de<br />
anderen vluchtten. Na aankomst bij de versterking keerde<br />
de Marine-divisie naar boord terug.<br />
Kwamen aanvallen van eene beteekenis als de bovenvermelde<br />
voorloopig niet meer voor, rustig was het nabij onzen<br />
post niet. Den Radja werd het steeds lastig gemaakt, zoowel<br />
door de bevolking van Meureudoe, als door die van de bovenstreken<br />
van Samalanga. Zoo zien wij dan ook meestal een<br />
der groote schepen vóór de versterking post vatten en den<br />
7 en<br />
December de „Atjeh" den Maharadja van Lho-Seumawé<br />
met 45 velgelingen naar Samalanga overvoeren om den<br />
vorst van dit staatje te steunen. Reeds hadden sedert 2<br />
December de „Emma" en de „Palembang" de kampong<br />
Melek, bewesten onze vestiging en het terrein bewesten de<br />
Koeta Balei, waar Toekoe Tjihiq ingesloten was, meermalen<br />
onder vuur genomen; ook had onze post eene versterking<br />
van 100 man bij hare bezetting gekregen; den 12 en<br />
na het vertrek van de „Emma", steunde de „Atjeh" met<br />
hare batterij de actie van den Radja, die den 16 en<br />
en vooral<br />
den 21 en<br />
door uitvallen uit Koeta Balei bereikte, dat<br />
de geheele rechteroever der rivier door zijne vijanden ontruimd<br />
werd.<br />
Ook tegen de bestokers van Lho Sei/imawé was verder optreden<br />
noodig. Den 28 en<br />
October openden de „Emma" en<br />
de „Madura" hun vuur op Kroeëng Koekoes en eene legerplaats<br />
bij Blang-Lantjang, waar zich veel volk van Peusangan<br />
ophield, en tuchtigde tegelijk de „Atjeh" eenige kampongs<br />
in Peusangan zelf; andermaal op 24 en 29 dier maand werd<br />
dezelfde streek en ook Paleuh beschoten.<br />
In November namen weder de groote schepen eenige malen<br />
aan de beschieting deel, en z<strong>org</strong>de de „Madura" voor de<br />
sluiting van Kroeëng-Koekoes, het beletten der vischvangst<br />
in die streken en het steunen door het scheepsgeschut van<br />
eene voorwaartsche beweging der bevolking uit Tjoenda,
56<br />
Nizam, Bajoe en Sawang tegen Peusangan, van welk staatje<br />
tevens van 21 tot 27 November het kustgebied voor allen<br />
in- en uitvoer gesloten werd.<br />
In December nam de „Benkoelen" de taak alhier over;<br />
den 3 en<br />
werd door het granaatvuur van dit schip een algemeene<br />
aanval voorbereid, waarbij het gebied van Kloempang-<br />
Doewa binnengerukt en veroverd werd; den 8 en<br />
beschoot<br />
men Semoetie en werd die kampong genomen en verbrand.<br />
Aangezien de vorst van Lepong weigerde eene opgelegde<br />
boete te betalen, tuchtigde de „Macasser'\waar aan boord<br />
zich de waarnemende Assistent-Resident van Meulaboh<br />
bevond, door scheeps- en sloepsgeschut de kampongs en<br />
verbrandde ze onder dekking der landings divisie.<br />
Buiten Atjeh vonden de volgende verrichtingen der Zeemacht<br />
plaats.<br />
Z. M. Raderstoomschip „Salak", onder bevel van den<br />
Luitenant ter zee 1° kl. W. J. P. van Waning, gestationneerd<br />
in de Wester-Afdeeling van Borneo, werd in October 1881<br />
aangewezen tot het maken van een tocht naar Ringat op de<br />
Indragiri-Rivier, ten einde den Assistent-Resident van<br />
Lingga in staat te stellen, aan den Soetan een brief van den<br />
Resident van Riouw te overhandigen, waarin hem de ernstige<br />
ontevredenheid der Regeering werd kenbaar gemaakt, en<br />
gelast, een weerspannige, Said Begab, uit te leveren.<br />
Den 23 en<br />
werd deze reis aanvaard; behalve den Assistent-<br />
Resident, embarkeerden de Onderkoning van Riouw en<br />
Onderhoorigheden met gevolg, totaal meer dan 50 personen,<br />
tot welker vervoer de Commandant eene prauw medenam<br />
en tevens in de stoomsloep en eene roeisloep een deel het<br />
overgaan.<br />
Het opvaren der Indragiri-Rivier, zoodra Koeala-Tjenakoe<br />
gepasseerd was, leverde door de geringe breedte en den sterken<br />
e 1<br />
tegenstroom vele bezwaren op; den 25<br />
werd Ringat be<br />
reikt ; de aankomst was geheel onverwacht, en daar nog nooit<br />
een oorlogsvaartuig ter plaatse geweest was, verwekte zij<br />
groote opschudding, zoodat een deel der bevolking vluchtte.<br />
De Soetan bevond zich op eene plaats, hooger op gelegen,<br />
doch kwam den 30 e<br />
'\ na herhaalden oproep, te Ringat,
57<br />
alwaar den volgenden dag de plechtige overreiking van den<br />
regeeringsbrief, onder het lossen van saluten uit het geschut<br />
plaats had.<br />
Den 5 en<br />
November embarkeerde het gezelschap en verliet<br />
de „Salak" Ringat, nadat een antwoord van den Soetan<br />
was ingekomen, waarin deze zijn goeden wil betuigde en beloofde,<br />
Said Begab .uit te leveren, zoodra hij de hand op hem<br />
zou kunnen leggen.<br />
Aangezien aan deze belofte niet werd voldaan, besloot de<br />
Regeering in Maart 1882, de rivier Indragiri voor alle verkeer<br />
te sluiten en tegen in- en uitvoer te doen waken. Hiertoe<br />
werden Z. M. Stoomschip „Watergeus", de „Salak" en een<br />
Gouvernements-stoomschip aangewezen; den 19 en<br />
Maart<br />
ankerde de „Watergeus" bij Poelo Mas en den 25 en<br />
werd<br />
met de sluiting een aanvang gemaakt.<br />
Van 10 tot 13 Mei maakte de Commandant van de „Watergeus"<br />
met den Resident een tocht naar de naburige plaatsen,<br />
om met de hoofden maatregelen tegen doorvoer naar Indragiri<br />
te bespreken.<br />
De dienstverrichtingen leverden verder geene bijzondere<br />
voorvallen op, behalve dat, toen op 25 September de stoombarkas<br />
van de „Watergeus", onder bevel van den Adelborst<br />
l e<br />
kl. N. J. Gips uitgezonden was om eene prauw naar boord<br />
te sleepen, die bovenstrooms van de afsluiting onder den wal<br />
ten anker lag, de barkas, naast de prauw liggende, onverhoeds<br />
door de opvarenden der prauw werd overvallen, met<br />
het gevolg, dat de adelborst en de Matroos 2 e<br />
kl. van Essen<br />
aan de bekomen wonden overleden en de Machinist-Leerling<br />
Kammeyer vermist werd. Den Machinist Kremer gelukte<br />
het, de barkas zonder schade terug te brengen.<br />
De „Watergeus" werd in October door de „Borneo" en<br />
deze later door de „Banka" vervangen; den 15 en<br />
Mei 1883<br />
werd de sluiting opgeheven.<br />
Nog zijn van het jaar 1882 de volgende verrichtingen te<br />
vermelden.<br />
Bij de installatie van een nieuwen Sultan van Djambi door<br />
e n<br />
den Resident van Palembang den 3 Mei waren de étatsmajors<br />
van Z. M. stoomschepen „Sindoro" en „Soembing"
58<br />
aanwezig, terwijl deze bodems een saluut van 13 schoten<br />
losten en uit hunne equipages eene eerewacht was gevormd.<br />
Toen Z. M. stoomschip „Bandjermasin" in het begin van<br />
Juli Pelarang bezocht, werd den Commandant door het<br />
hoofd van gewestelijk bestuur verzocht, te Tengarong, de<br />
residentie van den Sultan, de vlag te vertoonen, met het oog<br />
op de vijandige stemming in de streken,, aan de Koeteische<br />
bovenlanden grenzende. Hieraan werd voldaan, de vlag<br />
van den Sultan werd op den Kraton neergehaald, de Nederlandsche<br />
vlag aldaar geheschen onder een saluut van 13<br />
kanonschoten waarop het schip met 11 schoten antwoordde,<br />
en ceremonieele bezoeken werden gewisseld.<br />
In April had de „Batavia" bij een bezoek aan het eiland<br />
Bas of Groot-Sangir den gezagvoerder, genaamd Stapleton,<br />
van een Engelsch koopvaardijschip aangetroffen, die zich<br />
gezag over de bevolking had aangematigd en oorlogsmateriaal<br />
ingevoerd. Hem werd aangezegd, de eilanden te verlaten<br />
en 15 geweren werden in beslag genomen.<br />
Op 26 Juni bezocht dezelfde bodem de Tofay-Baai aan de<br />
Noordkust van Waigeo, op het bericht, dat zich daar vreemdelingen<br />
hadden gevestigd. Werkelijk bleek, dat een Duitsch<br />
schip met ongeveer 25 opvarenden eenige maanden aldaar<br />
was geweest en een vijftal dagen geleden vertrokken was;<br />
men had eene stoomsloep in elkander gezet, scheen ook<br />
voornemens tot het uitoefenen van eenig landbouw-bedrijf<br />
te hebben gehad, doch deze te hebben opgegeven, daar men<br />
te veel zieken kreeg. De Radja had hun te verstaan gegeven,<br />
dat zij voor het stichten eener nederzetting de toestemming<br />
van den Sultan van Tidore hadden te vragen.<br />
Den 17 en<br />
Augustus werd door den officier, belast met de<br />
astronomische plaatsbepalingen, met Z. M. stoomschip<br />
„Banda" in de S. Lucia-Baai gekomen, de plaats van de<br />
Batoe-Tinagat bepaald, en op dat punt een grenspaal, dragende<br />
een wapenbord, opgericht.
HOOFDSTUK IV.<br />
(1883—1888).<br />
stranding van de „Nisero". — De Oostelijke stations. —<br />
Krakatau. — Teunom. — De politioneele blokkade. — De<br />
„Leeuwarden" op een rif. — Aanvallen op Poeloe-Breuë.—<br />
De „Hok Canton". — Actie tegen Rigaih. — Nieuwe aanvallen<br />
in Groot-Atjeh. — Troemon verontrust. — De<br />
\\ est kust.<br />
Ook in het jaar 1883 vorderde Noordelijk Sumatra de<br />
voortdurende werkzaamheid der Marine.<br />
Het raderstoomschip „Soerabaia", als stationsschip ter<br />
reede Oeleë Lheuë vertoevende, had reeds op 16 November<br />
1882 een officier en 40 man moeten debarkeeren om de<br />
kazerne te bezetten, daar het garnizoen genoodzaakt was<br />
uit te rukken, totdat de uit Koeta-Radja gezonden versterking<br />
zoude aankomen; ook had het schip op 13 en 14 December<br />
200 man troepen naar de Kroeëng Raja-Baai en vandaar<br />
terug vervoerd; in de eerste dagen van Januari 1883 assisteerde<br />
het, met de „Palembang" en „Macasser", bij eene expeditie<br />
van 300 man troepen, dwangarbeiders en materieel in het<br />
Lepongsche, naar Ritiëng en Lho-Poeloet op de Westkust,<br />
en vertoefde later in deze maand een viertal dagen in de<br />
Lambalei-Baai op Poeloe Breuë wegens een verwachten aanval<br />
van Toekoe Oemar, die evenwel uitbleef. Den 12 en<br />
April<br />
werd assistentie van Oeleë Lheuë voorbereid met het oog<br />
op verwachte aanvallen en op 3 Mei moest de Landingdivisie<br />
het kampement aldaar bewaken, terwijl een aanval<br />
op Pasar-Atjeh door het garnizoen werd afgeslagen.
60<br />
In Augustus maakte het schip met den Gouverneur-<br />
Generaal aan boord een tocht naar de eilanden Weh en Breuë.<br />
Op de Westkust vertoonde zich Z. M. schroefstoomschip<br />
l e<br />
kl. „Atjeh", met den waarnemenden Assistent-Resident<br />
aan boord, in Januari voor Wojla, later te Meulaboh, waar<br />
het schip door de hoofden bezocht werd; onderweg had men<br />
eenige granaten in de kampongs van den weerspannigen<br />
radja van Teunom geworpen, te Rigaih den radja van dat<br />
staatje aan boord genomen en te Lam Beusoë door gewapende<br />
sloepen met de hoofden de rivier doen opvaren tot<br />
Mandarsah Weh en Tjoet-Doelang, waar blijkbaar rust<br />
heerschte en de bevolking zich vriendschappelijk toonde.<br />
In April opnieuw de Westkust bezoekende, wierp het schip<br />
15 granaten in Boeboen en 24 in Teunom ter bestraffing<br />
wegens de vele aanvallen op onze vestiging te Meulaboh.<br />
In dezelfde maand beschoot het zusterschip „Koningin<br />
Emma" de stellingen, die de benden van Nja Hassan op den<br />
rechteroever der rivier in de Kroeëng Raba-Baai hadden<br />
ingenomen, welke daarna door onze troepen werden aangevallen.<br />
De aanvallen op onze vestiging te Meklaboh hielden echter<br />
niet op; Z. M. stoomschip „Madura" was deswege meermalen<br />
ter plaatse; den 5 en<br />
Juni wierp dit schip eenige granaten<br />
in de kampong Darat nabij Mettrepboh, den 7 en<br />
eveneens<br />
in de richting der woning van den Bjadja van Boeboen;<br />
toen later eenige geweerschoten van den wal vielen,<br />
waarbij een schepeling door een matten kogel werd<br />
getroffen, werden nog een zestal granaten in die richting<br />
geschoten. Hierop werd naar Meulaboh teruggekeerd, waar<br />
de benting hevig door den vijand beschoten was geworden,<br />
welk vuur echter bij de nadering van het oorlogsschip ophield.<br />
Tusschen het schip en den vijand had daarna nog nu<br />
en dan beschieting plaats; eerst den 15 en<br />
gelukte het de<br />
bevolking van Meulaboh, den vijand te verjagen.<br />
Ter Oostkust had Z. M. stoomschip „Padang" in Mei<br />
het geluk, aan boord van een schoener en een prauw twee<br />
kanonnen op rolpaarden, drie s, drie geweren en een<br />
revolver, benevens dertig vaatjes buskruit aan te halen.
61<br />
In Juli moest de „Macasser" met geschutvuur ageeren tegen<br />
volk van Gedong, dat versterkingen in Blang-Me bezet had<br />
en op de Dj ambo-Aje-Ri vier arresteerden gewapende sloepen<br />
van de „Banka" den 12 en<br />
Augustus een beruchten roover<br />
en bemachtigden daags daarna op de Ara Koendoë een<br />
gestolen prauw.<br />
Later in November werd Idi weer verontrust, zoodat de<br />
„Banka" op verzoek van den Controleur een zevental granaten<br />
in Idi Tjoet wierp en gewapende sloepen in de rivier<br />
van Idi posteerde om het overtrekken van deze door kwaadwilligen<br />
te beletten; in den nacht van 26 op 27 dier maand<br />
had een hevige aanval op de benting plaats; de „Madura"<br />
zond gewapende sloepen tot steun, doch toen deze ter plaatse<br />
kwamen, was de aanval reeds afgeslagen.<br />
In dezelfde maand had een voorval plaats, dat zeer ernstige<br />
gevolgen zou hebben. Bij Panga op de Westkust strandde<br />
het Engelsche stoomschip „Nisero", waarvan de bemanning<br />
door den Radja van Teunom werd gevangen genomen.<br />
Onderhandelingen, door bevriende hoofden en enkele particulieren<br />
geopend om de loslating der gevangenen te verkrijgen,<br />
hadden geen resultaat; de sluwe vorst begreep zeer<br />
goed, in welke moeielijkheden het Gouvernement zou komen,<br />
vooral toen een Britsch oorlogsschip, de „Pegasus", vóór<br />
de kust verscheen.<br />
Onzerzijds was op het eerste bericht reeds Z. M. stoomschip<br />
„Benkoelen" naar de kust van Teunom gedirigeerd en weldra<br />
stoomde ook de „Palembang" met den Stations-Commandant<br />
Kapitein-Luitenant ter zee W. A. Arriëns, vergezeld van de<br />
„Pegasus", naar de Rigaih-Baai.<br />
Alvorens het verder verloop dezer zaak te beschrijven, zij<br />
hier vermeld, wat zich in de overige deelen van den Archipel<br />
voordeed.<br />
Z. M. schroefstoomschip 2 e<br />
kl. „Watergeus" werd in Augustus<br />
te Soerabaia buiten dienst gesteld en voor verderen<br />
dienst afgekeurd.<br />
In het station Menado en der Molukken was de „Samarang",<br />
en na 16 Maart 1883 ook de „Merapi", Commandant de<br />
Kapitein-Luitenant ter zee E. L. Ehnle, aanwezig. Aangezien
62<br />
tot tuchtiging van enkele negorijen op de Timorlaoet-Eilanden<br />
moest worden overgegaan, embarkeerde zich de Resident met<br />
gevolg den 12 en<br />
April te Amboina en werden den 17 c<br />
" de<br />
kampongs Keliobar en Kahajan door de landings-divisiën<br />
van beide schepen vernield en verbrand.<br />
In de Zuider- en Ooster-Afdeeling van Borneo, en wel aan<br />
den bovenloop der Barito, had een gevluchte Atjehsche<br />
kettingganger zich aan het hoofd van opstandige elementen<br />
gesteld en trachtte bentings op te richten om het verkeer op<br />
de rivier te stremmen; van dit alles bleek eerst op 23 Augustus,<br />
toen de benting te Teweh en Z. M. stoomschip „Onrust",<br />
gecommandeerd door den Luitenant ter zee l e<br />
kl. P. G. Bruch,<br />
op ongeveer 500 M. afstand van de heuvels op den linkerrivier-oever<br />
beschoten werden; wel werd dit vuur door zes<br />
schoten met het kanon van 5 cM. tot zwijgen gebracht, doch<br />
later hervat. De „Onrust" stoomde nu naar Boentok en zond<br />
vandaar bericht aan den Resident.<br />
Den 5 eR<br />
September kwam het Gouvernements-Stoomschip<br />
„Boni" met 60 man troepen te Teweh aan en daags daarna<br />
begaven zich de „Onrust" en „Boni", samen 100 man troepen<br />
overvoerende, naar de kampong Telok-Majan, welke ver<br />
e n<br />
laten bevonden en verbrand werd; den ll werd de „Onrust"<br />
opnieuw beschoten; ingekomen berichten meldden, dat de<br />
opstandelingen te Mandar-Oedjong eene benting zwaar versterkt<br />
hadden en daarop o.m. stukjes geschut van de in het<br />
jaar 1859 afgeloopen „Onrust" hadden opgesteld.<br />
Den 19 en<br />
kwamen per Gouv. s.s. „Djambi" de Resident,<br />
de Militaire Commandant, 3 officieren en 52 Ambonneesche<br />
soldaten te Teweh aan en den volgenden dag ging men tot<br />
den aanval op Mandar-Oedjong over.<br />
De drie stoomers hadden nu samen 6 officieren en 167<br />
geweerdragende manschappen aan boord genomen. Op het<br />
achterschip van de „Boni" was een getrokken kanon van<br />
7 cM. opgesteld en dit vaartuig stoomde door het vuur der<br />
vijandelijke versterking heen en ankerde bovenstrooms; de<br />
beide andere vaartuigen bleven aanvankelijk beneden de versterking<br />
en beschoten deze met hunne kanonnen van 5 cM.<br />
op het voorschip; na 20 schoten afgevuurd te hebben, stoom-
63<br />
den zij ook op en werd de troep gedebarkeerd, terwijl het<br />
geschutvuur op de versterking onderhouden werd; omstreeks<br />
den middag werd tot bestorming overgegaan en viel de benting<br />
in onze handen; 28 dooden werden daarin gevonden, onder<br />
welke het hoofd der opstandelingen; aangetroffen werden<br />
o.m. vier tilla's van 5 cM., 20 geweren en twee sultans-vlaggen.<br />
Van geheel anderen aard was de gebeurtenis, die 1883 tot<br />
een jaar van rampspoed voor een deel van Nederlandsch-<br />
Indië zou stempelen door aan tienduizendtallen zijner bevolking<br />
het leven te ontnemen, namelijk de vulkanische uitbarsting<br />
van het eiland Krakataoe. Ook de Marine had daarmede<br />
hare bemoeiingen; reeds in Mei had er eene uitbarsting<br />
plaats, die het Noordelijk deel van het eiland met asch overdekte<br />
en aanleiding was, dat Z. M. stoomschip „Sumatra"<br />
van 27 tot 30 Mei rondom het eiland voer om door loodingen<br />
te onderzoeken of de zeebodem veranderingen had ondergaan ;<br />
het schip stoomde door groote velden drijvende puimsteen,<br />
maar vond overigens niets bijzonders.<br />
De vloedgolf, gevolg van de uitbarsting op 27 Augustus<br />
veroorzaakte te Onrust eenige ontsteltenis, daar het drijvende<br />
dok dreigde in beweging te komen en de aan den wal gemeerde<br />
„Koningin Emma" losgeslagen werd, hetgeen echter geene<br />
ernstige schade tengevolge had; de belangrijke veranderingen<br />
in den zeebodem nabij Krakataoe werden door het opnemingsvaartuig<br />
„Hydrograaf" in kaart gebracht.<br />
Om inkomende schepen tegen gevaren, door de uitbarsting<br />
ontstaan, te waarschuwen, werd Z. M. Ramtorenschip „Prins<br />
Hendrik" den 30 en<br />
Augustus naar Straat Soenda gezonden;<br />
den 15 en<br />
September echter, op het ontvangen van het verzoek<br />
om assistentie tot het verkrijgen van gemeenschap met de<br />
kuststreek, stoomde dit schip de Semangka-Baai binnen;<br />
hierbij geraakten twee sloepen in het puim bezet, terwijl<br />
van het schip de machines dreigden onbruikbaar te worden<br />
door verstopping der buitenboords-kleppen; men zag zich<br />
dus genoodzaakt, de baai te verlaten en eerst den 13en<br />
October gelukte het, door middel van eene lijn, de achtergelaten<br />
manschappen weder aan boord te nemen.
64<br />
Van het jaar 1884 vraagt allereerst de actie tegen den<br />
Radja van Teunom onze aandacht.<br />
Na de bovenvermelde vergeefsche pogingen, de gevangen<br />
bemanning van de „Nisero" te bevrijden, werd al spoedig<br />
tot eene expeditie besloten. Den 4 0n<br />
Januari vertrokken<br />
van Oeleë Lheuë Z. M. stoomschepen „Bromo", „Banka"<br />
en „Palembang", resp. onder bevel van den kapitein-Luitenant<br />
ter zee W. A. Arriëns (Stations-Commandant), den<br />
id. J. G. J. Spanjaard en (tijdelijk) den Luitenant ter zee l e<br />
kl.<br />
J. A. H. Beek, vergezeld van het ingehuurde stoomschip<br />
„Devonhurst" en twee stoombarkassen; aan boord dezer flottille<br />
waren ingescheept de Militaire Commandant van Atjeh<br />
(de Kolonel Demmeni), het 3 e<br />
Bataljon Infanterie, eene sectie<br />
Berg-Artillerie benevens twee mortieren, detachementen<br />
Genie, Geneeskundige Dienst en Intendance, 430 dwangarbeiders<br />
en 30 koelies, terwijl werden medegevoerd belangrijke<br />
hoeveelheden munitie, vivres en materialen voor geniewerken<br />
en riviertransport, waaronder 10 chineesche sampans.<br />
Den volgenden m<strong>org</strong>en vóór Teunom aangekomen, trof<br />
men aldaar, behalve het Engelsche oorlogsschip „Pegasus",<br />
Z. M. stoomschip „Benkoelen", Commandant de Luitenant<br />
ter zee 1° kl. H. R. J. J. Thorbecke, aan. Den vorst van<br />
Teunom was een ultimatum gesteld, w r<br />
aaraan niet voldaan<br />
werd, waarop in den m<strong>org</strong>en van den 7 en<br />
begonnen werd<br />
met de landing; deze werd voorafgegaan door het geschutvuur<br />
der oorlogsschepen, die op 700 M. afstand van de. kust<br />
geankerd waren; vervolgens staken de vaartuigen, bevattende<br />
de troepen, van boord, onder dekking van gewapende sloepen,<br />
die begonnen haar vuur op den wal te richten ; met de leiding<br />
van het debarkement was de Commandant der „Benkoelen"<br />
belast. Met behulp van Marine-sloepen, vlotten en sampans<br />
kwamen op een punt, 1200 M. ten Zuid-Oosten van den mond<br />
der rivier gelegen, eene compagnie Infanterie, de sectie<br />
Berg-Artillerie en de Genietroepen aan wal; enkele/schoten<br />
uit een paar op het strand opgestelde zesponders waren gelost<br />
geworden, doch de vijand had met achterlating dezer stukken<br />
de vlucht genomen; de gelande troepen richtten nu meer<br />
nabij den riviermond een eenigszins versterkt bivak in en
65<br />
betrokken dat voor den nacht, die rustig voorbijging.<br />
Den volgenden dag had, ondanks de hevige branding, de<br />
ontscheping der overige troepen plaats, terwijl de Luitenant<br />
ter zee l e<br />
kl. P. H. Prager met drie gewapende sloepen,<br />
eenige Atjehsche prauwen en Chineesche sampans de rivier<br />
binnenvoer. Aan de overzijde, dus op den rechteroever der<br />
rivier, lag de versterkte Gedei, waartegen de troepen thans<br />
hadden te ageeren. Nadat de overgang der troepen door de<br />
gewapende sloepen was gedekt geworden, werden twee dezer<br />
vaartuigen aangewezen om den aanval op de Gedei te ondersteunen;<br />
zij onderhielden daartoe een goed gericht vuur op<br />
den vijand en steunden de troepen bij de landing, waarbij<br />
een vijandelijke klewang-aanval tot bij de sloepen werd voortgezet;<br />
onderwijl had de derde sloep, waarin zich de Commandant<br />
der flottille bevond, de rivier verder opgevaren en aldaar<br />
eene versterking aangetroffen; deze werd beschoten en vervolgens<br />
stormenderhand genomen.<br />
De Gedei werd door de troepen, niet zonder belangrijke<br />
verliezen, genomen, door een Compagnie bezet en tot bivak<br />
ingericht; den volgenden dag, 9 Januari,,keerden twee der<br />
sloepen naar boord terug.<br />
Ten einde bij het verder oprukken de beschikbare macht<br />
e i 1<br />
in haar geheel te kunnen benutten, werd den ll eene landings-divisie<br />
der Marine van ongeveer 70 man onder den<br />
Luitenant ter zee 1° kl. Prager ontscheept, welke het strandbivak<br />
bezette, terwijl de Luitenant ter zee l 6<br />
kl. Beek twee<br />
gewapende sloepen binnen de rivier bracht.<br />
Den volgenden m<strong>org</strong>en, toen de hoofdmacht zich in beweging<br />
begaf, beschoten de schepen de vijandelijke hoofdstelling<br />
Padang Kring, op ongeveer 900 M. afstand van de<br />
Gedei gelegen, en voer de flottille gewapende sloepen, nu<br />
weder drie sterk, de rivier op, gesteund door eene langs de<br />
rivier oprukkende colonne.<br />
Nadat Padang Kring in bezit genomen was, richtten de<br />
Artillerie en de sloepen haar vuur op de ongeveer 700 M.<br />
verwijderde nieuwe nederzetting van den vorst, Simpang<br />
Olim genaamd, en brachten het vuur van den vijand tot<br />
zwijgen.<br />
5
66<br />
Landings-divisie en sloepen begaven zich den l-l 011<br />
weder<br />
aan boord en daags daarna werden troepen en materiaal<br />
ingescheept.<br />
De Marine had bij deze expeditie één doode en drie gewonden.<br />
De „Palembang" bleef de kust blokkeeren, doch het duurde<br />
nog tot in de maand September, vóórdat door een, in vereeniging<br />
met 'een vertegenwoordiger van het Engelsche<br />
Gouvernement aan den Radja van Tenom gesteld ultimatum,<br />
en niet zonder betaling van een losgeld, de laatste der gevangenen<br />
van de „Nisero" werd losgelaten.<br />
Wat de overige verrichtingen in de wateren van Atjeh<br />
betreft, zij het volgende vermeld.<br />
In Maart moest de „Madura" vóór de Pase Rivier nog<br />
eenige malen met geschutvuur optreden om het volk van<br />
Gedong te beletten, Blang-Me van de zeezijde aan te vallen.<br />
Einde Juli nam de „Benkoelen" de Atjehsche hoofden<br />
Toekoe Oemar en Toekoe Brahim met volgelingen aan boord;<br />
van beide hoofden werd door het Bestuur verwacht, dat zij<br />
hunnen invloed ter bevrijding van de gevangen bemanning<br />
der „Nisero" zouden aanwenden; T. Oemar werd nu te<br />
Rigaih aan wal gezet en de ander te Meulaboh; daarna werd<br />
Oemar te Rigaih weder aan boord genomen met 34 volgelingen<br />
ter overvoer naar Lam Beusoë; bij de ontscheping<br />
aldaar den 9 ei1<br />
Juli van de tweede helft der volgelingen, in<br />
eene sloep, geroeid door 8 inlandsche matrozen en bestuurd<br />
door een Mandoer, allen met geweer gewapend, werd de<br />
sloep door al de ontscheepte Atjehers overvallen, met het<br />
gevolg, dat 6 man dadelijk gedood werden; één matroos,<br />
hoewel zwaar gewond, wist zwemmende te ontkomen, een<br />
tweede vluchtte naar den Datoe van Lam Beusoë, de derde<br />
werd gevangen genomen en eerst den 19 ea<br />
Juli uitgeleverd.<br />
Het schip, hierop naar Oeleë Lheikgestoomd om bericht<br />
van het gebeurde te geven, werd onmiddellijk teruggezonden,<br />
ontmoette een gouvernements-stoonier met den Assistent-<br />
Resident aan boord en nam dezen ambtenaar mede naar<br />
Lam Beusoë; door bemiddeling van den Kedjoeroean dier<br />
plaats gelukte het de sloep terug te krijgen, terwijl T. Oemar
67<br />
beloofde de buitgemaakte wapenen terug te geven; vermoedelijk<br />
is deze belofte niet gehouden, althans de „Benkoelen"<br />
vertoefde tot einde Augustus vóór Rigaih om den vorst<br />
van dit staatje tegen Oemar's aanvallen te beveiligen.<br />
In den loop van het jaar 1884 kwam de Regeering tot<br />
het besluit, de stelling van Groot-Atjeh door inkrimping<br />
van haren omvang en door het openkappen van eene, een<br />
kilometer breede strook vóór de verdedigingslinie beter<br />
dan tot dusver tegen alle aanvallen bestand te maken, waarmede<br />
de opheffing van enkele posten in de Onderhoorigheden<br />
gepaard zoude gaan; om nu, gedurende de werkzaamheden,<br />
aan de nieuwe inrichting der stelling verbonden,<br />
druk op de kuststaten uit te oefenen, zoude eene gestrenge<br />
blokkade worden ingesteld en moesten de door den Gouverneur<br />
aangewezen staatjes voor allen in- en uitvoer worden<br />
gesloten; op andere kustgedeelten werd alleen de in- en uitvoer<br />
van oorlogsmaterieel en opium verboden; na voltooiing der<br />
nieuwe postenlinie zouden de sluitingsmaatregelen geleidelijk<br />
worden opgeheven.<br />
Tot uitvoering dezer blokkade, veelal als „politioneele"<br />
aangeduid, waren in October niet minder dan vijftien oorlogsschepen<br />
in de wateren van Atjeh verzameld en tot eene divisie<br />
vereenigd.<br />
Z. M. schroefstoomschip 1° kl. „Koningin Emma der<br />
Nederlanden" had in het begin van het jaar o.m. deelgenomen<br />
aan de blokkade der kust van Teunom; na het plotseling<br />
overlijden van den Commandant, den kapitein ter zee P. J.<br />
e n<br />
Rosenwald, ging het bevel over op den l officier, Luit.<br />
ter zee l e<br />
kl. R. C. L. A. Jansen van Afferden; na eenigen<br />
tijd onder bevel van den Kapitein ter zee T. C. Gobeé den<br />
stationsdienst ter reede Oeleë Lheuë te hebben waargenomen,<br />
kwam het schip op 12 October weder onder het commando<br />
van bovengenoemden luitenant ter zee, en werd daarop de<br />
standaard geheschen van den Kapitein ter zee C. H. Bogaert,<br />
die als divisie-commandant het bevel over de geheele, met<br />
de blokkade belaste scheepsmacht zoude voeren.<br />
Aanwezig was ook het schroefstoomschip l e<br />
kl. van ouder<br />
type „Leeuwarden", dat kort te voren ter aflossing van de
68<br />
„Atjeh" bij het Auxiliair Eskader uit Nederland was aangekomen<br />
; verder bestond het eskader uit 3 raderstoomschepen<br />
en 10 schroefstoomschepen 4 e<br />
kl. Toegevoegd waren tevens<br />
6 gouvernementsstoomschepen en 3 hopperbarges, vroeger<br />
in gebruik geweest bij de havenwerken te Batavia. Op al de<br />
toegevoegde vaartuigen waren detachementen Marine-schepelingen<br />
gedetacheerd onder bevel van luitenants ter zee, die<br />
als militair commandant van het vaartuig, dat dan ook den<br />
gespleten wimpel voerde, optraden; eindelijk beschikte men<br />
nog over een tiental lichte stoom vaartuigen. Een ingehuurd<br />
en met steenkool geladen stoomschip van de Ned. Ind.<br />
Stoomvaart-Maatschappij voer geregeld de kust langs, zoodat<br />
de schepen niet voor het kolenladen hunne posten behoefden<br />
te verlaten.<br />
Bij het overbrengen der benting van Samalanga naar<br />
Koeta Pohama in September had de „Borneo" reeds assistentie<br />
verleend; in November voerden de „Leeuwarden" en de<br />
„Borneo" met behulp van een gouvernements-stoomschip<br />
en een ingehuurd zeilschip de bezetting en het materieel van<br />
den opgeheven post te Lho Seumawé naar Groot-Atjeb over.<br />
Uit den aard der zaak kon door de bovengenoemde maatregelen<br />
de bewaking der kust met gestrengheid worden volgehouden;<br />
intusschen bleven de havens van Oeleë Lheuë<br />
en Idi voor den algemeenen handel geopend en dus de noodzaak<br />
tot controle op den invoer van oorlogsmaterieel en<br />
opium bestaan.<br />
Behalve dat de „Bromo" in November vóór Boeboen op<br />
de Westkust eene prauw met eene belangrijke hoeveelheid<br />
opium in beslag nam, vonden aanhalingen van prauwen<br />
door de blokkeerende scheepsmacht niet plaats; alleen moest<br />
in Februari 1885 het onder Nederlandsche vlag varende<br />
stoomschip „Hoth An" van de Oostkust naar Oeleë Lheuë<br />
worden opgebracht.<br />
Aangezien de monding der Djambo-Aje-Rivier en andere<br />
koeala's op de Oostkust het invoeren van oorlogs- en andere<br />
contrabande gemakkelijk maakten en vandaar binnendoor<br />
vervoer naar de staatjes op Noord- en Oostkust mogelijk<br />
was, onderzocht de „Banka" in November met gewapende
69<br />
sloepen de koeala's Bekas, Mentoei en Djambo-Aje en herhaalde<br />
de Divisie-Commandant, met het vlaggeschip in<br />
Februari en Maart 1885 daar passeerende, persoonlijk dit<br />
onderzoek; ook had reeds in October de „Bandjermasin",<br />
onder dekking eener colonne Infanterie beproefd de koeala<br />
Gigieng op te nemen; de sloepen werden daarbij beschoten<br />
en daar branding en lage waterstand het onderzoek belemmerden,<br />
moest de opname worden uitgesteld.<br />
Voor het dienstdoende wachtschip ter reede Oeleë Lheuë<br />
deed zich nog steeds actieve dienst op; zoo posteerde de<br />
Commandant van de „Emma" in December eene kruisboot<br />
met een luitenant ter zee en 12 man in de koeala Tjangkoel<br />
om het volk van Lampagger te beletten, vischvangst uit te<br />
oefenen en handel met de eilanden te drijven, als straf voor<br />
de sluipmoorden op onze schildwachten en moest later de<br />
„Bromo" tijdelijk het vlaggeschip vervangende, kampongs<br />
met geschutvuur tuchtigen en vijanden verjagen, die het<br />
openkappen van het terrein rondom onze nederzetting bemoeielijkten.<br />
Bij de ontruiming van onze versterking in de Kroeëng<br />
Raba-Baai werd door de „Palembang" en „Benkoelen"<br />
assistentie verleend en steunde de „Batavia" door vuur<br />
op de kampongs; ook werd door de „Banda" bij Poelo-Toean<br />
ter anker, granaatvuur op de kampongs in de VI Moekims<br />
gegeven.<br />
Groote inspanning werd tijdens de blokkade nog gevorderd<br />
door het vastloopen van de „Leeuwarden" op het rif van<br />
Agam-Agam nabij Diamantpunt. Het schip was den 3 en<br />
Maart met flauwe koelte onder zeil en geraakte geboeid ter<br />
hoogte van de machinekamer, doch daar het achterschip<br />
op een steen stootte, begaven zich achtereenvolgens het roer,<br />
de roersteven, die later bleek, inwendig geheel vervuurd te<br />
zijn, een stuk van de kiel en de schroef. Pogingen om het<br />
schip af te sleepen, hadden geen resultaat; men ontscheepte<br />
daarom, met assistentie van het vlaggeschip, de „Borneo",<br />
een hopperbarge, drie groote prauwen en het kolentransportschip,<br />
het tuig met de rondhouten, ankers en kettingen,<br />
munitie, victualie, ballast, zware machinedeelen, 135 ton
7(1<br />
steenkolen, inventaris, waarlooze schroef enz.; alleen kooien<br />
en plunjes van de bemanning bleven aan boord.<br />
e n<br />
Eindelijk gelukte het den ll het schip vlot te brengen,<br />
waarna, behalve een deel van munitie en geschut, de geloste<br />
goederen weder ingescheept en een noodroer samengesteld<br />
werden en de „Borneo" het schip naar de reede van Lho<br />
Seumawé sleepte. Van hier vertrok de „Leeuwarden" op<br />
sleeper van twee hopperbarges en onder convooi van de<br />
„Borneo" den 17 en<br />
April naar Batavia, waar men den 4 en<br />
Mei aankwam. Later werd het schip naar Soerabaia gesleept<br />
waar het ten slotte voor den dienst werd afgekeurd; zoo vond<br />
het schip, dat bij verscheidene Oceaan-reizen als zeiler eene<br />
zekere vermaardheid had verkregen, na 24-jarigen dienst<br />
een roemloos einde.<br />
Den 9 0n<br />
Mei werd de standaard aan boord van de „Koningin<br />
Emma" neergehaald en de divisie ontbonden, en omstreeks<br />
dien datum vertrokken ook de overige oorlogsschepen naar<br />
Java, zoodat in de wateren van Atjeh slechts overbleven<br />
de „Bromo" en drie flottille-vaartuigen, aanvankelijk de<br />
„Batavia", „Palembang" en „Sambas", over welke scheepsmacht<br />
de Commandant van eerstgenoemden bodem, de<br />
kapitein-Luitenant ter zee J. G. J. Spanjaard, het bevel<br />
voerde.<br />
In het begin van Juli en tegen het einde van Augustus<br />
tuchtigde de „Bromo" de Moekim Lampagger met granaatvuur,<br />
aangezien de bevolking menschenroof pleegde op van<br />
Oeleë Lheuë uitgaande sampans.<br />
Eene gelukkige vangst deed de „Sambas" door het in<br />
beslag nemen op 18 Juli ter reede van Idi van het onder<br />
Engelsche vlag varende stoomschip „Canton", dat, te Penang<br />
uitgeklaard voor de Noordkust van Atjeh, o.m. 124 geweren,<br />
200 geweerloopen, 150 laden voor geweren en 950.000 slaghoedjes<br />
aan boord had.<br />
Eene eveneens onder Engelsche vlag varende toop geraakte<br />
in de koeala Olim aan den grond en werd door het<br />
volk van Djangka-Boja beroofd; de „Palembang" was van<br />
2 tot 11 Augustus bezig om haar vlot te brengen, waarna<br />
zij naar Oeleë Lheuë gesleept werd; het oorlogsschip dadelijk
71<br />
ter plaatse terugkeerende, wierp een drietal granaten in de<br />
strandkampong als waarschuwing voor meer ernstige bestraffing,<br />
wanneer niet voldaan werd aan den eisch van het<br />
civiel bestuur tot teruggave der gestolen goederen.<br />
Welken invloed de indrukwekkende machtsontwikkelingbij<br />
de politioneele blokkade op de welvaart van Atjeh's bevolking<br />
ook moge hebben gehad, hare activiteit in het verontrusten<br />
onzer vestiging in Groot-Atjeh, zoo bleek weldra,<br />
was niet verminderd, en deze uitte zich thans, meer dan<br />
voorheen, tegenover het Westelijk front onzer stelling, op<br />
de eilanden en aan den zeeweg naar de Westkust.<br />
Den 23 on<br />
December, terwijl het stationsschip voor een<br />
tocht naar het eiland Weh afwezig was, lag de „Sambas"<br />
ter reede Oeleë Lheuë, toen eene stoombarkas van onze<br />
vestiging op Poelo Breuë het bericht bracht van een overval,<br />
door Atjehers gedaan op eene veldontdekking in de nabijheid<br />
van ons etablissement aan de Lambalei Baai. Onmiddellijk<br />
werd stoom-op gemaakt, en na den Chef van den Staf en<br />
de noodige troepen aan boord genomen te hebben, naar de<br />
genoemde baai gestoomd, waar dit personeel ontscheept<br />
werd; daarna vertrok het schip naar de Westkust van Poelo<br />
Breuë, om den kwaadwilligen het ontkomen langs dien weg<br />
te beletten.<br />
Intusschen was de „Bromo" den 24 en<br />
ter reede Oeleë<br />
Lhenë aangekomen en bracht dit schip den 25 en<br />
meer troepen<br />
en dwangarbeiders naar de Lambalei Baai over, waar de<br />
Stationscommandant het bericht ontving van het gebeurde<br />
in de Zandbaai op de Westkust van het eiland daags te voren.<br />
In die baai had namelijk de „Palembang" den 24 en<br />
een<br />
troep van 15 schepelingen onder bevel van eenen luitenant<br />
ter zee 2 e<br />
kl. voor schijfschieten aan wal gezonden; deze<br />
troep was onverwachts door eene bende Atjehers overvallen<br />
geworden; van de onzen, voor het meerendeel ongeoefenden,<br />
werden vier man gedood, een werd vermist en de overigen<br />
met den officier retireerden overhaast naar eene rotspunt, op<br />
de Westzijde van het schijfschietterrein gelegen, waar zij<br />
zich staande hielden, totdat eene van boord gezonden sloep<br />
hen afhaalde.
72<br />
Daar inmiddels de „Sambas" in de Zandbaai aangekomen<br />
was, werden door gewapende sloepen van beide bodems de<br />
lijken der gesneuvelden van den wal gehaald en de barkas<br />
mede teruggebracht.<br />
De „Sambas" bracht het bericht van dit alles aan den<br />
Stationscommandant in de Lambalei-Baai over; door de<br />
troepen werd nu het geheele eiland afgepatrouilleerd; de<br />
schepen assisteerden daarbij, voor zoover noodig, tot overvoer<br />
der troepen, bekruisten overigens de Westkust van het<br />
eiland en onderzochten de baaien. Kwaadwilligen werden<br />
echter niet ontdekt; een drietal kampongs werden in de asch<br />
gelegd en 15 prauwen werden vernield; den 29 en<br />
werden de<br />
troepen te Oeleë-Payah ingescheept, waarbij de „Sambas"<br />
en „Palembang" assisteerden en keerde de „Bromo" naar<br />
Oeleë Lheuë terug; bekruising der eilanden had na deze<br />
voorvallen zooveel mogelijk plaats.<br />
e u<br />
Den 3 Januari 1886 werden door de „Bromo" in vereeniging<br />
met het tijdelijk in het station vertoevende stoomschip<br />
„Samarang" de kampongs Lamtih en Lamdjamoe,<br />
ten Zuidwesten van Oeleë Lheuë gelegen, met granaatvuur<br />
getuchtigd.<br />
In het begin van Februari was eene tongkang zonder verlof<br />
van den havenmeester de koeala ïjangkoel binnengeloopen<br />
en daar aan den grond gevaren; den 7 eu<br />
beproefden de sloepen<br />
van de „Bromo" en „Palembang" het vaartuig naar buiten<br />
te brengen; daarbij geraakte het echter bij hoog water opnieuw<br />
geboeid aan den rechteroever nabij den mond; men<br />
ontscheepte nu de opvarenden en alle losse goederen vóór<br />
den nacht en trachtte door toezicht van de „Palembang",<br />
vóór de kwalla geankerd, en van eene soldatenwacht het<br />
vaartuig voor molest te vrijwaren, hetgeen niet kon beletten,<br />
dat de vijand des nachts bij het vlot geraken de tongkang<br />
wist los te maken en naar den overwal te halen. Eerst den<br />
4 en<br />
Maart bij volgend springtij werd het vaartuig door de<br />
sloepen van de „Bromo", „Riouw" en „Sambas" teruggehaald.<br />
Intusschen had de „Palembang" den 9 eu<br />
Februari hulp<br />
verleend aan eene onder Nederlandsche vlag varende prauw,
73<br />
die bij Lampagger onder den wal was geraakt, bij welke<br />
gelegenheid een inlandsche schepeling doodelijk gewond<br />
werd.<br />
Het gebeurde met de tongkang leidde tot het bouwen<br />
van een blokhuis op den linkeroever der koeala Tjangkoel,<br />
bij welke werkzaamheden dekking door de Marine moest<br />
worden gegeven door granaatvuur; van des vijands zijde<br />
werd daarbij vuur ondervonden, waarbij eenig tuig werd<br />
stukgeschoten en de romp door geweerkogels werd getroffen<br />
zonder verliezen aan personeel toe te brengen; toen evenwel<br />
in April op het eilandje Toean voor de ernst-exercitiën met<br />
het geschut eene schijf werd opgericht, werd een der daarmede<br />
belaste matrozen door geweervuur van den wal doodelijk<br />
gewond; ook moest de Marine in April en Mei dagelijks<br />
met het scheepsgeschut steun aan de Landmacht verleenen,<br />
om de vijandelijke benden in toom te houden, die uit den<br />
boschrand ten Westen van Sabang de aflossing der wacht<br />
in het blokhuis bemoeielijkten.<br />
Bij de koeala Naridja hadden de Atjehers eene benting<br />
opgeworpen, vanwaar met lilla's en geweren op de langs<br />
Atjeh-Hoofd varende schepen werd gevuurd; later werd<br />
met hetzelfde doel op Atjeh-Hoofd een kanon opgesteld.<br />
Bij een bezoek van de „Riouw" aan de Balohan-Baai,<br />
in het Zuid-Oostelijk deel van Poelo-Weh, werd vernomen,<br />
dat het met ons bevriende hoofd aldaar was overvallen door<br />
de bewoners van kampong Lamnga, aan de Oostkust van het<br />
eiland gelegen, die daarbij geholpen waren door volk uit de<br />
XXVI Moekims; tijdens de aanwezigheid van de „Riouw"<br />
werd de aanval herhaald, waarvoor Lamnga met granaatvuur<br />
getuchtigd werd.<br />
Den 23 en<br />
Mei werd de „Bromo" als stationsschip door de<br />
„Merapi", onder bevel van den Kapitein-Luitenant ter zee<br />
D. G. Brand, vervangen; dit schip bevond zich op eene reis<br />
langs de kust en was reeds tot de Oostkust gevorderd, toen<br />
een Gouvernements-stoomschip de tijding bracht, dat het<br />
stoomschip Hok-Canton in de baai van Rigaih overrompeld<br />
was geworden en twee der opvarenden door Toekoe-Oemar
74<br />
in gevangenschap werden gehouden; de „Merapi" keerde<br />
hierop onmiddellijk naar Oeleë Lheuë terug ]<br />
).<br />
Intusschen was de „Palembang", die zich den 15en Juni<br />
in de nabijheid van Oeleë Lheuë bevond, op sein van den wal<br />
ten anker gekomen, had een bestuurs-ambtenaar en eenige<br />
Atjehsche hoofden ingescheept, den kolenvoorraad op Poelo<br />
Breuë aangevuld, en was nog dienzelfden avond naar Rigaih<br />
vertrokken; den volgenden dag vóór de baai komende, bevond<br />
men het binnenstoomen, wegens de hooge zee en den<br />
feilen N. W. wind, niet raadzaam, doch kon nog in den namiddag<br />
door den Zuidelijken ingang binnenloopen; eene<br />
poging tot bevrijding der gevangenen zoude echter geene kans<br />
van slagen hebben, daar vernomen werd, dat zij voortdurend<br />
door 30 gewapenden werden bewaakt.<br />
Onderhandelingen, door eenige Atjehsche hoofden met<br />
T. Oemar gevoerd, leidden niet tot gunstig resultaat, en den<br />
18 en<br />
stoomde het schip naar Oeleë Lheuë terug.<br />
De „Merapi", zooals bovenvermeld, met spoed naar Oeleë<br />
Lheuë opgekomen, vulde den brandstofvoorraad aan en was<br />
den 20 en<br />
gereed tot vertrek; de „Palembang" en de „Sambas"<br />
waren reeds naar Rigaih gezonden.<br />
Het bevel over de „Merapi" en daarmede over de geheele<br />
scheepsmacht, was inmiddels op den Kapitein-Luitenant<br />
ter zee W. J. H. de Kanter overgegaan.<br />
Op den 20 en<br />
Juni vertrok de „Merapi", vergezeld van de<br />
„Devonhurst" als transportschip naar de Westkust; daags<br />
daarna begonnen de operatiën; ongeveer 450 man troepen,<br />
1) De „Hok Canten" lag den 14 en<br />
Juni vóór Rigaih ten anker,<br />
toen T. Oemar met een dertigtal gewapende volgelingen door de geen<br />
kwaad vermoedende opvarenden aan boord werden toegelaten; plotseling<br />
vielen deze do bemanuing aan, de l e<br />
stuurman en de l e<br />
machinist<br />
werden gedood, eenige andere opvarenden verwond, de gezagvoerder<br />
Hansen, diens vrouw en de 2e machinist in gevangenschap naar den wal<br />
medegevoerd, waar Hansen weldra aan zijne wonden overleed; gelden<br />
en goederen werden geroofd. De Franschman Roura, met zijne bark<br />
de „Eagle", mede ter reede liggende, voor wiens rekening de „Hok<br />
Canton" peper zoude laden, begaf zich aan boord en voerde het afgeloopen<br />
schip naar Oeleë Lheuë.
75<br />
onder aanvoering van den Luitenant Kolonel H. K. F. van<br />
Teyn, waren in drie colonnes verdeeld; zoo noodig zoude<br />
deze macht versterkt worden door eene landings-divisie der<br />
Marine, sterk 67 man, onder bevel van den Luitenant-ter zee<br />
1° kl. W. E. Hazenberg.<br />
Te Lho-Gloempang werden twee colonnes geland, en dadelijk<br />
daarna ver stoomden de schepen naar Rigaih, waar de derde<br />
colonne en de landings-divisie ontscheept werden, terwijl<br />
het vuur der schepen op de kampong en het versterkte huis<br />
van T. Oemar gericht werd; de nu verzamelde colonnes<br />
rukten op; tegenstand werd niet ontmoet, doch ook de gezochte<br />
personen werden niet gevonden, zij waren naar het<br />
binnenland weggevoerd.<br />
De weder inscheping der troepen, waartoe nu besloten<br />
werd, kon wegens de toenemende branding slechts voor<br />
twee colonnes worden uitgevoerd, de derde betrok een bivak<br />
aan den wal. Eene verkenning met gewapende sloepen langs<br />
het strand, den volgenden dag onder dekking van infanterie<br />
gehouden, leverde niets'bijzonders op; eenig vuur, van den<br />
vijand ondervonden, werd door het vuur uit de sloepen en<br />
ten slotte door geschutvuur van de „Palembang" tot zwijgen<br />
gebracht.<br />
Den 23 en<br />
in den vroegen m<strong>org</strong>en verliet de flottille de<br />
baai van Rigaih en ankerde met het aanbreken van den dag<br />
vóór Lho-Gloempang, alwaar een deel der troepen landde<br />
en onmiddellijk oprukte naar eene op een uur afstand gelegen<br />
kampong, met het doel een hoofd met zijne familie op te<br />
lichten ten einde deze personen als gijzelaars aan te houden;<br />
ook nu werd geen tegenstand ondervonden, doch ook de<br />
verlangde buit niet aangetroffen. Men liet nu de „Sambas"<br />
ter plaatse om met gewapende sloepen schijnmanoeuvres<br />
uit te voeren, alsof eene landing beoogd werd en verplaatste<br />
de overige schepen met spoed naar Rigaih, waar een detachement<br />
infanterie in allerijl landde en het huis, waar T. Oemar<br />
zich gewoonlijk ophield, omsingelde; men vond teekenen,<br />
dat het huis kort te voren verlaten was, doch had niet het<br />
gewenschte succes. Evenmin had men dat bij de onderneming<br />
op den 24 en<br />
toen, na voorbereiding door de gewapende
76<br />
sloepen, de troepen zich langs verschillende wegen begaven<br />
naar het Noordwaarts van Rigaih gelegen versterkte huis<br />
van T. Oemar — Koeta Brandong — bij welken tocht eenige<br />
tegenstand werd ondervonden.<br />
Ook hier vond men noch de gevangenen, noch den Toekoe,<br />
maar kon den vijand schade berokkenen door het huis, de<br />
goederen en producten (o.a. peper) te vernielen, en legde<br />
beslag op een aantal wapenen, munitie en voorwerpen,<br />
klaarblijkelijk van de „Hok Canton" of andere beroofde<br />
schepen afkomstig; ook nam men als gijzelaars ten overvoer<br />
naar Oeleë Lhenë mede 11 mannen, 10 vrouwen en<br />
een kind, waaronder zich familieleden van T. Oemar bevonden.<br />
Den 25 on<br />
in den namiddag verliet de flottille de baai en<br />
stelde koers naar Lam Beusoë, met het doel, den volgenden<br />
ochtend in de kampong Tjot-jadi Toekoe Nanta met familie<br />
op te lichten. Wegens hooge branding moest van het voornemen<br />
worden afgezien, waarop men naar de reede Oeleë<br />
Lheuë terugkeerde; de „Sambas" echter begaf zich weder<br />
naar Rigaih.<br />
Met het oog op hernieuwd optreden tegen T. Oemar kwam<br />
den 14 en<br />
Augustus het schroefstoomschip l e<br />
kl. „De Ruyter"<br />
onder bevel van den kapitein ter zee Jhr. T. E. de Brauw in de<br />
wateren van Atjeh aan; inmiddels was de uitlevering van de<br />
gevangenen der „Hok-Canton" langs anderen weg verkregen.<br />
Van de diensten der „de Ruyter" werd daarom elders gebruik<br />
gemaakt en wel voor de beschieting van de kampong Lambada<br />
op ongeveer 1000 M. afstand van Koeala Gigieng gelegen,<br />
en voor twee reizen naar de Westkust; de eerste duurde van<br />
10 tot 18 September; de Assistent-Resident voor de Onderhoorigheden<br />
en het hoofd van Meulaboh bevonden zich aan<br />
boord, zoomede de mannelijke gijzelaars, die in Juni uit<br />
Rigaih waren medegevoerd; deze werden aldaar aan wal<br />
gezet. Van Menlaboh uit werden verschillende tochten ondernomen<br />
in verband met de vervanging van het hoofd van<br />
Rigaih en de aan sommige staatjes opgelegde boeten.<br />
Andermaal vertrok het schip den 20 en<br />
naar de Westkust,<br />
vergezeld van de ,, De von hu est", w r<br />
aar aan boord zich cle
77<br />
Assistent-Resident, de Atjehsche hoofden Toekoe Bait en<br />
Toekoe Nja Banta en eene der vrouwelijke gijzelaars bevonden;<br />
de „Zeemeeuw" voerde de overige vrouwelijke<br />
gijzelaars mede. Te Rigaih werden de gijzelaars ontscheept<br />
en den 22 en<br />
had aldaar eene samenkomst plaats van den<br />
Assistent-Resident met de opgeroepen hoofden, waarbij twee<br />
sectiën der landings-divisie, ter sterkte van 75 man, tegenwoordig<br />
waren, terwijl drie gewapende sloepen, waaronder<br />
eene van de „Palembang" in cle nabijheid bleven Be vergadering,<br />
waarin Potjoet Banta tot hoofd van Rigaih werd<br />
aangewezen, verliep rustig en den volgenden dag vertrok de<br />
„de Ruyter" naar Oeleë Lheuë.<br />
Te voren had het schroefstoomschip l e<br />
kl. „Tromp", gecommandeerd<br />
door den Kapitein ter zeeK. A. StakmanBosse,<br />
eene verschijning van eenige maanden in de wateren van<br />
Atjeh gemaakt. Dit schip, waaraan de „Samarang" bij vertrek<br />
uit Batavia in divisie verband was toegevoegd, was<br />
31 December 1885 ter reede Oeleë Lheuë aangekomen;<br />
beide schepen vatten den 5 en<br />
Januari, de „Tromp" vóór<br />
Peusangan, de „Samarang" vóór Lho-Seumawé post, en<br />
beletten vischvangst en handelsvaart als dwangmaatregel<br />
tegen de betrokken hoofden tot betaling van hun opgelegde<br />
boeten; deze maatregel eindigde voor Peusangan den 8 en<br />
Maart, waarna de „Tromp" naar Oeleë Lheuë vertrok; vandaar<br />
voerde men den 25 en<br />
den Gouverneur naar de beide<br />
genoemde landschappen over; de hoofden brachten de vo<strong>org</strong>eschreven<br />
bezoeken, welke de Gouverneur, vergezeld van<br />
den état-major van het schip, beantwoordde; den 30 en<br />
werden<br />
de dwangmaatregelen voor de Pase-streek ingetrokken.<br />
Na het bezoeken van nog eenige plaatsen op Atjeh's kusten<br />
verlieten de „Tromp" en cle „Samarang" den 16 en<br />
April<br />
het gewest.<br />
Opnieuw moest in October 1886 door de Marine krachtig<br />
worden opgetreden tegen den vijand, die de Westelijke linie<br />
onzer stelling in Groot-Atjeh verontrustte.<br />
De kruisboot, tot dusver in de Koeala Tjangkoel gestationneerd,<br />
werd den 13 eu<br />
door gewapende sloepen van de<br />
„Merapi" en „Macasser", onder bevel van den Luitenant
78<br />
ter zee l e<br />
kl. B. J. G. Volck, naar de reede gebracht, waarbij<br />
2 schepelingen gewond werden.<br />
Den l(> en<br />
namen de „De Ruyter", „Merapi" en „Macasser"<br />
post nabij Poelo Toean, zoo dicht mogelijk bij den wal en<br />
ondersteunden het vuur, dat door de posten der Westerlinie<br />
werd gegeven; eene divisie gewapende sloepen, gecommandeerd<br />
door den Kapitein-Luitenant ter zee P. Zegers Veeckens,<br />
bemachtigde tegelijk een paar groote visschersprauwen, die<br />
ter hoogte der kampong Lampagger tegen het strand lagen;<br />
hevig geweervuur des vijands bez<strong>org</strong>de ons twee gewonden.<br />
Eene poging, door gewapende sloepen van de „Macasser"<br />
terzelfder tijd gedaan, om eenige prauwen te nemen, die langs<br />
de Koeala Naridja trachtten te ontkomen, faalde doordat<br />
de sloepen opgehouden werden door het kruisvuur van twee<br />
versterkingen, waarbij een man gewond werd.<br />
Den 18 en<br />
vertrok de „De Ruyter" uit de wateren van<br />
Atjeh; de „Merapi" bleef nog tot den 23 en<br />
in de nabijheid<br />
van Poelo-Toean, ten einde de in den omtrek gelegen kampongs<br />
met granaatvuur te verontrusten en de vischvangst<br />
te beletten. /vi«,G^_<br />
Steun door geschutvuur tegen den vijand bij de Waterlinie<br />
werd weder op 28 en 29 December verleend door de „Macasser"<br />
en op 10 Februari 1887 eveneens door dit schip en de „Sambas"<br />
bij de oprichting van een nieuw blokhuis.<br />
Eene overrompeling van de bezetting van den vuurtoren<br />
op Poelo-Breuë was aanleiding, dat den 4 cn<br />
Januari 1887<br />
het stoomschip „Kongsee", met troepen aan boord, door de<br />
„Merapi" naar de Zandbaai op genoemd eiland werd begeleid,<br />
waarna bij het opsporen der kwaadwilligen werd geassisteerd<br />
en den 14 en<br />
de troepen ter sterkte van 200 man benevens<br />
dwangarbeiders naar Oeleë Lheuë werden teruggevoerd;<br />
de „Sambas" nam aan deze verrichtingen deel; ook had de<br />
e n<br />
„Palembang" reeds den 4 50 man troepen naar de Lambalei<br />
Baai overgevoerd, voorts de kusten van het eiland bekruist<br />
en Poelo Nassie onderzocht, waarbij de landings-divisie<br />
een zevental prauwen had vernield.<br />
Eenige malen werd de Koeala Atjeh door een oorlogsschip<br />
of door gewapende sloepen bewaakt, ten einde het invaren
79<br />
van vijandelijke prauwen te beletten; ook sleepte de „Batavia"<br />
in Juni eene wangkang weg van onder den wal nabij<br />
Koeta Pohama, waar een aantal Atjehers zich reeds op het<br />
strand verzamelden, blijkbaar met vijandige bedoeling.<br />
In Mei hadden Atjehsche benden zich in verschillende versterkingen<br />
op den rechteroever der rivier van Troemon genesteld;<br />
de „Macasser", den 21 en<br />
van haar station nabij cle<br />
Noordwester Eilanden vertrokken, verdreef op verzoek van<br />
den Radja van Troemon den vijand uit de loopgraven en de<br />
Noordelijk gelegen versterkingen met granaat- en geweervuur<br />
en verontrustte door haar vuur de versterking Koeta<br />
Toewa. Voorts stelde de Commandant aan de staatjes Sebadi<br />
en Bakongan, die met bovengenoemde benden heulden, een<br />
ultimatum, hen met tuchtiging bedreigende, wanneer daarmede<br />
niet binnen acht dagen werd geëindigd; in overleg met<br />
het civiel bestuur werd deze tuchtiging niet noodig geoordeeld.<br />
Vervolgens bood het schip, in vereeniging met de „Banda",<br />
op verschillende wijzen hulp en steun aan de actie, die door<br />
de expeditionnaire troepen in Juli en Augustus werd gevoerd,<br />
waarbij ook de Resident van Tapanoeli aanwezig was, en<br />
die tot gevolg had, dat door de troepen in samenwerking<br />
met het volk van Troemon op den 12 en<br />
Augustus de vijandelijke<br />
benden uit alle versterkingen ten Noorden van Troemon<br />
werden verdreven.<br />
Aan de schepen viel daarna nog de taak ten deel, de kust<br />
te bewaken en berichten in te winnen aangaande de richting,<br />
waarin de verdreven benden waren gevlucht en met geschutvuur<br />
de nederzettingen te tuchtigen, wier bevolking aan het<br />
verontrusten van Troemon had deelgenomen; bij het embarkement<br />
der troepen op 2 en 3 October werd door de<br />
schepen assistentie verleend.<br />
Behalve de hier beschreven verrichtingen waren de oorlogsschepen<br />
in het station nagenoeg aanhoudend in de vaart bij<br />
de hun opgedragen taak, om de handelsschepen langs de<br />
kust te vergezellen, hetgeen noodig was in verband met<br />
het volgende. Het voor de uitlevering der twee gevangenen<br />
van de „Hok Canton" aan Toekoe Oemar uitbetaalde losgeld<br />
moest verhaald worden op de bij de berooving van het schip
80<br />
betrokken staatjes, door het gezamenlijk opbrengen eener<br />
boete van f 75000, blijvende tot de geheele afdoening dier<br />
boete, de represaille-maatregelen van kracht.<br />
Ter vergemakkelijking van het afdoen der boete, was o.a.<br />
aan die staatjes op bepaalde voorwaarden, de uitvoer van<br />
peper toegestaan, terwijl alle invoer, door middel van inlandsche<br />
vaartuigen verboden bleef; bij het vergezellen<br />
der koopvaardijschepen moesten dan ook de oorlogsbodems<br />
toezien, dat geen contrabande, opium of andere zaken naar<br />
den wal werden gebracht, en de voor de bedoelde koopvaarders<br />
bestemde prauwen onderzoeken, om te waken<br />
tegen den uitvoer van andere producten dan peper; voorts<br />
moest de in die prauwen overgevoerde hoeveelheid peper<br />
gecontroleerd en de daarvoor verschuldigde boete worden<br />
geïnd.<br />
Aangezien Oemar steeds Lam Beusoë bedreigde, moest<br />
ook die plaats voortdurend door de Marine worden bewaakt.<br />
Op de Noordkust moesten de schepen zich meermalen vóói<br />
de kust bij Sigli vertoonen, welke post voortdurend aan aanvallen<br />
van Pakan Baroe blootstond, terwijl ook het oorlogsschip<br />
enkele malen door kwaadwilligen beschoten werd; de<br />
kust van Sigli tot Meureudoe werd voor handel en vischvangst<br />
gesloten gehouden en over het algemeen moest tegen invoer<br />
van opium en oorlogsmaterieel worden gewaakt.<br />
Niettegenstaande het bestuur van de nieuwe inrichtingder<br />
postenlinie in Groot-Atjeh goede verwachtingen had gekoesterd,<br />
stond de stelling nog steeds aan aanvallen bloot .<br />
Zoo zouden volgens ingekomen berichten in den nacht van<br />
1 op 2 October 1887 vijandelijke prauwen de Atjeh-Rivier<br />
opvaren, reden waarom de „Bali" des avonds vóór den mond<br />
post vatte. Van prauwen werd niets bespeurd, maar des<br />
m<strong>org</strong>ens werden twee gewapende sloepen de rivier opgezonden,<br />
om met de uitgerukte troepen samen te werken tot<br />
het insluiten van eene vijandelijke bende, die zich bij de<br />
heilige graven nabij Radja-Bedil ophield. Bij het opvaren<br />
werden de sloepen uit het struikgewas beschoten, waardoor<br />
een schepeling doodelijk gewond werd; door kartets- en<br />
geweervuur werd dit vuur tot zwijgen gebracht, en daarna
81<br />
de tocht vervolgd, die echter niet tot het gewenschte doel<br />
leidde.<br />
. Hetzelfde schip kreeg in het begin van November de opdracht,<br />
het blokhuis bij Lampagger, dat door den vijand<br />
bestookt werd, te ondersteunen, waarbij men den wal bij<br />
Koeala Tjangkoel tot in 33/ 4 vaam water naderde en door<br />
geschutvuur de verlangde hulp verleende.<br />
Tn den nacht van 10 op 11 December werd de havensloep<br />
van Oeleë Lheuë geroofd; om deze op te sporen, ondernamen<br />
cle gewapende sloepen van de „Macasser", de „Bali" en de<br />
„Batavia" eene verkenning onder de kust bij Lampagger,<br />
waarbij de „Macasser", tot steun der sloepen-divisie, nabij<br />
den wal medestoomde en door geschutvuur het vrij hevige<br />
vuur uit eene vijandelijke benting tot zwijgen bracht; een<br />
marinier van de „Batavia" sneuvelde bij dezen tocht; het<br />
doel werd niet bereikt, vermoedelijk was de sloep reeds<br />
naar de Westkust weggevoerd.<br />
Intusschen hadden weder verontrustende berichten omtrent<br />
Poelo-Breuë in November tot de zending van eene troepenmacht<br />
daarheen doen besluiten. Den 12 en<br />
ankerden in de Zandbaai<br />
de „Merapi", de „Bali" en de Ned. Ind. stoomer,, Gouverneur<br />
Generaal 's Jacob", die troepen aan boord had;<br />
den volgenden dag assisteerde de „Merapi" bij het debarkement<br />
en vatte daarna post vóór Lampoejang, waar eene<br />
vijandelijke benting beschoten werd; vervolgens nam men,<br />
gezamenlijk met de „Banda" en de „Bali", in de Lambalei-<br />
Baai eene afdeeling troepen, sterk 350 man, aan boord en<br />
stoomden de drie oorlogsschepen met een Gouvernementsstoomschip<br />
des nachts naar Lampoejang terug, waar de<br />
schepen met lilla- en geweervuur ontvangen werden; dit<br />
vuur werd met granaten tot zwijgen gebracht, en het omliggende<br />
terrein schoongeveegd, en daarna begon men met<br />
het debarkement der troepen onder dekking der gewapende<br />
sloepen. Felle stroom en branding waren echter oorzaak, dat<br />
eerst den 18 en<br />
de ontscheping geheel beëindigd was, terwijl<br />
de barkas van de „Merapi" op het strand uit elkaar geslagen<br />
was.<br />
Bij den opmarsch der colonne stoomden de oorlogs-<br />
6
82<br />
schepen mede, om het voorliggend terrein door geschutvuur<br />
van vijanden te zuiveren, ankerden daarna vóór Oeleë-Paya<br />
en brachten vivres voor de troepen aan wal; den 19 en<br />
maakte<br />
eene landings-divisie nog eene verkenning in Oostelijke<br />
richting, waarna alles ingescheept werd en de troepen nog<br />
denzelfden avond te Oeleë Lheuë aankwamen; de „Banda"<br />
bleef achter met opdracht, het Zuidelijk gedeelte van het<br />
eiland te bekruisen; bij de uitvoering dezer opdracht werd<br />
men in de Midden-Passage beschoten, waardoor de tamboer<br />
doodelijk gewond werd.<br />
Eene gezamenlijke actie van land- en zeemacht tegen de<br />
kampongs Lambaroe en Lampagger van de VI Moekims<br />
had den 27^ Februari 1888 plaats; de „Merapi", „Bali"<br />
en „Macasser" namen daaraan, ook door gewapende sloepen,<br />
deel.<br />
e n<br />
Met den l Maart werd het Marine-Etablissement op<br />
e n<br />
het eiland Breuë opgeheven en den 5 Juli ging het bevel<br />
over het station over op den Kapitein-Luitenant ter zee<br />
P. Zegers Veeckens, met de „Java" den 30 6n<br />
Juni in de<br />
wateren van Atjeh aangekomen.<br />
Op de Westkust noopte de actie van Toekoe Oemar nog<br />
e n<br />
steeds tot optreden van de Marine; den ll December<br />
1887 te Menlaboh aankomende, vernam de Commandant<br />
van de „Bandjermasin" berichten, die aanleiding waren,<br />
dat het schip met den Assistent-Resident en eenige hoofden<br />
naar Teunom vertrok; hier vernam men, dat Oemar Kroeëng<br />
Sabil veroverd had en zich nu te Sa wang ophield; het schip<br />
ankerde nu vóór Sawang en wierp een elftal granaten daarin;<br />
den 18, de „Bali" ook ter plaatse gekomen zijnde,<br />
werden de vijandelijke bentings door beide schepen gebombardeerd,<br />
waarop de vijand ze verliet.<br />
Eenige dagen later vernielde de „Bandjermasin" te Lho<br />
Gloempang eenige aan T. Oemar behoorende prauwen en<br />
beschoot de op den heuvel gelegen benting, met het gevolg,<br />
dat een zich daarin bevindend houten huis, ook aan Oemar<br />
behoorende, in brand geraakte en in de lucht vloog. Te<br />
Rigaih ontving de Commandant een brief van T. Oemar,<br />
waarin deze zich over de gemelde beschieting beklaagde,
83<br />
hetgeen den Commandant aanleiding gaf, nog een zestal<br />
granaten in Sawang te werpen.<br />
In Januari 1888 had de Militaire Commandant van Meulaboh,<br />
bij wien berichten van een vo<strong>org</strong>enomen aanval waren<br />
ingekomen, den Commandant van de „Bali", die ter reede<br />
was gekomen, verzocht, eenigen tijd aldaar te vertoeven; de<br />
aanval bleef echter uit. In Februari evenwel, het schip weder<br />
vóór Meulaboh komende, nam dit deel aan de beschieting,<br />
door de Landmacht, van de nabijgelegen vijandelijke versterkingen.<br />
Na op den 10 de Gedei van Ketapang-Pasir,<br />
waar zich veel volk van T. Oemar ophield, onder vuur te<br />
hebben genomen, ankerde de „Bali" weder vóór Meulaboh en<br />
nu deed de Militaire Commandant het dringende verzoek,<br />
de zwakke bezetting door een detachement van de Marine<br />
te versterken. Aan dit verzoek werd voldaan, doch na eenigen<br />
tijd kreeg de post versterking en kon het detachement weder<br />
scheep gaan.<br />
Ook eenige met ons bevriende hoofden ter Westkust<br />
voerden actie tegen Oemar; in Januari deed het volk van<br />
Teunom een aanval op zijne nabij Kroeëng-Sabil gelegen<br />
benting; bij het oprukken langs het Strand en de vermeestering<br />
der benting assisteerde de „Merapi", ook met granaatvuur,<br />
en den 28 Februari verleende de „Banda" te Rigaih<br />
met geschutvuur steun aan onze bondgenooten; verder de<br />
kust bekruisende, werd het schip bij het binnenkomen der<br />
baai van Gloempang met lilla- en geweervuur begroet, dat<br />
echter spoedig tot zwijgen werd gebracht.<br />
In Maart voerde het volk van Teunom, nu in bondgenootschap<br />
met dat van Lho Kroeët, actie tegen Toekoe Oemar,<br />
waarbij de „Bali", die bij Pate post had gevat, steun verleende;<br />
den 5 bij het optreden met gewapende sloepen,<br />
die poogden met kartetsvuur den achter een pagger opgestelden<br />
vijand te verjagen, werd de Luitenant ter zee 2 e<br />
kl.<br />
P. D. Holtzapffel doodelijk gewond; men verstoomde naar<br />
Oeleë Lheuë en den volgenden dag had de begrafenis te<br />
Koeta-Radja plaats.<br />
Den 7 was de „Bali" weder vóór Pate en posteerde zich<br />
bij Lageuën; door het vuur van den wal werden o.m. cle
84<br />
atoomsloep en de kombuis getroffen, waarop het schip dit<br />
vuur tot zwijgen bracht. In April eindelijk was de „Bandjermasin"<br />
ter plaatse en kon door geschutvuur de actie van<br />
het volk van Teunom en Lho Kroeët zoodanig voorbereiden<br />
en steunen, dat drie bentings aan den linkeroever der Koeala<br />
Rigaih veroverd werden.<br />
Ter ondersteuning van den vorst van Lho Kroeët en zijne<br />
ondernemingen tegen Pate, Lageuën, Lho Gloempang en<br />
Randi, was de „Ceram" in November vóór dat deel der<br />
Westkust en beschoot op aanwijzing van den verdreven<br />
vorst van Pate de benting en de kampong van dien naam,<br />
waardoor brand ontstond; het volk van Lho Kroeët kwam<br />
echter niet opdagen, zoodat van herovering niets kwam.<br />
Op de Noordkust had Sigli nog nu en dan steun van de<br />
Marine noodig, om behulpzaam te zijn bij het verdrijven<br />
van den vijand uit de nabij onze benting gelegen versterkingen<br />
en loopgraven. Van 7 Maart tot 21 April heeft tot dit doel<br />
de „Macasser" vóór Sigli post gevat.<br />
Bij Koeala Gigieng was in November eene wangkang,<br />
met drie koppen bemand, door de Atjehers op het strand<br />
gehaald en beroofd geworden; op het bericht werden de<br />
„Samarang" en een gouvernements-stoomschip daarheen<br />
gezonden. Tusschen den verdekt opgestelden vijand en de<br />
schepen ontwikkelde zich daarop een scherp vuurgevecht,<br />
waarbij tuig en romp der beide schepen meermalen getroffen<br />
werden; daar er tevens eene gevaarlijke branding stond,<br />
werden de reeds gereed gemaakte gewapende sloepen teruggeroepen<br />
en moest men de nu geheel waardeloos geworden<br />
prauw aan haar lot overlaten.<br />
Den 19 en<br />
en 20 en<br />
November ondernam de landings-divisie<br />
van de „Macasser" eene verkenning van Troemon naar<br />
Bakongan; het vuur van een vijftal Atjehers moest daarbij<br />
door salvo's worden tot zwijgen gebracht; te Bakongan<br />
nam het schip den troep weder aan boord.<br />
In de laatste dagen van het jaar waren ter Noordkust<br />
weder een schip van het Auxiliair Eskader, het schroefstoomschip<br />
l e<br />
kl. „van Speyk" benevens de „Bali" en de<br />
„Padang" aanwezig, waaraan bovendien werden toegevoegd
85<br />
de „Pontianak", de „Bandjermasin" en de „Ceram", tezamen<br />
vormende eene divisie onder bevel van den Commandant<br />
der „van Speyk", den kapitein ter zee C. ten Bosch,<br />
met opdracht, allen in- en uitvoer te beletten en de vischvangst<br />
tegen te gaan op het kustgedeelte Bateë Poeteh<br />
tot Meureudoe.<br />
Afgescheiden van deze scheepsmacht bleef het station<br />
bezet door de „Java", „Macasser", „Sambas" en „Samarang".
HOOFDSTUK V.<br />
(1884—1888).<br />
De oefeningenter reede Besoeki. — De Oostelijke stations. —•<br />
Mandor. — Djambi. — Diverse verrichtingen. — Bijzonderheden<br />
omtrent het materieel der vloot en de marineetablissementen.<br />
Uit de boven beschreven verrichtingen der Zeemacht in<br />
de wateren van Atjeh, alwaar eene inkrimping van het<br />
aantal oorlogsbodems nimmer kon worden volgehouden,<br />
doch telkens maatregelen tot versterking moesten worden<br />
genomen, valt af te leiden, dat voor de andere diensten, in<br />
den Archipel te verrichten, het aantal beschikbare schepen<br />
steeds wisselend was. Meer en meer bleek dan ook de juistheid<br />
van het stelsel, van de vroeger bestaan hebbende stationneering<br />
van de schepen der Indische Militaire Marine<br />
in de gewesten buiten Java, voor zoover niet strikt noodzakelijk,<br />
af te zien en de niet in Atjeh en andere afgelegen<br />
deelen van den Archipel benoodigde bodems in de nabijheid<br />
der vlag te houden, gereed om daarheen te worden gedirigeerd,<br />
waar zich de behoefte aan vlagvertoon of ander actief<br />
optreden zoude doen gevoelen.<br />
Aan de oefening van officieren en verdere bemanning en<br />
aan het onderhouden van de tucht en den militairen geest<br />
onder het personeel der vloot zoude zulks tevens ten goede<br />
komen. Zoo werd dan ook door den in 1885 opgetreden Commandant<br />
der Zeemacht, den Schout-bij-Nacht J. W. Binkes,<br />
bepaald, dat eenige schepen ter reede Besoekie zouden bijeenkomen<br />
voor oefeningen, te houden deels door de schepen
87<br />
afzonderlijk onder zeil, voorzoover de wisselende gelegenheid<br />
het toeliet, deels gezamenlijk met gewapende sloepen en<br />
landings-divisie, volgens regeling door den oudst-aanwezenden<br />
Commandeerenden Officier. In de maanden Juni tot September<br />
van genoemd jaar konden voor deze oefeningen<br />
een viertal schepen worden aangewezen.<br />
Omtrent andere diensten, door de Marine verricht, valt<br />
het volgende te vernielden.<br />
Bij eene reis, door den Resident van Ternate in Juli 1884<br />
met het Couvernements-stoomschip „Havik" naar Nieuw-<br />
Cuinea ondernomen, werden de Officier van Gezondheid<br />
en een luitenant ter zee van Z. M. stoomschip „Merapi"<br />
aan boord gedetacheerd, laatstgenoemde o.m. voor hydrografische<br />
opnemingen. Hetzelfde oorlogsschip maakte in<br />
October van dat jaar met den Resident van Menado eene<br />
reis naar de Sangir- en Talaoet-Eilanden, en bezocht in<br />
November Daweloor en de Timorlaoet-Eilanden; eindelijk<br />
vervoerde het in December den Resident van Ambon en<br />
41 man Infanterie naar de Elpapoetih-Baai, waar een overval<br />
van Alfoeren had plaats gehad.<br />
Het oude raderstoomschip „Sumatra" voerde in November<br />
1884 eene opname van het rif „den Bril" uit, werd daarna<br />
wegens, in het droogdok te Onrust, gebleken slechten toestand<br />
der huidplaten, onder geleide van het ramtorenschip „Prins<br />
Hendrik" naar Soerabaia gedirigeerd, en aldaar voor verderen<br />
dienst afgekeurd.<br />
Te Bandjermasin assisteerde den 13 en<br />
October een detachement<br />
schepelingen van de „Sindoro" onder bevel van<br />
den Luitenant ter zee 2° kl. D. Mensert krachtig bij het<br />
blusschen van een hevigen brand in de Chineesche wijk.<br />
Nog denzelfden dag vertrok het schip naar de Oostkust,<br />
waar te Koetei de Assistent-Resident embarkeerde; vervolgens<br />
stoomde men naar Goenong-Tabor, vanwaar de van<br />
zijn ambt vervallen verklaarde Regent naar Koetei werd<br />
overgevoerd.<br />
De „Onrust", reeds herhaaldelijk tochten tot vlagvertoon<br />
op de Boven-Doesson gemaakt hebbende, werd in het najaar
SS<br />
van 1884, vóór den mond der Menawing ten anker liggende,<br />
bij herhaling beschoten, waarbij men telkens door geweervuur<br />
of met een kanonschot den vijand kon verdrijven. Op<br />
15 December bracht de Gouvernements-stoomer „Boni"<br />
den Resident en de Militairen Commandant der Zuider- en<br />
Ooster-Afdeeling van Borneo ter plaatse aan; deze autoriteiten<br />
zagen echter van actie af en de „Onrust" vatte post<br />
vóór onze vestiging te Moeara Teweh.<br />
In de Wester-Afdeeling van Borneo assisteerde de „Salak"<br />
bij de expeditie tegen Mandor in October en November<br />
van hetzelfde jaar, door den overvoer van troepen en dwangarbeiders<br />
van de hoofdplaats naar het terrein van actie,<br />
later door het slepen van prauwen met troepen en vivres<br />
naar Koeboe-Tenga aan de Soengei-Trap. Voorts werd eene<br />
ingehuurde stoombarkas, van eene blindeering met rottan<br />
voorzien, bewapend met een kanon van 5 cM. van de „Salak"<br />
en bemand met een onderofficier en 10 minderen, onder<br />
bevel van den Luitenant ter zee 2 e<br />
kl. J. D. Heyning gesteld<br />
en dezen officier opgedragen, de Mandor-Rivier zoo hoog<br />
mogelijk op te varen en eventueele versperringen op te<br />
ruimen: een bidar met 20 dwangarbeiders werd tot hulp<br />
bij dit werk medegegeven. Versperringen werden niet aangetroffen,<br />
doch de barkas kon goede diensten bewijzen bij het<br />
wegnemen van natuurlijke hindernissen, waarbij men door<br />
den vijand niet verontrust werd.<br />
Einde Mei 1885 haalde de „Sindoro" den opstandeling<br />
Perbatasarie met 84 volgelingen van Koetei af en voerde<br />
allen naar Bandjermasin over en wegens verstoring der rust<br />
in Tanette bracht de „Samarang" in Augustus den Gouverneur<br />
van Celebes en Onderhoorigheden benevens een detachement<br />
Infanterie daarheen.<br />
Bij eene reis naar de Key-Eilanden, in Juni door de „Merapi"<br />
ondernomen, werd op het eiland Klein-Key door den<br />
Luitenant ter zee 2 e<br />
kl. E. O. Kerkhoven aan den voet van<br />
den berg Gelanit eene zoogenaamde doodengrot onderzocht,<br />
van welk onderzoek de verzamelde gegevens en de aangetroffen<br />
voorwerpen ter beschikking werden gesteld van het<br />
Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen.
89<br />
Tn cle nederzetting te Djambi bad in Mei een moordaanslag<br />
op Europeanen plaats. Zoodra het bericht hiervan<br />
den 27 en<br />
te Palembang werd ontvangen, vertrok de aldaar<br />
liggende „Soembing" na inscheping van 62 man troepen<br />
naar Djambi, waar het schip den 29 ou<br />
aankwam; toen<br />
daarna het Gouvernements-stoomschip „Sampit" ook ter<br />
plaatse kwam, vertrok de „Soembing" weder naar Palembang.<br />
Den 27 cn<br />
Augustus kwamen weder onrustbarende berichten<br />
van Djambi, namelijk dat zekere Raden Anom voornemens<br />
was, mèt 300 volgelingen de plaats aan te vallen;<br />
onmiddellijk vertrok de „Soembing" met 17 infanteristen<br />
daarheen; na het oplooden van eene droogte in den mond<br />
der rivier, waarop het schip vastgeraakt was, kwam men<br />
den 31 en<br />
vóór de vestiging. Aldaar had de aanval den 28 eu<br />
plaats gehad, doch was afgeslagen, waarbij 8 gesneuvelden<br />
en 2 gewonden door de aanvallers waren achtergelaten.<br />
Sedert werd nog tweemaal, in September, beproefd wachtposten<br />
te overrompelen enz., doch zonder succes; aan den<br />
Pangeran-Ratoe werd de cisch gesteld, om de hoofden der<br />
aanvallers uit te leveren; de „Soembing" bleef vóór Djambi<br />
stoomklaar liggen, en beschoot nu en dan de kampong Solok,<br />
vanwaar uit onze posten herhaaldelijk beschoten werden.<br />
Spionnen meldden steeds plannen tot aanvallen en in den<br />
nacht van 2 October werden de benedenstrooms gelegen<br />
kolenloodsen in brand gestoken, waardoor ongeveer 265 ton<br />
steenkool verloren gingen; blussching, dien m<strong>org</strong>en beproefd,<br />
gelukte niet. Den 13 eu<br />
werd bericht ontvangen, dat<br />
er bovenstrooms raketten, d.z. vlotten, met hevig brandbare<br />
stoffen, gereedgemaakt werden, welke men brandende zou<br />
laten afdrijven; er zouden er wel 40 zijn; de „Soembing"<br />
en „Sampit" voorzagen zich tegen dit gevaar door vóór den<br />
boeg op een afstand uitgehouden drijvende balken in V-vorm;<br />
tot uitvoering van de bedreiging is het evenwel niet gekomen.<br />
Een gemakkelijken slag sloeg de vijand door den 24 en<br />
de<br />
kruisboot, liggende te Moeara-Saba aan den benedenloop<br />
der Djambi-Rivier, met vier, slechts met den klewang gewapenden,<br />
te overvallen, waarop de bemanning, zonder<br />
tegenstand te bieden, zich zwemmende redde. Zoodra het
90<br />
bericht hiervan, twee dagen later, den Commandant van de<br />
„Soembing" bereikte, zond deze, de Luitenant ter zee l e<br />
kl.<br />
A. P. Tadema, de gewapende officierssloep, onder bevel van<br />
den Luitenant ter zee 2 e<br />
kl. C. Beels, vergezeld van de „Sampit",<br />
— gezagvoerder Cocheret de la Morinière — af, om<br />
het vaartuig op te sporen en te hernemen.<br />
Nadat zooveel mogelijk gegevens omtrent het gebeurde<br />
waren verzameld, stoomde den 28 en<br />
de „Sampit", de sloep<br />
op zijde sleepende, de Dindang, een linker-zijriviertje der<br />
Djambi-Rivier op en al spoedig trof men prauwen aan, waarin<br />
inventaris-goederen van de kruisboot werden gevonden en<br />
in beslag genomen. Op eene plek, waar de rivier zich in tweeën<br />
scheidde, ging de „Sampit" ten anker en roeide de sloep<br />
verder den rechter-zijtak op.<br />
Na ongeveer drie kwartier geroeid te hebben, kreeg men<br />
enkele huizen in het zicht, en vielen op korten afstand aan<br />
S/B uit de rimboe een tiental geweerschoten, waarbij echter<br />
niemand gekwetst werd; onmiddellijk werd met geweervuur<br />
geantwoord en spoedig daarna, nog vóórdat men de kruisboot<br />
kon zien, gingen twee kanonskogels over de sloep heen.<br />
De Luitenant ter zee Beels achtte het onder deze omstandigheden<br />
niet geraden, voort te gaan zonder de hulp van den<br />
Gouvernements-stoomer en keerde terug om deze hulp in<br />
te roepen, waarbij hij de „Sampit" weldra ontmoette; immers<br />
Cocheret, aanvankelijk de vaart niet mogelijk achtende,<br />
wegens de in het riviertje liggende boomstammen en het<br />
overhangende hout, besloot, op het hooren der kanonschoten,<br />
die niettemin te beproeven, hetgeen met veel moeite<br />
gelukte en zoo bereikte men weldra gezamenlijk een punt,<br />
vanwaar op ongeveer 500 M. afstand, de kruisboot, dwars<br />
in het riviertje liggende, kon worden gezien, nabij een kampong<br />
en daarmede door een vlot verbonden.<br />
Nauwelijks was de „Sampit" ten anker gekomen, toen een<br />
kogel van een der eenponders der kruisboot, wier dek vol<br />
menschen was, over het schip vloog; beide vaartuigen richtten<br />
nu hun granaat- en kartetsvuur op de kampong en beschoten<br />
de kruisboot met geweervuur, met het gevolg, dat de boot<br />
in allerijl verlaten werd, waarop Beels met de sloep haar in
91<br />
bezit nam en de geladen stukjes op de vluchtende bevolking,<br />
deels in cle kampong, deels in prauwen stoomopwaarts<br />
gaande, afvuurde.<br />
Op dit oogenblik verscheen eene sloepen-divisie van het<br />
schroefstoomschip 4 e<br />
kl. „Pontianak" op het gevechtsterrein.<br />
Deze bodem, Commandant de Luitenant ter zee l e<br />
kl.<br />
P. M. W. T. Krayenhoff van de Leur, te Palembang liggende,<br />
was den 26 en<br />
, toen het bericht omtrent de kruisboot aldaar<br />
ontvangen was, dadelijk naar de Djambi-Rivier vertrokken,<br />
medevoerende eene gewapende stoombarkas en een detachement<br />
van 15 mariniers onder een sergeant, bestemd tot<br />
versterking der bemanning van de „Soembing". Bij aankomst<br />
vóór den mond der Dindang werden de gewapende sloepen<br />
gereedgemaakt en ten 11.30 u. voeren deze, ten getale van<br />
drie, gesleept door de stoombarkas, het geheel onder bevel<br />
van den Luitenant ter zee 2 e<br />
kl. C. A. de Brauw, de rivier op,<br />
waarbij het geluid van de actie onder Beels weldra de richting<br />
aangaf.<br />
De flottille kon na aankomst nog deelnemen aan het werk,<br />
de „Sampit" rond te halen en de kruisboot op sleeper te<br />
brengen en voer nog een eind de rivier op, doch geen volk<br />
ontmoetende, keerde zij terug geruimen tijd na de flottille<br />
van de „Soembing" en cle „Sampit" die geene gekwetsten<br />
hadden. Ongeveer halverwege echter, werden van den linkeroever<br />
door geheel onzichtbaar opgestelde schutters twee<br />
geweerschoten afgegeven, waarvan het eene een Europeesch<br />
matroos in de stoombarkas doodelijk verwondde. Na het<br />
lossen van eenige kartetsschoten in de richting, vanwaar<br />
het vuur gekomen was, vervolgde de flottille haren weg.<br />
De kruisboot werd te Djambi aan het civiel bestuur overgedragen<br />
en de begrafenis van den gesneuvelde had den<br />
volgenden dag te Moeara-Saba plaats, waar de „Pontianak"<br />
verder geposteerd bleef, en aan opvarende stoomschepen<br />
een gewapend detachement onder eenen officier meegaf;<br />
bij de eerste maal, dat zulks geschiedde, en wel met de<br />
„Ophir" van de Nederlandsen-Indische Stoomvaart-Maatschappij,<br />
werd dit schip, kort na het vertrek van Djambi,<br />
waar zich de juist vervangen controleur had ingescheept,
92<br />
met een, naar schatting twintigtal geweerschoten van den<br />
oever begroet, waardoor echter niemand getroffen werd; bij<br />
het onmiddellijk door het Marine-detachement afgegeven<br />
snelvuur kon men tusschen het dichte struikgewas eenige<br />
vluchtenden waarnemen; eerst later vernam de detachementscommandant,<br />
dat den Ambtenaar een dergelijk „saluut"<br />
was toegezegd geworden.<br />
Te Djambi viel verder, behalve^t nu en dan lossen van*<br />
geweerschoten tegen onze vestiging, niets voor, totdat in den<br />
nacht van 20 op 21 November de „Soembing" met 9 a 10<br />
lillakogels werd beschoten uit eene verlaten benting op<br />
ongeveer 600 M. stroomafwaarts, op eene hoogte, genaamd<br />
Tanah-Poetie gelegen; twee kogels troffen de huid van het_<br />
schip; het vuur werd door het kanon van 12 cM. K.A. spoedig<br />
tot zwijgen gebracht; men ging tot den dag voort met ieder<br />
half uur eene granaat in de versterking te werpen.<br />
In den volgenden nacht werden 5 kogels op de „Soembing"<br />
afgevuurd; een dezer trof het hek van de in de takels hangende<br />
jol, een andere het kippenhok op de brug. Inmiddels was per<br />
stoombarkas aan den Commandant van de „Pontianak"<br />
bevel gezonden om naai' Djambi op te komen; den 22 en<br />
kwam dit schip, waarvan brug, mars en bramzaling van<br />
rottan-blindeeringen waren voorzien, tegen den avond aan, eu<br />
kon juist waarnemen, dat op Tanah-Poetie een roode vlag<br />
geheschen en een lillaschot tegen de „Soembing" werd gelost.<br />
De „Pontianak" ankerde nu dwars van den heuvel zoo<br />
dicht mogelijk bij den wal; van de bramzaling het terrein<br />
verkennende, zag men geen volk meer; vermoedelijk had de<br />
bezetting reeds in der haast de versterking verlaten en de<br />
stukjes geschut weggevoerd; daar het te laat was geworden<br />
voor debarkement, bepaalde men zich er toe, om de minuut<br />
een geweerschot op den heuveltop te richten, totdat in den<br />
vroegen m<strong>org</strong>en de ontscheping plaats had van eene macht,<br />
bestaande uit 25 man van de „Pontianak", 30 mariniers<br />
van de „Soembing" en 50 man van het garnizoen van Djambi,<br />
het geheel onder bevel van den Commandant der „Pontianak".<br />
Men vond de versterking nog niet geheel afgew-erkt en de<br />
sporen vertoonende van in allerijl verlaten te zijn; men slechtte
93<br />
haar zooveel mogelijk en verbrandde de daarin staande<br />
huizen; de „Pontianak" nam daarna haren post vóór Moeara<br />
Saba weder in.<br />
Met 8 December hield het geweervuur tegen de vestiging<br />
te Djambi geheel op en behalve het voorbijdrijven van enkele<br />
kleine brandende vlotten in het begin van het jaar 1886<br />
kwam actief verzet der Djambineezen niet meer voor; de<br />
aanwezigheid van twee oorlogsbodems op de rivier bleef<br />
echter nog gehandhaafd; in het einde van genoemd jaar was<br />
nog alleen de „Onrust" vóór Djambi gestationneerd en werd<br />
het verstrekken van gewapend geleide aan de schepen, die<br />
de rivier bevoeren, niet meer noodig geoordeeld.<br />
Eene vreedzame zending volbracht de „Bali", Commandant<br />
de Luitenant ter zee l e<br />
kl. H. G. Hildebrandt, door eene<br />
reis van Menado uit in April 1886 naar de Sangir- en Talaoet-<br />
Eilanden, waar eene epidemie heerschte en geruimen tijd<br />
geene geneeskundige hulp te bereiken was geweest; het schip<br />
voerde een dokter-djawa en eene groote hoeveelheid geneesmiddelen<br />
mede; wel bleek, toen men ter plaatse kwam, de<br />
epidemie reeds geweken, doch veel hulp kon nog worden verleend.<br />
Voorts kon het schip belangrijke diensten bewijzen, toen<br />
in Juli het stoomschip „Amboina" van de Ned. Ind. Stoomv.<br />
Mij. op een rif in de Tenimber-Eilanden gestrand was; men<br />
hielp bij het lossen, nam de helft der steenkolen aan boord,<br />
sleepte het schip vlot, hielp weder bij het laden en bracht<br />
ten slotte het gevaar nauwkeurig in kaart.<br />
Belangrijk was ook de reis, die de Luitenant ter zee l 6<br />
kl.<br />
L. C. Rovers met de „Samarang" van Bandjermasin uit<br />
van Juli tot September naar de Oostkust van Borneo maakte.<br />
Reeds medio 1884, toen voor versterking der Marine in de<br />
wateren van Atjeh gez<strong>org</strong>d moest worden, had het geregeld<br />
bekruisen van de St. Lucia-Baai opgehouden; het was dus<br />
niet overbodig, opnieuw een onderzoek naar menschenroof<br />
en slavenhandel in te stellen; de reis werd dan ook door den<br />
Assistent-Resident van Koetei medegemaakt.<br />
Behalve het reeds elders gebleken feit, dat ook van Celebes<br />
slaven naar Borneo werden uitgevoerd, werd vernomen,
94<br />
dat op 2 Mei te Tawao verschenen was de zich noemende<br />
Pangeran Mangkoe-Negara, een man, reeds vroeger als<br />
slavenhaler en -houder gesignaleerd, met een kotter onder<br />
Engelsche vlag en nog 22 andere vaartuigen, bij zich hebbende<br />
ongeveer 250 personen, mannen, vrouwen en kinderen, en<br />
dat met hem ook van Tawao 149 personen waren medegegaan,<br />
allen ten overvoer naar Laboeh in Britsch Noord-Borneo;<br />
zulks onder belofte, de laatstbedoelde personen over twee<br />
maanden terug te zullen brengen; den 14en September was<br />
dit echter nog niet geschied.<br />
Tusschen 8 Augustus en 30 September maakte de Kapitein<br />
ter zee K. A. Stakman Bosse met de „Tromp" eene reis naar<br />
de Noord- en Westkusten van Nieuw-Guinea tot de Humboldt-Baai,<br />
waarbij nagenoeg alle nederzettingen bezocht<br />
werden en de te Ternate ingescheepte controleur l e<br />
kl. de<br />
noodige besprekingen kon houden. De Commandant had ook<br />
de opdracht, onderzoek te doen naar den overval, die op een<br />
der Schouten-Eilanden op het stoomscheepje „Coredo"<br />
had plaats gegrepen, en waarbij de gezangvoerder Holland,<br />
de inlandsche machinist, een inlandsche stoker en een Papoea<br />
vermoord en nog 3 personen gewond waren geworden. In<br />
de omgeving der plaats van het misdrijf sloeg de bevolking<br />
bij de nadering van het oorlogsschip op de vlucht; trachtte<br />
men dan door de landings-divisie aanraking te verkrijgen,<br />
dan werd deze met pijlen uit het bosch beschoten; vandaar<br />
dat in sommige nederzettingen granaten geworpen, huizen<br />
in brand gestoken en prauwen vernield werden; twee der<br />
vermoord gewaanden bleken nog in leven te zijn en werden<br />
uitgeleverd. Later op het eiland Koeroedoe vond men in<br />
verwoeste kampongs sporen van denzelfden hongi-tocht,<br />
waarvan de overval op de „Coredo" deel had uitgemaakt.<br />
De gezondheidstoestand der bemanning was gedurende<br />
de reis goed geweest en van de gelegenheid was gebruik<br />
gemaakt om verbetering te brengen in de bestaande zeekaarten<br />
van Nieuw-Guinea. Op de terugreis naar Batavia,<br />
28 October van Ternate aangevangen, werden verscheidene<br />
plaatsen in den Soela- en den Bangaai-Archipel bezocht en<br />
werd overal van posthouders en inlandsche hoofden de ver-
95<br />
zekering ontvangen, dat in de laatste jaren van zeeroof in<br />
deze parages geen sprake was geweest.<br />
Het schroefstoomschip l e<br />
kl. „De Ruyter" na tot 18<br />
October in de wateren van Atjeh dienst te hebben gedaan,<br />
begaf zich vandaar naar Padang, van welke plaats uit men<br />
verschillende tochten naar de tot Sumatra's Westkust behoorende<br />
eilanden maakte; bij den eersten daarvan was ook<br />
de Gouverneur met het Gouvernements stoomschip „Valk"<br />
aanwezig; bij een bezoek aan de Mentawei-Eilanden werd<br />
wegens eene berooving van handelsprauwen eenige druk<br />
uitgeoefend door de landings-divisie en gewapende sloepen.<br />
Nog werd in December met den Resident van Benkoelen<br />
aan boord eene reis gemaakt naar Engano en in het begin<br />
van Januari 1887 met den Resident van de Lampongs een<br />
bezoek aan de Semangka-Baai gebracht.<br />
De ramtorenschepen „Koning" en „Prins Hendrik" waren<br />
sedert 5 Mei 1887 ter reede van Macasser tot oefening, doch<br />
vergezelden in divisie-verband met de „Bromo" in Juli den<br />
Gouverneur van Celebes en Onderhoorigheden bij een bezoek<br />
aan Boeton, waarbij de Sultan aan boord van de „Koning"<br />
bij den Gouverneur vergiffenis kwam vragen voor zijne<br />
bij een vorig bezoek aangenomen minder gepaste houding,<br />
en den volgenden dag de gezamenlijke landings-divisie der<br />
drie schepen, den Gouverneur bij diens tegenbezoek vergezellende,<br />
eene militaire demonstratie naar den Kraton maakte.<br />
Bij een tweetal reizen, die de „Padang" in Juni en Augustus<br />
1887 naar de Oostkust van Borneo ondernam, werden te<br />
Barou tweemaal en eens te Boelongan, slaven aan boord<br />
genomen, die eene toevlucht op het oorlogsschip zochten.<br />
Onder de vele reizen, die de „Java" van Ambon uit ondernam,<br />
zij hier vermeld die, welke 27 April 1887, kort nadat<br />
de Luitenant ter zee l e<br />
kl. A. G. Ellis het bevel had aanvaard,<br />
met den Resident aan boord, naar de Aroe-Eilanden werd<br />
gemaakt. Sedert lang had de Regeering aan de bewoners<br />
der kampongs Lola en Mairirie den eisch gesteld, zekeren<br />
geestdrijver Noelaer uit te leveren, aan welken eisch niet<br />
voldaan was. Thans gelukte het, met behulp van Boegineesche<br />
en Macassaarsche handelaren Noelaer en zijn broeder
96<br />
te vatten; de schuldige kampongs werden daarna door de<br />
„Java" en „Samarang" met 68 granaatschoten getuchtigd<br />
en later door landingsdivisiën de tuinen en een zestal prauwen<br />
vernield.<br />
Den 26 en<br />
Mei vertrok de „Java" van Ternate met den<br />
Resident aan boord, met bestemming naar Nieuw-Guinea;<br />
op de Westkust en in de Golf van Mac-Cluer werden een aantal<br />
nederzettingen bezocht, waar de aanraking met hoofden en<br />
bevolking niet te wenschen overliet; daarna echter, toen de<br />
„Java" vóór Atti-Atti, eiland Ega, ankerde, weigerde de<br />
Radja, aan boord te komen, reden waarom zijne kampong<br />
e n<br />
door de landings-divisie vernield werd; den ll Juli was<br />
men te Ternate terug, doch den 30 en<br />
vertrok het schip opnieuw<br />
met den Resident en den Prins van Tidore, ditmaal<br />
Waigeo en de Noordkust bezoekende; voornamelijk aan de<br />
natuurlijke gesteldheid van de Geelvink-Baai werd veel<br />
aandacht geschonken, en den 17 eu<br />
September viel het anker<br />
weder ter reede Ternate.<br />
Andermaal werd op 1 October met den Resident de reis<br />
naar de Noordkust van Nieuw-Guinea ondernomen, thans<br />
de Schouten- en Arimou-Eilanden bezocht en in de Humboldt-<br />
Baai vertoefd. Van hier werd om de West gestoomd en de<br />
Witriwaai-Rivier bezocht; bij het verlaten dezer rivier sloeg<br />
door de hevige branding de vlet om, waardoor een matroos<br />
verdronk en de Resident ternauwernood gered werd; de<br />
toestand van dien hoofdambtenaar na dit ongeval noopte,<br />
naar Ternate terug te keeren, waar men 6 November aankwam.<br />
Ter regeling van ankele zaken door den Resident van Bali<br />
en Lombok achtte de Regeering het noodig, aan deze zending<br />
door eene maritieme demonstratie klem bij te zetten. Daartoe<br />
werden Z. M. schepen „Van Speyk", „De Ruyter",<br />
„Madura", „Pontianak" en „Ceram" tot eene divisie vereenigd<br />
onder bevel van den Commandant van eerstgenoemden<br />
bodem, den Kapitein ter zee Jhr. J. A. Roëll, die den 20 en<br />
November 1887 van Boeleleng naar Ampenan vertrok.<br />
Het gevolg was, dat met den Vorst van Lombok een vergelijk<br />
betreffende den opiumhandel en de behandeling van Europeanen<br />
getroffen kon worden. De divisie ver stoom de daarop
1(7<br />
den 14 en<br />
December naar de Oedjong-Baai op Bali, waar<br />
reeds denzelfden avond afgezanten van de vorsten van<br />
Karang-Asem ter verwelkoming afgezonden, ontvangen<br />
werden; den volgenden m<strong>org</strong>en ging de Resident met gevolg<br />
aan land en vertrok naar de hoofdplaats voor de besprekingen<br />
met de vorsten. Na den goeden afloop hiervan werd de<br />
Resident weder geëmbarkeerd en te Boelelengteruggebracht,<br />
waarna de divisie ontbonden werd.<br />
Den 10 en<br />
April 1888 verliet de „Van Speyk", ditmaal<br />
onder bevel van den Kapitein ter zee Jhr. ï. E. de Brauw,<br />
met de „Java" en de „Mores" in divisie vereenigd, de reede<br />
van Ambon met bestemming naar Selaroe op de Tenimber-<br />
Eilanden, alwaar vóór de kampong Warain werd ten anker<br />
gekomen; dit was de woonplaats van degenen, die een gedeelte<br />
der bemanning van eene aldaar gestrande prauw, afkomstig<br />
van Daweloor, vermoord hadden. Na het verstrijken van het<br />
gestelde ultimatum werden eenige schoten uit het scheepsgeschut<br />
gedaan, vervolgens debarkeerden de landings-divisiën<br />
der drie schepen, tezamen ongeveer 200 man sterk, die de<br />
kampong verbrandden zonder tegenstand te ontmoeten.<br />
Dank zij den indruk, door dit machtsvertoon teweeggebracht,<br />
konden nog eenige zaken geregeld worden, waarna den 21 en<br />
de divisie ontbonden werd.<br />
Om eenige rooverkampongs aan den mond der Karama-<br />
Rivier op de Westkust van Celebes te tuchtigen en geschillen<br />
te vereffenen met vorsten aan de Palos-Baai werd de Gouverneur,<br />
aan boord van den Gouvernements-Stoomer „Sperwer",<br />
den 20 en<br />
Juni vergezeld door de „Prins Hendrik" en „Madura",<br />
gezamenlijk onder bevel van den Kapitein ter zee<br />
C. A. Le Bron de Vexela. Vóór den Karama-mond gekomen,<br />
werd na eenige voorbereiding door geschutvuur der schepen<br />
tot landing van 100 man overgegaan; onder dekking van<br />
gewapende sloepen en zonder tegenstand te ontmoeten<br />
werden de kampongs genomen en verbrand; men nam eenig<br />
geschut en vaandels mede. Vervolgens stoomde men naar de<br />
Palos-Baai, waar verschillende politieke aangelegenheden<br />
tot een goed einde werden gebracht; bij terugkeer ter reede<br />
Macasser werd de divisie ontbonden.<br />
7
98<br />
Onlusten in de residentie Bantam waren oorzaak, dat de<br />
„Pontianak" den 10 en<br />
Juli van Tandjong-Perioek met spoed<br />
naar Anjer werd gedirigeerd; den volgenden m<strong>org</strong>en aldaar<br />
aankomende, bevond men de bewoners van het kustlichtetablissement<br />
op een Duitsch koopvaardijschip gevlucht,<br />
waarop de Commamdant den vuurtoren liet versterken en<br />
door een detachement schepelingen bezetten. Na eenige<br />
dagen kwam eene afdeeling infanterie den dienst der Marine<br />
overnemen en vertrok het schip den 18 en<br />
.<br />
In October en November bleek machtsvertoon noodig<br />
tegenover oorlogzuchtige staatjes aan de Solor-straat gelegen;<br />
daartoe stelde zich te Larantoeka de „Benkoelen"<br />
onder de bevelen van den Commandant van de „Prins<br />
Hendrik". Na vele besprekingen tusschen de autoriteiten<br />
en het stellen van ultimatums moest op 6 November tot beschieten<br />
van Lamahak worden overgegaan, gevolgd door het<br />
verbranden der kampong en vernielen der prauwen door de<br />
landings-divisie; hetzelfde lot ondergingen de volgende<br />
dagen drie andere nederzettingen, tegenstand werd nergens<br />
geboden; men wierp eenige ijzeren stukjes geschut in zee<br />
en voerde 12 bronzen lilla's mede.<br />
In Djambi was langzamerhand een betere toestand in-'<br />
getreden; den 28 en<br />
Mei werd het contract van het Nederlandsen-Indische<br />
Gouvernement met het Sultansbestuur<br />
geteekend en nu besloot de Regeering, verandering te brengen<br />
e n<br />
in de bezetting der rivier door oorlogsschepen; den ll<br />
Juli vertrok de „Onrust" naar Riouw en vatte de „Oenarang"<br />
post te Palembang, van waar uit nu en dan de kust en riviermondingen<br />
bezocht zouden worden.<br />
Ook ten opzichte van het voormalige station Celebes had<br />
eene belangrijke verandering plaats; den 29 en<br />
September<br />
vertrok van Macasser de „Bromo", begeleidende het kabelschip<br />
„Seepie", dat den kabel naar Bali ging leggen, waardoor<br />
het Gouvernement Clebes en Onderhoorigheden in telegrafische<br />
verbinding met den zetel der Regeering zou komen; hierdoor<br />
kon van vaste stationneering in dat gewest worden afgezien;<br />
daarentegen bestond het voornemen, bij voorkomende gelegenheden<br />
de reede van Macasser door de Marine te doen bezoeken.
99<br />
Aan het einde van het jaar 1888 bestond vaste stationneering<br />
nog alleen in Noordelijk Sumatra, de Molukken en<br />
de Zuider- en Ooster-Af deeling van Borneo, in elk der beide<br />
laatstgenoemde gewesten slechts door één schip.<br />
Zooals uit het vo<strong>org</strong>aande is gebleken, behoorden tot het<br />
Auxiliair Eskader, sedert het ontvallen aan den dienst van<br />
de „Leeuwarden" in 1885, steeds twee der schroefstoomschepen<br />
1° kl. type „Atjeh", de reizen van deze schepen<br />
van en naar Nederland werden dan rond de Kaap de Goede<br />
Hoop gedaan, en, evenals die van de oudere „Van Galen",<br />
tot aflossing van personeel benut.<br />
De beide ramtorenschepen werden in den regel in de<br />
nabijheid van Java gehouden, maar waren ook veelal voor<br />
het ondergaan van soms belangrijke herstellingen voor geruimen<br />
tijd aan den actieven dienst onttrokken. Vooral met<br />
de „Koning der Nederlanden", welk schip overigens door<br />
bewapening en pantsering voor de destijds in de wateren<br />
van het verre Oosten aanwezige schepen van vreemde natiën<br />
een geduchte tegenstander zoude zijn geweest, had men in<br />
dit opzicht met grooten tegenspoed te kampen. Zoo was deze<br />
bodem van December 1883 tot einde Juli van het volgende<br />
jaar bij het Marine-Etablissement te Soerabaia voor belangrijke<br />
herstelling aan de stoomketels; terwijl het in Augustus<br />
d.a.v. in het droogdok te Onrust opgenomen was voor vernieuwing<br />
van het pokhout, bleek dat een deel van het houtwerk<br />
der binnen-betimmering door witte mieren vernield<br />
was. Den 17en November waren de hierdoor benoodigde<br />
herstellingen afgeloopen, doch in December brak cholera<br />
aan boord uit, waardoor men tot debarkement der bemanning<br />
op het eiland Hoorn moest overgaan en het schip moest<br />
desinfecteeren; den 27 en<br />
Januari 1885 was de „Koning"<br />
weder gereed voor den dienst, maar reeds op 29 Maart d.a.v.<br />
werd het schip weder te Soerabaia opgenomen voor verwisseling<br />
van de oude tegen nieuwe stoomketels, gepaard<br />
met nieuwe voorzieningen tegen de plaag der witte mieren,<br />
welke werkzaamheden gevolgd door dokken te Singapore,<br />
niet eerder dan 21 April 1887 werden beëindigd.<br />
Aan de vloot der Indische Militaire Marine waren in de
100<br />
jaren 1886—'88 de raderstoomscliepen „Banka" en „Borneo"<br />
en de schroefstoomschepen „Riouw" en „Palembang" ontvallen;<br />
daarentegen kwamen in 1888 de schroefstoomschepen<br />
4 e<br />
kl. „Ceram" en „Flores" in Indië aan, aan welker bouw en<br />
inrichting nieuwe beginselen ten grondslag lagen; de bewapening<br />
bestond uit 3 kanonnen van 12 cM. K. A. en een<br />
van 7.5 cM. A.; er was dus van het voeren van een zwaar deikaliber<br />
— 18 cM. of 15 cM. A — zooals de oudere schepen van<br />
dit charter voerden, afgezien, ook was de sterkte der bemanning<br />
van 104 op 82 koppen verminderd. Het stoomvermogen<br />
was opgevoerd, hetgeen mogelijk was door het afzien van den<br />
eisch, dat ketels en stoomwerktuigen onder de lastlijn moesten<br />
liggen, waardoor de zooveel gunstiger verticale opstellingder<br />
machines kon worden toegepast J<br />
).<br />
Te voren was reeds in 1886 de „Java" aan de Ind. Mil. Mar.<br />
toegevoegd, die wel als eene vergrooting van het type „Benkoelen"<br />
moest worden beschouwd, doch dezelfde bewapening<br />
als laatstgenoemd type voerde, met dien verstande echter,<br />
dat het kanon van 15 cM. A onder den bak opgesteld was,<br />
zoodanig dat het, onder het voortuig door, ook recht vooruit<br />
kon vuren.<br />
In de geschutbewapening van eenige schepen kwamen<br />
verbeteringen tot stand. De houwitsers van 12 cM. — voorlaad<br />
— als sloepsgeschut in gebruik, werden vervangen door<br />
kanonnen van 7.5 cM. A; de „Onrust", tot dusver slechts<br />
een middelbaar kanon van 30 pd. voerende, kreeg 2 kanonnen<br />
van 12 cM. K.A. en 2 getrokken kanons van 7 cM. Van de<br />
overige rivier-raderstoomschepen werd het kanon van 16 cM.<br />
getrokken, vervangen door een kanon van 12 cM. K.A.<br />
waaraan evenwel eene verhoogde opstelling werd gegeven<br />
met het oog op vuren in de richting vooruit, terwijl aan de<br />
bewapening werd toegevoegd een kanon van 7.5 cM. A,<br />
waarmede recht achteruit vuur kon worden gegeven. Voorts<br />
werden al de schroefstoomschepen, die er nog geene hadden,<br />
van eene stoomsloep voorzien.<br />
1) Ter vergelijking.<br />
Madura Waterverplaatsing 853 ton Stoomvermogen 559 I.P.K.<br />
Ceram id. 565 ,, id. 804 „
101<br />
Einde Juli werd de haven van Tandjong-Priok door de<br />
Marine in gebruik genomen; nabij deze haven was eene<br />
schietbaan aangelegd en 500 ton kolen waren ten gebruike<br />
der oorlogsschepen opgeslagen.<br />
In het jaar 1887 werd begonnen met de verbouwingen,<br />
benoodigd voor het overbrengen der fabriek voor de Marine<br />
en het Stoomwezen te Soerabaia naar het Marine-Etablissement<br />
aldaar; ook werd de machtiging der Regeering verkregen<br />
voor den bouw van een Marine-kruitmagazijn te Kertosono.<br />
Eindelijk werden in Juni 1888 de werkzaamheden aan het<br />
Marine-Etablissement op het eiland Onrust gestaakt, de<br />
magazijnen aldaar opgeheven en die te Batavia gesloten.<br />
In den loop van dit jaar was de vice-admiraal J. W. Binkes<br />
als Commandant der Zeemacht en Chef van het Departement<br />
der Marine in Nederlandsch-Indië vervangen door den Schoutbij-Nacht,<br />
Adjudant in buitengewonen dienst van Z. M.<br />
den Koning P. ten Bosch.
ALPHABETTSCHE OPGAVE VAN <strong>DE</strong> NAMEN<br />
<strong>DE</strong>R PERSONEN, <strong>IN</strong> <strong>DE</strong>N TEKST GENOEMD<br />
A b d Ü e ' r R a h m a n H a b i 1),<br />
28, 29, 31<br />
A o r ii o u fc, 37<br />
A r r i e n s, (51, 04<br />
B'aoker D i i t s (J. J.) 7<br />
Bait T o e k o o, 77<br />
Beek (J. A. H.), 04, 66<br />
Beels (C), 90<br />
Berg (van den), 24<br />
B i n k es (J. W.), 86, lol<br />
BJJ g a e r t (C. A.), 11, 11, 07<br />
B o s c h (C. ten), 85<br />
B o s c h (P. ten), 101<br />
B o w i o i' (Jhr. M. W. van Renssc-<br />
laer), 22, 48<br />
Brahira T o e k o e, 66<br />
B r a n d (D. G.), 73<br />
B r a u w (C. A. de), 91<br />
B u n w (Jhr. T. E. de), 70, 97<br />
B r u c h (P. G.) 62<br />
B ruyn (G. F. G. de), 49<br />
B u n n i k (H. E.), 53<br />
Cadet (H. L.), 54<br />
C a t e (W. Naudin ten), 53<br />
Chateleux (P. J. L. de), 25<br />
C o b 1 ij n, 23, 27, 28<br />
Cramer (J. C), 53<br />
D a n o e Hassan, 33, 34<br />
D e mm e n i, 04<br />
Dent, 40, 41<br />
Ehnle (E. L.), 01<br />
E l l i s (A. Cl.), 95<br />
E n s l i e (W.), 31, 43, 49<br />
Escher (W. B. F.), 10<br />
Essen (van) 57<br />
Premery (G. de), 13<br />
Geen (A. J. Baron van), 41<br />
Gips (N. J.), 57<br />
G o g h (J. van), 10<br />
Go bée (T. C), 67<br />
Greve (J. A.), 44, 52<br />
Haan (de), 49<br />
Hansen, 74<br />
H a z e n b e r g (W. E.), 75<br />
Hegge Spies (J. D. J. van der)<br />
18<br />
Hor w aarden (G. van), 36<br />
He y den (K. van der), 18<br />
H eyni n g (J. D.), 22, 88<br />
H i 1 (I e b r a n d t (H. G.), 93<br />
Hofstede (W. H.), 11<br />
H o l l a n d , 94<br />
H o l t z a p f f e l (P. IX), 83<br />
H o o g h w in.ke 1 (A. P.), 17<br />
H o v e n (H. T.), 54<br />
Jansen van A f f o r d e n<br />
(R. C. A. L.), 67<br />
K a m m e y e r, 57<br />
K ante r (W. J. H. de), 74<br />
K e r k h o v e n (E. O.), 88<br />
K i p (H. B.), 10<br />
K o k (W. A.), 33<br />
K o o p s (A. N. L.), 21<br />
K r a eng B o nto B o n t o, 20<br />
K r a y e n h o f f van de Leur<br />
(P. M. W. T.), 91<br />
K r e m e r, 57<br />
L a mie (L. A. H.), 18<br />
Lange (J. F. M.), 39<br />
L e 6 r o n de V e x c 1 a (C. A.), 97<br />
Leschen (K. W. E. von), 41<br />
Mangkoe N a g a ra Bange-<br />
r a n, 94<br />
M a r i n k e l l e (C. J.), 38<br />
Medenbao h (M. C), 46<br />
M e n s e r t (D.), 87<br />
M e y e n (W. E.), 32<br />
M o e d a A n g k a s a T o e k o e,<br />
14, 15<br />
Nanta Toekoe, 12, 76<br />
N j a B a n t a Toekoe, 77<br />
N j a Hassan Toe koe, 60<br />
N j a M a l i m Toekoe, 15, 16<br />
Noelaer, 95
Nolthenius (W. J. A.), 49<br />
Noorduyn (J. M.). 24<br />
Noorduyn (J. P.), 38<br />
Nygh (H.), 16<br />
Oemar T o e k o e, 66, 76, 79, 80,<br />
82, 83<br />
Oldenb<strong>org</strong> (J. van), 46<br />
Overbeck (von), 40, 41<br />
Pel, 10<br />
Perbatasarie, 8S<br />
Perné (E.), 25<br />
Pink-e (F.), 39<br />
Potjoet Banta, 77<br />
Prager (P. H.), 65<br />
Pryer, 39. 40<br />
Radon A n o m, 89<br />
Roëll (Jhr. J. A.), 96<br />
Rosenwald (P. J.), 07<br />
R o s s u m (J. P. van) 39<br />
R o u r a, 74<br />
Rovers (L. C), 93<br />
S a i d B e g a b, 50<br />
Seheemaker (de), 14<br />
Scheers (J. van), 54<br />
Schmidt auf Alten stadt<br />
(Jhr. .1. H. P. von), 52<br />
Sloot (H. J. S. van der), 52<br />
S m i t s (M.). 11<br />
103<br />
Snethlage (J. O.), 28<br />
Spanjaard (J. G. J.), 64, 70<br />
S takman Bosse (K. A.), 77,<br />
94<br />
S t a p 1 e t o n, 58<br />
S t o o k e r (J. J.), 15<br />
S w a a n (P.), 20<br />
S w i e t e n (J. van), 9<br />
Tadema (A. P.), 90<br />
Teyn (H. K. F. van), 75<br />
T h o r b e c k o (H. R. J. J.), 64<br />
Tiro u (Toekoe di), 32<br />
Titsingh (G. M.), 23<br />
T j li i g Toekoe, 55<br />
T romp (J.), 14<br />
Van de velde (J. A.), 10, 18, 20<br />
Volck (B. J. G.), 78<br />
Vree de (C.), 17<br />
Waning (W. J. P. van), 50<br />
Weys (D. .T.), 33<br />
W i c h e r s (W. H.), 50<br />
Wi oh e r s (Jhr. H. O.), 44<br />
Wolter beek Muller (D. G.<br />
O.), 50<br />
Wyck (Jhr. H. M. van dor), 27<br />
W ij e rs (W.), 16<br />
Zaal (P. J.), 23<br />
Zegers Veeckens (P.), 82
<strong>IN</strong>HOUD<br />
Bladz.<br />
Inleiding '<br />
HOOFDSTUK I (1874—'77).<br />
Atjeh. — De Mariniers. — De taak der Zeemacht. — Simpang-Olim.<br />
Meulaboh — Samalanga. — Stations-diensten. — Nieuw-Guinea.<br />
— De „Curacao" en de „Prins Hendrik der Nederlanden" . . . . 9<br />
HOOFDSTUK <strong>II</strong> (1878—'80)<br />
Sigli. — Idi. — Gedong. — Kroeëng-Raba. — De Marine op de kust.<br />
— De „Samarang" tegen Maoenoera. — Tegen Danoe Hassan op<br />
Halmaheira. — Tegen de zeerooverijen in den Bangaai-Archipel.<br />
— Activiteit in de Zuider- en Oostor-Afdeeling van Borneo. — Kruisreis<br />
van de „Watergeus". — De „Bromo" naar Nieuw-Guinea . . . . 22<br />
HOOFDSTUK <strong>II</strong>I (1881—'82)<br />
Nieuwe eenheden in het Auxiliair Eskader. — De „Atjeh" rondom<br />
Borneo. — De „Samarang" gestrand. — De „Batavia" naar Nieuw-<br />
Guinea. — Tragische voorvallen bij de Marine in Atjeh. — De eerste<br />
civiele gouverneur in Atjeh. — Inkrimping der scheepsmacht. -<br />
Actie op de Noordkust. — Op de Indragiri- en Djambi-Rivieren.<br />
— De Oostelijke stations 43<br />
HOOFDSTUK IV (1883—'88)<br />
Stranding van de „Nisero". — De Oostelijke stations. — Krakatau. —<br />
Teunom. — De politioncele blokkade. — De „Leeuwarden" op een<br />
rif. — Aanvallen op Poeloe-Breuë. — De „Hok Canton". — Actie<br />
tegen Rigaih. — Nieuwe aanvallen in Groot-Atjeh. — Troemon<br />
verontrust. — De Westkust 88<br />
HOOFDSTUK V (1884—'88)<br />
De oefeningen ter reede Besoekie. — De Oostelijke stations. — Mandor.<br />
Djambi. — Diverse verrichtingen. — Bijzonderheden omtrent het<br />
materieel der vloot en de marine-etablissementen 8(5<br />
Alphabetische opgave van de namen der personen, in den tekst genoemd.<br />
, 102
UITGAVEN VAN<br />
<strong>DE</strong> GEBROE<strong>DE</strong>RS VAN CLEEF<br />
TE 'S-GRAVENHAGE<br />
<strong>DE</strong> NE<strong>DE</strong>RLANDSCHE <strong>ZEEMACHT</strong><br />
<strong>IN</strong> HARE VERSCHILLEN<strong>DE</strong> TIJDPERKEN<br />
GESCHETST<br />
rT^ölR J. J. BACKER DIRKS<br />
Twee deelen groot 8° te zamen bijna<br />
1600 bladzijden. - Vermind. pr. f6.—<br />
JAARBOEK VAN <strong>DE</strong> KON<strong>IN</strong>KLIJKE<br />
MAR<strong>IN</strong>E<br />
UITGEGEVEN DOOR <strong>DE</strong> ZORG VAN<br />
HET <strong>DE</strong>PARTEMENT VAN <strong>DE</strong>FENSIE<br />
Van alle jaarg. (1875/76 tot 1928/29)<br />
zijn nog exemplaren verkrijgbaar<br />
Verminderde prijs f2.— per deel