Untitled - Acehbooks.org
Untitled - Acehbooks.org
Untitled - Acehbooks.org
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
-1<br />
'.<br />
J
HANDBOEK<br />
BIJ - HET OIlSTIDIEIRrW-IJ-S<br />
*" IN DE<br />
GESCHIEDENIS<br />
VAN<br />
NEDERLANDSCH-INDIË<br />
TEN DIENSTE VAN DE<br />
Elèves dep mililaipe- en artillerie-scholen<br />
van het Indische leger<br />
DOOR<br />
J. G. E VAN DER DÜSSEN<br />
EN<br />
A. J. HAMERSTER,<br />
Eerste luitenants der Infanterie, Leeraars aan de Militaire School te<br />
Meester-Cornelis.<br />
G.<br />
BATAVIA<br />
KOLFF &<br />
1879.<br />
Co.
Voorbericht.<br />
Bij de samenstelling van dit werk is hoofdzakelijk ge-<br />
bruik gemaakt van de volgende bronnen:<br />
De Opkomst van het Nederlandsch gezag in Oost-Indië,<br />
verzameling van onuitgegeven stukken uit het oud-koloniaal<br />
archief, uitgegeven en bewerkt door Jh'\ M r . J. K. J.<br />
De Jonge, Deel I-X.<br />
Geschiedenis van de Nederlandsch-Oost-lndische bezittin-<br />
gen door J. J. Meinsma.<br />
Handleiding tot de kennis van het Staats- en Administratief<br />
recht van Nederlandsch-Indië door M'. J. De Louter.<br />
Tijdschrift van Ned.-Indië.<br />
Het Indisch Militair Tijdschrift.<br />
Verder hebben wij nog andere bronnen geraadpleegd,<br />
zoowel op geschied- als krijgskundig gebied, waarvan wij<br />
de opsomming achterwege laten.<br />
Ten aanzien van de spelling der eigennamen van plaatsen<br />
en personen, hebben wij eene groote verscheidenheid bij<br />
verschillende schrijvers waargenomen, waarom wij ons in<br />
dat opzicht eenige vrijheid hebben voorbehouden.<br />
Meester-Cornelis Maart 1879.<br />
De Schrijvers.
EERSTE HOOFDSTUK.<br />
Opkomst van het Nederlandsen gezag in<br />
Oost-Indië.<br />
§ 1. DE VROEGERE GESCHIEDENIS VAN JAVA<br />
EN DE STAATKUNDIGE VERDEELING<br />
VAN DEN INDISCHEN ARCHIPEL<br />
VóóR DE 16 de EEUW.<br />
Bij de beoefening der oudste geschiedenis van den Indischen<br />
Archipel, vallen ons drie volken in het oog, wier<br />
vestiging in dien Archipel een blijvenden invloed op de<br />
oorspronkelijke bewoners heeft uitgeoefend. Deze volken<br />
zijn de Indiërs, de Arabieren en de Chineezen.<br />
Terwijl de Indiërs zich als volkplanters op Java vestigden,<br />
waarschijnlijk om aldaar de vrijheid te genieten, welke hun m<br />
hun eigen land niet gegund werd, schijnen de Chineezen zich<br />
aanvankelijk met het drijven van handel tevreden gesteld te<br />
hebben; daarentegen jaagden de Arabieren , met het uitbreiden<br />
hunner handelsbetrekkingen, een ander doel na , en wel, volgens<br />
de leer van hun profeet, de ongeloovigen met geweld tot<br />
den Islam te bekeeren.<br />
Kan de vraag, van waar de oudste bewoners van Java<br />
afkomstig, of van welken oorsprong zij waren, niet met zekerheid<br />
beantwoord worden , ook omtrent de eerste vestiging<br />
der Indiërs of Hindoe's zijn de berichten zeer uiteenloopend ,<br />
getrokken als zij zijn uit overleveringen, in welke de fail-
_ 2 -<br />
tasie van den Oosterling de waarheid in het duister hult.<br />
De Brahmanen, wier komst uit Voor-Indië gerekend wordt<br />
samen te vallen met het begin der Javaansche tijdrekening,<br />
78 jaar n. C, vonden op Java een uitgebreid veld om hunne<br />
o-odsdienstleer ingang te doen vinden en hunne beschaving<br />
aan de bewoners mede te deelen.<br />
De komst der Boeddhisten dagteekent van omstreeks 500 n. C.<br />
en hunne verhuizing uit Voor- Indië was hoogstwaarschijnlijk<br />
een «-evolg van den verdelgingskrijg door de Brahmanen tegen<br />
hen gevoerd. De overblijfselen van bouw- en beeldhouwkunst<br />
uit het Hindoe-tijdperk, welke men thans nog op verschdlende<br />
plaatsen op Java aantreft, toonen ten duidelijkste aan, dat de<br />
kolonisatie der Indiërs machtig was en zich uitstrekte over het<br />
geheele eiland, terwijl hunne godsdienstbegrippen de overheerschte<br />
volken zoo diep werden ingeprent, dat de Islam m<br />
lateien tijd niet in staat was, die heidensche denkbeelden geheel<br />
uit te roeien.<br />
De tijd waarin men met eenige zekerheid de geschiedenis<br />
van Java een aanvang kan laten nemen, is omstreeks het<br />
midden der 15 de eeuw, toen op Java het machtige rijk<br />
Madjapahit bestond, hetwelk zich over geheel Midden- en<br />
Oost-Java uitstrekte en gesticht was door een uitgeweken<br />
prins van het rijk Padjadjaran, in het westen van Java.<br />
Het rijk Madjapahit werd toen bestuurd door Angka<br />
Widjaja, uit de dynastie der Brawidjaja's, wiens veldheer<br />
\ndaja- ningrat, vorst van Penging, in gelukkige krijgstochteii<br />
tegen de omliggende eilanden, het gebied van Madjapahit<br />
aanmerkelijk vergrootte, zoodat de heerschappij van dit rijk<br />
zich uitstrekte over den geheelen Indischen Archipel tot de<br />
Philippinische eilanden, terwijl het handelsbetrekkingen had<br />
aangeknoopt met Siam, Kambodja en andere staten in Achter-<br />
Indië. Hieruit blijkt dat de Javanen, welke in onzen tijd<br />
als eene uitsluitend landbouwende natie worden aangemerkt,<br />
/,ich in vroegere tijden met handel en zeevaart onledig heb-
3 —<br />
ben gehouden. De Arabieren en Chineezen hebben zich<br />
van de handelsvoordeelen weten meester te maken en het<br />
weinige dat den Javaan daarvan overbleef, ging te niet<br />
onder den druk van het monopoliestelsel der 0. I. Compagnie.<br />
De groote niachlsontwikkeliiig naar buiten ging met hel inwendige<br />
verval van Madjapahit gepaard, want het was juist<br />
onder de regeering van Angka Widjaja, dat de Islam groote<br />
vorderingen maakte, voornamelijk onder de kustbewoners<br />
die naar de afschaffing der kasten verlangden. Daarbij<br />
werkte de verdeeldheid onder de priesters van het Boeddhisme<br />
en het Brahmanisme, de uitbreiding van den Tslam in<br />
de hand.<br />
De eerste predikers vau den Islam trachtten hunne leer<br />
Ie doen veldwinnen door ondermijning van het gezag deivorsten<br />
en het afvallig maken der hoofden. Hun grootste<br />
beschermer was Baden Bahrnat die, uit Achter-Indië gekomen,<br />
door Angka Widjaja, zijn oom en later zijn schoonvader,<br />
begiftigd was geworden met het bestuur over Poeloe-<br />
Ngampel, aan de monding der Kediri-rivier. Hij was een<br />
hooggeëerd vorst en een beroemd leeraar, die het eerst den<br />
lilel van Soesoehoenau, d. i. de aangebedene, aannam.<br />
De machtigste leenmannen van den vorst van Madjapahit<br />
waren de bovengenoemde Andaja-ningrat, die over het rijk<br />
Penging heerschte, hetwelk Madjapahit van het westwaarts<br />
gelegen rijk Padjadjaran scheidde en Arija Tedja, stadhouder<br />
van Toeban, die zijn verblijf hield te Gresik, toenmaals de<br />
grootste handelsplaats van Java. Was deze in het geheim<br />
den Islam toegedaan, gene daarentegen was ijverig Brahmaan<br />
en de meest geschikte persoon om den kwijnenden Bralimaanschen<br />
godsdienst weder op te heffen. Zijne denkwijze<br />
verschafte hem den steun der priesterpartij, die wist te bewerken,<br />
dat Angka Widjaja hem tot mederegent des rijks<br />
aanstelde en hem eene zijner dochters ten huwelijk gaf.<br />
De ijzeren hand, waarmede hij het bestuur voerde, ver-
wekte ontevredenheid bij de rijksgrooten ; dientengevolge<br />
werd hij van het hof verwijderd en keerde met wrok in<br />
het hart,' naar zijn rijk Penging terug, waarna hel der Arabische<br />
priesterpartij gelukte hem voor den Islam te winnen.<br />
Een andere leenman van Angka Widjaja was Baden Patah,<br />
vorst van Demak, de grondvester van het eerste Mahomedaausche<br />
rijk op Java. Hij was een zoon van Angka Widjaja<br />
en had zijne opvoeding gekregen aan het hof van Anja<br />
Damar, stadhouder van Palembang. Tot den Islam bekeerd,<br />
had hij eene bedevaart naar Mekka gedaan en was, na zijne<br />
terugkomst, door Angka Widjaja met het stadhouderschap<br />
over Demak beleend. Toen rijpte bij Raden Patah het plan,<br />
het rijk van Madjapahit ten val te brengen. Zoolang echter<br />
Raden Rahmat leefde, wist deze de Vasallen van Madjapahit<br />
in toom te houden en de heerschzucht van Raden Patah<br />
te breidelen. Maar nauwelijks was hij in hoogen ouderdom<br />
overleden, of de hoofden van den Islam vergaderden en<br />
besloten de dynastie der Brawidjaja's te verdrijven. Baden<br />
Patah werd tot aanvoerder van het Mahomedaansche leger<br />
benoemd en van nu aan ging hij rusteloos voort zijn aanban-<br />
te vermeerderen. In stede van zijne benden, d,e int<br />
alle borden van den Archipel tot zelfs uit Malaka waren bijeengeraapt,<br />
te oefenen en aan tucht te gewennen en zijne<br />
macht te versterken door de toetreding van de vorsten van<br />
Penging en Madoera lot het verbond af te wachten, meende<br />
Raden'Patah geen tijd te mogen verzuimen en werd in zijn<br />
msteloozen ijver versterkt door de Mahomedaansche priesters, .lüde<br />
bevolking voortdurend tegen de ongeloovigen opwonden.<br />
Inmiddels had de vorst van Madjapahit bericht gekregen<br />
van de plannen zijns zoons en een leger uitgerust onder bevel<br />
van Raden Hoesin.<br />
De eerste ontmoeting tusschen beide legers had plaats aan<br />
de rivier Sidajoe, daar werd Raden Patah's leger verslagen<br />
doch niet vervolgd, zoodat hij al spoedig weder eene groote
_ 5 —<br />
macht in het veld had, nu versterkt door de troepen van<br />
Penging, Madoera en Palembang.<br />
Ten tweeden male tegen Madjapahit opgerukt, zegevierde<br />
Raden Patah; de hoofdstad werd ingenomen en verwoest.<br />
1478 n. C.<br />
De Hindoe's onttrokken zich aan de vervolging der Mahomedanen,<br />
vestigden zich in het oosten van Java en deden<br />
van daar uit nog dikwijls aanvallen op Gresik. In 1597, bij<br />
de komst der Nederlanders te Balambangan, bestond er nog<br />
een klein Hindoe-rijk, dat in 1601 verwoest is geworden;<br />
de heidenen van het Tenggersche gebergte zijn thans nog d
— 6<br />
Het was onder zijne regeering dat de Nederlanders op<br />
Java aankwamen.<br />
In het westen van Java was de Islam, in het begin der<br />
15 de eeuw verkondigd geworden door een zekeren Sjeik Ibn<br />
Moelana, die zich te Tjeribon vestigde en daar Sultan werd<br />
onder den naam van Soesoehoenan Goenoeng Djati. Een<br />
zijner zonen, Hasan Oeddin vestigde zich te Serang in Banlam<br />
en zou het rijk Padjajaran vermeesterd en den K raton<br />
te Batoe-Toelis verwoest hebben.<br />
Een andere zoon van Ibn Moelana kreeg de landstreek<br />
tusschen de rivieren Ïji-Taroem en Tangerang en nam den<br />
titel aan van Radja van Jakatra.<br />
Bantam en Tjeribon werden in 1527 door Demak leenroerig<br />
gemaakt. Toen in 1546 de dynastie van Padjang in de<br />
plaats trad van die van Demak, werd Bantam een zelfstandig<br />
rijk en bleef Tjeribon als leenroerig gebied beschouwen,<br />
zelfs toen het reeds tot Mataram behoorde.<br />
Sumatra was in het midden der 16 A
__ 7 -<br />
tan, Indragiri, Djambi, Palembang en de Lampongs, welk<br />
laatste rijk in hel begin der 16'» eeuw tot het gebied van<br />
Bantam behoorde. Al die rijken zijn door Javanen beheerschl<br />
geworden; toen de Nederlanders in 1598 voor de eerste<br />
maal Bantam bezochten, was de Sultan van dit rijk, korten<br />
tijd te voren, in een oorlog tegen Palembang gesneuveld.<br />
Borneo was, met uitzondering van de binnenlanden, welke<br />
door de oorspronkelijke bevolking, de Dajaks, bewoond<br />
waren, gekoloniseerd geworden door Maleijers en Chineezen.<br />
Op de noord-westkust was het rijk Broenei de voornaamste<br />
kolonie der laatstgenoemden; zuidelijker lagen de rijken Sambas,<br />
Mampawa, Simpang, Soekadana, Landak en Matan. Het<br />
voornaamste rijk aan de zuidkust was Bandjermasin. dat ten<br />
tijde van de Hindoe-dynastie in Madjapahit, de opperheerschappij<br />
van dit rijk schijnt erkend te hebben, zooals uit<br />
het zenden van gezantschappen blijkt.<br />
Borneo's oostkust was in kleinere staten verdeeld, waarvan<br />
Pasir en Koetei de voornaamste waren.<br />
Celebes was in verschillende staten verdeeld, waarvan<br />
Mangkasar of Goa en Boni de machtigste waren, die hunne<br />
suprematie over de andere rijken als Maros, Wadjo, Soppeng<br />
en Tanette in het binnenland en Boeton aan de zuidkusl<br />
uitoefenden. Het zuid-oostelijke schiereiland was aan den<br />
Sultan van Ternate onderworpen. Mangkasar bleef de hoofdslaat<br />
lot zijn invloed in de 17de eeuw door de Compagnie<br />
gefnuikt werd. De twee voornaamste handelsvolken waren<br />
de Boegineezen en Mangkasaren; eerstgenoemden hebben<br />
handelskolonién gesticht in Singapoera , Riouw benevens op<br />
de oost- en westkust van Borneo.<br />
De menigte eilanden welke tot den Molukschen Archipel<br />
behooren, waren afhankelijk van de vorsten der hoofdstaten<br />
Djilolo, Ternate, Tidore en Batjan. In de 15 Ue eeuw had
__ 8 _<br />
die van Ternate zich den hoogsten rang onder de vier vorsten<br />
weten te verwerven; hij had zijn zetel te Sampaloe gevestigd,<br />
toen de Portugeezen voor het eerst in 1512 op Ternate<br />
verschenen. Toen de Nederlanders op het einde der<br />
16 de eeuw in de Molukken aankwamen, was Ternate in<br />
openbaren oorlog met de Portugeezen en Spanjaarden. Eerstgenoemden<br />
hadden zich gevestigd op Timor, Solor, Leij-<br />
Timor, het zuidelijk schiereiland van Amboina en op Tidore.<br />
De Spanjaarden waren in het bezit der Philippijnsche eilanden<br />
en hadden in 1571 op het eiland Luzon de handelsplaats<br />
Manilla gesticht, zoodat zij in dit gedeelte van den Archipel<br />
eene vaste stelling bezaten.<br />
De kleine Soenda-eilanden stonden onder hunne eigen<br />
vorsten, die deels aan Mangkasar, deels aan Ternate onderworpen<br />
waren. De meeste dier staten hadden reeds den<br />
Islam omhelsd, alvorens de Portugeezen hier den Christelijken<br />
godsdienst trachtten uit te breiden.<br />
Het schiereiland Malaka was in een aantal Mahomedaansche<br />
staten verdeeld, waarvan de voornaamste waren: Malaka op<br />
de westkust, in 1511 door de Portugeezen veroverd, Djohor<br />
m het zuiden dat zich tegen de Portugeezen wist slaande<br />
te houden en later de bondgenoot der Nederlanders werd<br />
en Palani op de oostkust. Al deze staatjes stonden reeds<br />
vroeg in handelsbetrekking met Siam; het schijnt zelfs, dal<br />
in het begin der 17 de eeuw het geheele Maleische schiereiland<br />
de heerschappij van Siam erkende.<br />
§ 2. DE EERSTE HANDELSBETREKKINGEN<br />
DER EUROPEANEN IN DEN INDI-<br />
SCHEN ARCHIPEL.<br />
Hoewel de Europeesche volken eerst op het einde der<br />
I5 dc eeuw met den zeeweg om Afrika's zuid-punt bekend<br />
werden, waren de producten uit Indië reeds sinds eeuwen<br />
tot hen gekomen. De karavanenhandel aan de eene en de
— 9 —<br />
zeehandel aan de andere zijde openden den handeldrij venden<br />
volken de gelegenheid zich van de schatten, welke Vooren<br />
Achter-Indië opleverden , te voorzien.<br />
Syrië en Egypte waren voornamelijk de landen, welke van de<br />
vroegste tijden af, een uitgebreiden handel op de beide Indien<br />
dreven; Bagdad en Alexandrie waren de stapelplaatsen van<br />
de Indische producten en de volken aan de Middellandsche<br />
zee, voornamelijk de Venetianen en Genueezen, wedijverden<br />
in het behalen der meeste voordeden, door de Europeesche<br />
markt van die waren te voorzien.<br />
Wel werd dien handel een geduchte knak toegebracht, toen<br />
de Arabieren, onder hun kalif Omar I, zich meester maakten<br />
van Syrië in 639 en Egypte in 642, maar het gelukte dezen<br />
niet, zich het monopolie (e verschaffen, want in stede van<br />
Alexandrie werd nu Constantinopel de hoofdmarkt. Toen<br />
echter de pogingen der Christenvolken, in het tijdperk der<br />
kruistochten, om de Arabieren uit Klein-Azië te verdrijven,<br />
mislukt waren en Constantinopel in 1453 zelfs onder Turksche<br />
heerschappij was gekomen, toen peinsden de handeldrijvende<br />
Europeanen op middelen, zich van de belijders van<br />
den Islam onafhankelijk te maken en zelven de waren uit<br />
Indië te halen.<br />
Onvoldoende kennis der zeevaartkunde, onbekendheid mei<br />
den toestand des aardbols en bijgeloovige vrees, waren zoovele<br />
redenen, waarom de scheepvaart der Europeanen zich<br />
nog steeds tot de binnenzeeën en de kusten van hun eigen werelddeel<br />
en Noordelijk-Afrika bepaald had.<br />
Aan de Portugeezen komt de eer toe, de eerste uitvoering<br />
gegeven te hebben aan het denkbeeld, dat ook Columbus bij<br />
zijnen tocht naar de Nieuwe Wereld bezielde, de mogelijkheid,<br />
lndië over den Oceaan te bereiken.<br />
In hun strijd tegen de Mooren waren de Portugeezen, onder<br />
de regeering van hun koning Johan I, bekend geworden<br />
met de kusten van Afrika, en hunne ondernemiiigsgeest werd
— 10 —<br />
aangevuurd, toen er onder hen een ijverige beschermer deizeevaart<br />
opstond, in de persoon van prins Hendrik den Zeevaarder.<br />
Deze vorst richtte in 1415 eene school voor de<br />
zeevaartkunde op te Sagres, alwaar hij de voornaamste aardrijkskundige<br />
geleerden, waaronder ook Arabieren, vereenigde;<br />
hier werden alle gegevens verzameld, welke der scheepvaart<br />
van nut konden zijn. Had Hendrik de Zeevaarder door zijn<br />
voorbeeld zijne landgenooten aangemoedigd, Johan II, opvolger<br />
van Alfonsus V, volgde zijne voetstappen.<br />
Onder zijne regeering werd de linie gepasseerd, en bereikte<br />
de stoutmoedige Bartholomeüs Diaz in 1486 de zuidpunt<br />
van Afrika.<br />
Deze kaap, door Diaz „Stormkaap" geheeten, werd dooiden<br />
koning in „Raap de Goede Hoop" herdoopt, wijl hij<br />
gelijktijdig van den Portugees Pedro De Covilham, die zich<br />
in Abyssinië ophield, het bericht gekregen had, dat het mogelijk<br />
was, die kaap omzeilende, Indië te bereiken. Meerdere<br />
pogingen werden nu in het werk gesteld, tot het in 1498<br />
aan Vasco De Gama gelukte, de Raap de Goede Hoop om<br />
te zeilen en Calicoet, op de kust van Malabar, te bereiken.<br />
Al leverde deze tocht, door den naijver der Arabieren, geene<br />
directe handelsvoordeelen op aan de Portugeezen, de we°was<br />
hun nu gewezen, zich onafhankelijk van Venetianen<br />
en Genueezen te maken en de Indische producten uit de eerste<br />
hand te ontvangen.<br />
Emanuel de Groote, onder wiens bestuur deze gebeurtenis<br />
plaats had, was er op bedacht, Portugal de rol Ie doen<br />
vervullen, welke eertijds aan Venetië behoord had, en nog<br />
vóór zijnen dood (1521) hadden de Portugeezen hunne handelsbetrekkingen<br />
in geheel Indië gevestigd en bezaten in Goa,<br />
op de kust van Malabar, dat in 1510 door Alphonso D'Albuquerque<br />
veroverd was geworden, een centraalpunt, van<br />
waar zij hun gezag verder uitbreidden.<br />
Het was onder het bestuur van de onderkoningen Frans
_ 11 .__<br />
De Almeida en Alphonso D'Albuquerque, dat de handelskoloniën<br />
der Portugeezen in Indië, het toppunt van macht bereikten.<br />
De Portugeezen, als baanbrekers van den Europeeschen<br />
handel, hadden niet alleen te worstelen met den naijver<br />
der Arabieren, maar ook met de vijandschap van den<br />
Sultan van Egypte en Syrië, door de Venetianen tegen hen opgezet.<br />
Deze vorst was beducht voor het verlies der winsten,<br />
welke den doorvoerhandel van de Indische producten door<br />
zijn rijk hem opleverde. Het waren voornamelijk Ormus<br />
aan de Perzische golf en Aden aan de Roode zee, welke<br />
zeer door dien handel bloeiden.<br />
De Almeida versloeg de zeemacht der Egyptenaren bij<br />
Diu in 1509 en D'Albuquerque veroverde in 1510 Ormus en in<br />
het volgende jaar Malaka, de voornaamste marktplaats van<br />
den handel van Indië op China. Hoewel de macht der Portugeezen<br />
zich aldus uitbreidde, maakten zij zich gehaat bij de<br />
Indische volken. Hunne zucht om de grootst mogelijke winsten<br />
uit hinme koloniën te trekken, kwam dikwijls in strijd<br />
met de belangen der inboorlingen. Ook het beleid der regeering<br />
in het moederland over hare Indische koloniën, liet veel te<br />
wenschen over; de splitsing van het gebied in drie onderling<br />
onafhankelijke gouvernementen, verwekte naijver en verdeeldheid,<br />
waar eenheid hoogst noodig was.<br />
Maar voornamelijk namen de Portugeezen door hunne onverdraagzaamheid<br />
op het punt van godsdienst, de inboorlingen<br />
tegen zich in. Wel gelukte het den onderkoning Don<br />
Louis De Ataïda een geduchten opstand, welke in 1570 uitbrak,<br />
te onderdrukken, doch de haat bleef smeulen en toen<br />
later andere volken in de koloniën der Portugeezen verschenen,<br />
werden zij als bondgenoolen door de inlandsche bevolking<br />
ontvangen.<br />
Volgens eene oorkonde van Paus Alexander VI, na de<br />
ontdekking der Nieuwe Wereld uitgevaardigd, waren alle
12<br />
ontdekte of nog te ontdekken landen, gelegen westwaarts<br />
van den meridiaan op 360 mijlen van de Açorische eilanden<br />
getrokken, Spanje toegewezen; van daar dat de Spanjaarden<br />
hunne ontdekkings- en veroveringstochten meer naar Amerika<br />
gericht hadden, tot Ferdinand Magelhaen in 1520, de naar<br />
hem genoemde straat, tusschen Patagonië en Vuurland, ontdekte,<br />
en deze doorzeilende, van de oostzijde den Indischen<br />
Archipel bereikte en de Philippijnsche eilanden in bezit nam.<br />
Wel sneuvelde hij hier in een gevecht tegen de inboorlingen,<br />
maar zijne tochtgenooten stichtten eene factorij op Tidore en<br />
Spanje betwistte Portugal het bezit der Molukken, tot aan die<br />
geschillen een einde kwam in 1529, bij het verdrag te Saragossa,<br />
waarbij Rarel I tegen geldelijke schadeloosstelling<br />
van zijne aanspraken op die eilanden afzag.<br />
De Engelschen waren reeds spoedig na de ontdekking der<br />
Nieuwe Wereld er op bedacht, het voorbeeld der Portugeezen<br />
en Spanjaarden te volgen. Hunne eerste zeetochten hadden<br />
ten doel, in de noordelijke zeeën nieuwe landen te ontdekken.<br />
New-Foundland werd in 1497 ontdekt, maar spoedig<br />
om zijne onvruchtbaarheid verlaten. Het plan rijpte toen<br />
een noord-oostelij ken doortocht naar China te zoeken. Eene<br />
eerste poging onder Chancelor had tengevolge, dat de Engelschen<br />
de monding der Dwina bereikten en in 1553 met Iwan<br />
IV, Czaar van Moskou, een voordeelig handelsverdrag sloten.<br />
Nog verscheidene tochten werden er met dat doel, ook<br />
naar het noord-westen ondernomen; onder de laatsten verdienen<br />
die van Hudson, in 1608, melding. Wel werden de<br />
noordelijke kusten van Azië en Amerika bekend, maar een<br />
doortocht werd niet gevonden.<br />
Onder de regeering van Elizabeth (1588-1603) deden Frans<br />
Drake en Cavendish reizen om den aardbol, waardoor de<br />
lust tot ontdekkingstochten bij de Engelschen meer werd opgewekt.
- là<br />
In 1600 richtten eenige kooplieden in Londen eene maatschappij<br />
op, welke een octrooi van 15 jaren verkreeg, voor<br />
den handel op Oost-Indië. Die maatschappij knoopte op verschillende<br />
plaatsen handelsbetrekkingen aan met de inlandsche<br />
vorsten en stichtte factorijen op Java, in de Molukken,<br />
op de kusten van Malabar en Coromandel.<br />
Op welke wijze die Engelsche maatschappij in vijandelijke<br />
aanraking kwam met de Nederlandsche en door deze uil<br />
den Indischen Archipel verdrongen werd, wordt bij de geschiedenis<br />
der laatste behandeld.<br />
§ 3. DE OUDSTE ZEETOCHTEN DER NEDERLAN-<br />
DERS ALS VOORBEREIDING HUNNER<br />
VAART OP OOST-INDIË.<br />
Terwijl de Portugeezen en Spanjaarden in de 16 de eeuw<br />
den handel op de Indien geheel in handen hadden, was de<br />
rol, welke de Nederlandsche zeevaarder vervulde, hoofdzakelijk<br />
die van vrachtvaarder, die den handel van het noordoosten<br />
van Europa met dien van het zuid-westen verbond.<br />
De drie groote stroomen welke ons vaderland doorsnijden,<br />
maakten ons volk dan ook reeds van de vroegste tijden, tot<br />
de natuurlijke tusschenhandelaars van Europa's binnenlanden.<br />
Reeds ten tijde der Romeinsche heerschappij en later onder<br />
de Frankische, rustten de Hollanders en Friezen schepen uit,<br />
hetzij om handel te drijven op de Oostzee, hetzij om den<br />
vijand afbreuk te doen. De herhaalde invallen der Noormannen<br />
brachten in het toenmalige handelsverkeer wel<br />
eenige stoornis, maar onder de grafelijke regeering nam de<br />
uitbreiding weder toe. Herhaaldelijk lezen wij dat de Hollanders<br />
hunne vijanden, de Vlamingers, ter zee bevochten en<br />
eene Hollandsch-Friesche vloot nam deel aan den zesden<br />
kruistocht.<br />
De handel ontwikkelde zich zeer op het einde der 15 de en
u<br />
m hel heg,,, der I6i. eeuw en het waren toen vooral de<br />
steden Brugge, Antwerpen en Amslerdam, welke er het meeste<br />
voordeel van trokken; te Amslerdam alleen lelde men in hel<br />
midden der 16" eeuw, wel duizend vreemde handelshuizen.<br />
De oustaatkundige vervolgingen van Rarel V en vooral van<br />
Philips II legen de Hervormden, berokkende den handel<br />
gróote nadeden, daar zij de vreemdelingen van die gezind-<br />
heid, welke in h„n eigen vaderland vrijheid van godsdienst<br />
genoten, weerhielden, zich in de Nederlandsche gewesten !,<br />
vestigen.<br />
Met uitzondering van de vaart op de Oostzee, van waar<br />
de Nederlandsche schepen granen en houtsoorten haalden en<br />
eene minder beduidende vaart op de Barbarijsche Staten<br />
hadden de Nederlanders zich nog steeds tevreden gesteld'<br />
mei de vaart op Spanje en Portugal, voornamelijk op Lissa-<br />
bon, destijds de hoofdmarkt der Indische producten, welke<br />
«J daar uit de tweede hand opkochten. De winst, i,<br />
dezen handel voortvloeiende, stelden de Staten in de gele-<br />
Se,,beid, den strijd tegen de Spanjaarden vol te houden.<br />
\anvankelijk had Philips II, in 1580 Portugal met Spanje<br />
rereemgd hebbende, dien handel niet belemmerd, daar ook<br />
Spanje hieruit vele voordeden trok; maar bespeurende, dal<br />
zijne pogingen, om de oproerige gewesten met geweld tol<br />
onderwerping te brengen, mislukten, besloot hij een anderen<br />
weg in te slaan en den handel der Nederlanders te vernie-<br />
tigen door hun de vaart op zijn rijk te verbieden. Weinig<br />
kon de Spaansche koning bevroeden, dal dit verbod door<br />
de Nederlanders als eene uitnoodiging en aansporing zou<br />
beschouwd worden om zelven de vaart op Indië te beproe-<br />
ven; een bewijs te meer, dat Philips het karakter zijner Ne-<br />
derlandsche onderdanen niet kende.<br />
Ofschoon hij al aanstonds uitvoering gaf aan zijne be-<br />
velen, door in 1595 een 400-tal Nederlandsche koopv'aarders<br />
»i bedag te nemen, en vier jaren laier alle schepen der Ne-
15<br />
derlanders, welke zich in Spaansche havens ophielden, voor<br />
goeden buit Ie verklaren, zoo bleef de handel in Noord-<br />
Nederland toch bloeien en zulks vooral toen die van de Zuidelijke<br />
gewesten zich, na den val van Antwerpen in 1585,<br />
naar het Noorden verplaatst had. Amsterdam was'eene machtige<br />
koop- en handelsstad; in April 1599 liep eene vloot van<br />
640 schepen hel Y binnen.<br />
Was het sluiten van de haven van Lissabon al de directe<br />
aanleiding dat de Nederlanders zelven den weg naar Indië<br />
gingen zoeken, hel denkbeeld was hun echter in het geheel<br />
niet vreemd. Het voorbeeld der Engelschen volgende, hadden<br />
zij hunne handelsbetrekkingen in het noorden van Europa<br />
uitgebreid, en in het jaar 1577 was het eerste Nederlaudsche<br />
schip aan de monding der Dwina verschenen, alwaar de<br />
Engelschen reeds gevestigd waren. De Nederlandsche schepen<br />
kregen echter eene betere ligplaats en legden zoo de<br />
grondvesten van de handelsstad Archangel. Het waren de<br />
gebroeders De Moucheron, uitgeweken Vlamingen, welke<br />
zich in Middelburg gevestigd badden, die het initiatief lol<br />
dezen tocht genomen hadden.<br />
Nu kon het den Nederlanders niet lang verb<strong>org</strong>en blijven,<br />
welke pogingen reeds door de Engelschen waren aangewend<br />
geworden om eenen noord- oostelijken doortocht naar China<br />
te zoeken en welke ontdekkingen reeds door hen gedaan<br />
waren in die streken en het natuurlijke gevolg van de ondernemingsgeest,<br />
welke hen vooral in dat tijdperk bezielde,<br />
was, dat ook zij die ontdekkingen voortzetten.<br />
Op voorstel van een der gebroeders De Moucheron besloten<br />
de Staten het voorbeeld te geven en in 1594 slaken drie<br />
schepen in zee, om langs Azië's noordkust een zeeweg naar<br />
Indië Ie zoeken.<br />
Daar deze tocht, zoomin als een volgende van zeven schepen,<br />
gunstige resultaten opleverden, zagen de Algemeene<br />
Staten van verdere dergelijke ondernemingen af, doch loof-
- 16 —<br />
den eene premie van ƒ 25,000 uit aan ieder, wien het gelukken<br />
mocht het plan te verwezenlijken.<br />
Nu werden er in Amsterdam in het jaar 1596 twee schepen<br />
uitgerust, onder Willem Barendsz, Jacob Van Heemskerck<br />
en Jan Gornelisz. Rijp, die hun koers noordelijker namen<br />
dan hunne vo<strong>org</strong>angers. Zij ontdekten Spitsbergen, dat zij<br />
voor Groenland hielden, maar waren genoodzaakt terug te<br />
keeren en terwijl Rijp zich met zijn vaartuig van zijne tochtgenooten<br />
scheidde, moesten Barendsz. en Van Heemskerck<br />
op Nova Zemla overwinteren. Geheel onvoorbereid als zij<br />
op deze gebeurtenis waren, hadden zij met vele bezwaren<br />
te kampen; ten gevolge van de do<strong>org</strong>estane ellende overleed<br />
Barendsz. op den terugtocht en Van Heemskerck, die zich<br />
weder met Rijp vereenigde, keerde in 1597 in het vaderland<br />
terug.<br />
In latere jaren werden er nog wel enkele pogingen beproefd,<br />
zooals door Hudson in 1608 en 1609, die in Engelschen<br />
dienst overging, maar zonder gevolg. Dit voordeel<br />
wierpen deze ondernemingen af, dat zij de Nederlanders bekend<br />
maakten met de noordsche zeeën, alwaar een andere<br />
tak van hun volksbestaan, de visscherij, vooral de haring-en<br />
walvischvangst, een uitgestrekt veld ter ontginning vond.<br />
In het tijdperk, waarin deze gebeurtenissen voorvielen,<br />
hadden de Nederlanders de grens, binnen welke hunne vaart<br />
op den Atlantischen Oceaan tot dien tijd beperkt was gebleven,<br />
overschreden en waren zij reeds vóór den val van<br />
Portugal, als vrachtvaarders voor dezen Staat op Brazilië gaan<br />
varen hetgeen zij sedert 1594 voor eigene rekening voortzetten.<br />
Van hier staken zij over naar Afrika 's westkust en openden<br />
daar handelsbetrekkingen ondanks de moeilijkheden<br />
welke de Portugeezen hun in den weg legden. In hunne<br />
ondernemingen door de Algemeene Staten gesteund, vonden<br />
zij in prins Maurits en Oldenbarneveld ijverige voorstanders<br />
hunner belangen. Daar de Nederlanders als stoute zeevaarders
- 17 -<br />
bekend stonden, werden zij vaak door Portugeesche en<br />
Spaansche handelshuizen in dienst genomen, waardoor zij<br />
in de gelegenheid waren, berichten in te winnen omtrent<br />
de vaart op den Indischen Archipel.<br />
Met de ontwikkeling hunner practische kennis der zeevaartkunde<br />
ging die der theoretische gepaard, en op dit terrein<br />
kan Nederland bogen op mannen als Plancius, predikant te<br />
Amsterdam, een ijverig beoefenaar der sterren- aardrijks- en<br />
zeevaartkunde, die door zijne werken en zijn invloed zijnen<br />
tijdgenooten gewichtige diensten bewezen heeft.<br />
§ 4. DE OPRICHTING VAN VERSCHILLEN-<br />
DE COMPAGNIEËN VOOR DE VAART<br />
OP INDIË TOT AAN HARE SA-<br />
MENSMELTING IN ÉÉNE COM-<br />
PAGNIE. 1594—1602.<br />
Onder de Nederlanders der 16^ eeuw, die bekend waren<br />
geworden met den koers, welke de Portugeezen om de<br />
kaap de Goede Hoop namen, bekleedt Jan Huijgheu Van Linschoten<br />
eene eervolle plaats, daar hij zijne verworvene kennis<br />
te boek stelde en zoodoende meer licht verspreidde over die<br />
vaart, welke nog algemeen als een goddelijk recht der Portugeezen<br />
beschouwd werd. Aan de ijverige bemoeiingen<br />
van den geleerden Plancius, had hij voornamelijk te danken,<br />
dat hem voor de uitgave zijner geschriften octrooi verleend<br />
werd. Het was op voorstel van Plancius dat in 1592<br />
een zekere Cornelia De Houtman, als agent van eenige Hollandsche<br />
kooplieden naar Lissabon gezonden werd, in schijn<br />
om handel te drijven, maar in werkelijkheid om aldaar in<br />
het geheim berichten in te winnen omtrent alles, wat betrekking<br />
kon hebben op de vaart der Portugeezen op Indië. De Houtman<br />
kweet zich zoo goed van zijne opdracht, dat bij zijne<br />
2
— 18<br />
terugkomst in 1594, eenige burgers en kooplieden te Amsterdam<br />
zich tot eene vennootschap vereenigden en aan de<br />
Staten van Holland octrooi verzochten voor de vaart op<br />
Indië, om de kaap de Goede Hoop. Niet alleen verleenden<br />
deze het octrooi bereidwillig, maar voorzagen de schepen<br />
zelfs van geschut en ammunitie.<br />
Tot dezen eersten tocht werd eene vloot van vier schepen<br />
uitgerust, bemand met 250 koppen. Wel was deze bemanning,<br />
met het oog op eene mogelijke ontmoeting met de<br />
Portugeezen en Spanjaarden gering in aantal, doch het waren<br />
mannen, tuk op avonturen en voor geen klein gerucht<br />
vervaard. Als opperste stuurman werd door de vennooten<br />
aangesteld Pieter Dircksz. Keijzer en als opperste commies<br />
Gornelis De Houtman; deze verdeeling van gezag was<br />
oorzaak van vele oneenigheden gedurende de reis.<br />
Den 2 den April 1595 zeilde deze vloot uit Texel en juist<br />
vier maanden later bereikte zij de kaap de Goede Hoop,<br />
alwaar o-eankerd werd om ververschingen in te nemen voor<br />
de zieken, daar vele schepelingen door de scheurbuik waren<br />
aangetast.<br />
Na een oponthoud van negen dagen, stevende de vloot<br />
oostwaarts en bereikte den 3 den September Madagaskar, waar<br />
velen der bemanning hun graf vonden op een eilandje, sedert<br />
het Hollandsche kerkhof genoemd.<br />
Van Madagaskar oostwaarts zeilende, besloten de opperhoofden<br />
al spoedig, wegens het toenemende aantal zieken<br />
en tegenwinden naar dit eiland terug te keeren, waar zij<br />
nu vijf maanden bleven vertoeven en door de inboorlingen<br />
van levensmiddelen werden voorzien Het scheepsvolk kon<br />
echter niet in vrede met de bevolking leven zoodat den<br />
12 d< " Februari 1596 besloten werd de reis te hervatten. Nu<br />
echter was de oostmoesson do<strong>org</strong>ebroken zoodat bet tot den<br />
5
— 19 -<br />
genomen, die de schepen straat Soenda binnenbracht. Den<br />
23 sten Juni 1596, na eene reis van één jaar en drie maanden<br />
liet de eerste Nederlaudsche handelsvloot het anker ter reede<br />
van Bantam vallen.<br />
Het sultansrijk Bantam werd toen bestuurd door een Rijksbestuurder,<br />
daar de Sultan korten tijd te voren in een strijd<br />
tegen Palembang gesneuveld was. Ofschoon de Rijksbestuurder<br />
de Nederlanders welwillend ontving en hun zelfs<br />
binnen Bantam een huis afstond om tot loge te dienen, veranderde<br />
zijne gezindheid al spoedig, hetzij door aanstoking<br />
der Portugeezen, die hem diets maakten, dat de Hollanders<br />
zeeroovers waren, hetzij dat deze, onbekend met den<br />
aard der Javanen, hun wantrouwen opwekten, door hunne<br />
ruwe handelingen, en door zonder vergunning de haven van<br />
Bantam te peilen.<br />
Wat hiervan zij, eenige schepelingen, waaronder Gornelis<br />
De Houtman zelf, werden door den Rijksbesluurder gevangen<br />
genomen en konden hunne vrijheid slechts voor eene losprijs<br />
van 2000 rijksdaalders terug krijgen, nadat de stad<br />
door de schepen beschoten was geworden en eenige kleine<br />
vaartuigen waren buit gemaakt.<br />
Den 6 d November verliet de Hollandsehe vloot de reede<br />
van Bantam en stevende verder oostwaarts. Nog vóór het verlaten<br />
der reede was de kundige Keijzer overleden en na zijn<br />
dood namen de oneenigheden toe, welke reeds vroeger, hoofdzakelijk<br />
uit naijver, tusschen de schippers en commiezen gerezen<br />
waren.<br />
Na Jakatra en de Karimon- Djawa eilanden bezocht te hebben,<br />
kwam de vloot den 2 dcn December voor de toenmalige<br />
groote handelsplaats Sidajoe aan. Onder den schijn, van<br />
een bezoek te brengen aan boord van de Amsterdam, kwam<br />
de Sjahbandar of havenmeester met een talrijk gevolg aan<br />
boord en overviel de bemanning. Deze, op zulk eene verraderlijke<br />
handelwijze niet bedacht, kon slechts met de groot-
- 20<br />
ste moeite en met verlies van een twaalftal hunner, de aanvallers<br />
keeren.<br />
Naar den vasten wal van Madoera overgestoken zijnde,<br />
gaf een misverstand aanleiding tot een treurig feit. De Panembahan,<br />
een bezoek willende brengen aan de Nederlandsche<br />
schepen, roeide, waarschijnlijk bij vergissing, naar de Amsterdam,<br />
welk schip op dat oogenblik een gedeelte harer bemanning<br />
op de Mauritius had doen overgaan, wijl men aan boord<br />
van dezen bodem den vorst verwachtte. De bemanning van<br />
de Amsterdam, nog onder den indruk van het gebeurde te<br />
Sidajoe, dacht aan verraad en vuurde drie stukken op de<br />
prauwen af, met het noodlottige gevolg, dat de vorstelijke<br />
prauw in den grond werd geboord.<br />
Deze gebeurtenis verhaastte het vertrek der vloot naar het<br />
eiland Bawean. Ofschoon de commiezen met De Houtman<br />
aan het hoofd aandrongen op een tocht naar de Specerijeilanden,<br />
besloot de scheepsraad terug te keeren, daar het gelal<br />
der schepelingen reeds tot 94 geslonken was. Daar deze<br />
bemanning te gering was voor vier schepen en de Amsterdam<br />
bovendien een lek bekomen had, werd tevens besloten<br />
dit schip te verbranden. De drie overige zeilden straat Bali<br />
binnen en daar zij door den oorlog, welke juist in het rijk<br />
Balambangan woedde, op de oostkust van Java niet konden<br />
ankeren, richtten de bevelhebbers den koers naar het eiland<br />
Bali. Hier sloten zij met den voornaamsten vorst een vriendschapsverdrag,<br />
en na eene maand toevens, nam het kleine<br />
smaldeel den 26 st Februari 1597 de terugreis langs Java's<br />
zuidkust aan. Den 14 den Augustus van dat jaar lieten de<br />
drie schepen, na eene afwezigheid van twee jaren en vier<br />
maanden het anker op Texel's reede vallen.<br />
Wel was deze tocht van geen direct voordeel voor de<br />
reeders, maar van groot belang waf hij voor geheel Nederland.<br />
Men was eenigszins bekend geworden met de zeden<br />
en gewoonten der Javanen, hunne wijze van handeldrijven
— 21 —<br />
en met de natuurlijke voortbrengselen der bezochte landen.<br />
Ook was het bewijs geleverd dat de macht der Portugeezen<br />
en Spanjaarden, op de tot nog toe uitsluitend door hen bevaarde<br />
zeeën, niet te duchten was. Nog was alleen de<br />
spits der Nederlaudsche handelsvloot do<strong>org</strong>edrongen tot Indië,<br />
maar weldra zou de hoofdmacht volgen, om den weg te<br />
banen tot eene duurzame vestiging.<br />
Het goede voorbeeld door de Amsterdamsche reeders gegeven,<br />
vond navolging, en allerwege verrezen compagnieën<br />
voor de vaart op Indië, welke, elk voor zich, octrooi aan<br />
de Staten verzochten. Al aanstonds na de terugkomst van<br />
De Houtman, was er in Amsterdam eene tweede compagnie<br />
opgericht, die zich echter spoedig met de eerste, welke den<br />
naam van Maatschappij van Verre had aangenomen, verbond;<br />
deze vereenigde vennootschappen droegen voortaan<br />
den naam van de Oude Compagnie.<br />
Bij de uitrusting eener vloot door deze vereeniging, werd<br />
rekening gehouden met de ondervinding bij den eersten<br />
tocht opgedaan, tot welke slechte uitkomsten de verdeeling<br />
van het gezag aanleiding had gegeven, en daarom werd hel<br />
opperbevel over eene vloot van acht schepen opgedragen<br />
aan Jacob Cornelisz. Van Neck als Admiraal.<br />
Deze vloot, den l 5ten Mei 1598 uit Texel in zee geloopen,<br />
deed eene zeer voorspoedige reis. Wel geraakte zij door<br />
stormen aan de Kaap verstrooid, waardoor het eiland Mauritius<br />
ontdekt werd, maar reeds den 25* tcn November wierp<br />
Van Neck met drie bodems het anker op de reede van Bantam,<br />
terwijl eene maand later ook de overige schepen kwamen<br />
opdagen.<br />
Het eigenbelang der Bantammers bracht mede, dat zij de<br />
Hollanders nu vriendschappelijk ontvingen, daar zij juist in<br />
vijandelijkheden gewikkeld waren met de Portugeezen. Van<br />
Neck sloot met den Sultan een vriendschapsverdrag en keerde<br />
zelf niet vier rijk geladen schepen in Juli 1599 in het va-
_ 22 —<br />
(Ierland terug, alwaar hem eene luisterrijke ontvangst te<br />
beurt viel.<br />
Vóór zijn vertrek uit Indië had hij aan zijne onderbevelhebbers<br />
Van Warwijck en Jacob Van Heemskerck, dezelfde<br />
die den tocht naar het Noorden had medegemaakt, opgedragen,<br />
met de overige schepen de specerij-eilanden te gaan<br />
bezoeken. Deze bevelhebbers zeilden langs Java's noordkust,<br />
alwaar zij vele havens aandeden, naar de Molukken. Op<br />
de hoogte van Madoera ondervonden zij nog moeilijkheden,<br />
daar de vorst van dit rijk, uit wraak over de vroegere handelingen<br />
der Hollanders, een aantal schepelingen, die zich<br />
naar den wal hadden begeven, gevangen nam en ze slechts<br />
legen het betalen eener groote losprijs, de vrijheid hergaf.<br />
Den 3 den Maart 1599 kwam de eerste Hollandsche vloot<br />
in de Molukken en wel op de reede van Hitoe op Amboina.<br />
Met het opperhoofd van Hitoe werden onderhandelingen<br />
aangeknoopt, doch daar er geene specerijen in voorraad<br />
waren, besloten de beide bevelhebbers, zich van elkander te<br />
scheiden en de overige eilanden te bezoeken. Van Warwijck<br />
vertrok naar Ternate, alwaar hij den Sultan in oorlog vond<br />
met dien van Tidore en met de Portugeezen. Hij sloot met<br />
dien vorst eene overeenkomst, voor de levering van den geheelen<br />
aanstaanden oogst, en kreeg vergunning eene loge te<br />
bouwen, alwaar hij Van der Does als koopman achterliet.<br />
Na zijne beide schepen zooveel mogelijk met specerijen beladen<br />
te hebben, keerde hij over Bantam, alwaar hij reeds<br />
Zeeuwsche kooplieden aantrof, huiswaarts en kwam in September<br />
1600 in het vaderland terug.<br />
Van Heemskerck was naar de Banda-eilanden gestevend,<br />
had handelskantoren gesticht te Neira en Lonthor en kwam<br />
met eene rijke lading specerijen, nog vóór Van Warwijck,<br />
in Nederland aan.<br />
In hetzelfde jaar 1598 werden er nog vier aanzienlijke<br />
vloten naar Oost-Indië uitgerust. Toen eenmaal hel ijs ge-
— 23 -<br />
broken was, werden de Staten bestormd met aanvragen om<br />
octrooi.<br />
In Zeeland vormden zich twee compagnieën ; aan het hoofd<br />
der eene stond Balthazar De Moucheron, die zich te Veere<br />
gevestigd had en aan het hoofd der andere Ten Hacff uit<br />
Middelburg. In dienst van De Moucheron waren de gebroeders<br />
Cornelis en Frederik De Houtman, nog vóór het vertrek van<br />
Van Neck, met twee schepen uitgezeild. Na eene moeilijke<br />
reis kwamen zij voor Atjeh aan, welks Sultan door de Portugeezen<br />
uit Malaka tegen de Hollanders werd opgezet. Bij<br />
gelegenheid van een bezoek van den Sjahbandar met zijn gevolg<br />
aan boord der schepen, werden den schepelingen vergiftigde<br />
dranken aangeboden en onverwachts een aanval op<br />
hen gedaan, welke met de grootste inspanning werd afgeslagen.<br />
Cornelis De Houtman en 68 der zijnen verloren hierbij<br />
hel leven, zijn broeder Frederik, die zich aan wal begeven<br />
had, de vrijheid. Te vergeefs waren de pogingen door de<br />
bemanning in het werk gesteld om door geweld of onderhandelingen,<br />
hun bevelhebber uit zijne gevangenschap te<br />
bevrijden. Zonder lading kwamen de schepen in Juli 1600<br />
Ie Middelburg terug.<br />
Eene andere vloot door De Moucheron in 1598 uitgerust,<br />
had de opdracht het eiland del Principe, op de westkust<br />
van Afrika gelegen, op de Portugeezen te gaan veroveren.<br />
Het schijnt zijn plan geweest te zijn op dit eiland eene kolonie<br />
te stichten, om een vast punt tot aànlegplaats voor zijne<br />
schepen te hebben. Wel werd het eiland veroverd, doch<br />
even spoedig door de Portugeezen hernomen. Met hetzelfde<br />
doel, zonden de Staten het volgende jaar eene vloot uil<br />
onder den admiraal Van der Does, die zich meester maakte<br />
van het eiland St. Thomé, doch dit werd, wegens hel ongezonde<br />
klimaat, spoedig verlaten.<br />
Ook de Rotterdamsche reeders waren niet achterlijk gebleven,<br />
in het aanvragen van octrooi voor de vaart naar Indië,
— 24 —<br />
en wel door de straat Magelhaen ; van daar dat zij den naam<br />
van Magelhaen-vaarders kregen. Vijf schepen werden in<br />
1598 door hen uitgerust, onder de bevelen van Jacques Mahn,<br />
Simon De Cordes en Sebaki De Weerd. Deze vloot had<br />
met vele wederwaardigheden te kampen; Mahu stierf al spoedig<br />
op de Kust van Guinea, de overige schepen moesten<br />
overwinteren op Vuurland, waar de bemanning aan de grootste<br />
ellende was blootgesteld. Door stormen geraakte de geheele<br />
vloot verspreid; Sebald De Weerd keerde in Juli 1600 in het<br />
vaderland terug zonder Indië bereikt te hebben; De Cordes<br />
kwam te Tidore en viel daar in handen van de Portugeezen;<br />
de overige schepen zeilden naar Japan en werden door de<br />
Japanneezen ingerekend, zoodat deze tocht geheel mislukte.<br />
Eene tweede vloot Magelhaen-vaarders, in 1598 door Amsterdamsche<br />
reeders uitgerust, stond onder bevel van Olivier<br />
Van Noort.<br />
Deze tocht is gedenkwaardig, daar Van Noort de eerste<br />
Nederlander was, die eene reis om de wereld deed. Daar<br />
hij in last had de Spanjaarden zooveel mogelijk afbreuk te<br />
doen, zeilde hij eerst naar Rio de Janeiro en na eene reis van<br />
vier en eene halve maand liep hij de Zuidzee binnen.<br />
De pogingen, door hem aangewend, om de inboorlingen<br />
van Chili en Araucanië tegen de Sjjanjaarden op te zetten,<br />
mislukten, zoodat hij westwaarts koers zette. Op zijne verdere<br />
reis bezocht hij de Ladronen- of üieven-eilanden en kwam<br />
eindelijk voor Manila, de hoofdstad van Luzon, aan. Hier<br />
werd zijn schip, dat slechts 53 man aan boord had, door een<br />
Spaansch schip met 300 koppen aangevallen, hetwelk door<br />
Van Noort in den grond werd geboord.<br />
Hij zeilde nu verder naar Borneo en stak van hier over<br />
naar Java, om langs de zuidkust van dit eiland, huiswaarts<br />
te keeren. Na eene reis van ongeveer drie jaren keerde hij<br />
in 1601 in hel vaderland terug.<br />
Waren er onder den indruk van het oogenblik in 1598
— 25<br />
reeds 22 bodems uit Holland naar Indië vertrokken, in het<br />
volgende jaar werden drie groote expedition te dien einde<br />
uitgerust.<br />
Ue eerste vloot liep voor rekening van de Oude Compagnie<br />
uit, onder bevel van Steven Van der Hagen. Deze kwam<br />
na eene reis van 10 maanden te Bantam aan, maar nu reeds<br />
had de concurrentie der verschillende maatschappijen de<br />
prijzen der peper zoodanig doen stijgen, dat Van der Hagen<br />
besloot naar de Molukken te stevenen. Hier had hij gelegenheid<br />
de inboorlingen tegen de Portugeezen te ondersteunen<br />
en bouwde, door de bevolking geholpen, op Amboina het<br />
kasteel van Verre, terwijl de inlanders beloofden, alle specerijen<br />
aan de Hollanders te leveren. Met rijke lading keerde<br />
hij het volgende jaar terug in gezelschap van Pieter Both,<br />
die, voor rekening van Brabantsche reeders, eene vaart naar<br />
Bantam gedaan had. Paulus Van Caerden, een tochtgenoot<br />
van Both, had getracht op de westkust van Sumatra handelsbetrekkingen<br />
aan te knoopen en toen dit mislukte, was hij<br />
naar Atjeh gestevend.<br />
De invloed der Portugeezen en Spanjaarden op den Sultan<br />
was nog zoo groot, dat deze zich liet overhalen een aanslag<br />
op de vloot van Van Caerden te beproeven. Deze werd<br />
echter bij tijds gewaarschuwd door Frederik De Houtman, die<br />
uit zijne gevangenschap had weten te ontvluchten, doch onversaagd<br />
zich weder in handen zijner vijanden stelde, om de<br />
belangen der Hollanders bij den Sultan te bepleiten. Van<br />
Caerden maakte zich nu uit wraak van verscheidene vaartuigen<br />
meester, welke op de reede lagen en voor het grootste<br />
gedeelte aan Arabieren behoorden. Deze handelwijze strekte<br />
zijner reederij niet ten voordeele, want de Algemeene Staten<br />
noodzaakten haar, schadeloosstelling aan de onzijdige kooplieden<br />
uit te keeren.<br />
Op het einde van 1599 rustte de Oude Compagnie eene<br />
groote vloot uit, waarvan al aanstonds vier schepen zee kozen,
— 26<br />
onder aanvoering van Jpcob Wilkens, terwijl de hoofdvloot,<br />
zes zeilen sterk, onder het bevel van Van Neck zou volgen.<br />
Wilkens nam te Bantam lading in en keerde terug, na alvorens<br />
aan zijn onderbevelhebber Cornelis Van Heemskerck gelast<br />
te hebben naar de Molukken te stevenen. Deze vond aldaar<br />
eene rijke lading specerijen, door Van der Does opgekocht<br />
en nam bij zijne terugkeer de bezetting van het fort van<br />
Verre mede, welke door de Spanjaarden bedreigd werd. In<br />
Juni 1600 vertrok Van Neck met het tweede gedeelte van<br />
de vloot naar Indië. Op dezen tocht behaalde hij wel veel<br />
roem, daar hij met twee schepen, in tegenwoordigheid van<br />
den Sultan van Ternate, met succes een aanval op drie<br />
Spaansche schepen deed, welke voor Tidore lagen, doch lading<br />
was hier niet te vinden, zoodat hij besloot naar Patani<br />
te stevenen. Door tegenwind op de kusten van China gedreven,<br />
verloor hij hier een twintigtal schepelingen, die, aan<br />
wal gegaan zijnde, door de Portugeezen overrompeld en<br />
spoedig gevonnisd werden. Van Neck kwam in 1601 te<br />
Patani aan, waar hij door de Koningin welwillend ontvangen<br />
werd, bleef hier tot Augustus van het volgende jaar en<br />
keerde over Bantam in 1603 naar Nederland terug.<br />
Ook de Middelburgsche compagnie Ten Haeff gaf in het<br />
jaar 1600 weder teekenen van leven door eene vloot van<br />
vier schepen uit te rusten onder Cornelis Bastiaansz., die na<br />
eene voorspoedige reis op de reede van Atjeh kwam. De<br />
gezindheid van den Sultan ten opzichte van de Hollanders<br />
was veranderd door de handelingen van den Portugeeschen<br />
onderkoning van Goa, die eene vloot van 30 zeilen onder De<br />
Mendoça had uitgerust, om de Nederlanders uit den Archipel<br />
te verdrijven; De Mendoça had namelijk van den Sultan van<br />
Atjeh den afstand van een eiland op de reede geëischt om<br />
daar een fort te bouwen. Op het tijdstip dal de onafhankelijkheid<br />
van Atjeh aldus door de Portugeezen bedreigd<br />
werd, kwam Bastiaansz. op de reede en werd door den
— 27<br />
Sultan welwillend ontvangen, die Frederik De Houtman met<br />
zijne medegevangenen in vrijheid stelde en den Zeeuwen vergunning<br />
gaf, eene handelsfactorij te stichten.<br />
Namens den Stadhouder sloot Bastiaansz. een vriendschapsverdrag<br />
met den Sultan, die twee gezanten medezond om<br />
brieven en geschenken aan prins Maurits over te brengen.<br />
Een dezer afgevaardigden overleed op reis, de andere<br />
bezocht den Prins in het belegeringskamp voor Grave. De<br />
vloot van Bastiaansz. bezocht nog Patani en nam met Van<br />
Neck de terugreis aan.<br />
Nadat de Oude Compagnie zich met de Nieuw-Brabantsche<br />
vereenigd had, werd door deze Maatschappij in 1601<br />
eene vloot van 13 schepen uitgerust, onder het bevel van de<br />
admiraals Jacob Van Heemskerck en Wolphert Hermansz.<br />
Deze laatste, welke met vijf schepen vooruitgezeild was, kwam<br />
op het einde van 1601 in straat Soenda en vernam daar dat<br />
de vloot van De Mendoça de reede van Bantam blokkeerde<br />
met eene macht van 30, zoo groote als kleine oorlogsschepen.<br />
Maar de overmacht kon dezen stouten zeevaarders geene schrik<br />
inboezemen. Met zijne vijf schepen nam Hermansz. twee<br />
galeien, boorde er drie in den grond en den l sten Januari<br />
1602 ruimde De Mendoça de zee voor de Hollanders.<br />
Naar de Molukken gestevend, sloot Hermansz. een verdrag<br />
van alleenhandel in specerijen met den Sultan van Ternatc.<br />
Inmiddels was ook De Mendoça met zijne vloot naar Amboina<br />
gestevend en had dit eiland verwoest. Wolphert Hermansz.,<br />
om hulp aangezocht door de inboorlingen, vermeende<br />
de belangen zijner reeders niet in de waagschaal te mogen<br />
stellen en vertrok met eene rijke lading huiswaarts; op zijne<br />
terugreis moest hij zich bij de Açorische eilanden door eene<br />
vloot van twaalf Spaansche schepen heenslaan. Jacob Van<br />
Heemskerck, keerde door tal van wederwaardigheden, niet<br />
vóór 1603 in het vaderland terug. Te Demak werd hij<br />
opgehouden door het gevangennemen van eenige zijner
— 28 —<br />
.schepelingen, die door den vorst van Demak gedwongen<br />
werden, hunne hulp te verleenen tot het verdedigen der stad,<br />
welke door den Panembahan van Mataram belegerd werd.<br />
Vervolgens bezocht hij Patani en vermeesterde eene groote<br />
Portugeesche kraak, welke voor eene waarde van 40 tonnen<br />
"ouds aan boord had. Over Bantam nam hij daarop de<br />
8<br />
De laatste tocht welke ondernomen werd, vóór de Algemeene<br />
Compagnie werd opgericht, was die van drie schepen,<br />
onder bevel van Joris Van Spilbergen, voor rekening van<br />
De Moucheron. Na eene zeer avontuurlijke reis kwam Van<br />
Spilbergen op Ceijlon aan, alwaar hij een bezoek aflegde<br />
aan het hof van den Maharadja van Kandij die hem, als<br />
zijn gezant, met brieven en geschenken voor prins Maunts het<br />
vertrekken. Na in vereeniging met een paar Engelsche schepen,<br />
een rijk Portugeesch vaartuig geplunderd te hebben, vertrok<br />
hij naar Atjeh, vernam daar de stichting der 0. I. Compagnie<br />
en, keerde na twee jaren in den Archipel rondgezworven<br />
te hebben, in 1603 in Nederland terug.<br />
§ 5. VAN DE OPRICHTING DER ALGE-<br />
MEENE OOST-INDISCHE COMPAGNIE<br />
TOT DE BENOEMING VAN EEN<br />
GOUVERNEUR-GENER A. AL.<br />
1602-1610.<br />
De vermeerdering der Nederlandsche handelsvereenigingen<br />
had eene vermindering van winsten voor de verschillende<br />
reederijen ten gevolge, daar de concurrentie de prijzen derproducten<br />
in Indië deed stijgen, en bij meerder aanbod, konden<br />
zij slechts voor mindere prijs in het moederland van<br />
de hand gezet worden. Ofschoon de reeders zelven zeer<br />
goed inzagen, welke nadeelen uit de vaart voor eigene rekening<br />
voortvloeiden, duurde het toch tot het jaar 1602, al-
— 29 -<br />
Vorens de verschillende compagnieën tot ééne algemeene geoctrooieerde<br />
compagnie vereenigd werden ; handelsnaijver,<br />
voornamelijk tusschen de Hollandsche en Zeeuwsche maatschappijen,<br />
was de reden dezer vertraging.<br />
Reeds waren vele pogingen, door de Staten van Holland<br />
in het werk gesteld om eene vereeniging tot stand te brengen,<br />
mislukt, toen de Algemeene Staten, in het belang dei-<br />
Unie, tusschenbeiden traden, beducht zijnde, dat de handel<br />
in zeeroof mocht ontaarden, waarover zij al dikwerf klachten<br />
gekregen hadden. Aan Joachimi en Oldenbarneveldt<br />
als hunne gedeputeerden, droegen zij op, met de gecommitteerden<br />
der verschillende Compagnieën, over eene vereeniging<br />
te beraadslagen. Na langdurige zittingen, kwam den<br />
20 stcn Maart 1602 de samensmelting tot ééne algemeene Compagnie<br />
tot stand, welke voor den tijd van 21 jaren octrooi<br />
verkreeg.<br />
Als beginsel werd bij het vaststellen van het octrooi aangenomen,<br />
dat men zich in Indië zou vestigen door het aanleggen<br />
van forten en sterkten. Het octrooi, in 46 artikelen<br />
vervat, behelsde verder, dat alle Nederlanders, binnen vijf<br />
maanden na het sluiten, aandeelen in de Maatschappij konden<br />
nemen, dat de Compagnie verdeeld zou zijn in zes kamers,<br />
samengesteld uit een zestigtal bewindhebbers en dat elke<br />
tien jaren de algemeene rekening zou worden opgemaakt.<br />
Het algemeen bestuur der maatschappij zou uit zeventien<br />
personen bestaan, welke zich voortaan noemden de Kamer<br />
van Zeventienen, en wel uit Amsterdam 8, uit Zeeland<br />
4, uit de Maas en het Noorderkwartier elk twee leden, terwijl<br />
het zeventiende lid beurtelings uit de drie laatste kamers<br />
zou worden gekozen. Omtrent de verhouding van de Compagnie<br />
tot den Staat werd bepaald, dat de Oost-Indische<br />
Compagnie in naam van de Algemeene Staten met de Indische<br />
vorsten verdragen mocht sluiten, oorlog voeren en ves.<br />
tingen aanleggen, zoodat zij niet slechts als handeldrijvende,
- 30 —<br />
maar ook als oorlogvoerende macht kon optreden in alle<br />
streken, gelegen tusschen straat Magelhaen en de kaap de<br />
Goede Hoop. De bevelhebbers moesten den eed van trouw<br />
aan de Algemeene Staten afleggen.<br />
Het stichten dezer maatschappij, welke al aanstonds met<br />
een kapitaal van 6"/2 millioen gulden begon, was ook, met<br />
het oog op den oorlog tegen Spanje, van groot voordeel voor<br />
de Nederlanden.<br />
Immers konden de Spanjaarden nu niet meer zoo kracht-<br />
dadig optreden tegen de Nederlandsche gewesten, daar zij<br />
ook hunne kostbare koloniën, tegen de stoute aanslagen der<br />
Nederlanders moesten verdedigen en de Algemeene Staten<br />
vonden in oogenblikken van groot gevaar, geldelijke onder-<br />
steuning bij de Compagnie.<br />
Terwijl men nog aan het beraadslagen was over de op-<br />
richting der O. I. Compagnie, was in het voorjaar van<br />
1602 een smaldeel van drie schepen onder het bevel van<br />
Sebald De Weerd in zee geloopen, die in last had Ceijlon<br />
en Atjeh te bezoeken. Het tweede gedeelte dezer vloot, ter<br />
sterkte van 15 bodems, volgde eenige maanden later, onder<br />
Van Warwijck.<br />
De Weerd bereikte na eene voorspoedige reis Ceijlon en<br />
beo-af zich naar het hof van den Maharadja van Kandij.<br />
Deze ontving hem op de meest vriendschappelijke wijze, en<br />
beloofde den Nederlanders den alleenhandel in specerijen,<br />
mits De Weerd hem hulp verleende in het bestrijden der Por-<br />
tugeezen. Aan dit verzoek kon de Hollandsche vlootvoogd,<br />
uit gebrek aan schepen, niet voldoen en vertrok naar Atjeh.<br />
Daar vond hij drie schepen van Van Warwijck's vloot, en<br />
te Atjeh geen peper kunnende laden, besloot hij met de zes<br />
schepen, welke hij nu onder zijne bevelen had, naar Ceijlon<br />
terug te keeren. Hier aangekomen, haalde het scheepsvolk<br />
zich (\en haal (1er Cingaleezen op den hals, door het doodent<br />
van runderen, welke bij de Hindoe's als heilige dieren ver-
- 31 —<br />
eerd worden, en toen De Weerd weigerde, den vorst van<br />
kandij eenige gevangen genomen Portugeezen uit te leveren,<br />
steeg het misnoegen van dezen zoodanig, dat hij op een gastmaal<br />
aan het hof, bevel gaf tot het vermoorden van De Weerd<br />
met een veertigtal zijner volgelingen, die zich met hem ten<br />
hove bevonden.<br />
Ofschoon de vorst spoedig zijn leedwezen te kennen gaf<br />
over het gebeurde en hernieuwing der contracten aanbood,<br />
besloot de scheepsraad hel eiland te verlaten, en keerde, na<br />
Atjeh en Djohor bezocht te hebben, in 1604 in Nederland terug.<br />
Van Warwijck had na eene moeilijke reis, in het<br />
voorjaar van 1603 Bantam bereikt en met den Sultan een<br />
verdrag gesloten, waardoor hij vergunning kreeg tot het bouwen<br />
van eene steenen loge in de stad, als middelpunt van<br />
den handel. Er werd een president met een raad over deze<br />
loge aangesteld, en een college van vier rechters benoemd.<br />
Dezelfde vergunning kreeg Van Warwijck ook te Gresik.<br />
Het was verder des admiraals plan, handelsbetrekkingen<br />
met Siam en China aan te knoopen, welke pogingen echter<br />
geene resultaten opleverden, en, na Djohor en Soekadana op<br />
Borneo bezocht te hehben, stevende hij huiswaarts.<br />
De eerste vloot, welke voor rekening der Algemeene Oost-<br />
Indische Compagnie uitliep, bestond uit 13 schepen, onder<br />
het bevel van Steven Van der Hagen. Deze had van de Kamer<br />
van Zeventienen de instructie gekregen, den gemeenschappelijken<br />
vijand zooveel mogelijk afbreuk te doen en<br />
verdragen met de Indische vorsten te sluiten, zonder het<br />
eigenlijke doel, het verkrijgen van rijke lading, uit het oog<br />
te verliezen. Op het einde van 1603 in zee geloopen, kwam<br />
Van der Hagen tegen het midden van het volgende jaar voor<br />
Mozambique, op de kust van Sofala, de hoofdplaats der Portugeesche<br />
bezittingen op Afrika's oostkust. Noch hier, noch<br />
voor Goa vertoonde zich echter eene Portugeesche vloot,<br />
waarom Van der Hagen besloot naar Calicoet, op de kust
— 32<br />
van Malabar, te gaan, welks vorst een doodvijand der Portugeezen<br />
was. Hij sloot met den Samorijn een of- en defensief<br />
verbond tegen de Portugeezen, en kreeg verlof op<br />
Malabar eene sterkte te stichten. Geen vijand ontmoetende,<br />
zeilde de Admiraal naar Bantam ; hier werd hij door gezanten<br />
uit Amboina ter hulp geroepen tegen de Portugeezen,<br />
die het fort van Verre vermeesterd hadden. Van der Hagen<br />
gaf gehoor aan dit verzoek; bij zijne komst in de Molukken<br />
gaven de Portugeezen hunne sterkte, op Leij-Timor gelegen,<br />
bij verdrag over, welk fort den naam Victoria<br />
kreeg. De vermeestering van de sterkte der Portugeezen<br />
op Tidore kostte meerdere moeite, daar het fort tot driemalen<br />
toe bestormd moest worden.<br />
De Spanjaarden en Portugeezen waren nu voorloopig<br />
uit de Molukken verdreven en nadat ook de Banda-eilanden<br />
in bezit genomen waren, was de onderwerping der Specerij-eilanden,<br />
de eerste bezitting der O. I. Compagnie, voltooid.<br />
Tot Gouverneur van Amboina werd Frederik De Houtman<br />
en van Banda Van Bergel aangesteld, terwijl de opperhoofden<br />
als bondgenooten der Compagnie werden aangenomen.<br />
Nog was Van der Hagen niet teruggekeerd of reeds had<br />
de 0. I. Compagnie eene tweede vloot uitgerust, onder bevel<br />
van Cornelis Matelief. Van Van der Hagen, dien hij op<br />
Mauritius ontmoette, vernomen hebbende, dat de Portugeezen<br />
zich op Malaka zeer versterkten, besloot Matelief derwaarts<br />
te stevenen, om hen in hun hartader aan te tasten. Na<br />
door het sluiten van een verbond met den vorst van Djohor<br />
zich van diens medewerking verzekerd te hebben, verscheen<br />
Matelief voor Malaka en sloeg het beleg voor deze plaats.<br />
Bij de nadering eener Portugeesche vloot uit Goa, brak hij<br />
het beleg op en zeilde met zijne vloot, 11 schepen sterk, de<br />
Portugeesche vloot, welke 36 bodems telde, te gemoet.<br />
De zeestrijd, welke nu plaats had, bleef onbeslist, waarop<br />
Malelief naar Djohor zeilde om zich te herstellen. Toen nu
- 33 —<br />
een gedeelte der Portugeesche vloot vertrokken was, en de<br />
kansen meer gelijk waren, lastte hij met negen schepen nogmaals<br />
de vijandelijke vloot aan, welke zeven bodems verloor<br />
en de wijk nam. Het beleg van Malaka w~erd echter niet<br />
verder do<strong>org</strong>ezet, daar de admiraal ongunstige berichten<br />
kreeg uit de Molukken, en daar het behoud der Specerij -<br />
eilanden voor de Compagnie van het meeste gewicht was,<br />
besloot hij derwaarts te stevenen. Hij zond echter een gedeelte<br />
zijner scheepsmacht naar Atjeh, alwaar niet den Sultan<br />
een verdrag werd gesloten, waarbij den Nederlanders zelfs<br />
vergund werd, eene volkplanting in dit rijk te stichten. Dil<br />
was voor de Compagnie van groot belang, daar zij gaarne<br />
in de nabijheid van Malaka eene verzamelplaats voor hare<br />
schepen wilde hebben, maar dil plan is nimmer tot uitvoering<br />
gekomen, wijl de Sultan later het verdrag loochende.<br />
Matelief vertrok met zes schepen naar Bantam, waar hij<br />
vernam, dat korten tijd na het vertrek van Van der Hagen,<br />
de Spanjaarden zich weder meester gemaakt hadden van<br />
Tidore en een gedeelte van Ternate, den Sultan van dit rijk<br />
als gevangene naar Manila gevoerd, en eene sterkte op Gamma-Lamma<br />
hadden gesticht. De Hollandsche vlootvoogd begaf<br />
zich derwaarts, doch, onmachtig de Spanjaarden te verdrijven,<br />
stichtte hij, met behulp der Ternatanen, de sterkte<br />
Malayo op het eiland en liet hier eene bezetting achter, welke<br />
het op den duur zwaar te verantwoorden had tegen<br />
de Spanjaarden. Nadat Matelief nog vergeefsche pogingen<br />
in het werk had gesteld, om den handel met China te openen,<br />
keerde hij in 1608 in Nederland terug, een Siameesch<br />
gezantschap medebrengende.<br />
Had deze tochl minder gunstige resultaten opgeleverd, nog<br />
slechter afloop had eene andere onder Paulus Van Caerden,<br />
die in 1606 met eene vloot van 9 schepen uit Texel<br />
vertrokken was. Na gedurende twee maanden te vergeefs<br />
de sterkte der Portugeezen op Mozambique belegerd te hebben,<br />
3
— 34 -<br />
zeilde hij naar Bantam, vernam daar van Matelief den treurigeii<br />
toestand der Molukken en spoedde zich derwaarts.<br />
Voor Ternate tien bodems vereenigd hebbende, besloot hij<br />
het fort Gamma-Lamma te veroveren. Dit mislukte echter;<br />
wel maakte hij zich meester van het eiland Makjan, doch<br />
toen zijne schepen door eene zeebeving veel geleden hadden,<br />
besloot hij ze te laden en zond het grootste gedeelte zijner<br />
vloot naar Bantam. Slechts twee bodems onder zijn bevel<br />
houdende, werd hij door twee Spaansche galeien aangevallen<br />
en moest zich na een dapper gevecht overgeven; hij werd<br />
naar Gamma-Lamma gevoerd en bleef daar tot 1610 in krijgsgevangenschap.<br />
Gelukkig voor de Nederlanders op Amboina,<br />
dal de Spanjaarden gebrek aan levensmiddelen hadden en dus<br />
weerhouden werden, verder aanvallenderwijze op te treden.<br />
Spoedig kregen zij hulp van de scheepsmacht onder de<br />
admiraals Wittert en Hoen.<br />
De kostbare uitrustingen, welke door de O. I. Compagnie<br />
reeds waren uitgezonden, voornamelijk om de Spanjaarden en<br />
Portugeezen te bestrijden, verslonden een groot gedeelte der<br />
handelswinsten, waarom zij, ondersteund door de Staten van<br />
Holland en Zeeland, er bij de Algemeene Staten op aandrong,<br />
dat deze mede eene vloot zouden uitrusten, tot bescherming<br />
van den handel. Dit geschiedde ook. De admiraal Hautain<br />
werd in 1606 naar de kusten van het Spaansche schiereiland<br />
gezonden, om het uitloopen der Spaansche en Portugeesche<br />
schepen te beletten, bij welke gelegenheid Reinier Claessens<br />
den heldendood stierf; in het volgende jaar werd nogmaals<br />
eene scheepsmacht uitgerust onder bevel van Jacob Van Heemskerck,<br />
die in een scheepsstrijd voor Gibraltar het leven liet.<br />
De vrees voor het sluiten van een vrede of wapenstilstand,<br />
waartoe in 1606 reeds onderhandelingen waren aangeknoopt,<br />
hetgeen de Compagnie beletten zou hare bezittingen verder<br />
uil te breiden, deed haar besluiten om spoed Ie maken met<br />
nieuwe uilrustingen. Door de Algemeene Staten ondersteund,
35<br />
liep in 1607 eetie vloot van 13 schepen, onder den admiraal<br />
Vcrhoeff in zee. Deze, den last der bewindhebbers opvolgende,<br />
deed vergeefsche pogingen om zich van Malaka of<br />
Goa meester te maken, bezocht Calicoet en Djohor, alwaar<br />
hij de verdragen met de vorsten vernieuwde en zeilde vervolgens<br />
naar Bantam met het doel zich naar de Molukken<br />
te begeven.<br />
Twee zijner schepen onder bevel van Van den Broeck<br />
werden naar Japan gezonden; deze verkreeg voor de Nederlanders<br />
de vergunning voor den vrijen handel op alle<br />
Japansche havens; Jacob Specx bleef hier ah opperkoopman<br />
achter.<br />
Toen Verhoeff te Bantam aankwam, kreeg hij, mei een uit<br />
Nederland gezonden jacht, van de bewindhebbers de lijding<br />
dat een vrede met Spanje ophanden was en tevens den last<br />
zich van de Molukken meester te maken. Te dien einde verdeelde<br />
hij zijne vloot in twee deelen; de eene helft onder<br />
bevel van Wittert kreeg de opdracht te Mangkasar levensmiddelen<br />
voor de Molukken in te nemen; met het andere<br />
gedeelte zeilde Verhoeff naar de Molukken. Te Banda-Neira<br />
aangekomen, verzocht hij van de hoofden vergunning om<br />
eene sterkte te bouwen. Dit wekte hunne ontevredenheid<br />
op; zij veinsden echter vriendschap en toen de admiraal<br />
Verhoeff zich met zijn Raad aan wal had begeven om mei<br />
de hoofden een mondgesprek te houden, werd hij met (-en<br />
dertiglal van zijn gevolg verraderlijk vermoord. Het bevel<br />
over de vloot ging nu over op Hoen, die spoedig daarop<br />
vernam, dat ook de Hollanders op Lontor om het leven<br />
waren gebracht. Daarop werd de oorlog aan de Banda -<br />
neezen verklaard, hel fort Nassau op Banda-Neira voltooid<br />
en de bevolking in onderwerping gebracht.<br />
Op Amboina den toestand onder De Houtman rustig gevonden<br />
hebbende, zeilde Hoen verder naar Ternate. Hier was Witter!<br />
reeds aangekomen, had de verdragen met den Sultan vernieuwd
- 86 -<br />
en was vervolgens naar de Phillippijnsche eilanden gestevend.<br />
Hoen deed een aanval op de Spaansche bezittingen op Batjan,<br />
welke vermeesterd werden, belegerde vervolgens Tidore, doch<br />
stierf in 1610 voor deze plaats. Na den dood van Hoen<br />
brak er verdeeldheid onder de bevelhebbers uit; wel scheen<br />
hieraan een einde te komen, toen Van Caerden, uit zijne<br />
gevangenschap ontslagen, tot Algemeen Landvoogd der Molukken<br />
benoemd werd, doch deze viel ten tweeden male in<br />
handen der Spanjaarden, die hem nu als krijgsgevangene<br />
naar Manila voerden.<br />
Wittert was inmiddels in een gevecht tegen de Spanjaarden<br />
voor Manila gesneuveld en zijne meeste schepen waren in<br />
handen des vijands gevallen.<br />
Op Banda bleef de toestand aanvankelijk rustig, toen bij<br />
het verschijnen van een Engelsch schip, de Bandaneezen in<br />
opstand kwamen en de Hollanders in hun fort belegerden.<br />
Zoo was overal dringende hulp uit het moederland noodig,<br />
wilde de Compagnie haar reeds verworven gebied niet weder<br />
verloren zien gaan.<br />
No°- een ander gevaar dreigde de Compagnie in haar<br />
monopolie. Wij zagen boven reeds dat een Engelsch schip<br />
in de Molukken was aangekomen, uitgerust door de Londensche<br />
Maatschappij, welke in 1600 was opgericht. Ook<br />
Frankrijk's koning, Hendrik IV, had een gewillig oor geleend<br />
aan de voorstellen van De Moucheron en later aan die van<br />
l.e Maire, den oprichter van de vroegere Brabantsche Compagnie.<br />
De dood van Hendrik IV, in 1610, deed echter alle<br />
plannen in duigen vallen.<br />
De bewindhebbers zagen ter juister tijd in dat het noodig<br />
was, zou de Compagnie zich in Indië handhaven, aldaar<br />
een vertegenwoordiger te hebben, met eene uitgestrekte volmacht<br />
bekleed, aan wien alle bevelhebbers en kooplieden<br />
ondergeschikt zouden moeten zijn, om de zoo noodige een-
- 37 -<br />
heid in de uitvoering hunner bevelen te verkrijgen. Daartoe<br />
besloten zij in 1609 en door de Algemeene Staten als Souverein<br />
werd Pieter Both tot Gouverneur-Generaal benoemd. Aan<br />
hein werd de instructie gegeven een Raad van Indië samen<br />
te stellen, welke uit vier leden zou bestaan, en met den<br />
Gouverneur-Generaal samen de Hooge Regeering zouden<br />
vormen. Onder den Gouverneur-Generaal zouden verder<br />
staan een Directeur-Generaal van den handel met eenige opperkooplieden<br />
en een Boekhouder-Generaal, die meer in hel<br />
bijzonder met het beleid van den handel en het beheer der<br />
pakhuizen zouden belast zijn.<br />
De Gouverneur-Generaal kreeg verder söuvereine macht<br />
en was alleen aan de Kamer van Zeventienen verantwoording<br />
schuldig. Hem werd nog opgedragen vooral te waken tegen<br />
den particulieren handel, voorts maatregelen te nemen tol<br />
het behoud der Molukken en een geschikt punt uit te kiezen,<br />
waar hij den zetel van het bestuur zou vestigen. Wanneer<br />
dit te Bantam door den tegenstand des Sultans niet mocht<br />
gelukken, werd zijne aandacht gevestigd op het rijk Jakatra.
TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
Ontwikkeling en Uitbreiding van het Nederlandsen<br />
Gezag iu Indie'. 4610-1678.<br />
§ 1. HET BEWIND DER GOUVERNEURS-GE-<br />
NERAAL BOTH, REIJNST EN REAEL. BE-<br />
GIN DER TWISTEN TUSSCHEN DE NEDER-<br />
LANDSCHE EN ENGELSCHE COMPAG-<br />
NIEËN. MACHTSONTWIKKELING<br />
IN DEN MOLUKSCHEN ARCHI-<br />
PEL. 1610—1618.<br />
Na eene moeilijke reis k-wam de gouv.-gener. Both den<br />
19
39 -<br />
samenstelling van een Raad van Indië over te gaan. Reeds eene<br />
maand na aankomst begaf hij zich naar Jakatra, alwaar hij<br />
van den Regent de vergunning wist te verkrijgen tot hel<br />
bouwen eener steenen loge, welke Nassau genaamd werd.<br />
In Februari vertrok Both naar de Molukken en liet de<br />
huisgezinnen, welke met hem uit Nederland gekomen waren,<br />
als eene volkplanting te Amboina achter, met vergunning den<br />
kleinhandel te drijven. Op Banda ontzette en versterkte<br />
hij het fort Nassau, stichtte eene nieuwe sterkte Belgica en<br />
haalde de Bandaneezen over tot het sluiten van een contract<br />
voor levering van den kruidnageloogst gedurende vijf achtereenvolgende<br />
jaren; de Bandaneezen toonden echter op<br />
den duur een trouweloos volk te zijn. Na in de Molukken<br />
geruimen tijd vertoefd te hebben, ontving hij uit Nederland<br />
versterking aan schepen onder den commandeur Block.<br />
Nu waagde Both tot tweemalen toe een aanval op de Spaanschë<br />
versterkingen te Tidore en maakte zich van eenigc<br />
meester. Het was bij deze gelegenheid dat voor het eersl<br />
Japanneezen, door Hendrik Brouwer in Japan aangeworven,<br />
als soldaten in dienst der Compagnie gebruikt werden; zij<br />
onderscheidden zich wel door groote dapperheid, maar gewenden<br />
moeilijk aan krijgstucht.<br />
Daar de Gouverneur-Generaal slechte tijdingen van Java<br />
ontving, benoemde hij Laurens Reael tot Vice-Gouverneur<br />
der Molukken en vertrok naar Java. Te Gresik aangekomen,<br />
vond hij de factorij der Nederlauders verwoest door de troepen<br />
van den Soesoehoenan van Mataram, die juist in oorlog<br />
was met den vorst van Soerabaja. De Soesoehoenan loonde<br />
zich echter genegen met de Nederlanders een vriendschapsverdrag<br />
te sluiten en gaf hun vergunning lot het stichten van<br />
eene factorij te Japara , alwaar groote handel in rijst gedreven<br />
werd. De vrije uitvoer van rijst werd zelfs den Nederlander.^<br />
vergund, toen Zurck in 1619 met een gezantschap het hof<br />
Ie Mataram bezocht.
- 40 -<br />
Both, te Bantam terugkeerende, vond aldaar de loge der<br />
Nederlanders verwoest, een gevolg van de wandaden der<br />
bewoners.<br />
Hij herstelde nu de betrekkingen met Bantam en benoemde<br />
lol hoofd der nieuwe loge Jan Pietersz. Coen, in wiens eerlijk<br />
karakter de Gouverneur-Generaal groot vertrouwen stelde.<br />
Ook te Jakatra was de tusschenkomst van den Landvoogd<br />
noodig om de vriendschap met den Regent te onderhouden.<br />
De loge der Nederlanders werd verplaatst naar de oevers<br />
der Tji-Liwong, ter plaatse waar later Batavia verrees.<br />
Onder het bestuur van Pieter Both werden verbonden aangegaan<br />
met de vorsten van Boeton, Solor en Timor en op<br />
de laatstgenoemde eilanden de sterkten Frederik Hendrik en<br />
Concordia gesticht. Ook met den Eadja van Ceijlon werden<br />
de vroegere betrekkingen weder aangeknoopt. Op het einde<br />
van 1614 gaf de gouv.-gen. Both het bestuur over aan<br />
Gerard Reijnst en keerde naar Nederland terug; op zijne<br />
terugreis overleed hij op het eiland Mauritius.<br />
Na den Raad van Indië op nieuw geïnstalleerd te hebben,<br />
droeg Reijnst aan Coen de onderhandelingen met den Rijksbestuurder<br />
van Bantam op en vertrok zelf naar de Molukken.<br />
De Rijksbestuurder van Bantam had bij het toenemen der<br />
handelsbetrekkingen, ook met andere natiën, de tolrechten<br />
zeer hoog opgevoerd; hij stond het verblijf der vreemdelingen<br />
in Bantam alleen toe, om de handels winsten en geschenken<br />
welke daaruit voortvloeiden, maar duldde geene versletkingen<br />
in Bantam en wilde van het verminderen der<br />
rechten niets weten.<br />
Het vereischte onder zulke omstandigheden zeer veel beleid,<br />
om de belangen der Compagnie te behartigen, vooral daar<br />
Coen geene macht beschikbaar had, om dwang uit te oefenen.<br />
Hij bestreed den Rijksbestuurder met gelijke wapenen, stelde<br />
list tegenover list, door herhaaldelijk te dreigen de onderhandelingen<br />
af te breken en den handel naar Jakatra te ver-
- 41 —<br />
leggen, welke bedreigingen den Bantamschen Regent, uit<br />
naijver op Jakatra, tot meerdere inschikkelijkheid noopten.<br />
De gouv.-gen. Reijnst was naar de Molukken vertrokken<br />
om zich, volgens uitdrukkelijken last van de Kamer van Zeventienen,<br />
van de Banda-eilanden meester te maken. Hij deed<br />
nu een aanslag op Poeloe-Aij, welke mislukte. De hoofden<br />
der Bandaneezen , die van geene onderwerping aan het gezag<br />
der Compagnie wilden weten, riepen nu de hulp der Engelschen<br />
tegen de Hollanders in, zooals zij vroeger de hulp van<br />
deze verzocht hadden, om van het Portugeesche juk bevrijd<br />
te worden. Hierdoor werden de twisten tusschen de Engelsche<br />
en Nederlandsche maatschappijen geboren, welke later<br />
op Java beslecht zouden worden.<br />
De gouv.-gen. Reijnst overleed den 7 de " December 1615<br />
te Jakatra en werd opgevolgd door Dr. Laurens Reael,<br />
die bij zijn optreden de bezittingen der Compagnie in den<br />
Molukschen Archipel ernstig bedreigd zag door de pogingen<br />
der Engelschen om zich van de Banda-eilanden meester te<br />
maken. Was Reael de man niet om die stormen te bezweren<br />
en de gestrenge bevelen der Kamer van Zeventienen ten<br />
opzichte der Bandaneezen uit te voeren, gelukkig dat Coen<br />
als Directeur-Generaal van den handel voortdurend een waakzaam<br />
oog hield op de Engelschen te Bantam. Een groot<br />
gevaar dreigde de Nederlanders in Indië toen Don Juan De<br />
Silva eene groote vloot had uitgerust om hen uit den Archipel<br />
te verdrijven; dit gevaar werd gelukkig afgewend door<br />
de aankomst van eene vloot uit Nederland onder Joris Van<br />
Spilbergen, waardoor De Silva voorloopig van zijn voornemen<br />
afzag en toen hij kort daarna te Goa overleed, werden<br />
zijne plannen niet verwezenlijkt.<br />
Van Spilbergen, ter goeder ure in de Molukken aangekomen,<br />
was in 1614 uit Texel gezeild met het doel een korteren<br />
weg naar Indië te zoeken door straal Magelhaen.<br />
Op zijne reis had hij verschillende streken van Zuid-Amerika
— 42 —<br />
bezocht, en vele vijandelijke ontmoetingen met de Spanjaarden<br />
en inboorlingen gehad. In de Stille Zuidzee gekomen,<br />
zeilde hij langs de kusten van Chili en vernam dat de Onderkoning<br />
van Peru, die bij tijds van zijne komst onderricht<br />
was geworden, eene vloot van 8 schepen uitrustte onder Don<br />
Rodrigo De Mendoca. De Hollandsche vlootvoogd aarzelde<br />
niet den vijand op te zoeken en voor de haven Callao de<br />
Lima bevocht hij eene glansrijke zege ; De Mendoça verdronk,<br />
toen hij het admiraalschip, dat in handen der Hollanders<br />
was gevallen, wilde verlaten. Van Spilbergen zette<br />
zijne reis lang de kust van Amerika voort tot Nieuw-Spanje.<br />
alwaar hij, op het bericht van den gesloten vrede, den gevangenen<br />
Sjianjaarden de vrijheid hergaf. Op zijne verdere reis<br />
bezocht hij nog de Ladronen of Dieveneilanden, wier bevolking<br />
toen nog eene betrekkelijke welvaart genoot en na een<br />
tijdlang in de Molukken vertoefd te hebben, keerde hij in<br />
1617 langs Java's noordkust naar Nederland terug. Mei<br />
hem vertrokken Schouten en Le Maire,-wier schip door Coen.<br />
oj) last der bewindhebbers, in beslag was genomen.<br />
De tocht door deze beide vlootvoogden in 1614 met twee<br />
schepen, voor rekening eener vereeniging, de Australische<br />
Maatschappij geheeten, ondernomen, met het doel om handelsbetrekkingen<br />
aan te knoopen met die volken, wier grondgebied<br />
buiten de streek lag, der Compagnie bij octrooi aangewezen,<br />
was voor de wetenschap hoogst belangrijk. Naar<br />
Amerika overgestoken, zeilden zij langs de kusten van Patagonië,<br />
waai' een hunner schepen verbrandde en ontdekten,<br />
zuidwaarts zeilende, een nieuwen do<strong>org</strong>ang, door hen straat<br />
Le Maire geheelen. Deze do<strong>org</strong>ezeild hebbende, bezochlen<br />
zij de kusten van Vuurland, gaven aan de zuidelijke spits<br />
van het Staten-eiland, den naam van kaap Hoorn, en stevenden<br />
verder westwaarts. Op hunne verdere reis bezochten<br />
deze koene zeevaarders een groot aantal nog onbekende<br />
eilanden en kwamen, langs de kusten van Nieuw-Guinea
— 43 —<br />
zeilende, in de Molukken aan. Werden zij hier al door<br />
den Gouv.-Gen. minzaam ontvangen, eene andere ontvangst<br />
wachtte hen te Jakatra, alwaar Coen hun schip in beslag<br />
nam en hen van hunne eigendommen beroofde, op grond<br />
dat zij het octrooi der Compagnie geschonden hadden.<br />
Zoo toonde Coen zich soms al Ie streng, in het opvolgen<br />
der bevelen van de Kamer van Zeventienen.<br />
De gouv.-gen. Reael zag zich door de aankomst van eene<br />
vloot, onder den commandeur Lam, in staat gesteld, Poeloe-<br />
Ay in 1616 geheel te onderwerpen en de Bandaneezen door<br />
hel bouwen van de sterkte Revengie in bedwang te houden.<br />
Waar nauwelijks was Lam op last van Reael naar Manila<br />
vertrokken of de Engelschen maakten zich meester van Poeloe-Run,<br />
en vestigden zich aldaar. Reael, nu geene macht bij<br />
de hand hebbende om de Engelschen te verdrijven, moest<br />
zich voorloopig vergenoegen hun het haudeldrijven te beletten,<br />
door hunne schepen in beslag te nemen. Kort daarop<br />
kreeg hij het bericht dat Lam's vloot, voor de haven van<br />
Manila, na een verwoeden zeestrijd, door de Spanjaarden<br />
vernietigd was geworden, waarop de Gouv.-Gen. besloot<br />
naar Bantam terug te keeren om niet Coen in overleg te<br />
Ireden, die mei meer kracht de plannen der Engelschen<br />
wilde verijdelen. De twisten tusschen de Engelschen en Nederlanders<br />
te Bantam waren reeds zoo hoog gerezen, dat zij<br />
in de straten der stad handgemeen werden.<br />
In eene zitting van den Raad van Indië werd nu op voorstel<br />
van Coen besloten, den Engelschen allen handel op de<br />
Molukken Ie verbieden, met bedreiging, dal de pogingen<br />
daartoe door beu aan te wenden, met geweld belet zouden<br />
worden; levens besloot de Gouv.-Gen. met eene vloot naaide<br />
Molukken terug te keeren. Bij zijne aankomst aldaar<br />
vond hij de bevolking weder in gisting en de Engelschen<br />
niet genegen het eiland Run te verlaten. Naar Ternate<br />
teruggekeerd, ontving hij het bericht, dat de Kamer van
- 44 -<br />
Zeventienen zijn verzoek om ontslag had ingewilligd en tot<br />
zijn opvolger benoemd had Jan Pietersz. Coen.<br />
§ 2 HET EERSTE BESTUUR VAN DEN GOU-<br />
VERNEUR-GENERAAL JAN PIETERSZ. COEN.<br />
VEROVERING VAN JAKATRA EN DE<br />
BANDA-EILANDEN. VEREENIGING<br />
DER ENGELSCHE EN NEDER-<br />
LANDSCHE COMPAGNIEËN.<br />
1618—1623.<br />
Reeds de eerste landvoogd had bij zijn optreden, van de<br />
Kamer van Zeventienen de instructie gekregen, in Indië eene<br />
geschikte plaats, voor de vestiging van eene zoogenaamde<br />
rendez-vousstelling te kiezen, waar de stapelplaats der handels-,<br />
waren en de zetel van het algemeen bestuur zouden zijn.<br />
Over de keuze dier plaats waren de gevoelens tot nu toe<br />
zeer verdeeld gebleven; ook Coen hinkte op twee gedachten,<br />
door zich nu eens voor Malaka, dan weder voor Bantam<br />
te verklaren. Beide plaatsen hadden hare eigenaardige voordeden.<br />
De verovering van Malaka en de vestiging aldaar, zou de<br />
Nederlanders in staat gesteld hebben, de Portugeezen beter<br />
in het oog te houden en den handel op Voor-Indië en Sumatra<br />
ten goede gekomen zijn. Daarentegen was Bantam<br />
eene betere havenplaats en Coen vreesde, dat bij de vestiging<br />
van een rendez-vous elders, de Engelschen de Nederlanders<br />
te Bantam geheel zouden verdrijven, toen eene toevallige<br />
samenloop van omstandigheden, de keuze op Jakatra<br />
deed vallen.<br />
De factorij der Nederlanders te Jakatra, was door Coen<br />
langzamerhand uitgebreid geworden, daar hij op mogelijke<br />
gebeurtenissen wilde voorbereid zijn. De twisten tusschen<br />
hem en den Rijksbestuurder van Bantam waren toegenomen,
- 45 -<br />
en de spanning had reeds eene groote hoogte bereikt, toen<br />
Goen in 1617 twee Fransche schepen, welke het octrooi der<br />
Compagnie geschonden hadden, in bezit nam. De bevelhebber<br />
van een dezer schepen, De Decker, was een Nederlander,<br />
die, uit zijne gevangenschap ontsnapt, in Bantam eene veilige<br />
schuilplaats gevonden had. Toen nu de Rijksbestuurder<br />
halsstarrig weigerde dezen vluchteling uit te leveren, dreigde<br />
Coen Bantam geheel te verlaten en den handel naar Jakatra<br />
te verleggen. Deze bedreiging werkte; de vrede met den<br />
Rijksbestuurder kwam weder tot stand, en toen in 1618 geschillen<br />
tusschen dezen en de Engelschen ontstonden, scheen<br />
de toestand voor de Nederlanders nog gunstiger te worden.<br />
Dit was echter slechts schijnbaar, daar in datzelfde jaar een<br />
aantal gebeurtenissen plaats grepen, welke aan eene uitgebreide<br />
samenzwering van de voornaamste vorsten van Java, tegen<br />
de Nederlanders, deden denken.<br />
In Augustus 1618 kreeg Coen het bericht, dat de loge te<br />
Japara door den Regent aldaar, op last van den Panembahan,<br />
afgeloopen en de bezetting gedeeltelijk gedood, gedeeltelijk<br />
als gevangenen was weggevoerd. Ook de vorst van Mangkasar<br />
had een aanval op de Nederlandsche factorij aldaar<br />
gedaan en gelijktijdig werden door een broeder van den<br />
Rijksbestuurder van Bantam, een zekeren pangeran G-abang,<br />
pogingen aangewend, den Regent van Jakatra tegen de Nederlanders<br />
op te zetten. Het wantrouwen van dien Regent<br />
was reeds opgewekt door geruchten, welke met opzet verspreid<br />
werden, als zouden de Nederlanders zich met Bantam<br />
verbonden hebben, om hem, den vasal van Bantam, te<br />
onttrooneu.<br />
Coen besloot aanstonds tot krachtige maatregelen. Hij zond<br />
eene vloot onder den commandeur Martensz. naar Japara.<br />
die de stad Japara in de asch legde en vervolgens naar<br />
Mangkasar stevende.<br />
Tevens besloot Coen, zonder verdere vergunning van den
— 46 -<br />
Regent, de loge te Jakatra in staat van verdediging te brengen<br />
; hij liet batterijen opwerpen en bewapenen, om op alle<br />
gebeurtenissen voorbereid te zijn. De Regent van Jakatra<br />
huichelde wel vriendschap, maar Coen wist in hoeverre hij<br />
zich daarop verlaten kon.<br />
In Juni 1618 had Coen zijne aanstelling tot Gouverneur-<br />
Getieraal ontvangen, doch bleef in den beginne den titel van<br />
Directeur-Generaal voeren, wijl Reael nog in de Molukken<br />
was. De bewindhebbers hadden Coen opgedragen den Raad<br />
van Indië te hervormen, die voortaan uit negen leden<br />
zou bestaan, waaronder een bekwaam krijgsoverste en een<br />
ervaren zeeman; vier dier leden waren de Vice-Gouverneurs<br />
van Coromandel, Ternate, Amboina en Banda ; tevens was hem<br />
den last gegeven, de Engelschen in hunne pogingen tot uitbreiding<br />
tegen te gaan.<br />
Bij het optreden van dezen Gouv.-Gen. naderen wij het<br />
tijdperk, waarin de strijd tusschen de Nederlandsche en Engelsche<br />
Maatschappijen beslist wordt. Reeds sedert 1611,<br />
hadden de regeeringen van beide landen getracht, eene verzoening<br />
tusschen de beide Maatschappijen tot stand te brengen.<br />
Daartoe waren over en weder gezantschappen gezonden, doch<br />
men kon niet tot eensgezindheid geraken, daar de Engelschen<br />
als hun gevoelen vooropstelden, dat de vaart op Indië vrij<br />
moest zijn voor elke natie, terwijl de Nederlandsche bewindhebbers<br />
beweerden, dat de Engelschen op die wijze de vruchten<br />
zouden plukken, van hetgene de Nederlanders met groote<br />
opofferingen verworven hadden, dat hun monopolie reeds<br />
gevestigd was in de Molukken, en dat de vrije vaart op Indië,<br />
het herstel van het Spaansch-Portugeesche gezag ten gevolge<br />
zou hebben. Daar de Engelschen van een of- en defensief<br />
verbond tegen de Spanjaarden niets wilden weten, liepen de<br />
onderhandelingen in Europa op niets uit, en werd de strijd<br />
in Indië voortgezet.
— 47 -<br />
Op het einde van 1618 kwam eene Engelsehe vloot ter<br />
sterkte van 15 zeilen, onder bevel van Thomas Dale, voor<br />
Bantam en maakte zich van een Nederlandsch schip meester.<br />
Toen Coen desw r ege om opheldering vroeg, kreeg hij tot<br />
bescheid, dat de Engelschen spoedig voor Jakatra zouden<br />
verschijnen om de Hollanders te verjagen en den Gouv.-Gen.<br />
dood of levend gevangen te nemen. Kwam de Engelsche<br />
Admiraal aldus rond voor zijne plannen uit, niet alzoo deed<br />
de Regent van Jakatra, die om het Nederlandsche fort eene<br />
rij versterkingen opwierp, vo<strong>org</strong>evende dat hij zoo handelde,<br />
om de Nederlanders te beschermen. Toen Coen echter<br />
de verzekering kreeg dat de Regent een verraderlijken rol<br />
speelde, voorkwam hij hem, deed een aanval op de batterijen<br />
aan den linkeroever der Tji-Liwoug, alwaar de Engelschen<br />
hunne loge hadden en vernielde deze, benevens de vijandelijke<br />
werken aldaar.<br />
Coen had het grootste gedeelte zijner vloot naar de Molukken<br />
gezonden en had niet meer dan zeven schepen ter<br />
zijner beschikking, toen de Engelsche vloot ter sterkte van<br />
elf bodems op kwam dagen.<br />
Het bevel over het fort aan Pieter Van den Broeck opdragende,<br />
zeilde Coen den I st Januari 1619 de Engelschen<br />
te gemoet, en viel hen den volgenden dag aan. De strijd<br />
bepaalde zich echter tol een vuurgevecht, zonder dat de<br />
schepen enterden, en daar de Hollandsche vloot gebrek<br />
kreeg aan munitie, besloot de Gouv.-Gen. in overleg met den<br />
Raad van Indië de verdediging van het fort aan de bezetting<br />
over te laten, en met zijne vloot naar de Molukken te stevenen,<br />
om daar versterking te halen. Hij zond Van den Broeck<br />
kennis van dat besluit, met last zich tot het uiterste te verdedigen,<br />
en het fort liever aan de Engelschen dan aan de<br />
Javanen over te geven.<br />
Hel fort werd nu van de zeezijde door de Engelsche<br />
vloot, en van de landzijde door eene Jakatraansche en Bantam-
— 48 —<br />
sehe krijgsmacht ingesloten. Deze laatste troepen namen<br />
aan den strijd deel, ingevolge een aanvallend verbond tusschen<br />
de Engelschen en Bantammers gesloten, waarbij onder<br />
meer bepaald was, dat bij w r elslagen, het fort aan Bantam<br />
en de bezetting aan de Engelschen zouden worden uitgeleverd.<br />
De bezetting van het fort bestond uit 200 man, waaronder<br />
88 Europeanen. Van den Broeck vermeerderde hel<br />
weerstandsvermogen van de sterkte, waarin hij niet verhinderd<br />
werd, daar de Engelschen zich tot de insluiting bleven<br />
bepalen. Tegen het midden van Januari, toonde de Regent<br />
van Jakatra zich genegen met de Hollanders te onderhandelen,<br />
hetgeen een verdrag tengevolge had, waarbij de Regent<br />
tegen betaling van 6000 rijksdaalders vrede sloot, op den<br />
voet der vroegere contracten. Ofschoon Coen vóór zijn<br />
vertrek Van den Broeck voor verraad gewaarschuwd had,<br />
liet deze zich door den Regent misleiden, en gaf gehoor aan<br />
eene uitnoodiging van dien vorst, om hem in zijn kraton<br />
Ie komen bezoeken. Daar aangekomen, werd Van den Broeck<br />
met zijn gevolg smadelijk bejegend en gevangen genomen.<br />
De verslagenheid onder de bezetting van het fort was groot;<br />
de opperkoopman Van Raaij trad nu op als bevelhebber,<br />
doch gedroeg zich lijdelijk.<br />
In stede van krachtige uitvallen te doen, liet hij toe dat<br />
de Engelschen eene batterij van 40 stukken op den linkeroever<br />
der Tji-Liwong opwierpen en die rivier vervolgens overbrugden.<br />
Tot een aanval op het fort kwam het niet, daalde<br />
Bantammers zulks tegenhielden, beducht als zij waren,<br />
dat de Engelschen het voor zich begeerden.<br />
De handelingen van Van den Broeck, die in brieven herhaaldelijk<br />
op de overgave aandrong, verlamden de verdediging,<br />
en den 31 sten Januari besloot de Raad het fort met de geheele<br />
bezetting en den krijgsvoorraad aan de Engelschen, het<br />
geld en de koopmansgoederen aan den Regent van Jakatra<br />
over te geven. Terwijl de bezetting van het fort zich gereed
— 49 —<br />
maakte, om dit te verlaten en blijken gaf va« geringe krijgstucht,<br />
door alles wat binnen haar bereik viel te plunderen,<br />
liet de admiraal Dale den bevelhebber weten, dat het verdrag<br />
niet ten uitvoer kon gelegd worden, daar de vorst van Bantam<br />
zich tegen de bepalingen verzet had. De bevelhebber der<br />
Bantamsche krijgsmacht eischte eerst van den Regent van<br />
Jakatra de gevangene Hollanders op en toen deze hem uitgeleverd<br />
en naar Bantam gevoerd waren, deed hij onverwachts<br />
een inval in Jakatra en dwong den vorst afstand te doen van<br />
zijn rijk, dat nu bij Bantam werd ingelijfd.<br />
De bevelhebber van het Nederlandsche fort werd nu uitgenoodigd,<br />
dit aan de Bantammers over te geven, met de<br />
belofte dat zij te Jakatra gevestigd mochten blijven. Maar<br />
toen de krijgsraad in hel fort vernam, dat de Engelschen<br />
weder in onderhandeling met Bantam getreden waren, werd<br />
eindelijk besloten het fort te blijven verdedigen, hetgeen dan<br />
ook geschiedde, zonder dat de bezetting door verdere aanvallen<br />
verontrust werd. Den 10 de " Mei kwam de eerste tijding<br />
dat het ontzet in aantocht was en weinige dagen<br />
later verscheen de Gouv.-Gen. met eene vloot van 16 schepen<br />
lei' reede, stelde zich, den 30? ten Mei 1619, aan liet hoofd<br />
eener landingsdivisie van 1000 man, en bestormde Jakatra,<br />
dat, door de bezetting verlaten, geheel in de asch werd<br />
gelegd. Daarop zeilde Coen naar Bantam, om de gevangenen<br />
op te eischen, die hem dadelijk werden uitgeleverd. De<br />
vors! van Bantam loonde zich echter ongenegen, de handelsbetrekkingen<br />
met de Nederlanders te hernieuwen, zoodat de<br />
handel geheel verlegd werd naar de vestiging ie Jakatra, welke<br />
op last der bewindhebbers den naam „Batavia" verkreeg<br />
Zeer legen den zin van den gouv.-gen. Coen, die altijd<br />
bij de bewindhebbers op eene krachtige houding tegenover<br />
de Engelschen had aangedrongen, kwam er eindelijk,<br />
door de bemoeiingen der wederzijdsehe Regeeringen, in 1620<br />
eene vereeniging tusschen de beide Maatschappijen tot stand.<br />
4
— 50 —<br />
Daarbij werd in hoofdzaak bepaald, dat de handel in Oost-<br />
Indië door elk der Compagnieën voor eigene rekening zou<br />
gedreven worden, alleen op de Specerij-eilanden genoot<br />
de Engelsche Compagnie slechts het 1 j3 van de productie, de<br />
Nederlandsche het 2 /3. Ter beslechting van geschillen zou er<br />
een Raad van Defensie worden opgericht, bestaande uit 8<br />
leden, vier van elke partij, gepresideerd beurtelings door een<br />
Nederlander en een Engelschman; ter beschikking van dezen<br />
Raad van Defensie zou eene vloot van 20 schepen slaan,<br />
door beide Compagnieën uit te rusten.<br />
Het was te voorzien dat deze vereeniging geene levenskracht<br />
zou bezitten; daarvoor waren de beide Compagnieën te naijverig<br />
op elkander, en hadden elkander reeds te lang het<br />
terrein betwist.<br />
De gouv.-gen. Coen volgde echter de bevelen der bewindhebbers<br />
op; den 24 sten April 1620 werd de Raad van Defensie<br />
samengesteld en van het sluiten der Unie kennis gegeven<br />
aan den vorst van Bantam. Dit deden de Engelschen<br />
in de hoop te Bantam een rendez- vous te kunnen vestigen,<br />
als tegenwicht tegen Jakatra, doch daar de vorst van Bantam<br />
in geene schikking wilde treden, waren de Engelschen gedwongen<br />
zich te Jakatra te komen vestigen, en wel in de<br />
oude stad, hun door Coen tot verblijfplaats aangewezen.<br />
Inmiddels had Coen maatregelen genomen, den nieuwen<br />
staat te <strong>org</strong>aniseeren. Hij bepaalde de grenzen van het Nederlandsche<br />
gebied van Bantam tot Tjeribon, en van de Javatot<br />
de Indische zee. Tot verdediging tegen buitenlaiidsche<br />
vijanden liet hij een nieuw kasteel bouwen, oostwaarts van<br />
het oude fort en voorzag het aan de landzijde van twee<br />
bastions, de Robijn en de Diamant; aan de zeekant werd uit<br />
gebrek aan materialen, slechts een aarden wal met steenen reduit<br />
opgetrokken. Al aanstonds stelde Coen, in overleg met<br />
den Raad van Indië, een Baljuw en een collegie van schepenen<br />
aan, waarin ook de Kapitein-Chinees zitting Uree»,
— 51 —<br />
voor het bestuur der stad en de rechtspraak over burgers en<br />
vreemdelingen; een tweede rechterlijk collegie, bekend onder<br />
den naam van „ordinaris Raad van Justitie binnen het cas-<br />
teel Batavia", was geheel uit ambtenaren samengesteld en<br />
bestemd voor de rechtspraak over Compagnie's dienaren<br />
en nog was het jaar 1620 met ten einde, of de nieuwe<br />
maatschappij werd volgens vaste wetten bestuurd.<br />
Hel streven van Coen was in Indië haiidelskoloniën te<br />
slichten, met Batavia tot middelpunt en stapelplaats der<br />
producten voor het moederland, benevens landbouwkoloniën,<br />
onder toezicht van Nederlanders, waar het werk door slaven<br />
verricht zou moeien worden. Daarom drong hij steeds bij<br />
de bewindhebbers op het uitzenden van volkplanters aan,<br />
doch vond bij de Kamer van Zeventienen geene ondersteu-<br />
ning, eensdeels om de groote kosten, anderdeels uit vrees<br />
voor het verlies van het monopolie, dat de bewindhebbers<br />
ten strengste wilden handhaven.<br />
Toen Coen de zaken te Batavia geregeld had, besloot hij<br />
de bevelen der bewindhebbers ten opzichte van de Banda-<br />
eilande-n ten uitvoer te brengen. Met eene vloot van 12<br />
schepen en 1500 man vertrok de Gouv.-Gen. in persoon naai-<br />
de Molukken, vermeesterde de sterkjen op Lonthor, Neira,<br />
\jj en Run en maakte aan den weerstand der vrijheidlieven-<br />
de Bandaneezen voor goed een einde, door de bevolking,<br />
voor zooverre zij niet uitweek naar de Ooster-eilanden, naar<br />
Java te verbannen. Om het evenwicht Ie herstellen, werden<br />
een 400-tal ontslagen Compagnie's dienaren, zoogenaamde<br />
vrijburgers, met hunne huisgezinnen naar de Banda-eilanden<br />
overgebracht, die aldaar eene Europeesche volkplanting sticht-<br />
ten, en den naam kregen van perkeniers.<br />
Daar de Raad van Defensie geweigerd had schepen voor<br />
dezen krijgstucht te leveren, nam Coen die eilanden ook<br />
geheel voor de Nederl. Compagnie in bezit.<br />
Bij het sluiten der Unie was ook bepaald geworden , dal
— 52 —<br />
de handel op China geopend zou worden; daarom werd in<br />
1622 eene vloot van 16 schepen onder Reijersz. naar China<br />
gezonden, met last zich van Macao, de Porlugcesche vestiging<br />
, meester te maken. Dit gelukte wel niet, maar op de Piscadores,<br />
oostwaarts van Macao, werd eene sterkte gesticht.<br />
In ditzelfde jaar werd een gezantschap naar den Panembahan<br />
van Mataram gezonden, hetwelk eene schitterende ontvangst<br />
ten deel viel, terwijl die vorst zelfs zijne hulp beloofde<br />
tegen den Sultan van Bantam, doch Coen wilde van een<br />
aanvallend verbond tegen dit rijk niets weten, daar hij den<br />
vorst van Mataram wantrouwde.<br />
De gouv.-gen. Coen had reeds in 1620 aan de Kamer<br />
van Zeventienen zijn verlangen te kennen gegeven, om na<br />
twee jaren te repatriëeren en was door de bewindhebbers<br />
gemachtigd zelf zijn opvolger te kiezen. In Januari 1623<br />
gaf hij het bestuur over aan den directeur-generaal Pieter<br />
De Carpentier en keerde naar Nederland terug, alwaar hij<br />
door de bewindhebbers en de Algemeene Stalen met onderscheiding<br />
ontvangen werd.<br />
§ 3. HET BEWIND VAN DEN GOUV.-GEN. PIETER<br />
DE CARPENTIER EN HET TWEEDE BESTUUR<br />
VAN JAN PIETERSZ. COEN. — RECHTS-<br />
PLEGING OP AMBOINA. — ONTBINDING<br />
DER UNIE. — VERDEDIGING VAN<br />
BATAVIA TEGEN DE AANVALLEN<br />
VAN BANTAM EN MATARAM.<br />
1623-1629.<br />
Geheel in den geest van zijn vo<strong>org</strong>anger, vaardigde De<br />
Carpentier gewichtige besluiten uit, ter verbetering der rechtspleging,<br />
hel innen der belastingen, hel grondbezit, ter bevordering<br />
van hel onderwijs en verbetering van den gezondheidstoestand<br />
in Batavia. De stichting van eene weeskamer.
53 —<br />
een stadhuis eneene gevangenis levert daarvan het bewijs; ook<br />
vergrootte hij het verdedigingsvermogen van de stad en het kasteel,<br />
vooral aan de landzijde , tegen mogelijke aanvallen van inlandsche<br />
vijanden. Het kasteel, aan de oostzijde der Tji-Liwong<br />
gelegen, werd aan alle zijden, uitgezonderd aan den zeekant,<br />
waar eene sterke palissadeering was , door eene doorloopende<br />
borstwering ingesloten; die borstwering kreeg zuidwaarts<br />
van het kasteel eene hoogte van 36 voet, met twee bastions<br />
eu réduits, terwijl het geheel door eene 300 voet breed« en<br />
10 voet diepe gracht, voor overrompeling gevrijwaard was.<br />
Liet het zich in den beginne aanzien, dal de regeering van<br />
De Carpentier, een tijdperk van rust voor de Hollanders zou<br />
wezen, al spoedig week die begoocheling, door de gebeurtenissen,<br />
welke in de Molukken voorvielen.<br />
Volgens de bepalingen der Unie, mochten de Engelschen,<br />
onder zekere voorwaarden, handeldrijven op de Molukken<br />
en bezaten daartoe in de Nederlandsche sterkte Victoria, op<br />
Amboina, eene factorij. Aan hel hoofd van de verschillende<br />
Engelsche kantoren, stond een zekere Gabriel Towerson, die<br />
met den Gouverneur der Molukken, Herman Van Speult, op<br />
goeden voet stond. Den 23 sten Februari 1623 wekte een Ja-<br />
[Kinnees, soldaat in dienst der Compagnie, de achterdochl<br />
der schildwachten op, door nauwkeurig naar de sterkte van<br />
hel fort, het aantal schildwachten enz. te informeeren. Deswege<br />
in verhoor genomen, werd hij, naar de gewoonte dier<br />
tijden, gepijnigd en bekende dat hij door een zijner landgegenootem<br />
was overgehaald, om zijne medewerking te verlccnen<br />
tot de overrompeling van het fort voor de Engelschen.<br />
Ook de overige Japanneezen en slaven in dienst der Compagnie,<br />
werden op dezelfde wijze verhoord en wezen Towerson<br />
en de overige Engelschen als de aanleggers van hel<br />
komplot aan. De Engelschen werden nu gevangen genomen<br />
en na een uitvoerig verhoor, kwam de Gouverneur tot de<br />
ontdekking, dat zij eene uitgebreide samenzwering gesmeed
__. 54 _<br />
hadden, welke hare vertakkingen op alle kantoren in de<br />
Molukken had, om zich, door omkooping van de Japanneezen<br />
en slaven, in dienst der Compagnie, van hel fort Victoria<br />
meester te maken, zoodra zich hiertoe eene geschikte gelegenheid<br />
aanbood, hetzij bij de aankomst van een Ëngelsch<br />
schip, dan wel bij gelegenheid dat de Gouverneur zijne<br />
inspectiereis door de Molukken zoude maken. De Japanneezen<br />
zouden bij w r elsiagen, duizend realen (*) per hoofd en<br />
aandeel in den buit verkrijgen. Verder bleek nog uit hel<br />
verhoor, dat de samenzwering alleen in het brein van Towerson<br />
was opgekomen, zonder voorkennis van de Engelschen<br />
te Bantam. De gouverneur Van Speult meende nu,<br />
van zijne rechtsbevoegdheid gebruik Ie moeien maken, om<br />
een afschrikwekkend voorbeeld te stellen, en reeds den 9 den<br />
Maart werd hel vonnis door den Fiskaal opgemaakt en leiexecutie<br />
gelegd, waarbij de doodstraf voltrokken werd aan<br />
negen Engelschen, negen Japauneezen en een Inlander. Deze<br />
gebeurtenis, door de Engelschen de Ambonsche moord<br />
genoemd, had groote gevolgen. Zoowel in Indië als in Europa<br />
steeg de verbittering der Engelschen tegen de Nederlanders<br />
ten top. Eerstgenoemden beweerden dat de samenzwering<br />
slechts verzonnen was, om hen uit Amboina te verdrijven,<br />
dat de veroordeelden door pijnigingen tot bekentenis<br />
waren gedwongen, dal het proces niet naar behooreu was<br />
gevoerd en dal de Gouverneur geen recht had om Engelsche<br />
onderdanen te vonnissen. De Indische Regeering en de Kamer<br />
van Zeventienen bleven niet in gebreke die beweringen<br />
Ie wederleggen, en handhaafden Van Speult in zijne belrekking,<br />
ofschoon de Engelsche regeering herhaaldelijk op zijne<br />
uitlevering en die der rechters aandrong. Tot 1625 bleef<br />
(*) De Spaansche reaal van achten ook Spaansche mat of piaster genoemd<br />
d geschat op 48 stuivers; in het midden der 17de eeuw werd hare waarde<br />
op 60 stuivers gesteld.
55 —<br />
Van Speiilt Gouverneur der Molukkeii en herstelde daar de<br />
rust, met behulp der Nassausche vloot onder L'Hermite; ia<br />
dat jaar gat' hij het bestuur over aan Jan Van Gorkum.<br />
Daar Jacobus I zich de zaak zijner onderdanen aantrok,<br />
ontwikkelde zich uit het gebeurde te Amboina een diploma-<br />
tieke strijd, welke dikwijls een ernstig karakter dreigde aan<br />
te nemen. De koning van Engeland gaf brieven van repre-<br />
saille uit aan zijne onderdanen, waardoor den handel der<br />
O. I. Compagnie veel nadeel werd toegebracht. Cromwell<br />
nam den Ambonschen moord tot een voorwendsel om der<br />
Republiek den oorlog te verklaren, en eerst bij den vrede te<br />
Westminster, in 1654, kwam eene eindschikking tot stand.<br />
In Indië had de rechtspleging op Amboina de ontbinding<br />
der Unie ten gevolge. Wel was deze vereeniging nooit<br />
zeer innig geweest, maar in 1624 gaf de President der En-<br />
gelsche factorij te Batavia aan De Carpentier kennis van zijn<br />
voornemen, Batavia te verlaten en in straat Soenda een ei-<br />
land te kiezen, om aldaar een fort te bouwen. Werkelijk<br />
beproefden zij ook op het eiland Lagoendi, in de Lampongs-<br />
baai, eene sterkte te stichten, doch de tijdelijke inbezitna-<br />
me van het eiland Sibesi in straat Soenda, waar De Carpen-<br />
tier een fort voor eene geringe bezetting liet opwerpen, be-<br />
lette den Engelschen hun voornemen te volvoeren, om den<br />
handel op Bantam te heropenen.<br />
Na een verblijf van zes maanden op Lagoendi, waar zij<br />
aan de grootste ellende waren blootgesteld, verzochten zij<br />
den Gouverneur-Generaal weder naar Batavia te mogen te-<br />
rugkeeren, hetgeen hun werd toegestaan, waarop ook Sibesi,<br />
wegens het ongezonde klimaat, door de onzen verlaten werd.<br />
Sedert sleepte de Engelsche Maatschappij met moeite haar be-<br />
slaan voort; achtereenvolgens verdween zij uit de Molnkken<br />
en van Java, om op de kusten van Voor-Indië, nieuwe<br />
koloniën te stichten.<br />
De geschillen met de Engelschen, beletten den Gouverneur-
56 —<br />
Generaal met, in andere richting, de belangen der Compagnie<br />
le bevorderen. Tot tweemalen toe zond De Carpentier<br />
gezantschappen naar het hof van Mataram, om op den vrijen<br />
uitvoer van rijst aan Ie dringen.<br />
Het streven van dvn Panembahan van Mataram, die, na<br />
Oo.st-Java onderworpen te hebhen den titel van Soesoehoenàn<br />
had aangenomen, was, de Nederlanders lot hel erkennen<br />
zijner souvereiniteit over te halen. Dit werd natuurlijk<br />
van de hand gewezen en dal de Soesoehoénàn, om die<br />
reden den Nederlanders wrok toedroeg, bleek in 1626, toen<br />
een gezantschap uit Batavia gezonden, niet ten hove werd<br />
toegelaten.<br />
De ontdekkingstochten naar Nieuw-Holland - werden onder<br />
De Carpentier \oortgezel en de benamingen der kuststreken,<br />
Carpentaria, Arnhemsland en anderen, getuigen van het werkzame<br />
aandeel, dat de Nederlanders aan de ontdekking van<br />
dat werelddeel genomen hebben.<br />
Toen de gouv.-gen. Coen in 1623 in Nederland was teruggekeerd,<br />
had hij der Kamer van Zeventienen omstandig verslag<br />
gedaan, van den toestand in Indië, eïi haar voor zijne<br />
inzichten, met betrekking lot het uitzenden van volkplantingen,<br />
weten te winnen. Er was reeds een Reglement te dier<br />
zake opgemaakt en goedgekeurd, waaraan Coen zelf in Indië<br />
uitvoering zou geven, door ten tweeden male de landvoogdij<br />
Ie aanvaarden, toen de Engelsche regeering alle krachten<br />
inspande, om de benoeming van Coen tegen te houden, daar<br />
zij hem als de bewerker beschouwde van alle onlusten, welke,<br />
sedert hel sluiten der Unie tussehen de beide Maatschappijen,<br />
in Indië hadden plaats gehad. Hierdoor werd het vertrek<br />
van Coen vertraagd lol hel jaar 1627; middelerwijl was de<br />
Kamer van Zeventienen gezwicht voor den aandrang drv<br />
voorstanders van het monopoliestelsel, zoodat, toen Coen in<br />
dit jaar naar Indië vertrok, hem het uitdrukkelijke bevel werd<br />
nagezonden, allen vrijen handel ten strengste tegen te gaan.<br />
Bü
— 57<br />
Het vertrek van Coen naar Indië had in het geheim plaats,<br />
uil vrees dat de Engelschen het zouden trachten te verhin-<br />
deren; den 30"' September 1627 nam hij hel bestuur over<br />
van De Carpentier en trad voor de tweede maal als Alge-<br />
meen Landvoogd op. Aanstonds zond hij een gezantschap<br />
naar Bantam om den vrede te herstellen, waartoe de Sultan<br />
reeds slappen gedaan had. Terwijl de onderhandelingen<br />
met Bantam slepende waren, werd den 24 st December,<br />
door een veertigtal Bantannners, die zich onder voorwend-<br />
sel van handel te drijven, in de stad bevonden, eene amok-<br />
partij aangericht, welke spoedig bedwongen werd; gelijk-<br />
tijdig vernam Coen, dal een paar duizend Bantammcrs Ie<br />
Ontong-Djawa ontscheept waren en de ommelanden van<br />
Batavia afstroopten en dal er aanslagen op zijn leven gesmeed<br />
werden.<br />
Een uitval den 3 den Januari 1623, met 100 man voetvolk<br />
en 20 ruiters gedaan, verjoeg den vijand met een verlies van<br />
20 dooden uit de tuinen om de stad. Eerst later werd het<br />
den Gouv.-Gen. duidelijk, dat de Bantamsche vorst den Soe-<br />
soehoenan van Mataram wilde voorkomen in de vermeesleriug<br />
van Batavia. Nog eenmaal beproefde de Soesoehoenan, de<br />
Regeering over te halen, het Nederlandsche gebied als een<br />
leen van Mataram te verklaren en toen dit van de hand werd<br />
gewezen, besloot hij Batavia, zoo mogelijk bij verrassing, in<br />
Ie nemen. Den 22 st0n Augustus 1623 verscheen eene vloot van<br />
59 lichte vaartuigen, bemand met 900 Javanen, ter reede van<br />
Batavia, eene groote hoeveelheid levensmiddelen aanvoerende.<br />
Deze werden in dank aangenomen, doch Coen was op zijne<br />
hoede tegen verraad en liet de schepen op de reede ankeren,<br />
waardoor het doel der Javanen verijdeld werd. Wel werd<br />
door de bemanning van een twintigtal schepen, welke bin-<br />
nen den boom lagen, een krachtige aanval op de wacht<br />
voor het kasteel gedaan, zoodat zij zelfs tot in het kasteel<br />
doordrong, doch geene ondersteuning van buiten krijgende,
- 58 -<br />
moest zij, na een gevecht van vijf uren, met groote verliezen<br />
de wijk nemen.<br />
Den 26 sten \uguslus verscheen de voorhoede van het Javaansche<br />
leger, ter sterkte van 1000 man, aan de landzijde,<br />
onder den toemenggoeng Boereksa. Coen liet nu de voorstad<br />
landwaarts in verbranden om te beletten, dat de Javanen zich<br />
daarin zouden nestelen en toen de vijand er toch in doordrong<br />
en er zich verschanste, liet hij hem door een 120-tal<br />
Soldaten verjagen. Terwijl Boereksa de stad met loopgraven<br />
trachtte te naderen, had Coen gelegenheid krachtige maatregelen<br />
ter verdediging te nemen door de zwakke punten met<br />
palissadeeringen te versterken, en de burgerij te wapenen,<br />
waardoor hij 3000 gewapenden verkreeg. In den nacht van<br />
10 op 11 September liet Coen door 50 soldaten een uitval<br />
doen; de Javanen werden uil hunne loopgraven verjaagd en<br />
leden bij de vervolging groote verliezen, vooral door de Chineezen.<br />
Zich hersteld hebbende, deed Boereksa den 21 8ten<br />
September des avonds op alle punten schijirianvallen, terwijl<br />
zijn hoofdaanval gericht was tegen een Z. O. waarts<br />
van de stad vooruitgeschoven veldwerk, Hollandia, dat de<br />
rivier bestreek en slechts eene bezetting van 24 Hollanders<br />
had. Den geheelen nacht verdedigde zich de bezetting moedig<br />
tegen de overmacht en toen zij den volgenden m<strong>org</strong>en<br />
gebrek aan munitie kreeg, ontving Coen bericht van haren<br />
neteligen toestand, liet door 300 soldaten en 100 gewapende<br />
burgers een uitval doen, ontzette de schans en bracht den vijand<br />
een verlies van 1200 man toe. Boereksa trok terug om zijne<br />
strijdkrachten te verzamelen, doch nu besloot de Gouv.-Gen.<br />
offensief te werk te gaan. Den 21 st October gelastte hij een<br />
uitval met 2800 man, welke de macht van Boereksa geheel<br />
uit elkander sloeg, waarbij dit hoofd zelf sneuvelde. Terwijl<br />
dit voorviel, kwam er eene tweede Javaansche legermacht<br />
opdagen, onder bevel van den toemenggoeng Soera-ngalaga,<br />
die door den vorst van Mataram was uilgezonden, om den
59 -<br />
buit naar de hoofdstad over te brengen. Overmoedig gewor-<br />
den door het behaalde succes, tastten de Hollanders op eigen<br />
gezag ook deze krijgsmacht aan, maar werden door de over-<br />
macht tot den terugtocht gedwongen, welke weldra in eene<br />
ordelooze vlucht ontaardde, waardoor een 200 musketten in<br />
handen des vijands vielen en deze slechts mei de grootste<br />
moeite builen de stad gehouden werd. Daar dit leger niet<br />
was uitgerust voor een langdurigen veldtocht, en veel volk<br />
uit gebrek aan levensmiddelen verliep, besloot Soera-ngalaga<br />
in- December tot den terugtocht, nadat de pogingen, om zich<br />
door bestorming van de schans Hollandia meester te maken<br />
en het water der Tji-Liwong af te leiden, mislukt waren.<br />
Op zijn terugtocht, liet het Javaansche opperhoofd de be-<br />
st ormers der schans met hunne bevelhebbers, ten getale van<br />
700 man, ter dood brengen, welk lot ook hem bij zijne terug-<br />
komst te Kartasoera wachtte.<br />
Het succes door de Nederlanders behaald, deed den Sultan<br />
van Bantam tot den vrede neigen, die dan ook in 1629 tot<br />
stand kwam, waarop de handel met Bantam heropend werd.<br />
De Soesoehoenan gaf echter zijne plannen niet op, en be-<br />
raamde een tweeden aanval op Batavia, door hem in persoon<br />
te leiden. Om de Regeering in slaap te wiegen, zond hij in<br />
April 1629 een Javaan, Warga genaamd, naar Batavia, om<br />
haar den vrede aan te bieden. Middelerwijl kreeg de Gouv.-<br />
Gen. het bericht, dat er te Tegal een groote voorraad levens-<br />
middelen verzameld werd, waarop de gezant van den Soe-<br />
soehoenan in verhoor werd genomen, die bekende, dal hij<br />
door zijn vorst als spion gezonden en reeds een talrijk leger<br />
naar Batavia in aantocht was, waarvoor de levensmiddelen,<br />
Ie Tegal bijeengebracht, bestemd waren. Coen zond nu<br />
eenige schepen onder den commandeur Blocq Maertensz. naar<br />
Tegal, die hier de magazijnen vernielde, waardoor het Ja-<br />
vaansche leger al dadelijk rijstgebrek kreeg.<br />
Dit kon echter den Soesoehoenan niet afschrikken, die in
60 —<br />
hel begin van September met zijn leger voor Batavia verscheen<br />
en de loopgraven tegen de stad opende. Tot betere leiding<br />
der verdediging, verdeelde Coen de stad in verscheidene wijken<br />
onder afzonderlijke bevelhebbers, terwijl Blocq tot bevelhebber<br />
der stad werd benoemd.<br />
Toen de vijand zijne loopgraven voltooid had en batterijen<br />
begon op te werpen, liet Coen den 15 dM1 September door Antonie<br />
Van Diemen, aan het hoofd van 350 man een uitval doen,<br />
tegen de westelijke loopgraven; wel werden de Javanen<br />
tijdelijk verjaagd, doch bij den terugkeer der Hollanders bezetten<br />
zij hunne stellingen op nieuw en begonnen den 20 skn<br />
het reduit Hollandia uit hunne batterijen te .beschieten, welk<br />
vuur echter geringe schade veroorzaakte.<br />
Tijdens de verdediging der stad Batavia tegen den machtigen<br />
vorst van Mataram, werd de gouv.-gen. Coen door<br />
eene hevige ziekte aangetast, welke plotseling in den nacht<br />
van 20 op 21 September 1629 een einde aan zijn leven maakte.<br />
Had Coen tijdens zijn leven veel tegenstanders wegens<br />
zijne strengheid van beginselen, de nakomelingschap heeft den<br />
grondlegger van Neèrlandsch macht in Indië recht doen wedervaren<br />
en 1er zijner eere te Batavia, dat zijn ontstaan aan<br />
hem te danken heeft, een standbeeld opgericht.
- 61 -<br />
§ 4. HET TIJDPERK DER REGEERING TAN DE<br />
LANDVOOGDEN JACOB SPECX, HENDRIK<br />
BROUWER EN ANTONIE VAN DIEMEN. EIN-<br />
DE VAN HET BELEG VAN BATAVIA.<br />
OPSTANDEN IN DE MOLÜKKEN. VER-<br />
OVERING YAN MALAKA OP DE POR--<br />
TUGEEZEN EN VERDRIJVING DE-<br />
ZER NATIE UIT CEYLON EN JA-<br />
PAN. UITBREIDING DER HAN-<br />
DELSBETREKKINGEN YAN<br />
DE COMPAGNIE.<br />
1629 — 1645.<br />
Onmiddelijk na den dood van Coen werd Jacob Specx,<br />
door den Raad van Indië, uit hun midden, tol zijn opvolger<br />
gekozen, welke keuze door de bewindhebbers niet bekrachtigd<br />
werd, ofschoon zij, de tijdsomstandigheden in aanmerking<br />
nemende, Specx tot 1632 aan het bewind lieten.<br />
De dood van Coen bracht geene verandering in de verdediging<br />
van de slad Batavia tegen hel leger van Mataram.<br />
Dit had, na de voltooiing der batterijen, het vuren op de stad<br />
begonnen uil een tiental stukken, waaronder eenige ijzeren<br />
24-ponders waren, zonder dat dit vuur noemenswaardige<br />
schade veroorzaakte, zoodat de moeite welke bet gekost moet<br />
hebben, om uit de binnenlanden van Java, langs onbegaanbare<br />
wegen, stukken van dat kaliber tot voor de wallen van<br />
Batavia te brengen, niet beloond werd. Inmiddels kreeg de<br />
Gouv.-Gen. van overloopers bericht, dat er in het Mataramsche<br />
leger groot gebrek aan levensmiddelen heersehte, waarom<br />
hij, in overleg met den krijgsraad, besloot geen uitvallen<br />
meer Ie doen, daar het te voorzien was. dat het Javaansehe<br />
leger spoedig op zou moeien breken. Die verwachting werd
- 62 -<br />
niet beschaamd, want nadat het den 29^' en September nog eene<br />
laatste doch vergeefsche poging had aangewend om het<br />
reduit Weesp in brand te steken, begon het leger den 7' 1 '"<br />
October 1629 den terugtocht, waarbij velen van gebrek om-<br />
kwamen. Het geheele beleg had der bezetting aan verliezen<br />
door den vijand slechts een twintigtal dooden gekost, doch<br />
des Ie meer had zij en de burgerij van ziekten te lijden ge-<br />
had. De groole legermacht door den trotschen Soesoehoenan<br />
Agoeng uitgerust, welke op 100,000 man geschat werd, was<br />
gedecimeerd en het ontzag voor de Compagnie, welke zich<br />
legen dien machligeu staat had weten staande te houden,<br />
zeer vermeerderd.<br />
Nu het gevaar voor Batavia geweken was, nam de handel,<br />
welke tijdens bet beleg niet had stilgestaan, weder toe. Om<br />
den nood der bevolking, welke gedurende de belegering veel<br />
geleden had, te lenigen, liet Specx vele werken uitvoeren tol<br />
meerdere verdediging der stad. Deze handeling mocht de<br />
goedkeuring der bewindhebbers niet wegdragen, daar dit<br />
winstderving was; ook toonde Specx zich in hun oog niet<br />
de geschikte man om den particulieren handel ten strengste<br />
legen te gaan en den vrede met Mataram te herstellen. Wel<br />
wendde de Gouv.-Gteu. tot tweemalen toe pogingen aan om<br />
een verdrag met dit rijk te sluiten, doch vruchteloos en een<br />
gezantschap in 1631 naar Japara gezonden, werd zelfs ge-<br />
vangen genomen en een 25-tal Nederlanders naar Mataram<br />
gevoerd.<br />
In Hendrik Brouwer, bewindhebber van Amsterdam, meen-<br />
de de Kamer van Zeventienen een geschikt persoon Ie zien,<br />
om het monopoliestelsel der Compagnie ten strengste te hand-<br />
haven. In 1632 nam deze het bestuur over van Specx en<br />
vaardigde aanstonds na zijn optreden een bevelschrift uil, dat<br />
len eerste de plaatsen aanwees, op welke de vrije burgers<br />
handel mochten drijven, welke plaatsen buiten hel handelsnel<br />
der Compagnie lagen, en ten andere bepaalde, dat de ban-
- 63 -<br />
delaars zich uitsluitend te Batavia, Amboina en Banda mochten<br />
vestigen. Danr echter in de Molukken slechts handel in specerijen<br />
gedreven werd en deze een monopolie der Compagnie<br />
was, zoo bleef voor de vrije burgers mets anders over dan<br />
zich te Batavia te vestigen. De gouv.-gen. Brouwer zag hel<br />
onhoudbare van dien toestand spoedig in en geraakte toen<br />
hij de belangen der particulieren wilde voorstaan, in geschil<br />
met hel Opperbestuur, dat er naar streefde, allen vrijen handel<br />
te vernietigen, maar juist door hare handelingen, gepaard<br />
aan de geringe bezoldiging barer ambtenaren, allerlei misbruiken<br />
in het leven riep. Een ander verschil van inzichten<br />
tusschen de regeeringen in Nederland en Indië bestond in de<br />
Ie volgen gedragslijn len opzichte van de vorsten van Java.<br />
Terwijl de bewindhebbers den Gouv.-Gen. aanrieden, den<br />
vrede met de Inlandsche vorsten tot stand te brengen, door<br />
zooveel mogelijk toe te geven, begreep de Indische Regeering<br />
dat men alleen door krachtige maatregelen, des noods<br />
door oorlog, een dunrzamen vrede kon bewerken. Nadat<br />
eene poging, om de Balineezen over te balen den oorlog aan<br />
Mataram te verklaren, mislukt was, werden er ingevolge de<br />
bevelen van het Opperbestuur, onderhandelingen met Mataram<br />
aangeknoopt ; ofschoon een gezantschap in 1632 naar<br />
Tegal gezonden, den Soesoehoenan zijne erkenning als keizer<br />
van geheel Java door de Compagnie aanbood/kon dit niet<br />
eenmaal de bevrijding der gevangenen bewerken.<br />
Met Bantam brak de oorlog in 1633 op nieuw uit, toen<br />
Brouwer dit land den handel op de Molukken belette.<br />
De toestand in de Molukken was gedurende het bestuur<br />
van Brouwer weinig bevredigend, door de strengheid en<br />
willekeur waarmede de gouverneurs Gijsels en Van den Heuvel<br />
de bevolking dwongen hunne specerijen tegen lage prijzen<br />
aan de Compagnie te leveren en de overtollige kruidnagelhoornen<br />
uit te roeien. Daardoor werd de bevolking in gisting<br />
gebracht, welke een hevigen opstand leu gevolge had
_ 64 -<br />
onder hel bewind van Van Deulekom, die in 1636 lot Gou-<br />
verneur der Molukken benoemd werd.<br />
Van den Heuvel werd voor zijne handelingen te Batavia<br />
voor den Raad van Justitie gedaagd, eerloos verklaard en<br />
naar Holland opgezonden.<br />
In het zelfde jaar gaf Hendrik Brouwer het bestuur over<br />
aan Antonie Van Diemen.<br />
Deze Landvoogd deed in het jaar van zijn optreden, mei<br />
17 schepen en 2000 man een tocht naar de Molukken, liet<br />
de versterkingen Luciëla op Amboina en Hatoeaha op Ceram<br />
stormenderhand vermeesteren, waarop hij, na de rust her-<br />
steld te hebben, naar Mangkasar zeilde en met den sultan<br />
Hassan-Oedin een nieuw verdrag sloot, waarbij den Hollanders<br />
weder vergund werd daar ter plaatse eene loge te bouwen.<br />
Te Batavia teruggekeerd, vernam de Landvoogd dat een op-<br />
perhoofd van Hitoe, Kakiali, die vroeger door Van den Heu-<br />
vel a-evaiiffen eenomen, doch door Van Diemen weder in<br />
i l<br />
vrijheid hersteld was geworden, de vaan des oproers Hau<br />
ontrold. Ten tweeden male met eene vloot naar Amboina<br />
gestevend, werd de rust in 1643 hersteld, nadat Kakiali door<br />
verraad het leven verloren had; nu sloot Van Diemen mei den<br />
Sultan van Ternate een verdrag, waarbij deze vorst wel<br />
uitbreiding van grondgebied verkreeg en hem zelfs een jaar-<br />
lijkse^ geschenk van 4000 piasters werd toegezegd, doch<br />
zich verbond den alleeiihandel der Compagnie te erkennen<br />
en haar toestond, overal in zijn rijk versterkingen aan te<br />
leggen.<br />
Onder het bestuur van Van Diemen kwam er weder een<br />
verdrag mei den vorst van Kandij, radja Singa, tot stand.<br />
Deze voerde reeds geruimen tijd oorlog legen de Porlugeezcn<br />
en riep de hulp in van Westerwoldt, die zich met eene<br />
vloot van zeven zeilen ophield voor Goa. Wcsterwoldl gaf<br />
aan die uitnoodiging gehoor, verscheen in Mei 1638 voor<br />
Ballikali. verdreef de Portugeezen van daar en sloot niet den
- 65 -<br />
keizer van Kandij een zeer voordeelig verdrag, waarbij deze<br />
vorsl op zich nam, de oorlogskosten te betalen en den Nederlanders<br />
den alleenhandel, vrij van alle rechten, te gunnen,<br />
mits zij hem hunne hulp verleenden tegen de Portugeezen.<br />
Die hulp werd verleend, Negombo, Punt o Gale en<br />
Trinkonomale veroverd, doch de Portugeezen, die het gewicht<br />
van deze bezitting zeer goed inzagen , spanden al hunne<br />
krachten in; na versterking uit Goa verkregen te hebben,<br />
maakten zij zich weder meester van Negombo en sloegen hel<br />
beleg voor Trinkonomale, toen het bericht uit het moederland<br />
kwam, dat er tusschen Portugal en Nederland een vrede<br />
voor den tijd van tien jaren tot stand was gekomen. Toen<br />
de Onderkoning van Goa dit verdrag niet dan tegen den afstand<br />
van Gaie wilde erkennen, werd Caron met versterking<br />
naar Ceijlon gezonden, die Punto Gale ontzette en Negombo<br />
heroverde. Gelijktijdig werd Joan Maetsuijker met eenc viool<br />
van 12 schepen naar Goa gezonden, die den Onderkoning<br />
in 1644 tot een verdrag dwong, waarbij de vestiging dei-<br />
Nederlanders op Ceijlon door de Portugeezen als een voldongen<br />
feit erkend werd.<br />
Ook de Keizer van Kandij, die de Nederlanders slecht*<br />
als middel had willen gebruiken, om de Portugeezen te verdrijven<br />
en den bevelhebber Coster verraderlijk had laten<br />
vermoorden, werd door Maetsuijker tot het naleven van<br />
het verdrag gedwongen.<br />
Behalve op het eiland Ceijlon, waren de Nederlanders ook<br />
voor Malaka offensief tegen de Portugeezen opgetreden. Mala<br />
ka was der Compagnie steeds een doorn in het oog gebleven,<br />
daar deze stad den handel op Achter-Indië beheerschte.<br />
De gom.-gen. Van Diemen besloot haar te vermeesteren en<br />
zond in 1640 eene vloot van 18 schepen met 3000 man onder<br />
Kooper derwaarts, om de stad van de zeezijde in te<br />
sluiten, terwijl volgens verdragen met de vorsten van Djohor<br />
en Atjeh gesloten, deze rijken hulptroepen zouden leveren;<br />
5
- 66 —<br />
laatstgenoemde staat kwam echter zijne verplichtingen niet<br />
na. Toen Kooper in Augustus 1640 eene versterking van 1500<br />
man onder Anthonisz. gekregen had, werd Malaka ook<br />
van de landzijde ingesloten. Trots hongersnood en besmetting<br />
verdedigde de gouverneur der stad De Sousa Coutinho zich<br />
dapper tot Januari 1641. Toen gelastte Caertekoe, welke als<br />
bevelhebber der Hollandsche troepen was opgetreden, de<br />
bestorming der stad en eerst nadat een gedeelte er van in<br />
de macht der Hollanders gevallen was, trad de Portugeesche<br />
bevelhebber in onderhandeling en bedong vrijen aftocht voor<br />
zijne troepen ; 140 stukken geschut werden buitgemaakt ; zw aa,.<br />
had de bevolking geleden , wier aantal van 20,000 tot 3000<br />
geslonken was, doch ook de Hollanders hadden 1500 man<br />
verloren, waaronder de bevelhebbers Kooper, Anthonisz. en<br />
Picter Van den Broeck. Het bezit van Malaka was voor de<br />
Compagnie van veel belang, daar de Portugeezen uit deze<br />
plaats den Soesoehoenan van Mataram steeds gestijfd hadden<br />
in zijne vijandige houding legen de Nederlanders, zoodat de<br />
gouv.-gen. Van Diemen met vol vertrouwen aan de bewind-<br />
hebbers kon schrijven: „nu moei Mataram onze vriend wor-<br />
den." Voor de vaart door straal Malaka weid voortaan een<br />
tol geheven.<br />
Met Atjeh, waar in 1641 eene vorstin aan de regeering<br />
was gekomen, werden de handelsbetrekkingen niet weder<br />
aangeknoopt, daar de sjahbandar, die den handel namens<br />
den vorst voerde, te hooge rechten eischlc; de macht van<br />
dit groote rijk begon in de 17 de eeuw reeds Ie tanen.<br />
Niet tevreden met de Portugeezen uit hunne voornaamste<br />
handelsplaatsen verdreven te hebben, bewerkten de Neder-<br />
landers ook hunne verdrijving uit Japan. Dit viel hen des<br />
Ie gemakkelijker, daar de Portugeezen vele proselieten onder<br />
de bevolking gemaakt hadden, hetgeen de ontevredenheid des<br />
keizers zoodanig opwekte, «lat hij in 1640 beval alle Inland-<br />
sche Christenen in zijn rijk uil Ie roeien. Iet den moed
— 67 -<br />
der wanhoop verdedigden deze zich in hunne sterkte Sima-<br />
bara, maar werden door de Japanneezen ten onder gebracht,<br />
lot welke onderwerping ook een Hollandsch schip hulpver-<br />
leende. De geheele uitroeiing der Christenen in Japan was<br />
hiervan het gevolg en het volgende jaar vaardigde de Keizer<br />
een bevelschrift uit, waarbij aan alle Christenen, ook aan<br />
de Nederlanders, op zware straffen het verblijf in het land<br />
ontzegd en alle handel op Japan verboden werd; de Neder-<br />
landers moesten hunne factorij Ie Firando verlaten en moch-<br />
ten zich alleen blijven ophouden op het eiland Desima voor<br />
Nangasaki, waar zij zich nog aan verschillende vernederende<br />
formaliteiten moesten onderwerpen.<br />
Van het tijdperk van rust, na den tienjarigen vrede mei<br />
Portugal in 1641 gesloten, maakte de gouv.-gen. Van Die-<br />
men gebruik om de handelsbetrekkingen der Compagnie uil<br />
Ie breiden.<br />
Met Perzië bleef de Compagnie steeds een levendig verkeer<br />
onderhouden en had in dat rijk eene factorij; met Tonkin<br />
en Cochin-China werden betrekkingen aangeknoopt voor<br />
den zijde-haudel; minder goed slaagde zulks met Kambodja,<br />
alwaar in 1643 eene omwenteling uitbrak, toen de regeeren-<br />
de dynastie door een heerschzuchtigen prins werd uitgeroeid,<br />
die daarop alle betrekkingen met de Compagnie afbrak, een<br />
gezantschap verraderlijk vermoorden en de Hollandsche fac-<br />
torij benevens twee schepen, welke op de reede lagen.<br />
afloopen liet, terwijl de bemanning gedood, of als slaven<br />
verkocht werd.<br />
Daar met het sluiten van den vrede ook de winsten op-<br />
hielden, welke voortvloeiden uit het vermeesteren van rijk<br />
geladene Porlugeesche schepen, was Van Diemen er op<br />
bedacht, ingevolge den wil der bewindhebbers, die derving<br />
van inkomsten te herstellen, door het ontdekken van nieuwe<br />
landen en wel van de goud- en zilverrijke eilanden, welke,<br />
volgens geruchten, oostwaarts van Japan zouden liggen. Die
- 68 -<br />
eilanden bleken slechts in de verbeelding te bestaan, zoodat de<br />
tochten derwaarts ondernomen, geene resultaten opleverden.<br />
Van meer belang voor de wetenschap was een tocht door den<br />
commandeur Tasman ondernomen, lot verdere ontdekking<br />
der kustlanden van Nieuw-Holland en Nieuw-Zeeland.<br />
Was de regeering van Van Diemen een tijdperk van<br />
bloei voor de Compagnie, niet minder was het streven van<br />
den Landvoogd gedurende zijn bestuur den vrede met de<br />
\orsten op Java tot stand te brengen.<br />
Met veel beleid gelukte dit in 1639 met Bantam, zonder<br />
dat de Indische regeering de eischen van den Sultan inwilligde,<br />
die den vrijen handel op de Molukken verlangde.<br />
Soesoehoenan Agoeng van Mataram was echter te zeer gebeten<br />
op de Nederlanders om met hen in onderhandeling te<br />
treden, en beraamde zelfs, nadat hij het rijk Balambangan<br />
veroverd had, weder plannen tegen Batavia. Daartoe trad hij<br />
in 1641 in nauwere betrekking met den vorst van Palembang,<br />
doch de Regeering was op hare hoede en toen eene<br />
aanzienlijke scheepsmacht van Oost-Java naar Palembang<br />
vertrok, werd deze vloot gedwongen dit rijk Ie verlaten, waarop<br />
de vorst zich aan het verbond met Mataram onttrok. Een<br />
andermaal meende de Soesoehoenan in de Engelschen te Bantam<br />
bondgenooten te zullen aantreffen tegen de Compagnie,<br />
toen de President der Engelsche loge hem voorstelde, met<br />
een Engelsch schip een gezantschap naar Mekka over te<br />
brengen; doch ook dit werd verhinderd, het Engelsche schip<br />
aangehouden en het gezantschap naar Batavia gevoerd. Zoo<br />
bleef de spanning met Mataram voortduren en in 1644 werd<br />
zelfs eene samenzwering ontdekt legen het leven van den<br />
Gouv.-Gen., waarin Javaansche grooten uit Bantam en Mataram<br />
de hand hadden.<br />
De stad Batavia ging onder het bestuur van Van Diemen<br />
zeer vooruit, de bevolking breidde zich uit en met haar namen<br />
den handel en de cultuur in de ommelanden loe. Onder-
69 -<br />
wijs en eeredienst vonden in Van Diemen een beschermer,<br />
hetgeen blijkt uit het stichten eener school, en, op kosten van<br />
den Landvoogd, van een kerkgebouw. Op zijne last werden<br />
door Joan Maetsuijker de verschillende bepalingen, op<br />
het koloniale recht betrekking hebbende, verzameld, en deze<br />
verzameling onder den naam van „Ordonnantiën en statuten<br />
van Batavia" afgekondigd. Na een negenjarig bestuur overleed<br />
de gouv.-gen. Van Diemen den I9 dp " April 1645 te<br />
Batavia en werd opgevolgd door den directeur-generaal van<br />
den handel Cornelis Van der Lijn.<br />
§ 1. HET BESTUUR VAN CORNELIS VAN<br />
DER LIJN EN KAREL REINIERSZ. VRE-<br />
DE MET MATARAM. OPSTANDEN IN<br />
DE MOLUKKEN. VERDRAG MET DEN<br />
SULTAN VAN TERN ATE. STICHTING<br />
EENER VOLKPLANTING: AAN DE<br />
KAAP DE GOEDE HOOP.<br />
1645 — 1653.<br />
In hetzelfde jaar dat het bestuur in lndië in andere handen<br />
overging, liep ook het tweede octrooi der Compagnie<br />
ten einde en kostte het den bewindhebbers veel moeite hel<br />
verlengd Ie krijgen, daar van vele zijden stemmen opgingen<br />
voor den vrijen handel, en de West-Indische Compagnie op<br />
vereeniging aandrong. Eerst in 1647 werd het octrooi dei-<br />
Compagnie weder verlengd voor 25 jaren, legen uitkeering<br />
aan den Staal van anderhalf millioen gulden, ten bate der<br />
W. I. Compagnie.<br />
In bet volgende jaar 1648 werd de Republiek met hare<br />
bezittingen bij den vrede te Munster door Spanje erkend.<br />
Wat zijnen vo<strong>org</strong>angers niet had mogen gelukken, kwam<br />
onder het bestuur van den gouv.-gen. Van der Lijn tot
70<br />
stand, namelijk de vrede met Mataram. Soesoehoenan Mang-<br />
koerai was zijn vader Agoeng, den grooten vijand der Hol-<br />
landers, opgevolgd en zond in 1646 een gezantschap naar<br />
Batavia, dat der Regeering kennis gaf van de vredelievende<br />
gezindheid van den vorst, die echter van haar de eerste stappen<br />
verwachtte, tot het aanknoopen f\^i- onderhandelingen. De<br />
gouv.-gen. Van der Lijn greep deze gelegenheid aan, om<br />
een gezantschap naar Samarang te zenden en, na uitwisseling<br />
der wederzijdsche krijgsgevangenen, kwam in 1647 de vrede<br />
lusschen het rijk Mataram en de 0. I. Compagnie lot stand,<br />
onder de volgende voorwaarden: jaarlijks zou de Regeering<br />
Ie Batavia een gezantschap naar Mataram zenden, om kennis<br />
te geven, welke vreemde handelsartikelen waren ingevoerd<br />
geworden; dit was eene concessie aan de ijdelheid van<br />
den Indischen vorst, die daardoor in bet oog zijner onder-<br />
danen de opperheer, ook der Compagnie, bleef; de Indische<br />
regeering nam den overvoer van de Mekkagangers en gezant-<br />
schappen op zich; de gevangenen zouden in vrijheid hersteld<br />
en de overloopers uitgeleverd worden ; de Soesoehoenan sloot<br />
mei de Indische Regeering een verbond van wederzijdsche<br />
hulp tegen vijandige staten, mits deze ook vijanden der<br />
Compagnie waren, en eindelijk kregen de onderdanen van<br />
ilea Soesoehoenan vergunning, om in den Archipel handel<br />
te drijven, behalve op de Molukken. Ook met Bantam<br />
werd een verdrag gesloten, waarbij de wederzijdsche Re-<br />
geeringen beloofden elkander te ondersteunen.<br />
Ofschoon aan de twisten met de Portugeezen op Ceijlon<br />
een einde gemaakt was door het verdrag van 1644, was de<br />
toestand aldaar verre van gunstig, daar de Hollanders door<br />
willekeurige handelingen, den toorn van radja Singa hadden<br />
opgewekt, wiens vijandschap bleek, door bel verinooi den<br />
van den commandeur Van der Stel. De twisten werden<br />
echter met zeer veel beleid en toegevendheid, zonder zwak-<br />
heid, bijgelegd door Joan Maelsuijker, die in 1649 den vrede
__ 71<br />
wist te herstellen. Hij vertrok daarop naar Batavia, wegens<br />
zijne benoeming tot Directeur-Generaal van den handel, in<br />
de plaats van Caron.<br />
Hebben wij vroeger gezien hoe het den gouv.-gen. Van<br />
Diemen gelukt was, de rust in de Molukken te herstellen,<br />
de gestrengheid waarmede de gouverneur Demmer Ie werk<br />
ging om legen den sluikhandel in specerijen te waken, de<br />
wreedheid waarmede hij de hoofden van Hitoe behandelde,<br />
deed een hunner, Toeloe Kabesi, na den dood van Kakiali<br />
t (hl. 64), openlijk in verzet komen. Twee jaren lang wist<br />
hij zich in zijne sterkte Kapaha, op eene rots gelegen,<br />
slaande te houden en werd langs geheime wegen door de<br />
bevolking van levensmiddelen voorzien. Eerst in 1646 gelukte<br />
hel den kapitein Verheijden bij eene nachtelijke beklimming,<br />
de bezetting te verrassen, waarop de sterkte in onze ban-<br />
den viel. Toeloe Kabesi gal' zich over aan Demmer, die hem<br />
als muiteling liet ter dood brengen en met gestrengheid legen<br />
de opgestane bevolking woedde, waardoor deze in haar ver-<br />
zet, bleef volharden.<br />
Ofschoon door den vrede met Mataram en Bantam, Batavia<br />
zich onder het bestuur van Van der Lijn vreedzaam kon ont-<br />
wikkelen en vooral de suikercultuur in de ommelanden zeer<br />
'toenam, rezen er tegen zijn bestuur klachten, vooral van de<br />
zijde der vrije burgers, die zich ten achter gesteld voelden<br />
bij de vreemde oosterlingen en benadeeld door den handel<br />
der ambtenaren. De Kamer van Zeventienen had juist te<br />
dier tijde het vraagstuk van den handel voor vrije lieden<br />
weder in overweging genomen en in 1647 een concept op-<br />
gesteld, waarover zij bel advies der Indische Regeering ver-<br />
zocht. De gouv.-gen. Van der Lijn had aan die opdracht<br />
niet voldaan en moest hierover en over den handel door de<br />
ambtenaren gedreven, scherpe vermaningen van het opperbe-<br />
stuur hooren, waarom hij in 1650 zijn ontslag verzocht.<br />
Op last der bewindhebbers trad nu de Raad van Indië
— 72<br />
fcarèl Reiniersz. als zijn opvolger op, terwijl, zooals boven<br />
reeds gezegd is, Caron als Dir-Gen. ontslagen en vervangen<br />
werd door Joan Maetsuijker.<br />
Daar de opgetreden landvoogd en met hem de meeste leden<br />
van den Raad van Indië, tegen het bevorderen van den<br />
vrijen handel en het uitzenden van volkplantingen adviseerden,<br />
vaardigde de Kamer van Zeventienen in 1650 eene<br />
nieuwe instructie, bekend onder den naam van „Generale<br />
Instructie," uit, waarbij niet alleen tot het oude stelsel van<br />
alleenhandel werd teruggekeerd, maar bovendien nog gestrengere<br />
bepalingen waren gemaakt, om den particulieren handel<br />
Ie belemmeren. Onder meer, werd er bij die instructie ook<br />
bepaald, dat er eene vreedzame staatkunde tegenover de<br />
Javaansche vorsten gevoerd moest worden, maar dat Batavia<br />
ten allen tijde van 1200 man bezettingstroepen moest voorzien<br />
zijn. Deze instructie heeft tot den val der Compagnie<br />
tot grondslag der regeeriug gestrekt.<br />
In 1652 verwekte de houding van den Soesoehoenan weder<br />
achterdocht, daar hij in strijd met de vredesbepalingen<br />
den uitvoer van rijst uit zijne kuststreken verbood. Rijklof<br />
Van Goens, die nu aan het hoofd van een gezantschap<br />
naar .Mataram vertrok, ging met zooveel tact tegenover den<br />
Soesoehoenan te werk, dat hij niet alleen de opheffing van<br />
het verbod verkreeg, maar zelfs meerdere voordeden voor de<br />
Compagnie verwierf.<br />
Onder de werken des vredes, tijdens het bestuur van Reiniersz.<br />
tot stand gekomen, verdient vermelding de stichting<br />
van eene volkplanting aan de kaap de Goede Hoop in 1652.<br />
op welke plaats Jan Antonie Van Riebeek de aandacht der<br />
Regeering gevestigd had. Hierdoor w r erd het bezit van<br />
Mauritius, als aanlegplaats voor de schepen, voor de Compagnie<br />
van minder belang en werd dit eiland dan ook verlaten.<br />
Korten tijd na het optreden van Reiniersz. als landvoogd,<br />
braken er in de Molukken onlusten uit tegen den Sultan van
73 —<br />
Ternate, Maiidar-Sjah, die een trouw bondgenoot der Compagnie<br />
was. De Vlaming van Oudshoorn, die Demmer als<br />
Gouverneur der Molukken vervangen had, en zich tijdelijk<br />
te Batavia ophield, werd nu in 1650 ter ondersleuning des<br />
Sultans met eene vloot naar de Molukken gezonden.<br />
Hier aangekomen, vernam hij dat de Hollanders op de<br />
eilanden Amblaoe en Manipa vermoord waren geworden en<br />
dat aan het hoofd der ontevredene rijksgrooten, Madjira en<br />
Saïdi stonden, die ondersteund werden door den Sultan van<br />
Mangkasar. Van Oudshoorn was de rechte man om met voortvarendheid<br />
en gestrengheid den opstand te bedwingen. Dooide<br />
bewoners der kleinere eilanden te dwingen tot verhuizing,<br />
daar hij hunne specerijboomen vernielde, werd de opstand<br />
beperkt tot het westelijke gedeelte van Ceram, waar de hoofden,<br />
in hunne sterke bergstellingen Laäla en Assahoedi, zich<br />
veilig waanden. Laäla werd, nadat Van Oudshoorn versterking<br />
bekomen had, stormenderhand genomen, waarbij een<br />
700 opstandelingen bet leven lieten. Minder gemakkelijk ging<br />
de vermeestering van Assahoedi; eerst toen hel den vaandrig<br />
Buitendijk gelukt was met een handvol dapperen de top Ie<br />
bereiken, waar beneden de vijandelijke sterkte lag, moesten<br />
de hoofden zwichten; Saïdi werd gedood, Madjira ontkwam<br />
naar den Sultan van Mangkasar. Deze had inmiddels een aanval<br />
op het fort Djangan Kata, op Boeion gelegen, gedaan.<br />
De bezetting sloeg tot zevenmaal de aanvallen af en, geene<br />
ondersteuning krijgende, liet zij zich met het fort in de lucht<br />
springen.<br />
Tijdens den opstand, had Van Oudshoorn zooveel mogelijk<br />
de specerijboomen op de kleinere eilanden buiten Amboina<br />
laten uitroeien, en hiermede ging hij na den opstand voort,<br />
om te verhinderen, dat er buiten de Compagnie om, meer<br />
specerijen aan de Europeesche markt gebracht zouden worden,<br />
dan de vraag was. Gestrenge handhaving van het monopolie<br />
in specerijen was, om de enorme winsten, steeds het wacht-
- 74 —<br />
woord der bewindhebbers geweest. Maar de te groote pro-<br />
ductie dwong de bevolking tot den sluikhandel, daar de<br />
Compagnie niet alles op wilde koopen en de Spanjaarden<br />
en Hangkasaren op groote schaal den sluikhandel dreven. Daal-<br />
de Sultan van Ternate, Mandar-Sjah, een zwak vorst, bij<br />
zijne grooten niet bemind was en daarom steeds steun ge-<br />
zocht had bij de Compagnie, meende Van Oudshoorn deze<br />
gelegenheid te moeten aangrijpen, om dezen vorst afhan-<br />
kelijk van baar te maken en hierin slaagde hij naar<br />
w'ensch. Op zijne uitnoodiging naar Batavia vertrokken,<br />
sloot sultan Mandar-Sjah den 3L ton Januari 1652 eene over<br />
eenkomst met de Indische Regeering, waarbij hij afstand deed<br />
van zijne souvereiniteitsrechten over het schiereiland Howa-<br />
mobel en tegen eene jaarlijksche geldelijke schadeloosstelling<br />
van 12.000 rd. voor zijn persoon en van 2000 rd. voor<br />
zijne rijksgrooten, zich verbond, de specerijboomen in zijne<br />
staten te zullen uitroeien.<br />
De bewindhebbers waren niet ingenomen met het bestuur<br />
van den gouv.-gen. Reiniersz en als zijn vervanger werd in<br />
1653, de secretaris van Amsterdam, Gerard Huift, uitgezonden.<br />
Vóór deze echter te Batavia aankwam, was Reiniersz. in Mei<br />
1653 overleden en door den Raad van Indië, de directeur-<br />
generaal van den handel Joan Maetsuijker, lol zijn opvolger<br />
gekozen, welke keuze het volgende jaar door de Kamer van<br />
Zeventienen bekrachtigd werd.<br />
Gedurende zijne 25-jarige regeering bracht Maetsuijker de<br />
Compagnie tot het toppunt barer macht.
- 75 -<br />
§ 6. HET BESTUUR VAN DEN GOUV.-GEN.<br />
MAETSUIJKER. VEROVERING VAN OEIJ-<br />
LON EN DE KUST VAN MALABAR. VER-<br />
LIES VAN HET EILAND FORMOSA.<br />
TUCHTIGING VAN PALEMBANG EN<br />
MANGKASAR. OORLOG TER ZEE<br />
TEGEN DE FRANSCHEN EN<br />
ENGELSCHEN. VERWIKKE-<br />
LINGEN IN MATARAM,<br />
WAARIN DE COMPAG-<br />
NIE ZICH MENGT.<br />
1653-1678.<br />
Had de O. I. Compagnie tot nu toe er hoofdzakelijk tiaar<br />
gestreefd, hare macht als handelsmogenheid uit te breiden,<br />
onder het bestuur van Maetsuijker treedt zij hei tijdperk in,<br />
dat zij ook als veroveraarster, dikwijls tegen haren zin moet<br />
optreden, om het bestuur uit de handen van onbekwame<br />
vorsten over te nemen, die in den steun der Compagnie hel<br />
eenige middel zagen om hunne vorstelijke waardigheid, zij<br />
het dan ook als vasallen, op te houden.<br />
De 25-jarige regeering van Maetsuijker is een aaneenge-<br />
schakeld verhaal van krijgsgebemtenissen. Korten tijd na zijn<br />
optreden, zond de Gouv.-Gen. den dir.-gen. Huift naar Ceijlon.<br />
om aan de aanhoudende twisten met de Portugeezen een<br />
einde te maken. Deze hadden de stad Colombo geducht ver-<br />
sterkt; Huift maakte zich na een beleg van 15 dagen meester<br />
van het sterke kalitoer en opende daardoor den weg naar<br />
Colombo. Radja Singa ondersteunde hem krachtdadig en toen<br />
een storm door de bezetting dapper was afgeslagen, met een<br />
verlies van 500 man voor de aanvallers, besloot Huift baai-<br />
door uithongering lot de overgave te dwingen. De l'ortu-
76 —<br />
geezen verdedigden zich hardnekkig; eerst toen de krachten<br />
der verdedigers door gebrek aan levensmiddelen geheel waren<br />
uitgeput, gaf de bevelhebber de vesting met krijgseer<br />
over. Huift was tijdens het beleg gesneuveld; als zijn vervanger<br />
was de bekwame Rijklof Van Goens in 1657, met eene<br />
vloot naar Ceijlon gezonden. Achtereenvolgens werden nu<br />
het eiland Manaar. Jaffnapatnam en Negapatnam door Van<br />
Goens en den dapperen Van der Laan genomen en eene<br />
Portugeesche vloot verslagen, welke uit Goa tot hulp was<br />
komen opdagen. De Portugeezen, nu voor goed van Ceijlon<br />
verdreven zijnde, moest Colombo, volgens het verdrag<br />
met radja Singa gesloten, dezen overgeleverd worden. Doch<br />
zijne dubbelzinnige houding had ten gevolge, dal de Nederlanders<br />
die plaats bezet hielden en er de hoofdplaats hunner<br />
vestiging op Ceijlon van maakten.<br />
Daar er in 1657 onderhandelingen tusschen Nederland en<br />
Portugal geopend waren, besloot Rijklof Van Goens de macht<br />
der Compagnie ten koste van de Portugeezen uit te breiden,<br />
voor de vrede tot stand mocht komen. Hij vertrok in hetzelfde<br />
jaar met eene vloot van 25 zeilen, bemand met 2400<br />
koppen, voor de helft Europeanen, van Ceijlon naar de kust<br />
van Malabar. Koylang werd met groot verlies genomen<br />
en nu besloot Van Goens tot den aanval op Kranganoor,<br />
waarbij hij ondersteund werd door den Samorijn van Calicoet,<br />
onzen ouden bondgenoot. Dapper verdedigde de Portugees<br />
Ferreira deze stad tot in haar laatste reduit, eene kerk; toen<br />
gaf hij haar met krijgseer over. De hoofdstad van de kust<br />
van Malabar, Cochin, lag nu aan de beurt. Eene bestorming<br />
mislukte, waarop Van Goens besloot hel beleg tijdelijk op<br />
te breken, om versterking te gaan halen; hij liet echter als<br />
bezetting van een fort, gelegen op een eilandje voor de stad,<br />
700 man achter. Na bekomene versterking kon hij het beleg<br />
in November 1662 hervatten; ook hier verdedigden de Portugeezen<br />
zich dapper tot het uiterste; aan haar lot overgela-
— 77 -<br />
ten moest Cochin zich in Januari 1663 aan Van Goens overgeven,<br />
die de stad, volgens het verdrag met den Samorijn<br />
gesloten, aan dezen overgaf en hem als vasal der Compagnie<br />
erkende. Met den val van Cananoor, de laatste plaats welke<br />
de Portugeezen op de kust van Malabar nog bezet hielden,<br />
kwam deze geheel in het bezit der Compagnie. Z,oo gingen<br />
de Portugeesche bezittingen in Indië door te groote uitbreiding<br />
te niet, ofschoon de Portugeesche bevelhebbers zich<br />
wakker van hun plicht gekweten hadden. Bij den vrede<br />
van 1661 werd de Compagnie in hel bezit van Ceijlon en<br />
de kust van Malabar bevestigd.<br />
De moord in 1657, door onderdanen van den Sultan van<br />
Palembang, op de bemanning van twee Nederlandsche schepen<br />
gepleegd, eischte voldoening. Daartoe werd Van der Laan<br />
in October 1659 met eene vloot van 13 schepen derwaarts<br />
gezonden. Deze forceerde de rivier de Soengsang onder het<br />
vuur van een fort bewapend met 22 stukken, terwijl de<br />
vijand aanhoudend branders op de schepen afzond. Al deze<br />
hinderpalen werden overwonnen, aan het hoofd zijner troepen<br />
maakte Van der Laan zich stormenderhand van de hoofdstad<br />
meester, welke in de asch werd gelegd, terwijl een buit<br />
van 76 groote en 142 kleinere stukken geschut in onze<br />
handen viel.<br />
Toonde de Indische Regeering aldus de belangen barer<br />
onderdanen te kunnen beschermen, hare zwakke houding,<br />
tijdens het eiland Formosa werd aangevallen, had het verlies<br />
dezer bezitting ten gevolge. Sedert 1624 was dit eiland,<br />
bij de Chineezen Tawéjan geheeten, in haar bezit. De taak<br />
van den Gouverneur was hier verre van gemakkelijk, daar<br />
wel 200,000 Chineezen zich op het eiland gevestigd en reeds<br />
meer verraderlijke aanslagen tegen het Nederlandsche gezag<br />
gesmeed hadden. Toen nu in China de regeerende dynastie
— 78 -<br />
door de Mandschoe-Tartaren onttroond was geworden eu<br />
een der verdreven prinsen, Coxinga, het beroep van zeeroover<br />
had 1er hand genomen, was de gouverneur van Formosa,<br />
Coyet, op een mogelijken aanval bedacht en verzocht ver-<br />
sterking van Batavia. Van der Laan van Palembang terugge-<br />
keerd, werd nu met 12 schepen ter ondersteuning gezonden :<br />
voor Zeelandia aangekomen en de rust nog niet bedreigd<br />
ziende, vertrok bij met 9 schepen naar Batavia, de door<br />
Coyet gevraagde hulp aan diens zwakheid toeschrijvende,<br />
waarop de Indische Regeering Clenk als vervanger van<br />
Coyet afzond. Laatstgenoemde had echter juist gezien; kort<br />
na hel vertrek van Van der Laan, verscheen Coxinga met<br />
een 25,000 tal Chineezen voor het eiland, landde en vermees-<br />
terde het geheel met uitzondering van het fort Zeelandia,<br />
waarin de Nederlandsche bezetting was teruggetrokken. Door<br />
wreedheid trachtte Coxinga de bezetting te ontmoedigen en<br />
wist de Chineezen op het eiland te dwingen zijne partij te<br />
kiezen. Onder deze omstandigheden kwam Clenk voor hel<br />
eiland aan, doch gevoelde weinig lust aan zijne opdracht<br />
Ie voldoen en keerde naar Batavia terug; zijne benoeming<br />
was reeds door de Hooge Regeering te niet gedaan, die, de<br />
insluiting van Zeelandia vernomen hebbende, eene vloot van<br />
10 schepen met 700 man onder Cau afzond tot ontzet van<br />
het fort. Deze kon tegen de Chineesche overmacht niets<br />
uitrichten en verloor zelfs een schip door storm, welks lie-<br />
manning door de Chineezen gruwelijk vermoord werd. Van<br />
nu af was Coyet aan zijn lot overgelaten en gedurende ne-<br />
gen maanden wist hij den moed der bezetting levendig Ie<br />
houden, die in de martelingen, welke de gevangenen op last<br />
van Coxinga ondergingen, haar lot voor oogen had. Toen<br />
eindelijk alle hoop op ontzet verloren en de bezetting niet<br />
in slaal was zich langer te verdedigen, trad Coyet den 2"'"<br />
Februari 1662 in onderhandeling, wist vrijen aftocht Ie<br />
bedingen voor de geheele bezetting en vrijlating der weinige
' - 79<br />
gevangenen, die nog gespaard waren gebleven. De goedereu<br />
der Compagnie, welke in het fort waren, ter waarde van<br />
5 Ion goods, vielen Coxinga in handen. Zoo ging het eiland<br />
Formosa, dal voor den handel der Compagnie op China en<br />
Japan van veel gewicht was, voor haar verloren: dien<br />
handel was daardoor een groote knak toegebracht, terwijl<br />
de pogingen om het eiland xveder te bemachtigen, noch hel<br />
/.enden van kostbare gezantschappen, hierin eenige verandering<br />
brachten. Coyet werd het zoenoffer van den toorn dei<br />
bewindhebbers en tot verbanning veroordeeld, welk von-<br />
nis eerst in 1674, door tusschenkomst van Willem til, werd<br />
opgeheven.<br />
De hulp, door den Sultan van Mangkasar aan de opstan-<br />
delingen in de Molukken verleend eu de aanval door dien<br />
vorst op de Nederlandsche slerkle te Boeton gedaan, (blad/..<br />
73) verdiende tuchtiging. Na de onderwerping der Molukken<br />
werd dan ook eene vloot van 23 bodems, bemand met 3000<br />
koppen onder bevel van Van Dam en Truijtmans te Amboina<br />
uitgerust. In Juni 1660 verscheen deze vloot voor Mangkasar en<br />
vond daar ter reede zes rijk geladen Portugeesche schepen. De<br />
verovering van dit smaldeel door twee onzer schepen, d(n'(\<br />
al aanstonds den moed der Mahgkasaren zinken. De landing<br />
volbracht zijnde, vielen de forten Panakoke en Samboepo,<br />
welke de stad beschermden, na hevigen tegenstand in onze<br />
macht en bij den daarop gevolgden vrede moest de Sultan<br />
hel fort Panakoke aan de Nederlanders afstaan. De trolsche<br />
Hassan-Oedin had met weerzin moeten toegeven en zon op<br />
wraak. Toen uu in 1665 de bemanning van twee Neder-<br />
landsche schepen, welke in zijn gebied gestrand waren, ver-<br />
moord was geworden en hij daarover ter verantwoording<br />
geroepen werd, besloot de Sultan de Nederlanders Ie voor-<br />
komen, en den Radja van Boeton, onzen bondgenoot, te<br />
onderwerpen. Op aanraden van \roe l'alakka. een Boni-
— 80 —<br />
sehen prins, vasal van Mangkasar, riep de vorst van Boeton<br />
de hulp der Compagnie in. Die hulp werd verleend en tot<br />
opperbevelhebber van eene vloot van 13 zeilen, bemand met<br />
800 koppen, de admiraal Cornells Speelman benoemd.<br />
Voor dezen was het weggelegd het gezag der Compagnie<br />
op Celebes op hechte grondslagen te vestigen en later haar<br />
op den weg ter verovering van Java te voeren.<br />
Op het einde van 1666 landde Speelman op Boeton en<br />
behaalde op de troepen van den Sultan van Mangkasar, ook<br />
door den afval van Aroe Palakka, die met 5000 Boniërs tot<br />
de onzen overging, eene schitterende overwinning, waarbij<br />
6000 krijgsgevangenen en een aanzienlijke buit in zijne handen<br />
vielen. Aan Aroe Palakka werd voor zijne verleende<br />
hulp, de bevrijding van Boni van Mangkasar's suprematie,<br />
toegezegd. Na de overwinning op Boeton vertrok Speelman<br />
eerst naar de Molukken, om de laatste hand te leggen aan<br />
het herstellen der rust aldaar en keerde na eene afwezigheid<br />
van zes maanden voor Bonthain terug. Ook deze plaats<br />
werd veroverd en nu de tocht naar Mangkasar voortgezet.<br />
Met 5000 man, waaronder 1300 Hollanders, werd de landing<br />
volbracht bij Glisson; het kasteel werd door eene groote<br />
overmacht Mangkasaren verdedigd en viel onzen troepen eerst<br />
in handen, nadat Palakka met 6000 Boniërs ons ter hulpe<br />
kwam. De Mangkasaren verdedigden den toegang tot hunne<br />
stad met de meeste energie, doch hoe verder Speelman voortrukte,<br />
hoe meer Mangkasaarsche grooten afvallig werden,<br />
zoodal na drie maanden strijdens, de Sultan genoodzaakt was,<br />
den 18 den November 1667, de vredesvoorwaarden, hem door<br />
Speelman vo<strong>org</strong>eschreven, aan te nemen. Dit vredesverdrag,<br />
bekend onder den naam van het „Boengaaisehe contract"<br />
vormt den grondslag, waarop de verhouding van de vorsten<br />
onderling en tot de Compagnie, zooals later tot den Staat,<br />
berusj. De voornaamste bepalingen waren de toekenning<br />
van den alleenhandel aan de Compagnie met uitsluiting van
81 —<br />
alle andere natiën ; door deze bepaling verviel de handel van<br />
Mangkasar, als oorlogskosten moest de Sultan 25,000 r.d.<br />
en 1000 slaven betalen, verder alle veroveringen op Ternate<br />
en Boeton teruggeven, de vorsten op de oostkust onafhankelijk<br />
verklaren en der Compagnie het gezag als scheidsrechter<br />
in de geschillen tusscheh de vorsten op Celebes toekennen.<br />
Deze harde voorwaarden werden in 1669 nog vermeerderd<br />
met de uitlevering van al het geschut, het slechten der sterkten<br />
en het zenden van gijzelaars naar Batavia, toen Hassan-<br />
Oedin nog eenmaal, doch te vergeefs, beproefd had, zich van<br />
het knellende juk te ontslaan.<br />
Onze trouwe bondgenoot, Aroe Palakka, werd voorloopig<br />
met de landstreek Bonthain en een paar plaatsen in Boni<br />
beleend; eerst in 1672, na den dood van den Sultan van<br />
Boni, weid hij door de Compagnie tot deze waardigheid<br />
verheven. Boni verkreeg nu langzamerhand de hegemonie,<br />
welke vroeger aan Mangkasar behoord had.<br />
De oorlog welke op Sumatra tusschen de rijken Atjeh en<br />
Menangkabau was uitgebroken, verschafte der Compagnie de<br />
gelegenheid, ook hare macht op dit eiland uit te breiden.<br />
In 1664 werd De Bitter naar Sumatra's westkust gezonden<br />
ter ondersteuning van het rijk Menangkabau, dal voor die<br />
hulp de kuststreek aan de Compagnie afstond.<br />
Indrapoera werd onderworpen en Padang op de Atjehers<br />
veroverd. Wel werd het volgende jaar de commissaris Gruis<br />
mei eenige bevelhebbers en 130 soldaten door de bevolking<br />
van hel eiland Pisang, voor Padang, vermoord, doch de commissaris<br />
Verspreet wreekte dien moord met behulp cener<br />
troepenmacht van 500 man onder bevel van den dapperen<br />
Poolman; de kuststreek werd van vijanden gezuiverd en ter<br />
bescherming van den handel eene rij versterkingen van Padang<br />
tot Baroes aangelegd.<br />
C
— 82 —<br />
In hel tijdperk dat wij nu behandelen, xvas de Republiek<br />
reeds tweemalen in oorlog geweesl met Engeland, waartoe<br />
de naijver van dit land op den bloei der O. I. Compagnie<br />
veel had bijgedragen. Bij den vrede Ie Breda in 1667, werd<br />
het eiland Run, waarop de Engelschen nog recht hadden,<br />
aan de Compagnie afgestaan. Gevaarlijker voor de Compag-<br />
nie was de oorlog welke in 1672 uitbrak. Reeds vóór de<br />
oorlogsverklaring had Lodcxvijk XIV eene vloot van 14.sche-<br />
pen onder den admiraal De la Haye uitgerust, waarop zich<br />
ook Caron, de gewezen Directeur-Generaal van den handel<br />
der 0. I. C, bevond. De la Haye stevende naar Ceijlon en<br />
kreeg van den vorst vergunning te Trinkonomale een fort<br />
te bouwen. Hier eene bezetting achterlatende, vertrok de<br />
Admiraal naar de kust van Coromandel. Rijklof Van Goens.<br />
Gouverneur van Ceijlon, besloot op eigen gezag de plannen<br />
der Franschen te verhinderen. In der haast eenige schepen<br />
verzameld hebbende, volgde hij de Fransche vloot, tastte<br />
haar. terwijl zij op geen aanval bedacht was, aan en ver-<br />
meesterde vier schepen. Vervolgens begaf hij zich naar Trin-<br />
konomale. veroverde het nog niet voltooide fort en nam de<br />
bezetting, 400 man sterk, gevangen. Al spoedig kreeg hij<br />
hel bericht van het uitbreken van den oorlog in Europa;<br />
de Indische Regeering keurde de genomene maatregelen goed<br />
en zond eene vloot onder Van Quaalberg ter ondersteuning<br />
af, waardoor Van Goens nu over 18 schepen mei 600 vuur-<br />
monden kon beschikken. Met deze schcepsmacht stevende<br />
Van Quaalberg naar de kust van Coromandel, en ontmoette<br />
1er hoogte van Mazulipatnam eene Engelsche vloot, ter sterkte<br />
van 10 zeilen, welke juist uit Europa-was aangekomen. Na<br />
een strijd van drie uren hield de Engelsche vloot af en zeilde<br />
naar Madras, waar de Engelsche Compagnie een fort had, om<br />
korten tijd daarna naar Engeland terug te keeren. Hel eeni-<br />
ge voordeel dat deze vloot behaalde, xvas de vermeestering van<br />
hel eiland St. Helena, dal van al' dien lijd in de machl der
— 83 -<br />
Engelschen gebleven is. De la Haye had zich inmiddels te<br />
St. Thomé gevestigd en xverd hier door Van Quaalberg van<br />
de zeezijde en door den vorst van Galkonda van de landzijde<br />
ingesloten. Gebrek aan belegeringsgeschul en verstrooiing<br />
van de vloot door een orkaan veroorzaakten vertraging in hel<br />
beleg, zoodat de Fransche Admiraal zich tot November 1674<br />
kon blijven verdedigen; toen gaf hij de sterkte over en keerde<br />
met 900 man op Hollandsche schepen naar Frankrijk terug.<br />
Terwijl deze gebeurtenissen buiten Java voorvielen, xvas<br />
in het rijk Mataram een binnenlandsche oorlog uitgebroken,<br />
welke den val van dit rijk veroorzaakte. Met het uitbreken<br />
van dien strijd begint een nieuw tijdperk in onze koloniale<br />
geschiedenis.<br />
Met Bantam was in het jaar 1655 het vredesverdrag, dat<br />
in 1645 voor den tijd van lien jaren was gesloten, vernieuwd<br />
geworden. Door de herhaalde oorlogen, welke de Compagnie<br />
in den Archipel te voeren had, meende de Sultan dat hare<br />
krachten uitgeput waren, waarom hij in 1656 het verdrag<br />
schond, door zijne troepen de ommelanden van Batavia te<br />
laten afstroopen, terwijl gelijktijdig twee Nederlandsche<br />
schepen voor Bantam werden afgeloopen. Door de afwezigheid<br />
der troepen, kon de Regeering voorloopig niets doen<br />
dan de reede van Bantam blokkeeren. Dit deed den handel<br />
van Bantam kwijnen, maar lokte ook protesten uit van de aldaar<br />
gevestigde Engelschen, en de vrees voor verwikkelingen<br />
in Europa, stemde de Regeering tot toegevendheid; in 1659<br />
kwam er met Bantam, na lange onderhandelingen, een eeuwige<br />
en onverbreekbare vrede tot stand. Na dien tijd nam<br />
de handel van Bantam zeer toe, zoodat het zelfs Batavia naar<br />
den kroon slak. De reden hiervan moet gezocht worden<br />
in hel monopoliestelsel, dat de Compagnie ten strengste handhaafde,<br />
terwijl het haar door de verschillende krijgsuitruslingen<br />
dikwijls aan kapitaal en schepen ontbrak om zelve
- 84 —<br />
handel te drijven. De achteruitgang van den handel te Batavia<br />
xvas zoo merkbaar, dat de gouv.-gen. Maetsuijker, ofschoon<br />
weifelende, den Bexx r indhebbers in 1675 aanried de bakens<br />
Ie verzetten alvorens het getij verloopen zou zijn. Krachtiger<br />
uitte zich het lid in den Raad van Indië, Van Hoorn : ineen<br />
advies aan de Regeering betoogde hij de gebiedende nood-<br />
zakelijkheid om met het oude stelsel te breken. Maar de<br />
Kamer van Zeventienen was van een ander gevoelen en in<br />
eene aanschrijving aan het Indische bestuur in 1676 gelastte<br />
zij allen particulieren handel en praalzucht, ook bij de amb-<br />
tenaren, ten strengste tegen te gaan. Welke de gevolgen van<br />
dit stelsel, onder gewone omstandigheden, voor de Compag-<br />
nie gexx-eest zouden zijn, blijft te gissen. De oorlog in Ma-<br />
taram en de daarop volgende onlusten in Bantam maakten<br />
haar meesteres van de kuststreken van Java en bevrijdden<br />
haar van lastige concurrenten.<br />
Toen Speelman door het Boengaaische contract de macht<br />
van Mangkasar gefnuikt had, waren vele Mangkasaarsche<br />
grooten, die zich in den nieuwen toestand niet xxilden schik-<br />
ken, uitgeweken en hadden met hun gevolg bij den Sultan<br />
van Bantam eene gastvrije ontvangst genoten De voornaam-<br />
sten onder hen waren kraëng Montemarano, de Radja van<br />
Mandhar en daëng Mangaspa. oom van den jongen Koning<br />
van Tello. Al spoedig schonden de Mangkasaren de genotene<br />
gastvrijheid . xx r aarop zij genoodzaakt werden Bantam te ver-<br />
laten ; Montemarano nam in 1673 de wijk naar Oost- Java<br />
en werd hier weldra door de andere grooten gevolgd. Hun<br />
plan xvas zich van een vast punt op Madocra of Java's oost-<br />
kust meester te maken, om van daar uit zeeroof te plegen.<br />
Dit voordeelige bedrijf verlokte anderen zich met hen te ver-<br />
binden en toen een zekere Mangkasaarsche Kraëng, Glisson<br />
geheeten, zijn aanhang bij den hunnen gevoegd had, begon-<br />
nen omstreeks 1675 de strooptochten langs de kusten van<br />
Java en verscheidene plaatsen als Pasoeroewafi, Gresik en ein-
— 85 —<br />
(lelijk Soerabaja werden geplunderd en verwoest. In hunne<br />
ondernemingen werden de Mangkasarea. gesteund door een<br />
heerschzuehtigeu Madoereesehen prins Troena Djaja, die beweerde<br />
af te stammen uit het vorstengeslacht der Brawidjaja's,<br />
dat over tfadjapahit geregeerd had en tevens het plan koesterde<br />
Madoera te bevrijden van de overheersching van Mataram.<br />
Het verbond tusschen Glisson en Troena Djaja werd hechter,<br />
toen deze aan eerstgenoemden zijne dochter ten huwelijk<br />
gaf en krachtiger, toen een Mahomedaansche priester, pangeran<br />
Mas Giri geheeteu, die onder hel masker van heiligheid, de<br />
eerzuchtigste bedoelingen koesterde en zelfs den titel van<br />
Soesoehoenau en Panembahan had aangenomen, in het geheim<br />
den verbondenen zijn steun beloofde.<br />
Sedert 1646 zetelde op den Mataramsehen troon soesoehoenau<br />
Mangkoerat, een nietswaardig vorst, die zijn gezag<br />
door schrik meende te moeten handhaven, maar het daarentegen<br />
door zijne wreedheid en onbekwaamheid, aan het<br />
wankelen had gebracht.<br />
Toen de Indische Regeering in het begin van 1676 van<br />
haren Resident te Japara bericht kreeg van de rooftochten<br />
der Mangkasaren, besloot zij tot het uitzenden van eene expeditie<br />
ter -sterkte van 300 man, voor de helft Europeanen,<br />
onder bevel van den kapitein Franssen. Met zeven kleine<br />
vaartuigen vertrok deze in Januari naar de oostkust, doch<br />
vond, door den invloed van pangeran Mas Giri, geene<br />
medewerking van de Javaansche bevolking. Onderhandelingen<br />
met de Mangkasaarsche grooten aangeknoopt, leidden<br />
lot geene bevredigende uitkomsten en de schoone gelegenheid,<br />
die zich aanbood, om bij de kust van Madoera de vloot van<br />
Troena Djaja te vernielen, liet Franssen voorbijgaan, meenende<br />
dal zij eene Javaansche vloot was, tegen de zeeroo\ ers<br />
uitgerust. Middelerwij} had de Soesoehoenau een aanzienlijk<br />
leger in het veld gezonden dat, onder bevel van Ka-Pandji.<br />
tot Bangil voorwaarts rukte; tevens kwam eene Javaansche
— 86 -<br />
scheepsmacht van 100 prauweu de Nederlandsche versterken.<br />
Bij een aanval op de vijandelijke werken voor de monding<br />
der rivier Tempoeran werd deze viool echter verstrooid.<br />
Vlet even weinig succes had een aanval van het Mataramsche<br />
leger óp de vijandelijke versterkingen bij Panaroekan plaats;<br />
door een krachligen uitval de\- Madoereezen werd het Ja-<br />
vaansche leger op de vlucht geslagen. Den 30 steB Vugustus<br />
kwam de majoor Poolman met 300 man versterking uit Ba-<br />
tavia en nam het bevel over van den kapitein Franssen.<br />
Poolman ging met veel beleid te werk; na het ontschepeu<br />
zijner troepen versterkte hij zich op een punt aan de kust<br />
en begon van hieruit de vijandelijke werken Ie verkennen.<br />
In zijn bivak sloeg hij tol tweemalen toe een aanval dei'<br />
Vlangkasaren af en ging toen tol den aanval op des vijands<br />
slellingen over. Door die werken om te trekken, maakte<br />
Poolman zich met gering verlies er van meester; daarop ver-<br />
volgde hij tien vijand voortdurend, zoodat deze al zijne stel-<br />
lingen aan de kust moest opgeven en de vlucht nemen naar<br />
het gebergte. De vloot had den aanval te land ondersteund en<br />
op de kusten meer dan 1000 vaartuigen der Mangkasaren ver-<br />
uield. Na bet behaalde succes meende Poolman hel aan een<br />
Javaansch leger, dat 1er sterkte van 60,000 man,- onder aan-<br />
voering van den troonsopvolger, pangeran adipati Ànom,<br />
was opgerukt, over te kunnen laten, den vijand verder te<br />
vernietigen. Maar door de weinige orde waarmede dit leger<br />
voorwaarts rukte en het daarmede gepaard gaande lijd verlies,<br />
kregen tie Mangkasaren de gelegenheid zich te verzamelen<br />
en versterking van Madoera onder Troena Djaja en kraëng<br />
Glisson tot zich te trekken. Toen hunne macht weder een<br />
12,000 man sterk was, lastten zij hel Javaansche leger aan,<br />
dat geheel verstrooid werd. Door deze nederlaag van het<br />
Javaansche leger, herwon tie vijand wat hij door Poolman's<br />
beleid verloren hatl en maakte zich weder meester van de<br />
geheele oostkust tol Japara toe. Troena Djaja nam den titel
— 87 —<br />
aan van panembahan Madoeratna en zond afgevaardigden<br />
naar Batavia, met verzoek aan de Regeeriug om neutraal te<br />
blijven, waar de Indische Regeering besloot op aanzoek van<br />
den Soesoehoenau en volgens het vredesverdrag van 1646<br />
als bemiddelaarster op Ie treden. Zoo weinig voorzag zij<br />
echter nog de gevolgen van dezen oorlog, dat zij den Resi-<br />
dent van Japara uitdrukkelijk gelastte, niet aanvallend tegen<br />
den vijand op te treden; tevens zond zij gezanten naarden<br />
Soesoehoenau en Troena Djaja, naar genen om te vernemen<br />
wat zijn verlangen was, naar dezen om hem te bewegen<br />
gevolmachtigden naar Japara te zenden. Ook de bevelheb-<br />
ber van eene nieuwe expeditie, Cornelis Speelman, kreeg<br />
eene instructie in denzelfden geest.<br />
Deze stak op het einde van het jaar 1676 in zee met eene<br />
vloot van 5 groote en 4 kleine vaartuigen, hebbende aan boord<br />
300 Europeesche soldaten en 400 Inlanders. Met zijne vloot<br />
deed hij Tjeribon en Tegal aan; doch in de eerste plaats was<br />
Troena Djaja hem reeds voor geweest, zoodat hij daar den<br />
Regent op diens hand vond. In Japara aangekomen, vond<br />
Speelman een gemachtigde van den Soesoehoenau, met wien<br />
nu een concept voor een nieuw tractaat werd opgemaakt-<br />
waarbij de volgende voorwaarden bedongen werden: hel<br />
oude verdrag van 1646 werd vernieuwd; de Compagnie be"<br />
loofde den Soesoehoenau ondersteuning tegen vergoeding der<br />
oorlogskosten, waarvoor deze in drie jaarlijksche termijnen<br />
eene som van 350,000 realen en 3000 lasten rijst zou betalen,<br />
met verhooging van 20,000 realen 'smaands, indien de oor-<br />
log langer dan tot medio 1677 mocht duren. Verder be-<br />
dong Speelman geheele tolvrijheid voor de Compagnie bij<br />
den invoer in de kustplaatsen van Java, vrijheid tol het<br />
stichten van factorijen aldaar en een geregelden uitvoer van<br />
4000 lasten rijst jaarlijks voor Batavia. Eindelijk verzocht<br />
de \dmii\tal uitbreiding van het grensgebied van Batavia<br />
lot aan de rivier van Pamanoekan. -- Den 4 den Maart 1677
8S<br />
vertrok de Resident van Japara, Jacob Couper, naar Mataram<br />
om de bekrachtiging van dit verdrag te verkrijgen.<br />
Hij vond den toestand aldaar zeer verward; de Soesoehoenau<br />
was afgeleefd en ziekelijk en nog bij zijn leven<br />
betwistten zijne vier zonen elkander de opvolging. Een der<br />
prinsen van tien bloede, raden Katljoran, de schoonvader<br />
van Troena Djaja, die reeds laugen tijd in het geheim lot<br />
diens partij behoord had, had openlijk met Mataram gebroken<br />
en was met een talrijk gevolg naar Kediri geweken. De<br />
Soesoehoenau bekrachtigde het verdrag, met uitzondering van<br />
de uitbreiding van grensgebied en den 25 sten Maart keerde<br />
Couper naar Japara terug. Inmiddels had Speelman gevolmachtigden<br />
naar Troena Djaja gezonden om hem te bewegen<br />
de geschillen op vredelievende wijze bij te leggen, waartoe<br />
bij uitgenoodigd werd in persoon naar Japara te komen, of<br />
een gevolmachtigde te zenden om met den Admiraal te onderhandelen.<br />
De afgezanten keerden onverrichter zake terug,<br />
maar brachten de goede tijding mede, dat het verbond tusschen<br />
Troena Djaja en zijn schoonzoon kraëng Glisson verbroken<br />
was en dat beiden elkander hevig bestreden. Den 27 st
— 89 —<br />
daar, hij zonder ondersteuning van Batavia of Mataram, niet<br />
in slaat was Troena Djaja aanstonds te vervolgen. Toen hij<br />
hier ongunstige berichten ontving over den toestand in<br />
Mataram, besloot hij, na rijp beraad, landwaarts in te rukken.<br />
Eerst wilde hij echter een inval op Madoera doen.<br />
om de vijandelijke macht aldaar te vernietigen. De kustplaatsen<br />
van dit eiland vielen in zijne handen en nu op het punt<br />
zijnde zijn krijgstucht naar Mataram te beginnen, kreeg hij<br />
de tijding dat de hoofdplaats van Mataram was ingenomen<br />
en verwoest, de Soesoehoenau gevlucht en de rijkssieraden<br />
naar Kediri waren overgebracht, waardoor Troena Djaja's<br />
aanhang zoo was toegenomen, dat deze zelfs een aanslag op<br />
Soerabaja beraamde. Gelijktijdig kreeg de Opperbevelhebber<br />
van de Indische Regeering den stelligen last zich te onthouden<br />
van een veldtocht naar de binnenlanden, daar hem<br />
geene versterking kon gezonden worden, wegens de vijandige<br />
houding van Bantam en de bewoners van Malaka. Speelman<br />
besloot daarop Soerabaja te verlaten en naar Tegal en Japara<br />
te stevenen, om den Soesoehoenau te ontmoeten. Na het bestuur<br />
in Soerabaja zoo goed mogelijk geregeld en panembahan<br />
Mas Giri tot algemeen opperhoofd namens den Soesoehoenau<br />
aangesteld te hebben, in de hoop dat geestelijk opperhoofd<br />
daardoor te winnen, vertrok de Admiraal den 18 den Augustus<br />
1677 naar Japara, Couper met eene kleine scheepsmacht<br />
achterlatende.<br />
Te Japara aangekomen, vernam de bevelhebber, dat de<br />
zoon van den inmiddels overleden Soesoehoenau zich te<br />
Tegal ophield, terwijl de Regent aldaar hem trachtte over<br />
te halen, de hulp van Bantam 's vorst in te roepen. Dit plan<br />
van den Regent mislukte door de hooge eischen welke Bantam<br />
stelde, waarop de Soesoehoenau zich naar Japara begaf en<br />
aldaar door Speelman als vorst ontvangen werd. Van hem<br />
vernam de Admiraal het treurige uiteinde van soesoehoenau<br />
Amangkoerat. De willekeurige handelingen van dezen , hadden
90<br />
den beker „ver doen loopeu en verscheidene prinsen waren<br />
afvallig geworden. Kadjorans troepen hadden zich van<br />
den kralon meester gemaakt; de Soesoehoenau was daarop,<br />
van allen, behalve van zijn oudsten zoon, den adipati<br />
\nom, verlaten, uit zijne hoofdstad gevlucht. Van<br />
plan zijnde naar Japara te gaan en de hulp van Speelman<br />
m te roepen, was de oude vorst te Tagal Wangi overleden<br />
en bad voor zijn verscheiden, zijn oudsten zoon lol<br />
zijn opvolger benoemd en<br />
Hollanders in te roepen.<br />
hem aangeraden, de hulp tl<br />
er<br />
Deze had nu wel den .Hel van Amangkoerat Senapati Ngalaga<br />
aangenomen, maar werd zelfs met door zijne drie broeders,<br />
die z,cb in de binnenlanden ophielden, als Soesoehoenau<br />
erkend. Speelman zag de noodzakelijkheid in om tien<br />
Soesoehoenau me» behulp der Compagnie'* troepen in zijn<br />
gebied te herstellen en zond gezanten naar de broeders van<br />
den vorst, om hen te bewegen hun oudsten broeder als<br />
n rechtmatigen vors. te erkennen. Tevens besloot de \dnnraal<br />
tie schoone gelegenheid niet voorbij te laten gaan<br />
7 Van deB ^oehoenan, die zich meer met zijne vrouwen<br />
dan met staatszaken onledig hield, nieuwe voordeden te bedmgen.<br />
en in vier verschillende contracten verkreeg de Compagnie<br />
de bekrachtiging der verdragen van 1664 en 1677uitbreiding<br />
en geheele onafhankelijkheidsverklaring van het'<br />
gebied van Batavia tot Pamanoekan, tot onderpand alle steden<br />
n van Java's N. en O. kust met inkomsten en<br />
rechten, het directe gebied over Samarang, lolvrijheid en hel<br />
monopolie voor den invoer van kleeden en opium en tien<br />
uivoer van rijst en suiker. Tot behoorlijke inning der inkomsten,<br />
verdeelde Speelman de kustlanden in een Westeren<br />
Ooster-Gouvernenieiil.<br />
In stetle van bij de Hooge Regeering krachtdadige ondersteuning<br />
te vinden, ondervond Speelman slechts tegenwerking,<br />
voortspruitende uit de vrees van Maetsuijker en den
— 91 —<br />
Raatl van Indie om met Bantam in oorlog te komen. Daar-<br />
door in zijne vo<strong>org</strong>enomen marsch naar Mataram opgehou-<br />
den, breititle de opstand zich verder uil. Pangeran Poeger.<br />
broeder van den Soesoehoenau, bad zijn verblijf weder te<br />
Mataram gevestigd en was door het volk als Soesoehoenau<br />
erkend. Troena Djaja had zich weder van de oostkust tol<br />
Rembang meester gemaakt en de rechtmatige vorst, trok zich,<br />
onder bescherming der HoUandsche troepen, niets van tic staats-<br />
zaken aan. Daardoor raakte het geduld van Speelman uitge-<br />
put, bij eischte van tien Soesoehoenau dat deze zijne troepen<br />
in bet veld zou zenden, hetwelk dan ook geschiedde. Drie<br />
Javaansche afdeelitigen, ondersteund door HoUandsche de-<br />
tachementen, heroverden Koedoes, Pati en Djawana en rukten<br />
voort tol Depan, van waar Speelman na den regenmousson<br />
op Kediri of Mataram wilde aanrukken. Tevens kreeg de<br />
bevelhebber bericht dal de strijd tusschen Troena Djaja en<br />
kraëng Glisson op nieuw was uitgebroken en Couper zich<br />
weder in bet bezit van Soerabaja gesteld had, maar daar-<br />
mede eindigde ook het succes. Door het verraad van een<br />
der Javaansche bevelhebbers werd Depan weder verlaten en<br />
toen zijn verraad ontdekt werd, keerde hij de wapens tegen<br />
de troepen van den Soesoehoenau, werd wel ten onder ge-<br />
bracht en gedood, maar deze amokpartij kostte ook den gouver-<br />
neur van Java 's oostkust, Martapoera, het leven, in wien Speel-<br />
man den besten raadsman des Soesoehoenans verloor. De Ad-<br />
miraal was zelf door eene hevige ziekte niet in staat het bevel<br />
over de troepen op zich te nemen. De Soesoehoenau maakte zich<br />
hoc langer hoe meer verachtelijk bij zijne onderdanen, door<br />
zijne levenswijze en handelingen, terwijl zijne vijanden niet<br />
nalieten hem als den beschermeling van de ongeloovigen aan de<br />
bevolking voorlestellen. Daarbij kwam dat Speelman op den<br />
duur tegenwerking ondervond van de Indische regeeriug, die<br />
nog steeds aan het contract van 1646 bleef vasthouden. Reeds<br />
meermalen had de bevelhebber de uitnoodiging gekregen den
92 -<br />
strijd Ie eindigen, toen hij iti December 1677 den bepaalden last<br />
ontving om naar Batavia terug te keeien.<br />
Korten tijd daarna, den 4 en Januari 1678, overleed de gouv.gen.<br />
Maetsuijker. Was zijne regeering een tijdperk van luister<br />
voor de Compagnie, dan moet dit niet zoozeer aan zijne voorzichtige<br />
staatkunde dan wel aan de energieke handelingen van<br />
die mannen toegeschreven worden, die de uitvoerders zijner<br />
bevelen waren, en onder tlie allen treedt Speelman op den<br />
vo<strong>org</strong>rond, die door zijn helder inzicht der Regeeriiig den<br />
weg wees om de Compagnie meesteres te doen worden over<br />
het vervallen rijk Mataram.<br />
Volgens aanschrijving van het Opperbestuur aanvaardde<br />
Rijklof Van Goens het bestuur als Algemeen landvoogd en<br />
werd Speelman tol Directeur-Generaal benoemd. Het duurde<br />
nog tot Maart 1678 alvorens deze naar Batavia vertrok,<br />
het bevel over tie troepen opdragende aan den commandeur<br />
De St. Martin, wien hij eene hoogst belangrijke memorie<br />
over den toestand van Mataram ter hand stelde.
DERDE HOOFDSTUK.<br />
Het tijdperk va« den hoogsten bloei der- 0. I.<br />
Compagnie, 1678-1750.<br />
§ 1. HET BESTUUR VAN DEN GOUV.-GEN.<br />
RIJKLOF VAN GOENS. DE EERSTE JAVAAN-<br />
SCHE SUCCESSIE-OORLOG. OORLOG<br />
MET DEN SULTAN VAN TERN ATE.<br />
NIEUWE VERWIKKELINGEN<br />
MET BANTAM.<br />
1678-1681.<br />
Bij het vertrek van Speelman van het terrein ties oorlogs.<br />
waren alleen Japara als hoofdkwartier. Soerabaja. Pali, Koedoes,<br />
Demak en Grobogan in ons bezit. De bevelhebber De St. Martin<br />
begreep flat hij, als ondergeschikt officier, nog minder dan<br />
Speelman op ondersteuning uil Batavia zou kunnen rekenen<br />
en drong bij de Regeering op de benoeming van een an-<br />
der opperbevelhebber aan. De Regeering besloot dan ook<br />
in Vlei 1678 den gewezen gouverneur tier Molukken, Anto-<br />
nio Hurdt, die zich op de terugreis naar Batavia bevond.<br />
aan te schrijven naar Japara te gaan en daar het bevel over<br />
de troepen op zich te nemen. Inmiddels bad Speelman de<br />
gelegenheid gehad, tie Regeeriiig voor zijne inzichten te<br />
winnen en toen bel bericht baar gewerd, dat twee broeders
94 -<br />
van den Soesoehoenan overleden waren, en dus pangeran<br />
Poeger als eenige pretendent overbleef, nam de Regeering<br />
in Juli 1678 bet besluit, den Soesoehoenan krachtdadig<br />
Ie ondersteunen eu tevens de hulp in te roepen van<br />
A roe Palakka, die dan ook de verplichtingen, welke hij<br />
aan tie Compagnie had, niet vergal. In afwachting van<br />
tleze ondersteuning werd bepaald dat Antonio Hordt, die<br />
zich tijdelijk te Batavia bevond, om met de Regeering te<br />
confereeren, met den titel van Super-Intendeut en Admiraal<br />
op Java's Oostkust, hel bevel op zich zou nemen over eene<br />
expeditie, bestaande uit 600 Europeanen en 800 Inlanders,<br />
welke, met de bezetting van de posten op Oost-Java, eene<br />
macht zou vormen van 1200 Europeanen en 1100 Inlanders.<br />
Onder Hurdl werden benoemd tot commandeur De St. Mar-<br />
tin en tot kapiteins Westdorp, Muller en Tak.<br />
Hel was meer dan tijd dat de Regeeriiig tot de uitrusting<br />
besloot; de laatste berichten uit Japara waren weinig bemoe-<br />
digend, de luitenant Struijck was in eene hinderlaag gevallen<br />
en gesneuveld, onder de Regenten in Japara deden zich<br />
leekenen van afval voor en Troena Djaja had zich aan<br />
hel hoofd van 20,000 man gesteld, om een aanval op de<br />
kustplaatsen Ie doen. Dil laatste vernam Hurdt bij zijne<br />
aankomst ter reede van Japara, den a' 1 Augustus 1678.<br />
Aanstonds zond hij den kapitein Tak met 332 Europeanen<br />
lot versterking der bezetting van Grobogan; deze geraakte,<br />
kort na zijne aankomst altlaar, slaags met de troepen van<br />
Troena Djaja en joeg ze met aanzienlijk verlies op de vlucht.<br />
Nu kon Hurdt zijn plan voor den veldtocht opmaken, wanl<br />
de Regeeriiig had hem gemachtigd, naar het binnenland te<br />
trekken. Iii overleg met den krijgsraad, bepaalde de bevel-<br />
hebber, dal tie opmarsch in drie colonnes zou plaats<br />
hebben. De hoofdmacht, onder bevel van Hurdt en De St-<br />
Marlin, zou bestaan uil 683 soldaten, 1000 Javaansche piek-<br />
dragers en 30(H) koelies, welke door den Soesoehoenau ge-
— 95<br />
leverd werden, wiens bevelhebbers voor een geregelden aan-<br />
voer van levensmiddelen moesten z<strong>org</strong>dragen. Deze maelil<br />
zou hare marsch roule nemen van Japara over Koedoes, Go-<br />
dogoug en Grobogan naar de Solo- rivier, om zich te Groem-<br />
|)ol te vereenigen met den rechtervleugel, welke, 400 man<br />
sterk onder bevel van den kapitein Tak, en 100 man onder<br />
den kapitein Sloot van Samarang derwaarts zou marcheeren;<br />
van Groempol zou deze vereenigde troepenmacht verder over<br />
Madioen naar Kediri oprukken. De linkervleugel, ter sterkte<br />
van 700 man en eenige Javaansche hulptroepen ouder de<br />
kapiteins Muller en Renesse, kreeg bevel haren marsch te<br />
nemen over Rembang, Koedoes en Pati, om den linkervleu-<br />
gel der hoofdcolonne en tevens de kustplaatsen te bescher-<br />
men. In de omstreken van Madioen zou deze colonne zic*h<br />
bij de anderen aansluiten, om met vereenigde macht Kediri<br />
te bestormen. De kustplaatsen behielden slechts zwakke gar-<br />
nizoenen en de monding (1er Solo- rivier werd met vaartui-<br />
gen, bemand met een 80-tal soldaten, afgesloten, om de ge-<br />
meenschap tusschen Java en Madoera te verbreken. In de<br />
hoo|) dat kraëng Glisson zich met de Compagnie zou verbin-<br />
den, waartoe diens broeder reeds onderhandelingen had<br />
aangeknoopt, zond Hnrdt zijn secretaris Bastincq naar de<br />
oostkust.<br />
Oen 5 Apn September 1678 nam de opmarsen van het hoofd-<br />
leger een aanvang; de trein was over zee naar Demak en<br />
van daar naar Godogoug gedirigeerd. Over Koedoes, dal<br />
door den vijand verwoest en verlaten was geworden, bereikte<br />
Uurdl den 8 sten September Godogoug; van hier verder voorl-<br />
nikkende, kwam de colonne na een afmattenden marsch,<br />
den 24 sten te Groempol aan, alwaar de kapitein Tak zich bij de<br />
hoofdmacht aansloot. Oeze was bij Kommediëng, zuidwaarts<br />
van Groempol, met den vijand slaags geraakt en had hem op de<br />
\ lucht gedreven in de richting van Madioen. In een krijgs-<br />
raad, door den bevelhebber belegd, werd nu. op aanraden
— 96 —<br />
van den Soesoehoenan, besloten, naar Kediri, de hoofdzetel<br />
van Troena Djaja en dus het brandpunt van den opstand,<br />
op te rukken, daar, door den val van deze plaats, de kans<br />
op hel herstel der rust grooter zou wezen dan wanneer men<br />
eerst naar Mataram oprukte, hetgeen Hurdt den Soesoehoenan<br />
had vo<strong>org</strong>esteld. Er werden afgezanten naar pangeran Poeger<br />
gezonden, om hem uit te noodigen, zijne troepen met die des<br />
Soesoehoenans te vereenigen. Deze keerden onverrichter<br />
zake terug met het bericht, dal pangeran Poeger eiken inval<br />
in Mataram gewapenderhand wilde beletten en dat de tijding<br />
onder het volk verspreid was, dat de soesoehoenan Amangkoerat<br />
overleden was.<br />
Aan den kapitein Tak werd nu opgedragen met 4 compagniën<br />
Europeesche en inlandsche ruiterij, zuidwaarts van<br />
het Lawoegebergte, de rechterflank der hoofdmacht Ie dekken.<br />
Den 27" en September werd de marsch voortgezet ; bij<br />
Vloerong stiet de colonne op den vijand, die terugtrok en<br />
ook Djagaraga in hare handen liet. Van Djagaraga werd<br />
verder opgerukt naar Padjang, alwaar de kapitein Tak, die<br />
in verscheidene ontmoetingen den vijand had teruggedreven,<br />
zich weder bij de hoofdmacht aansloot. Den 6 dpn October<br />
trok de vereenigde macht de Bengawan of Solo-rivier over.<br />
Was de marsch tot nu toe, ofschoon zeer vermoeiend, door<br />
den geregelden aanvoer van vivres gunstig geweest, na
— 97 —<br />
Den 18 den October werd de voorhoede vijandelijke ruiterij<br />
gewaar, zoodat de colonne in den gevechtsvorm verder voortrukte;<br />
den volgenden dag werd een aanval, door de Madoereesche<br />
ruiterij op den legertrein gedaan, afgeslagen. In denzelfden<br />
vorm doormarcheerende, bereikte de colonne den<br />
13 dcn October Zinkal aan de Kali-Brantas of rivier van Kediri;<br />
hier werd het bivak opgeslagen en brachten de troepen een<br />
onrustigen tijd door. Het gelukte zelfs eenmaal der Madoereesche<br />
ruiterij, tot midden in de legerplaats door te dringen;<br />
wel werd zij teruggeslagen, doch bleef op den duur het bivak<br />
bestoken, terwijl de vijand, aan de overzijde der rivier, welke<br />
ondoorwaadbaar was, eene batterij opwierp, welke het<br />
bivak bestreek. Volgens berichten van Javaansche gidsen,<br />
bestond er eene doorwaadbare plaats te Toekong, een uur<br />
stroomopwaarts. De krijgsraad nam nu het aanbod vau<br />
den kapitein Westdorp aan, die op zich nam met zijne<br />
brigade en 2000 Javaansche hulptroepen den doortocht<br />
naar Toekong te forceeren. Den 14 den October begaf deze<br />
zich op marsch, maar werd, in de nabijheid van Toekong<br />
gekomen, van alle zijden uit hinderlagen overvallen. De<br />
paniek, welke al aanstonds onder de Javanen ontstond,<br />
sloeg over op de Europeanen, toen de kapitein Westdorp,<br />
zijne manschappen willende verzamelen, door den vijand<br />
omsingeld werd en sneuvelde. De luitenant Huijssen hield,<br />
aan het hoofd zijner Balineezen, den vijand van zich af en<br />
de vaandrigs Steil en Janss bleven, hunnen plicht getrouw,<br />
standhouden en stierven den heldendood. Toen het bericht<br />
van dit voorval den opperbevelhebber gewerd, zond hij onmiddelijk<br />
den kapitein Tak uit om de vluchtende brigade<br />
Westdorp op te nemen. Met verlies van 11 dooden en 9<br />
gewonden aan Europeanen, keerde deze des avonds in het<br />
bivak terug.<br />
Deze overwinning deed den moed des vijands ten top<br />
stijgen en voortdurend bleef hij het bivak omsingelen. Of-
— 98 -<br />
schoon Hurdt eerst van plan was terug te trekken om eene<br />
veiliger positie te kiezen, drong de Soesoehoenan er op<br />
aan, dat de troepen te Zinkal zouden blijven, terwijl hij<br />
zijn volk aan het werk stelde om het bivak te ompaggeren.<br />
Den 16 den October kwamen de kapiteins Muller en Renesse<br />
te Zinkal aan. Deze waren in voortdurende aanraking met<br />
den vijand geweest en hadden zelfs bij Brigandjieng een<br />
hevig gevecht moeten leveren ; hunne troepenmacht van<br />
700 man, was dan ook tot op 436 man geslonken ; ten ge-<br />
volge der do<strong>org</strong>estane vermoeienissen stierf de kapitein Muller<br />
weinige dagen na aankomst in het bivak. De legerplaats<br />
werd, vooral des nachts, voortdurend gealarmeerd, zoodat<br />
de toestand onhoudbaar werd ; daarbij kwam nog dat vele<br />
Inlanders en zelfs enkele Europeanen tot den vijand overliepen.<br />
De Super-Intendent besloot den aanval op Toekong te<br />
hervatten. Ditmaal gelukte het den kapitein Renesse, den<br />
24 st October, Toekong te nemen, den vijand over de rivier<br />
te jagen en een grooten voorraad rijst buit te maken ; ge-<br />
lijktijdig drong de kapitein Tak ongehinderd door tot Kar-<br />
tasana. Op het bericht dat zijn Secretaris Bastincq te Kan-<br />
dangan door den vijand omsingeld was, zond Hurdt den<br />
kapitein Tak met eene afdeeling ruiterij derwaarts, wien het<br />
gelukte het konvooi van Bastincq binnen het bivak te bren-<br />
gen. Bastincq had aan zijne opdracht voldaan en van kraëng<br />
Glisson de toezegging verkregen, dat deze met 2000 Mang-<br />
kasaren tegen Troena Djaja op zou rukken. Doch afgezanten<br />
van Bantam hadden Glisson weder tot de partij van Troena<br />
Djaja doen overhellen en Bastincq, die met 14 Europeanen en<br />
1000 Inlanders, waaronder 300 Mangkasaren, uit Soerabaja was<br />
(»[) marsch gegaan, werd gedurende den marsch door deze laat-<br />
sten verlaten en te Kandangan door 500 ruiters aangeval-<br />
len. In (»ene wagcnburcht verdedigde hij zich met zijne<br />
Kuropeanen en Balineezen, totdat kapitein Tak hem kwam<br />
ontzetten.
— 99 —<br />
Daar de rivier bij Toekong ook ondoorwaadbaar was.<br />
besloot Hurdt haar met vaartuigen over te steken. Meester<br />
geworden zijnde van vier vaartuigen, liet Hurdt ze achter<br />
blindeeringen yoor den overtocht gereedmaken, welke in<br />
den nacht van 10 op 11 November beproefd werd, doch<br />
totaal mislukte, door het omslaan van de sloepen. Nu werd<br />
eene vlotbrug gereed gemaakt en eene batterij aan den oever<br />
opgeworpen om den overtocht te beschermen; den 17 den No-<br />
vember werd hij met succes volbracht. Wel hadden de<br />
troepen veel te lijden van het vuur des vijands, waardoor ook<br />
Renesse gewond werd, doch de kapitein Tak ging zijne sol-<br />
daten zoo moedig voor, dat zij den overkant bereikten, op<br />
den voet gevolgd door den Balinees Djaja-lalana, die met<br />
500 Javaansche ruiters de rivier was overgezwommen. De<br />
vijandelijke werken aan den oever werden .stormenderhand<br />
genomen en de vijand moest, met achterlating van 40 doo-<br />
den en 11 stukken geschut, terugtrekken. Twee dagen later<br />
werd Troena Djaja, die in persoon zijn leger aanvoerde,<br />
binnen Kediri teruggeworpen. De aanval op deze plaats<br />
werd den 25 st(m November met veel beleid ten uitvoer gebracht.<br />
Onder een sterk vuur des vijands gelukte het Tak aan de<br />
N. W. zijde tot onder de wallen der sterkte door te dringen,<br />
alwaar hij een geschikt punt voor de bestorming vond. Hurdt,<br />
hiervan bericht gekregen hebbende, zond De St. Martin ter<br />
ondersteuning van Tak af; aan de N. O. zijde had de opper-<br />
bevelhebber eene gunstige stelling voor zijne artillerie gekozen<br />
en nadat de vijand van hier uit bestookt en eene zijner bat-<br />
terijen door eigen kruit vernield was geworden, weid de<br />
bestorming van twee zijden ondernomen en gelukte volkomen.<br />
ÏNa een uur strijdens maakte Hurdt zich meester van de poort<br />
van Kediri en bleef daar postvatten; aan de andere zijde<br />
waren de kapiteins Tak en De St. Martin de sterkte binnenge-<br />
drongen en joegen den vijand van stelling tot stelling terug.<br />
Troena Djaja slaagde er echter in te ontsnappen, wijl de
— 100 —<br />
Javaansche hulptroepen in stede van de vluchtenden tegen<br />
te houden, aan het plunderen waren geslagen. Ging daar-<br />
door de grootste buit al verloren, de uit Mataram geroofde<br />
ajkssieraden, waaronder de kroon van Madjapahit, vielen den<br />
kapitein Tak in handen en den 27"» November ontving de<br />
wettige souverein zijne koninklijke kroon uit de handen<br />
van den Nederlandschen bevelhebber terug.<br />
I),. stelling te Kediri bleek zeer sterk te zijn; de macht<br />
van Troena Djaja had 14,000 man bedragen; toch had de in-<br />
name dezer sterkte onzen troepen aan dooden slechts 7 man,<br />
waaronder 4 Europeanen en aan gekwetsten 27 waaronder<br />
22 Europeanen, gekost.<br />
|), Re-eering te Batavia, nog onbekend met het behaalde<br />
succes en den' treungen toestand der troepen te Zinkal ver-<br />
nomen hebbende, had middelerwijl den majoor Poolman met<br />
vier compagnieën versterking naar Soerabaja gezonden, met<br />
„„dracht om zoo noodig den terugtocht van Hurdt te dekken,<br />
„Lr voor het overige de vijandelijkheden binnenslands te<br />
sfrkeu Te Soerabaja aangekomen, vernam Poolman de in-<br />
ü,me van Kediri en den 17*« December kwam aldaar de<br />
.uper-inteudent Hurdt met zijne hoofdmacht terug. Hij had<br />
.ich me. den trein en de ambulance de rivier laten afzakken,<br />
„»rwijl De St. Martin met de troepen van den Soesoehoenan<br />
den 4""" Januari 1679 over land terugkeerde. De Soesoehoenan<br />
had vóór zijn vertrek den gewezen Regent van Madoera ....<br />
eersten Rijksraad benoemd en hem het bestuur over Kedir,<br />
opgedragen.<br />
De rus. was echter, na den val van Kechr,, op verre na<br />
„iet hersteld; nog hielden de Mangkasaren onder kraëng Glisson.<br />
pangeran Kadjoran m het zuiden en pangeran Poeger m<br />
«ataram, he. veld, terwijl Troena Djaja naar het Z. O ge-<br />
vlucht was. Ofschoon een gedeelte der troepen van Aroe<br />
Palafeka te Soerabaja was aangekomen, kon Poolman niet<br />
aanvallend optreden, wegens den regenmoesson en de uit-
— 101 —<br />
putting van zijne troepen. Den 22 sten Februari vertrok de su-<br />
per-intendent Hurdt, die lijdende was, naar Batavia, het bevel<br />
aan Poolman overgevende.<br />
Den 8sten juni 1679 trok Poolman op naar Soka en deed<br />
van daar uit verkenningen naar Banjerpo, waar de Mangkasaren<br />
zich achter paggers verschanst hadden. De ondervinding werd<br />
daarbij opgedaan, dat de Mangkasaren geduchte krijgslieden<br />
en goede schutters waren. Den 17 d Juni naar Sepandi oprukkende,<br />
stiet Poolman op den vijand, welke zich achter<br />
een riviertje verschanst had. Poolman gaf zelf het voorbeeld<br />
aan zijne Europeanen, door de rivier over te zwemmen ; ook<br />
de Boegineezen toonden bij deze gelegenheid goede krijgslieden<br />
te zijn. Aan de vereenigde macht van Poolman en Aroe<br />
Palakka, die zelf echter nog te Batavia vertoefde, gelukte het<br />
de Mangkasaren uit drie bepaggerde stellingen, welke achter<br />
elkander gelegen waren, te verjagen maar met groote verliezen<br />
onzerzijds; vier officieren sneuvelden, ook de Balinees<br />
Djaja-lalana. Na dit gevecht moest Poolman op versterking<br />
wachten, alvorens tot den aanval op Kappar, de hoofdstelling<br />
der Mangkasaren over te kunnen gaan; de Soesoehoenan<br />
bleef werkeloos te Soerabaja. De majoor Poolman werd door<br />
hevige koortsen aangetast die den 29 st Juli 1679 een einde<br />
aan zijn leven maakten. Het opperbevel ging nu tijdelijk<br />
over op den kapitein Van Vliet, die, in afwachting van versterking<br />
uit Batavia, met kraëng Glisson onderhandelingen<br />
aanknoopte<br />
Den 20 sten Augustus kwam eindelijk de versterking uit Batavia<br />
aan, bestaande uit 150 Europeanen, 120 Balineezen en Maleijers,<br />
75 Amboineezen onder den Amboineeschen kapitein<br />
Jonker, benevens Aroe Palakka met zijne Boegineezen. M<br />
deze troepen stonden onder het bevel van Jacob Couper, die<br />
bestemd was Poolman te vervangen. Daar de onderhandelingen<br />
met Glisson op niets uitliepen, besloot Couper den 8 stl "<br />
September aan het hoofd van 1800 man en 3000 Boegineezen,
— 102<br />
de stelling te Kappar aan te tasten. Deze stelling, achter<br />
de Porong gelegen, was zeer sterk en door moerassen om-<br />
geven. Aroe Palakka gaf hier zijnen troepen een goed<br />
voorbeeld door. met een schild gedekt, onder het vuur des<br />
vijands de rivier over te zwemmen. Eenmaal den overtocht<br />
volbracht hebbende, begon Couper zich te verschansen, om<br />
de vijandelijke stelling door een geregeld beleg te nemen.<br />
'Nadat een paar aanvallen hem meester hadden doen worden<br />
van de voorwerken, had den 2l sten October, na een be-<br />
leg van vijf weken, de bestorming plaats. Kappar viel in<br />
onze banden, doch kraëng Glisson ontsnapte, wijl de Boegi-<br />
neezen zich te vroeg aan plundering overgaven; later vernam<br />
Couper dat Glisson op de vlucht naar Pasoeroewan overleden<br />
was. De vermeesteritig van Kappar had onzen troepen een<br />
verlies van 344 man, hoofdzakelijk ten gevolge van moe-<br />
raskoortsen, gekost.<br />
Terwijl dit op de oostkust voorviel, was de kapitein<br />
Sloot inet 12 Europeanen, 300 Boegineezen en eenige Ja-<br />
vaansche hulptroepen naar Midden-Java gezonden, om Ka-<br />
djoran op te zoeken. In September ontmoette hij dezen<br />
in eene verschanste stelling te Blangbang. Toen de pagger<br />
om zijne stelling in brand gestoken was, gaf Kadjoran<br />
zich op genade of ongenade over. De kapitein Sloot liet<br />
hem met twee zijner zonen als oproermakers ter dood<br />
brengen.<br />
Couper gunde zich geene rust. Aan hel hoofd van vijl'<br />
compagnieën en vergezeld door Palakka, vervolgde hij de<br />
Mangkasaren over het Malangsche gebergte. Na den dood van<br />
Glisson kwam een gedeelte hunner in onderwerping, een<br />
ander gedeelte versterkte den aanhang van Troena Djaja, die<br />
/ich in het gebergte van Ngantang schuil hield. Couper ging<br />
hem hier opzoeken en was op het pun. hem in zijne laatste<br />
schuilplaats aan te tasten, toen hij door de uitputting zijner<br />
soldaten moest terugkeeren. Nu trad de Soesoehoenan ban-
— 103 —<br />
delend op en uil vrees dat het leven van Troena Djaja ge-<br />
spaard zou worden, als deze in Couper's handen viel, droeg<br />
hij den kapitein Jonker, die hem als commandant der lijf-<br />
wacht was toegevoegd,- op, met drie compagnieën Amboinee<br />
zen de bergpassen te bezetten, om Troena Djaja het ontvluch-<br />
ten te beletten. Deze moest zich den 27 st December op<br />
genade of ongenade aan den kapitein Jonker overgeven.<br />
Voor den Soesoehoenan gebracht, koelde deze zijne wraak-<br />
zucht aan hem, door hem eigenhandig te doorsteken, ofschoon<br />
Couper op zijne uitlevering had aangedrongen.<br />
Nadat de landstreek Balambangan van vijanden gezuiverd<br />
was geworden, was de rust in Oost-Java hersteld. Aroe<br />
Palakka keerde in Februari 1680 naar zijn rijk terug.<br />
De Panembahan van Giri had gedurende den gebeelen<br />
oorlog eene dubbelzinnige rol gespeeld en toen de Soe-<br />
soehoenan hem uituoodigde naar Soerabaja te komen,<br />
om hem, Soesoehoenan, als souverein te huldigen, weiger-<br />
de hij zulks bepaald. De Soesoehoenan drong nu bij Cou-<br />
per op de verovering van Giri aan. De Nederlandsche<br />
bevelhebber trachtte eerst den priestervorst over te halen<br />
zich te onderwerpen, doch toen dit mislukte, trok Couper<br />
den 27 stcn April 1680 met 450 man, ondersteund door<br />
800 Javanen, tegen Giri op. De vermeestering dier berg-<br />
stelling kostte den kapitein Altmeijer en 17 Europeanen<br />
het leven. De Panembahan van Giri had het fanatisme<br />
zijner onderhoorigen lol den hoogsten graad weten op Ie<br />
voeren; hij werd echter door de overmacht verpletterd,<br />
waarop de Soesoehoenan zijn geheele geslacht liet uil-<br />
roeien.<br />
De Hooge Regeering had Couper intusschen den last ge-<br />
zonden, naar Samarang terug te keeren en den Soesoehoenan<br />
van daar naar Mataram te geleiden, daar er berichten bij haai<br />
waren ingekomen, da. pangeran Poeger genegen was zijn<br />
broeder als wettigen vorst te erkennen. Ingevolge dien last
104 —<br />
vertrok Couper, na orde op het bestuur over de Oostkusl<br />
en Madoera gesteld te hebben, in Augustus over zee naar<br />
Samarang, terwijl de Soesoehoenan de reis over land deed.<br />
Toen Couper in de volgende maand te Wanakarta was<br />
aangekomen, alwaar Poeger zich zou komen onderwerpen,<br />
verscheen deze niet en bleek ook niet van zins te zijn, aldaar<br />
te verschijnen. Couper rukte nu op naar Mataram, den 18 d <br />
November werd de kraton vermeesterd en de Soesoehoenan<br />
m het bezit zijner hofplaats hersteld. Pangeran Poeger was<br />
naar Bagelen geweken en, na het vertrek van Couper naar<br />
Samarang, nam zijn aanhang zoo toe, dat hij zich in Augus-<br />
tus 1681 weder van de hoofdplaats meester kon maken.<br />
Couper verscheen nogmaals in hel veld, vervolgde Poeger en<br />
achterhaalde hem aan de rivier de Bogowonto ; ineen strijd,<br />
waarin hij 300 zijner aanhangers verloor, delfde Poeger het'<br />
onderspit en kwam den I8 d November in onderwerping,<br />
waarop bij zicli met den Soesoehoenan verzoende.<br />
In Banjoemas hield zich nog een Balineesche partijganger,<br />
Namroed geheeten, staande, die aan pangeran Poeger verwant<br />
was. Couper trok tegen hem op en vond hem in eene ben-<br />
ting aan de rivier Klawing, waar Namroed zich hardnekkig<br />
verdedigde en met 2000 der zijnen sneuvelde. Nadat het<br />
den luitenant Greevinck gelukt was, een oom des Soesoe-<br />
hoenans, pangeran Silarong, gevangen te nemen, kon de op-<br />
s<br />
stand als geëindigd beschouwd worden. De Soesoehoenan<br />
zond een gezantschap naar Batavia, om de Regeering voor<br />
de verleende hulp dank te zeggen. Ook Couper keerde naar<br />
Batavia terug en werd het volgende jaar met het bestuur<br />
over de Oostkust belast.<br />
Nog meerdere machtsuilbreiding ging de Compagnie onder<br />
hel bestuur van Rijklof Van Goens te gemoet, door de han-<br />
delingen van den sultan van Ternate, Kailjili Sibori, ook<br />
wel sultan Amsterdam geheeten, die in 1675 zijn vader
- 105<br />
Mandar-Sjali was opgevolgd. Ontevreden over de voogdij<br />
der Compagnie, had hij in het geheim eene samenzwering<br />
gesmeed, welke hare vertakkingen had over alle eilanden, om<br />
de Nederlanders te vermoorden. Nog ter elfder ure ontdekte<br />
de gouverneur Padbrugge dat er verraad broeide en wist<br />
door krachtdadige maatregelen eene uitbarsting op Am bon<br />
te voorkomen. Het verraad des Sultans bleek ten volle, door<br />
zijne vlucht naar het gebergte Djilolo op Ternate, terwijl de<br />
Nederlanders op Boeroe vermoord werden. Nadat er in<br />
1681 eene versterking van 1500 man uit Batavia gezonden<br />
was, werden de eilanders ten onder gebracht; de Sultan<br />
bleef nog twee jaren den tegenstand volhouden, doch werd<br />
toen, door zijne grooten verlaten, gevangen genomen. Naar<br />
Batavia gevoerd, moest hij afstand doen van zijne jaargelden<br />
en van het grondgebied op Gelebes, Menado en Gorontalo,<br />
welke gewesten onder het onmiddelijk bestuur der Compagnie<br />
kwamen. Als geheel afhankelijk vorst keerde hij in<br />
1683 naar Ternate terug.<br />
Door de contracten, m 1677 door Speelman met Mataram<br />
gesloten, zag Bantam zijn handel op Java den doodsteek<br />
geven. De oude sultan Ageng, hierover zeer verbitterd op<br />
de Compagnie, was, tijdens den Java-oorlog, ijverig in de<br />
weer, zijne heerschappij over de Preanger, ïjeribon en Tegal<br />
uit te breiden, om zoodoende Batavia de gemeenscha])<br />
met het binnenland af te snijden.<br />
Daartoe had hij, sedert het uitbreken van den opstand,<br />
de Hangkasaren en Troena Djaja in het geheim ondersteund<br />
en na den dood van den ouden Soesoehoenan van Mataramweigerde<br />
hij Amangkoerat als opvolger te erkennen, maar<br />
bleef de tweedracht tusschen de broeders aanstoken. Bantam<br />
was in twee partijen verdeeld; aan het hoofd der eene<br />
stond de troonsopvolger, sultan Hadji, die reeds eenig aandeel<br />
in het bestuur gekregen had en zijn verblijf te Bantam
106 -<br />
hield. De andere partij stond onder den invloed van den<br />
Rijksbestuurder, wiens doel was de opvolging aan zijn schoonzoon,<br />
pangeran Poerbaija, een jongeren zoon van sultan<br />
Ageug, te verzekeren; de oude Sultan hield meestal zijn<br />
verblijf op Tirtadjasi. Van de tijdelijke zwakte van het garnizoen<br />
te Batavia, meende sultan Ageng te kunnen gebruik<br />
maken, om zijne plannen te volvoeren. Tjeribon was onder<br />
drie prinsen verdeeld, die zich te Mataram bevondeu tijdens<br />
hel uitbreken van den opstand in Midden-Java en bij den<br />
val van deze plaats door Troena Djaja gevangen genomen<br />
en aan Bantam uitgeleverd waren geworden. De Sultan va u<br />
Bantam gaf hun den titel van Sultan, met het doel Tjeribon<br />
aldus afhankelijk te maken van Bantam. Daarmede niet tevreden,<br />
wilde sultan Ageng de landstreek tusschen den hoek<br />
van Indramajoe en dien van Krawang vermeesteren, ofschoon<br />
hij wist, dat het gebied westwaarts van de rivier fcrawang<br />
gelegen, bij het verdrag van 1653, door den vorst van Mataram<br />
aan de Compagnie was afgestaan. Ook noodigde hij<br />
den Pangeran van Soemedang, leenman van den Soesoehoenan,<br />
uit, zijn gebied onder Bantam te stellen, doch deze<br />
riep de bescherming der Compagnie in.<br />
De Regeering bevond zich, door hel gebrek aan troepen,<br />
in een moeilijken toestand. Eenige muitelingen, voor het meerendeei<br />
weggeloopen slaven, begonnen het gebied van Krawang<br />
af te stroopen; wel slaagde de kapitein Muller er in<br />
hen te verdrijven, doch toen er hulptroepen van Bantam<br />
kwamen opdagen, was hij genoodzaakt eene defensieve<br />
houding aan te nemen en wierp eene veldschans op te Tandjong<br />
Poera. Uit eene zending van den koopman Van Dijk<br />
naar Bantam bleek, dat de Sultan alle pogingen in het werk<br />
stelde om het gezag der Compagnie te ondermijnen en daartoe<br />
zelfs op de buitenbezittiugeu de Inlandsche vorsten legen<br />
haar opzette. De prinsen van Tjeribon werden naar<br />
hun land teruggezonden, op voorwaarde dat zij zich van
— 107 -<br />
Soemedang zouden meester maken. Toen de Regeering hier-<br />
van kennis kreeg, zond zij Van Dijk naar Tjeribon mei de<br />
opdracht, de prinsen van dit voornemen Ie doen afzien.<br />
De oudste hunner, panembahan Sepoeh speelde hierbij eene<br />
dubbelzinnige rol; terwijl hij namelijk der Compagnie de<br />
heerschappij over zijne landen aanbood, indien zij hem<br />
legen den Sultan van Bantam en zijne broeders wilde be-<br />
schermen, gaf hij gelijktijdig den Sultan van Bantam kennis,<br />
dat de Compagnie hem met oorlog dreigde. Op dit bericht<br />
liet sultan Ageng den Nederlandschen Resident, in tegenwoor-<br />
digheid van de overige Europeesche Residenten voor zich<br />
komen en stelde de Regeering de keuze tusschen oorlog ol'<br />
onthouding van inmenging in de Tjeribonsche aangelegen-<br />
heden. De Regeering moest zich, uit gebrek aan troepen , die<br />
vernedering laten welgevallen en bleef de onderhandelingen<br />
s lepende houden; Van Dijk werd wederom naar Bantam<br />
gezonden en nu met de opdracht, den jongen Sultan legen<br />
zijn vader en de oorlogspartij op te zelten. Inmiddels bleven<br />
de vijandelijkheden voortduren; de bevelhebber Jacob Couper<br />
liet op het gebied van Tjeribon, te Indramajoe, eene ver-<br />
schansing opwerpen.<br />
Terwijl de Regeering ongunstige rapporten uit Zinkal kreeg,<br />
ontving zij ook de tijding dat Soemedang door de Bantam-<br />
mers veroverd was geworden. Zij kon den getrouwen Re-<br />
gent geene ondersteuning verleenen, maar moest zelfs maat-<br />
regelen nemen, tegen mogelijk oproer onder de inlandsche<br />
troepen te Batavia. Om die troepen van verschillenden land-<br />
aard beter in bedwang te kunnen houden, werden zij in<br />
rotten van 100 man ingedeeld onder vaste hoofden; de<br />
burgerij en schutterij werden onder het bevel van Van Oul-<br />
hoorn en de Boegineezen en Mangkasaren, die in November<br />
1678 te Batavia waren aangekomen, onder het bevel van<br />
Speelman, den held van Mangkasar, gesteld. Batavia werd<br />
in belereu staat van verdediging gebracht door het graven
108 —<br />
van eene defensieve ringslool en hel aanleggen van schansen<br />
op Rijswijk en andere plaatsen. Officieus bleef de oorlog<br />
met Bantam voortduren, en toen de overmoed der Bantam<br />
mers steeg, werd de kapitein Michielsz. met 300 Mangkasaren<br />
in het veld gezonden, terwijl eene lichte flottille hem zou on-<br />
dersteunen, om wraak te nemen over de zeerooverij der Ban-<br />
tammers.<br />
Toen in het voorjaar van 1680 de tijding tot den Sultan<br />
kwam, dat eene groote handelsprauw van dien vorst door<br />
Nederlandsche kruisers vermeesterd en de bemanning verdron-<br />
ken was, kreeg de oorlogspartij haren wensch en in eene<br />
rijksvergaderiug besloot sultan Ageng tot het zenden van een<br />
gezant met 15 oorlogsschepen naar Batavia om der Compag-<br />
nie den oorlog te verklaren.<br />
Dit besluit werd niet ten uitvoer gelegd, want een paar<br />
dagen later had er in Bantam eene omwenteling plaats.<br />
ten gevolge waarvan sultan Ageng afstand moest doen van<br />
den troon, ten behoeve van zijn zoon Hadji. De oor-<br />
logspartij trad nu af en sultan Hadji zond, in stede van<br />
eene oorlogsverklaring, een gezant naar Batavia, om door<br />
onderhandelingen de geschillen uit den weg te ruimen en<br />
voor te stellen de vijandelijkheden te doen ophouden.<br />
Dit voorstel werd aangenomen en zoo kon de Regeering<br />
ongestoord de gelegenheid, die zich kort daarna aanbood,<br />
benuttigen, om haar gezag in Tjeribon te vestigen.<br />
In het begin van 1680 was door Bantamsche vaartuigen<br />
een aanslag gedaan op Pekalongan. Daar ook onderdanen<br />
van de vorsten van Tjeribon. hieraan medeplichtig waren,<br />
stelde de Regeering dien vorsten een ultimatum, om binnen<br />
24 uren te verklaren of zij genegen waren de movers te<br />
verdrijven. Toen er geen voldoend antwoord kwam , rukte<br />
de kapitein Michielsz. naar Tjeribon op ; de v orsten boden geen<br />
tegenstand , maar stelden zich onder bescherming der Com-<br />
pagnie. De Regeering besloot nu te Tjeribon eene troepen
109 —<br />
macht te laten, om de prinsen te beschermen en zond Van<br />
Dijk als gevolmachtigde om met de vorsten te onderhandelen.<br />
Den 4 den Januari 1681 kwam het verdrag tot stand, waarbij<br />
de drie broeders afstand deden van den titel van Sultan, met<br />
de Compagnie een onverbreekbaar bondgenootschap sloten<br />
en het verdrag van 1677 ook voor hunne landen van kracht<br />
verklaarden, zoodat door dit verdrag de geheele kust van<br />
Java, oostwaarts van Pamanoekau onder den invloed der<br />
Compagnie stond , die aldaar haren alleenhandel handhaafde.<br />
De gouv.-gen. Rijklof Van Goens had wegens hoogen leeftijd<br />
zijn ontslag verzocht, dat hem op de meest eervolle wijze<br />
verleend werd en den 25 stcn November 1681 trad Cornells<br />
Speelman in zijne plaats als Algemeen Landvoogd op.<br />
§ 2. HET BESTUUR DER GOUVERNEURS-GE-<br />
NERAAL CORNELLS SPEELMAN EN JOHAN-<br />
NES CAMPHUIJS. VERNIETIGING VAN<br />
BANTAM'S MACHT. ONLUSTEN IN<br />
HET RIJK MATARAM, DOOR<br />
SOERAPATI VERWEKT,<br />
WAARIN DE COMPAG-<br />
NIE ZICH MENGT.<br />
1681-1691.<br />
In den aanvang der regeering van den gouv.-gen. Speelman,<br />
vond de Compagnie gelegenheid zich te mengen in<br />
de twisten, welke op nieuw in Bantam waren uitgebroken.<br />
De oude sultan Ageng, die in 1680 afstand van het bewind<br />
had gedaan en zich teruggetrokken had op zijn buitengoed<br />
Tirtadjasi, zag daar zijn aanhang met den dag toenemen.<br />
De benden, welke tijdens zijne geschillen met de<br />
Compagnie, de ommelanden van Batavia hadden alge-
— 110 -<br />
stroopt, waren onder het bestuur van sultan Hadji tot werkeloosheid<br />
gedoemd en vereenigden zich onder de vanen van<br />
sultan Ageng, die zich nu geleidelijk weder van eenige landstreken<br />
meester maakte. Sultan Hadji zond tot tweemalen<br />
toe afdeelingen in het veld, welke echter tot den ouden Sultan<br />
overliepen, en bij gelegenheid dat er jn den nacht van<br />
den 27 ste " Februari 1681 brand in de stad Bantam uitbrak,<br />
maakte sultan Ageng zich van haar meester en drong sultan<br />
Hadji in zijn versterkten kraton terug. Op raad van een<br />
Hollander, in dienst van sultan Hadji, riep deze de hulp dei-<br />
Compagnie in. Oen l 8ten Maart kreeg de Regeering te Batavia<br />
bericht van het vo<strong>org</strong>evallene, en reeds den 6 dcn daaraanvolgende,<br />
vertrokken uit Batavia drie schepen, bemand<br />
met 300 Europeanen, eene compagnie Mardijkers en 120<br />
Balineezen, onder bevel van De St. Martin, naar Bantam,<br />
Eene poging, door dezen aangewend om, ingevolge zijne instructie,<br />
als bemiddelaar tusschen vader en zoon op te treden ,<br />
liep op niets uit. De St. Martin wilde toen de landing beproeven,<br />
maar werd hierin, zoowel door het moerassige terrein<br />
als door het vuur der strandbatterijen, verhinderd. Hij<br />
zond daarop den kapitein Sloot met twee afgezanten van den<br />
jongen Sultan naar Batavia, om versterking te vragen; de<br />
afgezanten hadden van hunnen vorst de volmacht gekregen,<br />
de Compagnie den alleenhandel, met uitsluiting van alle<br />
andere natiën, aan te bieden. Dit aanbod strookte geheel<br />
met de wenschen der Regeering; zoo spoedig mogelijk werd<br />
eene versterking van 123 Europeanen met amunitie, geschut<br />
en platbodemd vaartuig naar Bantam gezonden, terwijl tevens<br />
de commandeur Tak, De St. Martin werd toegevoegd.<br />
Toen deze versterking was aangekomen, werd de kust verkend<br />
en op een onbewaakt punt, de landingstroep op den<br />
7 ,lon April ontscheept. Al spoedig na den opmarsch werd zij<br />
door de Banlammers van alle zijden aangevallen; met groote<br />
moeite gelukte het den officieren het verband in de colonne
— Ill -<br />
te bewaren. In den stormpas werd de brug van Karanggantoe<br />
geforceerd, waarna de colonne het kasteel van sultan<br />
Hadji binnenrukte en den omtrek van vijanden zuiverde.<br />
De hevige tegenstand van Ageng's troepen had de onzen een<br />
verlies van 32 dooden en 47 gekwetsten berokkend.<br />
Terwijl dit aan de noordkust voorviel, was de kapitein<br />
Hartsinck den 12 en April met eene colonne van 650 man<br />
uit Batavia opgerukt naar de rivier de Tangerang, om den<br />
vijand van daar te verdrijven. Wel joeg hij dezen over de<br />
rivier, doch kon door den grooten tegenstand voorloopig<br />
niet verder voorwaarts rukken.<br />
De houding, welke de Engelschen bij den aanval der Nederlanders<br />
op Bantam hadden aangenomen, was zeer dubbelzinnig<br />
geweest, reden waarom sultan Hadji al spoedig<br />
last gaf aan alle vreemdelingen, om Bantam te verlaten. Ofschoon<br />
de Nederlandsche bevelhebbers z<strong>org</strong> droegen, dat zij<br />
zonder overlast van den verbitterden Sultan konden vertrekken,<br />
werd der Indische regeering toch verweten, dat zij de<br />
uitzetting der vreemdelingen bij den Sultan bewerkt had.<br />
Tusschen de wederzijdsche regeeringen in Europa ontstonden<br />
hierover diplomatieke geschillen, aan welke eerst een<br />
einde kwam, bij de verheffing van Willem III tot Koning van<br />
Engeland, in 1688. De Engelschen stelden zich schadeloos<br />
door zich op de westkust van Sumatra te vestigen, te Bengkoelen<br />
hetwelk aan Bantam, en te Batang-Kapas dat aan de<br />
Compagnie behoorde, alwaar zij goede peperhavens vonden.<br />
Door gebrek aan troepen en vele zieken duurde het tot<br />
October, alvorens de operation hervat konden worden; het<br />
object van den aanval was nu Tirtadjasi; van tw r ee zijden<br />
zou die aanval plaats hebben; terwijl eene landingsdivisie<br />
met behulp van platbodemde vaartuigen en onder bescherming<br />
van het gesehut der schepen in de nabijheid dier plaats<br />
ontscheept zou worden, zou kapitein Hartsinck van de landzijde<br />
voorwaarts rukken. Nadat eene eerste poging om te
— 112 —<br />
landen door tegenwind mislukt was, slaagde eene tweede<br />
beter en op drie punten bij Tangkoerat, werden den 26 8te "<br />
December de troepen ontscheept. De vijand had zich langs<br />
de kusten verschanst, maar toen een pagger door de onzen<br />
met zware verliezen genomen was, verliet hij, uit vrees van<br />
afgesneden te worden, zijne overige versterkingen, om op<br />
Tirtadjasi terug te trekken. Onbekendheid met het terrein<br />
en gebrek aan drinkwater brachten onze troepen in eene<br />
netelige positie, toen de kapitein Jonker het eene mijl landwaarts<br />
in gelegene Soedjing vermeesterde, van waar Tirtadjasi<br />
verkend kon worden.<br />
De kapitein Hartsinck had zich met veel moeite van de<br />
voornaamste sterkte aan de Tangerang, Kadamongan, meester<br />
gemaakt en maakte aanstalten tegen Tirtadjasi op te rukken,<br />
toen sultan Ageng, uit vrees van omsingeld te worden, op<br />
het einde van December die plaats verliet, nadat hij zijn<br />
buitenverblijf eerst verwoest had. Hij vluchtte met zijn<br />
zoon Poerbaija, wien hij den kroon van Bantam had toegedacht,<br />
naar het zuiden en aanhoudend vervolgd wordende<br />
door de troepen van sultan Hadji, onderwierp hij zich in<br />
1686 en sleet zijne overige levensjaren in gevangenschap Ie<br />
Batavia, waar hij in 1692 overleed. Sultan Hadji, door<br />
den steun der Compagnie in zijn gezag hersteld, bleef zijne<br />
belofte gestand en in April 1684 werd het tractaat bekrachtigd,<br />
waarbij de Sultan de onafhankelijkheid van zijn rijk prijs<br />
gaf. De voornaamste bepalingen van dit verdrag waren :<br />
een verbond van onderlinge bescherming, afstand van het<br />
grondgebied oostwaarts van de rivier de Tangerang aan de<br />
Compagnie en van de aanspraken des Sultans op Tjeribon,<br />
terwijl tot schadeloosstelling voor de gemaakte oorlogskosten<br />
de Compagnie den alleenhandel op Bantam verkreeg, benevens<br />
het i-echt om aan de monding der Tji-Pandan een fort<br />
te slichten, dat den naam van Speelwijk kreeg.<br />
Den 11 1 '''" Januari 1684 overleed de gouv.-gen. Speelman,
— 113 —<br />
die, meer krijgs- dan staatsman, als Landvoogd de belangen<br />
der Compagnie niet altijd behartigd had. Grove misbruiken<br />
waren onder zijn bestuur ingeslopen of hadden voortgewoekerd,<br />
waardoor der Compagnie veel schade berokkend was.<br />
Den Raad van Indië had hij in den laatsten tijd weinig<br />
meer geraadpleegd, waarom eenige leden zich met klachten<br />
tot het Opperbestuur gewend hadden. De Bewindhebbers<br />
besloten nu tot het uitzenden van Van Rheede tot Drakesteijn<br />
als Commissaris-Generaal, voornamelijk met de opdracht<br />
de buitenkantoren te inspecteeren. Deze zending leverde<br />
echter twijfelachtige resultaten op, zoodat toen de Comm.-Gen.<br />
in 1691 overleed, van het zenden eener nieuwe Commissie<br />
werd afgezien.<br />
Tot opvolger van Speelman werd door den Raad van<br />
Indië, uit zijn midden, Johannes Camphuijs gekozen, welke<br />
keuze door de Bewindhebbers bekrachtigd werd. Zijne<br />
verkiezing wekte den naijver op van den directeur-generaal<br />
Antonio Hurdt, die meerdere aanspraken meende te hebben.<br />
De twisten tusschen beiden liepen zoo hoog, dat de Bewindhebbers<br />
Hurdt in 1687 naar Nederland terugriepen.<br />
Tot het onderwerpen van eenige Bantamsche hoofden,<br />
die nog altijd met hun aanhang in de Preanger rondzwierven<br />
en onder wie pangeran Poerbaija en een priester IJoessoef<br />
de voornaamsten waren, had Speelman reeds eene mobiele<br />
colonne in het veld gezonden, onder bevel van den<br />
kapitein Ruijsch. Het was op een zijner tochten, dat de<br />
kapitein Ruijsch eene bende Balineezen onder hun aanvoerder<br />
Soerapati in dienst nam, hun de vrijheid belovende,<br />
daar zij zich door hunne strooptochten strafschuldig gemaakt<br />
hadden. Met deze versterking gelukte het Ruijsch, den priester<br />
IJoessoef aan de zuidkust gevangen te nemen. Pangeran<br />
Poerbaija, het zwerven eiudelijk moede, gaf in December 1683<br />
kennis van zijn voornemen om zich te onderwerpen, waarop<br />
8
— 114 —<br />
de kapitein Ruijsch, Soerapati en eenige Regenten naar<br />
Tjikalong gingen, waar de onderwerping zou plaats vinden.<br />
Terwijl Soerapati zich te Tjikalong bevond, kwam de vaandrig<br />
Kuffeler uit Batavia, met last van de Regeering aan<br />
Soerapati, om zich derwaarts te begeven, wanneer hij vergiffenis<br />
wilde erlangen. De ruwe handelwijze van Kuffeler die,<br />
na den aanhang van Poerbaija ontwapend te hebben, ook dien<br />
vorst zijne kris afvroeg, had ten gevolge dat deze de vlucht<br />
nam en dat Soerapati met zijne Balineezen amok maakte.<br />
Wel sloeg Kuffeler met een verlies van 20 man dezen verraderlijken<br />
aanval af en kwam Poerbaija zich eenige dagen<br />
later vrijwillig onderwerpen, doch Soerapati, de wraak der<br />
Regeering duchtende, hield zich met zijne benden schuil<br />
in het Prcanger gebergte. De onmiddelijke vervolging van<br />
Soerapati werd verhinderd, door de maatregelen welke de<br />
Regeering moest nemen ter verdediging van Batavia.<br />
Uit Nederland was namelijk bericht gekomen, dat de Engelschen<br />
een aanval op Batavia in den zin hadden, om wraak<br />
te nemen over de uitzetting hunner landgenooten uit Bantam.<br />
In der haast werd nu een twaalftal schepen, bemand<br />
met 3000 koppen, uitgerust en toen in Augustus 1684 een<br />
Engelsch oorlogsschip, bewapend met 60 stukken voor Batavia<br />
verscheen, moest dit onverrichter zake terugkeeren. Dit gevaar<br />
geweken zijnde, werd aan Couper opgedragen, Soerapati<br />
tot onderwerping te brengen en daarna het bestuur in de<br />
Preano-er te regelen. Bij de nadering van Couper vluchtte<br />
Soerapati naar Mataram en vond aan het hof van Amangkoerat<br />
eene veilige schuilplaats.<br />
Om zich van de richtige uitvoering der contracten, met<br />
den Soesoehoenan gesloten, te verzekeren, had de Regeering<br />
het plan gevormd, een Expres-Commissaris naar de kusten van<br />
Java en het hof van Mataram af te vaardigen. Hare keuze<br />
viel op Tak, die den 3'"" 1 November 1685 uit Batavia vertrok<br />
met de opdracht, om eerstens de verhouding van Tjeribon tot
— 115 —<br />
Mataram te regelen en de posten op Java's noordknst te inspecteeren<br />
en daarna als afgezant naar Mataram te vertrekken,<br />
ten einde eene regeling tot stand te brengen betreffende het<br />
afdoen der schulden, en op de uitlevering van Soerapati en<br />
andere vreemdelingen aan te dringen. Reeds vroeger was de<br />
opperkoopman Van Vliet naar Java's oostkust vertrokken en<br />
had op Madoera eene twist over de erfopvolging in Soemenap<br />
en Pamekassan, beslecht. Tak bezocht eerst Tjeribon,<br />
regelde daar het bestuur en vertrok naar Samarang, een der<br />
Tjeribonsche prinsen medenemende, die hem naar Mataram<br />
zou vergezellen. Den 4 den Februari 1686 vertrok de Expres-<br />
Commissaris naar Kartasoera ; de kapitein Leeman was reeds<br />
met twee compagnieën vooruitgezonden tot dekking der goederen<br />
en geschenken. Toen deze voorhoede in de hoofdplaats<br />
aankwam, geraakte aldaar alles in de grootste spanning.<br />
De Rijksbestuurder, op wiens raad Soerapati niet alleen<br />
gastvrij ontvangen was geworden door den Soesoehoenan,<br />
maar zelfs met zijne Balineezen de lijfwacht des vorsten vormde,<br />
besloot nu, om het vertrouwen van Tak te winnen, Soerapati<br />
gevangen te nemen. Hij wees de ondersteuning der<br />
Compagnie's troepen, die zich in eene versterking begeven<br />
hadden, af en omsingelde met eene groote macht de troep van<br />
Soerapati, welke buiten den kraton gelegerd was. Soerapati<br />
gesommeerd om zich over te geven, weigerde dit en deed met<br />
zijne Balineezen een verwoeden aanval, waardoor het hem<br />
gelukte het open veld te bereiken. Terwijl dit voorviel,<br />
kwam de commissaris Tak te Kartasoera aan, zond een afgevaardigde<br />
naar den Soesoehoenan met uitnoodiging om Soerapati<br />
uit te leveren en gelastte den kapitein Greevinck met<br />
vijf man den dalem te bewaken en voor de orde te z<strong>org</strong>en. Op<br />
het valsche bericht dat Soerapati oostwaarts van den kraton<br />
gelegerd was, rukte Tak aan het hoofd van vier compagnieën<br />
derwaarts, maar na een kwartieruurs gemarcheerd te hebben,<br />
begreep hij dat hij misleid was geworden. Van de afwe-
— 116 -<br />
zigheid van Tak had Soerapati gebruik gemaakt om een aanval<br />
op den kraton te doen; de kapitein Greevinck en zijne<br />
soldaten werden afgemaakt en Soerapati nestelde zich in den<br />
dalem. Hier werd hij nu door Tak ingesloten ; geene kans<br />
ziende te ontsnappen, deed hij zulk een hevigen uitval, dat de<br />
Madoereezen op de vlucht sloegen en ook de Nederlandsche<br />
soldaten in verwarring geraakten. In het vreesselijke gedrang<br />
dat ontstond, werd Tak, terwijl hij te paard wilde<br />
stijgen, gedood. Met een verlies van 69 soldaten, de opperkoopman<br />
Y an Vliet en een paar officieren, trok de rest der<br />
Compagnie's troepen, 248 man sterk, achter een pagger terug ;<br />
hier verschanste kapitein Leeman zich door het opwerpen<br />
van eene aarden borstwering, welke hij met geschut beplantte<br />
en bleef deze stelling van 8 Februari tot 20 Maart bezet<br />
houden, toen hij aftrok in gezelschap van den vorst van Tjeribon,<br />
het lijk van Tak medenemende. Soerapati was met<br />
zijne Balineezen in eene zuid- oostelijke richting afgetrokken.<br />
De Regeering te Batavia had, op het bericht van het gebeurde<br />
te Kartasoera, onmiddelijk maatregelen genomen tot<br />
handhaving van haar gezag op de noordkust, door de bezetting<br />
der posten tot 1400 man te versterken. Maar zij moest<br />
tegenover Mataram eene voorzichtige staatkunde volgen, want<br />
ook in Tjeribon en Bantam werd de Mahomedaansche bevolking<br />
tegen de Christenen opgezet.<br />
In Tjeribon geschiedde dit door een priester uit Hindustan<br />
en toen deze gevangen genomen en naar Ceijlon gebannen<br />
was, werd hij op verzoek van den Sultan van Hindustan<br />
weder op vrije voeten gesteld. In 1688 kwam er met de<br />
drie Panembahans van Tjeribon eene eindregeling tot stand<br />
waardoor de rust in dat rijk voor langen tijd verzekerd bleef.<br />
In Bantam bestond nog altijd de aanhang van sultan Ageng,<br />
welke zelfs het plan vormde de Hollanders te vermoorden,<br />
toen deze nog bijtijds door sultan Hadji gewaarschuwd<br />
Werden.
— 117 —<br />
Een stout avonturier op Sumatra's oostkust, die beweerde<br />
uit het Menangkabausche vorstenhuis gesproten te zijn,<br />
had den titel van Jang di pertoewan aangenomen en maakte<br />
met eene talrijke vloot de vaart om de oostkust van Sumatra<br />
onveilig. Uit onderschepte brieven bleek het der Regeering<br />
dat de Soesoehoenan ook met hem in betrekking stond. Nadat<br />
in 1686 eene vloot in zee was gestoken, welke den vijand<br />
te vergeefs gezocht had, slaagde eene tweede expeditie onder<br />
Krijn De Ronde beter, daar de vijandelijke vloot de rivier<br />
Toelang Bawang in de Lampongs was opgevaren. De Ronde<br />
sloot de rivier af, vernielde 56 vijandelijke vaartuigen en joeg<br />
het Maleische hoofd, met verlies van 200 zijner voorvechters,<br />
de binnenlanden in.<br />
In 1689 werd er te Batavia eene samenzwering ontdekt<br />
waarvan een Balinees, die vroeger als officier in dienst der<br />
Compagnie was geweest en de Amboineesche kapitein Jonker,<br />
die zich door de Regeering gekrenkt gevoelde, de leiders<br />
waren. Reeds hadden zij het plan gevormd een aanval op<br />
Batavia te doen, toen de Regeering, bijtijds verwittigd, den kapitein<br />
Sloot met eene colonne uitzond, die Jonker te Soekapoera<br />
aantrof; in het gevecht dat hier plaats greep, sneuvelde Jonker<br />
en werden zijne volgelingen op de vlucht gedreven, die<br />
de wijk namen naar het rijk Mataram.<br />
Met den Sultan van Bantam bleef de goede verstandhouding<br />
bestaan, voornamelijk omdat deze den steun der Compagnie<br />
niet kon missen tegen de weérspannigen in zijn rijk en<br />
de Engelschen, die den peperhandel uit de Lampongs naar<br />
Bengkoelen trachtten te trekken. In October 1687 overleed<br />
sultan Hadji plotseling, na zijn oudsten, nog minderjarigen<br />
zoon, pangeran Ratoe, onder voogdij van den rijksbestuurder<br />
Dipo Ningrat, als zijn opvolger te hebben aangewezen. Onmiddelijk<br />
vertrok eene commissie uit den Raad van Indië<br />
naar Bantam, om z<strong>org</strong> te dragen dat de opvolging geregeld<br />
*
— 118 —<br />
werd; de tractaten, met de Compagnie gesloten, werden erkend;<br />
de Rijksbestuurder toonde een getrouw bondgenoot<br />
der Compagnie te zijn. Toen de jonge Sultan in 1690 overleed,<br />
kreeg echter de bewegingspartij het overwicht en plaatste<br />
den tweeden zoon van sultan Hadji, pangeran Dipati op<br />
den troon, die zich in den beginne door die partij scheen te<br />
laten leiden en zelfs den ouden Rijksbestuurder ontsloeg, maar,<br />
zijne machteloosheid tegenover de Compagnie gevoelende,<br />
bekrachtigde ook hij de tractaten van 1684.<br />
Met Mataram bleef de verhouding op den duur gespannen.<br />
Wel betuigde de Soesoehoenan over het gebeurde te Kartasoera<br />
zijne onschuld en verzocht hulp tegen Soerapati, die<br />
zich van Pasoeroewan, Bangil en Panaraga had meester gemaakt,<br />
doch de Regeering had de bewijzen van het verraad<br />
des Soesoehoenans in handen en weigerde alle hulp. Toen<br />
Soerapati echter een inval in Balambangan deed, en de vorst<br />
van dit rijk de hulp der Compagnie inriep, zond de Regeering<br />
een afgezant derwaarts, die onverrichter zake terugkeerde<br />
daar de Sultan overleden was en in den successieoorlog,<br />
welke toen uitbrak, maakte een vorst van Bali zich van het<br />
rijk meester.<br />
Ook in andere gedeelten van den Archipel moest de<br />
Compagnie hare macht met geweld handhaven. Met den vorst<br />
van Golkonda waren geschillen gerezen en om den handel<br />
van Masulipatnam te beschermen, vertrok Laurens Pit de Jonge<br />
in 1686 als gezant naar dien vorst. De Brahmaansche grooten<br />
wisten door hun invloed het vereffenen der geschillen<br />
te beletten, waarop Pit 400 man troepen uit Colombo ontbood<br />
, den vorst in zijne hoofdstad belegerde en hem dwong<br />
tot het betalen van eene zware geldelijke schadeloosstelling.<br />
Korten tijd daarna maakte de machtige Sultan van Hindustan<br />
zich meester van Golkonda en lijfde dit rijk bij zijn gebied
_ 119 —<br />
in, doch liet de Compagnie, tegen betaling eenerjaarlijksche<br />
schatting, in het bezit barer handelsfactorijen.<br />
Tijdens den oorlog met Frankrijk was de admiraal Duquesne<br />
met eene vloot in de wateren van Ceijlon verschenen.<br />
Pit dwong hem tot den aftocht en vermeesterde zelfs Pondicherij,<br />
de Fransche vestiging op de kust van Coromandel,<br />
welke eerst bij den vrede te Rijswijk, in 1697, aan Frankrijk<br />
werd teruggegeven.<br />
Om den handel met Perzië levendig te houden, werden<br />
dikwijls kostbare gezantschappen naar dat rijk gezonden.<br />
Ook moedigde de gouv.-gen. Camphuijs de pogingen van<br />
natuuronderzoekers aan, zoodat de kennis van den Archipel<br />
in dit tijdperk zeer werd uitgebreid. Op zijn verzoek werd<br />
hem in 1691 een eervol ontslag verleend en tot zijn opvolger<br />
benoemd Willem Van Outhoorn.<br />
§ 3. HET BESTUUR VAN DE GOUVERNEURS-<br />
GENERAAL WILLEM VAN OUTHOORN EN<br />
JOAN VAN HOORN. DE TWEEDE JA-<br />
VAANSCHE SUCCESSIEOORLOG.<br />
EXPEDITIËN TEGEN SOERAPA-<br />
TI. NIEUW VERDRAG<br />
MET MATARAM.<br />
1691-1709.<br />
Hoewel de rust in den Archipel onder het bestuur van<br />
Van Outhoorn ongestoord bleef, was dit grootendeels het<br />
gevolg van de toegevendheid der Regeering, welke slechts<br />
i
— 120 —<br />
noode hare toevlucht tot de wapenen nam; dit bleek uit hare<br />
houding tegenover Mataram en Boni.<br />
In laatstgenoemd rijk regeerde sedert 1672 Aroe Palakka,<br />
die in de gunst deelde van de Compagnie. Zijn doel was<br />
echter de macht van Boni uit te breiden ten koste van het<br />
eertijds machtige rijk Mangkasar of Goa, en daar dit in strijd<br />
was met het Boengaaische contract van 1667, trachtte de<br />
Regeering de heerschzucht van Palakka te breidelen, door<br />
aan Mangkasar weder verscheidene streken toe te voegen,<br />
welke vroeger aan dit rijk ontnomen waren geworden.<br />
De invloed van Palakka werd gevaarlijk, toen zijn neef<br />
en toekomstige opvolger Lapataoe, in 1687 in het huwelijk<br />
trad met eene dochter van den vorst van Mangkasar,<br />
bij welk huwelijk bepaald werd, dat een zoon<br />
uit dien echt geboren, ook vorst van dit rijk zou worden.<br />
De houding van Aroe Palakka werd zelfs vijandig, toen de<br />
vorst van Bima, beschuldigd van medeplichtigheid aan den<br />
moord op de vorstin van Dempo op Soembawa gepleegd<br />
en deswege door eene rechtbank van inlandsche vorsten<br />
ter dood veroordeeld, door den Gouverneur van Mangkasar,<br />
die de bewijzen van de onschuld des veroordeelden in handen<br />
had, in vrijheid werd gesteld. De gouverneur Thije,<br />
naar Mangkasar gezonden, wist Aroe Palakka's toorn te bezweren,<br />
zoodat hij tot aan zijn dood in 1696 de vriend der<br />
Compagnie bleef. Zijn neef Lapataoe volgde hem op, terwijl<br />
de weduwe van Palakka grooten invloed op het bestuur<br />
bleef uitoefenen en op de hand der Regeering bleef, zoodat<br />
zij wist te verhinderen dat er tusschen Mangkasar en Bon«<br />
vijandelijkheden uitbraken.<br />
In den Molukschen Archipel bleef het, alle onderneminongeest<br />
doodende monopoliestelsel van de Compagnie, heerschende,<br />
onder hetwelk de welvaart der bevolking verminderde<br />
en steeds werd op hooger bevel aan het uitroeien<br />
der overtollige specerijboomen de hand gehouden, waartoe
— 121 —<br />
de jaarlijksche hongitochten (*) dienden. Ja zelfs moedigde<br />
de Regeering het gebruik van opium aan, om de al te<br />
groote werkzaamheid der bevolking te breidelen.<br />
Toen de Sultan van Bantam in 1698 de hulp der Compagnie<br />
inriep, om zijn leenman, den vorst van Landak tegen den<br />
vorst van Soekadana op Borneo's westkust te beschermen,<br />
werd Roelof Goens met een smaldeel derwaarts gezonden,<br />
die in het volgende jaar Soekadana veroverde. De Sultan<br />
van dit rijk werd vervallen verklaard en een ander met den<br />
titel van Panembahan, als leenman van Bantam, in zijne<br />
plaats gesteld; de Engelschen, die den vorst van Soekadana<br />
ondersteund hadden, moesten Borneo's westkust verlaten.<br />
Slechts korten tijd duurde de heerschappij van Bantam over<br />
dit rijk, daar de verdreven vorst zich met behulp van Boegineezen<br />
weder van zijn land meester maakte.<br />
De toestand op Java bleef, ondanks de grieven tegen Mataram,<br />
rustig tot het jaar 1703, toen Amangkoerat overleed en<br />
opgevolgd werd door zijn zoon Adipati Anom. Het was<br />
der Regeering bekend dat deze prins, nog tijdens het leven<br />
zijns vaders, bondgenoot van Soerapati was geweest en dat<br />
hij, wreed en heerschzuchtig van inborst, bij velen zijner<br />
rijksgrooten niet bemind was, daar eene groote partij de<br />
verheffing van pangeran Poeger, broeder van wijlen den<br />
Soesoehoenan, tot vorst van Mataram wenschte. Wat de<br />
Regeering van de gezindheid van Adipati Anom moest denken,<br />
werd haar duidelijk toen deze in December 1703 haar kennis<br />
gaf van zijne troonsbeklimming, zonder die kennisgave door<br />
(*) Hongi-tochten waren inspectie-reizen door den Gouverneur langs de kusten<br />
gedaan, met het doel om alle niet voor de Compagnie gereserveerde tuinen,<br />
uit te laten roeien. Tot het doen dezer tochten moesten do verschillende<br />
Radja's op bepaalde tjjden kosteloos tal van prauwen, orambaya's genoemd,<br />
beschikbaar stellen.
— 122 —<br />
een gezantschap te doen overbrengen en zonder een woord<br />
te reppen over de bestaande tractaten. De beslissing hoe in<br />
deze te handelen werd door de Regeering verschoven, daar<br />
zij met verdeeldheid in eigen boezem te strijden had.<br />
De Bewindhebbers, niet tevreden met het bestuur van Van<br />
Outhoorn, onder wien tal van misbruiken waren toegenomen<br />
en de nadeelen eener familieregeering duchtende, daar Van<br />
Outhoorn de schoonvader van den directeur-generaal Van<br />
Hoorn was, hadden reeds in 1701 eerstgenoemden eervol<br />
ontslagen en Van Hoorn tot zijn opvolger benoemd. Deze<br />
weigerde echter die waardigheid te aanvaarden en eerst<br />
op herhaalden aandrang van het opperbewind, nam Joan<br />
Van Hoorn in Juli 1704 de landvoogdij over, terwijl Abraham<br />
Van Riebeeck tot Directeur-Generaal van den handel benoemd<br />
werd. In 1706 trad Van Hoorn voor de tweede maal in<br />
het huwelijk en wel met de dochter van Van Riebeeck, waardoor<br />
de argwaan der Bewindhebbers weder werd opgewekt.<br />
Pangeran Poeger, de oom van Adipati Anom, die uit Mataram<br />
gevlucht was, kwam zich in Maart 1704 te Samarang<br />
onder de bescherming stellen van Knol, bevelhebber der Compagnie's<br />
troepen aldaar. Adipati Anom, die nu beducht begon<br />
te worden voor het verlies zijner heerschappij , trachtte<br />
pangeran Poeger in zijne macht te krijgen; maar noch de<br />
pogingen om Knol om te koopen, noch het zenden van een<br />
gezantschap naar Batavia, dat nu de vroegere tractaten kwam<br />
erkennen, mochten iets baten, -want toen de Regeering dooiden<br />
afval van den vorst van Sampan, Groot-Gouverneur der<br />
Oosterstranden en van den Regent van Soerabaja de zekerheid<br />
gekregen had, dat vele rijksgrooten pangeran Poeger<br />
als wettigen vorst erkenden, besloot zij, uit eigenbelang, dezen<br />
op den troon van Mataram te plaatsen. Den 6 d0n Juli 1704<br />
werd pangeran Poeger te Samarang door den gouverneur van<br />
Java's oostkust, Van Rheede, als Soesoehoenan van Mataram<br />
gehuldigd, onder den titel van Pakoe Boewana.
— 123 —<br />
De Soesoehoenan beloofde de bestaande verdragen te zullen<br />
handhaven en de noodige troepen bijeen te brengen ter<br />
ondersteuning van het Compagnie's leger, dat hem naar Mataram<br />
zou geleiden. Daar de Regeering gebrek aan troepen<br />
had, werd in den loop van het jaar 1704 weinig uitgericht;<br />
alleen de kuststreek tusschen Tegal en Soerabaja werd zonder<br />
tegenstand onderworpen. Eerst in Juli 1705 werd aan<br />
den Raad van Indië, Herman De Wilde, het bevel gegeven<br />
over eene troepenmacht ter sterkte van 1833 Europeesche<br />
en 2016 geregelde Inlandsche troepen met de noodige artillerie,<br />
welke macht ondersteund zou worden door een Javaansch<br />
hulpleger van 20,000 man en de noodige koelies,<br />
door Pakoe Boewana te leveren. Aan De Wilde werd in<br />
eene uitvoerige instructie opgedragen, Pakoe Boewana op den<br />
troon van Mataram te plaatsen, met dien vorst de vroegere<br />
verdragen te hernieuwen en aan te dringen op de verwijdering<br />
van alle vreemdelingen uit Mataram.<br />
Te laat toonde Adipati Anom zich nu bereid om alle contracten<br />
te erkennen; De Wilde betwistte hem zijn recht op<br />
den troon, verweet hem zijn aandeel in den moord op Tak<br />
en zijne verstandhouding met Soerapati. Ofschoon men op<br />
ernstigen tegenstand bedacht was, daar volgens berichten<br />
Adipati Anom een leger van 40,000 man in het veld had.<br />
bleek die tegenstand weinig te beduiden te hebben.<br />
Den 16 den Augustus rukte de voorhoede, ter sterkte van<br />
zes Europeesche en zes Inlandsche compagnieën, onder bevel<br />
van den majoor der artillerie Wels en den kapitein Knol op<br />
tegen Oengaran, dat verdedigd moest worden door Soena<br />
Adiningrat, veldheer van Adipati Anom. Deze bevelhebber<br />
werd zijn meester ontrouw en ging tot Pakoe Boewana over.<br />
De hoofdmacht stelde zich den 23 sttn Augustus in beweging<br />
en had met zeer vele moeilijkheden te kampen door den<br />
slechten toestand van het terrein en het gebrek aan koelies;<br />
hel Javaansche hulpleger bedroeg slechts 7000 man en het
_ 124 —<br />
gemis aan wegen belemmerde den opmarsch. Over de<br />
Toentang rukte De Wilde naar Salatiga op, welke plaats hij<br />
den 6 den September bereikte; voorwaarts van Salatiga was<br />
het leger van Adipati Anom in verschanste stellingen opgesteld.<br />
De Wilde nam zijne maatregelen om den overmachtigen<br />
vijand van drie zijden te gelijk aan te tasten. De artillerie<br />
zou den stormaanval van 11 compagnieën in het midden<br />
voorbereiden, doch nauwelijks had zij haar vuur geopend<br />
of het vijandelijke leger stoof uiteen en de weg naar Kartasoera<br />
lag nu voor onze troepen open. Den 1 l don September<br />
1705 deed De Wilde zijn intocht in de hoofdplaats, welke<br />
door Adipati Anom verlaten was. Deze had de vlucht genomen<br />
naar Soerapati; eenige kornetten ruiterij tot zijne<br />
vervolging uitgezonden, keerden onverrichter zake terug ; zijn<br />
aanhang trachtte nog wel de hoofdplaats in brand te steken,<br />
doch dit werd verijdeld. Ten gevolge der do<strong>org</strong>estane vermoeienissen<br />
overleden de majoor Wels en de kapitein Hoger-<br />
1 inden.<br />
Den 5 den October 1705 bekrachtigde Pakoe Boewana een<br />
verdrag met de Compagnie, waarbij de Soesoehoenan afstand<br />
deed van zijne rechten op Tjeribon, Samarang en omstreken<br />
benevens van de rijken Pamekassan en Soemenap op Madoera;<br />
terwijl de grenzen van het gebied der Compagnie uitgebreid<br />
werden tot de rivier Losari. Voorts verkreeg zij het recht tot<br />
het oprichten van loges in het rijk Mataram, tolvrijheid voor<br />
hare goederen en werden bepalingen gemaakt omtrent het<br />
handeldrijven door des vorsten onderdanen; den Soesoehoenan<br />
werden alle schulden kwijtgescholden. De Wilde nam<br />
acht dagen later den terugtocht aan en liet 200 man met<br />
3 officieren te Kartasoera achter.<br />
Na de installatie des Soesoehoenans, bleef De Wilde nog<br />
over, het bestuur op Madoera en in Tjeribon te regelen, daar<br />
in beide landen geschillen waren gerezen over de opvolging.<br />
Oost-Madoera werd onder het bestuur van Tjakra-Negara, de
— V25 —<br />
machtigste pretendent, gesteld, waardoor de Regeering de<br />
meeste waarb<strong>org</strong>en kreeg voor het behoud harer rechten,<br />
en in Tjeribon, waar twee van de vorsten overleden waren,<br />
werd het gebied onder vier vorsten of regenten verdeeld.<br />
De Preanger gewesten waren in 1703 in opschudding<br />
gebracht door een Mahomcdaansch priester, van Giri afkomstig;<br />
door de troepen der Compagnie vervolgd, week<br />
hij naar Bagelen en werd op last van Pakoe Boewana<br />
gevangen genomen en ter dood gebracht. Tot hoofd<br />
der Preanger gewesten, namens de CompagrrTe, werd een<br />
Tjeribonsche prins, Arija Tjeribon genaamd, aangesteld,<br />
die dit land volgens de Javaansche wetten moest besturen,<br />
terwijl de handelingen der hoofden gecontroleerd zouden<br />
worden door ambtenaren der Compagnie, welke als inspecteurs<br />
rondreisden.<br />
Zoolang echter Soerapati niet ten onder was gebracht,<br />
zou de rust op Java niet hersteld worden. Dit begreep de<br />
Regeering en haar plan was dan ook Soerapati, die den titel<br />
van Raden Adipati Wira Negara had aangenomen en te<br />
Pasoeroewan als vorst over den Oosthoek zetelde, aan het<br />
gezag van Pakoe Boewana te onderwerpen. Om Adipati<br />
Anom zooveel mogelijk te sparen, werden in het geheim<br />
afgezanten tot dezen gezonden, die hem de bescherming dei-<br />
Compagnie en zelfs het gebied over eenige landstreken beloofden,<br />
mits hij afstand wilde doen van zijne rechten op<br />
den troon van Mataram; doch Adipati Anom, gesteund door<br />
Soerapati, weigerde zijn oom als Soesoehoenan te erkennen.<br />
Eene expeditie tegen Soerapati werd nu uitgerust en het<br />
bevel er over opgedragen aan den majoor Knol, die zich<br />
vooraf naar Kartasoera begaf, om persoonlijk met den Soesoehoenan<br />
het plan voor den veldtocht te bespreken en op<br />
ondersteuning aan dragers en leeftocht aan te dringen. De<br />
macht waarmede de majoor Knol den 9' 1 September 1706<br />
uit Soerabaja tegen Soerapati oprukte, bedroeg 930 Europe-
— 126 —<br />
anen en 2500 geregelde inlandsche troepen, een hulpleger<br />
van 10,000 Javanen en Madoereezen, 24 stukken geschut,<br />
3 mortieren en 25 handmortieren. Reeds vroeger, den 3 den<br />
September, was de kapitein De Roode van Soerabaja naar<br />
Kediri opgerukt, doch kon door den afval der Javanen niet<br />
verder doordringen dan tot Kartasana en moest toen terugkeeren.<br />
Knol kwam na een hoogst vermoeienden marsch, op welken<br />
hij de Kali Brantas moest overtrekken, den 19 deB September<br />
voor de rivier van Penangoengan (Porong) aan, achter welke<br />
de vijand gelegerd was. Knol liet vijf bruggen slaan en in<br />
het moerassige terrein tegenover den linkervleugel des vijands<br />
batterijen en borstweringen opwerpen, gedekt door bamboezen<br />
horden en bewapende ze met 3-6pond. en 4-3<br />
pond. benevens eenige mortieren. Eveneens werd tegenover<br />
den rechtervleugel eene batterij opgeworpen met 8 stukken<br />
bewapend, terwijl 3-6 pond., in het midden geplaatst,<br />
den vijand in bedwang hielden. Deze zat inmiddels niet<br />
stil en trachtte eerst de bruggen te vernielen, door ze op<br />
vlotten te naderen en later de rivier af te dammen, om het<br />
terrein onder water te zetten. Die pogingen mislukten echter<br />
door de waakzaamheid der onzen; den25 sten September was<br />
alles voor den overtocht gereed en trok de colonne in drie<br />
gedeelten de rivier over. Wel verdedigde de vijand zich dapper,<br />
maar was tegen de overmacht niet bestand en moest zijne<br />
werken verlaten. Meer dan door het vuur des vijands hadden de<br />
soldaten door moerasziekten geleden en het vermoeden rees bij<br />
Knol, dat de Regent van Soerabaja eene verraderlijke rol speelde.<br />
Om het ongezonde terrein zoo spoedig mogelijk te verlaten, rukle<br />
Knol reeds den 26" ,on September voorwaarts tot op de sawah's<br />
van de dessa Derma, IJ mijl van Bangil verwijderd. Inden<br />
m<strong>org</strong>en van den 28" tcn werden eenige Javaansehe arbeiders, onder<br />
dekking van drie inlandsche compagnieën, vooruitgezonden,<br />
om een weg door het bosch te kappen voor de artillerie;<br />
aan de bevelhebbers was gelast, niet buiten het bosch te
— 127 —<br />
gaan en zich niet tot offensieve bewegingen te laten verleiden.<br />
Tegen den middag kreeg Knol het bericht, dat zij met den<br />
vijand handgemeen waren geworden en den terugtocht hadden<br />
moeten aannemen. Om dien terugtocht te dekken, werd<br />
de kapitein Van Bevere met 4 Europeesche en 12 Inlandsche<br />
compagnieën uitgezonden. Ook deze deboucheerde uit<br />
het bosch op de sawah's, maar werd hier door den vijand,<br />
die zich in het riet had schuilgehouden, van alle kanten<br />
aangevallen en omsingeld. De Javaansche troepen en onder<br />
hen de troepen van den Regent van Soerabaja sloegen op<br />
de vlucht en sleepten de overigen mede, en met een verlies<br />
van 69 Europeanen en 61 Inlandsche soldaten keerde de<br />
colonne in volslagen verwarring, in het bivak terug. De<br />
schrik, door deze nederlaag bij de hulptroepen verwekt,<br />
was zoo groot, dat de Javanen niet meer vooruit te krijgen<br />
waren en de bevelhebber genoodzaakt was, wilde hij terrein<br />
winnen, op korte afstanden versterkte liniën voor elkander<br />
aan te leggen; de afstand van l 1 /2 mi .i' van Derma tot Bangil<br />
werd dan ook in 12 dagen afgelegd.' Den 15""'October<br />
voor Bangil aangekomen, werd een pagger met twee katten<br />
opgeworpen tot eene hoogte, dat het voorliggende terrein<br />
geheel bestreken werd door het geschut. Bangil lag op den<br />
weg naar Pasoeroewan; v oorwaarts van de plaats lag een bosch<br />
en vóór dat bosch had Soerapati zijne verdedigingswerken<br />
achter kleine rivierspruiten aangelegd. Nadat de aanval door<br />
artillerievuur was voorbereid geworden, had de bestorming<br />
op vijf verschillende plaatsen gelijktijdig plaats, waarbij alle<br />
troepen zich goed van hun plicht kweten, uitgezonderd<br />
die van den Regent van Soerabaja, welke weigerden Ie<br />
vechten. De middeltocht onder het bevel van den kapitein<br />
Van Bevere geraakte het eerst in de versterkingen; de vijand<br />
verdedigde zich harnekkig, aangevuurd dooi' de tegenwoordigheid<br />
van Soerapati, die zich steeds aan de spils bevond.<br />
Zelfs gelukte hel dezen een oogenblik de hoepen Ie doen
— 128 —<br />
weifelen, toen de kapitein Sergeant met de reserve oprukte<br />
en den vijand terugdrong. Na een uur strijdens<br />
was Knol met een verlies van 4 à 500 man meester<br />
van de positie te Bangil; maar hij kon de vruchten zijner<br />
overwinning niet plukken, zoowel door het invallen van<br />
den westmoesson, als door den terugkeer van den Regent<br />
van Soerabaja naar zijn land, wijl deze vo<strong>org</strong>af, dat<br />
de vijand zijn rijk met een inval bedreigde. De handelwijze<br />
van den Regent deed de Oost-Javanen verloopen en<br />
daardoor gebrek aan koelies krijgende, was Knol genoodzaakt<br />
naar Soerabaja terug te keeren.<br />
Wel was de dappere Soerapati bij de verdediging van<br />
Bangil zwaar gekwetst geworden, aan welke wonden hij<br />
korten tijd later te Pasoeroewan overleed, doch hij liet drie<br />
zonen na, waarvan de oudste door Adipati Anom als vorst<br />
van Pasoeroewan erkend werd.<br />
De Hooge Regeering was verstoord op Knol, omdat hij<br />
zich door den Regent van Soerabaja had laten misleiden.<br />
Hem werd nu opgedragen zich van dien vorst meester te<br />
maken en vervolgens weder naar Kartasoera te gaan, om het<br />
plan voor een volgenden veldtocht met den Soesoehoenan te<br />
bespreken, en op de levering van rijst aan te dringen. De<br />
Regent was echter op zijne hoede en steeds door eene groote<br />
macht omringd, zoodat Knol tot eene gewelddadige oplichting<br />
niet durfde over te gaan. Naar Kartasoera vertrokken, vond<br />
hij den toestand aldaar zeer verward door het zwakke bestuur<br />
van Pakoe Boewana, maar verkreeg toch van dien<br />
vorst de toezegging van hulptroepen en levensmiddelen voor<br />
eene volgende expeditie.<br />
Het bevel hierover werd weder opgedragen aan De Wilde,<br />
wien Knol als tweede bevelhebber werd toegevoegd; ditmaal<br />
zou de tocht van Samarang over Kartasoera naar Kediri en<br />
verder naar Pasoeroewan plaats hebben.<br />
De zonen van Soerapati hadden na het vertrek van Knol
- 120<br />
een inval in Soerabaja gedaan en tot onder de muren deistad<br />
het land afgestroopt, zoodat de bevelhebber der stad,<br />
de kapitein Sergeant, ook wegens de dubbelzinnige houding<br />
van den Regent, de grootste waakzaamheid in achl moest<br />
nemen.<br />
Den 23 stl " Juni 1708 ging De Wilde op marsch van Samara<br />
ug naar Kartasoera en niet vóór den 18* Juli kon de<br />
opmarseh naai' Kediri een aanvang nemen, daar hij vertraagd<br />
werd door de samenstelling van den veldtrein. De marschroule<br />
liep over Djati-Kenan aan de Solo-rivier en over de<br />
Kali Branlas naar Kediri, de residentie van Adipati Anom.<br />
Deze vluchtte bij de aankomst der troepen en oostwaarts<br />
voorlrukkendc, werd de vijand voor het eerst ontmoet te<br />
Tjarat, op den 15 ,len September; na gedurende twee uren<br />
aan liet vuur der troepen blootgestaan te hebben, trok hij<br />
af. Nadat de colonne van den kapitein Serge'aut, die uit Soerabaja<br />
was komen oprukken, zich met de hoofdmacht vereenigd<br />
had, werd de marsch'voortgezet en Pasoeroewan zonder<br />
tegenstand bezet. Op dezen tocht had de Regent van<br />
Soerabaja zich loffelijk van zijne plicht gekweten. De Wilde<br />
regelde, hel bestuur van Pasoeroewan, onder de zonen van<br />
den door Soerapati verdreven Regent en ria drie versterkingen<br />
opgeworpen te hebben, welke hij met geschut uit de<br />
schepen liet bewapenen, vertrok hij naar Soerabaja. Ziekelijk<br />
zijnde spoedde hij zich naar Samarang, doch daar aangekomen,<br />
was hij te zwak om de reis naar Kartasoera verder<br />
voort te zetten. De Soesoehoenan kwam nu in persoon te<br />
Samarang en de conferentie bepaalde zich voornamelijk lot<br />
hel regelen van hel bestuur over Oost-Java. De Panembahan<br />
van Sampan, die als Gouverneur der öosterstranden een<br />
groot gebied, vrij onafhankelijk van Mataram, had bestuurd.<br />
vras in 1707 overleden en mi werden de Öosterstranden<br />
Weder ouder hel souvereine gebied van Mataram gesteld.<br />
Ook trad de Soesoehoenan in den wensch der Regeering om<br />
9
— 130<br />
aan alle Europeanen en Inlandsche volken den handel op<br />
zijn rijk t'' ontzeggen. De Wilde overleed kort na zijne<br />
terugkomst te Batavia en den majoor Knol werd nu door de<br />
Regeering gelasi Adipati \nom gevangen te nemen en zoo<br />
noodig, daartoe den Regent van Soerabaja te gebruiken.<br />
Het was niet noodig daartoe eene nieuwe expeditie uit te<br />
rusten, want den IS'"" Juli 1708 verschenen' afgezanten van<br />
Adipati Vnoni voor Knol Ie Soerabaja, bij monde van wie<br />
de vorst zijne onderwerping aanbood. Te Madjakerta had<br />
die onderwerping voor hel front der troepen plaats en op<br />
last van de Hooge Regeer'ing werd \dipali \nom met zijne<br />
drie zonen, vrouwen en een gevolg van 200 personen naar<br />
Batavia overgevoerd, alwaar hij den 6 den September voor den<br />
Gouv.-Gen. en Raad van Indië verscheen. Toen de Regee-<br />
ring zich overtuigd had, dal bij de onderwerping geene stel-<br />
lige beloften ctbor den bevelhebber Knol gedaan waren en<br />
dal Adipati* \uom zich alleen beroepen kon op die, welke<br />
zij hem in 1706 gedaan had, welke beloften echter door zijn<br />
verder verzet waren komen Ie vervallen, werd na langduri-<br />
ge beraadslagingen, den 17' i "" September 1708. door de leden<br />
der Regeering niet eenparige stemmen het besluit genomen,<br />
Adipati \noin naar hel eiland Ceijlon Ie verbannen. Tever-<br />
geefs beriep deze zich op de vroegere beloften der Regeering<br />
en smeekte op .lava Ie mogen blijven; zij bleef doof voor<br />
die smeekingen en het vonnis van verbanning werd ten uil-<br />
voer gelegd.<br />
Nam de vrees voor de macht der Compagnie bij de vorsten<br />
in den Indischen \rclhpel door deze gebeurtenis zeer toe,<br />
niet aldus het vertrouwen op hare rechtvaardigheid. Dit<br />
bleek uil de handeling van den Sultan van Bantam, die eene<br />
persoonlijke samenkomst met den gouv.-gen. Van Hoorn<br />
verzocht, welke hem verleend werd. Op zee had de ont-<br />
moeting plaats en in een geheim onderhoud drukte de Sultan<br />
zijne vrees uit, dat de Compagnie ook de erfopvolging in
131 -<br />
zijn rijk zou kunnen verbreken. De Gouv.-Gen. stelde den<br />
vorst deswege gerust en op diens verzoek werd de erfopvolging<br />
in het rijk Bantam, den vorst schriftelijk verzekerd.<br />
De commandeur Knol had, na de onderwerping van Adipati<br />
Anom, de vervolging van Soerapati's zonen voortgezet<br />
en in verschillende ontmoetingen hun aanhang uit elkander<br />
gejaagd, totdat de invallende regenmoesson de vervolging<br />
deed staken.<br />
Daar het der Regeering gebleken was, dat het steeds vreemdelingen<br />
' waren welke de gisting in Mataram veroorzaakten<br />
droeg zij Knol op bij den Soesoehoenan op de uitvoering<br />
van het verdrag van 1677 aan te dringen, waarbij aan alle<br />
vreemdelingen het verblijf in Mataram verboden was; \erder<br />
werd hem volmacht gegeven met den Regent van Soerabaja<br />
naar goedvinden te handelen.<br />
Den 19 den Januari 1709 kwam Knol te Kartasoera aan, werwaarts<br />
de Soesoehoenan alle Regenten -uit zijn rijk had opgeroepen.<br />
Ook de Regent van Soerabaja verscheen hier en nu<br />
viel het Knol niet moeilijk den Soesoehoenan te betoogen,<br />
dat de macht en den invloed van het regentengeslachl te<br />
Soerabaja gevaarlijk waren voor de rust in Mataram. Op last<br />
van den Soesoehoenan werd de Regent, tijdens zijn verblijf<br />
in den kraton, door sluipmoordenaars gekrist. Het groole<br />
regentschap Soeraljaja werd gesplitst onder de broeders van<br />
den vermoorden Regent, die later wraak namen over den<br />
moord op hun broeder gepleegd. De commandeur Knol<br />
wist verder te bewerken dat Mataram in 43 regentschappen<br />
verdeeld werd, terwijl aan de Regenten werd vo<strong>org</strong>eschreven,<br />
welke producten zij aan de Compagnie moesten leveren.<br />
Die producten waren voornamelijk suiker, indigo, rijst en<br />
katoen, terwijl onder hel bestuur van Van Hoorn, op last<br />
der Regeering, ook de koffie-cultuur werd ingevoerd, welke<br />
jaarlijks in omvang toenam.<br />
De familieregeering in Indië mishaagde der Kamer N au
— 132<br />
Zeventienen, waarom zij in 1708 aan Joan Van Hoorn een<br />
eervol ontslag verleende en Abraham Van Hiebeeck, tot<br />
zijn opvolger benoemde. Het duurde echter lot Oclober<br />
1709 alvorens Van Hoorn bel bestuur overgaf.<br />
Was de Compagnie in de laatste 25 jaren op den weg 1er<br />
Nerovering medegcslcepl, zoodat zij, hoewel nog niet in naam,<br />
toch inderdaad souvereine macht uitoefende over Java, de<br />
handel ging in dal tijdperk achteruit, zörtdänig dal de meeste<br />
jaren de uitgaven de inkomsten overlroffen. De Bewindheb-<br />
bers schreven dien achteruitgang toe aan den particulieren<br />
handel, doch Van Hoorn had er op gewezen dat die kwij-<br />
ning aan het mönopoliestelsel te wijlen was. Onmachtig<br />
Ah de Compagnie was on. de geheele kust van Java te doen<br />
bewaken, kon zij ook niet heietien, dal de bevolking hare<br />
producten aan Engelschen, l'orlugeezen of vreemde ooster-<br />
lingen verkocht; dewijl de Compagnie den inkoopsprijs wil-<br />
lekeurig bepaalde en bij overvloedige productie steeds ver-<br />
minderde, kon de nijverheid bij de Javanen zich niet om-<br />
wikkelen. De Regenten en ambtenaren in dienst der Com-<br />
pagnie, ontzagen zich niet on, den sluikhandel te dulden en<br />
/.elven in de voordeden er van Ie .leden, een gevolg van<br />
hunne geringe bezoldigingen.<br />
De uitbreiding van leger en vloot, hel zenden van kostbare<br />
gezantschappen vooral naar Perzië en China, rampspoeden<br />
ter zee, Waardoor dikwijls kostbare ladingen verloren gingen,<br />
waren zoovele redenen dal de Compagnie met verlies werkte.<br />
Niettegenstaande den ongunsligen loestand barer finauliën<br />
deelden de Bewindhebbers groote dividenden uit, om het<br />
crediel der Maatschappij op Ie houden, waardoor zij zich<br />
echter in schulden moest steken.
— 133 —<br />
§ 4. HET BESTUUR DER GOUVERNEURS-GENE-<br />
RAAL ABRAHAM VAN RIEBEECK 1709-1713.<br />
CHRISTOFFEL VAN SWOL-1718, HENDRIK<br />
ZWAAR DEK ROON-1725, MATTHEUS DE<br />
HAAN-1729, DIEDERTK DURVEN-1732,<br />
DIRK VAX ('LOON-1 735 EN ABRAHAM<br />
UATRAS-1737. NIEUWE GESOHIL-<br />
LEN IN DEN OOSTHOEK EN HET<br />
RUK MATARAM. SAMENZWE-<br />
RING TE BATAVIA. ONLUS-<br />
TEN IN DE BUITENBEZIT-<br />
TINGEN.<br />
1709-1737.<br />
Hel tijdperk van 1709-1737 was rijk aan bestuurswisse-<br />
lingen, minder rijk aan belangrijke gebeurtenissen. Op<br />
Java bleven de zonen van Soerapati zich tegen het ge-<br />
zag van den Soesoehoenan verzetten. Zoolang zij op<br />
zich zclven handelden, kon de Soesoehoenan hen in be-<br />
dwang houden, maar in 1714 voegden de broeders van<br />
den vermoorden Regent van Soerabaja zich bij hen; hun-<br />
ne vijandige houding bleek uit de weigering, om de jaar-<br />
lijksche reis naar het hof te Kartasoera te doen, uit vrees,<br />
dat hen hetzelfde lot te wachten stond als hun broe-<br />
der overkomen was. De toestand bleef slepende tol in hel<br />
jaar 1717 toen de vorst van Sampan op Madoera, Tjakra-di<br />
Ningrat, gemeeiie zaak met de ontevredenen in Java's oost-<br />
hoek maakte, met hel doel l'amekassan en Soenieuap aan<br />
het gezag der Compagnie te onttrekken ; oogenschijnlijk bleef<br />
hij op de zijde der Regeering en zond gezanten naar Ba-<br />
tavia, doch in hel geheim trachtte hij Bantam lol opstand aan<br />
te zetten. In Juli 1717 verscheen een gezantschap \an den<br />
Soesoehoenan te Batavia om de hulp «1er Regeering in te
— 134 —<br />
roepen. Die hulp werd verleend en Gobius als commissaris,<br />
met eene troepenmachtvan 1500 man onderden kapitein De<br />
Chavonnes, naar Soerabaja gezonden. Toen deze troepen<br />
daar aankwamen, was Tjakra-di-Ningral door de leenmannen<br />
van de Compagnie in den Oosthoek, reeds van Madoera ver-<br />
dreven geworden en moest door eene overhaaste vlucht zijn<br />
leven redden. Hij riep nu de bescherming der Hollanders<br />
in; nog onbekend met hetgeen had plaats gehad en meenende<br />
dat de geschillen op Madoera alleen uit de onderlinge veeten<br />
der vorsten waren voortgesproten, ontving de niets kwaads<br />
vermoedende kapitein De Chavonnes, den vluchteling bij zich<br />
aan boord. Op de nadering der vijandelijke prauwen, welke<br />
hem ook bier vervolgden, duchtte Tjakra-di-Ningral verraad,<br />
en richtte aan boord van het Hollandscbe schip eene anrok-<br />
partij aan. waarin hij met zijn zoon, maar ook de kapitein<br />
De Chavonnes om het leven kwamen.<br />
Gobius vertrok naar Soerabaja, doch kon weinig voordeden<br />
op de opstandelingen behalen; eerst toen de bevelhebber<br />
Bergman hem ter zijde was gesteld, werd de omtrek van<br />
Soerabaja van opstandelingen gezuiverd, maar geen belang-<br />
rijk succes behaald.<br />
Ernstiger lieten de Iwisten zich aanzien welke, na het overlij-<br />
den van Pakoe Boewana l, in 1719, in Mataram uitbraken. Deze<br />
vorst werd opgevolgd door zijn zoon \mangkofrat II, wien<br />
reeds in 1712 de opvolging door de Hooge Regeering ver-<br />
zekerd was geworden. Twee zijner broeders, de paugerans<br />
Poerbaija en Blitar, benevens zijn oom Aria Mataram, be-<br />
twistten hem den troon en zoo was Midden- en Oost-Java<br />
weder in rep en roer. Den 25 9t Juni 1719 werd de<br />
hofplaats Kartasoera door de uitgewekenen aangevallen,<br />
welke aanval door de bezetting van de Nederlandsche<br />
sterkte werd afgeslagen; die sterkte werd nu zoodanig uit-<br />
gebreid dal zij ten allen tijde den Kraton kon beheerschen.<br />
Gelukkig brak er tusschen de pretendenten tweespalt uil,
— 135 —<br />
waardoor \xia Mataram geïsoleerd kwam te staan en in<br />
handen van de Compagnies troepen viel; aan den Soesoe-<br />
lioenan uitgeleverd, werd hij op last van dien vorst ter dood<br />
gebracht.<br />
Op het einde \au 1719 zond de Kegeeriug Bergman mei<br />
eene kleine troepenmacht naar Rartasoera, die de beide prin-<br />
sen uit de omstreken van de hoofdplaats verjoeg. Zij hielden<br />
zich in ladioen en Kediri staande, totdal pangeran Blitar<br />
in 1722 overleed. Hierdoor was de tegenstand gebroken en<br />
„;, eenjge schermutselingen, kwamen den 26^'" Mei 1723 de<br />
pangeraft Poerbaija, de prinsen van Soerabaja en de zonen<br />
van Soerapati, door gebrek in onderwerping en werden<br />
deels<br />
laar de Kaapkolonie, deels naar Geijlon verbannen.<br />
Terwijl de aandachl der Kegeeriug op den toestand in Mata-<br />
ram<br />
gevestigd was. werd ter elfder ure eene uitgebreide samenzwering<br />
ontdekt, welke geruimen tijd onder hare oogen gebroeid<br />
had. Ren zetere Pieter Erberfeld, een inlandsch kind, bad zich<br />
met een Javaanscben priester Karta Drija en andere voorna-<br />
me Javanen verbonden eu in het grootste geheim deelgenoolen<br />
voor hunne plannen geworven; zij beoogden het vermoorden<br />
van den Gouverneur-Generaal eu alle Europeanen, de over-<br />
rompeling van Batavia en het kasteel en het stichten van een<br />
nieuwen staal onder bun opperbestuur; Erberfeld zou als<br />
Goesti en Patih van Batavia optreden. Drie dagen vóór de<br />
uitbarsting, welke op Nieuwjaarsdag 1722 zou plaats hebben,<br />
werd bel plan verraden en uil het verhoor van de hoofd-<br />
schuldigen op den pijnbank, kwam de grootte van hel ver-<br />
bond aan bel licht, ecu verbond dal wel 10.000 deelgenoo-<br />
len telde en waarin zelfs de Sultan van Bantam en andere<br />
prinsen op Java betrokken waren. De hoofdschuldigen on-<br />
dergingen hunne welverdiende straf en de schandpaal mei<br />
hel doodshoofd op den ouden weg naar Jakatra. buiten<br />
Batavia, wijst den voorbijganger nog op den Imidigen dag<br />
de plaats aan, waar die verfoeilijke plannen gesmeed werden.
— 136 —<br />
In de buitenbezittingen werd de krachtige tusschenkomst<br />
der Compagnie ook van tijd lot tijd vereischt, zooals onder<br />
liet bestuur van Van Ricbeeck. toen er geschillen ontstonden<br />
tusschen Mangkasar en Boni. Aroe Palakka had door liet<br />
huwelijk van zijn neef met eene Mangkasaarsche prinses, den<br />
grond gelegd lot eene vereeniging der beide rijken. Die \er-<br />
ecniging duurde éditer kort; onder hel bestuur van deu'zoon<br />
van Lapataoe, was een Bonische prins, Aroe Parang, nil<br />
zijn rijk gevlucht en had bescherming gezocht en gevonden<br />
aan bet bol' Ie Hangkasar. In den strijd welke nu tusschen<br />
beide lijken uitbrak, koos de Gouverneur van Ylanjfkasar de<br />
sijde van Boni en zond den vorst van Boni 150 man me)<br />
eenig geschut. De Mangkasaren werden tot onderwerping<br />
gebracht en Woe Parang gaf zich aan den Hollandsellen Gou-<br />
verneur over, die hem in hel fori Rotterdam interneerde.<br />
Toch \eik laarden de Mangkasaarsche rijksgrooten spoedig<br />
daarna den \orsl van Boni vervallen van den troon van Mang-<br />
kasar en kozen zich een anderen vorst, zoodat de beide rijken<br />
weder gescheiden werden.<br />
Een zekere Bontoe Langkassa uit Wadjo. kwam in 1737<br />
in opstand legen den vorst van Hangkasar, verdreef hem uil<br />
zijne hoofdstad en belegerde zelfs het fort Rotterdam. De<br />
gouverneur Smout versloeg de Wadjoreezen en herstelde den<br />
vorst van Mangkasar. Bontoe Langkassa overleed en de Gou-<br />
verneur bepaalde zich tot hel verslaan zijner aanhangers,<br />
zonder Wadjo verder te tuchtigen.<br />
In den Moink sehen Archipel braken onder van Riebeeck's<br />
bestuur twàslen uit, tusschen de Sultans van Ternate en Ti-<br />
ilore over iiet eigendomsrecht op ecu weg, welke langs<br />
137 —<br />
Onder het bestuur van Van Swol brak een oorlog uit op<br />
de kust van Malabar. De Samorijn van Calicoel bad tever-<br />
geefs geprotesteerd legen het oprichten van een fori op de<br />
grenzen van zijn rijk en Cochin, «lat onder de souvereini-<br />
teit der Compagnie stond. De Hollandsche gouverneur Ketel<br />
sloeg geen acht op het protest van den vorst, maar verzuimde<br />
maatregelen te nemen, om het fort tegen eene overrompeling<br />
te vrijwaren. Den 12 ,le " Januari 1715 viel de versterking bij<br />
verrassing in handen des vijands , waarop de oorlog uitbrak .<br />
welke door Ketel met weinig geluk gevoerd werd, waarom<br />
ile Regeering het uoodig oordeelde hem terug te roepen.<br />
In zijne plaats werd Herlenberg als gouverneur gezonden<br />
met eene versterking van 1500 man onder het bevel van Bak-<br />
ker. Ondersteund door den vorst van Cochin met 15,000<br />
man inlandsche troepen, bleven de troepen der Compagnie<br />
overwinnaars en moest de Samorijn in 1717 een uadeeligen<br />
vrede sluiten.<br />
De Maatschappij hield onder al deze gebeurtenissen bei<br />
hoofd fier omhoog; haar crediet was gevestigd, daar de laatste<br />
jaren weder veel haudelswinsten hadden opgeleverd en de<br />
Bewindhebbers steeds groole dividenden uitkeerden; de aan-<br />
deden der Compagnie stegen in 1720 zelfs lol duizend boven<br />
pari.<br />
De bloei der "Nederlaudsche Maatschappij lokte andere sla-<br />
ten uit, de oprichting van handelsmaatschappijen Ie begun-<br />
stigen, fcarel VI, keizer van Duitsehland, die voor zijn aan-<br />
deel in de Spaansche nalatenschap de Zuidelijke Nederlanden<br />
gekregen had . verleende in 1723 aan eene Compagnie Ie Os-<br />
tcnde octrooi voor de vaart op den Indischen Wehipel.<br />
De Algemeene Stalen protesteerden legen die handel wijze<br />
des keizers, op grond dat de Spaansche Nederlanden bij den<br />
viede Ie Munster in 1648, van den handel op lndië waren<br />
uitgesloten geworden. Na langdurige diplomatieke onderban-
138 —<br />
delingen, waarin ook Frankrijk en Engeland zich mengden,<br />
werd het octrooi in 1727 voor den tijd van tien jaren ge-<br />
schorst en in 1731 werd de Maatschappij van Ostende op-<br />
geheven. Eene andere Maatschappij, met betzelfde doel in<br />
Zweden opgericht, kon niet concurreeren met de Nederland-<br />
scbe, welke door de verschillende verdragen met de Indische<br />
vorsten, haren alleenhandel gevestigd had.<br />
Het waken voor de handhaving van hel monopolie, werd<br />
i\vr Indische Regeering als eerste plicht door de Bewindheb-<br />
bers vo<strong>org</strong>eschreven. De stipte opvolging dier bevelen bracht<br />
de Bewindhebbers in 1722 in ongelegenheid, toen de<br />
schepen van Jacob Roggeveen, die door de W. I. Compag-<br />
nie waren uitgezonden, om eene reis naar hel onbekende<br />
Zuidland Ie doen, te Batavia in beslag werden genomen.<br />
De geschillen hieruit tusschen de beide Compagnieën ont-<br />
slaan werden vereffend, door het uitkeeren eener geldelijke<br />
schadeloosstelling aan de W-. I. Compagnie.<br />
Met liet vasthouden aan hel stelsel van alleenhandel bleven<br />
ook de gebreken bestaan, welke dat stelsel aankleefden.<br />
Wel trachtten de gouv.-gen. Van Swol en Zwaardekroon<br />
de oneerlijke handelingen der ambtenaren met gestrengheid<br />
tegen te gaan, maar het kwaad had te diep wortel geschoten,<br />
om het geheel uit te kunnen roeien. Zwaardekroon had<br />
zelfs eenmaal te Batavia 26 oneerlijke ambtenaren lot den<br />
strop veroordeeld, maar deindruk hierdoor te weeg gebracht,<br />
ging onder zijne opvolgers weder verloren en het voorbeeld<br />
van den gouv.-gen. Durven, die in 1731 met drie leden der<br />
Hooge Regeering en een aantal andere ambtenaren door de<br />
Bewindhebbers afgezet en „builen dienst en gagie" naar<br />
Nederland werden teruggeroepen, werkte verderfelijk.<br />
Op hel eiland (Jeijlon bracht de gouverneur Vuijsl door<br />
zijne wreedheid, de bevolking tol wanhoop en werd m<br />
1730, op bevel van de Kamer van Zeventienen afgezet en
130<br />
door den Raad van Justitie te Batavia tot een smadelijken<br />
dood veroordeeld. Ook zijn opvolger, Versluijs, moest we-<br />
gens zijne hebzucht worden ontslagen. De rusl op hel eiland<br />
werd hersteld ouder het verstandige bestuur van Van Initio«",<br />
die in 1736 als Gouverneur van Ceijlon optrad.<br />
§ 5. HET BESTUUR VAN DEN GOUV.-GEN.<br />
ADR1AAN VALKENIER-EN VAN DEN GOUV.-<br />
GEN. AD INTERIM JOHANNESTHEDENS.<br />
OPSTAND DER CHINEEZEN TE BA-<br />
TAVIA. DE CHTNEESCH-JA-<br />
VAANSCHE OORLOG.<br />
1737 — 1741.<br />
Na den dood van den gouv.-gen. Patras in Mei 1757, werd<br />
Wlriaan Valkenier door den Raad van Indië tot Ugemeen<br />
Landvoogd gekozen, welke keuze door de Bewindhebbers<br />
werd goedgekeurd. Onder zijn bestuur had een opstand der<br />
Chineezen te Batavia plaats, welke groote gevolgen na zich<br />
sleepte.<br />
Lang vóór dé komst der Europeanen in Indië, hadden de<br />
Chineezen den Indischen archipel bezocht; hun doel w as en<br />
bleef-steeds handel te drijven. Door hunne handelsvereem-<br />
gingen, kongsi's genaamd, kunnen zij over groote kapitalen<br />
beschikken en zijn, waar zij zich ... den Archipel gevestigd<br />
hebben . meester van den kleinhandel.<br />
Waren de Arabieren in den Archipel gekomen on. de hei-<br />
densche volken tot den Islam Ie bekeeren en de Europeanen,<br />
om als overheerschers der Aziatische volken op te treden, de<br />
Chineezen benijdden den machthebbenden hun gezag niet,
— 140 —<br />
maar vestigden zich bij voorkeur daar, waar een gere-<br />
geld bestuur reeds aanwezig was. Hoewel bun aantal<br />
grooter was dan dat der Europeanen op Java, hadden<br />
zij zich, tijdens de verschillende oorlogen, welke de Com-<br />
pagnie had moeten voeren, steeds als rustige burgers doen<br />
kennen; waar de Compagnie hare macht gevestigd had,<br />
hadden de Chineezen zich, onder hare bescherming, neder-<br />
gezet, vooral te Batavia alwaar zij eigenaars waren der<br />
suikerplantages in de ommelanden en de handelsgemeenschap<br />
met China onderhielden.<br />
Sedert het begin der 18 de eeuw, was hun aantal zoodanig<br />
toegenomen, dat het der Regeering bez<strong>org</strong>dheid inboezemde,<br />
want behalve de reeds gevestigde Chineezen, kwamen jaar-<br />
lijks lal van emigranten uit China naar Java over, om fortuin<br />
te maken. Reeds onder het bestuur van Durven waren<br />
maatregelen genomen om die gelukzoekers zonder beroep,<br />
naar de kaapkolonie over te voeren, en toen Van Imhofi<br />
in 1737 uit Ceijlon Ie Batavia kwam, om als Raad van In-<br />
dië op te treden, ried hij tie Regeering aan, de Chineezen<br />
zonder beroep naar Ceijlon over te laten brengen, waar de<br />
bevolking zeer gedund en kolonisatie dus welkom was.<br />
De goede bedoelingen van Van Imhoff gaven, door de han-<br />
delingen der ambtenaren, die met de uitvoering belast wer-<br />
den, groote redenen tot ontevredenheid ; deze ontzagen<br />
zich zelfs niet, om rijke en reeds gevestigde Chineezen, onder<br />
bedreiging van gevangenschap, groote geldsommen af te per-<br />
sen. Toen uu werkelijk uitvoering gegeven werd aan hel<br />
voorstel van Van Imhoff, en reeds een honderdtal Chineezen<br />
in verzekerde bewaring was genomen, toen sloeg de mindere<br />
Chineezen de schrik om hel harl en om hel lot hunner reeds<br />
gekerkerde landgenooten Ie ontgaan, vluchtten zij uil de stad.<br />
vereeiiigdeii zich daar builen lol benden en begonnen al spoedig,<br />
door don honger gedreven, de ommelanden van Batavia<br />
af te slroopen. Den 20""'' September 1740. werd (ie Regee-
141<br />
ring door de Luitenants der Chineezen aandachtig gemaakt<br />
op de grootte van het gevaar, doch de verdeeldheid in den<br />
boezem der Hooge Regeering, hield hel nemen van krachtige<br />
maatregelen tegen; eerst den 5 d October, toen het duidelijk<br />
werd dat de stad door de uitgewekenen bedreigd werd,<br />
nam zij maatregelen ter verdediging. Niet alleen werden<br />
de beschikbare troepen naar de buitenwerken gezonden,<br />
maar ook de matrozen (1er schepen gewapend en de schrijvers<br />
en mindere ambtenaren, tol een corps zoogenaamde „pennis-<br />
ten" vereenigd. De Regeering verzuimde echter maatregelen<br />
Ie nemen, om die gewapende burgerij, waaronder de heflfe<br />
des volks, in bedwang Ie kunnen houden. Dat zij dit niet<br />
gedaan heeft of niet heeft kunnen doen, gaf aanleiding<br />
tot, en steil baar aansprakelijk voor den moord op (luizende<br />
onschuldige Chineezen gepleegd.<br />
Door de burgerij te wapenen, was bet aantal verdedigers<br />
lol 2000 geklommen, tegenover een 50,000 oproerlingen<br />
huilen en 10,000 Chineezen in de stad, aan wier trouw<br />
men twijfelde. De opstandelingen hadden zich te Tanah-<br />
Abang gelegerd en den &«* October rukte de Raad van<br />
Indië Vari Imhoff, met 1800 man en eenige mortieren tegen<br />
ben op. Nadat het aanbod om te onderhandelen door de<br />
aanvoerders der Chineezen op beslisten toon van de hand<br />
was gewezen, verdreef Van Imhoff ben uil hunne stelling.<br />
Op andere punten hadden éditer de Chineezen de overmacht<br />
en dien zelfden dag vielen zij den post te Bekassi aan, welke<br />
bezet was door 2 officiereu en 50 Europeanen. Na eene<br />
dappere verdediging werd het fort door de Chineezen ver-<br />
jneesierd en de geheele bezetting vermoord. De leden der<br />
Hooge Regeering namen als Commissarissen nu bet bevel<br />
over de hoofdloegangen van de stad op zieh. In den<br />
avond van den 8 st October deden de rebellen een aanval<br />
op de buitenwerken en een tweeden op de Diesterpoort,<br />
welke wel met gro moeite werden afgeslagen, doch de
- 142<br />
bezetting voortdurend in onrust hielden. Daarbij nam de<br />
gisting in de slad zeer toe; huiszoekingen naar wapens bij<br />
de Chineesehe ingezetenen gedaan, welke gevolgd werden<br />
door arrestation, strekten niet om hen gerust te stellen, zoo-<br />
dat enkelen reeds maatregelen namen hunne goederen in<br />
veiligheid buiten de stad te brengen. Den 9 cn October gaf<br />
de gouv.-gen. Valkenier den leden der Hooge Regeering in<br />
overweging, of »men, daar de Chineesehe natie zich tot open-<br />
»baren vijand van de Compagnie verklaard had, de stad niet<br />
»behoorde Ie ruimen van de Chineezen." Dit voorstel werd<br />
verworpen en besloten eene proclamatie uit te vaardigen,<br />
om de oproerige Chineezen Ie bevredigen. Maar hel gewa-<br />
pende grauw, wier hartstochten in beweging gekomen waren,<br />
had geene aansporing noodig, om zijne moord- en plunder-<br />
zucht bol te vieren. In den avond van den 9 deu October<br />
brak er brand uit in hel Chineesehe kwartier; dit was het<br />
sein tol een verschrikkehjken moord, welke drie dagen<br />
duurde en waardoor Batavia's bodem gedrenkt werd met<br />
bel bloed van 10,000 weerlooze* Chineezen. Leeftijd noch<br />
kunne werd ontzien; een 500 Chineezen, die in de ge-<br />
vangenis zaten, werden, op voorstel van den Fiskaal en<br />
op last van Valkenier 1er dood gebracht en zelfs de zie-<br />
ken in het hospitaal werden niet gespaard. De opstande-<br />
lingen buiten de stad wilden van deze verwarring gebruik<br />
maken en hernieuwden in den nachl van den 9 dcn op<br />
den 10 den October hunne aanvallen, maar werden terug-<br />
geslagen; daar hun aanval tegen het kruitmagazijn gericht<br />
was, werd eene groote hoeveelheid buskruit in de ri-<br />
vier geworpen opdal zij den vijand niet in handen zou<br />
vallen.<br />
De volgende dagen werden er uitvallen ondernomen eu de<br />
Chineezen naar alle zijden terug gedrongen. Den 22 &t, ' n Oc-<br />
tober werd eene algemeene amnestie uitgevaardigd en zoo<br />
groot was hel gebrek onder de opstandelingen, door het in-
- 143 —<br />
vallen van den regenmoesson, dat binnen weinige weken<br />
bun aantal in "ie stad weder tol 1200 was aangegroeid, die<br />
nu verplicht werden in eene afzonderlijke wijk te gaan<br />
wonen.<br />
Na het eindigen van den regenmoesson, rukte in Juni 1741<br />
eene macht van 5000 man onder het bevel van den kapitein<br />
Oosten op tegen Bekassi, die de Chineezen van daar verdreef<br />
in de richting van Tjeribon.<br />
De opstand der Chineezen kreeg eene grootere uitbreiding,<br />
door de geheime ondersteuning, welke zij van den Soesoe-<br />
hoenau van Mataram ontvingen en zulks op aansporing van<br />
den rijksbestierder Nata koesoemo, die de Compagnie vijandig<br />
gezind was. Die ondersteuning had echter in het begin in<br />
het «-eheini plaats en de Soesoehoenan zond zelfs, op aan-<br />
zoek van den gezaghebber te Sama rang, Visscher, troepen<br />
naar Japara, om de Chineezen, welke daar in opstand waren<br />
gekomen, Ie bedwangen. Visscher had aan de bevelhebbers<br />
zijner onderhoorige posten bevel gezonden, om de Chineezen<br />
uil te roeien, doch deze. zich bijtijds daaraan onttrekken-<br />
de, hadden in het voorjaar van 1741 de post te Joana afge-<br />
loopen en waren in Juni legen Sainarang opgerukt. Op de<br />
oostelijke posten werden zij echter onschadelijk gemaakt,<br />
zooals Ie Gresik waar de pangeran van Madoera Tjakra-di-<br />
Ningrat een honderdtal hunner 1er dood liet brengen. Deze<br />
vorst die, als vorst van Bangkalan, leenman van den Soe-<br />
soehoenan was, had den gezaghebber Visscher zijne hul))<br />
aangeboden, welk aanbod deze aangenomen en levens Tja-<br />
kra-di-Ningrat ontslagen bad van de gehoorzaamheid aan den<br />
Soesoehoenan. Dit was tegen den zin der Hooge Regeering,<br />
welke den commissaris Roos mei versterking naar Samarang<br />
zond om Visscher te vervangen. De pangeran Tjakra-di-Nin*<br />
grat bad inmiddels reeds een inval in Oost-Java gedaan,<br />
Sidajoe en Lamongan veroverd en voerde verder op eigen<br />
gelegenheid den oorlog legen Mataram: bel bleek al spoedig
144<br />
dat het zijn streven was zich een gebied in Java's oosthoek,<br />
onafhankelijk van Mataram, le verwerven.<br />
De dubbelzinnige houding des Soesoehoenans bleek duide-<br />
lijk uit de handelingen zijner troepen, die gemeene zaak maak-<br />
ten met de Chineezen welke de posten te Demak, Tegal en<br />
Tjeribon ingesloten hielden. Den 27 sten Juli werd de loge<br />
Ie Rembang door de Chineezen ingenomen en verbrand en<br />
Japara bedreigd. Toen nu ook het bericht kwam, dal de<br />
Soesoehoenan zieh meester gemaakt had van het fort te Karta-<br />
soera, den bevelhebber Van Velzen en drie officieren ter dood<br />
laten brengen en de bezetting gedwongen had tot den Islam<br />
over te gaan, begreep de Regeering dat haar gezag in Midden-<br />
Java groot gevaar liep en zond onmiddellijk eene versterking<br />
van ongeveer 200 Europeanen en 1200 Inlanders onder be-<br />
vel van Nathaniel Steijnmetz naar Sainarang. Wel was deze<br />
bij het doen van uitvallen gelukkig en verdreef de Chi-<br />
neezen, doch deze keerden even spoedig m hunne niet<br />
geslechte verschansingen terug. De toestand te Samarang<br />
werd zeer ongunstig, daar er gebrek aan levensmidde-<br />
len begon te heerschen en er oneenigheid 'ontstond tus-<br />
schen Steijnmetz en den commissaris Roos. Laatstgenoemde<br />
werd weder teruggeroepen, op nieuw eene versterking<br />
van 1600 man uit Batavia gezonden en uit Mangkasar I à<br />
2000 Mangkasaren ontboden. Als commissaris werd Verijs-<br />
sd naar Samarang gezonden, die iri October aldaar aan-<br />
kwam en nu 12,000 man, meest inlanders, onder zijne be-<br />
velen had.<br />
Toen de vijand, ondersteund door een .lavaanseh leger van<br />
100,000 man onder den Rijksbestuurder, zich in bet begin<br />
van November gei eed maakte Samarang aan te vallen, werd<br />
hij daarin door de bezetting voorkomen. De kapitein Mom<br />
deed den 7 d November een uitval eu maakte zich meester<br />
van eenige werken, welke hij slechtte. Die uitvallen w erden<br />
tot tweemalen toe mei succes herhaald en bij hel laatste ge-
— 145 —<br />
vecht, den 13 den November, werden 200 stukken geschut en<br />
veel levensmiddelen buitgemaakt.<br />
Samarang was nu ontzet, daar de Soesoehoenan, die de<br />
zaken een ongunstigen keer zag nemen, den Rijksbestuurder onderhandelingen<br />
liet aanknoopen met Verijssel. Doch het<br />
gedrag van den Rijksbestuurder bleef dubbelzinnig, daar hij<br />
de Ghineezen ongehinderd oostwaarts liet aftrekken; op het<br />
einde van 1741 keerde hij naar Kartasoera terug. De Regeering<br />
bleef den Soesoehoenan wantrouwen, te meer daar<br />
de Regenten van Pati en Grobogan met den vijand heulden.<br />
Om nu haar vertrouwen te herwinnen, zond de Soesoehoenan<br />
in het volgende jaar de gevangenen van het fort te Kartasoera<br />
naar Samarang terug en vaardigde een besluit uit<br />
waarbij aan alle Regenten verboden werd, de Ghineezen te<br />
ondersteunen. Maar daardoor wikkelde hij zich in nieuwe<br />
moeilijkheden, want nu verklaarden de Chineezen Pakoe<br />
Boewana vervallen van den troon en riepen een kleinzoon<br />
van den naar Ceijlon verbannen Adipati Anom, Mas Grendi,<br />
tot Soesoehoenan uit; deze nam den naam aan van Amangkoerat.<br />
Pakoe Boewana ontvluchtte zijne hofstad met zijn<br />
gezin, den kapitein Von Hohendorff en den vaandrig Hogewitz,<br />
welke als gecomitteerden der Regeering naar Kartasoera<br />
gezonden waren om over den vrede te onderhandelen.<br />
De commissaris Verijssel stelde den Soesoehoenan voor om<br />
naar Samarang te komen, hetgeen deze wel van de hand<br />
wees, maar daarentegen zond hij Von Hohendorff naar Samarang<br />
om de ondersteuning der Compagnie te verzoeken,<br />
tegen afstand der strandgewesten en de toezegging van het<br />
recht om een rijksbestuurder te kiezen.<br />
Terwijl deze onderhandelingen plaats hadden, deed Tjakra-di-Ningrat<br />
een inval in Mataram en maakte zich meester<br />
van Kartasoera. Dit maakte aan de weifeling der Regeering<br />
een einde; zij gelastte den bevelhebber Steijnmetz naar Kartasoera<br />
op te rukken. Den 20 s,on December 1742 rukten de Com-<br />
10
146 -<br />
pagnie's troepen de hoofdstad van Mataram binnen, de vorsl<br />
van Madoera ontruimde haar zonder verzet, en Pakoe Boe-<br />
wana werd op den troon hersteld.<br />
De opstand der Chineezen liep nu ten einde; gebruik ma-<br />
kende van den termijn van drie maanden, welke hun gesteld<br />
werd om zich te onderwerpen, legden verscheidene hoofden<br />
de wapens neder en in October 1743 gaf ook Mas Grendi<br />
zich te Samarang over. Den ll den November 1743 kwam een<br />
nieuw verdrag met den Soesoehoenan tot stand, waarbij hij<br />
der Compagnie het recht toekende, zich in de binnenlandsche<br />
aangelegenheden van Mataram te mengen, daar de rijksbe-<br />
stuurder en de slrandregenten den eed van trouw aan de 0.<br />
[. Compagnie moesten afleggen, en voortaan niet benoemd<br />
of ontslagen mochten worden, dan na goedkeuring van de<br />
Regeering te Batavia.<br />
De Soesoehoenan stond verder aan de Compagnie in eigen-<br />
dom af: het geheele eiland Madoera, den oosthoek van Java<br />
van af Pasoeroewan, Soerabaja met zijne regentschappen,<br />
Hembang en Japara met de djatibosschen, benevens 600<br />
roeden lands langs hel geheele strand van Java. Behalve dezen<br />
afstand in grondgebied, stond de vorst aan de Compagnie het<br />
recht van de munt en hel ontginnen der mijnen in zijn rijk<br />
toe, beloofde hel benoodigde timmerhout te zullen leveren en<br />
de verschillende cultures uit te breiden. Eindelijk moest de<br />
Soesoehoenan op zich nemen, hel fort te Kartasoera en de<br />
veldschansen op den weg naar Samarang te laten herstellen,<br />
welke eene vaste bezetting /.ouden krijgen van 300 man<br />
voetvolk en 50 ruiters, dan wel in stede van de laatsten, nog<br />
100 man voetvolk. Verdere bepalingen van het verdrag<br />
regelden het betalen der oorlogskosten en het vereffenen<br />
der bestaande schulden. Hel volgende jaar verplaatste de<br />
Soesoehoenan zijn zetel naar Solo, welke plaats den naam<br />
kreeg van Soerakarla di Ningrat en sedert dien tijd de resi-<br />
dentie gebleven is.
147 -<br />
De landvoogdij was inmiddels in andere handen overgegaan.<br />
Tijdens de belegering van Batavia door de Chineezen, was<br />
de verwijdering tusschen den gouv.-gen. Valkenier en den<br />
Raad van Indië toegenomen en weldra stonden zij vijandig<br />
tegenover elkander; gedurende eene ziekte van den<br />
Landvoogd had de Raad eigenmachtig besluiten genomen.<br />
Uit gaf den Gouv.-Gen. aanleiding, den 6 den Dec. 1740, terwijl<br />
de Raad van Indië zitting hield, de zaal door krijgsvolk<br />
te laten bezetten en drie der leden, Van Imhoff, De<br />
Haze en Van Schinne te doen arresteeren, hen beschuldigende,<br />
dat zij misbruik van hun gezag gemaakt hadden, met het<br />
doel het zijne te ondermijnen; in Januari 1741 werden zij<br />
als gevangenen naar Nederland opgezonden. Bij besluit van<br />
December 1740 was Valkenier echter door de Bewindhebbers<br />
teruggeroepen en Van Imhoff tot zijn opvolger benoemd,<br />
doch dit besluit was te Batavia nog niet bekend, toen deze<br />
reeds naar Nederland vertrokken was. In Texel aangekomen,<br />
werd hij met zijne ambtgenooten onmiddelijk uit<br />
arrest ontslagen en in eer hersteld. Tevens werd het bevel<br />
naar Indië gezonden om Valkenier, wegens zijne handelingen<br />
ten opzichte van de Ghineezen en de Raden van<br />
Indië, in arrest te nemen en gerechtelijk te vervolgen. Valkenier<br />
had in November 1741 het bestuur aan den directeurgeneraal<br />
Thedens, als waarnemend Gouv.-Gen. overgegeven<br />
en was naar Nederland teruggekeerd. Aan de kaap de Goede<br />
Hoop gekomen, werd hij gevankelijk naar Batavia teruggevoerd<br />
en nog vóór de uitspraak in zijne zaak had plaats<br />
kunnen hebben, overleed hij in 1751, na ruim negen jaren<br />
in preventieve gevangenschap te hebben do<strong>org</strong>ebracht.
— 148 —<br />
§ 6. HET BEWIND VAN DEN GOUV.-GEN.<br />
VAN IMHOFF. OPSTAND VAN DEN<br />
VORST VAN MADOERA. SUCCESSIE-<br />
OORLOG IN BANTAM.<br />
1743-1750.<br />
Van Imhoff kwam in Nederland aan, toen de beraadslagingen<br />
tusschen de Algemeene Staten en de Bewindhebbers<br />
plaats hadden over het verlengen van het octrooi, dat in<br />
1740 ten einde geloopen en voorloopig voor één jaar verlengd<br />
Was geworden. Geroepen om de Bewindhebbers voor te<br />
lichten, toonde Van Imhoff de denkbeelden van Coen toegedaan<br />
te zijn ten opzichte van het verleenen van vrijen handel<br />
aan de onderdanen der Compagnie in enkele artikelen<br />
en de kolonisatie van Europeanen. Nu toonden de Bewindhebbers<br />
zich op deze punten inschikkelijker en toen in 1742<br />
bet octrooi weder voor 12 jaren verlengd was geworden,<br />
werd Van Imhoff uitgenoodigd de denkbeelden welke hij in<br />
eene uitvoerige memorie had nedergelegd, in praktijk te gaan<br />
brengen. Groot was het vertrouwen dat de Bewindhebbers<br />
in zijn beleid stelden, waarvan hij als Gouverneur van<br />
Ceijlon reeds eene schitterende proef had afgelegd. Met veel<br />
luister vertrok de gevierde man in October 1742 naar Java<br />
en na op zijne reis de Kaapkolonie bezocht te hebben,<br />
stapte hij den 22 st Mei 1743 Ie Batavia aan wal en nam het<br />
bewind van Thedens over.<br />
Eene zijner eerste handelingen was, het administratief beheer<br />
der Compagnie te vereenvoudigen en bezuinigingen in te voeren.<br />
\iin de particulieren werd den vrijen handel op de<br />
Phiüppijnsche eilanden en den theehandel op China toegestaan.<br />
Om de inkomsten der Compagnie beter te regelen en het<br />
ambtenaarspersoneel Ie verminderen, voerde Van Tnhoff het<br />
verpachtingsstelsel in, zooals dit in hel moederland ook<br />
bestond. Voor den tijd van drie jaren werden de hef-
— 149 —<br />
fingen der belastingen van in- en uitvoerrechten, hoofdgelden<br />
enz. verpacht en ook domeinen in pacht gegeven.<br />
Maar gaf deze wijze van beheer in het moederland al aanleiding<br />
tot misbruiken, zoodat het in 1748 reeds werd afgeschaft,<br />
des te meer had de bevolking van Java van de<br />
knevelarij der pachters, meestal Chineezen, Ie lijden, daar<br />
bet toezicht op hunne handelingen hier zooveel te moeilijker<br />
was. Voor den verkoop van amfioen werd de amfioensocieteit<br />
opgericht met een octrooi voor 10 jaren.<br />
Ook had Van Imhoff Hollandsche kolonisten laten uitkomen<br />
en hun landerijen afgestaan tusschen de rivieren de<br />
Tangerang en de Angké. Deze proefneming leverde echter<br />
niet de gewenschte resultaten op en toen in den strijd met<br />
Bantam, de landen der boeren door Bantamsche benden afgestroopt<br />
en vele kolonisten vermoord werden, kon de proef<br />
als mislukt beschouwd worden. Van Imhoff gaf zelf het voorbeeld<br />
tot het ontginnen van gronden en kocht in 1745 het<br />
landschap Bogor, waar al spoedig een lusthuis, Buitenz<strong>org</strong><br />
genaamd, verrees, dat voortaan de gewone residentie der<br />
Landvoogden bleef.<br />
Van Imhoff's bestuur begon onder de gunstigste vooruitzichten<br />
; door hel verdrag, dat eenige maanden na zijne aankomst<br />
met Mataram gesloten werd, was de rust in Midden-<br />
Java wel niet geheel hersteld, maar de nog rondzwervende<br />
hoofden konden door de troepen van den Soesoehoenan in<br />
bedwang gehouden worden. Twee regenten in Kedoe, welke<br />
weigerden aan den Soesoehoenan en de Compagnie den<br />
eed van trouw af te leggen, werden door Sterrenbergen Von<br />
Hohendorff' gevangen genomen en naar de Kaapkolonie verbannen.<br />
Gevaarlijker voor de Compagnie werd haren vroegeren bondgenoot<br />
de pangeran van Madoera Tjakra-di-Ningrat, die uit baatzucht<br />
de Compagnie in den Chineesch-Javaanschen oorlog<br />
had ondersteund, hetgeen bleek uit zijn verzoek, om de sou-
- 150 -<br />
vereiniteit over Soerabaja en omliggende landstreken te verkrijgen,<br />
met den titel van Panembahan. Toen de Regeering<br />
in deze eischen niet wilde treden, bezette hij het eilandje<br />
Mengari en deed met 2000 man Madoereezen en Balineezen.<br />
een inval in Soerabaja. Uit dit gewest werd hij wel verdreven,<br />
doch nu onderwierp hij het geheele eiland Madoera en<br />
deed een aanslag op Pasoeroewan, welke mislukte. De bevelhebber<br />
van Java's n. o. kust. Sterrenberg, vertrok daarop<br />
naar Madoera, vermeesterde Soemenap, doch werd bij Ngamplong<br />
door de Madoereezen zes maanden lang ingesloten:<br />
de Pangeran stroopte inmiddels de kust van Java tot Rembang<br />
af. Nu verklaarde de Regeering in Februari 1745 Tjakra-di-Ningrat<br />
tot rebel en stelde eene bloedprijs op zijn<br />
hoofd: om hem tot onderwerping te brengen, werd de<br />
commissaris Verijssel met eene krijgsmacht naar Java 's oosthoek<br />
gezonden, die den vijand in verschillende ontmoetingen<br />
versloeg en van Java verdreef. De zoon van Tjakradi-Ningrat,<br />
Regent van Sidajoe, onderwierp zich aan de<br />
Compagnie.<br />
De veldtocht werd nu op Madoera voortgezet. Eene krijgsmacht<br />
onder den majoor Van de Poll en den kapitein Rheners<br />
ontzette Sterrenberg en trok al vechtende op tegen Sampang.<br />
Nu ontzonk Tjakra-di-Ningrat den moed; hij vluchtte<br />
naar Bandjermasin. in de hoop bij de Engelschen, die daar<br />
gevestigd waren, bescherming te vinden. Hij werd echter<br />
door een Engelschman verraden en door een Hollandsen<br />
scheepsgezagvoerder gevangen genomen en naar de Kaapkolonie<br />
verbannen. Zijn zoon, de Regent van Sidajoe, werd<br />
onder beperkte voorwaarden tot Regent van Madoera verheven,<br />
met den titel van Raden dipati Setja-di-Ningrat.<br />
De noodzakelijkheid was nu tevens gebleken om de Engelschen<br />
uit Bandjermasin te weren en nadat de zuidkust van<br />
Borneo eenigen tijd geblokkeerd was geworden, onderteekende
— 151 —<br />
de Sultan van Bandjermasin in 1747 een verdrag, waarbij de<br />
alleenhandel aan de Compagnie verzekerd en baar het recht<br />
verleend werd een fort Ie bouwen te Tabanio en eene loge<br />
te vestigen te Tatas,<br />
De gouv.-geu. Van Imhoff' wilde zich in persoon van de<br />
werking zijner hervormingen gaan overtuigen, daar niet<br />
alle ambtenaren zijne inzichten deelden: zulks was o. a.<br />
hel geval met den gouverneur van Java's n. o. kust Sterrenberg,<br />
die een tegenstander van het verpachtingsslelsel was.<br />
Met den groolsten luister deed hij in 1746 eene reis door<br />
Java, waartoe hij zich eerst over zee naar den oosthoek begaf<br />
en nieuwe regelingen in het bestuur dei' strandgewesten<br />
en voor het eiland Madoera invoerde. Ook de verdediging<br />
van het gebied der Compagnie ontging zijne aandacht niet<br />
en op zijn bevel werden Ie Kembang en Gresik forten gebouwd<br />
en bepaald, dat het garnizoen in den oosthoek zou<br />
bestaan uit 500 Europeanen en 150 Inlanders. Na de geheele<br />
kust tot Pasoeroewan en het eiland Madoera bezocht te hebben.<br />
keerde Van Imhoff naar Samarang terug, alwaar de Soesoehoenan<br />
van Mataram den Landvoogd zijne opwachting kwam<br />
maken.<br />
Van Imhoff bepaalde dat Samarang voortaan de hoofdplaats<br />
van Java's n. o. kust zoude zijn en vertrok toen naar Soerakarta<br />
om den Soesoehoenan een tegenbezoek te brengen.<br />
Gedurende zijn verblijf te Soerakarta wist hij van den vorst<br />
uitbreiding van het tractaat san 1743 te verkrijgen, zoodat<br />
alle stranddistriclen en de heffing van verschillende lotrechten<br />
aan de Compagnie werden afgestaan, tegen eene jaaslijksche<br />
geldelijke schadeloosstelling aan den vorst en zijne hofgrooten.<br />
Op verzoek des vorsten, onderhield de Gouverneur-Generaal<br />
den broeder des Soesoehoenans, pangeran Mangkoe Boemi,<br />
over zijne geschillen met den Rijksbestuurder; de prins was<br />
over deze openbare terechtwijzing zoo gebelgd, dal hij hel
— 152 —<br />
hof verliet en weldra weder geheel Mataram in opstand bracht.<br />
Met een tocht over land naar Tegal en Tjeribon, welke met<br />
groote bezwaren gepaard ging, besloot Van Imhoff zijne reis,<br />
welke twee en een halve maand geduurd had.<br />
Sterrenberg, in wien Van Imhoff' een bestrijder van zijn<br />
regeeringssjsteem meende te zien, werd in 1748 van zijne<br />
waardigheid ontzet en naar het fort Revenge op Poeloe Aij<br />
verbannen; eerst na den dood van Van Imhoff werd dit<br />
vonnis, op voorspraak van den stadhouder Willem IV,<br />
vernietigd.<br />
Met krachtige hand voerde Van Imhoff' de teugels van het<br />
bewind en het gezag der Compagnie werd onder zijn bestuur<br />
weder uitgebreid.<br />
Nadat het schiereiland Malaka gedurende vele jaren ten<br />
prooi was geweest aan binnenlandsche onlusten tusschen den<br />
vorst van Siak en den radja van Djohor, Soleiman, om het<br />
bezit van dat rijk, maakte radja Soleiman zich in 1745 met<br />
behulp van Boegineezen van het rijk Siak meester en droeg<br />
de Compagnie de leenheerschappij op, welke deze ook aanvaardde,<br />
zonder er echter vele voordeden van te trekken.<br />
Van meer belang was de successie- oorlog, welke in 1749<br />
in Bantam uitbrak. De gemalin van den regeerenden Sultan,<br />
Ratoe Sarifa, had weten te bewerken dat haar schoonzoon,<br />
tevens des Sultans neef, met voorbijgang van den wettigen<br />
opvolger tot erfgenaam van den troon benoemd werd. De<br />
Regeering had die bepaling goedgekeurd en daarbij eenige<br />
voordeden verworven. In 1748 werd de Sultan, die aan vlagen<br />
van krankzinnigheid leed, gevangen genomen en zijn rijk<br />
door de- Compagnie in bewaring genomen, die de vorstin tot<br />
regentes benoemde, met een rijksraad naast haar. De ontevredene<br />
prinsen schaarden zich om een zekeren Kjahi Tappa,<br />
een misnoegd priester, en bedreigden Bantam en Batavia.<br />
De Compagnie 's troepen konden geene voordeden op de opstandelingen<br />
behalen.
— 153 —<br />
Het tijdperk van Van Imhoff's bestuur was in Europa een<br />
tijd van aanhoudende oorlogen, waarvan de invloed ook m<br />
Indië merkbaar was. Toen de Engelschen eenige schepen<br />
op de Flanschen in Voor- Indië veroverd en die aan de<br />
Maatschappij verkocht hadden, werd dit door Frankrijk als<br />
eene schending der tractalen beschouwd en na langdurige<br />
onderhandelingen moest de 0. I. Compagnie eene schadeloosstelling<br />
van l'- millioen gulden uitkeeren. De Republiek<br />
voerde toen eene zeer weifelende staatkunde en tegen haren<br />
zin medegesleept in den Oostenrijkschen successie-oorlog, werd<br />
zij verrast door een inval der Franschen. Het stadhouderlooze<br />
bewind viel en Willem IV werd tot Stadhouder verheven.<br />
Hem werd tevens, op voordracht van de Kamer Amsterdam,<br />
de waardigheid opgedragen van Opper-Directeur en<br />
Gouverneur-Generaal van Neêrlandsch Indië en als zoodanig<br />
werd hij den 16 den April 1749 gehuldigd. Zijne bevoegdheid<br />
werd in een reglement van 15 artikelen nader omschreven;<br />
de leiding der vergadering van Zeventienen in eigen persoon<br />
dan wel door gemachtigden, de keuze van Bewindhebbers<br />
op voordracht der Kamers en de z<strong>org</strong> voor het bestuur in<br />
Indië, werden onder meer hem opgedragen; Van Imhoff<br />
ontving in 1748 zijne aanstelling tot Luitenant-Generaal der<br />
Infanterie.<br />
Daar er door de aanhoudende oorlogen in Europa geene<br />
genoegzame hoeveelheid zilver werd uitgevoerd, besloot de<br />
Gouverneur-Generaal op eigene verantwoordelijkheid in de<br />
behoefte te voorzien. Daartoe werden in hel geheim twee<br />
schepen uitgerust met bestemming naar Mexico, om aldaar<br />
eene lading zilver te halen. Deze onderneming mislukte echter<br />
; eenige schepelingen werden door de Spanjaarden gevangen<br />
genomen en de Spaansche regeering nam deze schending der<br />
tractaten zeer hoog op en eischte straf voor de schuldigen,<br />
doch het onderzoek kon, door het overlijden van Van Imhoff,<br />
geen verderen voortgang hebben.
- 154 —<br />
Ook het onderwijs werd door Van Imhoff behartigd; hij<br />
richtte te Batavia eene Akademie van Zeevaart en eene Latijnsche<br />
school op ; de achteruitgang der financiën van de<br />
Compagnie eischte echter bezuinigingen, zoodat deze inrichtingen<br />
in 1756 reeds weder werden opgeheven.<br />
Den l sten November 1750 overleed de gouv.-gen. Van Imhoff<br />
en door den Raad van Indië werd de dir.-gen. Jacob<br />
Mossel tot zijn opvolger aangewezen.
VIERDE HOOFDSTUK.<br />
Het verval en de ontbinding der 0. I.<br />
Compagnie 1750-4800<br />
§ 1. HET BEWIND VAN DEN GOUVERNEUR-<br />
GENERAAL JACOB MOSSEL. EINDE VAN<br />
DEN OORLOG IN BANTAM. DE DERDE<br />
JAVAANSCHE SUCCESSIE-OORLOG.<br />
ONTBINDING VAN HET RIJK<br />
MATARAM. ONLUSTEN<br />
IN SIAK EN BENGA-<br />
LEN. 1751 — 1761.<br />
Tot de erfenis welke de gouv.-gen. Mossel van zijn vo<strong>org</strong>anger<br />
aanvaardde, behoorden ook de oorlogen in Bantam<br />
en Mataram. Korten tijd na zijn optreden kwam er<br />
tijding uit Bantam, dat de troepen der Compagnie en dei-<br />
Regentes eene gevoelige nederlaag geleden hadden. Nu werd<br />
uit Batavia versterking gezonden van ruim 400 man, die wederom<br />
bij een uitval uit het fort Speelwijk met zware verliezen<br />
het veld moesten ruimen voor de opstandelingen. Om<br />
aan den oorlog nu een einde te maken werd de Regentes met<br />
haren schoonzoon gevangen genomen en een broeder van den<br />
gewezen Sultan tot Regent benoemd, tot tijd en wijle de<br />
wettige opvolger, die uaar Ceijlon verbannen was, zou zijn<br />
teruggekeerd.
156 —<br />
De opstandelingen kwamen echter niet in onderwerping<br />
en vielen in de landen van Jakatra, alles verwoestende. Eerst<br />
toen er troepen uit Nederland waren aangekomen, werd in<br />
September 1751 de hoofdstelling van Kjahi Tappa, op den<br />
berg Moenara, genomen, waar vele hoofden het leven lieten.<br />
Hiermede eindigde de opstand en in September 1753 trad<br />
tie wettige troonsopvolger als Sultan op.<br />
In een vorig hoofdstuk zagen wij reeds, dat, na het vertrek<br />
van Van Imhoff uit Soerakarta, pangeran Mangkoe Boemi<br />
het hof verlaten had; na de omstreken van de hoofdplaats<br />
afgestroopt te hebben, rukte hij tegen Demak op en sloot<br />
deze plaats in. Wel werd Demak door den bevelhebber<br />
van Samarang, Von Hohendorff, ontzet, doch deze had<br />
geene voldoende macht om Mangkoe Boemi te vervolgen. In<br />
de laatste jaren was er geene versterking van Europeesche<br />
soldaten uit het moederland gekomen, de krijgsmacht dei-<br />
Compagnie was geheel verwaarloosd; hierin volgde zij het<br />
voorbeeld der Republiek. Mangkoe Boeini had dus vrij spel<br />
en de opstand breidde zich uit, toen zijn neef, de zoon van<br />
den in 1722 naar Ceijlon verbannen prins Mangkoe Negara,<br />
pangeran Mangkoe Negara of Mas Sahid genoemd, gemeene<br />
zaak met hem maakte.<br />
De soesoehoenan Pakoe Boewana II was «Ie man niet, om<br />
die nieuwe stormen het hoofd te bieden. Afgeleefd en ziekelijk,<br />
was zijn eenig verlangen zijne dagen in rust te eindigen en<br />
den ll den December 1749 droeg hij aan Von Hohendorff het<br />
bestuur over zijn rijk op, hem de volmacht gevende zijn<br />
opvolger te benoemen. Op het einde van dit jaar overleed<br />
hij en nu werd zijn zoon, als Pakoe Boewana III, door<br />
Von Hohendorff tot Soesoehoenan uitgeroepen, die de verklaring<br />
aflegde, dat hij zulks alleen aan de gunst der Compagnie<br />
te danken had. Geen wonder dat de beschermeling<br />
der Compagnie weinig sympathie bij de hoofden vond en dat<br />
de aanhang van Mangkoe Boemi met den dag toenam. Deze
- 157 -<br />
had zich lot Soesoehoenan van Mataram laten uitroepen en<br />
zijne dochter aan Mas Sahid ten huwelijk gegeven.<br />
Mangkoe Boemi werd door de werkeloosheid der Compagnie's<br />
troepen overmoedig; hij deed op het einde van<br />
1750 een inval in Mataram en behaalde veel succes, doch<br />
had nu de onvoorzichtigheid, Von Hohendorff te Banjoedana<br />
een geregelden veldslag te leveren, waarin het meerdere<br />
beleid der Europeanen zegevierde, zoodat Mangkoe<br />
Boemi zich in het gebergte moest terugtrekken. Met meer<br />
beleid en voorzichtigheid voerde Mas Sahid den guerillaoorlog;<br />
zonder zich aan een geregeld gevecht te wagen,<br />
matte hij de Compagnie's troepen voortdurend af door het<br />
oplichten van transporten als anderszins, ja zelfs gelukte het<br />
hem den opperkoopman Toutlemonde met een gedeelte der<br />
troepen te omsingelen, die echter bij tijds door Von Hohendorff<br />
ontzet werd, welke daarop Djokjo, den hoofdzetel der<br />
rebellen, veroverde.<br />
De Compagnie's troepen, die stelling namen in Kedoe, Mataram<br />
en Bagelen, onder de bevelen van den majoor De Clercq,<br />
den kapitein-luitenant Feber en den luitenant-kolonel Ossenberch<br />
waren tot werkeloosheid gedoemd, wijl de Regent van<br />
Sampan zijne troepen terugtrok, om een opstand op Madoera<br />
te dempen. In October 1751 waagde Mangkoe Boemi weder<br />
een inval in Kedoe, maar werd teruggedreven en achtervolgd<br />
door den majoor De Clercq. Toen hij nu ook in front<br />
door den majoor Hoff werd aangevallen, wierp hij zich op<br />
de hem vervolgende troepen, versloeg eerst de voorhoede en<br />
vervolgens de hoofdtroep van De Clercq, die hierbij sneuvelde,<br />
en behaalde een grooten buit. Het gevolg dezer nederlaag<br />
was, dat Von Hohendorff besloot slechts de kuststreken en<br />
in het binnenland, Soerakarta bezet te houden.<br />
In Maart 1752 rukte Mangkoe Boemi op, om zich meester<br />
te maken van de strandgewesten, behaalde te Pekalongan<br />
eene overwinning op Von Bielefeldt, doch waagde verder
158<br />
geen aanval op de andere kustplaatsen, maar keerde naar Ma-<br />
taram terug.<br />
Mas Sahid hield zich in Madioen en Kediri op en vond<br />
steun bij den Regent van Soerabaja, die met behulp van Madoereezen<br />
uit dit gewest verjaagd werd.<br />
Gelukkig voor de troepen der Compagnie, die veel door<br />
ziekten te lijden hadden, brak er oneenigheid uit tusschen<br />
Mangkoe Boemi en Mas Sahid, daar gene zijn schoonzoon verdacht<br />
hield naar de opperheerschappij te streven. De beide<br />
mededingers bestreden elkander, ten gevolge waarvan Mangkoe<br />
Boemi naar Soekawati moest wijken en de troepen der<br />
Compagnie dus eenige rust genoten.<br />
In 1754 vroeg Von Hohendorff wegens ziekte zijn ontslag<br />
en werd vervangen door Nicolaas Hartingh. Deze maakte<br />
op behendige wijze gebruik van den naijver tusschen de beide<br />
prinsen, om met beiden onderhandelingen aan te knoopen.<br />
Op eene samenkomst te Padangangan tusschen Hartingh en<br />
Mangkoe Boemi, den 22»»" September 1754, verzoende deze<br />
zich met de Compagnie, op voorwaarde dat hem de bovenlanden<br />
van Mataram met den titel van Sultan zouden worden<br />
gegeven; Hartingh wist hiervoor de toestemming des Soesoehoenans<br />
te verkrijgen. Hij vereenigde nu zijne troepen met<br />
die der Compagnie en tegen dat verbond was Mas Sahid niet<br />
opgewassen. Deze werd verslagen bij de Semanka of Solorivier<br />
en na nog een aanval op eene colonne gewaagd te<br />
hebben, welke onder bevel van den majoor Steenmulder<br />
stelling genomen had bij Sedakersa, welke aanval werd afgeslagen,<br />
trok Mas Sahid in het gebergte van Patjitan terug.<br />
Den' I3 den Februari 1755 werd Mangkoe Boemi nu door de<br />
Compagnie, als sultan Hamangkoe Boewana I met de westelijke<br />
helft van het rijk Mataram beleend, dat aldus m twee<br />
deelen gesplitst werd; hij nam de verplichting op zich de<br />
benoeming zijner rijksbestuurders en regenten door de Compagnie<br />
te laten bekrachtigen en de vriend en bondgenoot van
159<br />
de Compagnie en den Soesoehoenan te blijven. De Sultan<br />
vestigde zijn zetel in Djokjokarta, welke plaats voortaan de<br />
residentie bleef.<br />
Mas Sahid bleef den oorlog met veel beleid volhouden en behaalde<br />
nog eene enkele maal voordeelen, zooals in het bosch van<br />
Blora, waar eene colonne onder den kapitein Van de Poll verslagen<br />
werd, die hierbij het leven liet; in Maart 1757 onderwierp<br />
hij zich aan den Soesoehoenan. Buiten Soerakarta had<br />
nu eene samenkomst plaats tusschen Hartingh, den Soesoehoenan<br />
en Mas Sahid, waarbij besloten werd dat deze laatste<br />
voor zijn onderhoud 4000 tjatjah (huisgezinnen) zou bekomen<br />
in Kadoeang, Hatesch en in het Zuidergebergte, met den<br />
titel van Pangeran Adipati Mangkoe Negara; wekelijks zou hij<br />
de gebruikelijke eerbewijzen aan den Soesoehoenan brengen.<br />
Zoo was het eertijds machtige rijk van Mataram verdeeld, om<br />
nimmer weder onder een vorst vereenigd te worden. Het<br />
gevaar voor het verbreken der rust was verminderd, daar de<br />
vorsten elkander in bedwang hielden en de Compagnie had<br />
gezegevierd, door van de rechten, haar bij het testament van<br />
wijlen den Soesoehoenan verleend, een wijs gebruik te maken.<br />
De gouv.-gen. Mossel was meer bedacht op het herstel<br />
der financiën van de Compagnie, dan op het behoud van<br />
haren invloed. Volgens het verdrag van 1745, was Siak<br />
door radja Soleiman van Djohor aan de Compagnie afgestaan.<br />
De Boegineezen, met wier hulp deze vorst het rijk Siak onderworpen<br />
had, in hunne verwachtingen teleurgesteld, daar<br />
zij bij de inboorlingen ten achter gesteld werden, hadden<br />
het hof van Djohor verlaten en zich naar Lingga begeven,<br />
waaruit zij vijandelijkheden pleegden tegen Malaka. Volgens<br />
gemeld verdrag was de Sultan van Djohor tot ondersteuning<br />
verplicht, doch kweet zich slecht van zijn plicht, zoodat er<br />
\crsterking uit Batavia moest gezonden worden, welke de<br />
Boegineezen uil de landstreek Lingga verjoeg. Zij onder-
160 —<br />
wierpen zich nu weder aan den Sultan van Djohor en deze<br />
stond aan de Compagnie de landstreken Lingga, Rembas en<br />
Kalang af. Eene twist welke daarna in Siak tusschen twee<br />
broeders sultan Mohammed en radja Alam uitbrak, gaf<br />
aanleiding tot de tusschenkomst der Compagnie en bij een<br />
nieuw verdrag in 1756 met sultan Soleiman gesloten, werd<br />
sultan Mohammed als vorst van Siak en leenman van den<br />
vorst van Djohor erkend. De Compagnie deed vrijwillig<br />
afstand van hare souvereiniteitsrechten over Siak en bedong<br />
alleen tolvrijheid voor hare schepen en den alleenhandel in tin<br />
op de westkust van Malaka. Op het eiland Goentoeng werd<br />
eene bezetting achtergelaten, welke echter in 1759 op last<br />
van den vorst van Siak vermoord werd. Nog vóór de Regeering<br />
troepen derwaarts had kunnen zenden, was sultan<br />
Mohammed overleden en nu werd radja Alam als zijn opvolger<br />
erkend en met hem in 1761 een verdrag gesloten, waarbij<br />
de alleenhandel in lijnwaden aan de Compagnie werd<br />
afgestaan en haar vergunning gegeven werd een nieuw fort<br />
op Poeloe Goentoeng te bouwen. Radja Alam moest echter<br />
door de ondersteuning der Compagnie in zijn gebied bevestigd<br />
worden en toonde zich op den duur den Hollanders<br />
weinig genegen ; de zeeroof benadeelde zeer den handel en<br />
in 1765 werd de post op Poeloe Goentoeng opgeheven.<br />
De bezittingen der Compagnie op Sumatra's westkust en<br />
nog meer op de kusten van Voor- Indië, werden zeer verwaarloosd.<br />
Op Sumatra kregen de Engelschen het overwicht,<br />
zonder dat de Regeering dit belette; integendeel, de handelssocieteit<br />
door Van Imhoff in 1750 voor de westkust opgericht,<br />
werd opgeheven. Eene twist tusschen de vorsten van<br />
Travankore en Calicoet op de kust van Malabar werd dooide<br />
Compagnie lijdelijk aangezien, waardoor haren invloed<br />
aldaar zeer verminderde. Evenzoo ging het op de kust van<br />
Coromandel. waar de Engelsehen, welke hun hoofdkantoor
161<br />
te Madras en de Franschen, die het hunne te Pondichen<br />
hadden, om de oppermacht streden en de bezittingen en<br />
schepen der Compagnie niet spaarden. Eerst toen het der<br />
Regeering duidelijk werd, dat de Engelsehen de verdrijvingder<br />
Nederlandsche Compagnie uit Bengalen beoogden, werd<br />
er, maar nu te laat, tol hel uitzenden eener expeditie besloten.<br />
De Engelsche Compagnie was begonnen , op de puinhoopen<br />
van het eertijds machtige rijk van den Grooten Mogol<br />
van Delhi, hare heerschappij te vestigen. In 1757 had de<br />
Engelsche gouverneur Clive den Gouverneur van Bengalen,<br />
eene onderhoorigheid van Delhi, onderworpen en zette nu in<br />
het geheim dezen landvoogd legen de Nederlanders op. Om<br />
eene duurzame vestiging der Engelschen in Bengalen te verhinderen,<br />
werd in Juni 1759 eene kleine vloot uitgerust met<br />
landingstroepen onder bevel van Roussel. Deze onderneming<br />
moest echter met omzichtigheid plaats hebbeu, daar de Regeering<br />
beducht was den vrede te verbreken. Daarom verhok<br />
de vloot eerst naar Negapatnam en vertoefde daar eenigen<br />
lijd, gedurende welkende Engelschen, die reeds van hare komst<br />
verwittigd waren, maatregelen tot tegenweer konden nemen.<br />
Zij dwongen den Gouverneur van Bengalen den Hollanders<br />
het landen te beletten, waartoe er batterijen aan den oever<br />
der Ganges werden opgeworpen. Toen nu de Hollandsche<br />
vloot in October voor de Ganges verscheen, konden de schepen<br />
de rivier niet opvaren en uit schroom de vijandelijkheden<br />
tegen de Engelschen te openen, bleef zij drie weken lang<br />
werkeloos liggen, gedurende welken tijd de troepen veel van<br />
ziekten te lijden hadden. In November werden de landingstroepen;<br />
ter sterkte van 700 Europeanen en 800 Boegineezen<br />
ontscheept, met bestemming naar Chinsura, het hoofdkantoor<br />
der Compagnie. Op dezen marsch werden de door ziekten<br />
reeds gedemoraliseerde troepen, door verraderlijke gidsen op<br />
dwaalwegen gebracht, terwijl het geschut niet mede ontscheept<br />
was en gebrek aan levensmiddelen zich deed gevoelen.<br />
11
- 162<br />
In dezen berooiden toestand werd de colonne bij Chandernagor,<br />
door eene Engelsche colonne ter sterkte van 400 Europeanen<br />
en 2000 Sipayers, onder bevel van den kolonel<br />
Ford, aangevallen. Roussel verdedigde zich dapper, maar<br />
was tegen de overmacht niet bestand en moest zich met 14<br />
officieren en 550 man gevangen geven ; 320 der zijnen bedekien<br />
het slagveld.<br />
Ken uitval door de bezetting van Chinsura gedaan, was<br />
afgeslagen en de Hollandsche vloot, welke slechts weinige<br />
verdedigers had behouden, werd door de Engelschen gemakkelijk<br />
buit gemaakt. Deze namen de houding aan, alsof de<br />
Nederlanders alleen legen den Gouverneur van Bengalen oorlog<br />
gevoerd hadden. Clive noodzaakte dan ook den Directeur<br />
der Hollandsche factorij met dien Gouverneur te onderhandelen<br />
en bij het verdrag, dat nu onder Engelschen dwang<br />
lol stand kwam, werd bepaald, dat de gevangenen in vrijheid<br />
zouden gesteld worden , maar dal voortaan de Hollandsche<br />
bezetting op de kantoren niet meer dan 125 man mocht<br />
bedragen. De Engelschen hadden hun doel volkomen bereikt;<br />
/.ij lieten wel de kantoren der Compagnie bestaan, maar nu<br />
onder hunne contrôle; in werkelijkheid maakten zij zich mees-<br />
Ier van den alleenhandel en de Compagnie moest zich vele<br />
vernederingen laten welgevallen.<br />
De Regeering te Batavia volgde de politiek der Republiek<br />
in dit tijdperk, welke voor het oogenblik wel de minst kostbare,<br />
maar de meest nadeelige voor hare macht was. De<br />
Engelsche Regeering beschuldigde de Nederlanders den vrede<br />
verbroken te hebben en de Algemeene Staten trokken zich<br />
de belangen der Compagnie zeer weinig aan.<br />
De gouv.-gen. Mossel toonde zich een beter economist dan<br />
staatsman. Reeds bij zijn optreden had hij de Bewindhebbers<br />
gewezen op den slechten financiëclen toestand der Compagnie<br />
en in eene uitvoerige „memorie van menage", de
- 163<br />
middelen tot verbetering aangegeven, onder anderen het<br />
opheffen van eenige buitenkantoren, welke slechts lastposten<br />
waren. Ook toonde hij zich een voorstander van kolonisatie,<br />
doch de volkplanters in de ommelanden van Batavia<br />
beantwoordden weinig aan hel doel, waarmede zij<br />
uitgezonden waren; zij legden zich alleen op den landbouw<br />
toe, om de gedwongene levering hunner producten aan de<br />
Maatschappij te ontgaan. Mossel was ook opgetreden als<br />
hervormer van den zedelijken toestand der Europeanen in<br />
Indië; voornamelijk te Batavia waren de weelde en hel zedenbederf<br />
en daarmede de oneerlijke praktijken zeer toegenomen.<br />
De Gouv.-Gen. vaardigde besluiten uit legen de openbare<br />
weelde en trachtte de ongeoorloofde praktijken der ambtenaren<br />
tegen te gaan, door hunne inkomsten te verbeteren<br />
en rustgelden of pensioenen vast te stellen. Te midden<br />
zijner werkzaamheden overleed hij den 15 den Mei 1761 en<br />
door den Raad van fndië werd de directeur-generaal Petrus<br />
Albertus Van der Parra tot zijn opvolger benoemd, die het<br />
volgende jaar zijne benoeming door de Bewindhebbers bekrachtigd<br />
zag.
— 164 —<br />
§ 2. HET TIJDPERK DER REGEERING VAN DE<br />
GOUVERNEURS-GENERAAL PETRUS ALBER-<br />
TUS VAN DER PARRA 1761-1775 , JEREMIAS<br />
VAN RIEMSDIJK 1775-1777 EN REINIER<br />
DE KLERK 1777-1780. VIJFJARIGE<br />
OORLOG OP CEIJLON. GESCHILLEN<br />
MET HIJDER- ALL ONDERWERPING<br />
VAX JAVA'S OOSTHOEK. ONLUS-<br />
TEN OP CELEBES EN DE WEST-<br />
KUST VAN BORNEO.<br />
1761 — 1780.<br />
In dit tijdperk ging de Compagnie met reuzenschreden<br />
achteruit en zag de macht barer mededingster, de Engelsche<br />
Compagnie, allerwege toenemen; dit was grootendeels een<br />
gevolg van de veranderde tijdsomstandigheden. Waren vroeger<br />
de A.Igemeene Stalen voor de belangen hunner onderdanen<br />
in de bres gesprongen en hadden zij voor de verdediging<br />
dier belangen een oorlog met het machtige Albion<br />
niet geschroomd, thans was de toestand geheel veranderd;<br />
waar vroeger eenheid heerschte in de Republiek, ten opzichte<br />
van de algemeene belangen, heerschte thans verdeeldheid;<br />
zij had vrijwillig afstand gedaan van haren invloed en voor<br />
liet behoud van den vrede, waren geene offers haar te groot,<br />
Geen wonder dat de O. I. C. van die zienswijze de nadeelige<br />
gevolgen ondervond; waar de Engelschen ongestraft<br />
inbreuk op hare rechten konden maken, moest haar aanzien<br />
wel verminderen.<br />
Een lichtpunt in dezen tijd was de vijfjarige oorlog op<br />
Ceijlon, waar de Compagnie nog eenmaal hare wapenen deed<br />
zegevieren.<br />
Toen de Keizer van Kandij in hef midden der 17 de eeuw<br />
de Hollanders ter hulpe geroepen had, om bevrijd Ie worden
— 165 —<br />
van de Portugeezen en hun voorloopig de kusten in bewaring<br />
gegeven had, had hij al spoedig bemerkt, dat de-Compagnie<br />
weinig genegen was hem die kuststreken terug te geven.<br />
Dit en vooral het verlies van Colombo, griefde den<br />
Vorst zeer; van daar gedurige wrijving met het hof te Kandij.<br />
dat niet naliet de Cingaleezen tegen ons gezag op te zetten.<br />
Van Imhoff had als Gouverneur van Ceijlon de rust weten<br />
te bewaren, door eene krachtige houding tegen het hof van<br />
Kandij aan te nemen.<br />
Een jaar na zijn vertrek, in 1740, braken er onlusten uil<br />
onder de bevolking van Matura, welke door zware ziekten<br />
zeer geteisterd was geworden; deze onlusten werden gevoed<br />
door het hof te Kandij en op de vertoogen deswege dooi'<br />
de Regeering aan den Maharadja gericht, beklaagde deze zieh<br />
steeds over zijne afsluiting van de zee en drong op zekere<br />
vrijheden in den handel in areeknoten en olifanten aan. De<br />
gouverneur Schreuder nam eene voorzichtige houding aan,<br />
beweerde zonder autorisatie van de Regeer:;ig te Batavia in<br />
de bestaande tractaten geene verandering te mogen brengen<br />
en wist tot 1760 de rust Ie bewaren, toen in dat jaar een<br />
opstand onder de Cingaleezen in Matura uilbrak, welke, niel<br />
aanstonds met kracht bedwongen, veld won tot Colombo<br />
toe. Om eene bende opstandelingen, welke bij Negombo gelegerd<br />
was, te verjagen, werd de luitenant Fedder met 100<br />
Javaansehe soldaten uitgezonden. Deze ontmoette den 2 d,u<br />
Januari 1761 eenige duizende muilelingen, viel ze aan en<br />
dreef ze met een verleis van 300 man op de vlucht, maar<br />
met zijn handvol manschappen, werd hij spoedig omsingeld<br />
en van Colombo afgesneden. Toen wierp hij zich in hel<br />
binnenland en na eene hoogst bezwarende marsch , bereikte<br />
hij de stad Matura, waar hij de bezetting versterkte. Bij<br />
een uitval uit deze plaats gedaan, sneuvelde Fedder, waarop<br />
de bezetting zich naar Colombo inscheepte; ook Battikalo<br />
werd ontruimd en Colombo en Negombo door de rebellen
— 166 —<br />
nauwer ingesloten. De bezetting van het fort Angwello bij<br />
Colombo moest zich, op belofte van vrijen aftocht, overgeven,<br />
doch werd verraderlijk vermoord. Negombo werd echter<br />
door een goed gerichlen uitval bevrijd van de opstandelingen,<br />
die ook reeds door gebrek begonnen te verloopen.<br />
De gouverneur Schreuder hield zich, alsof hij zich de<br />
ondersteuning, welke de Keizer van Kandij bijna openlijk<br />
den opstandelingen verleende, niet bewust was en zelfs kwam<br />
in 1761 een gezantschap, met geschenken voor den vorst, uit<br />
Batavia aan. De zwakke houding van den Gouverneur schreef<br />
de Keizer aan vrees toe; hij nam een steeds hoogeren toon<br />
aan, beklaagde zich over onderdrukking zijner onderdanen<br />
door de Hollanders en drong aan op het slechten van twee<br />
forten, welke dienden oui Negombo te verdedigen. Ook<br />
dit verzoek werd hem ingewilligd, maar toen de vijand nu<br />
Negombo weder in kwam sluiten, deden de bevelhebber van<br />
deze plaats Drosdowsky en de majoor Bischof op eigen gezageen<br />
uitval en vernielden de vijandelijke werken.<br />
Den 7 deu December 1761 nam de gouverneur Baron Van<br />
Eek het bestuur van Schreuder over en trad aanstonds niet<br />
meer veerkracht op. Matura werd weder veroverd en Trinkonomale,<br />
dat belangrijk was om zijne reede, versterkt. De Keizer<br />
toonde zich genegen in schikkingen te treden, doch gelijktijdig<br />
vernam Van Eek dat hij in het geheim onderhandelingen had<br />
aangeknoopt mei de Engelschen te Madras. In Juni 1762<br />
verscheen dan ook eene Engelsche vloot van 20 zeilen, onder<br />
Cornish, voor Trinkonomale. Deze voerde een zeer hoogen<br />
en beleedigenden toon legen den Gouverneur, doch vertrok<br />
weder zonder de opstandelingen te ondersteunen. Hoe gaarne<br />
Van Eek met kracht den opstand dempen en het hof te<br />
Kandij voor zijne vijandige houding straffen wilde, hij moest<br />
daarmede wachten lot 1764, toen er versterking uit Holland<br />
kwam, welke echter, door ziekten aan boord der schepen,<br />
zeer gedund was.
— 167 —<br />
Daar op Ceijlon de vier eerste maanden des jaar» slechts<br />
gunstig zijn voor de operation, besloot Van Eck in Februari<br />
legen Kandij op te rukken en wel van vijf verschillende<br />
zijden. Hoogst onvoorzichtig was deze \ersnippering deikrijgsmacht<br />
in een grootendeels nog onbekend en moeilijk<br />
terrein. Be onderneming mislukte dan ook geheel. De<br />
hoofdcoloune onder persoonlijke aanvoering des Gouverneurs<br />
was aanvankelijk niet ongelukkig; zij had reeds vier<br />
groole voorraadmagazijnen des vijands vermeeslerd en wa.<br />
tot op zeven mijlen van de hoofdstad do<strong>org</strong>edrongen, toen<br />
de marsch eerst verhinderd werd door een versterkt bosch.<br />
waar de voorhoede een verlies van 26 man kreeg en<br />
latei- geheel gestaakt moest worden, daar ten gevolge van<br />
/,ware regens, welke drie dagen aanhielden, de koelies wegliepen.<br />
Geene der overige colonnes was gelukkiger geweest ;<br />
die, welke uil Cattura was opgerukt had zelfs een verlies<br />
van 150 man, waaronder 56 Europeanen, welke gevangen<br />
genomen waren.<br />
Alle krachten werden nu ingespannen, om een tweeden<br />
veldtocht beter te doen slagen. Te Batavia werden Chineezen<br />
geworven om als koelies dienst te doen; ook op de kusten<br />
van Voor-Indië werden koelies alsmede een honderdtal<br />
Sipayers aangeworven. Het nadeel van eene verdeeling der<br />
strijdkrachten gebleken zijnde, werd er bepaald, dat in den<br />
volgenden veldtocht slechts twee afdeelingen van de westkust<br />
zouden oprukken, welke zich voor Kandij moesten vereenigen.<br />
Maar ook de Keizer van Kandij zat niet stil. Gedurende<br />
de voorbereiding deed hij een aanval op eene verschansing<br />
voorwaarts van Negombo, welke met 4 stukken bewapend<br />
en door 500 man verdedigd werd. Toen deze aanval werd<br />
afgeslagen, trachtte hij mei den Gouverneur onderhandelingen<br />
aan te knoopen, doch diens eiseh. de afstand van alle kuststreken,<br />
werd verworpen.<br />
De veldtocht werd in de eerste dagen \au Januari 1765
— 168 —<br />
geopend en reeds in den nacht van 4 op 5 Januari maakte<br />
tie luitenant-kolonel Feber zieh van eene sterkte meester, waar<br />
zeven vijandelijke hoofden den dood vonden; de batterijen<br />
werden geslecht. Op het einde van Januari weid het gebergte<br />
van Ballane voor Kandij overgetrokken en den 19 don<br />
Februari 1765 wei-d de hoofdstad vermeesterd en vielen 42<br />
stukken geschut in handen onzer troepen. De Keizer had<br />
met zijn hof de hoofdstad reeds verlaten, hopende dat hel<br />
invallen van den regentijd, de Hollanders wel zou noodzaken<br />
om op te breken. Tegen den last van Van Eck was<br />
de voorhoede aan het plunderen gegaan en werd hierin<br />
door de hoofdmacht nagevolgd, en zoo groot was het gebrek<br />
aan krijgstucht onder de troepen, dat onder de oogen<br />
des Gouverneurs de keizerlijke paleizen geplunderd werden.<br />
De Gouverneur bepaalde, dat de hoofdstad bezet moest<br />
Wijven met 1800 man en 900 koelies en keerde zelf in Maart<br />
naar Colombo terug, waar hij korten tijd na aankomst<br />
overleed.<br />
Nadat de bezetting een half jaar in de hoofdstad vertoefd<br />
had, werd met het aanbreken van den regenmoesson een<br />
langer verblijf onmogelijk. Er begon gebrek aan levensmiddelen<br />
Ie heerschen en de Cingaleezen sneden allen toevoer al'.<br />
In Augustus besloot de bevelhebber den terugtocht aan te<br />
nemen en wel naar het noorden, daar de vijand de communicatie<br />
zuidwaarts geheel gestremd had. Dit geschiedde<br />
nadat, door hel in brand steken der gebouwen, de prachtige<br />
stad in een puinhoop veranderd was geworden. Met een<br />
verlies van 150 man, keerde de colonne, na een vermögenden<br />
marsch, in Colombo terug.<br />
Ging door dezen terugtocht hel venrverde gebied weder verloren,<br />
de verliezen welke de Cingaleezen hadden geleden, waren<br />
groot en het gebrek aan levensmiddelen bij de bevolking,<br />
door hel streng bewaken der kusten, werd zoo nijpend, dat<br />
de Keizer in 17(>5 een gezantschap naar Colombo zond, om over
— 169 —<br />
den vrede te onderhandelen. Dit gezantschap verscheen voor<br />
den nieuw benoemden gouverneur Falck, die op hel einde<br />
van 1765 met versterking te Ceijlon was aangekomen en dadelijk<br />
maatregelen had genomen, om den veldtocht het volgende<br />
jaar te hervatten. De krachtige houding door Falck<br />
aangenomen, deed den Keizer van verderen tegenstand afzien,<br />
en den 14 den Februari 1766 werd de vrede gesloten, waarbij<br />
de Keizer afstand deed van alle streken waar de kaneelboom<br />
groeide en van alle kusten des eilands, terwijl hij de gevangenen<br />
moest uitleveren; ook werd het vernederende ceremonieel<br />
ten hove afgeschaft.<br />
Terwijl deze oorlog met succes gevoerd werd, had een zekere<br />
Hyder-Ali, die zich van veldoverste tot onafhankelijk<br />
VIahrattenvorst had opgeworpen, het plan gevormd de En-<br />
«elschen te beoorlogen. Hij bood daartoe den Nederlanders<br />
een bondgenootschap tot wederzijdsche bescherming aan, verzocht<br />
om oorlogsbehoeften, geschut, geweren en olifanten<br />
en beloofde wederkeerig, zoo uoodig, zijne troepen als huurbenden<br />
voor de Compagnie beschikbaar te stellen. De gouverneur<br />
Falck drong er bij de Regeering op aan, dit aanbod<br />
niet af te slaan, doch vrees voor hel verstoren van den<br />
vrede met Engeland, maakte haar kortzichtig. Hyder-Ali beoorloogde<br />
de Engelsehen met afwisselend succes en in 1768<br />
werd hij als onafhankelijk vorst in het gebied van Mysore<br />
erkend; het was met den zoon van dezen Hyder-Ali, Tippo-<br />
Saïd, dat de generaal Bonaparte later een verbond tegen de<br />
Engelsehen sloot.<br />
Verstoord over de weigering der Regeering, schond llvder-Ali<br />
het grondgebied der Compagnie in Voor-Jndiö en<br />
deed een aanval op hel fori Chiiisura. De hulptroepen, uit<br />
Ceijlon tot ontzet gezonden ouder Hoolwerf, vielen in eene<br />
hinderlaag en werden afgemaakt of gevangen genomen. De<br />
bezetting van Chinsura gaf zich nu legen vrijen aftocht over,<br />
maar werd gevangen naar Calicoet overgebracht. !): directeur
170 —<br />
van Malabar Moens, kreeg uit Negapalnam eene versterking<br />
van 200 man, maar nam eene afwachtende houding aan<br />
tegen den gevaarlijken vijand. Er werden gezanten met ge-<br />
schenken naar Hyder-Ali gezonden, die de gepleegde vijan-<br />
delijkheden wel aan misverstand wilden toeschrijven, en daal-<br />
de Mahrattenvorst juist weder in nieuwe vijandelijkheden<br />
gewikkeld was, toonde hij zich genegen den vrede te her-<br />
stellen, die in 1777 tot stand kwam.<br />
Op Celebes hadden er in 1777 wanordelijkheden plaats,<br />
verwekt door een avonturier, Sangkilang genaamd, die zich<br />
uitgaf voor een, wegens zeerooverij, naar Ceijlon verbannen<br />
Mangkasaarschen vorst. Hij vond bij de Mangkasaren aan-<br />
hang, daar hij in het bezit was der rijkssieraden, welke, op<br />
Celebes vooral, den bezitter er van door hoofden en bevol-<br />
king als vorst doen erkennen. Uit Batavia werd nu een<br />
Madoereesch hulpkorps onder den majoor Seidlers naar Ce-<br />
lebes gezonden, die in het volgende jaar Sangkilang uit Goa<br />
naar het gebergte verdreef; na zijn dood kwamen de kroon-<br />
sieraden weder aan den Vorst van Boni.<br />
Na de splitsing van het rijk Mataram, was Malang onaf-<br />
hankelijk gebleven onder een afstammeling uil het geslacht<br />
van Soerapati, Malayoe Kesoemo ; de Oosthoek was in ver-<br />
schillende rijkjes verdeeld, waarvan Balambangan, het tegen-<br />
woordige Banjoewangi, het machtigste was; het stond onder<br />
den vorst van Klongkong op Bali en was eene schuilplaats<br />
voor ontevredenen. De Regeering had dit lijdelijk aangezien,<br />
doch toen een zekere pangeran Wilis zich in betrekking-<br />
stelde met de Engelsehen, werd tot de onderwerping van<br />
Oost-Java besloten. De commissaris Hartsing bracht in 1766<br />
eerst Malang lot onderwerping; het geslacht van Soerapati<br />
werd uitgeroeid en Malang bij het gebied der Compagnie<br />
ingelijfd. Toen rukte hij tegen Balambangan op; pangeran
— 171 -<br />
Wilis vluchtte naar Bali en de Oosthoek werd door de Compagnie<br />
in bezit genomen. Er werden twee forten aangelegd,<br />
een in de baai van Pampang en een op Noesa Baroeng; de<br />
bezetting van eerstgenoemd fort werd al spoedig vermoord,<br />
waarop de Oosthoek te vuur en te zwaard verwoest werd,<br />
hetwelk het uitwijken van vele Javanen en de kolonisatie<br />
van Madoereezen ten gevolge had.<br />
In het jaar 1778 deed de Sultan van Bantam afstand van<br />
zijne souvereiniteitsrechten op de Westkust van Borneo aan<br />
de Compagnie. Dit was een gevolg van de handelingen van<br />
een zekeren Abdoerrahman, een Arabier, die zich aan de monding<br />
der rivier van Landak gevestigd, aldaar een welvarenden<br />
staat gesticht en den titel van Sultan van Pontianak had<br />
aangenomen. De Compagnie, slechts hare handelswinsten op<br />
het oog hebbende, erkende dezen Abdoerrahman als Sultan<br />
en sloot in 1779 met hem een contract, waarbij hij zich verbond<br />
de producten zijner landen tegen billijke prijzen aan<br />
haar te leveren; te Pontianak werd een fort gesticht, om voor<br />
de uitvoering van dit contract te waken.<br />
Wel waren door de gelukkige beëindiging van den oorlog<br />
met Ceijlon en door uitbreiding der handelsbetrekkingen inel<br />
China, de winsten in dit tijdperk weder vermeerderd, maar<br />
grooter waren de uitgaven en elk jaar vermeerderde de schuldenlast<br />
van het handelslichaam. Al trachtten Van der Paria<br />
en na hem De Klerk bezuinigingen in te voeren, dit verbeterde<br />
den toestand luttel, zoolang de Bewindhebbers<br />
het monopoliestelsel bleven handhaven. In 1774 was hel<br />
octrooi geëindigd en na langdurige beraadslagingen, vooral ook<br />
door de bemoeiingen van den Opperbewindhebber, stadhouder<br />
Willem V, in 1776 weder voor 20 jaren verlengd geworden.<br />
Onder het bestuur van De Klerk werd in 1778 door den<br />
Raad van Indië, Radermacher, hel Bataviaasch genootschap
- 172<br />
van kunsten en wetenschappen opgericht, dat zich verbreiding<br />
van kennis en beschaving ten doel stelde en ondanks de latere<br />
stormachtige gebeurtenissen, lot heden is blijven bestaan.<br />
De gouv.-gen. De Klerk overleed den I»*» September 1780<br />
en werd opgevolgd door den directeur-generaal van den<br />
handel Mr. Willem Arnold Alting,<br />
§ 3. VAN HET OPTREDEN VAN DEN GOUV.-<br />
GEN. ALTING TOT DE KOMST VAN COM-<br />
MISSARISSEN-GENERAAL. OORLOG MET EN-<br />
GELAND EN GEVOLGEN DAARVAN VOOR<br />
DE KOLONIËN. ONLUSTEN OP HET<br />
SCHIEREILAND MALAKA EN DE<br />
WESTKUST VAN BORNEO. TOENE-<br />
MEND VERVAL DER 0.<br />
I. COMPAGNIE.<br />
1780-1792.<br />
Door het schenden der onzijdigheid in den Amerikaanschen<br />
vrijheidsoorlog en den invloed van Frankrijk, in een<br />
oorlog met Engeland gewikkeld, ondervond de Republiek<br />
der Vereenigde Nederlanden de nadeelige gevolgen van de<br />
verwaarloozing harer strijdkrachten. Eene voldoende marine,<br />
om den handel te beschermen, bestond niet en de O. I.<br />
Compagnie moest voor hel gebrek aan strijdkrachten boeten !<br />
de gemeenschap met Indië werd afgebroken, de Bewindhebbers<br />
moesten de koloniën aan haar lot overlaten en de Maatschappij<br />
mocht zich nog gelukkig rekenen, dat de retourvloot<br />
uit Indië de onzijdige havens in Spanje en Noorwegen kon<br />
binnenloopen. De achteruitgang der Maatschappij had bezuinigingen<br />
doen invoeren ook in Indië, maar, onvoorzichti S
— 173<br />
genoeg, waren die bezuinigingen ook op het krijgswezen<br />
toegepast, zoodat verscheidene posten eene onvoldoende be-<br />
zetting hadden. Daar er op ondersteuning uit het moederland<br />
niet te rekenen viel, versterkte de Regeering het inlandsche<br />
element in het leger. Zij scheen echter de grootte van het<br />
gevaar niet in te zien en vreesde van haren kant de Engel-<br />
sehen aanstoot te geven. Dit bleek uit de omstandigheid dat,<br />
toen de tijding van het uitbreken des oorlogs, door middel<br />
van den Nederlandschen gezant aan het Fransche hof, haar<br />
o-ewerd, zij nog huiverig was een Engelsch schip, dat ter<br />
reede van Batavia lag, in beslag te nemen en dit ongehinderd<br />
liet vertrekken. De bevelhebber van dit schip haastte zich<br />
naar Bengkoelen, om den Engelsehen Gouverneur van het fort<br />
Marlborough, met het uitbreken van den oorlog in kennis te<br />
stelleu. Deze besloot op eigen gezag de bezittingen der Com-<br />
pagnie ter Westkust van Sumatra te vermeesteren. Het zenden<br />
van een paar schepen naar Padang was voldoende, om den<br />
Nederlandschen gezaghebber aldaar, Van Heemskerk, in over-<br />
leg met den Politieleen Raad, te doen besluiten tot de over-<br />
gave van alle Compagnie's bezittingen ter Westkust van Su-<br />
matra, ofschoon de bezetting van Padang 100 man bedroeg<br />
en de Inlandsche hoofden zich bereid toonden lot de verde-<br />
diging mede te werken. Deze schandelijke capitulatie had<br />
plaats den 18 den Augustus 1781 ; de schade hierdoor aan de<br />
Compagnie berokkend, werd op 5 Ion gouds geschat.<br />
De Gouverneur der Kaapkolonie was reeds in Maart 1781<br />
gewaarschuwd geworden door een Fransch smaldeel van 7<br />
schepen, bemand met 1200 man, onder den admiraal De<br />
Suffren, derwaarts gezonden om de Engelsehen te bestrijden.<br />
Weldra verscheen ook eene Engelsche vloot van 40 zeilen<br />
met 3000 man onder den admiraal Johnstone, die een aanval<br />
Op de Kaapkolonie in den zin had, doch zich nu, door de<br />
aankomst van De Suffren, tevreden moest stellen met het
- 174 -<br />
vermeesWeii van zes rijk geladen koopvaarders, welke voor<br />
meerdere veiligheid in de Saldanha-baai geankerd lagen.<br />
Al aanstonds hadden de Engelsehen begeerige blikken geslagen<br />
op de bezittingen der Compagnie op de kust van Coromandel<br />
en Ceijlon. Negapatnam, de hoofdzetel der Compagnie<br />
op Coromandel, werd van de zeekant door den admiraal<br />
Hughes en van de landzijde door den generaal Munroe<br />
belegerd. Ofschoon de stad voldoenden leeftocht had voor hare<br />
bezetting van 8000 man, waaronder 500 Europeanen, terwijl<br />
zij geducht versterkt was en de Engelsehen door ziekten en<br />
een paar uitvallen reeds groote verliezen geleden hadden,<br />
werd zij in November 1781 aan hen overgegeven. Reeds in<br />
Juli waren de posten in Bengalen overgegaan ; slechts de kust<br />
van Malabar bleef van een aanval der Engelsehen verschoond.<br />
Hughes begaf zich, na de vermeestering van Negapatnam,<br />
naar Trhikonomale op Ceijlon. Gebrek aan manschappen<br />
had den gouverneur Falck genoopt, de stad te ontruimen en<br />
alleen het fort Oostenburg, aan de binnenbaai gelegen, bezet<br />
Ie houden. In Januari 1782 vielen beiden in handen der<br />
Engelsehen, die er 400 gevangenen maakten, doch kort daarna<br />
kwam De Suffren met zijn smaldeel opdagen, leverde de<br />
Engelsehen tot driemalen toe gevechten ter zee, welke onbeslist<br />
bleven, en ontscheepte op verzoek van Falck Iandings-<br />
Iroepen. Met 2400 man werd de stad nu weder belegerd<br />
en nadat den 26 aten Augustus de loopgraven tegen haar geopend<br />
waren, den 30 9ten opgeëischt en overgegeven.<br />
De ondersteuning, welke Frankrijk ons verleende, was echler<br />
niet belangeloos, daar de 0. I. Compagnie voor die hulp<br />
5 millioen livres beloofd had. De Regeering te Batavia, wel<br />
verre van de buitenbezittingen te kunnen ondersteunen, moest<br />
maatregelen nemen tegen een mogelijken aanval op Batavia<br />
en riep daartoe zelfs de hulp der Javaansehe vorsten in.<br />
Bij het aanknoopen der vredesonderhandelingen, op het
175 —<br />
einde van 1782, eischte Engeland den afstand van Trinkonomale,<br />
hetgeen met het verlies van Ceijlon zou gelijk gestaan<br />
hebben. Dit offer werd der Compagnie nog gespaard, doch<br />
bij den vrede te Parijs, in Mei 1784, moest zij afstand doen<br />
van Negapatnam en, hetgeen haar het zwaarste viel, den Engelschen<br />
de vrije vaart in de Indische zeeën toestaan. Op de<br />
protesten, door de Bewindhebbers hiertegen ingebracht, werd<br />
geen acht geslagen.<br />
Niet alleen dat in dezen oorlog ten duidelijkste gebleken<br />
was, dat zonder hulp uit Europa de Regeering in Indië niet<br />
in staat was het uitgestrekte gebied tegen een Europeeschen<br />
vijand te verdedigen, ook tegenover de Tnlandsche vorsten<br />
bleek zij machteloos te zijn. Tijdens den oorlog met Engeland<br />
had namelijk de Boegineesche onderkoning van Riouw,<br />
radja Hadji, een verbond gesloten met den Sultan van Sela<br />
ngor en andere Boegineesche hoofden op het schiereiland<br />
Malaka tegen de Compagnie, daar hij door haar meende verongelijkt<br />
te zijn, omdat hem een aandeel in den buit van een<br />
Engelsen koopvaardijschip, door Nederlandsehc schepen voor<br />
Riouw genomen, geweigerd was geworden. Hij en zijne<br />
bondgenooten maakten de vaart in straat Malaka onveilig,<br />
waarom een zestal vaartuigen, onder bevel van den kapiteinter-zee<br />
D'Abo, uit Batavia werd gezonden, met last de haven van<br />
Riouw te blokkeeren. Dit kon echter slechts onvoldoende<br />
geschieden en toen in November 1783 versterking uit Malaka<br />
was aangekomen, onder bevel van de commissarisen Lemker<br />
en Hoynck van Papendrecht, werd tot een aanval op Riouw<br />
besloten. Deze geschiedde den 8**" Januari 1784; wel werden<br />
de batterijen der Boegineezen tot zwijgen gebracht, doch<br />
de aanval afgeslagen, terwijl door eene onbekende oorzaak<br />
een fregat, op hetwelk de commissaris Lemker met een groot<br />
aantal militairen zich bevond, in de lucht vloog. Na dit ongeval<br />
werd in den krijgsraad besloten, naar Malaka terug
— 170 —<br />
le Leeren, welke sind spoedig daarop door de Boegineesche<br />
hoofden belegerd werd. Radja Hadji sloot de stad aan<br />
de oostzijde, de Sultan van Selangor aan de westzijde in ;<br />
ook Sultan Mahmoed van Djohor sloot zich bij de verbondenen<br />
aan. De val van Malaka, door een overmachtigen<br />
vijand ingesloten, terwijl er gebrek aan levensmiddelen<br />
heerschte, scheen zeker, toen de slad ontzet werd door<br />
ecu eskader van zes schepen, dat onder den kapitein- terzee<br />
Van Braam uit Nederland te Batavia was aangekomen,<br />
met eene versterking van 2000 man en 326 stukken geschut.<br />
In Mei 1784 kwam dit eskader voor Malaka aan<br />
en werd de landing onder de bevelen van den kapitein<br />
Hamell en den kapitein-luitenant Van Hogendorp beproefd.<br />
Gedekt door het vuur uit drijvende batterijen, landden de<br />
troepen en met een verlies van 12 dooden en 54 gekwetsten<br />
joegen zij den vijand op de vlucht. Bij een aanval op de<br />
stellingen van radja Hadji sneuvelde deze, waarop zijne<br />
volgelingen, met achterlating van 126 stukken geschut, naar<br />
Riouw terugtrokken; ook de Sultan van Selangor trok af.<br />
De verbondenen moesten nu voor bun verraderlijk gedrag<br />
getuchtigd worden; de Sultan van Selangor lag het eerst aan<br />
de beurt. Den 2 ,lc " Augustus landde Van Hogendorp met<br />
800 man voor de hoofdstad, welke op eene hoogte gelegen<br />
was; zij w r erd stormenderhand genomen, waarop de vorst<br />
naar het binnenland vluchtte. In zijne plaats werd een Siaksche<br />
vorst aangesteld, die reeds het volgende jaar weder uit<br />
zijn rijk verdreven werd.<br />
Radja Hadji was in Riouw opgevolgd geworden door radja<br />
Ali, die te vergeefs onderhandelingen aanknoopte. In<br />
October 1784 verscheen Van Braam voor Riouw ; eene landing,<br />
door den kapitein Hamell op het eilandje Penjingat gedaan,<br />
slaagde volkomen; radja Ali ontvluchtte met zijne Boegineezen<br />
hel eiland Riouw en nam de wijk naar Soekadana. Met<br />
sultan Mahmoed van Djohor werd in November een tractaat
— 177 —<br />
van bondgenootschap gesloten, waarbij bepaald werd, dat<br />
deze als leenman der Compagnie voortaan over Riouw heersenen<br />
en geene vestiging van Boegineezen in zijn rijk meer<br />
dulden zou. De Sultan verbond zich tot het tegengaan van<br />
den sluikhandel en de zeerooverij en stond toe, dat er op<br />
Tandjong Pinang eene Nederlandsche bezetting gelegd werd.<br />
Later werd de zetel van Riouw naar Lingga verplaatst.<br />
De vestiging van den gevluchten radja AH te Soekadana ,<br />
gaf den Sultan van Pontianak, Abdoerrahman, eene geschikte<br />
aanleiding om de hulp der Regeering tot zijne verdrijving<br />
in te roepen, hopende dat hij daardoor meester zou worden<br />
van Soekadana en Mampiiwa.<br />
De Regeering zond hem twee oorlogsbrikken met kleinere<br />
vaartuigen, bemand met 500 Europeanen en 1000 Javanen,<br />
maar liet de leiding der expeditie geheel over aan Abdoerrahman,<br />
die er zijn zoon SjeriefKasim mede belastte. Radja<br />
/Vli wachtte de komst der expeditie niet af, maar vluchtte<br />
naar de Anambas-eilanden. Ook de Sultan van Soekadana<br />
verliet zijne hoofdplaats en week naar Matan, zoodat Soekadana<br />
zonder slag of stoot vermeesterd werd. Na de stad<br />
in de asch gelegd te hebben , vertrok SjeriefKasim naar Mampawa,<br />
dat geducht versterkt was. Na een mislukten aanval<br />
werd tot de blokkade overgegaan, doch door gebrek aan<br />
kleine vaartuigen, welke op de rivieren dienst konden doen,<br />
was de insluiting onvoldoende en weldra braken er ziekten<br />
onder het krijgsvolk uit. De Regeering te Batavia, door de<br />
komst van een tweede eskader onder bevel van den kapitein-ter-zee<br />
Silvester, in de gelegenheid hulp te bieden,<br />
zond dien bevelhebber in April 1787 met een gedeelte der<br />
schepen naar Mampawa. Bij zijne aankomst vond Silvester<br />
de stad Ie zeer versterkt, en het hopelooze van een aanval<br />
inziende, meende hij reeds terug te keeren, toen de Panembahan<br />
van Mampawa afgezanten zond om onderhande-
- 178 —<br />
tingen aan te knoopen. Dit bewoog den bevelhebber voor de<br />
slad te blijven , doch het bleek weldra dat die onderhandelingen<br />
slechts voor de leus waren aangeknoopt en dat de<br />
Panembahan tijd wilde winnen tot er hulp uit Sambas zou<br />
komen opdagen. Deze kwam ook werkelijk, doch de vaartuigen<br />
werden door den kapitein Drillinger vernield. Hierop<br />
verloor de Panembahan den moed en toonde zich tot onderwerping<br />
bereid, maar vluchtte, uit vrees voor den Sultan<br />
van Pontianak, naar het binnenland, waarop Sjeiief Kasim<br />
den 20 sten Juni 1787 tot Panembahan werd aangesteld, in<br />
dezelfde verhouding tot de Compagnie, als zijn vader, de<br />
Sultan van Pontianak.<br />
De winsten welke Borneo's westkust afwierp, konden<br />
echter de onkosten niet dekken, waarom de geheele westkust<br />
in 1791 verlaten werd.<br />
In het rijk Bandjermasin had zich een zekere paugeran<br />
Nata wederrechterlijk van den troon meestergemaakt. Door<br />
zijn neef, den wettigen vorst, bedreigd w r ordende, riep hij de<br />
hulp der Compagnie in , welke hem eene ondersteuning verleende<br />
van 80 Sipavers onder bevel van Hofman, terwijl<br />
ook twee schepen van de vloot van kapitein Silvester naar<br />
Bandjermasin stevenden. Pangeran Nata werd door deze hulp<br />
op den troon gehandhaafd en sloot in 1787 een contract,<br />
waarbij hij zich tot leenman der Compagnie verklaarde en<br />
haar het monopolie in peper toestond. Hofman bleef als<br />
Resident achter, maar na zijne vermoording in 1789 ging de<br />
invloed der Compagnie, onder zijne onbekwame opvolgers,<br />
te niet.<br />
Een derde eskader in 1789, onder bevel vanden kapiteiuter-zee<br />
Staring, uit Nederland in den Archipel aangekomen,<br />
w erkte mede om de onlusten, op Celebes uitgebroken, in<br />
der minne te schikken, den Sultan van Palembang tot ge-
— 179 —<br />
trouwe naleving der tractaten te dwingen en de zeerooverij<br />
in den Archipel tegen te gaan.<br />
De zwakte der Compagnie was voor de Inlandsehe vorsten<br />
op Java geen geheim gebleven en Pakoe Boewana IV, die<br />
in 1788 zijn vader was opgevolgd, trachtte zich landen toe<br />
te eigenen, welke aan den Sultan van Djokjokarta behoorden.<br />
De gouverneur van Java's oostkust, G-reeve, bracht, aan het<br />
hoofd van eenige inlandsehe hulptroepen en een gedeelte<br />
der bemanning van de Nederlandsche schepen, den Soesoehoenan<br />
in 1790 lot rede. In 1792 overleed de Sultan van<br />
Djokjokarta, Hamangkoe Boewana I, en werd door zijn zoon<br />
Hamangkoe Boewana II opgevolgd, die zich later als een<br />
vijand der Europeanen deed kennen.<br />
Tijdens deze krijgsgebeurtenissen in Indië voorvielen, waren<br />
de Algemeene Staten zich met de aangelegenheden der Compagnie<br />
gaan bemoeien. Vooral gedurende den oorlog met<br />
Engeland, waren de verliezen, ten gevolge van het stilstaan<br />
des handels, zoo groot en het crediet der Maatschappij<br />
zoo geschokt geworden, dat de Bewindhebbers zich meermalen<br />
om onderstand tot de Algemeene Staten moesten wenden; te<br />
recht wezen zij op de groote voordeden welke de Republiek<br />
ten allen tijde van de Maatschappij genoten had, terwijl de<br />
groote verliezen, Wi-lke zij in den laatsten oorlog geleden had,<br />
ook grootendeels het gevolg waren van den onvoldoenden<br />
toestand der marine in de Republiek, welke niet bij machte<br />
was geweest, de koopvaardijvloot te beschermen. De Algemeene<br />
Staten, met den kundigen raadpensionaris Van der<br />
Spiegel aan het hoofd, erkenden de billijkheid van deze verzoeken<br />
en stonden achtereenvolgens groote geldsommen toe,<br />
maar drongen gelijktijdig op vereenvoudigingen in het administratieve<br />
beheer aan. Door hunne bemoeiingen werd in<br />
1786 het getal Bewindhebbers van de Kamer Amsterdam mei
- 180 —<br />
zes vermeerderd, welke een afzonderlijk departement van de<br />
Kamer van Zeventienen vormden, het Departement voor de<br />
Indische zaken, genaamd. Ver-schillende plannen tot verbetering,<br />
ook van den militairen toestand, werden nu beraamd<br />
en door eene staatscommissie werd een onderzoek naar den<br />
financiëelen toestand der Compagnie ingesteld. Uit het verslag<br />
dier commissie bleek, dat de schuldenlast in 1790 tot 85<br />
millioen gulden was gestegen, terwijl steeds meer geld door<br />
de Bewindhebbers ter leen werd gevraagd, on. aan de aanjagen<br />
uit Indië te kunnen voldoen. Als middelen tot herstel<br />
van den onguustigen toestand, stelde de commissie voor bezuinigingen<br />
in Indië en Nederland en invoering van nieuwe<br />
belastingen in Indië. De toestand in Indië bleek der commissie<br />
allertreurigst te zijn, door de oneerlijke praktijken der<br />
Compagnie'« dienaren en de zwakheid der Hooge Regeering.<br />
Zij verklaarde zich voor het invoeren van hervormingen<br />
m Indië, als: opheffing van het monopoliestelsel, behalve" in<br />
enkele artikelen, opheffing van overtollige kantoren, het hellen<br />
van ambtgeld en ten slotte ried zij als haar oordeel aan, eene<br />
buitengewone commissie naar Indië te zenden, om die hervormingen<br />
in te voeren. Aan dit laatste voorstel werd met<br />
toestemming van de Algemeene Staten uitvoering gegeven en<br />
m Augustus 1791 werd door den stadhouder WillemV de<br />
commissie samengesteld uit den eersten advocaat der Compagnie<br />
Mr. Nederburgh, den kapite.n-.er-zee Fresenius, terwijl<br />
de gouv.-gen. Alling en de directeur-generaal Van Stokkum<br />
m Indie als leden dier commissie zouden optreden. Zij kregen<br />
den titel van Commissarissen-Generaal en hun werd eene<br />
m.gebreide volmacht tot handelen gegeven, met de uitoefening<br />
van het opperste gezag. Op het einde van 1791 vertrokken<br />
Xederburgh en Freijkenius en kwamen in Juni 1792 in de<br />
Kaapkolonie aan.
— 181<br />
§ 4. VAN HET OPTREDEN DEK COMMISSARIS-<br />
SEN-GENERAAL TOT DE ONTBINDING DER<br />
O. I. COMPAGNIE. OVERGAVE VAN DE<br />
BUITENBEZITTINGEN AAN<br />
DE ENGELSCHEN.<br />
1792-1798.<br />
Na een eenjarig verblijf in de Kaapkolonie, waar hel<br />
den Comm.-Gen. niet was mogen gelukken, de voortdurende<br />
spanning tusschen de ambtenaren en de kolonisten<br />
te doen ophouden, kwamen zij in November 1793 te Batavia<br />
aan. De directeur-generaal Van Stokkom reeds overleden<br />
zijnde, moest, volgens eene geheime instructie van de<br />
Bewindhebbers, de gouverneur van Ceijlon, Van de Graaff,<br />
tot lid der commissie benoemd worden. In afwachting zijner<br />
aankomst, werd de opvolger van Van Stokkum, Siberg, schoonzoon<br />
van den gouv.-gen. Mting, tot lid der commissie benoemd,<br />
door welke benoeming zij hare zelfstandigheid tegenover de<br />
Indische Regeering prijs gaf. Dit bleek al aanstonds bij het<br />
onderzoek naar de administratieve fraudes, daar de schuldigen<br />
met verschooning behandeld werden. Met het heffen<br />
van ambtgelden werd een begin gemaakt; deze heffing stiel<br />
op vele bezwaren, daar het, wegens de menigte emolumenten<br />
of gepermitteerde winsten der ambtenaren, zeer moeilijk<br />
was hun juiste inkomen te ramen.<br />
Volgens de beginselen, door de Bewindhebbers goedgekeurd,<br />
moest de particuliere handel, met uitzondering van dien in<br />
enkele artikelen, vrij verklaard worden; de Comm.-Gen.<br />
verklaarden zich alleen voor den vrijen handel om de West<br />
van Indië; ook de amfioensocieteit, onder Van Imhoff<br />
opgericht, werd opgeheven.<br />
De Comm.-Gen. hadden vrijheid van handelen, daar de<br />
Republiek het tijdperk der beroeringen was ingetreden,<br />
welke het vertrek des erfstadhouders Willem V, naar
182 -<br />
Engeland, in 1795 ten gevolge hadden. De Provisioned<br />
Representanten benoemden nu ook mannen van hunne zienswijze<br />
tot Gecommitteerden voor de zaken der 0. I. Compagnie. Uit<br />
het onderzoek door deze Gecommitteerden naar den financiëelen<br />
loestand der Compagnie gedaan, bleek, dat haar schuldenlast<br />
op het einde van 1795 tot 112 millioen gulden gestegen was.<br />
Uit den vreemde vaardigde de gewezen Stadhouder, als<br />
Opperbewindhebber der Compagnie, eene aanschrijving aan<br />
alle bevelhebbers der O. I. Compagnie uit, om hunne onderhebbende<br />
posten aan de Engelschen, als bondgenooten der<br />
Republiek, over te geven. Deze aanschrijving, ofschoon onwettig,<br />
diende verscheidene ontrouwe bevelhebbers tot voorwendsel,<br />
om hunne posten lafhartig over te geven.<br />
In Juni 1795 verscheen de Britsche admiraal Elphinsloue<br />
voor de Kaapkolonie en maakte den waarnemenden gouv erneur<br />
Sluijsken met de bewuste aanschrijving bekend; wel<br />
weigerde Sluijsken de overgave, doch de Engelschen bereikten<br />
hun doel, want de verdediging der kolonie werd er door<br />
verlamd. De kapitein-ter-zee Dekker , die zich met twee oorlogsschepen<br />
ter reede bevond, weigerde, zooals Sluijsken hem<br />
verzocht had, zijne schepen te verbranden en tot de verdediging<br />
der Kaapstad mede te werken, maar vertrok naar Batavia,<br />
alwaar hij het bericht van de aankomst der Engelschen<br />
overbracht. De Engelschen landden en trokken tegen de<br />
Kaapstad op; bij de goede gezindheid der kolonisten! zou de<br />
stad wel verdedigd hebben kunnen worden, maar de bezetting<br />
was alle krijgstucht ontwend, waarom Sluijsken den<br />
16"» September de kolonie bij verdrag aan de Engelschen<br />
overgaf.<br />
De slechte geest onder de troepen en het gemis aan<br />
krijgstucht deden ook het eiland Ceijlon verloren gaan.<br />
In Augustus 1795 verscheen eene Engelsche vloot onder<br />
Rainier voor Trinkonomale en eischte die plaats op; de<br />
militaire bevelhebber, de majoor Fornbauer, verdedigde zich
183 —<br />
dapper, doch kon alleen op de goede gezindheid der In-<br />
landsche troepen rekenen. Hij was door de muiterij der<br />
Europeesche bezetting genoodzaakt te capituleeren; spoedig<br />
daarop ging ook het fort Oostenburg aan de Engelschen over.<br />
De Gouverneur van Ceylon, Van Angelbeek, die Van de<br />
Graaff bij diens vertrek naar Batavia vervangen had, nam nu<br />
maatregeien, on. de steden Colombo en Negombo te verde-<br />
digen/waardoor de andere plaatsen, van troepen ontbloot,<br />
in handen der Engelschen vielen, wier partij door den Ra-<br />
dja van Kandv gekozen werd. In Colombo bevond zich<br />
een regiment Zwitsers, welks bevelhebber een verrader-<br />
lijken rol speelde, daar hij den Gouverneur kennis gaf,<br />
dal hij met zijne troepen in dienst der Engelschen was<br />
overgegaan. Dit regiment werd nu naar den vasten wal<br />
van Indië overgebracht en alle maatregelen genomen, om<br />
de hoofdstad te verdedigen , waartoe Negombo ook ontruimd<br />
moest worden. In het begin der maand Februari 1796,<br />
verschenen de Engelschen voor Colombo en toen het bleek<br />
dat er geene kans op behoud overbleef, werd den 15«-<br />
Februari de capitulatie geteekend, waardoor geheel Ceijlon<br />
in de macht der Engelschen kwam, die het nimmer meer<br />
zouden ontruimen.<br />
Omstreeks denzelfden lijd ging ook Cochin, na beschoten te<br />
zijn geworden, over en had het gezag der Compagnie in<br />
Voor-Indië opgehouden.<br />
Malaka, Padang en Amboina werden door de bevelhebbers,<br />
krachtens' de aanschrijving des Stadhouders, op de eerste som-<br />
matie aan de Engelschen overgegeven. Ook Banda volgde dit<br />
voorbeeld, ofschoon de Comm.-Gen. derwaarts troepen uit<br />
Maugkasar gedirigeerd hadden; deze werden echter door<br />
de Engelschen gevangen genomen. Wel had de bevelheb-<br />
ber, Van Boekholtz, maatregelen genomen ter verdediging<br />
van' hel fort Belgica. hetgeen hem door de Comm.-Gen.
184<br />
uitdrukkelijk gelast was geworden, doch de Engelschen<br />
landden in den regenmoesson en plantten geschut op een<br />
berg, welke het fort beheerschte, waarop Van Boekholtz,<br />
om groote verliezen voor de particulieren te voorkomen,<br />
capituleerde.<br />
Voor Ternate stieten de Engelschen het hoofd, door de<br />
volharding van den gouverneur Budach, wiens positie des te<br />
gevaarlijker was, daar een Tidoreesche prins, Noekoe genaamd,<br />
gemeene zaak maakte met de Engelschen, de Sultans van<br />
Ternate en Tidore niet te vertrouwen waren en er cevaar bestond<br />
voor gebrek, toen de Engelschen zich zonder slag of<br />
stoot meester maakten van Menado, de voorraadschuur van<br />
Ternate. De gouverneur Budach nam uitstekende maatregelen<br />
ter verdediging der forten Oranje, Kajoe Merah en Terlukko,<br />
door het opwerpen van batterijen, en toen in Februari 1797<br />
de Engelsche vlootvoogd Pakenham voor het eiland verscheen,<br />
werd niet alleen de opeisching van de hand gewezen, maar<br />
ook eene landing, met behulp der burgerij, afgeslagen. De<br />
Sultan van Ternate werd gevangen genomen en door een<br />
ander vervangen, van wiens trouw de Gouverneur verzekerd<br />
was. Prins Noekoe maakte zich meester van Baljan en Tidore<br />
en deed in April een aanval op Ternate, welke, ofschoon lot<br />
tweemalen hervat, mislukte, waarop hij, ondersteund door<br />
Fngelsche schepen, het eiland insloot, om de bezetting der<br />
forten door gebrek tot de overgave te dwingen. De energieke<br />
Gouverneur wilde van geene overgave weten en wachtte op<br />
hulp uit Batavia. Die toestand duurde het geheele volgende ja a r<br />
voort, terwijl de uitgeputte bezetting door herhaalde aanvallen<br />
verontrust werd. Eerst in Augustus 1799 kwamen twee Fransche<br />
schepen met levensmiddelen aan, welke spoedig gevolgd werden<br />
door eenige Compagnie's schepen, welke den nieuw benoemden<br />
gouverneur Cranssen aan boord hadden. Budach werd om<br />
zijne uitstekende houding benoemd tot Buitengewoon Raad<br />
van Indië, doch overleed reeds in Januari 1800 te Batavia.
185 —<br />
Ook Timor bleef' behouden dooi- de dapperheid van den<br />
bevelhebber Grevink.<br />
Ofschoon Van de Graaff in November 1794 te Batavia was<br />
aangekomen, bleef Siberg in zijne betrekking als Comm.-<br />
Gen. gehandhaafd, ondanks de protesten van Freij-<br />
kenius. Nederburgh was het geheel eens met den gouv.-gen.<br />
\lting en zijn schoonzoon Siberg en om hun overwicht te<br />
behouden, werd er eene Gecombineerde Vergadering van de<br />
Commissarissen en de Regcering ingesteld, in welke de par-<br />
tij van Alting de meerderheid had. Nederburgh onderdrukte<br />
den vrijheidszin welke ook bij de Bataviasche burgerij ont-<br />
waakte, door de hoofden der beweging naar Holland op te<br />
zenden. Door de Gecombineerde Vergadering werd eene com-<br />
missie benoemd, om Batavia in staal van verdediging te bren-<br />
gen, waarvan Van de Graaff' het hoofd was. Verscheidene<br />
voorstellen, tot verbetering der verdediging, werden aange-<br />
nomen, toen Van de Graaff, in het wijzen op de gebreken<br />
van het militaire bestuur, Nederburgh zoo tegen zich innam,<br />
dat deze in de Gecombineerde Vergadering, hem beschuldig-<br />
de van ondermijning van het wettige gezag en op grond van<br />
dien voorstelde, hem naar Nederland op te zenden. Dit voor-<br />
stel werd aangenomen en in Haart 1796 vertrok Van de<br />
Graaff naar Nederland.<br />
In Augustus 1796 legde Alting zijne waardigheid als Gouv,-<br />
Gen. neder en nu werd door de Comm.-Gen. tol zijn opvol-<br />
ger aangewezen, Mr. Pieter Gerardus Van Overstraten, die<br />
zich, als Gouverneur van 0. Java, als een werkzaam man had<br />
doen kennen. Den I7 (,0n Februari trad Van Overstraten op<br />
als GOUT. Gen.- in hoogst moeilijke omstandigheden, daar<br />
a geheel aan eigene verdediging werd overgelaten. Wel<br />
was een smaldeel onder bevel van den schout-bij-nacht Lucas<br />
uil Nederland tol versterking gezonden, maar deze had zich,<br />
wegens muiterij onder de bemanning, aan de Engelscheu moe-<br />
ten overgeven.
186 —<br />
Het gewicht van liet behoud van Java inziende, beraam-<br />
de Van Overstraten een nieuw verdedigingsplan voor dit<br />
eiland, gebaseerd op eene verdediging in de binnenlanden.<br />
Het leger werd met inlanders voltallig gemaakt en beter ge-<br />
oefend, inlandsche korpsen, pradjoerit's genaamd, onder hun-<br />
ne eigene hoofden, inlandsche groolen, opgericht en Ie Wel-<br />
tevreden een versterkt kamp aangelegd. In Mei 1797 overleed<br />
Freijkenius, waardoor Nederburgh van zijn grootsten legen-<br />
stander bevrijd werd. Om een onderzoek naar de rijstcul-<br />
tuur te doen, deed Nederburgh met grooten luister eene reis<br />
over Java.<br />
Het Comité in Nederland deelde niet altijd de inzichten<br />
der Indische Regeering, waardoor wel eens wrijving ontstond,<br />
hetgeen vooral het geval was, toen uit Nederland twee per-<br />
sonen werden gezonden, wier benoeming Nederburgh zeer<br />
griefde; de eene was Wegener, vroeger door den Commissa-<br />
ris als Raad van Justitie te Batavia ontslagen en thans door<br />
hel Comité tol Raad van Indië en Commissaris tot de zaken<br />
van den inlander benoemd, de andere de generaal-majoor<br />
Nordmann als Commandant van het leger, die geheel onaf-<br />
hankelijk van de Regeering moest blijven. Slechts kort duur-<br />
de beider verblijf in Indië; Wegener verlrok, voor zijne<br />
veiligheid beducht, in Januari 1799 van Batavia; ook Nord-<br />
mann keerde terug, toen hij in botsing kwam met de Ge-<br />
combineerde Vergadering.<br />
Daar het doel der zending van de Comm-Gen. bereikt was,<br />
vroeg Nederburgh zijn ontslag, waarop het Comité in Neder-<br />
land hem machtigde, wanneer de zending was afgeloopcn,<br />
de commissie te ontbinden. Na een zesjarig verblijf in de<br />
koloniën, waarvan de resultaten beneden de verwachting<br />
bleven, vertrok Nederburgh in October 1799 naar Nederland;<br />
door de inmiddels in het moederland plaats gehad hebbende<br />
veranderingen, werft er geen nader onderzoek naar de han-<br />
delingen der Comm-Gen. ingesteld.
— 187 —<br />
Wij hebben boven reeds gezien, dat hel republikeinsche<br />
bewind zich met de aangelegenheden der Compagnie<br />
was gaan bemoeien. Met de oude regeling der zaken willende<br />
breken, werd het bestuur der Compagnie in Nederland<br />
geheel veranderd. De Bewindhebbers werden ontslagen en<br />
een Comité trad den I st Maart 1796 op, terwijl het octrooi<br />
voor den tijd van twee jaren verlengd werd. Geene verandering<br />
van bestuur baatte de Compagnie echter meer; daar<br />
er geene ladingen meer uit Indië kwamen, steeg de schuldenlast<br />
aanmerkelijk. Bovendien was het bestaan der Maatschappij<br />
met haar monopoliestelsel onvereenigbaar met de<br />
toen heerschende ideeën van gelijkheid voor allen en samensmelting<br />
van alle gewestelijke schulden tot éene staatsschuld.<br />
De staatsregeling van 1798 sprak het doodvonnis over<br />
de Maatschappij uit en de Bataafsche Republiek nam, met de<br />
schulden der 0. I. Compagnie, ook al hare bezittingen over,<br />
terwijl bepaald werd dat de aandeelhouders door afkoop<br />
schadeloos zouden gesteld worden. Er werd een „Raad der<br />
Aziatische bezittingen" ingesteld, welke dus in de plaats van<br />
het vroegere Comité trad.<br />
Ging de 0. I. Compagnie aldus op weinig roemvolle wijze<br />
te niet, de wetenschap dat zij in gelukkiger tijden door geldelijke<br />
ondersteuning het bedreigde moederland dikwijls heeft<br />
bij o-esprongen en dat zij welvaart in de Republiek verspreid<br />
heeft, doen ons met bewondering terugzien op die mannen,<br />
welke de bewerkers zijn geweest, dat Nederland, thans nog,<br />
de tweede koloniale mogendheid der wereld is.
TWEEDE AFDEELING<br />
EERSTE HOOFDSTUK.<br />
De ondergang der Nederlandsche niachl in Indië.<br />
1800—1816.<br />
§ 1. DE GESCHIEDENIS DER KOLONIËN VAN<br />
DEN OVERGANG AAN DEN STAAT TOT HET<br />
BESTUUR VAN DEN GOUV.-GEN. DAEN-<br />
DELS. HET BESTUUR DER GOUVERNEURS-<br />
GENERAAL VAN OVERSTRATEN- 1801,<br />
SIBERG- 1804 EN VAN DEN WAARNE-<br />
MENDEN GOUV.- GEN. WIESE- 1808.<br />
VEROVERING VAN TERNATE.<br />
VREDE TE AMIËNS. NIEUWE<br />
OORLOG MET ENGELAND.<br />
VEROVERING DER KAAP-<br />
KOLONIE EN VERNIE-<br />
LING DER KOLONIA-<br />
LE SCHEEPSMACHT.<br />
1800 — 1808.<br />
De ontbinding der O. I. Compagnie had plaats, tijdens de<br />
:>orlog met Engeland nog gaande was; van eene overname<br />
1er bezittingen kon dus in werkelijkheid geen sprake zijn.<br />
De Bataafsche Republiek had geene zeemacht, om de Engelschen<br />
e bestrijden, zoodal de regeling van alles wal uit de over-
189 —<br />
name voortvloeide eene zaak voor de toekomst bleef en de<br />
Staal de koloniën voorloopig aan haar lot moest overlaten.<br />
G rooi waren de verliezen, welke Engeland ons in dezen<br />
oorlog reeds berokkend had. Buiten Java werd het Nedcrlandsche<br />
gezag nog slechts erkend op Mangkasar, waar de<br />
Gouverneur meer door beleid dan door geweld den overmoed<br />
van Boni in bedwang hield, benevens op de eilanden<br />
Ternatc en Timor, welke door het beleid hunner bevelhebbers<br />
behouden waren gebleven; wel waren de handelsbetrekkingen<br />
met Palembang en Bandjermasin nog niet afgebroken,<br />
maar hel drijven van handel was onmogelijk bij hel<br />
volstrekte gemis aan oorlogsschepen en hel kruisen der Engelschen<br />
in den Archipel.<br />
Wij hebben reeds gezien welke maatregelen VanOverslrateu<br />
bij zijn optreden genomen had, om Java tegen een aanslag<br />
der Engelschen te verdedigen; dat deze maatregelen niet<br />
overbodig waren, bleek uit de verschijning van een smaldeel<br />
van 5 schepen onder bevel van den kapitein Ball in Augustus<br />
1800 ter reede van Batavia. Hier vermeesterden en plunderden<br />
de Engelschen eenigc vaartuigen, welke niet bijtijds<br />
vernield waren geworden en bleven tol November voor de<br />
reede kruisen, toen ziekten onder het scheepsvolk hen lol<br />
den aftocht dwongen, nadat zij eerst de magazijnen en werkplaatsen<br />
op de eilanden Onrust en'Kuiper vernield hadden.<br />
Op Ternate voerde Cranssen nog steeds het opperbevel, die<br />
van de afwezigheid der Engelschen gebruik wilde maken om<br />
Tidore te tuchtigen, hetwelk echter mislukte ; evenmin slaagde<br />
hij er in onderhandelingen met den weerspannigen prins<br />
Noekoe aan te knoopen. In 1801 hernieuwden de Engelschen<br />
hunne aanvallen op het eiland; de eerste landing, in Februari<br />
beproefd, mislukte, doch op hel einde van April kwamen<br />
zij met versterking terug en eischten hel eiland op. Wel weigerde<br />
Cranssen op beslisten toon de overgave, doch zoo grool
— 190 —<br />
was de demorahsatie, door den langdungen oorlogstoestand<br />
verwekt, da. de bezetting weigerde langer te vechten, toen de<br />
Engelschen, door de vermees.ering van het fort Kajoe Merah<br />
vasten voet op het eiland gekregen hadden. En toen desmettemin<br />
de Gouverneur niet toe wilde geven, werd hij door<br />
twee leden van den Raad van Politie gevangen genomen,<br />
welke Raad nu eigenmachtig den 21**» Juni eene capitulatie<br />
met den vijand sloot en het eiland aan de Engelschen overgaf<br />
lel den val van Ternate was de verovering der Molukken<br />
door de Engelschen voltooid.<br />
Te midden dezer tegenspoeden overleed de gouv-gen<br />
Van Overstraten den 22-" Augustus 1801, die al wat in zijn<br />
vermogen was geweest, voor het behoud der koloniën in hel<br />
werk had gesteld. Met goedkeuring van het Staatsbewind<br />
volgde Siberg hem als Landvoogd op.<br />
De vrede van Amiens in Maart 1802, kostte der Republiek<br />
een zwaar offer, daar het eiland Ceijlon de prijs werd, waarvoor<br />
Engeland ons de overige bezittingen teruggaf.<br />
Onmiddelijk werden nu door het Staatsbewind maatregelen<br />
genomen om de «uaestie der overname te beslissen en<br />
de wijze van handeldnjven en bestuur der koloniën vast te<br />
stellen. Bij de discussiëu over de grootte der afkoopsommen<br />
aan de aandeelhouders der vroegere Compagnie uit te keeren,<br />
trad de vraag op den vo<strong>org</strong>rond „f de Compagnie eigenares<br />
van den grond, dan alleen van de producten, dus vruchtgebrmkster<br />
van den grond, was geweest. De strijd der meeningen<br />
over dit punt was nog niet beslist, toen de oorlog<br />
met Engeland in 1803 wederom uitbrak; de actiën der aandeelhouders<br />
en de obligation der Compagnie zijn later<br />
onder de staatsschuld opgenomen. Betreffende den handel,<br />
werd de strijd voornamelijk gevoerd tusschen den -ewezen<br />
comm.-gen. Nederburgh, die voorstander was van het<br />
behoud van den alleenhandel en den gewezen gouverneur<br />
van Java's N. O. Kust, Van Hogendorp, die den vrijen han-
- 191<br />
del, hel heffen van belastingen en de afschaffing van alle<br />
heerendienslen en gedwongen leveringen voorstond. Den<br />
11' 1 "" November 1802 droeg de Raad der Aziatische bezittingen<br />
aan eene Commissie van 7 leden, waarin Nederburgh en<br />
Van Hogendorp zitting hadden, op, een ontwerp te vervaardigen<br />
voor den handel en het bestuur over Indië. Die<br />
Commissie ging van het hoofdbeginsel uit, dat de koloniën<br />
voor den Staat zijn; zij was voor het behoud van den alleenhandel,<br />
met uitzondering van dien in enkele artikelen, echter<br />
legen schadeloosstelling voor den Staat; de binnenlandsche<br />
handel werd vrij verklaard. Wat het bestuur belroi', gaf de<br />
Commissie als hare zienswijze Ie kennen, dat dit geheel gescheiden<br />
moest blijven van de administratie des handels en<br />
dat het bestuur over de bevolking door middel van de hoofden<br />
zou blijven plaats hebben. Volgens de uitspraak dier<br />
Commissie werd in September 1804 een charter voor de<br />
Aziatische bezittingen vastgesteld; aan den gouv.-gen. Siberg<br />
werd op zijn verzoek ontslag verleend en tot waarnemend<br />
Gouv.-Gen., de Raad van Indië, Wiese, benoemd.<br />
Met het overnemen der bezittingen van de Engelschen werd<br />
zoowel in de Republiek als in Indië alle spoed gemaakt:<br />
waren hier al dadelijk Cranssen en Van Boekholtz als commissarissen<br />
naar de Molukken gezonden, om deze gewichtige<br />
eilandengroep over Ie nemen, uit de Balaafsche Republiek<br />
werden het lid van den Raad der Aziatische bezittingen, Mr.<br />
De Mist, en de generaal Janssens naar de Kaapkolonie afgevaardigd,<br />
eerstgenoemde om de overname te regelen, de laatste<br />
om als Gouv.-Gen. der Kaapkolonie op te treden, welke<br />
voortaan onafhankelijk van het Indische bestuur zoude blijven.<br />
Bij hunne aankomst deden de Commissarissen eene reis<br />
door de kolonie en slaagden er in de kolonisten en Kafferopperhoofden<br />
te bevredigen. Al spoedig vereischte de verdediging<br />
der Kolonie alle z<strong>org</strong>, toen het weder uitbreken<br />
van den oorlog in 1803 bekend werd.
— 192 -<br />
Daar de Kaapstad geene gunstige ligging had, besloot Janssens<br />
eene bergstelling te kiezen voor de verdediging en wel in<br />
het gebergte ten oosten van het Kaapsche schiereiland, alwaar<br />
een pas versterkt en daarachter in eene vallei magazijnen voor<br />
»"unme en levensmiddelen werden aangelegd; zijne krijgsmachl<br />
welke uit 2000 man bestond, versterkte hij met Hottentotten.'<br />
Den 4-n Jniluari 1806 verscheen de Engelsche vloot 63<br />
zeden sterk, onder Sir David Baird en den admiraal Popham<br />
in de Tafelbaai. De tegenstand, welke de weinige<br />
Hollandsche troepen hier boden, moch. niet baten- z,,<br />
waren genoodzaakt op het hoofdleger terug te trekken,<br />
' den 8- Januari den Engelschen slag leverde. Deze<br />
behaalden de overwinning en de Kaapstad was de vruch.<br />
er van; een bataljon Waldecksche troepen werd krijsgevangen<br />
gemaakt. Met 1500 man trok Janssens in zijîie<br />
bergstelling terug, maar toen de Engelschen met eene om-<br />
Irekkmg dreigden en den Gouverneur eene eervolle capitulatie<br />
aanboden, oordeelde deze, daar zijne positie in he.<br />
noorden niet gedekt en hij geheel van de zee afgesneden<br />
was, verderen tegenstand doelloos en gaf «Ie kolonie aan<br />
de Engelschen over.<br />
De Indische Regeering was bij het uitbreken van den oorlog<br />
« 1803 in staat zich krachtig tegen de Engelschen te ver"<br />
«ledigen, want tot tweemalen toe had de Bataafsche Repubhek<br />
versterking aan schepen gezonden; de eerste maal in<br />
802 vier bodems onder bevel van den kapitein-ler-zee Dekker<br />
dl«, tegen de bevelen van den Gouv.-Gen., streng aan zijne'<br />
instrucüe vasthield en ofschoon de oorlog met Engeland drei«-<br />
'le, toch naar Europa terugkeerde. Aan de Kaap gekomen<br />
v"'''iam hij het uitbreken der vijandelijkheden en zond twee<br />
zijner schepen onder Buijskes naar Batavia terug. De tweede<br />
maal was uit de Republiek een eskader van vier schepen gezonden<br />
onder den vice-admiraal Hartsinck, die, bij aankomst in<br />
Indie, het opperbevel over de Indische zeeniacbl op zich nam
- 193 —<br />
en nu eene vloot van 13 zeilen onder zijne bevelen had. Boven-<br />
dien bevond zich een Fransch eskader onder bevel van Linois<br />
in den Indischen Archipel. Linois noodigde den admiraal<br />
Hartsinck uit, mede te werken tot het bemachtigen eener En-<br />
gelsche relourvloot uit China komende; deze weigerde zulks<br />
op grond dat hij zijne vloot voor de verdediging van Java<br />
moesl behouden. Linois, die niettemin den aanval doorzelle,<br />
leed de nederlaag, welke door hem aan de werkeloosheid<br />
van Hartsinck werd geweten.<br />
De Engelschen zagen zeer terecht in dal het vernielen der<br />
scheepsmachl, de isoleering der verschillende eilanden ten<br />
gevolge zou hebben en de verovering der Bataafsche koloniën<br />
gemakkelijk zou maken. De pogingen, welke zij daarloe op<br />
het einde van 1806 aanwendden, slaagden uitstekend. Een<br />
eskader van 7 schepen onder den admiraal Pellew, verscheen<br />
in November ter reede van Batavia, waar een 8-tal oorlogs-<br />
vaartuigen en een 20-tal koopvaarders lagen. In stede van<br />
de Engelschen te gemoet te gaan of af te wachten, weken de<br />
schepen terug en geraakten aan den grond. Met overhaasting<br />
werd de munitie over boord geworpen en de schepen, na<br />
onklaar gemaakt te zijn, verlaten. De koopvaardijvloot werd<br />
verstrooid en de Engelschen bleven gedurende 5 dagen ter<br />
reede en vernielden de werken op Onrust en Kuiper. Op<br />
hel einde van 1807 verscheen Pellew met 8 schepen in<br />
straat Madoera, forceerde den doortocht onder het vuur<br />
eener batterij op het eiland en drong door tol Gresik.<br />
De bevelhebber, kapitein Cowell. maakte aanstalten deze<br />
plaats Ie verdedigen, doch de Raad van Politie te Soera-<br />
baja gelastte hem haar te verlaten en sloot met Pellew<br />
eene capitulatie, ten gevolge waarvan de batterijen bij<br />
Gresik geslecht en de Engelsche vloot geproviandeerd<br />
werd. De Engelschen hadden nu hun doel bereikt; er<br />
bestond geene zcemachl meer om hen in hunne plannen Ie<br />
dwarsboomen. Hartsinck verzocht zijn ontslag en vertrok<br />
naar \merika.<br />
13
— 194 —<br />
Terwijl deze gebeurtenissen ter zee voorvielen, was Tjeribon<br />
het tooneel van onlusten onder de bevolking, welke door<br />
de Chineezen, de huurders der dessa's, uitgezogen en dooide<br />
priesters tegen hel Gouvernement werd aangezet, wijl dit<br />
een wettigen vorst had voorbijgegaan. In 1802 brak een opstand<br />
uit, welke twee jaren het land in onrust hield en eerst<br />
eindigde, toen de gouverneur van Java's N. O. kust, Engelhard,<br />
met eenige Madoereezen tot versterking kwam opdagen.<br />
Deze wist de bevolking te bevredigen door inwilliging<br />
harer rechtmatige eischen, het weren der Chineezen<br />
en het uitvaardigen eener algemeene amnestie.<br />
Wiese was in 1804 tot waarnemend Gouverneur-Generaal<br />
benoemd, wijl het Staatsbewind besloten had eene commissie<br />
van drie leden tot het in werking brengen van het charter<br />
naar Indië te zenden, toen Rutger Jan Schimmelpenninck den<br />
29sten April 1805 als Raadpensionaris aan hel hoofd der<br />
Republiek optrad. Deze benoemde den ll d November 1805<br />
lot Commissarissen-Generaal over Bataafsch-Indië, Mr. Elout en<br />
Van Grasveld, ten einde een nieuw regeeringsreglemeul in<br />
Indië in te voeren; laatstgenoemde zou dan levens als Gouverneur-Generaal<br />
optreden. Voorzien van de noodige instructiën<br />
waren deze Commissarissen reeds op reis naar Indië, toen<br />
den 18 ta ' Juni 1806 de Bataafsche Republiek in een Koninkrijk<br />
Holland herschapen werd; de constitutie droeg het opperbeheer<br />
over de koloniën uitsluitend aan den Koning op. Koning<br />
Lodewijk nam de zaken der koloniën aanstonds ter harte;<br />
den 29"» Juli werd de Raad der Aziatische bezittingen<br />
vervangen door een Ministerie van koophandel en koloniën,<br />
terwijl de Commissarissen-Generaal werden teruggeroepen.<br />
Op aandrang van Napoleon werd de maarschalk Daendels<br />
lot Gouverneur-Generaal der Hollandsche koloniën benoemd,<br />
Wien als voornaamste taak hare verdediging legen de Engelschen<br />
werd opgedragen.
— 195 —<br />
§ 2. HET BESTUUR VAN DEN GOUVER-<br />
NEUR-GENERAAL MR. HERMAN<br />
WILLEM DAENDELS.<br />
1808-1811.<br />
Het was geene gemakkelijke taak, welke Daendels bij zijne<br />
komst m Indië wachtte, want behalve dat 'de Engelschen de<br />
zeeën beheerschten, onze vloot vernield hadden en op eene<br />
gunst.ge gelegenheid schenen te wachten om Java aan te<br />
vallen, moest hij ook als hervormer in het Indische bestuur<br />
optreden. Lauwheid en plichtverzuim waren in de laatste<br />
jaren onder de ambtenaren zeer toegenomen; geen wonder<br />
dal konmg Lodewijk naar een persoon omzag, die, niet gebende«<br />
door familiebelangen, aan de noodige kennis en<br />
<strong>org</strong>amsatietalenten, doortastendheid en trouw aan het vorstenhuis<br />
paarde. De maarschalk Daendels had reeds meermalen<br />
getoond een strijder voor zijne beginselen te zijn<br />
en als veldheer had hij reeds eene roemvolle loopbaan achter<br />
zich. Als vurig patriot behoorde hij tot de uitgewekenen<br />
van 1787 en wees den Franschen op het einde van 1794 den<br />
weg tot de verovering der Republiek; later nam hij een werkzaam<br />
aandeel aan de revolutie en was de bewerker der omwenteling<br />
van 1798. Zijn roem als veldheer had hij verworven<br />
bij de landing der Engelschen en Russen in Noord-<br />
Holland en in de oorlogen in Duitschland. Het was deze man<br />
Wien koning Lodewijk met dictatoriale macht bekleedde om<br />
het bestuur in Indië naar zijn goedvinden te regelen, de bevolking,<br />
door afschaffing der slavernij, i„ de zegeningen der<br />
beschaving te doen deelen, maar vooral om de koloniën tegen<br />
de Engelschen te verdedigen.<br />
Zooals eertijds de Engelschen het vertrek van Coen hadden<br />
getracht te verhinderen, was ook nu Daendels genoodzaakt<br />
ui het geheim naar Indië te vertrekken en zette den 1-- Ja-
— 196' -<br />
miari 1808 te Anjer voet aan wal. Veertien dagen later had<br />
hij hel bestuur van Wiese overgenomen en Irad terstond als<br />
hervormer op. De Raad van Indië bleef voorloopig op dezelfde<br />
wijze samengesteld, maar zijn invloed werd gefnuikt,<br />
daar de Gouv.-Gen. niel aan het advies der leden gebonden<br />
was. Hei krijgswezen vond Daendels geheel verwaarloosd;<br />
«Ie geheele troepenmacht bedroeg slechts 6000 man, waarvan<br />
3600 man op Java, grootendeels te Batavia en de overigen<br />
over de buitenbezittingen verspreid waren. De zeemacht was<br />
geheel vernietigd; tot het scheppen eener koloniale marine<br />
was de schout-bij-nacht Buijskes, kort na het vertrek van<br />
Daendels, uit Holland vertrokken, die als Ll.-Gonv.-Gcn. hel<br />
bewind op zich had moeten nemen, indien Daendels in zijne<br />
reis niet geslaagd was. Het politie- en rechtswezen verkeerde<br />
in een gebrekkigen toestand, de gezondheidstoestand<br />
in Batavia was treurig, de verhouding tot de Javaansehe<br />
\orsten was wel rustig gebleven, maar deze rust was het<br />
gevolg van de geheele uitputting van Bantam en de inschikkelijkheid<br />
der Regeering tegenover de Vorsten in Midden-Java.<br />
De Residenten aan de hoven in de Vorstenlanden, die aan<br />
eene slaafsche etiquette gewoon waren, werden al aanstonds<br />
door Daendels teruggeroepen en hunnen opvolgers werd<br />
eene meer waardige houding tegenover die Vorsten vo<strong>org</strong>eschreven,<br />
terwijl zij grootendeels onafhankelijk gemaakt werden<br />
van den Gouverneur van Java 's \. O. kust.<br />
De Gouv.-Gen. wijdde zijne eerste z<strong>org</strong> aan het herschep,<br />
pen van land- en zeemacht. De sterkte der landmacht werd<br />
op 19316 man bepaald, waaronder 4000 Europeanen zouden<br />
zijn; daar deze echter niet aan te werven waren, werden<br />
m hunne plaats inlandsche christenen uit \mboina genomen.<br />
Om het leger tot de vastgestelde sterkte te complefceren, werden<br />
Madoereezen. Balineezen, Boegineezen en zelfs Dajak's<br />
aangeworven of met geweld geprest, zoodal hel gehalte der<br />
soldalen veel te wenschen overliet; ook voor de keuze van
197 —<br />
officieren bestond niet veel stof. De kleeding en uitrusting<br />
van het leger geschiedde op Java, zonder dat daartoe goe!<br />
deren uil Europa bcnoodigd waren. Hel linnen werd te<br />
Samarang en Djokjakarta geweven en geverwd, het Iederwerk<br />
te Soerakarta en Samarang vervaardigd. Vlet gestrengheid<br />
werd de krijgstucht gehandhaafd en te Batavia eene<br />
Militaire Vierschaar opgericht. Het Jeger op Java werd ingedeeld<br />
in drie divisiëu en eene mobiele divisie; later werden<br />
de troepen te Batavia geconcentreerd.<br />
De bevelhebber van het leger, De Sandal Roy, kreeg zijn<br />
ontslag en met het invoeren der nieuwe <strong>org</strong>anisatie werden<br />
Von Gützlaff, als chef van den staf en de brigadier H. Herkus<br />
De Koek belast.<br />
Aan Buijskes werd het scheppen eener zeemacht opgedragen,<br />
waartoe al dadelijk 45 lichte vaartuigen gebouwd werden,<br />
om voor den kustdienst gebruikt te worden. De keuze<br />
voor de vestiging Van een marine-établissement viel op de<br />
Vleeuwenbaai.<br />
Aan Cowell, wiens houding Ie Gresik de goedkeuring van<br />
Daendels had mogen wegdragen, werd de moeilijke taak<br />
opgedragen, aan de ongezonde Meetiwenbaai eene veilige<br />
haven te maken voor West-Java. Daartoe vorderde Daendds<br />
van den Sultan van Bantam dagelijks 1500 arbeiders en<br />
stelde den Rijksbestuurder verantwoordelijk voor de levering.<br />
>Iaar dit werk kostte aan duizenden, waaronder ook Cowell.<br />
het leven, zoodat de Sultan twee gezanten onder geleide van<br />
den commandeur Du Puj naar Batavia zond. om den Gouv.-<br />
Gen. staking van den arbeid te verzoeken. Verzet tegen<br />
zijne eenmaal vo<strong>org</strong>enomene plannen duldde Daendels niet<br />
en moeilijkheden bij de uitvoering telde hij niet. Du Puj<br />
kreeg de netelige opdracht den Sultan de eischen van Daendels<br />
kenbaar Ie maken, welke waren: de opzending van den<br />
Rijksbestuurder naar Batavia, het leveren van 1000 man<br />
Werkvolk daags en de verplaatsing van den kraton van Ban-
— 198 —<br />
tam naar Anjer. In de eerste woede over deze ongehoorde<br />
eischen, werd Du Puy met een officier en vier man den 10 dcn<br />
November 1808 in den kraton vermoord. Een dag, nadat<br />
dit bericht hem ter oore kwam, begaf Daendels zich met 1000<br />
man en geschut op marsch naar Bantam, alwaar hij den 19 den<br />
November aankwam, den kraton deed bestormen endenongelukkigen<br />
vorst naar Amboina verbande, terwijl de Rijksbestuurder<br />
zijn tegenstand mei den dood boette. Den 22 s '°"<br />
November bepaalde Daendels dat het sultansrijk Bantam ophield<br />
te bestaan; de kroonprins werd tot Ieeuvorst, met eene<br />
schaduw van macht, over dit nieuwe Hollaudsche gebied<br />
aangesteld, hem werd eene jaarwedde van 15,000 rijksd.<br />
toegekend, tegen afstand der inkomsten van het rijk, bovendien<br />
werd de koffie- en pepercultuur verplichtend gesteld<br />
en moest de Sultan zijn kraton verlaten en zich te Serang<br />
vestigen, waar een Hollandsen prefect (bl. 204) hem ter zijde<br />
werd gesteld. Het rijk Bantam verloor een groot gedeelte van<br />
zijn grondgebied, daar de Lampongsche districten onder het<br />
direct beheer van het Gouvernement gesteld en de ommelanden<br />
van Batavia uitgebreid werden.<br />
De Sultan, nu van alle macht beroofd, kon de orde in<br />
zijn rijk niet bewaren; ontevredene hoofden en zeeroovers<br />
uit de Lampongs maakten Bantam tot een waar rooversnest<br />
en nadat het tot tweemalen toe noodig was geweest eene<br />
expeditie tegen de roovers uil te zenden, werd de Sultan<br />
den 22 sten Augustus 1810 afgezet en naar Batavia gezonden,<br />
de strandgewesten onder het onmiddelijke beheer van het<br />
Gouvernement gebracht en over de bovenlanden een andere<br />
vorst aangesteld, die de verplichting op zich nam, voortdurend<br />
300 man te leveren voor de wei-ken aan de Merakbaai,<br />
daar de vestiging aan de Meeuwenbaai was opgegeven.<br />
Tjeribon bleef voortdurend het tooneel van binnenlandsche<br />
beroeringen. Op eene reis, welke Daendels kort na zijn<br />
optreden naar Oost-Java deed. regelde hij het gebied van de
— 199 -<br />
drie Sultans, aan ieder van wie een traktement van 8000<br />
rijksd. werd toegewezen, doch voortdurende woelingen in<br />
dit rijk deden Daendels besluiten in Februari 1809, Tjeribon<br />
in twee prefectures te verdeelen. waarvan de noordelijke de<br />
Sultanslanden bevatte; de zuidelijke werd in het volgende<br />
jaar bij die der Preanger Regentschappen gevoegd. Het gebied<br />
der Sultans werd dus zeer beperkt en hun de verplichting<br />
opgelegd, de cultures in hunne landen in Ie voeren.<br />
Hunne macht was niet veel meer dan die van Regent en<br />
onder het Engelsche bestuur is hunne waardigheid geheel opgeheven.<br />
Even korte wetten als met Bantam en Tjeribon maakte<br />
Daendels met de Vorstenlanden. Reeds bij zijn optreden had<br />
hij bepaald, dat hij de inlandsche vorsten niet als leenmannen<br />
erkende, maar dat de verhouding moest zijn als van een<br />
zwakkere staat tegenover den sterkeren bondgenoot. Hij had<br />
dan ook het vernederende ceremonieel, dat de Residenten<br />
aan de hoven tol dien tijd in acht namen, afgeschaft en zelf<br />
in 1809 eene reis naar Djokjo gemaakt. In 1810 wekte de<br />
Sultan van Djokjokarta liet ongenoegen van Daendels op. toen<br />
hij weigerde eenige zijner onderdanen, die zich aan roof<br />
hadden schuldig gemaakt, uit te leveren en zijn schoonzoon<br />
en gunsteling raden Ronggo Prawira Dirdja . Regent van Yladioen,<br />
strooptochten gedaan had op het gebied van den Soesoehoenan<br />
van Soerakarta. Terwijl Daendels zich in persoon<br />
naar Samarang begaf en aldaar troepen bijeen trok, vaardigde<br />
hij den 12 de " November 1810 den president der Hooge<br />
Regeering, Van Braam, naar den Sultan af. met den eisch<br />
dat deze afstand zou doen van den troon ten behoeve vanden<br />
kroonprins en de hoofden, die zich aan willekeur hadden<br />
schuldig gemaakt, zon uitleveren. Door de krachtige houding<br />
welke Daendels aannam, gaf de Sultan aan den eisch, wal<br />
betrof de uitlevering, toe, waarop Van Braam naar Soeroekarla<br />
vertrok. Raden Ronggo, die naar Djokjo was opgeroe-
— 200 --<br />
pen om uitgeleverd Ie worden, was inmiddels ontvlucht en<br />
had de vaan des oproers ontrold, door zich tot Soesoehoenan<br />
te laten uitroepen en zijne onderhoorigen tol den oorlog<br />
op te roepen. Op aandrang van Daendels werd deze oproerling<br />
door üjokjosche troepen, versterkt met 12 Europeesche<br />
dragonders van de lijfwacht, hardnekkig vervolgd en den<br />
17*» December 1810, van zijn aanhang verlaten, overvallen<br />
en gedood. De Sultan had nu aan den eisch van Daendels<br />
voldaan en ook de twee prinsen, op wier verwijdering deze<br />
had aangedrongen, uitgeleverd; zij werden naar Tjeribon<br />
verbannen en afschoon Daendels in bedekte termen op hunne<br />
veroordeeling had aangedrongen, spaarde de resident Nahuijs<br />
hen het leven. Ondanks de onderwerping des Sultans,<br />
was Daendels aan hel hoofd van 2000 man met langzame<br />
marsehen naar Djokjo opgerukt en kwam den 29* ten December<br />
ter hoofdplaats aan. De Sultan, voor zijne veiligheid beducht,<br />
toonde zich nu bereid tot troonsafstand en het betalen<br />
eener oorlogsschatting van bijna 200,000 rijksd., waarop<br />
Daendels zich naar Soerakarta begaf en aldaar den 4""" Januari<br />
1811 een verdrag met den Soesoehoenan sloot, waarbij,<br />
tegen betaling van des Vorsten schulden, de strandgelden<br />
werden afgeschaft en het landschap Malang den Soesoehoenan<br />
in ruil gegeven werd voor eenige districten in het noorden<br />
van zijn gebied. Met den zoon van den Sultan van<br />
Djokjakarta, die zijn vader was opgevolgd, werd nu een<br />
soortgelijk verdrag gesloten ; de oude Sultan mocht in den<br />
kraton blijven wonen. Zoo had Daendels de Inlandsche vorsten<br />
zijne krachtige hand doen gevoelen, eene betere, ofschoon<br />
voor hen uadeelige grensregeling tot stand gebracht en de<br />
vernederende strandgelden afgeschaft.<br />
De builenbezitlingen ontgingen de aandacht van den ijveligen<br />
Landvoogd niet. De omslag te Palembang en Bandjerrnasni,<br />
welke beide posten geringe voordeden afwierpen, werd
— 201 —<br />
verminderd en de laatste post in 1809 zelfs geheel opgeheven.<br />
Ook te Mangkasar, dat steeds groole uitgaven vorderde, wer-<br />
den bezuinigingen ingevoerd. Het behoud der Molukken acht-<br />
te Daendels echter van het grootste belang; hij had daarom<br />
de bezetting van Amboina tot op 1500 man gebracht en hel<br />
bevel daarover opgedragen aan den kolonel Filz, een Fransch-<br />
man, die bovendien nog 280 gewapende burgers onder<br />
zijne bevelen had. In het begin van 1810 verscheen een klein<br />
Engelsch eskader onder kapitein Tucker, met 300 Inlandsche<br />
soldaten, in de baai van Amboina. Deze macht landde, ver-<br />
overde een paar strandbatterijen en rukte op het fort Batoe<br />
Ganlong aan, welker bezetting het hazenpad koos. In stede<br />
van de Engelschen uit hunne positie te verdrijven, liet Filz<br />
hen ongemoeid en onder bescherming van hun vuur verscheen<br />
het eskader den 18 d(>n Februari voor Amboina en opende het<br />
vuur op de stad eu het fort Victoria. Het schijnt dat Filz misleid<br />
werd aangaande de sterkte der Engelsehe macht, want den<br />
19 de " Februari trad hij reeds in onderhandeling en leverde<br />
Amboina met ondcrhoorigheden en krijgsvoorraad aan de<br />
Engelschen over. Hij boette zijne onbekwaamheid met den<br />
dood; te Batavia aangekomen werd hij door Daendels voor<br />
de Militaire Vierschaar getrokken en ter dood veroordeeld.<br />
Toen de overgave van Amboina bekend werd, deed de be-<br />
velhebber van Banda, Coop à Groon, alle voorhanden pro-<br />
ducten naar Batavia overbrengen. Den 8 ste " Augustus 1810<br />
verschenen de Engelschen met 3 schepen onder den kapitein<br />
Cole voor Banda-Neira. Het fort Belgica viel hen door eene<br />
nachtelijke overvalling in handen, waarop de bevelhebber,<br />
die zich met slechts 26 man op het fort Nassau bevond, ca-<br />
pituleerde.<br />
Ofschoon Ternale eene voldoende bezetting van 500 man<br />
had, zag de commandant Von Metman zich genoodzaakt te<br />
capitulceren, toen de Engelschen op hel einde van Augustus<br />
voor het eiland verschenen en hel fort Kajoe Merah bemach-
- 202 —<br />
tigden ; zijne soldaten waren namelijk aan het muiten "esla-<br />
gen, omdat zij slechts halve soldij en rantsoen ontvingen.<br />
De verovering der buitenbezittingen was voor de Engel-<br />
schen eene lichte laak, nu zij eerst onze scheepsmachl ver-<br />
nietigd hadden. Zij waagden zich echter nog niet aan een<br />
aanslag op het eiland Java, om de groote onkosten aan<br />
zulk eene onderneming verbonden. Maar toen den 9 dcn<br />
Juli 1810 het koninkrijk Holland bij Frankrijk werd in°-e-<br />
lijfd en de Gouv.-Gen. en Raad van Indië den eed aan<br />
Napoleon hadden afgelegd, toen rijpte bij de Engelschen hel<br />
voornemen ook Java te vermeesteren. Van deze plannen<br />
kreeg Daendels bericht, maar zulk een aanval zou hem ook<br />
niet onvoorbereid vinden.<br />
Reeds op zijne eerste reis door Java had Daendels de ge-<br />
brekkige communicatie ter land , welke ter zee geheel o-estremd<br />
was, leeren kennen. Om hierin verbetering te brengen, ook<br />
voor de verdediging van Java , liet Daendels den grooten post-<br />
weg aanleggen, van Anjer lot Panaroekan, grootendeels<br />
evenwijdig mei en op korten afstand van het noorderstrand.<br />
Dit reuzeuwerk werd bijna geheel in heerendiensten vervaar-<br />
digd en kwam in den tijd van één jaar tot stand; vier Com-<br />
missarissen-inspecteurs waren met het toezicht belast; tegen-<br />
werking of onwil van hoofden of minderen werd niet ge-<br />
duld en toen het werk was afgeloopen, werden op dien<br />
weg paardenposterijen opgericht.<br />
De ongezondheid van de stad Batavia was in de laatste<br />
jaren zoo toegenomen, dat er zelfs aan gedacht werd de<br />
hoofdstad te verplaatsen en Daendels was ook in zijne instruc-<br />
tie daarop gewezen. Hij liet daarom de geheele oude stad<br />
verlaten; de muren en poorten zoo ook hel kasteel werden<br />
afgebroken en de bureau's naar Weltevreden overgebracht,<br />
waar met het bouwen van een paleis een aanvang werd o-e-<br />
maaki; alleen de magazijnen in de oude stad bleven beslaan.<br />
Den bewoners werd hel zich vestigen in de buitenwijken
203 —<br />
gemakkelijk gemaakt; ook het garnizoen werd over de buitenwijken<br />
verspreid. Te Weltevreden werd het militaire hospitaal<br />
gesticht en te Meester-Cornelis een groot verschanst legerkamp<br />
aangelegd, lusscheu de rivier de Tjiliwong en een gegraven<br />
kanaal, de Slokkan geheeten. Dit geretrancheerde<br />
kamp, dat tot hoofdstelling voor het leger moest dienen bij<br />
een aanval van de Engelschen werd verdedigd door zeven<br />
redoutes, elk bewapend met 8 stukken geschut en bezet met<br />
200 man infanterie. Ook gelastte Daendels den bouw van<br />
temporaire kazernen voor 2000 man infanterie, van stallen<br />
voor twee escadrons cavalerie en van een temporair magazijn<br />
voor 200,000 pond buskruit. In die versterkte positie werden<br />
in het begin van 1811, toen de Engelschen met een aanval<br />
dreigden . alle troepen geconcentreerd en een begin gemaakt<br />
met het afbreken van bruggen en het maken van dammen<br />
in de rivieren, om bijtijds het terrein te kunnen inondeeren:<br />
door verder coupures in de wegen te maken en op geschikte<br />
punten batterijen aan te leggen, was de groote weg alleen<br />
de rechtstreeksche toegang tot de positie, welke in het geheel<br />
met 150 stukken geschut bewapend was.<br />
Zooals Daendels begonnen was aan de Merakbaai een maritiem<br />
station op te richten, zoo liet hij op hel eilandje Mengari<br />
in straat Madoera het fort Lodewijk bouwen ter bescherming<br />
der reede van Soerabaja. In deze stad werd een construclicwinkel,<br />
te Batavia en Samarang pyrotechnische werkplaatsen<br />
en kruitmolens opgericht en te Soerabaja, Salatiga en<br />
Meester-Cornelis kruitmagazijiien, elk voor meer dan twee<br />
honderd duizend ponden buskruit, gebouwd. De salpetermakerij,<br />
welke door D. Van Hogendorp in den Oosthoek<br />
was aangelegd, werd door het Gouvernement aangekocht;<br />
aldaar werd jaarlijks 70.000 pond salpeter vervaardigd, welke<br />
die van Bengalen in (jualiteil overtrof. De bestaande Marineschool<br />
te Samarang werd gere<strong>org</strong>aniseerd lot eene school<br />
voor de artillerie,
204<br />
Ofschoon de werkzaamheden voor de verdediging van Java<br />
de hoofdz<strong>org</strong> van den Gouv.-Gen. was, trad hij ook in alle<br />
andere lakken van beheer als hervormer op en werd de grond-<br />
legger van een geregeld binuenlandsch bestuur op Java. Be-<br />
ginnende bij den Raad van Indië, wiens ledental hij van 13<br />
lot 7 verminderde, voerde hij tal van vereenvoudigingen in,<br />
gaf den ambtenaren vaste inkomsten, bakende hun werk-<br />
kring af en eischte eene gestrenge plichlsvervulling. De<br />
betrekking van Gouverneur van Java werd opgeheven en<br />
het gebied op Java verdeeld in prefectures, onder prefecten,<br />
welke namen op verzoek van koning Lodewijk, veranderd<br />
werden in die van landdrostambten en landdrosten. Die land-<br />
drostambten waren: Tegal, Pekalongan, Samarang, Japara,<br />
Gresik, Soerabaja en later nog Tjeribon. Krawang, Bantam<br />
en de Preanger Regentschappen. Rembang en Lassem werden<br />
onder hel college van administratie der houtbosschen geplaatst;<br />
aan dit college was. onder een inspecteur-generaal, het beheer<br />
der djati-bosschen opgedragen. Ook in de positie der inland-<br />
sche ambtenaren bracht Daendels verandering; de regenten<br />
werden Hollandsche ambtenaren, onder leiding der landdrosten<br />
en kregen een vast inkomen, opdat zij de bevolking niet<br />
zouden knevelen. De cultures, vooral die der koffie, werden<br />
door Daendels zeer uitgebreid; ook hierover stelde hij een<br />
inspecteur-generaal aan.<br />
In het administratief beheer bracht Daendels vele vereenvou-<br />
digingen, door den l Bt Januari 1809 eene Algemeene Rekenka-<br />
mer op te richten; een Administrateur-Generaal met vier Hoofd-<br />
administrateurs waren met het beheer der financiën belast, dal<br />
geheel van het vroegere gescheiden bleef. Ofschoon de handel<br />
der Hollanders weinig te beduiden had, werd er door onzij-<br />
dige vooral Amerikaansche schepen een vrij levendige handel<br />
gedreven, welke beduidende winsten afwierp; dien handel<br />
werd den doodsteek gegeven door de uitvaardiging van hel<br />
conlnienlaal-stelsel, helgeen door Engeland beantwoord werd
— 205 —<br />
met hel in staat van blokkade stellen van den Indischen<br />
\rchipcl. Aan hervorming der belastingen viel onder zulke<br />
omstandigheden niet te denken.<br />
Da endels had gedurende zijn bestuur met aanhoudend geld-<br />
gebrek Ie worstelen en moest lol buitengewone middelen<br />
zijne toevlucht nemen, als lol het in omloop brengen van<br />
papieren geld, waarvoor de producten in s'lands magazijnen<br />
als waarb<strong>org</strong> gesteld werden, van koper, waartoe Ie Soerabaja<br />
een kopermunt werd opgericht, hel heffen van belastingen,<br />
hel willekeurig beschikken over de fondsen van de Wees-<br />
kamer en andere instellingen, zoo ook over de gelden aan<br />
uitlandige personen beboorendc, die daarvoor door producten,<br />
welke zij niet konden verkoopeti, schadeloos gesteld werden,<br />
eindelijk tot den verkoopvan landen, als de districten Bezoeki<br />
en Panaroekan, welke hij voor 400,000 rijksd. en Probolinggo,<br />
dat hij voor een millioen rijksd. aan Chineezen verkocht.<br />
Het rechtswezen onderging onder Daendels bestuur eene<br />
groole verandering. Bij zijne komst bestonden te Batavia<br />
bel College van schepenen voor Inlanders en Europeanen die<br />
geene ambtenaren waren, in het Gouvernement van Java, de<br />
Raad van Justitie Ie Samarang en op de buitenbezittingen<br />
ook Raden van Justitie, terwijl de Raad van Justitie te Batavia,<br />
ook Hoogcn Raad genoemd, als hoogste rechtscollege fun-<br />
geerde. Daendels vond deze rechtsinstellingen onvoldoende.<br />
Nadat hij te Batavia eene nieuwe regeling gemaakt had, stelde<br />
hij op zijne reis over Java twee hooge landraden te Samarang<br />
en Soerabaja in voor zware crimineele misdrijven, benevens<br />
landgerichte*! in ieder landdrostambt en vredegerichlcn in<br />
ieder regentschap tot het afdoen van kleine zaken onder de<br />
Inlanders. De Hooge Raad van Justitie te Batavia werd hel<br />
hof van appel voor alle lagere rechtbanken en sprak recht<br />
over gouvernements dienaren; als president van dit hof trad<br />
>1r. "Vïunlinghe op, De Militaire Vierschaar was hel hoog-<br />
ste college voor militaire zaken.
— 206 —<br />
Wat de uitoefening van het recht betrof, handelde Daendels<br />
dikwijls autocratisch, door inbreuk te maken op de rechterlijke<br />
besluiten.<br />
Voor het uitoefenen eener goede politie richtte Daendels in<br />
ieder landdrostambt de Djajang-secar's of bereden politie op.<br />
De gouv.-gen. Daendels had reeds in November 1809 om<br />
gezondheidsredenen aan koning Lodewijk zijn ontslag verzocht.<br />
Weinig had hij gedacht dat de Fransche Keizer, wiens<br />
heerschappij hij onmiddelijk erkend had, op dit verzoek terug<br />
zou komen. Na de inlijving van Holland in het Fransche<br />
Keizerrijk, willigde Napoleon zijn vroeger gedaan verzoek<br />
om ontslag in en benoemde den divisie-generaal Janssens,<br />
gewezen Gouverneur der Kaapkolonie, tot zijn opvolger.<br />
Janssens stapte in April 1811 te Soerabaja aan wal en nam<br />
den 16 den Mei het bestuur van Daendels over. In zijn gevol«was<br />
de Fransche brigade-generaal Jumel medegekonien, die<br />
bestemd was als bevelhebber der krijgsmacht op te treden,<br />
beuevens een 500 officieren en manschappen. Daendels verliet<br />
den 29 ste " Juni Java, door enkele vrienden vergezeld.<br />
Welke de beweegredenen van Napoleon geweest zijn om<br />
een man als Daendels, in dit voor de koloniën zoo hachelijke<br />
tijdperk, terug te roepen, zijn onbekend. Hetzij dat de Fransche<br />
Keizer een belangstellend oor leende aan de klachten over<br />
Daendels bestuur gerezen, hetzij hij vrees koesterde voor den<br />
energieken man, het bleek spoedig dat den Engelschen met<br />
dat ontslag een groote dienst bewezen was geworden.<br />
Daendels had zich, gedurende zijn bestuur vele vijanden<br />
gemaakt, een natuurlijk gevolg van zijne handelingen als<br />
hervormer. Zijn zijne daden zeer dikwijls niet van willekeur<br />
en gestrengheid vrij te pleiten, zoodat men zijn regeeringssysleem<br />
wel eens hel dwangarbeidsstelsel noemde, het is<br />
ontegenzeggelijk, dat hij in den korten tijd van zijn bestuur<br />
veel goeds en duurzaams heeft tot stand gebracht.<br />
Daendels werd, nadat hij onder Napoleon zijne militaire
— 207 —<br />
loopbaan vervolgd had, in 1814 door den souvereinen vorst<br />
Willem I benoemd tot Gouverneur der Westkust van Guinea.<br />
om de kolonisatie aldaar Ie bevorderen en viel in 1818 als<br />
offer van hel ongezonde klimaat op Afrika's westkust.<br />
§ ?.. HET BESTUUR VAN DEN GOUV.-GEN.<br />
JANSSENS. VEROVERING YAN JAVA<br />
DOOR DE ENGELSCHEN.<br />
1811.<br />
Ten tijde dat Janssens het bestuur van Daendels overnam,<br />
verkeerde Java in staat van beleg, zoodat de opgetreden<br />
Landvoogd zijne z<strong>org</strong>en uitsluitend aan de verdediging en<br />
de krijgsmacht moest wijden. Janssens vereenigde zich in<br />
hoofdzaak met het door Daendels beraamde stelsel van verdediging;<br />
bij besluit van 10 Juli 1811 stelde hij echter eene<br />
geheel nieuwe <strong>org</strong>anisatie van het leger vast, volgens welke<br />
Java verdeeld werd in drie militaire arrondissementen. Het<br />
leger op Java werd ingedeeld in 4 regimenten linie-infanterie<br />
met depot-compagnieën te Samarang en te Soerabaja en 3<br />
garnizoens-bataljons te Batavia, Samarang en Soerabaja, w r elke<br />
bezetting moesten leveren voor de forten. De linieregimenten<br />
vormden met de artillerie en cavalerie het mobiele<br />
leger, verdeeld in 2 brigades; verder zouden te Samarang<br />
en Soerabaja 2 legioenen worden opgericht, geheel uit Inlanders<br />
samengesteld.<br />
Deze <strong>org</strong>anisatie kwam slechts gedeeltelijk tot stand. Aan<br />
den generaal Jumel, den bevelhebber van het leger, werd<br />
de versterking van het geretrancheerde kamp te Meester-Cornelis<br />
opgedragen. Jumel was een groot voorstander van wolfskuilen:<br />
op zijn last werden op de beide landtongen, infanterieborstweringen<br />
opgeworpen, met fraiseringen en 6 rijen<br />
w r olfskuilen er voor, welke werken door batterijen verdedigd<br />
werden.
— 208 —<br />
Tn de maanden Juni en Juli bleek het ten duidelijkste dat<br />
de komst der Engelsehen aanstaande was, want reeds verschenen<br />
eenige oorlogsschepen, welke, kennelijk met het doel eene<br />
geschikte landingsplaats Ie zoeken, de kusten opnamen en<br />
kleine landingen bewerkstelligden; deze troepen scheepten<br />
zich bij de aankomst der Franscheu weder in.<br />
De expeditie, welke de Engelschen tegen Java uitrustte,<br />
was zoowel uit een politiek als militair oogpunt voorbereid.<br />
Reeds sedert het optreden van Lord Minto als Gouv.-Gen.<br />
der Engelsche O. I. Compagnie in 1807, waren de Engelschen<br />
in den Archipel aanvallend te werk gegaan en hadden zich<br />
in de eerstvolgende jaren meester gemaakt van Bourbon, Isle<br />
de France en de Molukken. Van zeer veel nut bij deze<br />
tochten, waren Lord Minto de inlichtingen geweest, welke<br />
hem door Thomas Stamford Raffles, adjunct-secretaris van<br />
Poeloe Pinang, verstrekt w-aren. Deze ijverige ambtenaar<br />
had het vertrouwen van Lord Minto verworven, die hem,<br />
met den titel van Agent van den Gouv.-Gen. bij de Maleische<br />
staten, opdroeg, betrekkingen met de Inlandsche vorsten in<br />
den Archipel aan te knoopen en alle inlichtingen in Ie winnen,<br />
w-elke voor de vo<strong>org</strong>enomen expeditie van belang zouden<br />
zijn. Raffles kweet zich met ijver en beleid van zijne opdracht.<br />
Op groote schaal werden door hem betrekkingen<br />
aangeknoopt met de Inlandsche vorsten welke het Nederlandschc<br />
gezag erkenden, met hel doel dit te ondermijnen , zonder<br />
dat hij zich daarom voor de toekomst verbond. Zoo omvingen<br />
de vorsten op Java, de Sultan van Palembang en de<br />
vorst van Bangkalan op Madoera brieven en gezanten en zelfs<br />
aan de burgerij te Batavia werd eene proclamatie gericht,<br />
om haar te bewegen het Fransche juk af te schudden.<br />
Tevens had Raffles zich op de hoogte gesteld van de verdedigingswerken<br />
op Java.<br />
De Directeuren der Engelsche Compagnie hadden hunne<br />
goedkeuring verleend tot de verovering van Java , doch alleen
— 209 —<br />
met hel doel de Fransche heerschappij in den Indischen Archipel<br />
Ie vernietigen, niet om het gebied der Compagnie uit<br />
Ie breiden.<br />
Maar het lag niel in de bedoeling van Lord Minto, na de<br />
vernietiging der Fransche strijdmacht het eiland met de<br />
daarop gevestigde Europeanen aan de willekeur der Inlandsche<br />
vorsten over te leveren, waarom hij besloot in persoon<br />
den tocht mede te maken.<br />
Den 11' 10 " Juni 1811 vereenigde zich de Engelsche vloot<br />
bestaande uit 24 oorlogsschepen, 57 transportschcpen en<br />
verschillende kanonneerbooten, in hel geheel 100 zeilen<br />
onder bevel van den admiraal Stopford, voor Malaka. Hier<br />
werden de troepen, welke ter sterkte van 12000 man<br />
onder bevel van den generaal Auchmuty op de vloot waren<br />
ingescheept, ingedeeld in eene voorhoede onder den kolonel<br />
Gillespie, het hoofdkorps onder den generaal Wetherell<br />
en de reserve onder den kolonel Wood; 2700 man bleven<br />
hier reeds, wegens ziekten, achter. Raffles had inlichtingen<br />
ingewonnen omtrent den besten weg voor de vloot en had<br />
als verzamelplaatsen aangewezen de haven van Penang,<br />
Malaka, den High Islands Archipel en als laatste rendez-vous<br />
Tandjong Sambar, de Z. W. punt van Borneo. Tegen den<br />
raad der scheepsbevelhebbers, gaf Lord Minto last dien<br />
koers te volgen en den 30 sten Juli bereikte het eskader de<br />
Boompjes-eilanden voor Indramajoe, zonder verlies van schepen.<br />
Van hier werden fregatten ter verkenning der kusl<br />
uitgezonden, welke als de meest geschikte landingsplaats,<br />
Tjilintjing, op 10 mijlen oostwaarts van Batavia, aanwezen.<br />
Uit vrees dat de Engelschen de in 's lands magazijnen opgestapelde<br />
producten als oorlogsbuit zouden beschouwen, had<br />
Janssens den 3 den Augustus, op het bericht van het verschijnen<br />
der Engelsche vloot, de vernietiging dier producten<br />
gelasi, hetwelk met spoed geschiedde ; daar echter een groot<br />
gedeelte dier producten het waarb<strong>org</strong>kapitaal uitmaakte van<br />
14
— 210 -<br />
de door Daendels gesloten leeningen, zoo was deze handeling<br />
wederrechtelijk en kon alleen verdedigd worden,<br />
wanneer de volstrekte onmogelijkheid gebleken was, om<br />
ze voor de Engelschen in veiligheid te brengen.<br />
Den 4 don Augustus landde de kolonel Gillespie, onder bescherming<br />
der kanonneerbooten, met de voorhoede ter<br />
sterkte van 1000 man, zonder bemoeilijkt te worden en nam<br />
stelling om de ontscheping der overige troepen te dekken,<br />
welke ongestoord plaats had. Wel was er uil het Fransche<br />
kamp eene verkenning onder bevel van den brigadier Von<br />
Lützow uitgezonden, doch deze was niet verder gekomen<br />
dan de brug van Antjol en keerde den volgenden dag terug,<br />
alleen een post bij de brug achterlatende. Onmiddelijk na<br />
de landing vaardigde Lord Minto eene proclamatie aan de Nederlanders<br />
op Java uit, w r aarin alleen de vernietiging der Fransche<br />
strijdmacht als hoofddoel der expeditie werd vo<strong>org</strong>esteld en zij<br />
uitgenoodigd w r erden, zich onder Britsche bescherming Ie<br />
stellen.<br />
Het voornemen der Engelschen was over Tjakong op<br />
Meester-Cornelis aan te rukken, doch toen de troepen bij<br />
den opmarsen op den 5 den Augustus de bezwaren van het<br />
terrein en klimaat ondervonden, werd dit plan gewijzigd<br />
en besloten eerst naar Batavia op te rukken. Om dien tocht<br />
voor te bereiden, deed de kolonel Gillespie den 6 den Augustus<br />
eene verkenning tot Tandjong Priok. Van Fransche<br />
zijde werd niets gedaan om dien opmarsch te verhinderen;<br />
alle troepen waren in het versterkte kamp Ie Meester-Cornelis<br />
teruggetrokken, alwaar zich ook de Gouv.-Gen. bevond, die<br />
de Hooge Regeering naar Tjiseroa bij Buitenz<strong>org</strong> verplaatst<br />
had. Het detachement, dat de brug van Antjol bewaken<br />
moest, trok in den avond van den 7 den terug, toen de Engelschen<br />
dien dag de rivier met booten w r aren overgetrokken. De<br />
Engelschen rukten met omzichtigheid voorwaarts, wellicht<br />
vreezende in eene hinderlaag te vallen. In den m<strong>org</strong>en van
- 211 —<br />
den 8 ston Augustus werd de voorstad bezet en Batavia of>geëischt,<br />
welke plaats echter door de Franschen verlaten was<br />
en nu door den majoor Thorn met 800 man bezet werd.<br />
Dienzelfden dag zond Lord Minto een brief aan Janssens,<br />
waarin hij de overgave van Java en de overige bezittingen<br />
eischte, op grond dat zij in de macht der Franschen waren<br />
en Nederland niet meer bestond. De Gouv.-Gen. wees de<br />
capitulatie van de hand en verklaarde in zijn antwoord, dat<br />
de kolonie onder Fransche heerschappij stond.<br />
De voorposten van het Fransche leger bevonden zich te<br />
Weltevreden ouder bevel van den brigadier Von Lützow.<br />
Hier, w r aar de oorlogsmagazijnen waren, hadden de Fransehen<br />
in eene versterkte stelling positie genomen. Het<br />
fronl der stelling w r as door eene coupure en verhakkingen<br />
versterkt; de rechtervleugel leunde aan sirihtuinen, welke<br />
niet bezet waren, van welke fout de Engelschen parlij<br />
trokken.<br />
Den 10 de " Augustus rukte de kolonel Gillespie met eene<br />
colonne van 1000 Europeanen en 450 Inlanders, 2-12 pond. en<br />
2- 6 pond. ten aanval op. Terwijl de troepen van Von Lützow<br />
in fronl werden bezig gehouden, bespeurden zij te laat,<br />
dat hun linkervleugel werd omgetrokken, en toen hunne<br />
pogingen, om den vijand uit de tuinen te verjagen mislukten<br />
, gelastte Janssens, op aanraden van Jumel en tegen<br />
den zin van Von Lützow, den terugtocht op Meester-Cornelis.<br />
De Franschen hadden een verlies van 100 man aan dooden<br />
en 260 man aan gekwetsten; onder de laatsten was de chef<br />
van den staf Alberti, die als zoodanig vervangen werd door<br />
De Koek. Hel verlies der Engelschen bedroeg 17 dooden en<br />
75 gekwetsten; de overwinning deed hen meester worden van<br />
de oorlogsmagazijnen Ie Weltevreden, met eene uilrusting van<br />
300 kanonnen voorzien. Zij legerden zich nu te Weltevreden,<br />
onlscheeptcn hun belegeringspark en begonnen de loopgraven<br />
te openen ter hoogte van Matraman, aan beide zijden van den
~ 212<br />
grooten weg op 550 meters afstand van het noorderfront,<br />
Avaartegen zij 2 batterijen opwierpen.<br />
De Fransche stelling te Meester-Cornelis was geducht versterkt<br />
geworden; zij was 6000 meters in omtrek van bezuiden<br />
Matraman tot bezuiden Kampong Melajoe. De 7 redoutes en<br />
batterijen waren bewapend met 200 vuurmonden, de bezetting<br />
van het kamp was 8400 man, waaronder 1200 Europeanen;<br />
daartegenover stond het aanvalsleger der Engelschen, 5700<br />
man sterk, voor de helft Europeanen.<br />
Tot den 19 d - Augustus bleven de Franschen werkeloos;<br />
dien dag werden er maatregelen genomen om het terrein te<br />
inondeeren en een uitval te doen, welke echter door gebrek<br />
aan gidsen niet plaats had. In den krijgsraad, welken Janssens<br />
den SI— Augustus belegde, om over de te nemen<br />
maatregelen te beslissen, werd tegen het advies van Jumel tot<br />
een krachtigen uitval besloten. Maar Jumel werkte dien uitval<br />
tegen, door de troepen welke er voorbestemd waren, willekeurig<br />
te verminderen; hel bataljon jagers, dal onder den<br />
luitenant- kolonel Vollenhoven op den rechtervleugel der<br />
Engelschen moest ageeren, geraakte aan het dwalen en kwam<br />
bij de eigene versterkingen, in plaats van bij die des vijands<br />
aan, waardoor de kapitein Lebon, die met zijn bataljon'reeds<br />
lot in de vijandelijke loopgraven was do<strong>org</strong>edrongen, ze weder<br />
moest verlaten, toen de Engelschen hem mei overmacht<br />
aanvielen.<br />
De Engelschen hadden middelerwijl hunne belegeringswerken<br />
voltooid en openden den 22 s ' Augustus het vuur uit<br />
5 batterijen, bewapend met 20 ijzeren 18-pond., houwitsers<br />
en mortieren, tegen de redoutes N° 1 en 2. Dit vuur werd<br />
door de Franschen krachtig beantwoord, die echter groote<br />
verliezen aan troepen en materieel leden. Toen het bombardement<br />
de volgende dagen werd do<strong>org</strong>ezet, werd er wel<br />
in den avond van den 24*"' tol een uitval besloten, maar<br />
deze had wederom niet plaats.
— 213 —<br />
Ook den 25 sl0U Augustus bleef hel vuur aanhouden, maar<br />
daar dit niet de gewenschte uitwerking had, besloot de Engelsche<br />
opperbevelhebber tot den aanval over te gaan. Daar<br />
eene verkenning die zijde van het kamp, waar de redoute<br />
N° 3 aan de overzijde der slokkan lag als de zwakste zijde<br />
der stelling had doen kennen, welke onderstelling bevestigd<br />
werd door de verklaringen van een overgeloopen onderofficier ,<br />
werd tot een aanval op die zijde, in den vroegen m<strong>org</strong>en<br />
van den 26 sten , besloten.<br />
In hel Fransche kamp verwachtte men een aanval, waarom<br />
Janssens in den avond van den 25 5tcn aan Jumel bevel gegeven<br />
had, tusschen de beide redoutes I en 2, de veldartillerie post<br />
Ie doen vatten, het leger ten 3 ure onder de wapens te roepen<br />
en de voorposten door Europeanen te doen bezetten. Jumel<br />
had echter verzuimd de ontvangen bevelen op te volgen.<br />
De maatregelen welke de Engelsche opperbevelhebber tol<br />
den aanval op deu 26 ste " Augustus nam, waren als volgt.<br />
Door eene groote omtrekking, waarbij de gedeserteerde<br />
onderofficier als gids zou dienen, moest Gillespie in de rechterflank<br />
der stelling trachten aan te komen, terwijl de opperbevelhebber<br />
de verdedigers in front zou bezig houden en een<br />
detachement op Kampong Melajoe aan zou rukken. In den<br />
vroegen m<strong>org</strong>en van den 26* ten , terwijl de gouv.-gen. Janssens<br />
aan de voorposten was en den generaal Jumel op zijn verzuim<br />
aandachtig maakte , verrastten de Engelschen de bezetting<br />
van de redoute N° 3 welke nog in rust was, welke sterkte<br />
hen bij de eerste bestorming in handen viel. De bezetting<br />
trok terug en nam stelling om de brug over de slokkan te<br />
verdedigen, waardoor zij echter het vuren uit de andere<br />
redoutes belette. De Engelschen vervolgden hunne behaalde<br />
voordeden; de redoute N° 2 vloog in de lucht, terwijl er<br />
reeds een gedeelte der Engelsche troepen was binuengerukl:<br />
dit bracht wel een oogenblik van aarzeling bij den aanvaller<br />
te weeg, maar Jumel trok hiervan geene partij. Zich verzame-
— 214<br />
lende, vielen de Engelschen de redoute N° 1 aan en vermeesterden<br />
ook deze sterkte. Nu werd de toestand van hel<br />
Fransche leger in het kamp onhoudbaar; nadat de cavalerie<br />
nog te vergeefs eene charge op den vijand gedaan had, gaf<br />
Janssens bevel tot den terugtocht, welke spoedig in eene<br />
verwarde vlucht ontaardde. De artillerie kon den terugtocht<br />
niet lang dekken, want de Engelsche dragonders vervolgden<br />
den vijand krachtdadig. Ongeveer 6000 man, waaronder<br />
2 generaals en bijna alle hoofdofficieren werden gevangen<br />
genomen en van het geheele bezettingsleger bleef<br />
geen 100 man bijeen; de Engelschen hadden een verlies van<br />
526 man, waaronder 48 officieren. Met moeite ontkwam de<br />
Gouv.-Gen. met zijn gevolg de gevangenschap en bereikte in<br />
den namiddag Buitenz<strong>org</strong> waar de generaals Jumel en De<br />
Koek zich bij hem voegden.<br />
Eene tweede opeisching van Lord Minto werd door Janssens<br />
geweigerd, die besloot naar Samarang te vertrekken<br />
en aldaar de hulptroepen van de Javaansche vorsten bijeen<br />
Ie trekken. Aan de ambtenaren, uitgezonderd die van financiën<br />
en de leden der Hooge Regeering, werd verlof gegeven<br />
naar Batavia terug te keeren, op voorwaarde dat zij niet in<br />
Engelschen dienst zouden overgaan, zoolang Java nog in de<br />
macht der Franschen was. De Gouv.-Gen. zond twee officieren<br />
naar Soerabaja, om zich aldaar in te schepen en de tijding<br />
naar Europa over te brengen, hetgeen hun ook gelukte.<br />
Hij zelf vertrok naar Samarang, waar hij den l 8 «» September<br />
aankwam. De generaal Jumel deed vruchtelooze pogingen<br />
om de vluchtelingen, bij wie alle krijgstucht had opgehouden,<br />
te Buitenz<strong>org</strong> te verzamelen Slechts weinigen volgden hein<br />
naar Tjeribon, alwaar bij bij aankomst door de Engelschen<br />
werd gevangen genomen. De Engelschen hadden namelijk,<br />
na de vermeestering van Meester-Cornelis, eenige fregatten<br />
naar Tjeribon gezonden en het fort aldaar in bezit genomen.<br />
Te Tjeribon gaven zich successievelijk nog 50 officieren, 200
— 215 —<br />
Europeanen en 500 Inlanders krijgsgevangen. De forten te<br />
Tegal en S a mara ng werden almede door hen bezet.<br />
Daar de regenmoesson op handen was, had de admiraal<br />
Stopford er op aangedrongen, dat de vloot naar Soerabaja<br />
zou vertrekken. Dit geschiedde en op de vloot scheepte zich<br />
ook Auchmuty met 1200 man onder den kolonel Gibbs in.<br />
Te Tjeribon aangekomen, vernam de Engelsche bevelhebber<br />
dat Janssens zich ophield te Saniarang. waarom hij besloot<br />
te Samarang zijne troepen te ontschepen, hetgeen den 10 den<br />
September plaats had. Voor de derde maal werd Janssens<br />
nu eene capitulatie aangeboden, maar nogmaals weigerde<br />
deze. Janssens trok den volgenden dag in de stelling Djatti-<br />
ngaleh terug, de opene stad Samarang aan de Eugelschen<br />
overlatende, die haar dan ook bezetten.<br />
De stelling te Djatti-ngaleh was 2 uur zuidwaarts van<br />
Samarang tusschen Serondol en Djoemlang gelegen en zou<br />
eene uitmuntende stelling voor het Eransche leger hebben<br />
opgeleverd, daar zij in front alleen toegankelijk was en eene<br />
omtrekking met groote bezwaren gepaard zou gaan, indien<br />
niet, uit gebrek aan werkvolk, de noodzakelijkste verdedigings-<br />
werken ontbroken hadden. Daarheen had Janssens de<br />
Javaansche hulptroepen opgeroepen; die van Solo kwamen<br />
ten getale van 2500 man den 6 llcn September te Salatiga<br />
aan en werden hier door de brigadiers Von Lützow en<br />
Winckelman gemonsterd. Die troepen onder hunne hoofden<br />
waren slecht bewapend; slechts enkelen hadden geweren, de<br />
meeslen alleen lansen en pieken. Eenige dagen later volgden<br />
de Djokjosche hulptroepen, mede 2500 man sterk en hel<br />
legioen van Prang Wedana , sterk 1000 man infanterie, 200<br />
ruiters, 2 stukken rijdende artillerie en 200 man van de<br />
lijfwacht.<br />
Ofschoon hel gehalte dezer hulptroepen veel te wenschen<br />
overliet, besloot Janssens niettemin met hen de positie te<br />
Serondol te verdedigen. Hel legioen van Prang Wedana.
216<br />
door dien prins zelven aangevoerd, hetwelk nog eene gunstige<br />
uitzondering maakte, werd op de voorposten geplaatst. Het<br />
front der stelling werd verdedigd door 12 stukken geschut.<br />
8- 6- en 3- pond.; de bediening eener batterij van 3- 8<br />
pond., welke den hoofdtoegang bestreek, bestond uit 20<br />
Boegineesche zeelieden, onder den luitenant-ter-zee Meijer,<br />
die zich te Indramajoe dapper tegen de Engelschen verdedigd<br />
hadden. De hoofdlinie, welke 1000 meter achterwaarts lag, was<br />
in het midden bezet door het Samarangsche legioen en het<br />
garnizoensbataljon, in het geheel 950 man, op den rechtervleugel<br />
door de Solosche hulptroepen mei eene batterij van<br />
4- 12 pond. en op den linkervleugel door de hulptroepen<br />
van Djokjo. De reserve te Oenarang, waar ook Janssens zijn<br />
hoofdkwartier gevestigd had, was geen 50 man sterk. De<br />
hulptroepen van den vorst van Bangkalan waren ook opgeroepen,<br />
maar deze vorst had bij de komst der Engelschen<br />
hunne zijde gekozen en zelfs een hospitaal te Mengari laten<br />
afloopen en verbranden. Het garnizoensbataljon van Soerabaja,<br />
sterk 500 man onder den kolonel Bartlo, kwam den<br />
14
— 217 -<br />
zonder zich aan hunne hoofden Ie storen, waarom Janssens<br />
besloot de stelling aan de Toentang te bezetten, aan den<br />
brigadier Von Lützow den last gevende, de Engelschen te<br />
Oenarang legen te houden. Maar het bataljon van den kolonel<br />
Bartlo nam bij de verschijning der Engelschen de vlucht en<br />
vermoordde haren aanvoerder en verscheidene officieren,<br />
zoodat aan eene verdediging van Oengaran niet te denken<br />
viel. Een brand welke iu deze plaats uitbrak, verschafte Von<br />
Lützow de gelegenheid, om de Engelschen te ontkomen en<br />
met de rijdende artillerie de Toentang te bereiken, waar hij<br />
nu wel een veertigtal officieren, maar geene troepen om zich<br />
verzameld had. Nu de geheele krijgsmacht vernietigd was,<br />
besloot Janssens, die zijn hoofdkwartier naar Salatiga verlegd<br />
had, met Auchmuty te onderhandelen en sloeg den Engelschen<br />
bevelhebber een wapenstilstand voor, welke voor den tijd<br />
van 24 uren werd aangenomen. Welke pogingen Janssens<br />
aanwendde om zachte voorwaarden tot capitulatie te verkrijgen,<br />
zij stieten af op de eischen van Auchmuty en den 18 d0 "<br />
September 1811 onderteekende de Gouverneur-Generaal de<br />
capitulatie, waarbij hij Java met alle onderhoorige posten<br />
aan de Engelschen overgaf en zich met zijne officieren en<br />
manschappen krijgsgevangen gaf. Janssens werd als krijgsgevangene<br />
naar Engeland gevoerd, verkreeg daar zijne vrijheid<br />
en keerde naar zijn vaderland terug, waar hij door Napoleon<br />
met het bevel over eene divisie bekleed werd.<br />
Toen Auchmuty te Samarang landde, was de admiraal<br />
Stopford met de vloot naar Sidajoe do<strong>org</strong>ezeild en had Gresik<br />
bezet; den 22 8ten September ging Soerabaja volgens de capitulatie<br />
over.<br />
Mangkasar en Timor, het laatste eiland echter niet zonder<br />
tegenstand, werden door de Engelschen bezet. Te Palembang<br />
had de Sultan, die den Nederlanders vijandig gezind was, na<br />
de vermeestering van Batavia door de Engelschen, het fori<br />
opgeëischt en toen dit door den Resident geweigerd werd
— 218 —<br />
had hij er zich met list van weten meester te maken en de<br />
geheele bezetting laten vermoorden.<br />
Op het eiland Décima bleef het Nederlandsehe gezag onder<br />
Hendrik Doeff erkend, eerstens wijl de Engelschen geenc<br />
ernstige pogingen tot verovering van het eiland aanwendden, ten<br />
andere wegens den afkeer der Japanneezen van de vestiging<br />
van andere Europeesche volken, dan het Nederlandsehe, in<br />
hun rijk.<br />
§ 4. HET ENGELSCHE TUSSCHENBESTUUR.<br />
THOMAS STAMFORD RAFFLES ALS<br />
LUITENANT-GOUVERNEUR.<br />
1811 — 1816.<br />
Na de verovering van Java, besloot Lord Minto de vroegere<br />
Nederlandsehe koloniën te behouden, heizij voor de Engel-<br />
sche kroon, hetzij voor de Compagnie; zij werden iu vier<br />
gouvernementen verdeeld: Malaka, Sumatra's Westkust, de<br />
Molukken en Java mei onderhoorighedcn. Hij zelf bleef<br />
zes weken op Java vertoeven en stelde in dien tijd eenige<br />
algemeene beginselen van bestuur vast. zooals de verhouding<br />
van de bevolking tol het Engelsche bestuur en de voorrechten<br />
welke zij zou genieten, ook ten opzichte van hel rechl van<br />
handeldrijven, welke voorrechten dezelfde waren als die van<br />
de in Indië geboren Britsche onderdanen. Ook maakte hij<br />
eene wijziging in de bestaande rechtspleging, waardoor de<br />
pijnigingen werden afgeschaft en geenc doodvonnissen vol-<br />
trokken mochten worden dan met goedkeuring van den Luite-<br />
nant-Gouverneur, die het recht van gratie zou hebben. De<br />
wetgevende macht werd opgedragen aan een Luitenant-Gouver-<br />
neur, die verantwoordelijk bleef aan den Gouv.-Gen. van Voor-<br />
Indië. Het papieren geld, dat onder Daendels was in omloop<br />
gebracht, werd tol een bedrag van 8{ millioen gulden erkend<br />
en tot de intrekking van papier en het overtollige koper-
— 219 —<br />
geld besloten. Raffles kreeg hel loon voor zijn werkzaam<br />
aandeel in de verovering der Fransche koloniën en werd door<br />
Lord Minto tot Luitenant-Gouverneur benoemd. Hem werd<br />
een zuiver adviseerende Raad ter zijde gesteld, waarvan de<br />
kolonel Gillespie, de bevelhebber van het leger, vice-president<br />
en Mr. Muntinghe en Cranssen, gewezen amblenaren onder<br />
het Fransche bestuur, leden waren.<br />
Volgens het bij de Engelschen gebruikelijke oorlogsreehl<br />
werden alle buitgemaakte goederen, dus ook de producten in<br />
de magazijnen, welke niet vernield waren geworden, voor<br />
hel leger prijs verklaard. De Engelschen erkenden dus het<br />
waarb<strong>org</strong>kapilaal der door Daendels geslotenc leeningen niet<br />
en stelden het Fransche gouvernement voor die schulden<br />
aansprakelijk. De districten Bezoekie, Panaroekan en Probo-<br />
linggo, welke door Daendels uit geldgebrek verkocht waren<br />
geworden aan Chineezen, wier knevelarijen de bevolking in<br />
gisting brachten, werden onder het Engelsche bestuur terug-<br />
gekocht; toch ging Raffles later zelf weder tot landverkoop<br />
over in Rrawang en de Preanger. Had Daendels reeds de<br />
macht der Inlandsche vorsten op Java gefnuikt, Raffles ging<br />
hiermede op dezelfde wijze voort. De Sultan van Bantam,<br />
reeds door Daendels tot een schijnvorst verlaagd, kon de<br />
rust in zijn rijk niet bewaren, waar vooral een zekere pan-<br />
geran \hmed de beweging gaande hield en den Sullan zelfs<br />
gevangen nam. Mei behulp van Engelsche troepen werd<br />
pangeran Ahmed gevangen genomen en verbannen en na<br />
eenige onderhandelingen met den Sullan, deed deze in 1813,<br />
tegen een jaargeld van 10,000 rijkst!., afstand van den troon,<br />
waarop Bantam lol eene residentie verklaard werd, waartoe<br />
ook de Lampongs gerekend werden te belmoren.<br />
Dezelfde regeeringloosheid heerschte in hel Sultansgebied<br />
van Tjeribon; de vorsten waren niet in staat hun gezag te<br />
handhaven en hunne verplichtingen na te komen, waarop<br />
ook Raffles hen in 1813 wist te bewegen, tegen een jaar.
— 220 —<br />
lijksch inkomen van 8000 rijksd. afstand van hun bestuur<br />
te doen; zij kregen den titel van gepensionneerde Sultans.<br />
Tjeribon werd nu eene residentie; de onder Daendels naar<br />
dit land verbannen Djokjosche prinsen, kregen vergunning<br />
naar hun land terug te keeren.<br />
De oude Sultan van üjokjokarta, Sepoeh. tijdens het bestuur<br />
van Daendels afgezet, maakte van den inval tier Engelschen<br />
gebruik om zijn zoon, den Prins-Regent, te ontlroonen<br />
en diens rijksbestuurder, Danoe Redja, ter dood te laten<br />
brengen. Ofschoon de Engelsche resident John Crawfurtl, tie<br />
vervanger van Engelhard, bij Raffles op'krachtige maatregelen<br />
aandrong, besloot deze persoonlijk met de Javaansche vorsten<br />
in onderhandeling te treden. Hij begaf zich in December<br />
1811 naar Soerakarta, waar de tractaten, met den Soesoehoeuan<br />
gesloten, herzien werden, zoodat deze vorst wel zijne landen<br />
terugkreeg, welke hij aan Daendels had moeten afstaan,<br />
maar zijne vorstelijke rechten zeer beperkt werden, daarbij<br />
alleen de rechtspraak behield iu zaken tusschen de Javanen<br />
onderling, misdadigers moest uitleveren en geene correspondentie<br />
mocht voeren dan door tusschenkomst van het Gouvernement.<br />
De Soesoehoeuan erkende de souvereiniteit der<br />
Engelsche Compagnie. Een gelijksoortig verdrag werd daarna<br />
door Raffles met den ouden Sultan van Djokjokarta gesloten,<br />
tlie als vorst erkend werd. Na het vertrek van Raffles ontstonden<br />
te Djokjokarta twee partijen, waarvan de eene op<br />
des Sultans hand was, de andere zijn zoon, den gewezen<br />
Prins-Regent, tot vorst wenschte. De laatste partij werd<br />
geleid door den pangeran Nala Roesoema, die uit zijne ballingschap<br />
te Tjeribon was teruggekeerd en Raffles de plannen<br />
van den ouden Sultan ontmaskerde. Deze scheen namelijk<br />
besloten, zich tegen het Engelsche bestuur te verzetten en<br />
knoopte in het geheim onderhandelingen aan met den Soesoehoenan.<br />
Nu besloot Raffles geweld te gebruiken. Met 1200<br />
man, die hij te Samarang verzamelde onder aanvoering van
— 221 -<br />
Gillespie , die juist van een krijgstocht tegen Palembang terugkeerde,<br />
rukte bij naar Djokjokarta en daar de Sultan zich<br />
bleef verzetten, werd na eene beschieting uit het fort, den<br />
20 Un Juni 1812 de kra ton, op vier punten te gelijk , bestormd.<br />
De Sultan had 8000 troepen in zijne sterkte bijeen, doch<br />
bleef tijdens den aanval werkeloos; de kroonprins heulde<br />
met de Engelschen en wees hun de toegangen tot den kraton.<br />
Deze viel in handen der Engelschen, die er een groolen buil<br />
maakten. De oude Sultan werd gevangen genomen en moest<br />
den 28 st Juni zijn troonsafstand beekenen, waarop hij naar<br />
Pocloe Pinang verbannen werd. Zijn zoon, die nu onder<br />
den naam van Hamangkoe Boewana III den troon beklom,<br />
zoomede de Soesoehoenan van Soerakarla, wiens samenzwering<br />
mei den ouden Sultan overtuigend gebleken was, moesten<br />
bij nieuwe tractaten weder vele van hunne souvereiniteitsrechlen<br />
afstaan. Behalve verscheidene bepalingen, betrekking<br />
hebbende op de inkomsten en het heffen van belastingen<br />
werd in hoofdzaak vastgesteld, dat zij geene militaire macht<br />
meer mochten onderhouden, de keuze van hun eersten minister,<br />
den Rijksbestuurder, aan het Gouvernement moesten overlaten,<br />
tlat tevens zich het recht voorbehield ten allen tijde, zoo<br />
noodig, schikkingen in hun gebied te maken. Op grond dezer<br />
laalste bepaling zag de Sultan van Djokjokarta spoedig een onafhankelijk<br />
vorst in zijn rijk naast zich, zooals Mangkoe Negara<br />
in Soerakarta bestond. De pangeran Nata Koesoema werd den<br />
L' Maart 1813 door Raffles mei 4000 tjatjah's (huisgezinnen)<br />
land beleend, als belooning voor den trouw aan het Britsche<br />
bestuur betoond en ontving den titel van Pakoe Alam.<br />
Hij moest tegen eene maandelijksche schadeloosstelling van<br />
750 rijksd. een korps ruiterij van 100 man onderhouden.<br />
Toonde de nieuwe Sultan van Djokjokarta zich op den<br />
duur een vriend der Engelschen, de Soesoehoenan kon de<br />
verkorling zijner rechten niet verkroppen en beraamde eene<br />
samenzwering om de Engelschen Ie verdrijven en het oude
222 —<br />
rijk Mataram te herstellen. Daartoe werden de Sepoys omgekocht,<br />
maar de aanslag werd nog bijtijds ontdekt en tie<br />
broeder des vorsten, pangeran Mangkoe Boemi, als hoofdaanlegger<br />
verbannen. De Sultan van Djokjo overleed in 1813<br />
en werd opgevolgd door zijn echten zoon Daroet, die, nog<br />
minderjarig zijnde, in naam onder voogdij kwam van Pakoe<br />
Alam, maar in werkelijkheid onder die zijner moeder en<br />
grootmoeder, die niet den broeder des jongen Sultans, Dipa<br />
Negara, de Engelschen ongenegen waren. Zoo was er stof<br />
tol gisting genoeg in de Vorstenlanden, waarvan de Nederlanders<br />
later de wrange vruchten zouden plukken.<br />
In de buitenbezittingen viel hel Raffles niet zoo gemakkelijk,<br />
de hoofden in de verandering van het opperbestuur Ie doen<br />
berusten. Op Palembang had de sultan Mahmoed Badroeddin<br />
de wenken, hem tloor Raffles als politiek agent gegeven, 1er<br />
harte genomen en de Hollanders verdreven, maar toen Raffles<br />
in November 1811 eene commissie naar Palembang zond om<br />
die bezitting over te nemen, verklaarde de Sultan, dat hij<br />
zijne onafhankelijkheid reeds bevochten had, vóór de Engelschen<br />
Java veroverd hadden. De commissie keerde dus<br />
onverrichterzake terug en bracht het bericht mede van den<br />
op de Hollanders gepleegden moord. Raffles rustte nu eene<br />
expeditie tegen Palembang uit, welke den 20 sten Maart 1812<br />
onder bevel van den kolonel Gillespie van Batavia vertrok<br />
en den 15 den April voor de monding der Moesi aankwam.<br />
Die voortvarende handeling van Raffles boezemde den Sullan<br />
ontzag in; hij wensclne te onderhandelen en gaf, als lecken<br />
van onderwerping, de verdedigingswerken bij Poeloe Borang,<br />
welke zeer slerk waren, aan de Engelschen prijs. En toen<br />
Gillespie op Palembang aanrukte, ontzonk den vorst den<br />
moed ; hij vluchtte met zijn zoon naar tie binnenlanden en<br />
gaf zijne hoofdstad prijs, welke door de krachtige handelingen<br />
van Gillespie voor verwoesting verschoond bleef.
— 223 —<br />
De Sultan werd vervallen verklaard van den troon en zijn<br />
broeder, pangeran adipati Ahmed Natljmoeddin onder beperkende<br />
voorwaarden in zijne plaats gesteld. Hij moest afstand<br />
doen van de tinrijke eilanden Bangka en Billiton en de exploitatie<br />
dier eilanden gemakkelijk maken, door het verschaffen van<br />
levensmiddelen aan de Engelschen op Bangka. Verder moest hij<br />
eene oorlogsschatting betalen en de deelnemers aan den moord<br />
op de Hollanders gepleegd, opsporen en straffen. De afgezette<br />
Sultan hield zich in de binnenlanden van Palembang schuil eu<br />
wist zich aan de vervolging der Engelschen te onttrekken.<br />
Nog eenmaal in 1813 besteeg hij tien troon, ten gevolge<br />
van eene eigenmachtige handeling van den Brilschen resident<br />
Robinson, wien dit echter tloor Raffles zeer euvel werd<br />
geduid, die Robinson terugriep. Zijn vervanger Colebrooke<br />
herstelde Natljmoeddin op den troon en gaf aan den ouden<br />
Sullan eenig grondgebied. Raffles kende tie belangrijkheid<br />
van het eiland Bangka en tloor doelt reffende maatregelen,<br />
zooals tloor het aanstellen van Europeesche mijnopzichIers,<br />
werd hel eiland eene rijke bron van inkomsten.<br />
Van tie buitenbezittingen was Borneo sedert hel jaar 1809<br />
geheel verlaten. Lord Minto had reeds uit Malaka Hare<br />
afgevaardigd, om met den Sultan een verdrag te sluiten tol<br />
wering van den slavenhandel. Hare wist echter van den<br />
Sultan een landschap te verkrijgen, dat hij geheel naar eigene<br />
inzichten bevolkte en bestuurde, zoodat bij, toen de bezittingen<br />
in 1814 weder aan Nederland overgingen, een vrij onafhankelijken<br />
slaat gesticht had. Naar de westkust van Borneo<br />
werden in tie jaren 1812 en 1813 expedities uitgerust om<br />
den zeeroof, welke vooral uit Sambas gedreven werd, Ie<br />
beteugelen.<br />
Gedurende hel Engelsche bestuur moesl er aanhoudend<br />
strijd gevoerd worden in hel Gouvernement van Mangkasar.
- 224 -<br />
alwaar de vorst van Boni, Aroe Palakka, die vroeger slechls<br />
-ode het gezag der Hollanders erkend had, zieh met goed<br />
gevolg «egen de Engelschen bleef verzetten. In 1814 ert ok<br />
- e expeditie onder den generaal Nightingal, derwaars fi<br />
« * de vorsten van Bo.eleng en Karang-Asam op Baliho<br />
- zeeroof tuchtigde. Het gelukte ook hem 1 „iet B<br />
irrr;o:d^:rrr bieve " deBo '-<br />
Engelschen in S driemalen toe werden den<br />
ÄT z lT81r % vcrIiezen loeseMt ->^ k<br />
Slaan wij au een blik op het binnen.andsch bestuur van<br />
Raffles, dan zien wij dat hij, evenals Daendels, als hervormer<br />
oprad, maar meer dan deze de belangen der Inlanders<br />
ehartigde. Het aantal Landdrostambten werd onder Ra Z<br />
o zes .en vermeerderd; zij kregen den naam van Residensi<br />
met Residenten aan het hoofd. De werkkring tier Residenten<br />
werd bij besluit van September 1812 vastgesteld h,i<br />
omvatte het civiel en financieel bestuur, tot wTk a'tst<br />
hei beheer over de houtbosschen, de cultures en alle takken<br />
aii administratie behoorden, het rechtswezen en de militaire<br />
mit T «7 eZeU ° nderging eene S ed ^el,jkehervoreT<br />
g ' £l : Werd de H00ge Raad aIs hof van appèl<br />
en rechtbank u, eersten aanleg geïnstalleerd en een ßlk<br />
van Magistraten opgericht voor politiezaken; de Raden van<br />
J'«t,t,e te Samarang en Soerabaja bleven bestaan; de leden<br />
van den Hoogen Raad en der Raden van Justitie reisden<br />
I* omgaande rechters hun gebied rond. De landgerichte«,<br />
door Daendels ingesteld, kregen den naam van Ldentie-<br />
Serechten de vredegereebten die van districtsgerechten en<br />
«laarbeneden werden nog divisiegerechten ingesteld; voor<br />
.ware cnmineele zaken werden de omgaande gerechten over<br />
geheel Java uitgebreid.
— 225<br />
De Residenten werden eerste Magistraten in hun gebied,<br />
dat verdeeld werd in distrieten door Regenten bestuurd.<br />
Raffles voerde ook de Jury in. Met kracht trachtte hij den<br />
slavenhandel te weren; op het houden van slaven werd<br />
eene belasting gelegd.<br />
De financiën werden beheerd dooreen Accountant-General<br />
met twee Sub-aceountanls, terwijl een Revenue-Comniiltee<br />
als controleerend en adviseerend college werd ingesteld. Het<br />
papieren geld, hetwelk onder Daeudels in omloop was<br />
gebracht, bleef erkend tegen wettigen koers; door verkoop<br />
vaa landen werd dit papier geamortiseerd, niet zonder verlies<br />
voor het Gouvernement, dat zich toch verplicht zag, na de<br />
Vernietiging van het oude papier, weder nieuw in omloop<br />
te brengen. De Luitenant-Gouverneur beheerde de landreuten;<br />
de uitgaven op Java en de buitenbezittingen bleven<br />
echter de inkomsten overtreffen ; alleen Bangka leverde groote<br />
winsten op.<br />
Het stelsel van verpachtingen bleef bestaan, vooral die<br />
van de amfioen; wel wilde Raffles het gebruik van amfioen<br />
beperken, doch het Gouvernement van Bengalen werkte dit<br />
tegen, daar het te veel winsten trok van den uitvoer van<br />
opium.<br />
Voor den handel werden op Java de drie hoofdplaatsen<br />
en Gresik voor zeeschepen opengesteld ; de kustvaart mocht<br />
door de inlanders overal worden uitgeoefend. Bij den val<br />
van het continentaal-stelsel in 1813, werd een Commercial-<br />
Committee ingesteld voor het beheer van 's lands pakhuizen.<br />
Raffles was de invoerder van het landrentenstelsel op<br />
Java. Hij ging hierbij uit van het beginsel dal de Souverein<br />
eigenaar van den grond is; het landrentenstelsel nu was<br />
eene algemecne belasting op de producten, terwijl den<br />
landbouwer de vrije beschikking over het overige deel der<br />
producten verbleef. Den 15' 1 ''" October 1813 werden bij<br />
proclamatie de volgende punten van hervorming vastgesteld : de<br />
15
— 226 —<br />
verhuring der gronden aan de dorpshoofden of dorpsaanslag,<br />
hetgeen met hel in Voor-Indië bestaande village-settlement<br />
overeenkwam, beperking van het gezag der mlandsche hoofden<br />
lol hoofden «1er politie, terwijl zij door nieuwe inkomsten<br />
werden schadeloos gesteld, afschaffing van gedwongen leveringen<br />
en diensten, afschaffing der verpachting van in- en uitgaande<br />
rechten, instelling van het zoutmonopolie en aanneming van<br />
de koffie tegen vasten prijs.<br />
De dorpsaanslag werd echter spoedig gewijzigd in den<br />
individueelen aanslag (detailed system); Inj verving de vroegere<br />
belastingen der Javanen en liet aan den landbouwer het 3/<br />
zijner producten; de niet-landbouwer bracht eene geldelijke<br />
belasting op, huistax genaamd. De regeling liet bij de (uivoering<br />
veel te wenschen over, door gebrek aan personeel en verschil<br />
van inzichten bij de Residenten.<br />
Ondanks zijn moeilijken werkkring had Raffles nog tijd<br />
zich aan de wetenschap te wijden en beschermde het genootschap<br />
van kunsten en wetenschappen te Batavia, waarvan<br />
hij voorzitter en Lord Minto beschermheer was. Mannen als<br />
llorsfield, Mackenzie en Crawford stonden hem in dat opzicht<br />
krachtig ter zijde.<br />
Daar Raffles zijn stelsel bijval wilde doen vinden bij de<br />
Directeuren en Java geen lastpost voor de Compagnie wilde<br />
doen zijn, was hij er op uit, bezuinigingen in te voeren.<br />
Van daar dal de openbare werken onder het Britsche bestuur<br />
schandelijk verwaarloosd werden, de geregelde postdienst<br />
werd afgeschaft, voor onderwijs en geneeskunde niets gedaan<br />
en ook het leger, dal in 1812 eene sterkte van 7 à 8000<br />
man, voor een derde Europeanen, had, tot op de helft verminderd.<br />
Hiertegen kantte zich de bevelhebber van het leger,<br />
Gillespie, die ook met betrekking tot den landverkoop met<br />
Raffles van opinie verschilde, waarbij nog kwam de naijver<br />
van genen. Gillespie vertrok in 1813 naar Bengalen en toen<br />
hij aldaar aankwam, was Lord Minto als Gouverneur afge-
— 227 —<br />
treden en opgevolgd door Lord Moira, die een gewillig<br />
oor leende aan de beschuldigingen, welke Gillespie tegen<br />
Raffles inbracht.<br />
Raffles werd uitgcnoodigd zich daarop te verantwoorden,<br />
hetgeen hij in eene uitvoerige memorie deed, welke Lord<br />
Moira den Directeuren aanbood, die wel Raffles vrij spraken van<br />
oneerlijke handelingen, maar den landverkoop veroordeelden.<br />
Raffles mocht de uitkomsten van zijn stelsel niet aanschouwen.<br />
Juist toen hij hoop voedde dat de koloniën voordeden<br />
zouden gaan opleveren, kreeg hij in 1813 de tijding van het<br />
herstel van IXèerlandsch onafhankelijkheid en het volgende<br />
jaar het bericht der conventie van 13 Augustus 1814. Met<br />
hand en tand trachtte hij de teruggave der koloniën tegen<br />
te werken en de vertraging er van, door de terugkomst van<br />
Napoleon veroorzaakt, was hem welkom, doch zijne vertoogen<br />
mochten niet baten. In Maart 1816 kreeg hij het bericht<br />
dat hij als Luit.-Gouv. vervangen was door John Fendall.<br />
Maar ook reeds was eene Nederlandsche commissie op reis<br />
naar Java, om de overname der bezittingen te regelen.
TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
Hel herstel der Nederlandsche macht. 1816-1880.<br />
§ 1. DE CONVENTIE VAN 13 AUGUSTUS 1814.<br />
HERSTEL VAN HET NEDERLANDSCHE GE-<br />
ZAG IN DEN INDISCHEN ARCHIPEL. HET<br />
TRACTAAT VAN 17 MAART 1824. OVER-<br />
NAME DER BEZITTINGEN EN REGE-<br />
LING VAN HET BESTUUR EN DE<br />
ADMINISTRATIE DOOR DE COM-<br />
MISSARISSEN-GENERAAL ELOUT,<br />
VAN DER CAPELLEN EN<br />
BUIJSKES. 1816-1819.<br />
Nederland had na den slag bij Leipzig niet gedraald met<br />
het verdrijven der Franschen, maar zijne onafhankelijkheid,<br />
grootendeels zonder de hulp der gecoaliseerde legers van de<br />
groote Mogendheden, bevochten. Niet alleen dat deze die<br />
onafhankelijkheid erkenden, maar op aandrang van Engeland<br />
werd er reeds bij den vrede van Parijs, 31 Mei 1814, in een<br />
geheim artikel bepaald, dat het grondgebied der vroegere<br />
Republiek met België vergroot zou worden. Het was Engeland,<br />
dat al aanstonds deze voorwaarde aan de Mogendheden<br />
gesteld had en wel met het doel, daardoor op het vasteland<br />
een machtigen bondgenoot tegen Frankrijk te verkrijgen en<br />
hel overwicht in de koloniën te blijven behouden.
— 229 —<br />
Den I3' l " n Augustus 1814 teekende de Ncderlandsche gevolmachtigde<br />
Fagel te Londen de conventie, waarbij de<br />
teruggave dier koloniën, welke op den l ste " Maart 1803 nog<br />
aan Nederland behoorden, geregeld werd. Met spoed werden<br />
schepen en troepen in Nederland bijeengebracht, om naar<br />
Indië vervoerd te worden en eene commissie benoemd om<br />
de koloniën over te nemen en het bestuur aldaar te regelen.<br />
De leden dier commissie, welke den titel van Commissarissen-<br />
Generaal kregen, waren Mr. Elout, Baron Van der Capellen<br />
en Buijskes, die reeds onder Daendels Luit.-Gouv.-Gen. geweest<br />
was. Een Reglement op het beleid der Regeering werd dooiden<br />
Souveränen Vorst vastgesteld en den 4
230 —<br />
der overname. In bet begin van Juli kwamen bepaalde<br />
bevelen van den gouverneur van Bengalen, Lord Hastings,<br />
en den 23 sto > dier maand werd in eene conferentie de volgorde'<br />
der over te nemen posten vastgesteld en bepaald, dal de<br />
rekeningen gesloten zouden worden op ultimo Juli en dat<br />
omtrent quaestiën, waarover verschil van gevoelen mocht<br />
beslaan, de beslissing aan de Regeeringen in Europa zou<br />
overgelaten worden.<br />
Den 19 d Augustus 1816 werd te Batavia weder de Nederlandsche<br />
vlag geheschen en deze gebeurtenis bij proclamatie<br />
bekend gemaakt. De overname ontmoette op Java geen<br />
tegenstand; de vorsten in Midden-Ja va juichten de terugkomst<br />
der Nederlanders toe.<br />
Niet zoo gemakkelijk geschiedde de overname der onderhoorigheden<br />
van Java, Palembang en Bandjermasin. Met<br />
betrekking tot Palembang en het daarbij behoorende eiland<br />
Bangka, eischten de Engelschen erkenning der tractaten,<br />
door hen met den Sultan gesloten, waardoor zij het toezicht<br />
zouden blijven behouden op de handelingen der Nederlanders<br />
in de toekomst; de Comm.-Gen. wilden van geene<br />
voorwaarden weten, waarop de Engelsche gevolmachtigden,<br />
op het einde van 1816, Palembang en Bangka onder protest<br />
overgaven. Wat Bandjermasin betreft, dat onder netbestuur<br />
van Hare den Engelschen tot eene deportatie-kolonie gediend<br />
had, beweerden zij, dat deze post reeds in 1809 door de<br />
Nederlanders verlaten was geworden. Daar die bezitting hen<br />
echter geene voordeden opleverde, werd zij verlaten en toen<br />
de Nederlandsche gevolmachtigde, Van Boekholtz, op het<br />
einde van 1816 aldaar aankwam, vond hij den vroegeren<br />
post der Nederlanders zeer verwaarloosd, de gebouwen slecht<br />
onderhouden en de goederen medegenomen of verwoest. Van<br />
Boekholtz sloot den 1— Januari 1817 een nieuw (raciaal<br />
met den Sultan ; later trachtte Hare nog zijne rechten te doen<br />
gelden op eene landstreek, welke hij van den Sultan ten
231 —<br />
e had gekregen en bood ze zelfs der Engelsche<br />
Regeering aan, welke hem echter gelastte Bandjermasin te<br />
verlaten.<br />
Van Mangkasar wenschten de Engelschen gaarne ontslagen<br />
Ie worden, wegens den heerschenden oorlogstoestand. Reeds<br />
in October 1816 hadden dan ook de Nederlandsche gevolmachtigden,<br />
Chassé en Kriiijthoff, welke laatste als Gouverneur<br />
optrad, dezen post, welke almede in een zeer verwaarloosden<br />
toestand verkeerde, overgenomen. De vijandelijkheden met<br />
Boni hielden nu wel op, maar de toestand bleef gespannen,<br />
wijl Aroe Palakka de suprematie over Celebes beoogde. Tot<br />
Mangkasar behoorde ook Timor, terwijl Gorontalo en Menado<br />
onder hel bestuur van den Resident van Ternate kwamen<br />
en dus tot het gebied der Molukken bleven behooren.<br />
De overname der overige bezittingen duurde langer, omdal<br />
zij niet lot het gebied van den Luitenant-Gouverneur behoorden.<br />
In het begin van 1817 namen de Nederlandsche commissarissen<br />
Engelhard en Van Middelkoop, \mboina en Banda over;<br />
tusschen de wederzijdsche gemachtigden rezen geschillen over<br />
de perkslaven, daar de Engelsche hen als eigendom van het<br />
Gouvernement en de Nederlandsche als dat der perkeniers<br />
beschouwden; de beslissing in dezen werd aan de Regeeringen<br />
in Europa overgelaten.<br />
Van Braam, in Juni 1817 als commissaris naar Voor-Indië<br />
gezonden, om aldaar de posten, welke sedert het einde deivorige<br />
eeuw reeds in het bezit der Engelschen waren, over<br />
Ie nemen, kon met de Britsche gemachtigden niet tol een<br />
vergelijk komen, omtrent het herstel van de vroegere rechten<br />
der Nederlanders, zooals het monopolie in lijnwaden, den<br />
uitvoer van opium en salpeter en hel recht der parelvisscherijen<br />
op de kust van Coromandel, waarom ook ten dezen
232<br />
de beslissing der Gouvernementen in Europa werd ingeroepen,<br />
terwijl de posten werden overgegeven.<br />
Bij de overname van Padang en Malaka hadden de<br />
Comm.-Gen. te strijden met de hinderpalen, welke Raffles<br />
hun in den weg legde, die in het voorjaar van 1818,<br />
na zijne terugkomst uit Engeland, als Luitenant-Gouverneur<br />
van Bengkoelen was opgetreden. Hij, die volkomen hel<br />
gewicht der Nederlandsche koloniën inzag, wiens vertoogen<br />
niet hadden mogen baten om Java voor de Engelsche Compagnie<br />
te behouden, stelde nu alle pogingen in het werk,<br />
de overgave van de posten ter Westkust van Sumatra tegen<br />
te werken en toen hem dit niet gelukte, daar hij op hooger<br />
betel, die posten in Mei 1819 moest overgeven," besloot hij<br />
ten minste voor de belangen van den Engelschen handel Ie<br />
waken en de straten Soenda en Malaka open te houden.<br />
Daartoe liet hij aan de Semangka-baai de Engelsche vlag<br />
hijschen, doch op de klachten van de Comm.-Gen. keurde<br />
Lord Hastings ook deze handeling af.<br />
De overgave van Palembang was Raffles een doorn in het<br />
oog, waarom hij gretig het aanzoek van den Sultan om hulp<br />
inwilligde, die bevreesd was voor een onderzoek dat de<br />
commissaris Muntinghe, in October 1817, aangaande wanordelijkheden<br />
en menschenroof in zijn rijk instelde.<br />
Raffles zond den kapitein Salmond met eenige gewapenden<br />
naar Palembang, doch toen deze daar aankwam, had Munlinghe<br />
met den Sultan reeds een nieuw verdrag gesloten,<br />
waarbij de vorst de Nederlandsche souvereiniteit erkende en<br />
de landstreken grenzende aan Bengkoelen en de Lampongs,<br />
afstond. Toen desniettemin Salmond in den kratou de Engelsche<br />
vlag heesch, werd hij door Muntinghe gevangen<br />
genomen en over Batavia naar Bengkoelen teruggevoerd. De<br />
protesten van Raffles tegen deze handelingen hielpen niet,
— 233 —<br />
daar het Gouvernement van Beugalen hem in het ongelijk<br />
stelde. Hier dus zijne plannen schipbreuk ziende lijden,<br />
sloeg Raffles het oog op straat Malaka en werd door Lord<br />
Hastings benoemd tot agent van den Gouv.-Gen. in de<br />
Oostersche zeeën. In het geheim wist hij met den Sultan<br />
van Atjeh een voordeelig verdrag te sluiten, waarbij den<br />
Engelschen vergund werd, aldaar een kantoor te vestigen.<br />
Zijn scherpziende blik deed hem het belang van het eiland<br />
Singapoera inzien, dat dan ook den 26 sten Februari<br />
1819 aan de Engelschen werd afgestaan, door een reeds<br />
onttroonden vorst, die echter door Raffles als Sultan erkend<br />
werd, om van hem den afstand van dat eiland te verkrijgen.<br />
Ondanks de protesten van de Comm.-Gen. bleef Singapoera<br />
in het bezit der Engelschen en zou weldra den<br />
handel van Achter-Indië en den Archipel beheerschen. De<br />
beslissing omtrent de overgave van het eiland Biliiton werd<br />
verschoven, omdat de gemachtigden het over de quaeslie deiovergave<br />
niet eens konden worden.<br />
In het tractaat van 1814 was bepaald geworden, dat de<br />
eigendommen van het Gouvernement moesten overgedragen<br />
worden in den toestand, waarin zij tijdens het sluiten van<br />
dat tractaat verkeerden. Te dien aanzien rezen tal van moeilijkheden,<br />
wegens de wanorde welke in de laatste jaren in<br />
het financiewezen geheerscht had. Eene definitieve eindregeling<br />
kwam eerst tot stand door het tractaat van 17 Maart<br />
1824, te Londen tusschen de beide Regeeringen gesloten,<br />
hetgeen in hoofdzaak de volgende bepalingen bevatte: de<br />
handel van de wederzijdsche onderdanen werd toegelaten<br />
op den voet der meest begunstigde natie, met uitzondering<br />
van dien op de Molukken, zoolang het Nederlandsche Gouvernement<br />
daar het monopolie in specerijen behield; geene<br />
hoogere rechten mochten er geheven worden , dan het dubbele<br />
van die, welke de eigene natie betaalde, of zes ten honderd,<br />
indien er geheel geene rechten geheven werden : geene trac-
— 234 —<br />
taten mochten in de Oostersche zeeën gesloten worden, welke<br />
den handel van eene der beide partijen zou kunnen benadeelen.<br />
De beide Regeeringen verbonden zich tot het krachtdadig<br />
weren van den zeeroof. Tegen afstand van Malaka en onderhoorigheden<br />
benevens de posten in Voor-Indië en berusting<br />
in de inbezitneming van het eiland Singapoera door de<br />
Engelschen, stond het Britsche Gouvernement het eiland Biliiton<br />
en Bengkoelen af en verbond zich, zich niet te vestigen op Sumatra,<br />
noch op de eilanden zuidwaarts van Singapoera. De beide<br />
Regeeringeu verbonden zich geene hunner bezittingen aan<br />
eene andere mogendheid over te dragen. Tot oplossing van<br />
alle financiëele quaesties werd bepaald , dat het Nederlandsche<br />
Gouvernement eene som van 100,000 L. S. aan het Britsche<br />
zou betalen. Verdere bepalingen behelsden de regeling deibelangen<br />
van de wederzijdsche onderdanen bij de overgave.<br />
Dit tractaat maakte dus een einde aan alle geschillen en<br />
bleef tot 1871 ongewijzigd bestaan.<br />
Het was er echter verre van af, dat het herstel der Nederlandsche<br />
macht allerwege de rust herstelde; daartoe was in<br />
de laatste jaren de ontevredenheid te veel toegenomen.<br />
Zoo braken er tijdens het bewind der Comm.-Gen. onlusten<br />
uit i„ Bantam, Tjeribon en de Lampongs, waar<br />
eerzuchtige hoofden zich aan rooverijen schuldig maakten.<br />
Zoo ook vonden de Comm.-Gen. het noodig den Engelschgezinden<br />
sultan Nadjmoeddin van Palembang te onttroonen<br />
en naar Java te verbannen, terwijl de oude sultan Badroeddin<br />
weder hersteld werd. Wolterbeek werd in 1818 naar<br />
Riouw gezonden, om met den Sultan van Lingga een verdrag<br />
Ie sluiten lot wering van den zeeroof. waartoe op Riouw<br />
eene bezetting gelegd werd.<br />
Op de westkust van Borneo hadden zich in de laatste jaren<br />
vele Chineezen als mijnontginners gevestigd, wier kongsi's
— 235 —<br />
zich onafhankelijk van de inlandsche vorsten beschouwden.<br />
Van Boekhollz werd in 1818 naar de Westkust gezonden,<br />
heesch de Nederlandsche vlag te Pontianak en Landak en<br />
stelde daar Residenten aan. Na zijn vertrek knoopten deze<br />
op eigen gezag onderhandelingen aan met de Chineezen te<br />
Montrado, zonder zich- met elkander te verstaan, hetgeen<br />
tol veel verwarring aanleiding gal', waarop Nahuijs op bel<br />
einde van 1818 naar Pontianak gezonden werd, die den<br />
I2 den Januari 1819 een contract met den Sultan van dat rijk<br />
sloot, waarbij den Chineezen een staartgeld van 2 ropijen<br />
werd opgelegd; ook met Mampawa en Sambas werden contracten<br />
gesloten-<br />
Korten tijd na de overgave der Molukken, brak in Mei 1817<br />
een opstand uit te Saparoewa, aan welks hoofd zich een<br />
gewezen Britsch onderofficier, Thomas Matulesia, stelde, üe<br />
opstand begon met het vermoorden van den Resident en de<br />
bezetting van liet fort Wijk bij Duurstede en kreeg eene grootere<br />
uitbereiding, toen de majoor Beetjes, aan het hoofd van<br />
eenige troepen uit Amboina gezonden, door de opstandelingen<br />
omsingeld en met het grootste gedeelte zijner troepen werd<br />
afgemaakt. Op het bericht dezer gebeurtenis zonden de<br />
Comm.-Gen. Buijskes met eene troepenmacht af, om den<br />
opstand te dempen. Deze herstelde eerst de rust op de omliggende<br />
eilanden en tastte in November 1817 Saparoewa aan.<br />
De opstandelingen boden, achter hunne versterkingen van<br />
klipsteen, een geduchten tegenstand; vooral kostte de vermeeslering<br />
van de hoofdslerkte Oelat, groote verliezen; de bevelhebber<br />
der troepen, majoor Meijer, werd doodelijk gewond<br />
en de kapitein Vermeulen Krieger gekwetst. Maar hier werden<br />
de hoofden van den opstand gevangen genomen, waarop de<br />
rust gaandeweg terugkeerde; de generaal-majoor De Koek<br />
werd tot Gouverneur der Molukken benoemd en het monopoliestelsel<br />
bleef gehandhaafd.
236 -<br />
De reden. Hazacr. op Timor geraakte i» moelijk!.,,!,-,,<br />
niet den Porlugeeschen gouverneur De Pinto, die Atapoepoe<br />
bezette; de Gomm.-Gen. stelden Hazaert in het<br />
gelijk tegpnover de Portugeezen, zoodat hij zijne betrek kin "<br />
bleef bekleeden.<br />
Deze waren de voornaamste staatkundige gebeurtenissen<br />
onder het bestuur der Comm.-Gen. ; er blijft ons nu nog<br />
over hunne bestuurshandelingen na te gaan.<br />
Wel was er in 1815 een regeeringsreglement gearresteerd,<br />
doch dit bleek hun al dadehjk onuitvoerbaar toe,<br />
waarop in 1818 een nieuw reglement werd vastgesteld'<br />
a werd in 20 Residentiën verdeeld, buiten Java waren<br />
Gouverneurs en Residenten met het bestuur belast. Bij besl.nt<br />
van 10 Januari 1819 werd het rechtswezen geregeld.<br />
Het Hoog Gerechtshof te Batavia zou hel hoogste rechterlijke<br />
college zijn en tevens het Hof van appèl voor de<br />
Raden van Justitie, gevestigd (e Batavia, Samarang, Soerabaja,<br />
Mangkasar, Amboina en Malaka, dat toen nog in<br />
ons bezit was. De Jury werd afgeschaft en de rechterlijke<br />
macht onafhankelijk van de Regeering gemaakt; alleen<br />
moest de Gouverneur-Generaal de vonnissen goedkeuren.<br />
Ook de slavenhandel en het pandelingensehap op Java<br />
werden afgeschaft.<br />
Bij het optreden der Gomm.-Gen. hadden zij (e kiezen<br />
lusschen het behoud van het door Raffles ingevoerde<br />
landrenlcnstelsel, dan wel tot den terugkeer tot hel vroegere,<br />
zoogenaamde contingentenstelsel. Nadat zij door eene<br />
reis over Java de werking van het eerste hadden leeren<br />
kennen, beslolen zij, vo<strong>org</strong>elicht door den voorzitter van<br />
den Raad van Financiën, Muntinghe, tot het behoud van<br />
het door Raffles ingevoerde systeem en wel den dessa-aanslag;<br />
niet-Iandbouwers, zoo ook de Chineezen betaalden eene geldelijke<br />
belasting; de achterstallige landrente werd kwijh-e-
— 237 —<br />
scholden en maatregelen genomen tot eene geregelde inning<br />
in het vervolg.<br />
Van de cultures was die der koffie de voornaamste; dooi-<br />
de Gomm.-Gen. werd bepaald, dal de koffieluinen dorpsgc-<br />
wijze zouden verhuurd worden voor den tijd van zes jaren,<br />
uitsluitend aan Javanen; die, welke overbleven, zouden door<br />
hel Gouvernement zelf beheerd worden.<br />
De anifioenverpachting, het zoutmonopolie eu dat in de<br />
specerijen bleven behouden ; de handel werd vrij verklaard,<br />
mei beschermende fechten voor den Ncderlandscbeu handel.<br />
Voor het beheer der financiën werden een Hoofddirecteur<br />
en vier Raden aangesteld, terwijl eene Algemeene Rekenkamer,<br />
als controleerend lichaam, hel loezicht hield.<br />
Ondanks de vele lasten welke de overname der bezittingen<br />
na zich sleepten, konden de Comm.-Gen. In de twee jaren<br />
van hun bestuur reeds op een voordeelig saldo van vier<br />
miilioen gulden wijzen.<br />
Na het herstel der rust in Europa was de handel, ook in<br />
koloniale waren, zeer toegenomen ; aan het hoofd der factorij Ie<br />
Décima kwam Cock Blomhoff als vervanger van Hendrik Doeff.<br />
Om den handel tegen zeeroof te beschermen, werd door<br />
Buijskes eene koloniale marine opgericht, afgescheiden van de<br />
Nederlandsche zeemacht; het beheer er over werd aan een<br />
Commissaris voor de Marine te Soerabaja opgedragen.<br />
Ook het leger werd voltallig gemaakt door werving van<br />
Inlanders; de sterkte er van werd bepaald op 13 à 14.000<br />
man, voor de helft Europeanen; veel kader was uit Nederland<br />
aangekomen. De constructiewinkel, door Daendels te Soera-<br />
baja opgericht, werd uitgebreid en te Samarang in 1818<br />
eene school voor de zee- en landmacht, den waterstaat en<br />
het landmeten opgericht, welke tot 1826 bleef bestaan. Hel<br />
lager onderwijs werd bij een algemeen reglement geregeld,<br />
zoo ook de geneeskundige dienst, terwijl de godsdiensl vrij<br />
gelaten en door de Regeering beschermd werd.
- 238 —<br />
Bintien den tijd, oorspronkelijk voor hunne.zending vasttested,<br />
Hadden de Comm.-Gen. hunne taak volbracht. D & en<br />
16' 1 Januari 1819 werd Van ,1... P u ^<br />
I-J wei a \,m der Gapellen als Gouverneur-<br />
Generaa. geïnstalleerd en op he, einde dier maand vertrokken<br />
Elout en Buyskes naar Europa, alwaar zi.j, na eene moeilijke<br />
reis, in October 1819 aankwamen.<br />
§ 2. HET BESTUUR VAN DEN GOUVERNEUR<br />
GENERAAL VAN DER CAPELLEN OORLO<br />
GEN MET PALEMBANG, BONI EN MET<br />
DE CHINEEZEN OP DE WESTKUST<br />
VAN BORNEO. BEGIN VAN<br />
DEN PADRI- EN JA VA-<br />
OORLOG. 1819-1826.<br />
De gouv.-gen. Van der Gapellen aanvaardde zijne waar-<br />
digheid met het doen eener reis over Java, bij welke<br />
gelegenheid hij de Vorstenlanden bezocht. Het bleek hem<br />
dat de Regenten weinig tevreden waren met hunne machts-<br />
vermindering door Raffles bewerkt en door de Commissarissen-<br />
Generaal niet verbeterd en er vrees bij hen bestond, dat hun<br />
ambt geheel zou opgeheven worden, waarom de Gouverneur-<br />
Generaal het noodig vond, den 19"» Mei 1820 een besluit<br />
mt te vaardigen, waarbij hun werkkring, rangen, titels en<br />
onderscheidingsteekenen nauwkeurig omschreven werden<br />
Op eene latere reis over Java in 1822 zag hij het gevaar<br />
m, dat er kon ontstaan, uit de verhuur van gronden in<br />
de Vorstenlanden aan niet-inlanders, welke landverhuur<br />
«'ene groote uitbreiding had gekregen. Met de verhuur<br />
der landen namelijk, badden de verhuurders, de inlandsche<br />
vorsten en groo.en, ook hunne rechten over de bevolkindier<br />
landen aan de huurders overgedragen, waardoor die
- 239 —<br />
opgezetcneii dooi- gedwongen leveringen, heerendiensten als<br />
anderszins zouden kunnen verdrukt worden. De Gouverneur-Generaal<br />
begreep, in overleg met den Raad van<br />
Indië, aan die landverhuur paal en perk te moeten stellen<br />
en den 6 den Mei 1823 werd het besluit uitgevaardigd,<br />
waarbij bepaald werd, dat alle contracten van landverhuur<br />
vóór den 3l st0 " Januari 1824 ophouden en de pachters de<br />
Vorstenlanden verlaten moesten. Verder werd bepaald, dat<br />
de verhuurders de reeds ontvangen voorschotten zouden<br />
terugbetalen, doch toen het bleek, dat zij daartoe onmachtig<br />
waren, werd in 1824 besloten, dat die restitutie in Soerakarta<br />
door den verkoop van producten en in Djokjokarta in geld<br />
zou plaats hebben, waartoe de Regeering districten van de<br />
Vorsten in pacht nam, om hen van contanten te voorzien.<br />
Het kon niet missen of deze besluiten verwekten bij velen<br />
teleurstelling en ontevredenheid en waren dan ook de indirecte<br />
oorzaak van het uitbreken van een oorlog in Midden-Java.<br />
Het bestuur van Van der Gapellen was een tijdperk van<br />
onlusten in den Archipel, welke voor den bloei dezer koloniën<br />
zeer nadeelig waren. Eensdeels het verlangen van sommige<br />
vorsten, om hunne onafhankelijkheid onder het pas herstelde<br />
Nederlandsche gezag te herwinnen, anderdeels de noodzakelijkheid<br />
om vorsten en volken te dwingen de Nederlandsche<br />
souvereiniteit Ie erkennen, waren hiervan de oorzaken.<br />
Op Sumatra braken gelijktijdig twee oorlogen uit, die met<br />
Palembang, welke den val van het Sultansrijk ten gevolge<br />
had en de Padri-oorlog.<br />
Het herstel van Sultan Badroeddin op den Palembangscheii<br />
troon bleek in de gevolgen een misslag te zijn geweest, daar<br />
hij na zijne verheffing in het geheim alles voorbereidde lot<br />
verdrijving der Nederlanders uit Palembang en toen hij zich<br />
sterk genoeg waande, een begin van uitvoering zijner plannen<br />
maakte, door in Juni 1819 een aanval te doen op het Ne-
- 240 -<br />
derlandsche fori, dal met een 500 man troepen bezet was.<br />
Wel werd die aanval afgeslagen, doch de bezetting moest<br />
hel fort verlaten en werd tijdelijk overgevoerd naar Bangka.<br />
Tot tuchtiging van den Sultan vertrok in October 1819<br />
een eskader met landingstroepen, onder bevel van den<br />
schoul-bij-nacht Wolterbeek, van Batavia. Gene had inmiddels<br />
niet stil gezeten, maar door het opwerpen van<br />
batterijen en het maken van versperringen de oevers der<br />
Vloesi in goeden staat van tegenweer gebracht. De onverwachte<br />
tegenstand, het ongunstige jaargetijde en ziekten<br />
onder d,. Hoepen deden dezen tochl mislukken, waardoor<br />
het uitrusten eener tweede expeditie noodzakelijk werd,<br />
— 241 —<br />
hadden de schepen veel van het vuur der vijandelijke land -<br />
batterijen te lijden, waarom de luitenant-kolonel Bischoff den<br />
13 den Juni met 800 man eene landing verrichtte op den<br />
linkeroever der Peladjoe, waar hij zich echter door het moerassige<br />
terrein niet staande kon houden. Eene tweede landing,<br />
den 23 ,ten Juni onder aanvoering van Bischoff en Riesz op<br />
het eiland Gombora gedaan, werd met succes bekroond, de<br />
vijandelijke batterijen werden genomen en toen daarop de<br />
majoor der artillerie Geij met een handvol dapperen de Peladjoe<br />
overstak en de vijandelijke landbatterijen veroverde, was de<br />
overwinning voltooid, welke onze troepen een verlies van<br />
161 man, zoo dooden als gekwetsten, gekost had.<br />
Sultan Badroeddin gaf zich onvoorwaardelijk over en werd<br />
naar Ternate verbannen. Nadjmoeddin besteeg den troon,<br />
maar stond onder den invloed van zijn heerschzuchtigen vader,<br />
die hem tot ontduiking van het gesloten verdrag aanzette,<br />
waarop de commissaris Van Sevenhoven in 1823 een nieuw<br />
contract met hem sloot, ten gevolge waarvan het bestuur en de<br />
rechtspleging grootendeels aan den Sultan ontnomen werden,<br />
tegen eene schadeloosstelling van 1000 sp. m. s'maands.<br />
Te vergeefs beproefden vader en zoon hunne verloren<br />
macht te herwinnen; noch eene poging tot vergiftiging van<br />
het garnizoen, noch een aanval op de bezetting droegen<br />
vruchten; zij werden in 1825 van Palembang verwijderd en<br />
sedert dien tijd berust het bestuur aldaar geheel in handen<br />
van een Nederlandsch ambtenaar.<br />
Korten tijd na de overname der bezittingen op Sumatra's<br />
westkust werd het rijk Menangkabau in opschudding gebracht<br />
door eene fanatieke secte Mahomedanen, Padri's genaamd,<br />
die het herstel der zuivere leer van den Islam tot leuze bezigden,<br />
om hunne heerschzuchtige bedoelingen te verbergen. Hunner<br />
macht bewust, vermoordden zij twee der regeerende Menangkabausche<br />
vorsten en verdrukten de Maleische bevolking.<br />
16
— 242 —<br />
Toen nu eenige Maleische hoofden, de hulp inriepen van het<br />
Gouvernement en, ofschoon daartoe niet bevoegd, hel de<br />
heerschappij over Menangkabau opdroegen, werd de resident<br />
Du Puv door de regeering gemachtigd met die hoofden een<br />
verdrag Ie sluiten. Dit kwam in Februari 1821 lol stand<br />
,-n had de bezetting van Samawang ten gevolge.<br />
Op het einde van dit jaar kwam de luitenant-kolonel Raalï'<br />
als militair bevelhebber met versterking (e Padang aan en<br />
trad aanstonds handelend op. De geringe medewerking der<br />
Haleijers en het moeilijke terrein waren oorzaak, dat het eerste<br />
Hellen met de Padri's te Soeroasso ongelukkig afliep, maar<br />
die nederlaag werd gewroken in een vierdaagsch gevecht in<br />
Haart 1822, ten gevolge waarvan de vijand Tanah Data,<br />
ontruimen en de wijk nemen moest naar Lintau, dat door<br />
eene bergketen van eerstgenoemde landstreek gescheiden is.<br />
Raaff richtte in Tanah Datar het fort Van der Gapellen op,<br />
wachtte versterking van troepen af en toen deze in Februari<br />
1823 te Padang aankwam, hervatte hij het offensieve, om den<br />
vijand Ie tuchtigen die een aanval op Soeroasso gedaan<br />
bad. Eene poging echter tot het forceeren van den Marapalm,<br />
een défilé in de bergketen lusschen Tanah Datar en<br />
Lintau, mislukte met een verlies van 3 stukken geschut,<br />
waarop Raaff den majoor Laemlin het bevel der troepen<br />
overgaf en naar Batavia vertrok, werwaarts hij door de Regeering<br />
ontboden was.<br />
In November 1823 keerde hij als Resident van Padang en<br />
onderhoorigheden terug en knoopte onderhandelingen aan<br />
met de Padri's. welke in Januari 1824 tot een vrede leidden.<br />
Drie maanden later overleed Raaff en werd vervangen dooiden<br />
luitenant-kolonel H. De Stuers, onder wiens bestuur, dat<br />
samenviel met den Java-oorlog, er geene vijandelijkheden<br />
van belang plaats hadden.<br />
Op de westkust van Borneo waren na de overname onzer
— 243<br />
bezittingen de contracten met de vorsten hernieuwd, maar<br />
de Chineezen waren weinig genegen hoofdgeld te betalen en<br />
den sluikhandel te laten varen. Op bet einde van 1819 deden<br />
zij zelfs een aanval op bet garnizoen te Pontianak, dat daardoor<br />
in een benarden toestand geraakte, te meer daar het een<br />
geheel jaar duurde, alvorens de Regeering, wegens de oorlogen<br />
op Sumatra, versterking aan troepen kon zenden. Gelukkig<br />
waren de kongsi's onderling verdeeld en betwistten elkander<br />
enkele mijngronden. Toen de Regeering, na het eindigen<br />
der Palembangscbe expedities, de banden vrij kreeg, zond<br />
zij Tobias als Commissaris naar de westkust, die als zijn gevoelen<br />
uitsprak, dat hel tijd werd den Chineezen ontzag voor<br />
het Nederlandsche bestuur in te boezemen.<br />
Den 25 sU " Juni 1822 vertrok eene expeditie van 300 man<br />
onder den luitenant-kolonel H. De Stuers, naar Pontianak,<br />
met welke troepenmacht Tobias naar Mampawa oprukte<br />
en de Chineezen van Mandor tot onderwerping dwong.<br />
De machtige kongsi Taikong, welke baren hoofdzetel te<br />
Montrado had, weigerde zich echter te onderwerpen, waarop<br />
De Stuers in het begin van 1823 derwaarts rukte, de versterkingen<br />
Ie Larah bemachtigde en de Chineezen naar Montrado<br />
terugjoeg. Om tijd te winnen werden er onderhandelingen<br />
aangeknoopt en toen er versterking van Java was aangekomen,<br />
werd in April 1823 tegen Montrado opgerukt. Deze plaats<br />
werd verlaten bevonden en den I st Mei werden te Sambas<br />
contracten met de hoofden gesloten, waardoor men meende<br />
de Chineezen bevredigd te hebben. Maar deze, die niet<br />
anders verlangden, dan dat het Gouvernement hen ongestoord<br />
zou laten, kwamen na het vertrek der troepen weder in<br />
verzet, rukten in 1825 zelfs tegen Mampawa op , dat zij echter<br />
weder verlieten bij de aankomst van den majoor SoUewijn<br />
met 600 man ; deze werd echter onmiddellijk teruggeroepen,<br />
wegens bet uitbreken van den Java-oorlog.
_ 244 -<br />
Voorloopig hielden de Chineezen zich nu rustig, daar de<br />
Regeering hen ongestoord liet.<br />
Tobias in 1823 naar Bandjermasin gezonden , wist met den<br />
Sultan voordeelige contracten Ie sluiten, waardoor Tanah-Laut<br />
en het gebied van de Doesoeu aan het Gouvernement werden<br />
afgestaan en de koffie- en pepertuinen onder Gouvernements<br />
beheer geplaatst werden.<br />
Op Celebes hadden, gedurende het bestuur van Van der<br />
Gapellen, langdurige verwikkelingen plaats.<br />
De heerschappij der Engelschen over Celebes was slechts<br />
in naam geweest; de meeste vorsten hadden zich tegen de<br />
Kngelsche souvereiniteit blijven verzetten en weigerden na de<br />
teruggave, de Nederlandsche te erkennen, waartoe hen de<br />
gelegenheid werd aangeboden bij de reis van den gouv.gen.<br />
Van der Capellen naar Mangkasar, die aldaar den 7 de "<br />
Vugustus 1824 het Boenggaaisch contract, door Speelman<br />
in 1666 gesloten, vernieuwde. Boni. Tanette en Soepa<br />
weigerden de toetreding.<br />
Tanette werd gemakkelijk tot onderwerping gebracht door<br />
den kolonel H. De Stuers met eene colonne van 350 bajonetten ;<br />
\orst Lapataoe werd onttroond en door zijne zuster vervangen.<br />
Minder gelukkig was de aanval op Soepa. eerst onder<br />
den luitenant-kolonel Reeder, later onder den kolonel II. De<br />
Stuers, die geene blijvende voordeden kon behalen en zich<br />
weder moest inschepen. Dit échec deed Boni tot den aanval<br />
op de Noorder-üistricten overgaan, welke door den kapitein<br />
Le Clerq verdedigd werden, die in eene der ontmoetingen<br />
sneuvelde.<br />
De expeditie, welke in het begin van 1825 Wangkasar verliet,<br />
om de weerspannige vorsten Ie tuchtigen, hadeene<br />
sterkte van 4000 man met eene groote uitrusting aan geschut<br />
en een detachement cavalerie en slond onder bevel van den<br />
generaal-majoor Van Geen, tevens eerste commissaris voorde
— 245 —<br />
zaken van Celebes. Van Geen besloot Boni het eerst te tuchtigen.<br />
Den 10 den Maait verscheen de vloot voor Bonthain en Boelekomba<br />
en kreeg de majoor Le Bron de Vexela last met<br />
eene colonne over land naar Sindjai op te rukken. Alvorens<br />
deze zijne marsch had uitgevoerd , was de versterkte kampong<br />
Mangara Bombang reeds door de troepen, welke de reis over<br />
zee hadden vervolgd, genomen. De bevelhebber liet nu<br />
drie colonnes formeeren, om Sindjai aan te tasten, welke<br />
plaats bijtijds door den vijand ontruimd werd. Le Bron<br />
de Vexela ontving nu de opdracht over land naar Badjoa<br />
te marcheeren, doch door verraad der gidsen kwam hij<br />
eerst voor de plaats aan. toen deze reeds door de hoofdcolonne<br />
vermeesterd was. Eene verkenning naar Boni gedaan,<br />
leerde den bevelhebber dat die plaats door de<br />
vorstin verlaten was; 200 stukken geschut werden buil<br />
gemaakt. Eene proclamatie, waarbij de bevolking amnestie<br />
werd toegezegd, had geene uitwerking, waarop Van Geen<br />
zich wegens den invullenden regenmoesson naar Mangkasar<br />
inscheepte, na alvorens den luitenant-kolonel Le Bron<br />
de Vexela den last te hebben gegeven met eene mobiele<br />
colonne van 205 bajonetten en 2 mortieren, dwars door<br />
het eiland, naar Mangkasar te marcheeren, welke merkwaardige<br />
marsch in veertien dagen werd uitgevoerd.<br />
Nu lag Soepa aan de beurt, werwaarts Van Geen in Juni<br />
1825 zich inscheepte; nadat de landing volbracht was ende<br />
troepen positie genomen hadden, onderwierp de vorst zich.<br />
waarop Van Geen naar Mangkasar en van daar spoedig naar<br />
.lava terugkeerde, waar zijne terugkomst zeer gewenscht was.<br />
Bij de algemeen heerschende denkbeelden ten gunste van den<br />
vrijen handel, was door eene Commissie, welke in 1820<br />
naar de Molukken gezonden was, om onderzoek naar den<br />
toestand dier bezitting te doen en door den gouverneur der<br />
Molukken M . P. Vlerkus, op de opheffing van het monopo-
— 246 —<br />
liestelsel in specerijen aangedrongen. Om zich in persoon<br />
van den toestand te vergewissen, deed Van der Capellen in<br />
1824 eene reis derwaarts, bij welke gelegenheid hij belangrijke<br />
besluiten uitvaardigde, welke de .strekking hadden om , zonder<br />
geheele opheffing van het monopolie, de misbruiken aan dal<br />
stelsel klevende af Ie schaffen, zooals de hongi-tochten, de<br />
gedwongen leveringen en dergelijke. Ook stelde de Gouverneur-Generaal<br />
nieuwe verordeningen vast tot regeling van<br />
het bestuur, de administratie en de politie en verhief Menado<br />
tot eene afzonderlijke residentie, waar de koffiecultuur<br />
werd ingevoerd.<br />
De regeling van hel algemeen bestuur, zooals het door de<br />
Commissarissen-Generaal was vastgesteld, onderging slechts<br />
geringe wijzigingen; het rechtswezen in zooverre, dal er landraden<br />
op de hoofdplaatsen en een groole landraad te Mangkasar<br />
werden opgericht.<br />
De gouv.-gen. Van der Capellen had tijdens zijne regeering<br />
mei geldgebrek te worstelen, het deficit bedroeg in<br />
1824, ƒ 19.000.000; een aanhoudende achteruitgang weid<br />
merkbaar, hetgeen een uitvloeisel was van de kostbare oorlogen,<br />
welke gevoerd moesten worden, de inrichting van de<br />
administratie en het herstel van hetgeen onder het Engelsche<br />
bestuur verwaarloosd was geworden. Daarbij kwam dat de<br />
handel nog niet die winsten opleverde, waarmede men zich<br />
gevleid had, omdat de Engelschen er nog grootendeels meester<br />
van waren en de Regeering, wat de bescherming van den<br />
Nederlandschen handel betrof, gebonden was door het tractaat<br />
van 1824.<br />
In dien ongunstigen toestand werd verandering gebracht<br />
door de oprichting der Handelmaatschappij, bij Koninklijk<br />
besluit van 29 Maart 1824, wier kapitaal, bij inschrijving,<br />
op 37 millioen gulden werd vastgesteld en waarbij aan die<br />
Maatschappij voor 25 jaren de levering en verzending van<br />
personen en goederen van Gouvernementswege werd toegezegd.
— 247 —<br />
De Indische regeering was legen het oprichten dier Maatschappij<br />
geweesl en had gemeend de geschokte financiën te<br />
herstellen, door het sluiten van leeningen met Engelsche<br />
handelshuizen in Voor-Indië, een maatregel welke door de<br />
\ederlandsche regeering, waar sedert April 1825 Eloul als<br />
Minister van Marine en Koloniën was opgetreden, werd<br />
afgeteurd. Daarentegen werden ten behoeve der koloniën in<br />
het moederland in 1826 en volgende jaren leeningen ten bedrage<br />
van ruim 37 niillioen gulden uitgeschreven, onder goedkeuring<br />
van de Staten-Generaal, die van nu aan zich met de<br />
aangelegenheden der koloniën gingen bemoeien.<br />
Reeds bij Koninklijk besluit van 8 Mei 1822, was de<br />
bevelhebber van het leger, De Koek, benoemd geworden lot<br />
Luilenant-Goiiverneur-Generaal en in 1824 werd Van der<br />
Capellen gemachtigd zijne waardigheid aan hem over te dragen.<br />
Door het uitbreken van den Java-oorlog, duurde het nog lol<br />
den I st Januari 1826, alvorens Van der Capellen het bestuur<br />
tijdelijk aan De Koek overgaf en naar Nederland vertrok.<br />
Tot zijn opvolger was benoemd de burggraaf Du Bus de<br />
Gisiu-nies, Gouverneur van Zuid-Brabant, met den titel van<br />
Commissaris-Generaal, die den 4"'" Februari 1826 het bewind<br />
aanvaardde.<br />
§ 3. DE JAVA-OORLO(i 1825 — 1830.<br />
In 1822 overleed Hamangkoe Boewano IV en werd door<br />
zijn minderjarigen zoon opgevolgd, onder voogdij van zijne<br />
moeder, grootmoeder en zijne ooms, de pangerans üipa Negara<br />
en Mangkoe Boemi, terwijl de Rijksbestuurder, onder toezicht<br />
van den Resident, de regeering waarnam.<br />
Door het opzeggen der huurcontracten, waardoor vele<br />
grooten in hunne belangen waren benadeeld geworden.<br />
heerschte er groole ontevredenheid in de Vorsteulanden, welke<br />
den heersclizuchtigen Dipa Negara uitnemend te stade kwam
— 248 —<br />
om een opstand te beginnen, welke vijfjaren duurde en<br />
groote offers kostte. Heerschzucht, gekrenkte trots en fanatisme<br />
waren zoovele oorzaken van zijn verzet, dat in Juli 1825 tot<br />
handelen overging, toen eene poging om hem gevangen te<br />
nemen mislukt was. Aan zijne zijde schaarden zich Mangkoe<br />
Boemi en een priester Kjahi Modjo.<br />
De luit.-gouv.-gen. De Koek, mei onbeperkte volmacht<br />
naar de Vorstenlanden gezonden, slaagde er in met den<br />
Soesoehoenan van Soerakarta een verdrag te sluiten, waarbij<br />
deze onze zijde koos. Het groote gebrek aan troepen<br />
was oorzaak, dat er aanvankelijk niets tegen den vijand kon<br />
uitgericht worden, wiens aanhang daardoor in krachten won;<br />
slechts met groote moeite werd de bezetting van het fort te'<br />
Djokjokarta, uil Soerakarta van levensmiddelen en munitie<br />
voorzien door den luitenant-kolonel Cochius.<br />
Dipa Negara had zijn hoofdkwartier opgeslagen te Selarong,<br />
zuidwaarts van Djokjokarta en deed van hieruit tot driemalen<br />
toe aanvallen op het fort en den kraton, welke werden afgeslagen.<br />
In Juli en Augustus breidde de opstand zich uit<br />
over de residentie Kedoe en eerst toen er versterking van<br />
Madoereezen onder den majoor De Basl was aangekomen,<br />
werd de vijand na vele kleine gevechten uit deze residentie<br />
verdreven. Nauwelijks was hier de rust hersteld, of de<br />
Prins van Serang in Demak sloot zich bij Dipa Negara aan.<br />
De bevelhebber van Demak , de kapitein Buschkens, kreeg<br />
versterking uit Samarang en rukte met eene colonne van 300<br />
man tegen den vijand op, doch moest bij Mentering voor de<br />
overmacht terugtrekken, welke terugtochl in eene ordelooze<br />
vlucht ontaardde, waarbij het grootste gedeelte der colonne<br />
werd afgemaakt. De vijand bezette Demak , maar werd hieruit<br />
spoedig verdreven door den generaal-majoor Van Geen, die<br />
juist van Celebes terugkeerde, Demak van vijanden zuiverde<br />
en vervolgens met zijne troepenmacht naar Solo vertrok.<br />
De opperbevelhebber kreeg daardoor eene macht van 8000
— 249 —<br />
man, waaronder 2500 man geregelde troepen, tot zijne beschikking<br />
en kon nu in persoon Djokjokarta ontzetten, hetgeen<br />
den 25 5ten September geschiedde. Mobiele colonnes onder<br />
den generaal-majoor Van Geen en den luitenant-kolonel Cleerens<br />
zuiverden Djokjokarta van vijanden ; in verschillende gevechten<br />
leed de vijand gevoelige verliezen, maar Dipa Negara wist<br />
zich aan de vervolging te onttrekken; een aanval van De<br />
Koek op Dajin ondernomen, waar volgens berichten Dipa<br />
Negara zich zou ophouden, was vruchteloos, daar deze de<br />
plaats reeds ontruimd had.<br />
De Koek stelde nu twee nieuwe voogden aan voor den<br />
jongen Sultan, om de bevolking te winnen, gaf last tot het<br />
oprichten van versterkingen op den weg van Djokjokarta<br />
naar Klatten en vertrok op het einde van 1826 naar Batavia,<br />
om tijdelijk als Gouverneur-Generaal op te treden, het bevel<br />
over de troepen aan Van Geen overdragende.<br />
Groote operation vielen in dit jaar niet meer voor; de<br />
opstand breidde zich uit over de residentiën Pekalongan,<br />
Banjoemas en Bagelen, waardoor het uitzenden van mobiele<br />
colonnes naar die gewesten noodig werd, die den vijand<br />
wel vele verliezen toebrachten, maar geene duurzame voordeden<br />
konden behalen.<br />
In April 1826 keerde De Koek naar Soerakarta terug en<br />
nu werd tot den aanval besloten op den versterkten kraton<br />
Pleret, Z O. waarts van Djokjokarta gelegen. De generaalmajoor<br />
Van Geen nam deze sterkte na eene hardnekkige<br />
verdediging, maar liet haar uit gebrek aan troepen onbezet,<br />
waardoor eene tweede operatie noodig werd, toen<br />
de vijand er zijne troepen weder ingeworpen had. De kolonel<br />
Cochins voerde deze in Juni uit, bij welke gelegenheid<br />
de vijand buiten den kraton een aanval deed op de stormende<br />
troepen, maar met groot verlies werd teruggeslagen. Pleret<br />
bleef nu bezet met 700 man.<br />
Na deze overwinning Irad er een tijdperk van rust in ; de
— 250 —<br />
opperbevelhebber versterkte zijne troepenmacht door het oprichten<br />
van barisan onder bevel van regenten. Een aanval<br />
in Juli door de kolonels Cochius en Cleerens legen Dixio<br />
ondernomen, alwaar het hoofdkwartier des vijands was, bleef<br />
vruchteloos, daar Dipa Negara de plaats reeds ontruimd had;<br />
hoewel hij zich steeds wist te onttrekken aan de herhaalde<br />
vervolgingen onzer troepen, scheen toch de kracht des opslands<br />
gebroken te zijn. Deze kreeg echter nieuw voedsel<br />
door eene gelukkige beweging van Sentot, een der dapperste<br />
aanvoerders van het leger van Dipa Negara, die den 31- 1 <br />
Juli een detachement, dat belast was met het begeleiden van<br />
de voogden des Sullans en eenige prinsen, uit eene hinderlaag<br />
overviel en in de pan hakte. De gevangen genomen prinsen<br />
werden op last van Dipa Negara ter dood gebracht. Dipa<br />
Negara vervolgde het behaalde voordeel door een aanval te<br />
doen op de troepen van den Soloschen prins Mangkoe Negara,<br />
die vernietigd werden. Zijn invloed was daardoor zoodanig<br />
toegenomen, dat hij zich weder in de omstreken van Djokjokarta<br />
waagde en bij Kedjiwang de colonne Solle wij u met<br />
een verlies van 2 officieren, 150 man en al het geschut op<br />
de vlucht joeg. Daardoor was de generaal De Koek genoodzaakt<br />
zijne macht meer te concentreeren ; hij verlegde zijn<br />
hoofdkwartier naar Soerakarta, om den Soesoehoenan i u<br />
bedwang te houden.<br />
In de hoop de bevolking van Djokjokarta te bevredigen,<br />
werd de in 1812 verbannen sultan Hamangkoe Boewana II,<br />
bijgenaamd sultan Sepoeh, uit zijne ballingschap teruggeroepen<br />
en in September als Sultan van Djokjokarta gehuldigd;<br />
dit herstel had echter niet het verwachte gevolg, integendeel,<br />
Dipa Negara scheen sterker dan ooit en deed invallen in<br />
Soerakarta, zoodat in den loop van 1826 herhaalde gevechten<br />
in die streken plaats hadden, om den vijand te verdrijven.<br />
Deze bepaalde zich echter op het einde van het jaar weder<br />
tot de verdediging, en gunde daardoor onzen troepen, welke
— 251 —<br />
veel van ziekten, ook cholera te lijden hadden, eenige rust.<br />
Ingevolge het voorstel van den comm.-gen. Du Bus werd<br />
op hel einde van 1826 een expeditionair korps, sterk 100<br />
officieren en ruim 3000 man onder den kolonel Vermersch,<br />
voor den tijd van twee jaren naar Indië gezonden. In het<br />
begin van 1827 kwam het eerste gedeelte dezer troepen te Samarang<br />
aan en werd onmiddelijk naar het oorlogslerrcin gezonden.<br />
De Koek besloot nu den vijand aanhoudend te vervolgen<br />
en hel veroverde terrein bezel te houden door het oprichten<br />
van bentings, welke een kring om den vijand zouden vormen.<br />
Van zijn kant had Dipa Negara aan zijne troepen eene zekere<br />
<strong>org</strong>anisatie gegeven, door ze te verdeden in verschillende<br />
afdeelingen onder bevelhebbers, die landstreken lol hun<br />
onderhoud kregen.<br />
Eene poging om met Dipa Negara Ie onderhandelen, leidde<br />
tot niets door diens hooge eischen.<br />
In verschillende gevechten op het oorlogsterrein in hel<br />
zuiden bleven onze troepen in het voordeel; daarentegen<br />
werd Rembang weder in opstand gebracht door een zekere<br />
Sosro di Logo, die daar vele voordeden op de barisan behaalde;<br />
de rust werd in die residentie weder hersteld dooiden<br />
generaal-majoor Holsman.<br />
In de eerste helft van 1828 vielen er weinig belangrijke<br />
gevechten voor; volgens het plan van den opperbevelhebber<br />
werden op geschikte punten bentings aangelegd en de aanvallen<br />
des vijands afgeslagen. Het leger werd versterkt door<br />
Boetonneezen, Tidoreezen, Ternatanen en Alfoeren. De hoofdmacht<br />
des vijands hield zich op in het stroomgebied van de<br />
Progo en de Bogowonto, dat langzamerhand werd afgesloten.<br />
Eene enkele maal behaalde hij een klein voordcel, zooals<br />
in October op de colonne Buschkens, die, na versterking<br />
bekomen te hebben, de nederlaag wreekte.<br />
Op het einde van 1828 knoopte Kjahi Modjo onderhandelingen<br />
aan met den resident Nahuijs, die hem persoonlijk
— 252 —<br />
ontmoette. Een vijfdaagsche wapenstilstand was hiervan het<br />
gevolg, doch de vijand wilde zijne eisehen niet maligen en<br />
toen Kjahi Modjo zich gereed maakte een inval in Padjang te<br />
doen, werd hij te Babeda n door de colonne Le Bron de<br />
Vexela geheel omsingeld en gaf zich met zijne troepen ge-<br />
vangen ; hij werd naar Batavia opgezonden. Terzelfder tijd<br />
dreef de majoor Bauer den vijand over de Progo, waar<br />
velen den dood in de golven vonden. Invallen van Dipa<br />
Negara in Hagelen en Banjoemas werden door de mobiele<br />
colonnes onder Cleerens en Michiels afgeslagen.<br />
In het begin van 1829 schonken nieuwe onderhandelingen<br />
met den vijand den troepen weder eenige verademing<br />
De krijgsmacht had uu eene sterkte van 348 officieren,<br />
5000 europeanen, 4000 inlanders, 800 man ruiterij en 12000<br />
man hulptroepen. Daar er echter reeds meer dan honderd<br />
bentings waren opgericht, hadden de mobiele colonnes, ten<br />
getale van elf, slechts eene sterkte van 10 officieren, 120 eu-<br />
ropeanen. 150 inlanders en 50 ruiters, benevens 250 man<br />
barisan.<br />
Na het afbreken der onderhandelingen werden de opera-<br />
tien hervat; een belangrijk feit was de inname van de<br />
sterkte Geger aan het zuiderstrand door Cochius en Le Bron<br />
de Vexela, waar een bekwaam hoofd van Dipa Megara,<br />
Djaja Menggala, sneuvelde. Op een der vele tochten werd<br />
bij eene ontmoeting de oudste zoon van Dipa Negara met zijne<br />
vrouwen en een groot getal volgelingen gevangen genomen.<br />
In September deed Dipa Negara met 300 man een inval<br />
in het Selarongsche, maar werd hier door de colonne Sol-<br />
lewijn op de vlucht gedreven ; hij zelf redde zich met moeite<br />
door te paard de Progo over te zwemmen, terwijl Sentot<br />
gewond en verscheidene hoofden gedood werden.<br />
Welke pogingen de vijand ook aanwendde, om door on-<br />
zen kring van bentings te breken, zij mislukten allen en<br />
berokkenden hem groote verliezen De mobiele colonnes
_ 253 —<br />
lieten hem geen rust en aan de zaak van Dipa Negara wan-<br />
hopende, onderwierp Mangkoe Boemi zich in September<br />
1829 te Djokjokarta , welke onderwerping kort daarop gevolgd<br />
werd door die van Senlot., nadat in verschillende gevechten<br />
zijne troepenmacht vernietigd was. Sentot ging in dienst van het<br />
Gouvernement over en werd tot bevelhebber van een batal-<br />
jon barisan benoemd, waarmede hij later in den Sumatra-<br />
oorlog diensten bewees.<br />
Dipa Negara, door zijne voornaamste aanhangers verlaten,<br />
op wiens hoofd een bloedprijs van 50,000 gulden was ge-<br />
steld, zwierf als een vluchteling in het gebergte rond; toch<br />
duurde het tol Februari 1830. alvorens hij den kolonel Cleerens,<br />
hevelhebber in Bagelen. kennis gaf van zijn voornemen, om<br />
zich te onderwerpen. Hij vestigde zich nu te Minoren om<br />
de terugkomst van De Koek, die naar Batavia vertrokken<br />
was, af te wachten. Deze keerde di>t\ 28" t,,n Februari terug<br />
en vestigde zich Ie Magelang, waar Dipa Negara zich bij<br />
hem voegde. Daar deze allerlei uitvluchten bezigde, om zijne<br />
onderwerping te verschuiven, zijn aanhang weder vermeerder-<br />
de en eindelijk met overdreven eischen \oor den dag kwam.<br />
werd hij gevangen genomen, eerst naai Henado en later naai<br />
Mangkasar verbannen, waar hij in 1855 overleed.<br />
Hoewel de oorlog nu feitelijk geëindigd was. keerde de<br />
rust eerst langzamerhand terug en werd het noodig geoordeeld<br />
in de nabijheid der Vorstenlanden een observatiekorps op<br />
te richten en Ie localiseeren ; dit korps stond onder bevel van<br />
den generaal-majoor Cochins.<br />
Om verdere woelingen te voorkomen nam de Hooge Re-<br />
geering het besluit, de macht der vorsten geheel te fnuiken<br />
Zoo moest de Sultan van Djokjokarta afstand doen van zijne<br />
souvereiniteitsrechten op Bagelen, Banjoemas en het district<br />
Ludak , insgelijks de Soesoehoenan van Soerakarta van Kedin<br />
en Madioen: zij werden door jaargelden schadeloosgesteld.<br />
Laatstgenoemde, die door zijne in den oorlog bewezen
- - 254 —<br />
diensten op belooning gerekend had, gevoelde zich door die<br />
nieuwe regeling zeer gekrenkt en toen hij eene dubbelzinni-<br />
ge houding aannam, door zijn kraton te verlaten en op de<br />
graven zijner voorouders Ie gaan bidden, nam de resident<br />
Nahuijs hem gevangen en werd hij naar Amboi na gebannen.<br />
Zijn opvolger was Pakoe Boewana VII.<br />
§ 4. HET BESTUUR YAN DEN COMMISSA-<br />
RIS-GENERAAL DU BUS DE GISIGNIES.<br />
1826-1830.<br />
Het doel der zending van den Commissaris-tieneraal was,<br />
het instellen van een onderzoek naar de oorzaken van den<br />
heerschenden geldnood iu Indië, hel invoeren van bezuinigingen<br />
en het aanmoedigen van landbouw en nijverheid. Daartoe<br />
was Du Bus als Commissaris-Generaal eene uitgebreide vol-<br />
macht verleend en met die opdracht aanvaardde hij hel bewind,<br />
een nieuw Regeeringsreglement invoerende; het dagelijksch<br />
bestuur en de uitvoering zijner besluiten liet hij over aan den<br />
Raad van Indië, wiens voorzitter de Luit.-Gouv.-Gen. was;<br />
daar deze zich op het oorlogsterrein bevond, werd het be-<br />
stuur door de leden van den Raad gevoerd, die korten tijd<br />
na het optreden van den Comm.-Gen. door personen, zijne<br />
zienswijze toegedaan, vervangen werden.<br />
In het gewestelijk bestuur werd al aanstonds vereenvou-<br />
diging gebracht, door vermindering van het getal résidentiel! ;<br />
zoo werd Gresik bij Soerabaja, Banjoewangi bij Besoeki,<br />
Krawang bij Buitenz<strong>org</strong> en dit bij Batavia gevoegd en iu<br />
laatstgenoemde residentie werd het gewestelijk bestuur in<br />
1828 opgeheven en alleen een lioofdbaljuw en een baljuw<br />
voor de politie behouden; de Lampong.sche districten werden<br />
van Bantam gescheiden en tol eene afzonderlijke assistent-<br />
residentie gemaakt.
— 255 —<br />
Het departement van den waterstaat en de directie der<br />
civiele gebouwen werden opgeheven en alle openbare werken<br />
voor den tijd van vijfjaren geschorst. De civiele geneeskundige<br />
dienst werd aan de militaire opgedragen behalve op de drie<br />
hoofdplaatsen op Java, de militaire school te Samarang opgeheven,<br />
de constructiewinkel op een minder kostbaren voet ingericht<br />
en de koloniale marine verminderd. Het personeel der ambtenaren<br />
werd in gesmolten, zoowel door het afschaffen van enkele<br />
bezoldigde betrekkingen, als die van inspecteurs van het onderwijs,<br />
schoolopzieners en de directie van de houlbosschen.<br />
als door vermindering van het personeel bij de rechterlijke macht,<br />
de in- en uitgaande rechien en hel vereenigen van verschillende<br />
betrekkingen. Het hoofdbestuur van Financiën werd eenvoudiger<br />
ingericht en opgedragen aan eene Generale Directie<br />
van Financiën, samengesteld uit een Directeur-Generaal met<br />
een Directeur van s'lands middelen en domeinen en een<br />
Directeur van s'lands producten en magazijnen.<br />
Aan de Gomm.-Gen. was ook opgedragen eene vijfjarige<br />
begrooting vast te stellen, hetwelk eerst in 1828 kon geschieden<br />
en ofschoon deze een jaarlijksch batig saldo aanwees,<br />
waren er door den voortdurendeu oorlogstoestand, zoovele<br />
buitengewone uitgaven, dat de Staten-Generaal tot tweemalen<br />
toe bij moesten springen, om in de loopende behoeften te<br />
voorzien, in 1827 door het sluiten eener leening van 2' millioen<br />
gulden, in hel volgende jaar door eene van 15 millioen.<br />
De oorlog in Midden-Java, welke groote sommen verslond,<br />
deden de plannen van den Comm.-Gen., om de koloniën<br />
winstgevend voor het moederland te maken, in duigen<br />
vallen. Van daar dat hij zich met het langzaam maar<br />
zeker werkende bentingstelsel van den generaal De Rock niet<br />
kon vereenigen en een meer doortastend ageeren wenschle;<br />
de Generaal bleef echter bij zijn stelsel volharden en nam<br />
alle verantwoordelijkheid er van op zich ; hij bleef lot het einde<br />
van den oorlog aan hel hoofd van het expéditionnaire leger.
256<br />
In het muntstelsel heerschte eene groote verwarring door<br />
gebrek aan zilver en overvloed van koper, dat met het door<br />
het Gouvernement uitgegeven papier, de zoogenaamde promessen,<br />
het eenige circulatie-middel was. Om hierin verandering<br />
te brengen, werd in 1827 de Nederlandsehe gulden als<br />
standpenning ingevoerd en de waarde er van gelijk gesteld<br />
aan 100 duiten, hetgeen eene waardevermeerdering dier geldsoort,<br />
maar gelijktijdig ook eene verhooging der verkoopprijzen<br />
ten gevolge had. Dit besluit werkte ten nadeele van de<br />
gouvernementsambtenaren, die hunne betaling in koper ontvingen<br />
en lokte het protest uit van den Luit.-Gouv.Gen in<br />
het belang van het te velde zijnde leger, waarom in 1829 in<br />
de betaling eene billijke verandering werd gebracht. Het<br />
vroeger uitgegeven gouvernementspapier werd ingewisseld en<br />
om in de behoefte aan nieuw papier te voorzien, ten einde<br />
het overvloedige koper uit de wandeling te verwijderen,<br />
werd in Januari 1828 de Javasche bank opgericht, met een<br />
kapitaal van vier millioen gulden, geoctrooieerd voor den tijd<br />
van 10 jaren, tol het uitgeven van bankbiljetten. Deze waren<br />
de voornaamste veranderingen door den Comm.-Gen. ingevoerd,<br />
om de uitgaven te verminderen.<br />
Om de inkomsten te vermeerderen, werden bestaande<br />
belastingen, zooals de huis- en grondbelasting uitgebreid en<br />
nieuwe, zooals het patentrecht voor alle Europeesche en<br />
daarmede gelijkstaande ingezetenen, ingevoerd. De amfioenpacht<br />
werd aan de Handelmaatschappij gegund, welke door<br />
haar groot kapitaal langzamerhand meester werd van de inen<br />
uitvoer, zeer ten bate van den Noord-Nederlandschen<br />
handel en het Zuid-Nederlandsche fabriekwezen ; het zoutmonopolie<br />
bleef beslaan, daarentegen werd de verpachting van<br />
de tol- of grenspoorten in de Vorstenlanden, welke eene<br />
plaag voor de inlanders was, afgeschaft.<br />
De hoofdverdiensten van den Commissaris-Generaal waren<br />
de aanmoediging van den landbouw, waartoe in 1826 eene
— 257 -<br />
hoofdcommissie met sub-commissies werden ingesteld, en de<br />
uitbreiding der cultures, vooral die der koffie en indigo. Het<br />
besluit door Van der Capellen in 1823, ten opzichte van de<br />
landverhuur in de Vorstenlanden uitgevaardigd, werd in 1827<br />
ingetrokken en de vestiging van Europeanen aangemoedigd,<br />
tot welk doel ook de belemmerende bepalingen omtrent hel<br />
reizen over Java werden opgeheven.<br />
De Commissaris-Generaal verklaarde zich voor de vrije<br />
koffiecultuur, tegen afstand van het 2 /5 van het gewas als<br />
belasting en voor de Europeesche kolonisatie, met uitgifte van<br />
woeste gronden. Zijn gevoelen werd gedeeld door den<br />
minister Elout, doch het invoeren van een nieuw stelsel bleef<br />
zijn opvolger voorbehouden.<br />
Het stelsel van bezuiniging leidde tot een stelsel van onthouding<br />
in de inwendige aangelegenheden der buitenbeziltingen;<br />
het leidende beginsel was hier, geene uitbreiding maar ook<br />
geen afstand van grondgebied en vermijding van elke aanleidingtot<br />
vijandelijkheden.<br />
Sedert 1825 waren Bengkoelen en Natal met Padang tot<br />
een Gouvernement van Sumatra's westkust vereenigd. De<br />
militaire commandant, tevens resident van Padang H. De<br />
Stuers, vermeed de vijandelijkheden met de Padri's.<br />
In Palembang bleef het over het algemeen rustig, zoo ook<br />
op Bangka, terwijl op Billiton de ontginning der tinmijnen<br />
aan een Chinees verpacht werd.<br />
Op Celebes bleef de rust ongestoord tot 1826, toen de<br />
verdreven vorst van Tanette, Lapataoe, zijn rijk trachtte te<br />
heroveren. De majoor Van Coehoorn met eene colonne<br />
derwaarts gezonden, slaagde er in dien vorst, na eene hardnekkige<br />
verdediging, ten onder te brengen. Van Coehoorn<br />
overleed ten gevolge van vermoeienissen op dien tocht geleden;<br />
Lapataoe werd in 1827 als leenroerig vorst in zijn<br />
rijk hersteld. Boni, dat nog steeds op zijne toetreding lot<br />
17
— 258 —<br />
het Boengaaisehe contract liet wachten, werd ongemoeid gelalen.<br />
Het kwam den Commissaris-Generaal ongeraden voor, de<br />
Chineezen op Borneo's westkust tot het betalen van hoofd-<br />
geld te dwingen; zij werden met rust gelalen en ook hier<br />
vereenvoudigingen in hel bestuur ingevoerd, door alle bezit-<br />
tingen ter westkust tol eene residentie Pontianak le vereeni-<br />
gen, onder een Resident ter Westkust van Borneo.<br />
De beleediging, welke de Sultan van Matan de Nederland-<br />
sche vlag aandeed, door een gestrand schip buit te maken,<br />
eischle voldoening, waarom hij vervallen verklaard werd van<br />
ilt'n Iroon en tot zijn opvolger een Siaksche prins benoemd<br />
werd, radja Akil geheeten, die het Gouvernement reeds vele<br />
diensten bewezen had. Aan den kapitein-ter-zee Dibbets werd<br />
de tuchtiging van Matan opgedragen. Daartoe kreeg hij het<br />
hevel over eene 250 man sterke troepenmacht, welke van<br />
Batavia werd overgevoerd en na een hoogst vermoeieuden<br />
tocht Matan bereikte, dat intusschen geducht versterkt was<br />
geworden; de Sultan wachtte echter de bestorming niet<br />
af, maar vluchtte naar de binnenlanden. Nadat eene alge-<br />
meene amnestie was uitgevaardigd, keerde hij terug endeed<br />
afstand van den troon ten behoeve van radja Akil, die zijn<br />
\erblijf te Soekadana vestigde, dat een korten tijd den naam<br />
van Nieuw-Brussel droeg. De vermeestering van Vlatan leid-<br />
de tot beteugeling van den zeeroof aldaar.<br />
De hervormingen, welke Van der Capellen in de Moluk-<br />
ken had voorbereid, werden onder Du Bus gedeeltelijk<br />
uitgevoerd. De uitbreiding van de specerijteell werd aangeno-<br />
men , doch de gedwongen levering bleef behouden. De on-<br />
tevredenheid hierover ontslaan, uitte zich in 1829, na hel<br />
vertrek van (h-n gouverneur Merkus, door eene samenzwe-<br />
ring onder het garnizoen te Amboina, hoofdzakelijk uil<br />
gewapende burgers beslaande; zij werd echter bijtijds<br />
ontdekt en. door verbanning dei- hoofdschuldigen, th- uit-<br />
barsting voorkomen.
— 259 —<br />
Om een tegenwicht tegen Singapoera te vormen, werd<br />
Riouw tot eene vrijhaven verklaard, doch kon met eerstgenoemde<br />
plaats op den duur niet wedijveren.<br />
Uit vrees dat de Engelschen zich zouden vestigen op de<br />
westkust van Nieuw-Guinea, dat, als onderhoorigheid van<br />
den Sultan van Tidore, tot Nederland gerekend werd te<br />
behooren, werd aan de Tritonsbaai in 1828 het fort Du<br />
Bus gebouwd in eene streek voor den landbouw geschikt,<br />
welke den naam van Merkusoord kreeg; wegens het ongezonde<br />
klimaat werd die post echter spoedig weder opgeheven.<br />
Na een vierjarig bestuur had de Commissaris-Generaal aan<br />
zijne opdracht zooveel mogelijk beantwoord, allerwege bezuinigingen<br />
ingevoerd, het bestuur vooral in de onderdeden<br />
ge<strong>org</strong>aniseerd en aldus den weg voorbereid tot het winstgevend<br />
maken der koloniën voor het moederland. De man, die door<br />
koning Willem I werd aangewezen, om door het invoeren<br />
van een nieuw stelsel, de Nederlandsche schatkist te stijven,<br />
was de luit.-gen. J. Van den Bosch, die den 16 den Januari<br />
1830 het bestuur uit handen van den Commissaris-Generaal<br />
overnam.
DERDE HOOFDSTUK.<br />
De uitbreiding der Nederlandsehe maehl.<br />
1830-1878.<br />
§ 1. VAN DEN BOSCH ALS GOUVERNEUR-GE-<br />
NERAAL EN COMMISSARIS-GENERAAL,<br />
LATER ALS MINISTER VAN KOLONIEN.<br />
INVOERING VAN HET CULTUUR-STEL-<br />
SEL. BAUD ALS GOUVERNEUR- GE-<br />
NERAAL AD INTERIM EN DE<br />
EERENS ALS GOUVERNEUR-GE-<br />
NERAAL. EINDE VAN DEN<br />
PADRI-OORLOG. 1830—1840.<br />
Had de comm.-geu. Du Bus de lasten van Indië voor<br />
het moederland al verminderd, hij had daarom de koloniën<br />
nog niet productief weten te maken voor het moederland.<br />
Koning Willem f, zijn volle vertrouwen schenkende<br />
aan Van den Bosch, had diens voorstellen goedgekeurd, om<br />
door hel invoeren van een nieuw stelsel, tot dit laatste te<br />
geraken. Met die opdracht aanvaardde Van den Bosch het<br />
bewind, tevens een nieuw Regeerings-reglement invoerende,<br />
dat bij Koninklijk besluit van 16 Mei 1829, was gearresteerd.<br />
Het door den gouv.-gen. Van den Bosch ingevoerde stelsel,<br />
bekend onder den naam van cultuurstelsel had ten doel<br />
door gedwongen arbeid tegen lage loonen, producten voor de<br />
Europeesche markten te verkrijgen. Het berustte op het beginsel<br />
dat de souverein eigenaar is van den grond; de staat<br />
trad door middel van gedwongen arbeid zelf als landbouwer<br />
en koopman op en werkte de vrije mededinging van particulieren<br />
tegen. De Regeering stelde aan de dessabesturen<br />
voor, vrijwillige overeenkomsten mei haar aan te gaan, tot
— 261 -<br />
afstand van een gedeelte, hoogstens het een vijfde barer velden<br />
voor de teelt van producten voor de Europeesche markt:<br />
de bevolking zou alsdan vrijgesteld worden van de landrenle.<br />
De af te stanc velden zouden door de bevolking bebouwd<br />
worden, waarbij zij geen zwaarder arbeid zou behoeven te<br />
verrichten dan voor den rijstbouw; ingeval van overvloedigen<br />
oogst deelde de dessa in de voordeden der overproductie,<br />
wanneer die meer bedroeg dan de verschuldigde landrenle ;<br />
misgewas kwam ten nadeele van het Gouvernement, indien<br />
de inlander er geen schuld aan droeg.<br />
De invoering van dit stelsel stiet op veel moeilijkheden<br />
wegens den afkeer van den Javaan van nieuwigheden, IK'I<br />
gemis aan gegevens omtrent de bevolking en de vruchtbaarheid<br />
van den bodem, zoodat men veel ter regeling aan de<br />
inlandsehe hoofden moest overlaten, waardoor de belangen<br />
der bevolking niet gebaat werden. Bovendien werd langzamerhand<br />
veel meer dan een vijfde der velden gevorderd en<br />
was de arbeid ten aanzien der meeste cultuurgewassen<br />
drukkender dan die voor de rijstteelt, waardoor deze zeer<br />
achteruitging; ook werd de vrijstelling der landrente weldra<br />
ingetrokken en vervangen door een zoogenaamd plantloon,<br />
dal zeer gering was.<br />
Om het nieuwe systeem aanlokkend te maken, werden den<br />
ambtenaren cultuurpercenten toegelegd en de hoofden in het<br />
ambtelijk landbezit hersteld. Op sommige plaatsen werd het<br />
echter niet, op andere gewijzigd ingevoerd. Met het toezicht<br />
over de cultures werd een Directeur van Cultures belast.<br />
Hel cultuurslelsel werd nu de spil, waarom zich alles<br />
bewoog; al kon hij op geen onverdeelden bijval bogen,<br />
toch liet de Gouverneur-Generaal zich daardoor niet afschrikken<br />
en bereikte zijn doel, daar hel stelsel voor de Nederlandschc<br />
schatkist een voordeelig saldo afwierp. Dit was echter in<br />
het begin niet groot en om in den steeds klimmenden nood<br />
van de schatkist te voorzien, was Van den Bosch genoodzaakt
— 262 —<br />
gelden op te nemen bij de Handelmaatschappij, die daarvoor<br />
voordeelige consignatie-contracten sloot en spoedig de eenige<br />
verkoopster der producten werd, hetgeen weder protesten<br />
uitlokte der Engelsche handelaren, die geene producten voor<br />
den uitvoer konden verkrijgen.<br />
Ten einde vrijer in zijne handelingen te zijn, werd de<br />
Gouverneur-Generaal in 1833 door den Koning gemachtigd<br />
als Commissaris-Generaal op te treden en werd Baud den<br />
2 den Juli van dat jaar tot Gouverneur-Generaal ad interim<br />
aangesteld.<br />
Met het oog op de gespannen verhouding van Nederland<br />
tot de Mogendheden, werd door Van den Bosch eennieuw<br />
verdedigingsstdsel voor Java aangenomen. Tot het weren<br />
van eene landing op de noordkust werd de maritieme posilie<br />
van Onrust aangelegd. welke de reede van Batavia moest<br />
beschermen ; tol verdediging der stad werd de linie Van den<br />
Bosch opgeworpen, doch slechts gedeeltelijk voltooid, terwijl<br />
verder aan geschikte landingsplaatsen strandbatterijen en bij<br />
de hoofdplaatsen citadels werden opgericht. Als centraalstelling<br />
in het binnenland werd Ambarawa gekozen, waar,<br />
volgens het ontwerp van den generaal-majoor Van der Wijck,<br />
de vesting Willem I als centraal reduit werd aangelegd ; eenige<br />
kleinere versterkingen in het binnenland werden ontworpen<br />
en gedeeltelijk uitgevoerd.<br />
Daar de mogelijkheid bestond , dat er uit Nederland geene<br />
aanvulling voor het Indische leger zou kunnen gezonden<br />
worden, werd bij besluit van 12 Februari 1831 de oprichting<br />
van eene inlandsche militie gelast, tot handhaving van de<br />
openbare rust en aanvulling van het slaande leger in oorlogstijd,<br />
doch alleen op Java. Die militie, barisan geheeten,<br />
geheel uit vrijwilligers samengesteld, zou bestaan uit infanterie<br />
en cavalerie en de sterkte der laatste een vierde van die der<br />
eerste bedragen ; zij zou bezoldigd en gekleed worden op kosten<br />
van het Gouvernement, waartoe 2| percent der landrente
— 263 —<br />
in elke residentie beschikbaar werd gesteld ; de betaling<br />
geschiedde met rentevrije rijstvelden. De geheele barisan eener<br />
residentie stond onder den Resident, die tweemalen s'jaars<br />
die troepen moest inspecteeren.<br />
Met de vorsten van Madoera werden contracten gesloten,<br />
waarbij zij tegen billijke schadeloosstelling op zich namen<br />
eene soortgelijke barisan in hunne rijken op te richten en<br />
wel in Bangkalan en Soemenap ter sterkte van een bataljon<br />
infanterie, eene compagnie cavalerie en eene compagnie<br />
artillerie, in Pamekassan op de helft dier sterkte, met uitzondering<br />
der cavalerie ; bovendien te Bangkalan eene compagnie<br />
pionniers en te Soemenap eene compagnie piekeniers.<br />
De geheele sterkte dezer barisan bedroeg 2600 man; Europeesche<br />
onderofficieren werden er als instructeurs aan toegevoegd.<br />
Ook werd in 1832 te Batavia de eerste schutterij opgericht<br />
en het volgende jaar over de andere residentiën uitgebreid.<br />
De Commissaris-Generaal wenschte een krachtiger optreden<br />
legen de Padri's, om aan den toestand van spanning op<br />
Sumatra een einde te maken, geheel Sumatra, zoover hel<br />
tractaat van 1824 zulks toeliet, te onderwerpen en ook deze<br />
bezitting productief Ie maken voor Nederland. Daarom werd<br />
er, na het eindigen van den Jâva-oorlog, versterking van<br />
troepen uit Batavia gezonden en in Juli 1830 werden de<br />
operation hervat.<br />
De voornaamste hoofden van den vijand waren Toeankoe<br />
nan Tjcrdik, hoofd van Naras en Toeankoe Iman, hoofd van<br />
Bondjol ; ook zij gingen aanvallend Ie werk, doch stielen<br />
hel hoofd voor Ajer Bangis en Natal.<br />
In Maart 1831 trad de luitenant-kolonel Elout als resident en<br />
militair gezaghebber van Padang op, medebrengende versterking<br />
aan troepen onder den majoor Michiels. Achtereenvolgens<br />
werden nu de VII Kota's en de positie van den Marapalm<br />
veroverd en op het einde van hel jaar door Michiels en De
Sturler Katiagan genomen en de noorder-districten van vijanden<br />
gezuiverd.<br />
De oorlogstoestand bleef nu slepende, van des vijands zijde<br />
door onderlinge verdeeldheid, van onzen kant wegens het<br />
wachten op versterking, die in Juli 1832 aankwam, bestaande<br />
uit 3 compagnieën jagers onder den luitenant-kolonel<br />
Vermeulen Krieger en 300 barisan onder Sentot. Nu werd<br />
het offensieve hernomen en de vijand door Vermeulen Krieger<br />
en Veltman uit zijne positiën achter den Marapalm, later<br />
uit de linie Boekit Kamang, verdreven. Hierdoor was hel<br />
district Lintau van vijanden gezuiverd, waar eene versterking<br />
werd opgericht en van hier rukte Vermeulen Krieger in September<br />
op naar Bondjol, dat hem zonder slag of stoot in<br />
handen viel, daar de Maleische bevolking de Padri's afvallig werd.<br />
De kapiteins De Quay en Raaff verdreven den vijand uit<br />
de L Kota's. In het veroverde gebied werden bentings opgericht,<br />
nieuwe hoofden aangesteld en het civiel bestuur aan<br />
officieren opgedragen.<br />
Het scheen dat de macht der Padri's voor goed gebroken<br />
was, toen op het einde van 1832 zich weder teekenen<br />
van werkzaamheid bij den vijand, die de XIII Kota's bezet<br />
hield, voordeden, door aanvallen op transporten en reizende<br />
militairen. Om zich van den toestand persoonlijk te overtuigen,<br />
vertrok Vermeulen Krieger in Januari 1833 met een<br />
detachement van 90 man van fort Van der Capellen naar<br />
Pisang. Daar aangekomen, bespeurde hij , dat hij door vijanden<br />
omringd was, vernam de tijding, dat de bezetting te Bondjol<br />
was aangevallen en afgemaakt en besloot tot den terugtocht<br />
naar Agam, welken hij met gering verlies volbracht, aanhoudend<br />
door den vijand vervolgd wordende. De bovenlanden<br />
werden nu weder afvallig, verscheidene posten werden afgeloopen<br />
en versterking van troepen dringend vereiseht. Sentot<br />
en Toeankoe nan Tjerdik werden naar Batavia opgezonden,<br />
daar men hen wantrouwde.
265 -<br />
In April 1833 kwam de majoor De Quay met versterking<br />
aan en nam het commando van Vermeulen Krieger over;<br />
de bedreigde posten werden ontzet en enkele verraderlijke<br />
hoofden gevangen genomen. Met meer kracht kon tegen<br />
den vijand geageerd worden, toen in Juni van dat jaar de<br />
gencraal-majoor Riesz als Commissaris met 1100 man te Padang<br />
aankwam. Drie mobiele colonnes, elk sterk 300 man, doorkruisten<br />
Agam en de L Kota's en herstelden de rust; een<br />
aantal hoofden, welke wantrouwen hadden opgewekt, werden<br />
te Goedoer Sigandong om het leven gebracht.<br />
In Augustus 1833 kwam de comm.-gen. Van den Bosch<br />
met het lid in den Raad van Indië, Van Sevenhoven, te<br />
Padang aan en gelastte een aanval op Bondjol. Daartoe<br />
zouden drie colonnes in verschillende richtingen tegen dit<br />
hoofdkwartier van den vijand oprukken. Slechts ééne deicolonnes<br />
onder den majoor Eilers kwam voor Bondjol aan,<br />
maar moest, niet ondersteund wordende, onverrichter zake<br />
met verlies van het geschut terugkeeren. Eene tweede poging<br />
om Bondjol te nemen slaagde evenmin.<br />
De Commissaris-Generaal vaardigde nu besluiten uit, tot hel<br />
oprichten van een koelie-etablissement, het aanleggen van<br />
wegen en het verminderen der belastingen en vertrok weder<br />
naar Java, na Van Sevenhoven tol Resident en Riesz tot<br />
Militairen Bevelhebber te hebben aangesteld.<br />
Middelerwijl was ook Rau in opstand gekomen en had<br />
de commandant van het fort Amerongen, Poland, zich door<br />
den vijand heen moeten slaan.<br />
Het jaar 1834 verliep met vruchtelooze onderhandelingen<br />
met den vijand en in het begin van het volgende jaar werd<br />
besloten Bondjol te nemen. Daartoe rukte de luitenant-kolonel<br />
Bauer op naar die plaats en nam voor haar positie en toen<br />
in November 1836 de generaal-majoor Cleerens met versterking<br />
aankwam, zoodat er nu 2000 man voor Bondjol vereenigd<br />
waren, werd de plaats door achttien versterkingen ingesloten.
— 266 —<br />
eeiiige dagen beschoten en vervolgens den 4 den December<br />
bestormd, welke storm geheel mislukte en ons een verlies<br />
van 125 man kostte. Bij dezen aanval bleek het, dal de<br />
discipline onder de troepen veel geleden had, waarom Cleerens<br />
een tweeden aanval wilde uitstellen. Hij werd door ziekte<br />
genoodzaakt in April 1837 het bevel over de troepen voor<br />
Bondjol over te geven aan den generaal Cochius, Commandant<br />
van hel Indische leger. Deze ging lot een geregeld beleg over<br />
en vermeeslerde voet voor voet de kampongs zuidwaarts van<br />
Bondjol. De hoofdsterkte kon door het vele water niel gedekt<br />
genaderd worden. Van overwegenden invloed was echter de<br />
vermeestering van de sterkten des vijands op den bergrug<br />
bij Bondjol door den luitenant-kolonel Michiels; hierdoor<br />
werd de positie der Padri's onhoudbaar en ontruimden zij<br />
de steikte. Nu was de macht van Toèankoe Iman gefnuikt,<br />
hij werd achtervolgd, gevangen genomen en naai' Amboina<br />
verbannen. Een ander hoofd Toèankoe Tamboesi, die zich<br />
te Daloe-Daloe in Rau versterkt had, sneuvelde bij de inname<br />
dezer sterkte in December 1838.<br />
Uitbreiding van het Nederlandsch gebied tol de grenslijn,<br />
bij het tractaal van 1824 vastgesteld, werd nu de taak van<br />
Michiels, civiel en militair gouverneur ter westkust.<br />
Op de Oostkust werd aan de rivier Panei te Kola Pinang<br />
een fort opgericht, in 1838 met den Sultan van Indragiri<br />
een verdrag van souvereiniteitserkenning gesloten en Ie Ringal<br />
en Tarata Boeloe sterkten opgericht. Ook de Sultan van<br />
Djambi, die een inval in het Palembangsche deed, werd terug-<br />
gedrongen en moest de vestiging der Nederlanders in zijn rijk<br />
goedkeuren.<br />
Nadat eenc commissie, in 1837 naar Atjeh gezonden,<br />
het ongeraden achtte handelsbetrekkingen met dit rijk aan<br />
te knoopen, werd besloten de niel rechtstreeks aan Atjeh<br />
onderworpen havens tot Singkel toe te vermeesteren. In<br />
April 1839 vertrok eene colonne naar Ba roes en bezette
- 267 —<br />
deze plaats. In October van dal jaar deden de Atjehneezen<br />
er een aanval op, waarop Michiels den luitenantkolonel<br />
Roeps met versterking derwaarts zond en te gelijker<br />
tijd ïapoes en Singkel van de zeezijde liet beschieten.<br />
Bij een aanval op de versterkingen der Atjehneezen<br />
voor Baroes sneuvelde Roeps, waarop Michiels in persoon<br />
met versterking oprukte, den 10 den April 1840 de bentings<br />
der Atjehneezen, na een verwoeden tegenstand, bemachtigde<br />
en verder doortrok naar Singkel, waarbij hij ondersteund<br />
werd door den Radja van Taroemon. Tapoes<br />
en Singkel onderworpen zijnde, zoo waren de Atjehneezen<br />
binnen hunne landpalen teruggedrongen en was hun handel<br />
1er westkust vernietigd; zij bleven echter op den duur de<br />
kusten door zeeroof onveilig maken.<br />
De regeling van het bestuur, de administratie en de verdere<br />
ontwikkeling van Sumatra, waarbij als beginsel werd<br />
aangenomen, onthouding in de inwendige aangelegenheden<br />
en uitbreiding der cultures, werd aan het lid in den Raad<br />
van Indië, M r . P. Merkus, opgedragen, die tot het einde<br />
van 1840 daar werkzaam was.<br />
Op zijne reis naar Padang, Bengkoelen bezocht hebbende ,<br />
gelastte de Commissaris-Generaal het in het binnenland gelegen<br />
landschap, Ampat Lawang, in bezit te nemen, hetgeen<br />
in 1835 door den assistent-resident De Perez geschiedde;<br />
hel plan bestond Palembang en Bengkoelen tot eene residentie<br />
te vereenigen, doch dit werd niet uitgevoerd. Tol handhaving<br />
der rust werd in 1839 te Tebing-Tinggi een post opgericht.<br />
In Februari 1834 keerde de commissaris-generaal Van<br />
den Bosch, na Baud als Gouverneur-Generaal geïnstalleerd<br />
te hebben, naar Nederland terug, alwaar hij door den
i<br />
— 268 —<br />
Koning met onderscheiding ontvangen en tot Minister van<br />
Koloniën benoemd werd.<br />
De winsten, welke het cultuurstelscl afwierp, stelden den<br />
Koning in staat zijn stelsel van volharding ten opzichte van<br />
België te handhaven. Die toestand van gewapenden vrede<br />
eischle groote uitgaven, van daar uit Nederland voortduren-<br />
den aandrang, om het cultuurstelsel uit te breiden. Baud<br />
trachtte aan de groote aanvragen uit Nederland te voldoen,<br />
vooral door uitbreiding van de koffiecultuur, welke de voor-<br />
decligsle bleek te zijn, doch behartigde tevens de belangen<br />
der inlanders. Hij bleef in zijne betrekking als Gouverneur-<br />
Generaal lot Februari 1836, toen hij het bestuur overgaf<br />
aan den luitenant-generaal Dominique Jacques De Eerens,<br />
gewezen directeur-generaal van Oorlog, die reeds het jaar<br />
te voren als Luilenant-Gouverneur-Generaal in Indië was<br />
aangekomen.<br />
De Eerens voerde een nieuw Regeerings-reglement in, waar-<br />
bij de Raad van Indië werd samengesteld uit een Vice-Pre-<br />
sident en vier leden en tot een adviseereud lichaam hervormd<br />
werd. Belangrijk waren de financiëele wetten, welke in<br />
1836 in Nederland werden uitgevaardigd, waarbij de kolonie<br />
belast werd met eene schuld van 200 milliocn gulden, als<br />
vergoeding voor alle schulden, welke Nederland te gelijk met<br />
de bezittingen der voormalige 0.1. Compagnie had overgenomen<br />
en de uitgaven, later door het moederland voor de koloniën<br />
gedaan. In 1840 was die schuld tot 236 inillioen gulden<br />
gestegen en van af dien tijd werden jaarlijks 9.800.000 gulden<br />
als rente dier schuld in de Nederlandsche schatkist gestort.<br />
Behalve deze vaste bvjdrage wordt het batig slot, d. i. hel<br />
verschil lusschcn de inkomsten en uitgaven voor elk jaar,<br />
besleed tot hel bestrijden van buitengewone uitgaven , zoowel<br />
ten behoeve van het moederland als van de koloniën.<br />
In 1839 werd de Indische Regeering, legen haren wil,
— 269 —<br />
genoodzaakt op Celebes gewapend op te treden, ten gevolge<br />
van de woelingen van Lapataoe, vorst van Tanette, die zijne<br />
onafhankelijkheid trachtte te herwinnen. De gouverneur van<br />
Vlangkasar, Bousquet, had Boni in 1838 tot. toetreding tol<br />
liet vernieuwde Boengaaische contract weten te bewegen en<br />
de hulp van dit rijk ingeroepen, om Lapataoe tot onderwerping<br />
te brengen. Wel werd deze handeling door de Regeering<br />
afgekeurd , die Bousquet terugriep, maar om Boni geen vrij spel<br />
te laten, werd de majoor Hendriks met het opperbevel over<br />
een tocht naar Tanette belast, die er in slaagde op het einde<br />
\an 1840 Lapataoe uit zijn rijk te verdrijven.<br />
Een groote plaag voor de bevolking in den Indischen<br />
Archipel en voor den handel bleven de zeeroovers; vooral<br />
de Riouw-Lingga Archipel was bij voortduring het tooneel<br />
h u mier wandaden en Lingga hunne verblijfplaats, waarom<br />
het noodig werd geoordeeld, ook op aandrang der Engelschen,<br />
met den Sultan van Lingga en den onderkoning van Riouw<br />
nauwere contracten te sluiten.<br />
Te vermelden blijft nog onder het bestuur van De Eerens,<br />
de oprichting van het Instituut te Soerakarta ter opleiding<br />
van ambtenaren voor het binnenlandsch bestuur, de uitbreiding<br />
van het Christendom, vooral in Menado, en der<br />
kennis van Indië, waartoe het Tijdschrift van Ned.-Indië,<br />
opgericht door D r W. R. van Hoëveil, veel heeft bijgedragen<br />
De gouv.-gen. De Eerens overleed den 30 sten Mei 1840<br />
Ie Buitenz<strong>org</strong> en werd als waarnemend Gouverneur-Generaal<br />
vervangen door het oudste lid van den Raad van<br />
Indië, \'au Hogendorp, en zulks omdat Merkus zich ter Westkust<br />
van Sumatra bevond, die in Januari 1841 als Gouverneur-<br />
Generaal ad interim optrad.<br />
Den minister Van den Bosch was het gelukt tot 1839 de<br />
financiëele stormen te bezweren en de uitgaven te dekken,<br />
welke het status quo na zich sleepte, voornamelijk door de
— 270 —<br />
groote voorschotten, welke de Handelmaatschappij steeds<br />
gedaan had. Maar dit lichaam geraakte zelf uitgeput en drong<br />
eindelijk op afrekening aan, waarop de Minister een wetsontwerp<br />
indiende, voor eene leening van 46 millioen gulden.<br />
Hierdoor werd aan de Tweede Kamer inzage verleend van<br />
de groote uitgaven, welke buiten haar medeweten gedaan<br />
waren en zij uitte haar misnoegen hierover, door de vo<strong>org</strong>estelde<br />
leening te verwerpen. Van den Bosch trad nu af<br />
als Minister en werd vervangen door Baud.<br />
Eene grondwetsherziening in 1840 tot stand gebracht,<br />
ruimde voor het eerst aan de volksvertegenwoordiging eene<br />
plaats in op koloniaal gebied, maar voldeed niet aan de<br />
verwachting.<br />
§ 2. HET TIJDPERK DER REGEERING VAN DE<br />
GOUVERNEURS-GENERAAL MERKUS EN R0-<br />
CHUSSEN. UITBREIDING VAN HET NE-<br />
DERLANDSCHE GEZAG OP SUMATRA.<br />
EXPEDITIËN NAAR BALI. DE GROND-<br />
WETSHERZIENING VAN 1848.<br />
1841-1850.<br />
Met den val van Bondjol kan men den Padri-oorlog als<br />
geëindigd beschouwen. Toch braken er in de eerstvolgende<br />
jaren herhaaldelijk onlusten uit op de Westkust van Sumatra ,<br />
meestal door eerzuchtige hoofden geleid. Zoo liet zich een<br />
opstand, welke in Februari 1841 in Batipoe en Tanah Datar<br />
uitbrak en aan het hoofd waarvan een neef van den Regent<br />
van Batipoe stond, in den beginne gevaarlijk aanzien, doch<br />
door het krachtige optreden van Michiels, die onmiddelijk de<br />
oproerige gewesten binnenrukte en den Regent van Batipoe<br />
met zijn neef gevangen nam, werd hij in de geboorte gesmoord.<br />
Ook de weerspannige Battaks werden met geweld tot het<br />
aanleggen van wegen gedwongen.
— 271 -<br />
De vertoogen door de Engelsche Regeering tegen onze<br />
uitbreiding op Sumatra gericht, hadden ten gevolge, dat in<br />
1843 verschillende posten weder werden ingetrokken en<br />
Vloewara Kompeh als de noordelijkste ter Oostkust van Sumatra<br />
bleef bestaan.<br />
Op het einde van 1844 was hel nogmaals noodig, dat<br />
Vlichiels zich aan het hoofd eener colonne stelde, de XII<br />
Kota's binnenrukte en de hoofden verdemoedigde. Na de<br />
bevrediging van Sumatra's westkust, voerde Michiels aldaar<br />
tie verplichte koffieciiltuur in voor elk gezin, dat de koffie<br />
tegen een bepaalden prijs aan het Gouvernement moest leveren,<br />
hetwelk zelf voor het transport naar Padang z<strong>org</strong>de.<br />
De aandacht der Hooge Regeering werd op Borneo gevestigd<br />
door de handelingen van een.Engelschman, James Brooke,<br />
die in 1839 eene reis naar Serawak deed,.alwaar hij pangeran<br />
Bassim , den vertegenwoordiger van den Sultan van Broenei,<br />
tot wiens gebied dit staatje behoorde, ondersteunde in een<br />
strijd tegen de Dajak's. Voor die ondersteuning had Hassim<br />
hem groote beloften gedaan en toen hij ze niet nakwam,<br />
dwong Brooke hem, in 1841, zijn gebied af te slaan en werd<br />
door den Sultan van Broenei erkend. Brooke, door de<br />
Engelsche Regeering tot haren regent aangesteld, wist in 1846<br />
van den Sultan van Broenei den afstand van het eiland<br />
Laboean te verkrijgen en, ofschoon de Nederlandsche Regeering<br />
tegen de inbezitneming van dit eiland protesteerde en<br />
het als eene schending van het tractaat van 1824 beschouwde,<br />
bleef Engeland Laboean als station voor stooinschepen in<br />
bezit houden, zonder echter Serawak als onderhoorigheid te<br />
erkennen.<br />
Om verdere pogingen van avonturiers te voorkomen, werd<br />
Weddik in 1844 als Commissaris-Inspecteur naar Borneo<br />
gezonden, die met den Radja van Koetei een verdrag sloot,<br />
waarbij deze de souvereiniteit van Nederland erkende. Weddik<br />
bezocht vervolgens de westkust, alwaar de Chineesche kongsi's
— 272 —<br />
oppermachtig heerschten, ten gevolge van de politiek van<br />
onthouding. Eerst in 1850 kwam hierm verandering, toen<br />
een krachtig optreden noodzakelijk werd, daar de Chineezen<br />
wraak willende nemen over de afsluiting der Sedouwnv.er,<br />
de hoofdplaats Sambas bedreigden. Tot ontzet dier<br />
plaats kwam de luitenant-kolonel S<strong>org</strong> met 400 man op de<br />
westkust aan en maakte zich van de sterkte Pemangkat<br />
meeStei, S<strong>org</strong> sneuvelde hier en werd opgevolgd door den<br />
Imtenant-kolonel Le Bron de Vesela, die, zich niet sterk<br />
genoeg gevoelende, de Chineezen in het bmnenland aan te<br />
tasten, nieuwe contracten met hen sloot<br />
De gouv.-gen. Merkus kwam, na eene kortstondige regeermg<br />
m 1844 te Soerabaja te ^ ^ *<br />
pressent van den Raad van Indië, Reynst, als waarnemend<br />
Gouverneur-Generaal optrad en die functie bekleedde tot de<br />
Munster van Staat. Jan Jacob Rochussen, m September 1845<br />
het bestuur aanvaardde.<br />
Behalve eenige kleine tochten, zooals naar Nias in 1847<br />
onder bevel van den luitenant-kolonel Van der Hart, om<br />
eene kampong te tuchtigen, welker bevolking zich verzet had<br />
tegen eene militaire opname; naar Palembang in 1849, waar<br />
de bevolking in het binnenland in verzet was gekomen,<br />
welke tegenstand eindigde met den val van de sterkte Pamalang<br />
en naar Bangka, waar een eerzuchtig hoofd, Amir, zich van<br />
1848 tot 1850 tegen hel bestuur verzette, komen drie belanoryke<br />
krijgstochteu onder het bestuur van Rochussen m<br />
aanmerking en wel naar het eiland Bali.<br />
De vorsten van Bali waren tot dezen tijd ongestoord gebleven<br />
en de controle der Regeering had zich alleen bepaald<br />
tot het tegengaan van den slavenhandel en zeeroof<br />
Een prerogatief van de Balineesche vorsten was het tawan<br />
karang of kliprecht, hetwelk een gestrand schip, met hare<br />
bemannmg, het eigendom des Vorsten deed worden, in wiens
— 273 —<br />
gebied zulks was vo<strong>org</strong>evallen. De toepassing van dit recht<br />
had in 1841 eene zending van den commissaris Koopman ten<br />
gevolge, die met de voornaamste vorsten van Bali, die van<br />
Boleleng, Karang Asam en Klongkong, verdragen sloot, waarbij<br />
zij beloofden het Nederlandsche oppergezag te erkennen<br />
en het kliprecht niet meer te zullen uitoefenen. De schending<br />
dezer beloften maakte in 1843 eene nieuwe zending noodzakelijk<br />
en de behandeling, welke de Resident van Besoeki, die<br />
als Commissaris gezonden was, van de vorsten ondervond,<br />
deed de noodzakelijkheid blijken, hen de macht van het Gouvernement<br />
te doen gevoelen.<br />
In Juni 1846 werd een expeditionnair korps ter sterkte van<br />
1700 man onder bevel van den luitenant-kolonel Bakker naar<br />
Bali ingescheept op eene vloot van 40 schepen, bewapend met<br />
115 vuurmonden en bemand met 1200 koppen onder bevel van<br />
den schout-bij-nacht Van den Bosch ; de resident van Besoeki<br />
Major trad als Regeerings-Commissaris op.<br />
Den 17 den Juni kwam de vloot voor Boleleng aan en had<br />
de landing plaats; wel boden de Balineezen reeds aan het strand<br />
en later in de versterkte kampong Boleleng geduchten tegenstand<br />
, zoodat de eerste aanval op deze plaats mislukte,<br />
toch waren zij bij een tweeden aanval van onze zijde genoodzaakt<br />
hunne positie te ontruimen en boden hunne onderwerping<br />
aan, toen ook de hoofdplaats Singa-radja veroverd<br />
was geworden.<br />
De vorsten traden in onderhandeling met den gouv.-gen.<br />
Rochussen, die juist op Bali was aangekomen, verbonden<br />
zich tot het slechten der versterkingen, het betalen van 300,000<br />
gulden oorlogskosten, het zenden van een jaarlijksch gezantschap<br />
naar Batavia, terwijl zij mede er in toestemden, dat te<br />
Boleleng een fort werd gebouwd met 200 man bezetting, welke<br />
door hen van levensmiddelen zou worden voorzien.<br />
De vorsten handelden echter niet ter goeder trouw, kwamen<br />
geene enkele der bepaalde voorwaarden na, plunderden ge-<br />
18
— 274 —<br />
strande schepen en sloten eindelijk zelfs het fort in, waarom<br />
eene tweede expeditie noodzakelijk werd, welke in Juni 1848<br />
van Batavia vertrok.<br />
De expéditionnaire macht, welke nu eene sterkte van ongeveer<br />
3000 man telde, werd aangevoerd door den generaalmajoor<br />
Van der Wijck ; de vloot ter sterkte van 40 zoo<br />
groote als kleine schepen bewapend met 72 vuurmonden, dooiden<br />
kapitein-ter-zee Sterk.<br />
De landing werd zonder tegenstand volvoerd en de versterkte<br />
kampong Boengkoelan veroverd. Verder landwaarts oprukkende,<br />
stieten de aanvallende colonnes bij een défilé voor<br />
Djagaraga op eene reeks versterkingen, welke, zoo door natuurlijke<br />
als kunstmatige hindernissen, moeilijk te genaken waren.<br />
Een aanval op deze positie ondernomen, mislukte geheel en<br />
berokkende onze troepenmacht een verlies van 12 officieren<br />
en 172 minderen aan dooden en gekwetsten, waardoor het<br />
voortzetten der expeditie ongeraden werd geacht en de troepen<br />
weder werden ingescheept.<br />
Met allen spoed werd nu eene derde expeditie uitgerust<br />
om den indruk van de geleden nederlaag uit te wisscheii.<br />
Vier bataljons infanterie met twee batterijen artillerie en belegeringsgeschut,<br />
een detachement cavalerie en mineurs benevens<br />
300 Madoereesche hulptroepen onder bevel van den generaal-<br />
majoor Michiels werden ingescheept op eene vloot van<br />
55 oorlogs- en transportschepen, bemand met 300 mariniers<br />
en 3000 matrozen en bewapend met 300 stukken geschut<br />
onder bevel van den vice-admiraal Machielse.<br />
In het begin van April 1849 kwam de vloot voor Boleleng<br />
aan, waar geland werd. Nog voor deze landing geheel verricht<br />
was had de luitenant-kolonel Le Bron de Vexela reeds<br />
bezit genomen van Singa-radja, waar de geheele troepenmacht<br />
verzameld werd. Gezanten van de vorsten trachtten<br />
onderhandelingen aan te knoopen, hetgeen de generaal-majoor<br />
Michiels weigerde, die alleen met de vorsten in persoon wil-
— 275 —<br />
de onderhandelen. Te Sangsit, dat vervolgens bezet werd,<br />
verschenen de vorsten van Boleleng en Karang Asam voor den<br />
opperbevelhebber, maar namen de eischen van Michiels niet<br />
aan, waarop tot den aanval op Djagaraga besloten werd.<br />
De troepenmacht werd in twee colonnes ingedeeld; de eene<br />
onder bevel van den luitenant-kolonel Van Swieten zou den<br />
aanval in front ondernemen, de andere onder Le Bron de<br />
Vexela, geleid door den chef van den staf, den luitenant-kolonel<br />
üe Brauw, zou eene verkenning langs den linkeroever<br />
der Sangsitrivier maken, om zoo mogelijk de werken om te<br />
trekken. Terwijl de eerste colonne de stelling te vergeefs in<br />
front aantastte en met verlies moest terugtrekken, leidde De<br />
Brauw de tweede colonne door de bedding der ondiepe rivier<br />
tot in den rug der vijandelijke versterkingen, die verrast en<br />
genomen werden. Daardoor kon ook de eerste colonne weder<br />
tot den aanval overgaan, hetgeen de ontruiming van<br />
Djagaraga door den vijand ten gevolge had.<br />
De generaal-majoor Michiels verklaarde nu den vorst van<br />
Boleleng vervallen van den troon en benoemde in zijne plaats<br />
Goesti Made Rai. Alle vorsten, met uitzondering van die van<br />
Karang Asam, Klongkong en Mengoewi kwamen in onderwerping.<br />
Om deze nog weerspannige vorsten te tuchtigen, werden<br />
de troepen, met achterlating van eene bezetting te Boleleng,<br />
ingescheept en naar Padang Kove overgebracht. Hier<br />
kwamen 4000 man hulptroepen van den vorst van Mataram<br />
op Lombok aan, die de bevelhebber op Karang Asam aan<br />
liet rukken, waar zij de troepen van den vorst versloegen,<br />
terwijl deze zich het leven benam. Uit Padang Kove, dat<br />
bezet bleef, rukte de bevelhebber den 24 sten Mei op Klongkong<br />
aan; achtereenvolgens werd de versterkte tempel van<br />
Soengla lawas en de kampong Kasoemba genomen, waar het<br />
bivak betrokken werd. Bij een nachtelijken aanval op het<br />
bivak werd de generaal-majoor Michiels aan het been gewond,<br />
aan welke wonde hij overleed. De luitenant-kolonel Van
— 27Ö -<br />
Swieten trad nu als bevelhebber op, trok naar Padang Kove<br />
terug en knoopte onderhandelingen met Klongkong aan.<br />
Daar deze geen gevolg hadden, werden nogmaals Soengla<br />
lawas en Kasoemba bezet, waarop de vorst in onderwerping<br />
kwam.<br />
Middelerwijl kwam de nieuw benoemde bevelhebber Z,. H.<br />
de hertog Bernhard van Saksen-Weimar, Commandant van<br />
liet Indische leger, op Bali aan, voor wien de vorsten nu<br />
verschenen, om vergiffenis te verkrijgen.<br />
De tractaten, welke zij vervolgens moesten onderteekenen,<br />
behelsden erkenning van het Nederlandsche gezag, het legengaan<br />
van zee- en strandroof, het verbod om tractaten te<br />
sluiten met andere natiën en de vestiging van Europeanen<br />
buiten voorkennis van het gouvernement te dulden, benevens<br />
het slechten van alle versterkingen.<br />
Tot nu toe was het cultuurstelsel op Java in vollen zwang gebleven<br />
en wierp voordeelige winsten voor het moederland<br />
af. Toen echter de nadeelen van dit stelsel zich deden gevoelen<br />
en het voor alle residentiën niet van toepassing bleek<br />
Ie zijn en toen door misgewas, vooral in de residentie Samarang,<br />
gebrek onder de bevolking ontstond, besloot Rochussen<br />
tot de vermindering der cultures in die streken, waar<br />
gebrek aan voedingsmiddelen heerschte en gaf last tot het<br />
verbeteren der waterwerken. Ook in de heerendiensten,<br />
welke vooral drukkend waren door de invoering van het<br />
defensiestelsel van Van den Bosch, werd verlichting gebracht<br />
door het aannemen van vrijwillige arbeiders.<br />
De rust op Java bleef, op eene enkele uitzondering na,<br />
ongestoord; in 1856 braken er in Bantam onlusten uit, verwekt<br />
door den Patih van Serang, die zich verongelijkt achtte.<br />
De luitenant-kolonel De Brauw, met troepen naar Bantam<br />
gezonden, vermeesterde Boedang Batoe, het brandpunt van<br />
den opstand, doch de hoofden wisten te ontsnappen. Na
— 277 —<br />
versterking bekomen te hebben, werden de oproerlingen te<br />
Tagal Papak overvallen en verscheidene hoofden gevangen<br />
genomen, terwijl anderen uitweken naar de Lampongs.<br />
Rochussen vond bij zijne komst in Indië het muntwezen<br />
in een berooiden toestand door gebrek aan zilver ; om hierin<br />
Ie voorzien werden biljetten, recepissen geheeten, uitgegeven,<br />
welke een wettig betaalmiddel in den Archipel werden.<br />
De Gouverneur-Generaal had ook een open oog voor de<br />
buitenbezittingen en wenschte verbetering in den toestand deibevolking<br />
aldaar te brengen, getuige verschillende besluiten<br />
onder zijn bestuur uitgevaardigd; zoo werden Mangkasar.<br />
Menado en Kema tot vrijhavens verklaard en de lasten der<br />
bevolking in de Minahassa verminderd, waardoor dit gewest<br />
al zeer spoedig tot de welvarendste van den Archipel ging<br />
behooren. Ook wenschte hij in de Molukken eenige vrijhavens<br />
te openen, waarvan echter werd afgezien, uit vrees<br />
voor het schenden van het monopolie in kruidnagelen. Op<br />
zijne reis naar Borneo, in 1849, werd er tot ontginning van<br />
de steenkolenmijnen in Bandjermasin besloten.<br />
Ofschoon de Minister van koloniën, Baud, om in de geldelijke<br />
behoeften te voorzien, de volksvertegenwoordiging<br />
dikwijls met zijne tinanciëele operaties bekend moest maken,<br />
zoo wist hij de oppositie in de Tweede Kamer, welke regeling<br />
bij de wet van het beheer der koloniën verlangde, te bedwingen<br />
en bleef tot 1848 de onbeperkte uitvoerder van<br />
's Konings wil.<br />
Het verlangen naar meerdere vrijheid, hetwelk in Nederland<br />
toenam, vond weerklank in Indië, waar zich stemmen<br />
deden hooren tot het verkrijgen van meerdere vrijheid van<br />
drukpers en persoon. Vooral wekte het besluit van den<br />
Minister misnoegen, waarbij als vereischte voor het bekleeden<br />
van rechterlijke of hooge civiele betrekkingen op Java.<br />
de opleiding aan de academie te Delft vereischt werd. Door<br />
dit besluit werd het doodvonnis over het instituut te Soera-
— 278 —<br />
karta uitgesproken en zagen minvermogenden zich den weg<br />
gesloten, tol het verkrijgen van het ambtenaars-radicaal. Onder<br />
leiding van bekwame mannen, als D 1 ' W. R. Van Hoëvell<br />
en M r P. Mijer, had te Batavia eene meeting plaats, om den<br />
Koning in een adres de opheffing van dit besluit te verzoeken.<br />
Bij de grondwetsherziening in 1848 werd aan de volksvertegenwoordiging<br />
een belangrijken invloed toegekend in de<br />
wijze van het beheer der koloniën en de verantwoording<br />
der koloniale geldmiddelen, doch daar de grenzen van inmenging<br />
der vertegenwoordiging niet scherp waren afgebakend,<br />
gaf dit op den duur aanleiding tot strijd tusschen de verschillende<br />
partijen.<br />
Met het geheele Kabinet was ook Baud in 1848 afgetreden<br />
en nadat de portefeuille van koloniën in verschillende<br />
handen geweest was, trad Pahud in 1849 als Minister, in het<br />
Ministerie Thorbecke, op.<br />
Tot opvolger van den gouv.-gen. Rochussen werd M r Bruce<br />
benoemd, doch toen deze ter reede van Texel overleed,<br />
werd M 1 ' Duymaer van Twist als zijn vervanger aangewezen,<br />
die in Mei 1851 de landvoogdij aanvaardde.
— 279 —<br />
§ 3. HET BESTUUR DER GOUVERNEURS-GENE-<br />
RAAL DUYMAER VAN TWIST EN PAHUD.<br />
EXPEDITIES NAAR SUMATRA, BORNEO,<br />
CELEBES EN DEN MOLUKSCHEN<br />
ARCHIPEL. HET TRACTAAT<br />
MET SIAK. INVOERING VAN<br />
EEN NIEUW REGEE-<br />
RINGS-REGLEMENT.<br />
1851-1861.<br />
Hebben wij tot nu toe de Regeering slechts noode het<br />
zwaard zien trekken om hare heerschappij over de verschillende<br />
staten van den Archipel geen ijdele klank te doen<br />
wezen, in dit tijdperk bespeuren wij eene geheele omkeering<br />
in hare zienswijze, welke geen verzet meer lijdelijk<br />
aanziet.<br />
In de eerste plaats onze aandacht vestigende op de buitenbezittingen,<br />
zien wij dat het Gouvernement van Sumatra's<br />
Westkust reeds winsten begon af te werpen voor het moederland,<br />
ten gevolge van de door Michiels ingevoerde koffiecultuur;<br />
de rustige houding van die eertijds zoo woelzieke<br />
bevolking toonde hare tevredenheid. Langs den weg der<br />
onderhandelingen, werden de hoofden der Battaklanden tot<br />
erkenning der Nederlandsche souvereiniteit overgehaald; verder<br />
strekte zich de bemoeiing der Regeering hier niet uit.<br />
Eene ware kwelling voor de bevolking was de slavenhandel,<br />
door Atjehsche zeeroovers gedreven, waarvan vooral de<br />
bevolking van het eiland Nias het slachtoffer was. De tocht<br />
in hel jaar 1847 onder bevel van den luitenant-kolonel Van<br />
der Hart naar dit eiland ondernomen, had geene verdere gevolgen<br />
gehad; om aan de onderdrukking der bevolking een<br />
einde te maken, besloot de Gouverneur van Sumatra 's Westkust,<br />
de generaal-majoor Van Swieten, tusschenbeiden te komen
— 280 -<br />
in de onderlinge veeten der Niassche vorsten en de Radja's<br />
van Botohosi en Orahili aan het Nederlandsche gezag te onderwerpen.<br />
Daartoe werd in 1855 eene kleine macht van<br />
119 man getrokken uit de detachementen op Sumatra's Westkust,<br />
waarmede de kapitein De Vos in Januari 1856 in de baai<br />
van Lagoendi landde. Hij rukte van hier op naar Orahili,<br />
doch moest, na eene vruchtelooze poging om de versterkte<br />
kampong te nemen, terugtrekken. Nu besloot de gouverneur<br />
Van Swieten tot het oprichten van eene redoute aan de Lagoendi<br />
baai, om aldaar een vast punt te bezetten ; dit werk<br />
werd door den majoor Grena tot stand gebracht en ondanks<br />
de ongezondheid van de plaats, bleef de redoute tot Februari<br />
1861 bezet, toen zij door eene aardbeving geheel verwoest<br />
werd.<br />
De Regeering trachtte nu langs een anderen weg, door het<br />
sluiten van een contract met den Sultan van Atjeh, aan den<br />
zeeroof een einde te maken ; daartoe deed de gouverneur<br />
Van Swieten in 1857, in persoon, eene reis naar Atjeh en<br />
wist ook met den Sultan een verdrag tot stand te brengen<br />
tot bescherming van den handel, doch dit verdrag bleek op<br />
den duur eene doode letter te wezen.<br />
De Lampongsche districten waren reeds geruimen tijd hel<br />
toevluchtsoord geworden van ontevredenen, uit Bantam geweken.<br />
Toen deze zich om een zekeren raden Intan schaarden,<br />
werd het noodig geoordeeld dit gewest te zuiveren; de<br />
kolonel Waleson trok aan het hoofd eener colonne het land<br />
door en nadat raden Intan en andere hoofden den dood gevonden<br />
hadden, hield de bevolking zich verder rustig.<br />
Even als in de Lampongs waren ook in het Palembangsche<br />
ontevredenen genoeg, die een zekeren Tijang Alam lot<br />
opperhoofd kozen en in het geheim door den Rijksbestuurder<br />
werden aangestookt. Vertrouwende op de goede gezindheid
— 281 —<br />
van eenige hoofden, met wie hij, aan het hoofd eener colonne<br />
van 160 man, in Juni 1851 naar Goenoeng Maraksa oprukte,<br />
was de luitenant-kolonel De Brauw, bijna hel slachtoffer<br />
van verraad geworden, daar hij, na de vermeestering van<br />
Goenoeng Maraksa, door den vijand omsingeld werd, die met<br />
de Inlandsehe hoofden van het gevolg des bevelhebbers in<br />
betrekking stond. Alleen dooi' zijne energieke houding en<br />
door voor de leus onderhandelingen met den vijand aan Ie<br />
knoopeu, wist De Brauw zijne colonne uit die hachelijke<br />
positie te redden. De opstand breidde zich uit over verschillende<br />
landschappen en het district Ampat Lawang was<br />
het brandpunt. De verbanning van den Rijksbestuurder in<br />
September 1851 naar Java had geene merkbare gunstige gevolgen,<br />
zoodat in April 1852 versterking van troepen uit<br />
Batavia gezonden moest worden, onder den luitenant-kolonel<br />
Helbach. Wel waren de Nederlandsche wapenen gelukkig<br />
in verschillende ontmoetingen, welke in de volgende jaren<br />
plaats hadden, doch het duurde tot 1856 eer Tijang Vlam,<br />
van de zijnen verlaten, zich op voorwaarde van lijfsbehoud<br />
overgaf; hij werd daarop naar Salatiga verbannen.<br />
Nog eenmaal moesten de wapenen opgevat worden tegen<br />
een zeker hoofd Pirahoen, die zich in de sterkte Djati verschanst<br />
had; eerst na eene belegering van zes maanden viel<br />
die sterkte in 1859 in onze handen. Pirahoen wist te ontkomen<br />
naar de Pasoeniahlanden, welker bevolking zich toen<br />
reeds als zeer krijgshaftig had doen kennen.<br />
Omstreeks denzelfden tijd oordeelde de Regeering het noodig,<br />
den vorst van Djambi, welk rijk tot de residentie Palembang<br />
gerekend werd te behooren, de Nederlandsche souvereiniteit<br />
te doen erkennen. Deze vorst had bij zijne troonsbeklimming<br />
in 1856, de vroegere tractaten niet alleen niet<br />
erkend, maar zijn rijk was ook het toevluchtsoord geweest<br />
voor de uit Palembang verdreven rebellen. Daar eene diplomatieke<br />
zending geene resultaten had, werd tot eene tuchti-
— 282 —<br />
ging besloten. De majoor Van Langen kreeg het bevel over<br />
eene macht van vier compagnieën infanterie en vier stukken<br />
geschut, welke over zee naar Moewara Kompeh vervoerd<br />
werden, terwijl twee compagnieën over land op Djambi aanrukten.<br />
Met gering verlies werd de kraton genomen ; de Sultan<br />
was reeds naar het binnenland gevlucht. Hij werd van<br />
den troon vervallen verklaard en zijn oom onder zeer beperkende<br />
voorwaarden tot leenvorst aangesteld; de kraton werd<br />
lot eene duurzame vestiging voor 260 man infanterie ingericht.<br />
Ten gevolge van inwendigen tweespalt, kwam ook het rijk<br />
Siak Sri Indrapoera in 1858 onder de souvereiniteit van het<br />
N. I. Gouvernement en werd met den Sultan van dit rijk,<br />
door den Resident van Riouw, een tractaat gesloten, waarbij<br />
hij zijn recht van zelfbestuur eenigermate behield, doch waarbij<br />
alle Europeanen en later ook de Ghineezen, welke zich<br />
daar en in de onderhoorige landstreken Deli, Serdang en<br />
Langkat vestigen zouden, tot rechtstreeksche onderdanen van<br />
het Gouvernement verklaard werden.<br />
Op het eiland Lingga regeerde een heerschzuchtig vorst,<br />
die zich voortdurend mengde in de binnenlandsche aangelegenheden<br />
der staten op het schiereiland Malaka en daardoor<br />
de Engelsehen bemoeilijkte. Toen hij nu, tegen het verbod<br />
der Indische regeering, zich in 1857 naar Singapoera begaf,<br />
werd hij door den Resident van Riouw, F. N. Nieuwenhuijzen,<br />
vervallen verklaard van den troon en zijn oom tol<br />
Sultan aangesteld, met wien een nieuw tractaat gesloten werd.<br />
De afgezette Sultan vond steun bij den Panglima besar van<br />
Reteh, die zich in zijn rooversnest Reteh, aan het riviertje<br />
van dien naam, noordwaarts van Djambi gelegen, versterkte,<br />
doch bij een aanval door de bemanning van een paar oorlogsschepen<br />
op zijne sterkte gedaan, sneuvelde. Wel eindigde<br />
hiermede de tegenstand, doch de toestand bleef in die streken<br />
vrij treurig.<br />
De tinproductie op de eilanden Bangka en Billiton nam
- 283 —<br />
voortdurend toe; op laatstgenoemd eiland werd de exploitatie<br />
der mijnen in 1860 aan de Billiton-maatschappij gegund.<br />
In Boleleng op het eiland Bali braken in 1858 onlusten<br />
uit, verwekt door een zeker hoofd Njoman Gempol, welke<br />
zulk een ernstig karakter aannamen, dat op het einde van<br />
dat jaar eene expeditie, waarvan het 13 d ' bataljon onder den<br />
luitenant-kolonel Stijn van Hensbroek een deel uitmaakte,<br />
onder den kapitein-luitenant-ter-zee Van Hasselt, derwaarts<br />
ging, welke Bandjar-Djawa veroverde, waarna Njoman Gempol<br />
zich overgaf.<br />
Wal hel eiland Borneo betreft, aldaar komen in dit tienjarig<br />
tijdvak twee belangrijke krijgsgebeurtenissen ter sprake,<br />
n. 1. de onderwerping der Chineesche kongsi's op de Westkust<br />
en de val van het Sultansrijk in Bandjermasin.<br />
Om een einde te maken aan de macht der Chineesche<br />
kongsi's ter Westkust van Borneo, die zich aan geene tractaten<br />
stoorden, werd M 1 ' A. Prins, vice-president van den Raad<br />
van Indië, in 1853 derwaarts gezonden, die de Regeering<br />
aanried, Sepang, in het centrum der kongsi's gelegen, te bezetten.<br />
Maar de verraderlijke handelingen der Ghineezen, die<br />
zelfs het leven van den Commissaris in gevaar brachten, was<br />
oorzaak van het uitrusten eener expeditie, welke ter sterkte,<br />
van ruim 2000 man, onder den luitenant-kolonel Andresen<br />
in Juni 1854 Montrado bezette. Wel hadden de troepen hier<br />
nog van aanvallen en verraderlijke handelingen des vijands<br />
te lijden, maar het uitzenden van mobiele colonnes, die geen<br />
tegenstand ontmoetten, deed de rust terugkeeren.<br />
In November 1854 werd Montrado tot eene assistent-residentie<br />
verheven, verdeeld in acht afdeelingen, voorloopig onder<br />
het bestuur van officieren, terwijl de Chineezen onder<br />
eio-en hoofden kwamen. Te Montrado werd een landraad<br />
opgericht, overal wegen aangelegd en door eene goede politie<br />
de woelingen van geheime genootschappen tegengegaan,<br />
Het gevaarlijkste van dien aard was het Sam-Tjam-Foei of
— 284 —<br />
drie-vingeren-verbond, dat der bevolking veel vrees aanjoeg,<br />
tot het den waarnemenden assistent-resident, kapitein G. M.<br />
Verspijck, gelukte het verblijf der hoofden van dit verbond<br />
te ontdekken, die nu onschadelijk gemaakt werden. Met gestrengheid<br />
wist de waarnemende resident Kroesen, die in 1856<br />
Andresen verving, alle verdere woelingen te voorkomen.<br />
Ook Sintang werd in 1856 tot eene assistent-residentie verklaard;<br />
de hierdoor in hunne rechten gekortwiekte prinsen,<br />
waaronder vooral een zekere pangeran Moeda zich bekend<br />
maakte, hielden dit gewest in onrust; vruchteloos waren de<br />
pogingen om de weerspannige hoofden gevangen te nemen,<br />
die zich in de wildernissen schuil hielden en later de gelederen<br />
tier rebellen in het zuiden van Borneo gingen versterken.<br />
In 1857 overleed de Sultan van Bandjermasin, Adam, en<br />
werd opgevolgd door Tamdjid'oellah, terwijl Hidajat'oellah,<br />
kleinzoon van den overledene, tot Rijksbestuurder werd benoemd.<br />
Die opvolging door de Regeering geregeld, veroorzaakte<br />
groote ontevredenheid en spoedig bleek het dat Hidajat<br />
uit gekrenkte eerzucht zich tegen het bestuur verzette;<br />
bij hem sloten zich Antasari, Demang Lehman en andere<br />
hoofden, vooral priesters, aan. In April 1859 kwam de luitenant-kolonel<br />
Andresen, als Commissaris te Bandjermasin en<br />
trachtte met Hidajat in onderhandeling te treden. Middelerwijl<br />
had er een algemeene aanval op onze posten plaats;<br />
enkelen als Kalangan, Poeloe Petak en Tabanio werden afgeloopen,<br />
een aanval op Martapoera werd afgeslagen, terwijl<br />
Pengaron behouden bleef door de uitstekende verdediging<br />
van den luitenant Beeckman. Het opzenden van sultan Tamdjid'oellah<br />
naar Batavia had geene toenadering ten gevolge,<br />
integendeel diens aanhang vermeerderde daardoor.<br />
In October 1859 trad F. fik Nieuwenhuijzen als Gouvernements-Commissaris<br />
en de majoor G. M. Ver.spijck als Militaire<br />
Commandant en waarnemend Resident op. Nu werden de<br />
onderhandelingen gestaakt, de vijand uit verschillende plaat-
— 285 —<br />
sen verdreven en Pleihari eu Moening bezet, zoodat de rust<br />
gaandeweg terugkeerde, toen de opstand een grooter omvang<br />
kreeg door den afval van Socrapati, hoofd van de Boven-<br />
Doesoen, die den 28 stcn December het stoomschip Onrust,<br />
commandant de luitenant-ter-zee Van de Velde, afliep en de<br />
geheele bemanning vermoordde. Wel werd hierover wraak<br />
genomen door het verwoesten van Lontontoear en Bahan, m<br />
welke baitste plaats de woning van Soerapati was, maar men<br />
kon dit hoofd niet meester worden. Aanhoudend werden<br />
patrouilles uitgezonden, om den vijand op te sporen, op ver-<br />
schillende plaatsen, zooals Ie Amoenthay, Barabei-i en Ama-<br />
wang, hem gevoelige verliezen toegebracht, maar de guenl-<br />
la-oorlog dunde de gelederen geducht, waarom Verspijck ver-<br />
sterking aanvroeg. Den ll de " Juni 1860 vaardigde de Gou-<br />
vernements-Commissaris eene proclamatie uit, waarbij Ban-<br />
djermasin bij het Nederlandsche grondgebied werd ingelijfd<br />
en in drie militaire commandementeii verdeeld werd, onder<br />
den majoor Verspijck en de kapiteins Roch en Van Oijeu.<br />
Van des vijands zijde werd die proclamatie beantwoord met<br />
een aanval op Martapoera, die met moeite werd afgeslagen.<br />
In het najaar van 1860 kwam er versterking van drie<br />
compagnieën op Bandjermasin aan en besloot Verspijck<br />
Martapoera te tuchtigen. De bevolking dezer plaats onder-<br />
wierp zich en ontving vergiffenis; vijf hoofden werden echter<br />
opgehangen. De Gouvernements-Gommissaris keerde naar Java<br />
terug en Verspyck werd tevens tot Resident van Bandjermasin<br />
benoemd.<br />
Een enkele maal leden onze patrouilles verliezen, zooals<br />
voor Boekit Madang, dat eerst genomen werd toen er twee<br />
malen versterking gezonden was en te ïabalang, waar een<br />
oproerig priester, door eene patrouille onder den luitenant<br />
Van Einde gevangen genomen zijnde, amok maakte, ten ge-<br />
volge waarvan de commandant en eenige manschappen wer-<br />
den afgemaakt.
— 286 —<br />
In October 1861 onderwierp zich Demang Lehman en beloofde<br />
Hidajat lot onderwerping over te halen. Werkelijk<br />
kwam deze ook in Januari 1862 te Bandjermasin aan en<br />
keurde zijne verbanning naar Java goed, doch ontvluchtte<br />
weder met Demang Lehman. Verspijck nam nu krachtige<br />
maatregelen, liet de rivieren afsluiten langs welke de bevolking<br />
levensmiddelen moest krijgen, vaardigde eene proclamatie<br />
ml, waarbij haar verboden werd wapenen te dragen en liet<br />
Hidajat aanhoudend vervolgen; hij werd hierin bijgestaan<br />
door bevolkingspatrouilles onder hunne eigen hoofden, ouder<br />
welke Soeta Ono zich bijzonder verdienstelijk maakte. Hidajat<br />
moest zich eindelijk uit gebrek in Maart 1862 onderwerpen<br />
en werd naar Java verbannen.<br />
Belangrijke voordeelen waren ook de inname van Goenoeng<br />
Tongka, de verblijfplaats van Antasari, en van Petap, waar<br />
Demang Lehman zich ophield. Na nog de bevolking aan de<br />
feweh getuchtigd te hebben, wegens het afloopen van de<br />
Onrust, gaf de luitenant-kolonel Verspijck het bevel over aan<br />
den kolonel Happé, onder wiens bestuur achtereenvolgens<br />
verschillende hoofden in onderwerping kwamen, zooals Demang<br />
Lehman, die door een krijgsraad ter dood veroordeeld<br />
werd. De oorlogstoestand bleef echter tot 1866 o-ehandhaafd.<br />
Gelijktijdig met Borneo was ook Celebes het tooneel des<br />
oorlogs. Niet alleen dat Boni steeds weigerde de Nederlandsche<br />
souvereiniteit te erkennen, in de laatste jaren had<br />
dit rijk de Nederlandsche vlag herhaaldelijk beleedigd, waarom<br />
'» 1858 lot eene tuchtiging besloten werd. De troepenmacht,<br />
lot dit doel uitgezonden, onder bevel van den generaal-majoor<br />
Steinmetz, wien als (weede bevelhebber "was<br />
toegevoegd de kolonel Waleson, had eene sterkte van drie<br />
bataljons infanterie, een escadron cavalerie, eene batterij artillerie<br />
en eene compagnie sappeurs. Als Gouvernements-
— 287 —<br />
Commissaris trad de vice-president van den Raad van Indië,<br />
De Perez, op.<br />
De expéditionnaire macht kwam in Februari 1859 voor<br />
Badjoa aan, waar, nadat een ultimatum aan de vorstin gezonden<br />
onbeantwoord was gebleven, het debarkement onder het<br />
vuur des vijands plaats had. Gelijktijdig was uit Mangkasar<br />
eene mobiele colonne sterk 500 man naar Pasar-Tjamba gezonden,<br />
om daar post te vatten. De kampongs aan het strand<br />
werden opgeruimd en in de kampong Lonrai het bivak betrokken.<br />
Nadal hel bivak versterkt was, werden er verkenningstochten<br />
naar de zijde van Boni gedaan en de vijand<br />
overal teruggedreven, terwijl de commandant der vloot<br />
de versterkingen aan de Tjenrana-rivier bemachtigde en deze<br />
afsloot. Terwijl de troepen zich onledig hielden met het<br />
openkappen van het terrein, om een weg in de richting van<br />
Boni te maken, werd de opperbevelhebber bij eene verkenning<br />
gekwetst en ging het bevel over op den kolonel Waleson.<br />
Deze liet Badjoa tot eene versterking inrichten en rukte den<br />
28»ten Februari 0p ßoni aan, welke plaats, na aanhoudende<br />
gevechten met den vijand, bereikt en aan de vlammen prijs<br />
gegeven werd. De vorstin was met de Aroe Pitoe of kiesheeren<br />
naar Pasempa gevlucht. De troepenmacht keerde naar<br />
het strand terug, waar de sterkte Badjoa voltooid werd en<br />
daar de regenmoesson ophanden was en de cholera vele<br />
slachtoffers onder de troepen eischte, waaraan den 17 den Maart<br />
ook de gouvernements-commissaris De Perez overleed, besloot<br />
de kolonel Waleson de troepen in te schepen, te Badjoa 200<br />
man en te Boeloekoemba 2 compagnieën achter te laten en<br />
het garnizoen te Mangkasar te versterken. In het begin van<br />
April had de inscheping der troepen plaats.<br />
Op hooger bevel werden de troepen naar Mangkasar overgevoerd<br />
en te Pangkadjene een kampement betrokken, waaruit<br />
de vijand in de Noorder-Districten in bedwang gehouden<br />
werd. Aroe Palakka, een Bonische prins, die door de ko-
— 288 —<br />
ningin gevangen gehouden werd, vluchtte naar Mangkasar,<br />
onderwierp zich aan het Nederlandsche gouvernement en ondersteunde<br />
diens belangen bij de bevolking van Boni, hetgeen<br />
echter niet belette, dat Sopeng, Wadjoe en andere staten<br />
de zijde van Boni kozen.<br />
Intusschen was op Java alles in gereedheid gebracht tol<br />
een tweeden tocht naar Boni. De troepenmacht zou bestaan<br />
uit twee bataljons infanterie, een escadron cavalerie, een halve<br />
batterij artillerie en eene halve compagnie sappeurs en versterkt<br />
warden met de troepen te Mangkasar. Tot opperbevelhebber<br />
dezer expeditie werd benoemd de commandant<br />
van hel Indische leger, de luitenant-generaal J. Van Swieten.<br />
In November 1860 vereenigde de vloot zich op de reede van<br />
Boeloekoemba, alwaar de opperbevelhebber, die eerst naar<br />
Mangkasar vertrokken was, zich bij de troepen voegde. Om<br />
Sindjai te veroveren, ontving de majoor Staring den last met<br />
eene colonne ter sterkte van 11 bataljon infanterie en de noodige<br />
artillerie over land naar die plaats te marcheeren, terwijl<br />
de overige troepen over zee derwaarts zouden vervoerd worden.<br />
Op hare zesdaagsche marsch naar Sindjai, die door het<br />
terrein zeer bemoeilijkt werd, verdreef de colonne den vijand<br />
uit zijne sterkten en kwam voor de plaats aan, toen deze<br />
reeds door de gedebarkeerde troepen genomen was. Verder<br />
oprukkende werd ook Balang-nipa genomen en aldaar<br />
eene versterking opgericht, terwijl Sindjai en Kadjang bij hel<br />
Nederlandsche gebied werden ingelijfd. De troepen werden<br />
vervolgens ingescheept en debarkeerden op het einde van<br />
November Ie Badjoa, alwaar de bezetting door ziekten veel<br />
te lijden had gehad; hel bivak werd betrokken te Tjiloë.<br />
Uit dit bivak werd opgerukt naar Palakka, welke plaats na<br />
eenigen tegenstand van den vijand den 6 den December bereikt<br />
werd en waar reeds verscheidene hoofden zich kwamen<br />
onderwerpen. Benige dagen later deed de opperbevelhebber<br />
eene verkenning naar Pasempa, welke zeer sterke plaats ver-
— 289 —<br />
laten werd bevonden. De troepen keerden naar het bivak<br />
terug, alwaar maatregelen genomen werden, om de gemeenschap<br />
met het strand te verzekeren. Den 14 den December nam<br />
de marsch naar Pampanoea een aanvang, terwijl gelijktijdig eene<br />
flottille de Tjenrana-rivier opstevende. Na een marsch van<br />
twee dagen, waarbij de bevolking zich rustig hield, werd<br />
Pampanoea bereikt en eenigen tijd door de troepen bezet<br />
gehouden. De opperbevelhebber zond nu den assistent-resident<br />
Bakkers naar Soppeng, Wadjoe en Loewoe, om die staatjes<br />
tot onderhandelen over te halen. Die onderhandelingen slaagden<br />
naar wensch, zoodat Van Swielen reeds in het begin<br />
van Januari last kon geven een gedeelte der troepen naar<br />
Java in te schepen. Toen nu ook de rijkssieraden van Boni<br />
waren uitgeleverd, kon tot de verkiezing van een nieuwen<br />
vorst worden overgegaan door de in onderwerping gekomen<br />
zijnde Aroe Pitoe's en Rijksgrooten. Aroe Palakka werd tot<br />
die waardigheid verheven, die bij verdrag van 22 Februari<br />
1861 de landstreken Oud-Boeloekoemba, Radjang, Sindjai<br />
benevens de eilanden Bonerate en Ralao aan het Gouvernement<br />
afstond.<br />
Tot onderwerping van den vorst van Tomori, een rijkje op<br />
de oostkust van Celebes, dat tot het gebied van den Sultan<br />
van Ternate behoorde, welke vorst ook in onmin was met<br />
dien van Tomboekoe, werd door de Regeering in 1856 tot<br />
een tocht naar Tomori besloten. Onder het bevel van den<br />
majoor Happé werden eenige troepen uit de Molukken en<br />
Ternate samengetrokken en deze naar de Tomori-baai overgevoerd.<br />
De hoofdsterkle Oessan-Dahoe werd aangevallen, waarop<br />
het hoofd zich onderwierp en de expéditionnaire macht<br />
weder werd ingescheept.<br />
In de Molukken ging de welvaart der bevolking niet vooruit;<br />
zij werd dikwerf door groote rampen geteisterd. Door<br />
19
— 290 —<br />
het openstellen van eenige havens in 1853, trachtte de Regeering<br />
den handel te verlevendigen, doch met weinig gevolg;<br />
de gedwongen teelt van kruidnagelen in Amboina bleef behouden,<br />
om haar niet geheel verloren te doen gaan.<br />
Het eiland Ceram werd in 1860 het tooneel van den strijd,<br />
door de woelingen van een geheim verbond, het Rakihanverbond<br />
genaamd, dat zich ten doel stelde het weren van<br />
vreemden invloed, de zendelingen en onderwijzers bemoeilijkte<br />
en het koppensnellen aanmoedigde. In September 1860 werd<br />
een schoolmeester met zijn gezin vermoord, op het bericht<br />
waarvan de Militaire Commandant der Molukken, de luitenantkolonel<br />
De Brabant, zich met eene colonne van 150 bajonetten<br />
naar Ceram inscheepte, eenige kampongs aan het strand<br />
verwoestte en vervolgens met zijne colonne eene marsch<br />
dwars door het eiland verrichtte, om de kampongs Honitette<br />
en Urouw te tuchtigen. Hierdoor was de tegenstand gebroken<br />
en nadat nog de versterkte kampong Boeria genomen was,<br />
kwamen de hoofden in onderwerping en kon de expéditionnaire<br />
macht zich op het einde van het jaar weder inschepen.<br />
Op Timor, dat gedeeltelijk tot Nederland, gedeeltelijk tot<br />
Portugal behoort, maakte zich vooral de Fettor van Takaip,<br />
Battikoi, berucht, wegens zijne verregaande wreedheid en<br />
rooftochten. Eene colonne onder bevel van den luitenantkolonel<br />
Rroll gaf in 1857 den vijand, die zich in zijne versterkingen<br />
dapper verdedigde, eene gevoelige les, doch slaagde<br />
er niet in Battikoi, op wiens hoofd een bloedprijs was gesteld,<br />
gevangen te nemen. Eerst in 1861 onderwierp hij zich,<br />
maar bleef voortdurend de schrik van de bewoners der Gouvernements<br />
gronden.<br />
De grenzen tusschen het Nederlandsche en Portugeesche<br />
gebied werden bij een verdrag in 1859 nader bepaald;<br />
Portugal deed daarbij afstand van alle aanspraken op de<br />
Solor- en Allor-eilanden.
— 291 —<br />
Op Java werd de rust in dit tijdperk niet verstoord. Hoe<br />
meer de kennis van den grond toenam, in des te milderen<br />
zin kon het cultuurstelsel woiden toegepast; toen het bleek<br />
dat de indigo-cultuur geringe winsten voor de bevolking opleverde,<br />
werd zij verminderd, daarentegen die der koffie en<br />
suiker uitgebreid. In 1854 werd de kina-cultuur ingevoerd ; op<br />
de hoog gelegen bosch- en woeste gronden werden in vrijen<br />
arbeid kina-aanplantingen aangelegd.<br />
Door het afschaffen der pasarbelasting, werd een einde gemaakt<br />
aan de knevelarijen, welke de bevolking, vooral van<br />
de Chineesche pachters, te verduren had. Vrijzinnigheid was<br />
het kenmerk van het besluit door den gouv.-gen. Duymaer<br />
van Twist uitgevaardigd, waarbij de bedevaart naar Mekka<br />
werd vrij verklaard. Toen het echter bleek welk een<br />
misbruik er gemaakt werd van de goede bedoelingen der<br />
Regeering, werd het noodzakelijk om controle op die pelgrimstochten<br />
uit te oefenen; de opstand in 1857 in Voor-<br />
Indië uitgebroken, leerde op nieuw de kracht van het fanatisme<br />
kennen. In 1859 vaardigde de minister Rochussen een<br />
besluit uit, waarbij aan de Nederlandsche Consuls de visitatie<br />
der passen van de Mekka-gangers en aan de Regenten het<br />
toezicht over de teruggekeerde hadji's werd opgedragen.<br />
Volgens de bepalingen der herziene Grondwet moesten er<br />
wettelijke regelingen getroffen worden voor het muntwezen<br />
en het invoeren van een Regeerings-reglement. De eerste<br />
wet kwam in Mei 1854 tot stand, de laatste op het einde<br />
van dat jaar en het Regeerings-reglement werd den l stcn Mei<br />
1855 afgekondigd. De voornaamste bepalingen er van waren :<br />
de afschaffing der slavernij, de regeling der cultures en heerendiensten,<br />
de vrijheid van drukpers en de regeling van het<br />
onderwijs. Als uitvloeisel dezer wet werden te Soerakarta<br />
en Fort de Rock kweekscholen voor inlandsche onderwijzers<br />
opgericht, terwijl in 1859 het gymnasium Willem III<br />
werd gesticht, om in de behoefte aan middelbaar onderwijs
- 292 -<br />
te voorzien. Ook in het bestuur kwam eenige wijziging; de<br />
Generale Directie van Financiën werd opgeheven en vervangen<br />
door vijf op zich zelven staande Directeuren. Met de Handelmaatschappij<br />
kwam eene eindregeling tot stand en haar werd<br />
den verkoop van producten tot, het einde van 1874 gewaarb<strong>org</strong>d.<br />
De minister Pahud, onder wiens bewind deze gewichtige<br />
wetten tot stand waren gekomen, werd geroepen ze in Indië<br />
te gaan toepassen en nam den 2&W Mei 1856 het bestuur<br />
van Duymaer van Twist over.<br />
Nadat M r . P. Mijer tot 1858 Minister van koloniën geweest<br />
was, werd Rochussen in dit jaar met die portefeuille belast.<br />
Door de afschaffing der slavernij, het aanmoedigen der stoomvaart,<br />
het aanleggen van een telegraafnet, de verbetering der<br />
vervoermiddelen, de exploitatie van het mijnwezen, de bescherming<br />
der zeevaart door kustverlichting en opnemingen,<br />
het oprichten van een geographischen, hydrographischen en<br />
topographischen dienst kwam er een groole omkeer in den<br />
socialen en oeconomischen toestand van Indië.<br />
Rochussen trad in 1860, na het verwerpen zijner begrooting<br />
af en werd vervangen door Jhr. Cornets de Groot van<br />
Kranenburg, deze later door M'. J. Loudon, die beiden slechts<br />
korten tijd aan het bewind bleven ; laatstgenoemde trad m<br />
1862 met het geheele Ministerie af. In het tweede Ministerie<br />
Thorbecke trad Uhlenbeck als Minister van koloniën op, terwijl<br />
de landvoogdij in Indië den 29- October 1861 doorbaron<br />
Sloet van de Beele was aanvaard.
— 293 —<br />
§ 4. HET TIJDPERK DER REGEERING VAN<br />
DE GOUVERNEURS-GENERAA_L M>. L. A. J.<br />
W. SLOET VAN DE BEELE—1866. M r .<br />
P. MUER—1872, M r . J. LOUDON—1875<br />
EN Mr. J. W. VAN LANSBERGE.<br />
VOORTGAANDE UITBREIDING VAN<br />
HET NEDERLANDSCHE GEZAG<br />
OP DE BUITENBEZITTINGEN<br />
EN ONTWIKKELING DER<br />
KOLONIËN. 1862 — 1878.<br />
Op eene enkele uitzondering na, bepalen zich de krijgsgebeurtenissen<br />
in het laatste tijdperk dat ter beschouwing<br />
overblijft, óf tot het onderdrukken van de pogingen van enkele<br />
eerzuchtige hoofden, om zich aan het Nederlandsche gezag<br />
te onttrekken en kunnen dus aangemerkt worden als<br />
naklanken van de belangrijke tochten, welke wij in een vorig<br />
tijdperk behandeld hebben, dan wel tot bevestiging van ons<br />
gezag, door het tegengaan van zeeroof en slavenhandel en het<br />
sluiten van nieuwe tractaten.<br />
In de eerste plaats vereischen de gebeurtenissen op het eiland<br />
Sumatra onze aandacht, waar op de Westkust, in October<br />
1862, de betrekking van Gouverneur aan een civiel hoofdambtenaar<br />
was opgedragen geworden. Daar was het, dat in<br />
October 1863 hel programma van den gewezen gouverneur<br />
Van Swieten voltooid en een einde gemaakt werd aan den<br />
slavenhandel en kinderroof op het eiland Nias, vooral door<br />
Atjehsche zeeroovers op de meest drieste wijze gevoerd.<br />
In het begin van 1863 werd eene kleine colonrte onder<br />
den luitenant-ter-zee Spanjaard door den Gouverneur van<br />
Sumatra's Westkust naar Nias gezonden, om Leulawaoe, alwaar<br />
volgens ingekomen berichten een slaven-depót zou gevestigd<br />
zijn, aan te tasten. De troepenmacht bleek bij de
__ 294 —<br />
uitvoering echter te gering te zijn, om hare taak te volbrengen.<br />
Om nu voor goed een einde te maken aan de macht<br />
der Radja's op Nias, machtigde de Regeering den Gouverneur<br />
eene voldoende troepenmacht uil te rusten. Deze, sterk 600<br />
man onder den majoor Fritzen, kwam den 25 sten Februari 1863<br />
in de Lagoendi-baai aan; achtereenvolgens werden nu de<br />
kampongs Hilibobo, Fadore en Orahili na geringen tegenstand<br />
genomen, de troepen ingescheept naar de Serombo-baai en<br />
van daar naar Leulawaoe opgerukt, dal in de asch werd<br />
gelegd. De Radja's van het eiland kwamen nu in onderwerping,<br />
zoodat de colonne in Juni weder ingescheept kon worden.<br />
De invloed van het Gouvernement op Sumatra's Oostkust<br />
was gering; de Regeering had zich na de tuchtiging van<br />
Djambi in 1858 bepaald lot het plaatsen van controleurs op<br />
het eiland Bengkalis, te Laboean-Batoe, aan de Paneh-rivier, te<br />
Batoe-Bara en Deli, maar deze ambtenaren, geene macht ter<br />
hunner beschikking hebbende, konden slechts zedelijken<br />
invloed uitoefenen. Het waren voornamelijk de vorsten van<br />
Asahan, Batoe-Bara en Serdang die wars waren van de erkenning<br />
der Nederlandsche souvereiniteit en in hun verzet door<br />
Engelsche handelaars en door Atjeh versterkt werden; de<br />
Sultan van Deli was op de hand van het Gouvernement en reeds<br />
had zich een Nederlandsche tabaksplanter in zijn rijk gevestigd.<br />
Op de herhaalde vertoogen van den Resident van Riouw,<br />
kreeg hel stoomschip Djambi, onder bevel van den kapiteinlui<br />
tenant-1 er-zee Van Rees, de opdracht, de Nederlandsche<br />
vlag 1er Oostkust Ie vertoonen. Mei den Resident aan boord,<br />
werden achtereenvolgens het eiland Bengkalis, Siak en Deli<br />
bezocht; alleen de vorsten van Serdang en Asahan weigerden<br />
voor dien ambtenaar te verschijnen. Eene tuchtiging<br />
van deze vorsten was nu onvermijdelijk, weshalve in September<br />
1865 te Batavia eene expeditie werd uitgerust, samengesteld<br />
uit drie compagnieën infanterie en eene halve batterij<br />
artillerie onder bevel van den majoor Van Heemskerck. Deze
— 295 —<br />
troepen werden ingescheept op een eskader bemand met 1500<br />
koppen onder bevel van den kapitein-luitenant-ter-zee Van<br />
Rees, tevens bevelhebber der expeditie. Te Batoe-Bara, waar<br />
de vloot het anker liet vallen, werden bevelen gegeven tot<br />
het doen van een gecombineerden aanval der land- en zeemacht<br />
op Asahan. Zonder tegenstand werd deze plaats bereikt,<br />
de Radja, die naar het binnenland gevlucht was, afgezet<br />
en door zijn broeder vervangen. De vorst van Serdang<br />
onderwierp zich en na Poeloe Kompej, waar Atjehers zich<br />
genesteld hadden, van vijanden gezuiverd te hebben, keerde<br />
de expéditionnaire macht terug.<br />
De residentie Palembang had voortdurend veel te lijden van<br />
de strooptochten der Pasoemahers, waarom de Regeering besloot<br />
de Pasoemahlanden in te lijven en onder geregeld bestuur<br />
te brengen. Daartoe werd den Militairen Commandant<br />
van Palembang, den luitenant-kolonel Roch, het bevel over<br />
een bataljon infanterie en eenige artillerie gegeven, nog versterkt<br />
door eenige troepen uit Palembang, waarmede hij<br />
in Maart 1866 de Pasoemahlanden binnenrukte en de sterke<br />
kampongs des vijands nam. De hoofdsterkte was Moentar-alam ,<br />
dat eerst, na eene maand ingesloten te zijn geweest, door den<br />
vijand ontruimd werd, die zich des nachts door de troepen<br />
heensloeg. Ofschoon de rust hersteld scheen, zoodat de troepen<br />
naar Java konden terugkeeren, werd het uitzenden van nieuwe<br />
versterking noodig, toen de bevolking in Pasoemah-lebar zich<br />
bleef verzetten. De verrassing van Gedong-Agang besliste<br />
echter reeds het pleit, nog voor de versterking was aangekomen.<br />
De luitenant-kolonel Koch werd vervangen door den<br />
kolonel Jalink, die de rust geheel herstelde; de Pasoemahlanden<br />
maken sedert een deel der residentie Palembang uit.<br />
De rust bleef in deze streken ongestoord tot September<br />
1873, toen er ongeregeldheden in Bengkoelen uitbraken, bij<br />
welke gelegenheid de assistent-resident Van Amstel en de
— 296 —<br />
controleur Castens vermoord weiden. Een militair machtsvertoon<br />
werd nu noodzakelijk, waartoe twee compagnieën<br />
van hel 10' 1 ° bataljon en detachementen uit Padang en Palembang<br />
werden afgezonden, onder het bevel van den kapitein<br />
Hollanders, welke troepen tot driemalen toe slaags raakten met<br />
de opstandelingen. In de eerste maanden van 1874 keerden<br />
de beide compagnieën naar Java terug en op het einde van het<br />
volgende jaar werden de moordenaars achterhaald en gedood.<br />
De tocht in hel begin van 1872 naar Goenoeng-tinggi, eene<br />
rolsversterking in het Barisan-gebergte, was tol tuchtiging<br />
van het opperhoofd van een stam Berg-Battak's, jang diperlocan<br />
Nan Lobeh, die den Sultan van Kota Pinang, een onzer<br />
vasallen, vermoord en de Nederlandsche vlag gehoond had.<br />
Nog vóór eene macht van twee compagnieën, ouder den<br />
kapitein Perié, Goenoeng-tinggi bereikte, had Nan Lobeh zich<br />
reeds aan de Westkust onderworpen.<br />
Het sultansrijk Deli, behoorende tot Siak, was in vijf districten<br />
verdeeld. Een der districtshoofden, minderjarig zijnde,<br />
stond onder voogdij van twee Daloe's, die de Europeanen<br />
zeer vijandig waren en in 1872 in openlijk verzet kwamen<br />
tegen den Sultan van Deli, door eene sterkte op te werpen<br />
te Timbang-Langkat. Om dezen vorst te ondersteunen, werd<br />
de Resident van Riouw door de Regeering gemachtigd, een<br />
detachement uit Riouw af te zenden, waarover de kapitein<br />
Koops, militaire commandant aldaar, het bevel kreeg. Deze<br />
rukte na aankomst onmiddelijk tegen den vijand op, dreef<br />
hem overal voor zich uit, bezette Tanda Benoea, toen hij<br />
hel bericht kreeg, dat ook de bergbewoners in opstand gekomen<br />
waren, waarop hij besloot naar Soenggal terug te,<br />
keeren. Op den terugtocht van Sapoeroek naar Soenggal had<br />
de colonne een vijandelijken aanval te doorstaan. Versterking<br />
werd nu aangevraagd , welke in Juli te Soenggal aankwam, beslaande<br />
uiteen half bataljon infanterie met de noodige artillerie
— 297 —<br />
onder bevel van den luitenant-kolonel Von Hombracht. Deze<br />
deed eenige tochten naar het binnenland, waar enkele versterkingen<br />
van den vijand genomen werden, legde detachementen op<br />
de landbouw-ondernemingen en nam verder eene afwachtende<br />
houding aan, daar er door het civiel bestuur onderhandelingen<br />
met den vijand werden aangeknoopt. Ziekten onder<br />
de troepen, waardoor ook Von Hombracht het bevel moest<br />
nederleggen, had in September het uitzenden van nog een<br />
half bataljon troepen met artillerie ten gevolge, terwijl hel<br />
bevel over de expeditie overging op den majoor Van Stuwe.<br />
Deze hervatte het offensieve met het doel den vijand geen<br />
rust te laten en vestigde, na eenige belangrijke punten bezet<br />
te hebben, zijn hoofdkwartier te Soengei Behilan, waarden<br />
22 sten October de oproerige Datoe's zich kwamen onderwerpen;<br />
zij werden gevangen genomen en naar Tjilatjap verbannen.<br />
De rust keerde nu terug en de troepen werden op het einde<br />
van 1872 uit Deli teruggetrokken, maar na den ongunstigen<br />
afloop van de eerste expeditie naar Atjeh in 1873 werd de<br />
sterkte der troepen te Deli weder op 7 compagnieën gebracht.<br />
Nadat de vorst van Siak in 1873 het eiland Bengkalis aan<br />
het Gouvernement verkocht had, werden de bezittingen lei-<br />
Oostkust van Sumatra van Riouw gescheiden en tot eene<br />
afzonderlijke Residentie verheven; drie jaren later werd hel<br />
heffen van alle rechten aan het Gouvernement afgestaan,<br />
tegen geldelijke schadeloosstelling.<br />
In het begin van 1876 deed de Jang dipertoean van Kota<br />
Intan een inval in het Siaksche grondgebied en weigerde<br />
voldoening te geven. Den 19 den Januari rukte eene colonne<br />
van 135 bajonetten met artillerie onder den kapitein Barthélémy<br />
naar Kota Intan op, dat verlaten bevonden en verwoest<br />
werd, toen het hoofd weigerde zich te onderwerpen.<br />
Belangrijk voor de bevolking van Sumatra's Westkust was<br />
het vaststellen van een reglement tot regeling van het rechtswezen<br />
aldaar in Maart 1874, hetwelk in hel volgende jaar
— 298 -<br />
door het lid van den Raad van Indië, Mr. T. H. Der Kinderen,<br />
als Gouvernements-Commissaris, werd ingevoerd. Tevens werd<br />
eene geleidelijke afschaffing der slavernij voorbereid en in 1876<br />
werden de slaven ter Westkust van Sumatra vrij verklaard.<br />
Verblijdend zijn de bemoeiingen der Regeering in de laatste<br />
jaren tot het vermeerderen der kennis van dit schoone eiland ;<br />
als bewijzen hiervoor kunnen strekken de onderzoekingen<br />
door den mijn-ingenieur De Grève gedaan, die in 1870 de<br />
Ombiliën-kolenvelden in de Padangsche bovenlanden ontdekte,<br />
welke drie jaren later gevolgd werden door eene spoorwegopname<br />
onder den ingenieur Cluijsenaer. in verband met eene<br />
mogelijke exploitatie in de toekomst, benevens de ondersteuning,<br />
welke zij verleende aan eene wetenschappelijke expeditie, in<br />
1877 door het aardrijkskundige genootschap te Amsterdam<br />
uitgerust, onder leiding van den luilenant-ter-zee Schouw<br />
Santvoort, 1er onderzoeking van Midden-Sumatra.<br />
Van het eiland Sumatra naar Borneo overgaande, zien wij<br />
in dit tijdperk nog eene enkele maal onlusten uitbreken op<br />
de west- en zuidkust van dit eiland, als gevolgen van den<br />
Bandjermasinschen krijg. Tot 1868 bleef de staat van oorlog<br />
in de Boven-Doesoen gehandhaafd door de woelingen van<br />
een hoofd, Mas Nata Widjaja, die, uit Bandjermasin ontvlucht,<br />
de stammen langs de Pinoh-rivier in opstand bracht en aan<br />
de vervolgingen der troepen wist te ontsnappen. In 1867<br />
stierf Mas Nata Widjaja en onderwierp een ander hoofd,<br />
toemenggoeng Tebeh, zich te Bandjermasin.<br />
In de Z. en O. afdeeling braken in 1870 ongeregeldheden<br />
uit, verwekt door een zekeren Wangkang, die na het eindigen<br />
van den Bandjermasinschen krijg, de vijandelijkheden was<br />
blijven voortzetten. Wel onderwierp hij zich in Mei 1870<br />
aan den Resident te Bandjermasin, die hem Marabahan tot<br />
verblijfplaats aanwees, maar zijne vijandige gezindheid bleef<br />
voortduren en in November smeedde hij zelfs plannen tot
— 299 —<br />
een aanval op de hoofdplaats, waarin hij door tijdig genomen<br />
maatregelen verhinderd werd. Daar Wangkang's aanhang<br />
toenam, werd er versterking van troepen aangevraagd,<br />
welke in December 1870 te Bandjermasin aankwam, bestaande<br />
uit een half bataljon infanterie onder den majoor P. R. De<br />
Rochemont. Het vijandelijk hoofd hield zich op in de Bedandan<br />
vlakte, waarop de luitenant-kolonel Schultze, militaire<br />
commandant te Bandjermasin, maatregelen nam om die vlakte<br />
af te sluiten en den vijand daar aan te tasten. Veel diensten<br />
bewezen hierbij bevolkingspatrouilles en de hulptroepen van<br />
Soeta Ono. Den 26 8ten December werd Wangkang in zijne<br />
versterking aan den Simpang Doerachman aangevallen, welke<br />
door onze troepen genomen werd, terwijl het later bleek<br />
dat Wangkang bij deze gelegenheid gesneuveld was.<br />
Een ander hoofd Goesti Mohamat, die zich op het eilandje<br />
Mengkatip ophield, werd hier door eene Dajaksche patrouille<br />
aangevallen en bij de verdediging afgemaakt.<br />
In Januari 1874 braken er weder onlusten uit aan de<br />
Kapoeas te Loeboeh-Lanah. De assistent-resident van Sintang<br />
Stoll, met een detachement derwaarts vertrokken, kon de<br />
opstandelingen niet tot rede brengen en werd voor de vijandelijke<br />
versterkingen gewond, aan welke verwonding hij<br />
overleed. Nu werd een krachtiger optreden noodzakelijk<br />
en in Februari rukte de luitenant-kolonel P. R. de Rochemont<br />
met eene colonne van 200 man uit Sintang tegen de vijandelijke<br />
versterkingen op, die achtereenvolgens genomen werden,<br />
waarop verscheidene hoofden in onderwerping kwamen.<br />
De rust werd verder op Borneo niet verstoord en in 1877<br />
het bestuur in de Z. en O. afdeeling gere<strong>org</strong>aniseerd.<br />
De eigenaardige verhouding waarin het Gouvernement tol<br />
de vorsten op Celebes staat, gedeeltelijk als souverein, maar<br />
ook gedeeltelijk als leenheer en bondgenoot, maakt het bestuur<br />
over deze bezitting zeer moeilijk. Na de fnuiking van
— 300 -<br />
Boni's macht, waren er nog vele ontevredenen overgebleven,<br />
vooral in de Noorder-Districten en in Mandar. Een dier ontevredenen<br />
was kraëng Bonto-Bonto, oom van den Regent<br />
van Labakang. Eene poging welke de gouverneur van Celebes<br />
Bakkers, in 1868 in het werk stelde om kraëng Bonto-<br />
Bonto tol onderwerping over te halen, waartoe hij zich in<br />
persoon maar Labakang begaf, mislukte geheel. Nu vertrok<br />
eene mobiele colonne uit Mangkasar onder bevel van den<br />
militairen commandant van Celebes, den majoor Veenhuizen,<br />
die den vijand eenige verliezen toebracht in het Toerakapa jagebergte,<br />
ofschoon hij niet uit al zijne versterkingen verdreven<br />
kon worden. Deze aanval beantwoordde kraëng Bonto-Bonto<br />
door een tegenaanval op de redoute te Pangkadjene, welke<br />
echter afgeslagen werd. Op nieuw werd eene colonne uit<br />
Mangkasar gezonden, welke den vijand in het Toerakapajagebergle<br />
te vergeefs zocht, daar deze de wijk had genomen<br />
naar het rijk Lamoeroe, welks grenzen niet door gewapende<br />
troepen mochten worden overschreden. De troepen keerden<br />
naar Mangkasar terug, maar er bleef eene mobiele colonne<br />
van 125 man onder den kapitein. Van Leersum in Pangkadjene<br />
achter. De Gouverneur van Celebes werd door de<br />
Regeering gemachtigd de grenzen van Lamoeroe te overschrijden;<br />
daarop vertrok in November 1868 de majoor<br />
Veenhuizen naar Pangkadjene, verdeelde zijne macht in drie<br />
colonnes en trok daarmede naa.r Saloe-Saloe, den vijand<br />
Voor zich uitdrijvende, die nergens stand hield, zoodat hij<br />
niet meer te duchten scheen.<br />
In 1872 vertoonde kraëng Bonlo-Bonto zich weder in de<br />
Noorder-Districten en braken er te gelijker tijd onlusten uit<br />
in Tanette en Balang-nipa. De gouverneur Bakkers verzocht<br />
en verkreeg versterking van troepen van Java en wel twee<br />
compagnieën infanterie. Toen deze waren aangekomen, werd<br />
er eene colonne van vier compagnieën onder bevel van den<br />
majoor H. F. Meijer naar Balang-nipa ingescheept, die het
— 301 —<br />
vijandelijke hoofd, maradia Kapé, rusteloos vervolgde, zoodat<br />
deze, van zijn aanhang verlaten, zich in December onderwierp.<br />
Ook in Tanette was middelerwijl de rust hersteld.<br />
In de Noorder-Districten had kraëng Bonto-Bonto zich in<br />
eene sterke stelling te Barabatoea genesteld. Een aanval op<br />
die stellino- in November verricht, kostte onzen troepen groote<br />
verliezen; dit, in verband met het invallen van de regenmoesson,<br />
was oorzaak van het tijdelijk staken der operatiën. Te<br />
Pangkadjene bleef een detachement achter, terwijl de overige<br />
troepen naar Mangkasar terugkeerden.<br />
In het begin van 1873 werden de troepen te Pangkadjene<br />
op drie compagnieën gebracht onder bevel van den majoor<br />
Kraal en aanhoudend patrouilles op den vijand afgezonden.<br />
Deze toestand duurde de volgende jaren voort. Wel knoopte<br />
kraëng Bonto-Bonto tot tweemalen in 1874 en 1875 onderhandelingen<br />
aan, maar zijne eischen waren te buitensporig.<br />
Eindelijk werd in eene der vele patrouillegevechten zijn<br />
oudsten zoon daëng Pasele gevangen genomen, twee andere<br />
zonen sneuvelden in eene ontmoeting op de Tjindea-rots en<br />
hij zelf week naar Pare-Pare. Den 10 den October 1877, nadat<br />
nog twee zijner zonen zich onderworpen hadden, vervoegde<br />
kraëng Bonto-Bonto zich bij den colonne-commandant, den<br />
majoor Prager, en bood zijne onderwerping aan.<br />
In Augustus 1875 werd door gewapende benden uit Boewool,<br />
een aanval gedaan op den post te Menado, welke dooide<br />
waakzaamheid der bezetting verijdeld werd, die bij een<br />
uitval de roovers gevoelige verliezen toebracht. Eene compagnie<br />
uit Mangkasar ter versterking gezonden, was voldoende<br />
om de bevolking in bedwang te houden. Toen de Resident<br />
vervolgens het rijkje Boewool bezocht, bleek het dat deze<br />
aanval door een eerzuchtig hoofd geleid was, die bij het<br />
gevecht met de troepen gesneuveld was.
— 302 -<br />
In 1863 werd in de Molukken de gedwongen specerijteelt<br />
afgeschaft en door eene belasting in geld vervangen, hetgeen<br />
echter den toestand der bevolking weinig verbeterde, welke<br />
nu die teelt verwaarloosde. Ook de perkeniers op Banda<br />
werden in 1864 vrijgesteld van de levering hunner producten<br />
aan het Gouvernement, waarvoor eene grondbelasting op de<br />
perken in de plaats kwam.<br />
Hel Gouvernement der Molukken werd in 1866 geheel<br />
opgeheven en vervangen door twee Residentiën, Ternate en<br />
Amboina.<br />
De zeeroovers uit Halmaheira pleegden herhaaldelijk roof<br />
en m 1864 moest de negorij Marahoenoe op West-Ceram<br />
getuchtigd worden. De versterkingen werden geslecht en<br />
de bevolking gedwongen zich aan de Elpapoetih-baai te<br />
vestigen. In Januari 1866 braken er weder onlusten uit,<br />
welke het zenden van troepen uit Java noodzakelijk maakten.<br />
Van twee zijden, uit het noorden en zuiden, werden onder<br />
het bevel van den luitenant-kolonel Strengnaerts tochten naar<br />
het binnenland gedaan, met het gelukkige gevolg, dat de<br />
opstandelingen zich allerwege onderwierpen. In 1875 werd<br />
het nogmaals noodig de in verzet gekomen Berg-AIfoeren op<br />
Ceram te tuchtigen. In het volgende jaar kwam een zekere<br />
Danoe Hassan op Halmaheira in verzet en verontrustte met<br />
zijne vloot den Archipel, tot zijne scheepsmacht in September<br />
van dat jaar door het stoomschip Pontianak grootendeels<br />
vernield werd; in Juni 1877 kwam het hoofd in onderwerping.<br />
De zeeroof blijft vooral voor deze streken een ware<br />
plaag en voortdurend moeten er kruistochten tegen de roovers<br />
worden ondernomen.<br />
In 1868 werd Bali weder het tooneel van den strijd, daar<br />
een zekere Ida Made Rahi, ontslagen hoofd van het district<br />
Bandjar, dat als onderdeel van Boleleng aan het Gouvernement<br />
behoorde, onrust in dit district verwekte.
— 303 —<br />
Aan het hoofd eener expéditionnaire colonne ter sterkte van<br />
een bataljon infanterie en vier stukken geschut kwam de<br />
majoor Van Heemskerck den 15 den September ter reede van<br />
Boleleng, bezette Singa-radja en trok daarna met de hoofdmacht<br />
over zee naar Bandjar. In dit district had de vijand<br />
vijf kampongs, welke zeer versterkt waren, bezet. Drie<br />
aanvallen, in September en October op de versterkingen des<br />
vijands gedaan, mislukten door de vlucht der hulptroepen en<br />
tegenaanvallen des vijands. Na het derde échec verzocht<br />
de bevelhebber versterking van troepen van Java. Deze<br />
kwam den 20 sten October aan en bestond uit een bataljon<br />
infanterie en vier stukken geschut, terwijl met de leiding der<br />
expeditie de kolonel De Brabant belast werd. Deze rukte<br />
den 24 steo October met zijne geheele macht tegen de vijandelijke<br />
kampongs op en maakte zich na een hardnekkigen<br />
tegenstand van allen meester; de hoofden waren wel gevlucht<br />
naar Mengoei, maar werden uitgeleverd. Ida Made Rahi<br />
werd naar Bandong verbannen.<br />
Op Java werd de rust in dit tijdperk zelden verstoord en<br />
de ongeregeldheden te Bekassi in 1869, waar de assistentresident<br />
M r . De Kuijper en de ambtenaar van politie Maijer<br />
vermoord werden, in Tegal in 1864 en in Pekalongan in 1865,<br />
gingen uit van enkele woelgeesten, welke spoedig onschadelijk<br />
gemaakt werden.<br />
Wat de bestuurshandelingen betreft, kan men wijzen op<br />
verschillende belangrijke wetten, welke in de laatste jaren<br />
werden uitgevaardigd. Ouder het Ministerie Thorbecke, dat<br />
van 1863-1866 aan het bewind was en waarin Fransen van<br />
de Putte de portefeuille van koloniën bekleedde, werd aan<br />
eene Maatschappij concessie verleend tot den aanleg van den<br />
spoorweg Samarang-Vorstenlanden, onder rente-garantie van<br />
den Staat. In 1870 werd deze lijn en twee jaren later de<br />
lijn Batavia-Buitenz<strong>org</strong> voor het verkeer opengesteld.
— 304 —<br />
Ook hechtte de volksvertegenwoordiging hare goedkeuring<br />
aan de wet op het beheer der koloniale geldmiddelen, de<br />
comptabiliteitswet, waardoor te beginnen met 1867 de jaarlijksche<br />
begrooting bij de wet werd vastgesteld en aan de<br />
wet tot regeling der opleiding van Oost-Indische ambtenaren,<br />
waardoor de gelegenheid geopend werd ook in Indië het<br />
radicaal te verkrijgen; daartoe werd bij het Gymnasium<br />
Willem III, dat in 1868 tot eene hoogere burgerschool met<br />
vijfjarigen cursus hervormd werd, eene afdeeling gevoegd<br />
voor onderwijs in de Taal-, Land- en Volkenkunde van<br />
Nederlandsch-Indi*, in denzelfden geest als de gelijknamige<br />
rijks-instelling te Leijden en de gemeente-instelling te Delft.<br />
Het lager onderwijs werd bij Koninklijk besluit van 1868<br />
en het inlandsen onderwijs in 1871 geregeld, ten gevolge<br />
waarvan de inlandsche kweekscholen werden uitgebreid en<br />
bij de reeds bestaande te Bandong en Fort de Koek, nog die<br />
van Soerakarta en de Minahassa gevoegd werden.<br />
Gelijktijdig werden door de Indische Regeering verschillende<br />
besluiten uitgevaardigd als: eene herziening der tarieven van<br />
in- en uitvoer, de afschaffing der cultuurpercenten voor Europeesche<br />
ambtenaren en van het ambtelijk landbezit voor<br />
de Inlandsche hoofden, die door verhooging van tractementen<br />
schadeloos gesteld werden, de opheffing van verschillende<br />
cultures en eene nieuwe regeling der heerendiensten, de<br />
afschaffing der rottingslagen als politiestraf, de intrekking van<br />
de pacht op de visscherijen, de invoering van een wetboek<br />
van strafrecht voor Europeanen en van een nieuw reglement<br />
op de posterijen, de herziening van het passenstelsel, de<br />
oprichting van de Kamers van Koophandel op de hoofdplaatsen<br />
van Java en te Padang, als tusschenpersonen tusschen<br />
de regeering en de nijverheid en van een bureau voor de<br />
statistiek, als eene afzonderlijke afdeeling aan de Algemeene<br />
Secretarie toegevoegd.<br />
Door het afstemmen van eene wetsvoordracht tot vaststel-
- 305 —<br />
ling der grondslagen, waarop particuliere ondernemingen zich<br />
in Indië zouden kunnen vestigen, trad de minister Fransen<br />
van de Putte af en in "het Ministerie, dat nu aan het roer<br />
kwam, werd M r . P. Meijer met de portefeuille van koloniën<br />
belast, 1866, die echter in September reeds zijn zetel verliet.<br />
om de landvoogdij in Indië te gaan aanvaarden.<br />
Achtereenvolgens traden nu Trakranen en Hasselman als<br />
Ministers van koloniën op, tot in 1868 E. De Waal die<br />
waardigheid aanvaardde, onder wiens bestuur de agrarische<br />
wet tot stand kwam, waarbij de uitgifte van woeste gronden<br />
in erfpacht voor den tijd van 75 jaren werd vastgesteld en<br />
liet eigendomsrecht aan Inlanders werd toegekend op de<br />
gronden door hen in erfelijk individueel bezit bezeten, benevens<br />
eene wet op de regeling der verplichte suikercultuur, welke,<br />
trapsgewijze verminderd wordende, in 1890 geheel moet<br />
ophouden.<br />
In de Preanger-gewesten bestond nog het oude zoogenaamde<br />
Preanger-stelsèl, waarbij de bevolking, wat het heffen der<br />
belastingen en het regelen der heerendiensten betrof, geheel<br />
aan de willekeur der Regenten en priesters was overgelaten.<br />
De minister De Waal wilde hierin verandering brengen,<br />
hetgeen in 1871 zijne uittreding uit het Ministerie en de benoeming<br />
van M r . P. P. Van Bosse tot zijn opvolger ten gevolge had.<br />
Nadat de nieuwe regeling door het lid in den Raad van<br />
Indië, O. Van Rees, als Gouvernements-Commissaris, was<br />
voorbereid, werd in 1871 bepaald, dat die gewesten als de<br />
overige residentiën zouden bestuurd worden.<br />
Verder werden in de laatste jaren verschillende bepalingen<br />
vastgesteld tot het verbeteren der rechtspleging, waartoe rechtsgeleerden<br />
tot voorzitters der landraden werden aangesteld<br />
err een wetboek van strafrecht voor Inlanders benevens een<br />
politie-reglement ingevoerd, alsmede tot de regeling der cultures<br />
en heerendiensten, de afschaffing van het pandelingschap,<br />
de uitgifte van gronden, de verbetering van de positie der<br />
20
— 306 —<br />
ambtenaren, zoowel burgerlijke als militaire, en van het lot<br />
der mindere militairen.<br />
Toen het kanaal van Suez voor de internationale vaart<br />
werd opengesteld, werd in April 1870 de stoomvaartmaatschappij<br />
»Nederland" opgericht met het doel eene geregelde<br />
stoomvaart tusschen Nederland en Nederlandsch-Indië tol<br />
stand te brengen. De versnelde en geregelde gemeenschap<br />
tusschen beide landen, heeft een grooten invloed op den<br />
maatschappelijken toestand van Indië uitgeoefend, welke<br />
nog vermeerderd werd door hel in werking brengen van<br />
eene telegraphische verbinding van Java met Singapoera en<br />
Australië en de opneming van Nederlandsch-Indië in de<br />
internationale postvereeniging.<br />
Toen nu de behoefte gebleken was aan eene zeehaven<br />
voor Batavia, werd besloten deze aan te leggen te Tandjong<br />
Priok en deze plaats door een spoorweg en een kanaal met<br />
Batavia te verbinden, met welke werkzaamheden in 1877<br />
een begin werd gemaakt.<br />
Nog moet gewezen worden op de uitbreiding van het<br />
middelbare- en lagere onderwijs op Java, door het oprichten<br />
van eene hoogere burgerschool met driejarigen cursus te'<br />
Soerabaja in 1875, van eene dergelijke inrichting,' twee<br />
jaren later te Samarang. van een landbouwschool te Buitenz<strong>org</strong><br />
in 1876, van kweekscholen voor inlandsche onderwijzers<br />
te Bandjermasin. Mangkasar, Amboiua en Probolinggo, van<br />
meisjesscholen en door de verbetering van het militair onderwijs.<br />
En de hoop dat Indië eene schoone toekomst te gemoet<br />
gaat mag gekoesterd worden, wegens de meerdere belangstelling<br />
van de Nederlandsche Regeering in de Indische belangen,<br />
waarvan, behalve genoemde instellingen, ook den<br />
aanleg van nieuwe spoorwegen getuigt, zooals de lijn Soerabaja-Pàsoeroewan-Malang,<br />
welke hare voltooiing nadert en
- 307 —<br />
de geprojecteerde lijnen Batavia-Bandong-Tjilatjap, Djokjokarta-Magelang,<br />
Soerakarta-Madioen-Soerabaja,- zoo ook de<br />
pogingen door haar aangewend om door het uitzenden of<br />
aanmoedigen van natuuronderzoekers, meerdere kennis van<br />
deze gewesten te verkrijgen, onder wie eene eerste plaats<br />
bekleedde de groote natuurkundige D r . W. F. Junghuhn, in<br />
1864 te midden zijner werkzaamheden overleden.<br />
Ook de publieke belangstelling, zich onder anderen uitende<br />
door het houden van periodieke landbouw- en nijverheidstentoonstellingen,<br />
is een ma'chtige factor voor den toenemendeh<br />
bloei van Nederlandsch-Indië.<br />
§ 5. DE CONVENTIE VAN 2 NOVEMBER<br />
1871, TUSSCHEN NEDERLAND EN<br />
GROOT- BRITTANNIË. DE<br />
OORLOG MET ATJEH.<br />
Een der artikelen van het tractaat van 17 Maart 1824 bevatte<br />
de bepaling, dat de beide contracteerende partijen<br />
krachtdadig bij zouden dragen tot het beteugelen der zeerooverij.<br />
Het opvolgen dezer bepaling was voor Nederland<br />
moeilijk zoo niet onmogelijk, daar-de zeerooverij het meest<br />
gepleegd werd door Atjehneezen, die zich aan de vertoogen<br />
van het Nederlandsche Gouvernement niet stoorden, dat, door<br />
de schikkingen met Engeland getroffen, belet werd zich op<br />
de noordkust van Sumatra te vestigen. Wel had de generaal<br />
Van Swieten in 1858 een verdrag van vriendschap en "handel<br />
met Atjeh gesloten, (bl. 280), maar op nieuw ontstonden er<br />
geschillen over de grensregeling op de oostkust, welke de<br />
expeditie naar Asahan ten gevolge had (bl. 295).<br />
De Engelsche handelaren in de Straits-Settlements, meer<br />
voordeel ziende in den handel op de onafhankelijke Inlandsche<br />
Staten, protesteerden tegen elke gebiedsuitbreiding en reeds in
— 308 —<br />
1843 had de Nederlandsche Regeering toe moeten geven aan<br />
de eischen van Engeland en eenige posten op de oostkust<br />
moeten intrekken. Ook het tractaat in 1858 met Siak Sri<br />
Indrapoera gesloten, wekte den argwaan der Engelschen op-<br />
In dien toestand van verschil vân wederzijdsche inzichten<br />
kwam een einde bij de conventie van 2 November 1871,<br />
waarbij Engeland zich verbond Nederland vrij te laten in<br />
zijne uitbreiding op Sumatra, op voorwaarde van gelijkstelling<br />
van den Engelschen met den Nederlandschen handel in alle<br />
staten, welke reeds afhankelijk van den Nederlandschen kroon<br />
waren of zulks nog zouden worden.<br />
Nu werd in 1872 een oorlogsschip naar Atjeh gezonden<br />
met den controleur Kraijenhoff aan boord, die het vorige<br />
jaar dat rijk reeds bezocht had. Daar hij nu niet ontvangen<br />
werd, besloot de Regeering eene Commissie naar<br />
Atjeh te zenden, wier komst den Sultan bijtijds werd aangezegd;<br />
deze zond echter afgevaardigden naar Riouw met<br />
verzoek om het zenden dier Commissie uit te stellen, daar<br />
hij de hulp had ingeroepen van Turkije. De Regeering<br />
vernam echter tevens, dat Atjeh pogingen aanwendde om<br />
met andere mogendheden te onderhandelen, hetgeen haar deed<br />
besluiten tot het afvaardigen van een Regeerings-Commissaris.<br />
die van den Sultan erkenning onzer souvereiniteit moest eischen<br />
en zoo deze mocht weigeren, den oorlog verklaren en dien<br />
terstond aanvangen.<br />
De vice-president van den Raad van Indië Nieuwenhuyzen,<br />
met die zending belast, kwam den 22 8ten Maart 1873 ter reede<br />
van Atjeh en verklaarde, toen de Sultan op een herhaald<br />
schrijven om ophelderingen te geven omtrent het gedrag zijner<br />
gezanten, ontwijkende antwoorden gegeven had, den 26 sten<br />
Maart den oorlog aan Atjeh. Den 5 den April kwam de expéditionnaire<br />
macht voor Atjeh aan ; zij had eene sterkte van vier<br />
bataljons infanterie, Waaronder een bataljon barisan van<br />
Madoera, een detachement cavalerie, een halve veld- en een
— 309 —<br />
bergbatterij en verder de hulpwapens, in het geheel ongeveer<br />
3500 man. Dit korps werd aangevoerd door den generaalmajoor<br />
Köhler, wien als 2 de bevelhebber de kolonel Van<br />
Daalen en als chef van den staf de kolonel Egter van Wissekerke<br />
waren toegevoegd. De zeemacht, sterk 6 oorlogsschepen en<br />
eenige vaartuigen der gouvernements-marine, stond onder<br />
bevel van den kapitein-ter-zee Koopman en voerde eene<br />
landingsdivisie van 450 mariniers.<br />
Den dag na aankomst deed de opperbevelhebber met<br />
4 compagnieën, onder het vuur des vijands, eene verkennmg<br />
naar het strand, welke bevredigend afliep. Den 8 stcn en9 de "<br />
April had het debarkement der troepen plaats, hetgeen de<br />
vijand te vergeefs trachtte te beletten. De troepen leden veel<br />
van het vuur uit eene versterking aan het strand, die, niet<br />
om te trekken zijnde, tot tweemalen toe te vergeefs bestormd<br />
en eerst den 9 den door den vijand verlaten werd, toen de<br />
marine er bres in had geschoten. Bij eene verkenning op<br />
dien dag in de richting des kratons gedaan, werd de vijand<br />
niet ontmoet. Den 10 d April rukte de opperbevelhebber<br />
met 2£ bataljon infanterie, de marine-landingsdivisie, de<br />
bergbatterij en een detachement mineurs in de richting van<br />
den kraton op. De troepen hadden veel oponthoud door<br />
het passeeren eener lagune en kwamen eindelijk voor eene<br />
groote missigit aan, die vruchteloos bestormd.en eerst genomen<br />
werd, toen de artillerie ze in brand had geschoten. Het<br />
bivak werd daarop buiten de missigit belrokken, die aanstonds<br />
weder door den vijand bezet werd. Hierdoor moest de aanval<br />
op den kraton, die in de nabijheid van de missigit lag,<br />
uitgesteld en deze eerst hernomen worden. Toen het<br />
bij eene verkenning op den 12 de " April bleek, dat de missigit<br />
niet om te trekken was, werd zij den 14 den in front aangevallen<br />
en na een hardnekkigen tegenstand genomen; bij het<br />
in oogenschouw nemen der veroverde positie werd de genenial-majoor<br />
Köhler doodelijk gewond, zoodat het bevel op
— 310 —<br />
den kolonel Van Daalen overg In g: die met de reserve in het<br />
strandbivak was achtergebleven. Den 15 dcn April had eene<br />
verkenning plaats, als voorbereiding lot een aanval op de<br />
werken voor den kraton, welke aanval den 16 den werd uitgevoerd.<br />
Hierbij stieten de troepen echter op zulk een<br />
tegenstand, dat zij bevel kregen terug'te trekken, op het<br />
oogenblik dat eene compagnie reeds tot eene versterking<br />
genaderd was, welke later de kraton bleek te wezen. Na<br />
dezen mislukten aanval en daar ook de-vijand de communicatie<br />
met het strand bedreigde, gaf.de bevelhebber den 17' 1 ''"<br />
April last naar het strand terug te keeren.<br />
In eene conferentie, tusschen de bevelhebbers der land- en<br />
zeemacht en den Regeerings-Commissaris. gehouden, werd<br />
besloten der Regeering machtiging te vragen, de expeditie<br />
te slaken, wegens den ophanden zijnden regenmoess"on.<br />
Die machtiging werd verleend, hoewel de Regeering op eene<br />
vroegere aanvrage reeds twee bataljons infanterie tol versterking<br />
en den generaal-majoor Verspijck lol opperbevelhebber<br />
had aangewezen. Op hel einde van April keerde de geheelc<br />
expéditionnaire macht naar Java terug. Het geheele verlies bij<br />
deze expeditie bedroeg aan gesneuvelden en overledenen bij<br />
de landmacht 7 officieren en. 75 minderen, bij de zeemacht<br />
2 officieren en 3 minderen.<br />
De maatregelen, welke na den terugkeer der eerste expeditie<br />
genomen werden, om de nadeelige gevolgen er van te voorkomen<br />
en eene tweede expeditie voor te bereiden, waren :<br />
het blokkeeren der kusten van Atjeh , waartoe langzamerhand<br />
ee-ne vloot van 18 schepen zich daar verzamelde, het bezetten<br />
van Edi op verzoek van den vorst van dit rijk, het versterken,<br />
(1er bezettingen op de posten aan de oost- en westkust van<br />
Sumatra, het verspeiden van proclamation in de aan Ujeh<br />
onderhoorige staatjes, het verbod van in- en uitvoer van oorlogsbehoeften<br />
buiten Java, het oprichten van een btireau voor
— 311 —<br />
de krljgstoerustingen op Sumatra, het lijdelijk versterken<br />
van het Indische leger door openstelling der werving en<br />
detacheering van officieren uit Nederland, alsmede het beier<br />
bewapenen van het Indische leger.<br />
Ook de Atjehneezen, vooral de Raad van achten te Penang,<br />
waren werkzaam om onlusten te verwekken in den Archipel,<br />
hetgeen hen echter mislukte.<br />
Tot opperbevelhebber der tweede expeditie tevens Regeerings-<br />
Commissaris werd benoemd de gepensionueerde luitenant-generaal<br />
J. Van Swieten, tot tweeden bevelhebber de generaalmajoor<br />
G. M. Verspijck en tot chef van den algemeenen stal<br />
de kolonel G P. De Neve. Als Regeerings-Commissaris werd<br />
de- opperbevelhebber bijgestaan door twee secretarissen en den<br />
controleur, later assistent-resident R. C. Kroesen. De bevelhebber<br />
der zeemacht was de kapitein-ter-zee Van Gogh. De troepenmacht<br />
ter sterkte van ongeveer 6500 man met een half escadron<br />
cavalerie, 3 batterijen artillerie en 2 compagnieën vestingartillerie<br />
benevens een detachement voor de bediening vanhetachterlaadgeschut<br />
was verdeeld in drie brigades onder de bevelen<br />
van de kolonels De Roij van Zuijdewijn, Wiggers van Kerchem<br />
en Schultze; elke brigade telde vier bataljons infanterie, eene<br />
batterij artillerie, benevens detachementen cavalerie, mineurs<br />
en sappeurs ; van deze brigades bleef de eerste als reserve te<br />
Padang achter. Voor het transport der troepen, zoomede<br />
voor ziekenschepen, werden 'particuliere schepen ingehuurd.<br />
Bij het vertrek der expeditie heeischte de cholera op Java ,<br />
welke gedurende den geheelen oorlog veel offers eischte.<br />
Het doel waarom deze tocht werd uitgerust was met Atjeh<br />
eene regeling te treffen op den voet van het tractaat in 1858<br />
met Siak gesloten.<br />
Bij aankomst te Atjeh vaardigde de opperbevelhebber<br />
proclamation uit aan de hoofden, waarin hun bescherming<br />
beloofd werd als zij de onzijdigheid bewaarden.<br />
Het aanvalsplan was drieledig, de landing tusschen de Atjeh-
— 312 —<br />
rivier en Pedro-punt, het voortrukken naar de monding dier<br />
rivier en langs deze naar den kraton. Den 9 den December<br />
1873 debarkeerde de 2 de brigade onder leiding van den generaal-majoor<br />
Verspijck te Koeafa Tjangkoel en rukte voort<br />
tot kampong Lamnga, waar het bivak betrokken werd; de<br />
3 de brigade ontscheepte te'Koeala Gighen. Den 14 den December<br />
was de geheele macht, zonder .tegenstand ontmoet te hebben,<br />
vereenigd te Moesapi; dien dag rukte de generaal-majoor<br />
Verspijck met drie bataljons en eene batterij op naar de<br />
kampong Tiban, op welken tocht de vijand uit eene verschanste<br />
linie verdreven werd. Den volgenden dag werd de<br />
monding der Atjeh-rivier in bezit genomen en legerden de<br />
troepen zich in het bivak noordwaarts van Moesapi. De<br />
twee. volgende dagen gingen voorbij met het verkennen der<br />
Atjeh-rivier; den 18 dc " rukte de kolonel Wiggers van Kerchem<br />
met eene colonne van 3 bataljons, de noodige artillerie<br />
en cavalerie legen de vijandelijke werken in zuidelijke richting<br />
op, terwijl eene colonne arbeiders, beschermd door 4 compagnieën<br />
ouder den luitenant-kolonel Pel, in last had een<br />
weg door het nipa-bosch zuidwaarts van Moesapi te kappen<br />
en van daar naar de Atjeh-rivier op te rukken. De eerste<br />
colonne bereikte de kampong Penajoeng en bezette ze; de<br />
colonne Pel, zich met de eerste vereenigd hebbende, keerde<br />
naar Moesapi terug.<br />
Den volgenden dag werd door eene colonne onder den<br />
luitenant-kolonel Engel den weg door het nipa-bosch naaide<br />
Atjeh-rivier gevonden, alwaar de marine reeds eene vijandelijke<br />
versterking veroverd had. Den 22 sten December was<br />
de geheele expéditionnaire macht te Penajoeng vereenigd ; de<br />
monding der Atjeh-rivier en de benting door de marine genomen,<br />
bleven bezet, terwijl de kampong Djawa door eene<br />
brug over de rivier met Penajoeng verbonden werd. De<br />
opperbevelhebber zond nu den Sultan een brief, maar de zendeling<br />
welke dit op zich nam, Mas Soemo Widikdjo, werd
- 313 —<br />
vermoord, twee zijner volgelingen wisten te ontkomen, een<br />
andere werd gevangen genomen. Proclamation aan de vorsten<br />
der kuststaatjes gezonden, bleven zonder uitwerking.<br />
Den 25 sten December ruk'te de kolonel Wiggers van Kerchem<br />
in z. o. richting op tot het opsporen eener vlakte, welke<br />
volgens berichten op den rechteroever der rivier tegenover<br />
den kraton moest gelegen zijn. De colonne stiet op de dapper<br />
verdedigde linie Lemboe-Langoegoep ; de troepen leden groote<br />
verliezen, de bevelhebber werd gewond en vervangen door<br />
den generaal-majoor Verspijck en eerst tegen den middag<br />
was de geheele stelling door den vijand ontruimd. Den<br />
volgenden dag rukten met hetzelfde doel weder twee colonnes<br />
uit onder den generaal-majoor Verspijck en den kolonel<br />
Schultze; de eerste leed vele verliezen uit de vijandelijke<br />
werken op den linkeroever der Atjeh-rivier, de laatste colonne<br />
vond de grasvlakte, waarop de troepen naar Penajoeng<br />
terugkeerden.<br />
Bevelen werden nu gegeven tot het ontschepen van hel<br />
belegeringsgeschut en reeds den 4 dcn Januari 1874 waren<br />
twee batterijen op de grasvlakte opgeworpen, die haar vuur<br />
openden op de missigit en den kraton. Den 6 dcn Januari<br />
rukte de kolonel De Roij van Zuijdewijn, die den kolonel<br />
Wiggers van Kerchem vervangen had, met de 2 dc brigade<br />
uit de kampong Djawa langs den linkeroever der Atjeh-rivier<br />
tegen de missigit op. In het bedekte terrein voor de missigit<br />
raakte de brigade slaags met den vijand, leed groote verliezen,<br />
maar maakte zich door een frontaanval meester van de voorwerken<br />
en tevens van de missigit, welke nu mei 8 compagnieën<br />
bezet bleef. De eerstvolgende dagen werden besteed tot liet<br />
aanleggen van een weg van de kampong Djawa naar de<br />
missigit ; de .aanvallen des vijands op de missigit en Penajoeng<br />
werden afgeslagen. Den 12 den Januari maakte de kolonel<br />
Schultze zich meester van de versterkingen Kotta Petjoet en<br />
Kotta Goenoengan, westwaarts van den kraton, welke bezet
— 314 —<br />
bleven. Den dag daarna deed de vijand een aanval op het<br />
bivak te Penajoeng, drong er in door en werd met moeite<br />
teruggeslagen. Om de geleden verliezen aan te vullen werden<br />
2 bataljons uit Padang ontboden, die den 20 8ten te Penajoeng<br />
aankwamen.<br />
Daar de opperbevelhebber vernam dat de Sultan zich<br />
ophield in de kampong Longbattah, werd tot een tocht in<br />
die richting besloten. Den 23 stcu Januari rukte de tweede<br />
bevelhebber met 4 bataljons en 2 batterijen tot dit doel uit,<br />
verdeelde zijne macht in twee deelen, trok de Koeroeng<br />
Daroe over en bezette alle kampongs. zuidwaarts van den<br />
kraton. Den volgenden dag', in oostelijke richting voorwaarts<br />
rukkende tot Longbattah, kreeg hij bevel naar Penajoeng<br />
terug te keeren, daar bij eene verkenning uit Kotta Petjoet<br />
gedaan, de kraton verlaten was bevonden. De kraton'bleef<br />
door 2 bataljons bezet, de overige troepen keerden naar<br />
Penajoeng terug. Daar er van een tractaat met den Sultan<br />
geen sprake meer. kon zijn, gaf de opperbevelhebber last den<br />
kraton, welke den naam van Kotta Radja-kreeg, tot eene<br />
duurzame versterking in te richten; door het uitzenden van<br />
patrouilles werd getracht met de hoofden in aanraking te<br />
komen.<br />
Eene enkele maal hadden er offensieve bewegingen plaats,<br />
zooals den 27 sten Januari, toen twee colonnes uit Penajoeng<br />
langs de Atjeh-rivier tegen de kampongs Pinang en Longbattah<br />
oprukten en den vijand verdreven. Twee dagen later rukte<br />
eene colonne onder den luitenant-kolonel Van Thiel uit om<br />
de toegangen tot de oostelijk gelegen moekims op te sporen;<br />
de opperbevelhebber volgde met zijn staf die beweging. De<br />
vijand werd uit de kampong Lampermei verdreven, waarop<br />
de colonne naar het bivak terugkeerde.<br />
Het gerucht verspreidde zich dat de Sultan overleden was.<br />
Tot bescherming van het hoofd van Maraksa, toekoe Nek,<br />
tegen toekoe Nanta. hoofd van de VI moekims, rukte den
— 315 —<br />
12 dcn Februari eene colonne onder den luitenant-kolonel Van<br />
der Heijden tegen Bital op ; door de kampongs Setoe, Larnteboe<br />
en Lamtermin tnarcheerende kwam zij in den rug<br />
van de kampong Bital, welke bestormd, veroverd en aan<br />
toekoe Nek ter bezetting werd overgegeven. Daar de vijand<br />
zich vooral in Ketapang Doea verzamelde, werd tot een tocht<br />
derwaarts besloten. Daartoe rukte den 15 den Februari eene<br />
sterke colonne van 6 bataljons infanterie en 1^ batterij artillerie<br />
onder bevel van den luitenant-kolonel Pel uit; de colonne<br />
marcheerde tusschen de kampongs Lamtermin en Getjoeh<br />
door, werd voor de kampong Getjil door den vijand beschoten,<br />
die echter geen stand hield en rukte vervolgens op Ketapang<br />
Doea aan, dat van drie zijden aangevallen, na een hevig<br />
gevecht in onze handen viel.<br />
Uit den kraton ' werden herhaaldelijk patrouilles gezonden<br />
om het omliggende terrein van vijanden te zuiveren. Een<br />
dier patrouilles stiet den 16 den April op eene vijandelijke versterking,<br />
geraakte daar in een vuurgevecht met den vijand,<br />
Avaaruit zich, toen uit den kraton versterking was gezonden,<br />
een gevecht ontspon, dat ons groote verliezen berokkende.<br />
Den 25 sten en 26 sten April vertrok de opperbevelhebber met<br />
de hoofdmacht uit Atjeh, in Kotta Radja eene bezetting achterlatende<br />
van 5 bataljons infanterie, eene batterij artillerie,<br />
eene compagnie mineurs en sappeurs en eenig vestinggeschut,<br />
onder bevel van den kolonel Pel ; die als civiel en militair<br />
gezaghebber optrad. Bij het vertrek van de hoofdmacht<br />
hadden reeds vele kustslaatjes de Nederlandsche souvereiniteit<br />
erkend; Pedir en hel . gebied van toekoe Nanta waren<br />
door de marine, getuchtigd geworden. Maatregelen waren<br />
genomen om de vestiging van induslriëelen aan te moedigen<br />
en in het belang der scheepvaart werd bepaald, dat er op<br />
Poeloe Bras een vuurtoren, zou worden opgericht waarvan<br />
de bouw in Juli 1875 voltooid werd.
— 316 —<br />
Na het vertrek der hoofdmacht deed toekoe Nanta een inv.al<br />
in het met ons bevriende Maraksa en verbrandde eenige<br />
kampongs om welke reden de kolonel Pel bezettingen legde<br />
te Oleh-leh, Blang-Oé en Merdoehatie. Oleh-leh werd tot<br />
onlschepingsplaats bestemd, aldaar een zeehoofd aangelegd<br />
en die plaats door een spoorweg en telegraaflijn met Kotla-<br />
Radja wrbonden. In Juni kreeg de bevelhebber eene<br />
versterking van 600 man die hem in staat stelde, de Atjehneezen,<br />
welke zich in Lampoeloe genesteld hadden en uit<br />
die plaats de gemeenschap met het strand bedreigden, van<br />
daar te verdrijven. Dit geschiedde den 20 sten Juni door eene<br />
colonne onder den majoor Scharp, die Lampoeloe veroverde,<br />
waar eene versterking werd opgericht. Den 28 sten Juni<br />
rukte de kolonel Pel met eene colonne uit om de streek n.<br />
en n. o. waarts van de marine-benting van vijanden te zuiveren;<br />
Garouw werd na een hevig gevecht genomen en te<br />
Kotta Babi, Kotta Radja Bedil en Lamara versterkingen opgericht.<br />
Op een ander punt bedreigde de vijand ook onze vestiging.<br />
Soerian was door hem geducht versterkt en hieruit<br />
werd Oleh-leh voortdurend bedreigd. Eene operatie tegen<br />
Soerian slaagde volkomen. Door een.e omtrekkende beweging<br />
van eene colonne onder den majoor Phaff werd die plaats<br />
den 26 sten Juli omsingeld en een 80-tal vijanden, welke zich<br />
niet wilden overgeven, afgemaakt; ook hier, alsmede te Poe-<br />
Oe, werden versterkingen opgeworpen en- bezet. Den 17 den<br />
Augustus werd nog eene grafheuvel oostwaarts van Kotta Radja<br />
door onze troepen bezet. Door het bezetten dier verschillende<br />
posten werd versterking dringend noodig, waarom<br />
een bataljon, dat in Padang als reserve was achtergebleven,<br />
naar ' het oorlogsterrein werd gezonden en te Atjeh eene<br />
nieuwe compagnie vestingartillerie alsmede eene compagnie<br />
"mineurs en sappeurs werden opgericht.<br />
Om den vijand, die de gemeenschap tusschen Kotta Radja
317 -<br />
en Penajoeng bedreigde, te verdrijven, werd den 28 ste "<br />
September de kampong Langkroek door eene colonne onder<br />
den luitenant-kolonel Wiegand bezet en toen den 7 den November<br />
door eene colonne onder den kolonel Pel, Lemboe<br />
na een hevig gevecht in .onze handen viel, was Kotta Radja<br />
aan die zijde tegen aanvallen gedekt. In Lemboe werden<br />
drie versterkingen en een paar dagen later nog e«n vierde<br />
aan de Atjeh-rivier opgericht.<br />
In het begin van December hadden de troepen veel van<br />
oyerstroomingen te lijden, welke de gemeenschap tusschen Kotta<br />
Radja en de posten verbraken, maar ook den vijand beletten<br />
aanvallend op te treden. Den' 9 den December kwamen twee<br />
bataljons infanterie en eene batterij artillerie als versterking<br />
te Atjeh aan. Om nu het zuider- en oosterfront tegen den<br />
vijand te dekken, rukten den 31 sten December twee colonnes<br />
tegen Longbattah op; de eene bestemd om langs den linker<br />
oever der Atjeh-rivier in front tegen Longbattah op te rukken,<br />
de andere om de vijandelijke versterking in het oosten te<br />
bestoken. De eerste colonne onder den majoor Vau der Meer,<br />
bij welke de bevelhebber zich bevond, maakte zich van den<br />
kampongrand en vervolgens doormarcheerende van eene<br />
vijandelijke versterking meester, doch moest terugkeeren toen<br />
de andere colonne onder den luitenant-kolonel Wiegand, door<br />
een misverstand hare operatie staakte. Die terugtocht ging<br />
met groote verliezen gepaard ; toch bleef het grootste gedeelte<br />
van Longbattah in onze macht, waar eenige bentings<br />
werden aangelegd. In de maanden Januari en Februari 1875<br />
werden nog bentings opgericht te Blang-Tjoet, Poengej-Blang-<br />
Tjoet, Mandarsah-poetih en Lamara-Olei-Loe. Om de zuiderlinie<br />
te voltooien werd de vijand in de maanden April en<br />
Mei uit de kampongs Loöng en Getjil verdreven, waar, alsmede<br />
te Setoe en Lamteboe, versterkingen Werden opgericht.<br />
De generaal-majoor Pel, intusschen tot dien rang bevorderd;<br />
vertrok nu voor eenige maanden naar Java en werd tijdelijk
— 318 —<br />
vervangen door'den kolonel Wiggers van Kerchem, die den<br />
12 den Juni als civiel en militair gezaghebber optrad.<br />
De troepen werden nu bezig gehouden met het bevestigen<br />
onzer positie en het maken van patrouilles, om de gemeenschap<br />
tusschen de posten te verzekeren.<br />
Den 9 deu November keerde de generaal-majoor Pel te Atjeh<br />
terug en»werd door het zenden van twee bataljons infanterie<br />
versterking in de gelegenheid gesteld om offensief op te treden,<br />
ten einde Groot-Atjeh van de gemeenschap met de zee af<br />
te snijden. Daartoe rukten den 26 3ten December drie colonnes,<br />
allen sterk 1 bataljon infanterie, 2 sectiën artillerie en een<br />
detachement mineurs en sappeurs, uil Kotta Radja onder de<br />
leiding van den generaal-majoor Pel. De linker colonne<br />
onder bevel van den majoor Vetter moest tegen Mibouw<br />
oprukken, de midden-colonne onder den majoor F. Mekern<br />
het terrein tusschen Mibouw en de Koeroeng Daroe bezetten,<br />
terwijl de rechter colonne onder bevel van den luitenantkolonel<br />
Engel langs den linker oever dezer rivier moest<br />
marcheeren, om den rechterflank der midden-colonne te dekken.<br />
De operatie slaagde volkomen; Mibouw werd genomen en<br />
bezet, den volgenden dag vermeesterde de midden-colonne<br />
Ketapang-Doea, waar het hoofdkwartier gevestigd werd en<br />
den 29 ,ten werd Djempit bemachtigd. De rechter colonne<br />
verdreef den vijand uit Lampassan en bezette Pakan Bedak.<br />
De versterkingen van toekoe Nanta werden nu in den rug<br />
bedreigd, waarom de* vijand Bital en Lamtermin ontruimde.<br />
Te Sinangri werd een vivres- en munitie-depót opgericht en<br />
in de eerste dagen van 1876 verkenningen naar het gebergte<br />
voor de IV moekims verricht.<br />
Den 8 sten Januari werd de versterkte kampong Lamtengah in<br />
de VI moekims genomen, waarop het hoofd van Lampaggèr<br />
zich onderwierp; aldaar werd eene bezetting gelegd. Terzelfder<br />
tijd kwam een bataljon infanterie als versterking van Java<br />
aan en werd er eene verkenning op groote schaal gedaan
— 319 —<br />
in de richting van den pas van Blangkala. De doortocht<br />
door deze pas werd den 17 den Januari geforceerd, waarop<br />
de colonne het bivak te Kroeng Raba betrok. De hoofden<br />
der IV moekims onderwierpen zich, te Boekit Seboen werd<br />
eene versterking opgericht, waarop de colonne den 24 sten dooide<br />
kloof van Beradoean naar Pakan Bedak terugkeerde.<br />
Den 28 stc " Januari rukte de bevelhebber uit Djempit het<br />
o-rondo-ebied der IX moekims binnen. Achtereenvolgens werden<br />
de kampongs Boekit üahroe, Lampermei, de heuvels van<br />
Lamrong, de kampong Lamkoenjit, de missigit Biloel en de<br />
kampong Atóa, de laatste in de XXII moekims gelegen, genomen.<br />
Verder noordwaarts rukkende, werd de vijand verdreven<br />
uit Lamrong, Lamsajoen, Kajoe-leh. Lambaroe en Pager<br />
\jer, waarop de colonnes den 7 dp " Februari in Kotta Radja<br />
terugkeerden.<br />
Den 29 sten Januari was andermaal een bataljon infanterie<br />
van Java tot versterking der troepen aangekomen, zoodat de<br />
generaal-majoor Pel, zijn plan willende voleindigen, een inval in<br />
de XXVI moekims uitvoerde. Daartoe rukten denl3 den Februari<br />
weder drie colonnes uit onder leiding van Pel; de rechter, sterk een<br />
bataljon infanterie en eene sectie artillerie onder den majoor B. E.<br />
Mekern volgde stroomopwaarts den linkeroever der Atjeh-rivier,<br />
de midden-colonne, bestaande uit 2 bataljons infanterie en 2<br />
sectiën artillerie, onder den majoor Jeltes den rechteroever, terwijl<br />
de linker colonne ter zelfder sterkte onder den majoor Diepenhe'im<br />
den linker flank der midden-colonne moest dekken Tegen den<br />
avond werd Pango bereikt, alwaar den opperbevelhebber de<br />
tijding gewerd, dat dien dag eene colonne van 3 officieren en 50<br />
man, uit Kotta Radja naar Atoa ter versterking gezonden,<br />
door den vijand overvallen en grootendeels in de pan gehakt<br />
was geworden, waarom de colonne Mekern het bevel ontving<br />
eene benting op te richten te Kajoe-leh.<br />
De beide andere colonnes bemachtigden den 14 den en I5 deu<br />
Februari de kampongs Vliroe, Lamtermej en Tjapoetoe, welke
-_ 320 —<br />
verbrand werden en keerden daarop naar Pango terug.<br />
Den 22 stó " Februari rukten de colonnes in noordelijke richting<br />
voorwaarts, bezetten Oleh-karang en betrokken het bivak<br />
te Kajoe-Adong; den volgenden dag werd de tocht voortgezet<br />
en het bivak betrokken te Tongah aan de Koeroeng-<br />
Tjoet. Van hier wilde de generaal-majoor Pel oprukken naar<br />
Koeala Gighen, om de communicatie met de zee langs dezen<br />
weg voor den vijand af te sluiten. Hij zelf mocht echter<br />
die taak niet volvoeren; in den nacht van 24 op 25 Februari<br />
maakte een slagaderbreuk een einde aan zijn leven. De luitenant-kolonel<br />
Engel aanvaardde het opperbevel en bereikte<br />
den 25 sten Februari Koeala Gighen, waar ter plaatse alsmede<br />
te Kotta Pohama bentings werden opgericht. Onmiddelijk<br />
na terugkeer in Kotta Radja moest weder eene colonne van<br />
2 bataljons uitrukken om Kajoe-Leh te ontzetten, dat door<br />
den vijand was ingesloten. Hiermede werd de chef van den<br />
staf, de luitenant-kolonel H. F. Meijer belast, die den vijand<br />
een gevoelig verlies toebracht te Lambaroe, dat bezet bleef.<br />
Den 10 dcn Maart trad de generaal-majoor Wiggers van Kerchem<br />
als militair en civiel gezaghebber te Atjeh op.<br />
Onze postenlinie werd nu gaandeweg bevestigd en waar<br />
zij geene voldoende veiligheid opleverde, door het oprichten<br />
van tusschengelegen posten versterkt. De vijand bleef voortdurend<br />
de transporten bestoken en slaagde er zelfs in den<br />
3 den Mei Lampagger te overvallen en eene groote verwoesting<br />
aan te richten. De opperbevelhebber rukte den 7 den Juli met<br />
twee colonnes het gebied der IV moekims binnen en gaf<br />
last tot het oprichten eener benting te Kroeng Raba.<br />
Den 4 den September rukte de generaal-majoor Wiggers van<br />
Kerchem met drie colonnes onder de majoors Ruempol,<br />
Burgers en Jeltes naar de noord-oosterlinie, om deze beter<br />
te bevestigen. De vijand werd uit zijne versterkingen verdreven<br />
en bentings opgericht te Poeklat, Tongah, Pakan Koeroeng<br />
Tjoet, Lamara, Tongah-noord , Tjade en Silang; ook
— 321 —<br />
werd na een hevig gevecht Kadjoe bezet. Den I2 den October stiet<br />
eene colonne het hoofd voor eene vijandelijke versterking<br />
in Kadjoe en moest met groot verlies terugtrekken.<br />
Belangrijke tochten hadden dit jaar niet meer plaats. Den<br />
gden November werd de generaal-majoor Wiggers van Kercheni<br />
eervol van zijne betrekking ontheven en vervangen door den<br />
generaal-majoor Diemont.<br />
Den 25 ste " Januari 1877 rukten twee colonnes uit onder<br />
bevelen van den luitenant-kolonel Meijer, chef van den staf,<br />
en den kolonel Van der Heijden, welke over zee naar Koeala-<br />
Loh en Kroeng Ryah werden overgevoerd, om die punten<br />
te bezetten. Te Koeala-Loh werd eene versterking opgericht,<br />
de colonnes vereenigden zich en maakten zich meester van<br />
de kampongs Lamaga en Lambada, van waar zij over Kadjoe<br />
naar Kotta-Radja terugkeerden.<br />
Terwijl deze tochten te land plaats hadden, had de marine<br />
voortdurend eene moeilijke taak te vervullen gehad met hel<br />
handhaven der blokkade en het tuchtigen der ons vijandig<br />
gezinde kuststaten. Verschillende staatjes onderwierpen zich<br />
en in het begin van 1876 had de Radja van Pedir den eed<br />
van getrouwheid aan het Gouvernement afgelegd, waarop<br />
eene versterking werd opgericht aan de monding der Pedirrivier.<br />
Aan de oostkust waren nog de staatjes Simpang Olim,<br />
Tandjong Semantoh, Langsar en Madjapahil weigerachtig<br />
ons gezag te erkennen.<br />
In November 1876 werd eene colonne sterk 3 compagnieën<br />
onder bevel van den majoor Burgers naar Tandjong Semantoh<br />
gezonden, die, ondersteund door de marine, zich spoedig<br />
van de hoofdplaats meester maakte. De Radja van Semantoh<br />
werd vervallen verklaard van den troon en zijn rijk bij<br />
Merbouw gevoegd. Ook de Radja van Simpang Olim werd<br />
door een ander vorst vervangen, die den eed van trouw<br />
aflegde.<br />
Langsar en Madjapahit aan de oostkust en Loöng aan de<br />
21
— 322 —<br />
westkust werden in April en Mei 1877 door kracht van<br />
wapenen gedwongen ons gezag te erkenen, zoodat alleen<br />
Samalangan en Merdoe nog niet onderworpen waren. Een<br />
enkele maal deed de vijand aanvallen op de bezette posten,<br />
zooals te Analaboe en te Blang-Ni in Edi, welke steeds werden<br />
afgeslagen.<br />
Den 30 9ten Juni 1877 gaf de generaal-majoor Diemont het<br />
militair en civiel gezag te Atjeh over aan den kolonel der<br />
infanterie K. Van der Heijden.<br />
Den 8 9ten Augustus vertrok de kolonel Van der Heijden met<br />
9 compagnieën infanterie, eene batterij artillerie en een detachement<br />
mineurs over zee naar Samalangan en kwam daar<br />
den 9 den aan. Den volgenden dag werden de troepen gedeeltelijk<br />
gedebarkeerd, rukten landwaarts in en betrokken<br />
het bivak. In den nacht van den 10 d op den ll den werd<br />
het bivak door den vijand overvallen, die er eene groote<br />
verwoesting aanrichtte, maar teruggeslagen werd. De operatiën<br />
tegen Samalangan liepen overigens naar wensch af, hoewel<br />
de vijand een hevigen tegenstand bood; de kolonel Van der<br />
Heijden werd gewond en vervangen door den chef van den<br />
staf, den luitenant-kolonel Meijer. De vorst van Samalangan<br />
kwam in onderwerping en teekende de acte van erkenning<br />
onzer souvereiniteit, eene versterking werd daar opgericht<br />
en bezet, waarna de troepen in October naar Kotta Radja<br />
terugkeerden.<br />
Ook de vorst van Merdoe, wiens rijk door de marine ge-<br />
tuchtigd was geworden, had in September den eed van trouw<br />
aan het Gouvernement afgelegd.
TIJDREKENKUNDIG OVERZICHT<br />
DER<br />
VOORNAAMSTE GEBEURTENISSEN.<br />
N. C.<br />
78 Komst der Brahmanen in den Indischen Archipel.<br />
500 Komst der Boeddhisten in den Indischen Archipel.<br />
1478 Val van het rijk Madjapahit.<br />
1486 Bartholomeüs Diaz ontdekt Afrika's zuidpunt.<br />
1498 Vasco De Gama zeilt de Kaap de Goede Hoop om.<br />
1509 De Almeida verslaat de Egyptenaren bij Diu.<br />
1510 Alphonso D'Albuquerque verovert Ormus en Goa.<br />
1511 Alphonso D'Albuquerque verovert Malaka.<br />
1512 De Portugeezen vestigen zich op Ternate.<br />
1520 Ferdinand Magelhaen ontdekt den doortocht tusschen<br />
Patagonië en Vuurland.<br />
1529 Verdrag te Saragossa tusschen Spanje en Portugal<br />
over de Molukken.<br />
1553 De Engelschen sluiten een handelsverdrag met Iwan<br />
IV, Czaar van Moskou.<br />
1571 De Spanjaarden stichten Manila.<br />
1576 Stichting van het rijk Mataram.<br />
1577 De Nederlanders leggen den grondslag tot de handelsstad<br />
Archangel.<br />
1580 Philips II verovert Portugal.<br />
1584 Philips II verbiedt den Nederlanders den handel<br />
op zijn rijk.<br />
1594-1595 Vergeefsche pogingen tot het ontdekken van een<br />
noordelijken doortocht naar China.
— 324 —<br />
1595 De Maatschappij van Verre rust de eerste vloot<br />
uit voor Oost-Indië onder Keijzer en De Houtman.<br />
1596 Tocht van Barendsz., Van Heemskerck en Rijp<br />
naar het noorden ; overwintering op Nova Zemla.<br />
De eerste Hollandsche vloot bezoekt Java.<br />
1597 Terugkeer van Rijp, Van Heemskerck en De Houtman.<br />
Oprichting van verschillende handels vereen igingen.<br />
1598 Van Neck en Van Warwijck sluiten een verdrag<br />
met den Sultan van Bantam. De gebroeders De<br />
Houtman te Atjeh. De Weerd en De Cordes zoeken<br />
den zuid-westelij ken doortocht. Van Noort onderneemt<br />
de reis om den aardbol.<br />
1599 Van Warwijck en Van Heemskerck in de Molukken.<br />
Verdrag met den Sultan van Ternale. Tochten<br />
van Van der Hagen en Wilkens.<br />
1600 Oprichting der Engelsche O. I. Compagnie te Londen.<br />
Van Neck verslaat de Portugeezen bij Tidore.<br />
Van der Hagen sluit een tractaat van alleenhandel<br />
met de Ambonneezen en bouwt het kasteel<br />
Van Verre.<br />
1601 Van Neck bezoekt China en Patani, Van Heemskerck<br />
Üjohor en Van Spilbergen Ceijlon. Van<br />
Noort keert in het vaderland terug.<br />
602 Wolphert Hermansz. verslaat de Spaansche vloo,<br />
onder De Mendoça in straat Soenda. Bastiaansz.<br />
sluit een verdrag met den Sultan van Atjeh, diç<br />
een gezantschap naar prins Maurits zendt. Oprichnng<br />
der O. f. Compagnie met octrooi voor 21<br />
jaren. Van Warwijck en De Weerd naar Indië.<br />
De Weerd op Ceijlon vermoord.<br />
603 Van Warwijck bouwt eene loge te Bantam en<br />
bezoekt Siam, China en Borneo's westkust.<br />
304 Van der Hagen sluit een verdrag met den Samo-
— 325 —<br />
rijn van Calicoet, voltooit de verovering der Mo-<br />
lukken en slicht het fort Victoria. Matelief naar<br />
Indië.<br />
1605 Aanslag van Matelief op Malaka.<br />
1606 Matelief sticht de sterkte Malayo op Ternate. Tocht<br />
van Van Caerden. De admiraal Hautain levert den<br />
Spanjaarden slag bij kaap St. Vincent, waar Reinier<br />
Claessens den heldendood sterft.<br />
1607 Jacob Van Heemskerck sneuvelt voor Gibraltar.<br />
Tocht van Verhoeff naar Indië.<br />
1608 Matelief keert in Nederland terug. Van Caerden in<br />
de Molukken gevangen genomen. Verhoeff wordt<br />
verraderlijk vermoord op Banda-Neira. Hoen onderwerpt<br />
de Banda-eilanden. Tocht van Hudson<br />
naar het noorden.<br />
1609 Pieter Both door de Algemeene Staten tot Gouverneur-Generaal<br />
benoemd.<br />
1610 Wittert sneuvelt voor Manila. Hoen sterft te Tidore.<br />
De Bandaneezen in opstand. Both komt in<br />
Indië aan en vertrekt naar de Molukken.<br />
1611-1613 De gouverneur-generaal Both sluit verdragen met<br />
den Radja van Jakatra en de vorsten van Boeton,<br />
Solor, Timor en Japan.<br />
1614 Tocht van Van Spilbergen naar Zuid-Amerika. Tocht<br />
van Schouten en Le Maire. Both overlijdt te Mauritius.<br />
De gouverneur-generaal Reijnst aanvaardt<br />
het bewind.<br />
1615 Van Spilbergen verslaat De Mendoça voor Peru.<br />
De gouverneur-generaal Reijnst herstelt het gezag<br />
in de Molukken en overlijdt te Jakatra.<br />
1616 Reael tot gouverneur-generaal benoemd, onderwerpt<br />
Poeloe-Ay. Coen neemt het schip van Schouten en<br />
Le Maire in beslag. De vloot onder Lam voor<br />
Manila vernield.
— 326 —<br />
1618 Jan Pietersz. Coen volgt Reael als landvoogd op.<br />
Samenzwering tegen het leven van Coen. De Engelschen<br />
vestigen zich te Jakatra. De loge te Japara<br />
afgeloopen. Martensz. legt Japara in de asch.<br />
1619 Scheepsstrijd tusschen Coen en Dale voor Jakatra.<br />
Coen vertrekt naar de Molukken. De loge te Jakatra<br />
door de Bantammers en Engelschen belegerd. Van<br />
den Broeck gevangen genomen. Terugkomst van<br />
Coen. Verovering van Jakatra. Stichting van Batavia.<br />
1620 Unie tusschen de Engelsche en Nederlandsche<br />
Compagnieën.<br />
1621 Coen onderwerpt de Bandaneezen. Kolonisatie van<br />
dit eiland.<br />
1622 Reijersz. neemt de Piscadores voor Macao in bezit.<br />
1623 Het octrooi der Compagnie verlengd. De gouverneur-generaal<br />
Coen geeft het bestuur aan De Carpentier<br />
over. Het rechtsgeding op Amboina.<br />
1624 Ontbinding der Unie. Mislukte poging der Engelschen<br />
om zich op het eiland Lagoendi te vestigen.<br />
Het eiland Formosa in bezit genomen.<br />
1625 Opstand in de Molukken door Van Speult bedwongen.<br />
Van Speult vervangen door Van Gorkum.<br />
1627 Coen treedt voor de tweede maal als landvoogd<br />
op. Samenzwering van de vorsten van Bantam<br />
en Mataram.<br />
1628 Verraderlijke aanslagen van den Soesoehoenan van<br />
Mataram op Batavia. Een Javaansch leger onder<br />
Boereksa belegert, Batavia, later versterkt door een<br />
tweede leger onder Soera- ngalaga.<br />
1629 Mislukte aanval van den Soesoehoenan op Batavia.<br />
Dood van Coen, opgevolgd door Specx. Batavia<br />
ontzet.<br />
1631 Een gezantschap naar Mataram gezonden, wordt<br />
gevangen genomen,
— 327 —<br />
1632 Hendrik Brouwer treedt als landvoogd op.<br />
1633 Vernieuwde oorlog met Bantam. Onlusten in de<br />
Molukken onder het bestuur van Gijsels en Van<br />
den Heuvel.<br />
1636 Van Diemen treedt als landvoogd op. Hij vertrekt<br />
naar de Molukken en verovert Luciëla en Hatoeaha.<br />
Verdragen met de Sultan» van Mangkasar en Ternate.<br />
1637 Verdrag met den vorst van Kandij. Westerwoldt<br />
verovert Battikalo.<br />
1639 Trinkonomale veroverd. Caron met versterking<br />
naar Ceijlon. Vrede met Bantam.<br />
1640 Punto Gale veroverd op de Portugeezen. Malaka<br />
belegerd door Kooper, ondersteund door Djohor.<br />
1641 Malaka door Caertekoe vermeesterd. Verdrijving<br />
der Portugeezen uit Japan. Desima door de Hollanders<br />
bezet. Samenzwering van den Soesoehoenan<br />
van Mataram verijdeld. Wapenstilstand voor 10<br />
jaren tusschen de Republiek en Portugal.<br />
1642 De twisten op Ceijlon tusschen de Portugeezen en<br />
Nederlanders duren voort. Coster te Kandij vermoord.<br />
Handelsbetrekkingen uitgebreid met Perzië,<br />
Tonkin en Cochin-China.<br />
1643 De factorij te Kambodja afgeloopen.<br />
1644 Negombo door de Nederlanders veroverd. Maelsuijker<br />
dwingt de Portugeezen tot hel naleven<br />
van het verdrag. Tasman's ontdekkingen in Nieuw-<br />
Holland. Afkondiging der Ordonnantiën en statuten<br />
van Batavia.<br />
1645 Van Diemen overlijdt en wordt opgevolgd door<br />
Van der Lijn. Soesoehoenan Agoeng sterft en wordt<br />
opgevolgd door Mangkoerat. Vrede met Mataram.<br />
Tienjarige vrede met Bantam.<br />
1646 Opstand in de Molukken onder Toeloe Kabesi. Eerste<br />
verdrag met Mataram.
— 328 —<br />
1647 Verlenging van- het octrooi der 0. I. Compagnie<br />
voor 25 jaren.<br />
1648 Vrede te Munster tusschen Spanje en de Republiek.<br />
Kapaha door Verheijden veroverd. Toeloe Kabesi<br />
door Demmer ter dood gebracht.<br />
1649 Maetsuijker herstelt den vrede met radja Singa.<br />
1650 Van der Lijn wordt opgevolgd door Reiniersz.<br />
Caron ontslagen en vervangen door Maetsuijker als<br />
directeur-generaal. Afkondiging der Generale Instructie.<br />
1651 Opstand op Ternate door De Vlaming van Oudshoorn<br />
gedempt. Aanval der Mangkasaren op Boeton.<br />
1652 Verdrag met den Sultan van Ternate. RijklofVan<br />
Goens sluit een voordeelig verdrag met Mataram.<br />
Stichting eener volkplanting aan de kaap de Goede<br />
Hoop.<br />
1653 De gouverneur-generaal Reiniersz. sterft, wordt<br />
opgevolgd door Maetsuijker.<br />
1655 Laäla en Assahoedi veroverd; de opstand in de<br />
Molukken bedwongen. Huift verovert Kalitoer en<br />
Colombo doch sneuvelt.<br />
1656 Verdrag met den Sultan van Mangkasar. De Sultan<br />
van Bantam verbreekt den vrede.<br />
1657 Van Goens en Van der Laan naar Ceylon gezonden.<br />
Koylang en Kranganoor veroverd.<br />
1659 Van der Laan tuchtigt den Sultan van Palembang.<br />
Eeuwige en onverbreekbare vrede met Bantam.<br />
1660 Stichting van eene factorij te Padang. De Sultan<br />
van Mangkasar door Van Dam en Truijtmans tot<br />
den vrede gedwongen.<br />
1661 Aanval van Coxinga op Formosa, door Covet<br />
verdedigd. Vrede tusschen Portugal en de Republiek.<br />
1662 Formosa gaat verloren.
— 329 —<br />
1663 Vau Goens verovert Cochin en Cananoor op de<br />
kust van Malabar. De Portugeezen uit Voor-Indië<br />
verdreven.<br />
1664 De Bitter op Sumatra's westkust verovert Indrapoera<br />
en de kuststreek.<br />
1665 Eerste oorlog met Engeland. Hassan-Oedin doet<br />
een aanslag op Boeton.<br />
1666 Speelman dwingt den Sultan van Mangkasar tot<br />
het Boengaaische contract. Vrede met Engeland.<br />
Poeloe-Run aan Nederland afgestaan.<br />
1668 Mangkasar's invloed geheel gefnuikt. Herstel der<br />
onafhankelijkheid van Boni.<br />
1669 Hernieuwde opstand van Hassan-Oedin bedwongen.<br />
1672 Oorlog met Frankrijk en Engeland. De la Have<br />
voor Ceijlon door Van Goens verslagen. Aroe<br />
Palakka wordt Sultan van Boni.<br />
1673 De Engelsche vloot door Van Quaalberg voor<br />
Ceijlon verslagen. De la Haye verovert St. Thomé.<br />
De Mangkasaren naar Java's oostkust.<br />
1674 St. Thomé op de Franschen veroverd. De Engelschen<br />
bezetten St. Helena. Vrede te Westminster.<br />
1675 Strooptochten in O. Java van Montemarano en<br />
Glisson in verbond met den Madoereeschen prins<br />
Troena Djaja. Kaitjili Sibori volgt Mandar-Sjah<br />
op en spant samen tegen de Nederlanders.<br />
1676 De Regeering zendt eene expeditie onder Franssen<br />
naar Soerabaja, die spoedig vervangen wordt door<br />
Poolman.<br />
1677 Verdrag van Speelman met den Soesoehoenan<br />
van Mataram, Amangkoerat II en met de vorsten<br />
van Tjeribon. Raden Kadjoran sluit zich bij den<br />
opstand aan. Speelman verovert Soerabaja, dwingt<br />
Troena Djaja tot de vlucht naar Kediri en doet<br />
een inval op Madoera,
— 330 —<br />
1678 Maetsuijker sterft, opgevolgd door Van Goens.<br />
Speelman geeft het bevel te Samarang over aan<br />
De St. Martin. Veldtocht in Midden-Java onder<br />
Antonio Hurdl. Kediri ingenomen.<br />
1679 Poolman en na diens dood Couper maken een<br />
einde aan den opstand in Midden-Java. Kadjoran<br />
gedood; Glisson sterft; Troena Djaja door Jonker<br />
gevangen genomen en door den Soesoehoenan<br />
gedood.<br />
1680 Aroe Palakka keert naar Boni terug. De Panembahan<br />
van Giri ter dood gebracht. Pangeran<br />
Poeger uit Mataram verdreven. Onlusten met<br />
Bantam over Tjeribon en Soemedang. Revolutie<br />
in Bantam.<br />
1681 Pangeran Poeger komt in onderwerping. Kaitjili<br />
Sibori vlucht naar Djilolo. Verdrag met de vorsten<br />
van Tjeribon. Speelman volgt Van Goens als<br />
landvoogd op.<br />
1682 De Compagnie mengt zich in de binnenlandsche<br />
twisten in Bantam.<br />
1683 Vredesverdrag met den Sultan van Ternate; afstand<br />
van het gebied op Celebes, Menado en<br />
Gorontalo. Verdrag met Bantam. De Engelschen<br />
uit Bantam verdreven, vestigen zich in Bengkoelen.<br />
Pangeran Poerbaija onderwerpt zich. Soerapati<br />
vlucht naar Mataram.<br />
1684 De gouverneur-generaal Speelman sterft en wordt<br />
opgevolgd door Johannes Camphuijs. Van Rheede<br />
tot Drakesteijn als Commissaris-Generaal uitgezonden.<br />
Aanslag der Engelschen op Batavia verijdeld.<br />
Bantam verliest zijne onafhankelijkheid.<br />
1685 Tak als Expres-Commissaris naar Tjeribon gezonden.<br />
1686 Sultan Ageng onderwerpt zich aan de Compagnie.<br />
Tak vertrekt naar Soerakarta. Onlusten in de
— 331 —<br />
ljofstad door Soerapati verwekt. Tak sneuvelt. Krijn<br />
De Ronde vernielt de macht van Jang di pertoewan<br />
op de Toelang Bawang. Laurens Pit de Jonge<br />
onderwerpt den vorst van Golkonda.<br />
1687 Sultan Hadji overlijdt, opgevolgd door pangeran<br />
Ratoe. Onlusten op Celebes.<br />
1688 Eindregeling der Tjeribonsche aangelegenheden.<br />
1689 Samenzwering te Batavia. Jonker sneuvelt. .<br />
1690 Duquesne met eene vloot in de Indische zee,<br />
wordt gedwongen terug te keeren.<br />
1691 De gouverneur-generaal Camphuijs wordt opgevolgd<br />
door Willem Van Outhoorn. Dood van Rheede<br />
van Drakesteijn.<br />
1693 Pondicherij op de Franschen veroverd.<br />
1696 Aroe Palakka sterft; opgevolgd door Lapataoe.<br />
1697 Vrede te Rijswijk. Pondicherij teruggegeven.<br />
1698 Roelof Goens verovert Soekadana. De Engelschen<br />
van Borneo's westkust verdreven.<br />
1703 Dood van Amangkoerat, opgevolgd door Adipati<br />
Anom.<br />
1704 Pakoe Boewana I door de Compagnie tot Soesoehoenan<br />
van Mataram verheven. Begin van den<br />
oorlog tegen Adipati Anom. Joan Van Hoorn<br />
treedt als landvoogd op.<br />
1705 De Wilde rukt tegen Mataram op en plaatst Pakoe<br />
Boewana op den troon. Regeling van het bestuur<br />
op Madoera en in Tjeribon. Arija Tjeribon tot<br />
hoofd der Preanger aangesteld.<br />
1706 De majoor Knol rukt tegen Soerapati op , gevechten<br />
aan de Porong, te Bangil en te Pasoeroewan.<br />
Verraad van den Regent van Soerabaja. Soerapati<br />
overlijdt.<br />
1708 De Wilde rukt voort tot Pasoeroewan. Nieuw<br />
verdrag met den Soesoehoenan. Adipati Anom
— 332 —<br />
onderwerpt zich en wordt verbannen_naar Ceijlon.<br />
1709 Abraham Van Riebeeck treedt als landvoogd op.<br />
Knol regelt het bestuur in de vorstenlanden.<br />
1712 Oidusten op Celebes door Aroe Parang verwekt.<br />
1713 Van Riebeeck overlijdt en wordt opgevolgd door<br />
Van Swol.<br />
1715 Oorlog met den Samorijn van Calicoet.<br />
1717 Hertenberg dwingt den Samorijn tot den vrede.<br />
Verraderlijke handelingen van Tjakra-di-Ningrat.<br />
Gobius als Commissaris naar Soerabaja gezonden.<br />
Tjakra-di-Ningrat wordt afgemaakt bij eene amokpartij<br />
door hem aangericht.<br />
1718 Dood van Van Swol, opgevolgd door Z waar de -<br />
kroon. Opstand der zonen van Soerapati.<br />
1719 Pakoe Boewana sterft; nieuwe onlusten verwekt<br />
door de pangerans Poerbaija en Blitar. Bergman<br />
herstelt de rust in Mataram.<br />
1722 De samenzwering van Erberfeld en Karta ürija<br />
verijdeld. De schepen van Roggeveen in Indië<br />
aangehouden.<br />
1723 Einde van den tweeden Javaanschen successieoorlog.<br />
Oprichting eener Compagnie te Ostende<br />
voor de vaart op Indië.<br />
1725 De Haan treedt op als Gouverneur-Generaal.<br />
1727 Schorsing der Compagnie te Ostende.<br />
1729 Diederik Durven volgt De Haan als landvoogd op.<br />
1730 De gouverneur van Ceijlon, Vuijst, te Batavia ter<br />
dood veroordeeld.<br />
1731 De gouverneur-generaal Durven ontslagen. De Compagnie<br />
te Ostende opgeheven.<br />
1732 Dirk Van Cloon wordt landvoogd.<br />
1735 Van Cloon overlijdt, opgevolgd door Patras.<br />
1736 Van Imhoff tot gouverneur van Ceijlon benoemd,<br />
herstelt de rust aldaar.
- 333<br />
1737 Dood van Patras, opgevolgd door Valkenier.<br />
Opstand van Bontoe Langkassa door den gouverneur<br />
Smout bedwongen.<br />
1740 Opstand der Chineezen te Batavia en moord aldaar<br />
op hen gepleegd. De Chineesch-Javaansche oorlog.<br />
Belegering van Samarang.<br />
1741 Van Imhoff, De Haze en Van Schinne door Valkenier<br />
gevankelijk naar Nederland opgezonden.<br />
Valkenier geeft het bestuur aan Thedens over en<br />
vertrekt naar Nederland, doch wordt, in de Kaapkolonie<br />
aangekomen, gevankelijk naar Batavia<br />
teruggevoerd.<br />
1743 Van Imhoff treedt als Gouverneur-Generaal op.<br />
Einde van den Chineeschen opstand. Onderwerping<br />
van Mas Grendi. Nieuw tractaat met den<br />
Soesoehoenan van Mataram. Invoering van hel<br />
verpachtingsstelsel.<br />
1745 De Soesoehoenan vestigt zijn zetel te Soerakarta.<br />
Tjakra-di-Ningrat verbannen. Malaka als leen aan<br />
de Compagnie. Van Imhoff koopt Bogor.<br />
1746 Reis van Van Imhoff door Java.<br />
1747 Verdrag met Bandjermasin.<br />
1749 De stadhouder Willem IV tot Opper-Directeur en<br />
Gouverneur-Generaal van Neèrlandsch-Indië benoemd.<br />
Successie-oorlog in Bantam. Vermoording<br />
der Hollandsche kolonisten in de ommelanden<br />
van Batavia.<br />
1750 Opstand van Mangkoe Boemi en Mas Sahid in<br />
Mataram. Van Imhoff sterft, wordt opgevolgd door<br />
Mossel.<br />
1751 De vrede in Bantam hersteld; de Lampongs komen<br />
aan de Compagnie. Valkenier sterft in de gevangenis.<br />
Mangkoe Boemi wordt door Von Hohendortf<br />
verslagen bij Banjoedana.
— 334 —<br />
1752 De Clercq sneuvelt in een gevecht tegen Mangkoe<br />
Boemi, die eene overwinning behaalt in Pekalongan.<br />
1754 Von Hohendorff vervangen door Hartingh. Mas<br />
Sahid verslagen bij de Semongko en Sedakersa,<br />
werpt zich in het gebergte van Patjitan. Mangkoe<br />
Boemi onderwerpt zich.<br />
1755 Mangkoe Boemi wordt Sultan van Djokjokarta.<br />
1757 Mas Sahid onderwerpt zich, wordt met een gedeelte<br />
van Mataram beleend met den titel van<br />
Pangeran Adipati Mangkoe Negara. Onlusten in<br />
Siak.<br />
1759 Onlusten tusschen de Nederlanders en Engelschen<br />
in Bengalen; eene expeditie onder Roussel mislukt.<br />
1760 Onlusten op Ceijlon; opstand in Matura.<br />
1761 Battikalo op Ceijlon door de Hollanders ontruimd.<br />
Heldhaftig gedrag van Fedder. Van Eek tot gouverneur<br />
van Ceijlon benoemd. Wapenstilstand<br />
met de Cingaleezen. Verdrag met radja Alam<br />
van Siak. Dood van Mossel, opgevolgd door Van<br />
der Parra.<br />
1762 Eene Engelsche vloot onder Cornish voor Ceijlon.<br />
1764 Eerste veldtocht tegen Kandij mislukt.<br />
1765 Tweede veldtocht op Ceijlon. Kandij ingenomen<br />
en verbrand. Dood van Van Eek, opgevolgd<br />
door Falck.<br />
1766 Vrede met den Keizer van Kandij. De oosthoek<br />
van Java onderworpen.<br />
1775 Van der Parra sterft, wordt opgevolgd door Van<br />
Riemsdijk.<br />
1776 Verlenging van het octrooi voor 20 jaren.<br />
1777 Verdrag met Hyder-Ali, vorst van Mysore. Onlusten<br />
op Celebes door Sangkilang verwekt. Van<br />
Riemsdijk sterft, opgevolgd door De Klerk,
— 335 —<br />
1778 Oprichting van het Bataviaasch genootschap van<br />
kunsten en wetenschappen. De onlusten op Ce-<br />
lebes bedwongen.<br />
1779 Verdrag met den Sultan van Pontianak.<br />
1780 De Klerk sterft, opgevolgd door Alting. Vierde<br />
Engelsche oorlog.<br />
1781 Aanslag der Engelschen op de Kaap-kolonie. De<br />
bezittingen in Bengalen veroverd.<br />
1782 De bezittingen op de kusten van Voor-Indië en<br />
Padang veroverd door de Engelschen. Trinkonomale<br />
wordt door hen genomen, maar door Palck,<br />
bijgestaan door den Franschen admiraal De Suffren,<br />
hernomen.<br />
1784 Vrede met Engeland. Oorlog met de Sultans van<br />
Riouw en Selangor. Riouw te vergeefs belegerd<br />
door de Hollanders. Malaka belegerd en ontzet<br />
door het eskader onder Van Braam. Tuchtiging<br />
der oproerige vorsten.<br />
1787 Het eskader Silvester tuchtigt Mampawa.<br />
1789 Onlusten tusschen den soesoehoenan Pakoe Boewana<br />
IV en den Sultan van Djokjakarta door<br />
den gouverneur van Java 's N. O. kust gestild.<br />
Bandjermasin verlaten. Het eskader Staring in<br />
Indië.<br />
1790 Benoeming eener staats-commissie om den toestand<br />
der Oost-Indische Compagnie te onderzoeken.<br />
1791 Nederburgh en Frijkeuius vertrekken als Commissarissen-Generaal<br />
naar de Kaap-kolonie.<br />
1793 De Commissarissen-Generaal aanvaarden het bestuur<br />
in Indië.<br />
1795 Vertrek van den stadhouder Willem V. Zijne<br />
aanschrijving. Oorlog met Engeland.<br />
1796 De Engelschen maken zich meester van de Hollandsche<br />
bezittingen aan de Kaap, Voor-lndië,
— 336 —<br />
Ceijlon, Sumatra en de Molukken, behalve Ternate.<br />
De gouverneur-generaal Alting treedt af en wordt<br />
opgevolgd door Van Overstraten. Instelling van een<br />
Comité tot den Oost-Indischen handel en bezittingen.<br />
1797 Frijkenius sterft. Van de Graaff naar Nederland<br />
gezonden. Reis van Nederburgh over Java. Van<br />
Overstraten neemt maatregelen voor de verdediging<br />
van Java.<br />
1799 De staats-commissie ontbonden. Nederburgh repatriëert.<br />
Ontzet van Ternate.<br />
1800 Opheffing der Oost-Indische Compagnie ; instelling<br />
van een Raad der Aziatische bezittingen. Het<br />
Engelsche eskader Ball blokkeert Batavia en<br />
vernielt Onrust.<br />
1801 Van Overstraten overlijdt, wordt opgevolgd door<br />
Siberg. Ternate gaat aan de Engelschen over.<br />
1802 Vrede te Amiëns. Ceijlon aan de Engelschen afgestaan.<br />
De commissarissen- generaal M' De Mist en<br />
Janssens vertrekken naar de Kaap-kolonie. Onlusten<br />
in Tjeribon.<br />
1803 Oorlog met Engeland.<br />
1804 De Kaap in staat van verdediging gebracht. Hartsinck<br />
met een eskader in Indië.<br />
1805 Siberg treedt af en wordt vervangen door Wiese.<br />
Elout en Grasveld lot Commissarissen-Generaal<br />
benoemd.<br />
1806 De Kaap-kolonie veroverd door de Engelschen.<br />
De Engelsche admiraal Pellew vernielt de scheepsmacht<br />
te Batavia. De commissarissen Elout en<br />
Grasveld teruggeroepen.<br />
1807 Pellew verovert Gresik.<br />
1808 De maarschalk Daendels treedt op als Gouverneur-<br />
Generaal. Zijne hervorningen. Hartsinck ontslagen.<br />
Vernietiging van Bantam 's macht.
INHOUD s-opGAv K.<br />
TWEEDE AFDEELING.<br />
NEDERLANDSCH-INDIË ALS BEZITTING<br />
VAN DEN STAAT. 1800-1878.<br />
EERSTE HOOFDSTUK-<br />
DE ONDERGANG DER NEDERLANDSCHE<br />
MACHT IN INDIË. 1800-1816<br />
§ 1. De geschiedenis der koloniën van den overgang<br />
aan den Staat tot het bestuur van den gouverneurgeneraal<br />
Daendels. Het bestuur der gouverneursgeneraal<br />
Van Overstraten-1801, Siberg-1804 en<br />
BLZ.<br />
van den waarnemenden gouverneur-generaal<br />
Wiese-1808. Verovering van Ternate. Vrede<br />
te Amiëns. Nieuwe oorlog met Engeland. Verovering<br />
der Kaap-kolonie en vernieling der<br />
koloniale scheepsmacht. 1800-1808 . . . . 188<br />
8 2 Het bestuur van den gouverneur-generaal M' Herman<br />
Willem Daendels. 1808-1811 195<br />
§ 3 Het bestuur van den gouverneur-generaal Janssens.<br />
Verovering van Java door de Engelschen. 1811. 207<br />
§ 4. Het Engelsche tusschenbestuur. Thomas Stamford<br />
Raffles als Luitenant-Gouverneur. 1811-1816 . 218<br />
TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
HET HERSTEL DER NEDERLANDSCHE<br />
MACHT 1816-1830.<br />
§ 1. De conventie van 13 Augustus 1814. Herstel<br />
van het Nederlandsche gezag in den Indischen<br />
Archipel. Het tractaat van 17 Maart 1824. Overname<br />
der bezittingen en regeling van het bestuur<br />
en de administratie door de commissarissen-<br />
/<br />
v
vi f N H OUDS-OPG à V E,<br />
generaal Elout, Van der Capellen en Buijskes. BLZ.<br />
1816-1819 . 228<br />
§ 2. Het bestuur van den gouverneur-generaal Van<br />
der Capellen. Oorlogen met Palembang, Boni<br />
en met de Chineezen op de westkust van Borneo.<br />
Begin van den Padri- en Java-oorlog. 1819-<br />
1826 238<br />
§ 3. De Java-oorlog 1825-1830 247<br />
§ 4. Het bestuur van den commissaris-generaal Du<br />
Bus de Gisignies. 1826-1830 254<br />
DERDE HOOFDSTUK.<br />
DE UITBREIDING DER NEDERLANDSCHE<br />
MACHT. 1830-1878.<br />
§ 1. Van den Bosch als Gouverneur-Generaal en Commissaris-Generaal,<br />
later als Minister van koloniën.<br />
Invoering van het cultuurstelsel. Baud als Gouverneur-Generaal<br />
ad interim en De Eerens als<br />
Gouverneur-Generaal. Einde van den Padri-oorlog.<br />
1830-1840 260<br />
§ 2. Het tijdperk der regeering van de gouverneursgeneraal<br />
Merkus en Rochussen. Uitbreiding van<br />
het Nederlandsche gezag op Sumatra. Expedition<br />
naar Bali. De grondwetsherziening van 1848.1841-<br />
1850 . 270<br />
§ 3. Het bestuur der gouverneurs-generaal Duymaer<br />
van Twist en Pahud. Expedities naar Sumatra,<br />
Borneo, Celebes en den Molukschen Archipel.<br />
Het tractaat met Siak. Invoering van een nieuw<br />
Regeerings-reglement. 1851-1861 279<br />
§ 4. Het tijdperk van de regeering van de gouverneurs-generaal<br />
M r . L. A. J. W. Sloet van de<br />
Beele-1866, M'. P. Mijer-1872, Jf*. J. Loudon
I > H O U D S-0 P G A V E.<br />
-1875 en M r . J. W. Van Lansberge. Voortgaande BLZ.<br />
uitbreiding in de buitenbezittingen en ontwikkeling<br />
der koloniën. 1862-1878 293<br />
§ 5 De conventie met Engeland van 2 November 1871.<br />
Oorlog met Atjeh 307<br />
Tijdrekenkundig overzicht der voornaamste gebeurtenissen<br />
323<br />
Naamlijst der Gouverneurs-generaal en Commissarissen-Generaal<br />
van Nederlandsch Oost-Indië 344<br />
Naamlijst van de Ministers van koloniën in Nederland<br />
346<br />
Naamlijst van de Commandanten van het N. I.<br />
Leger 348<br />
Verbeteringen.<br />
Blz. 29 regel 10 v. b. Staat: Oldenbanieveldt, lees : Oldenbarneveld.<br />
64<br />
69<br />
96<br />
96<br />
139<br />
145<br />
182<br />
205<br />
229<br />
240<br />
247<br />
255<br />
256<br />
„<br />
„<br />
„<br />
„<br />
„<br />
„<br />
„<br />
„<br />
„<br />
„<br />
»<br />
1 V. 0.<br />
12<br />
1<br />
14<br />
16<br />
13<br />
12<br />
4<br />
14<br />
1<br />
9<br />
17<br />
8<br />
v. b.<br />
„<br />
„<br />
v. o.<br />
„<br />
v. b.<br />
v. 0.<br />
„<br />
»<br />
„<br />
„<br />
"<br />
„<br />
„<br />
„<br />
»<br />
„<br />
„<br />
„<br />
„<br />
„<br />
„<br />
„<br />
„<br />
'<br />
Battikali<br />
§ *<br />
de hoofdzetel<br />
eompagniën<br />
1757<br />
gecomitteerden<br />
r,<br />
,<br />
„<br />
„<br />
„<br />
„<br />
verscheid, ontrouwe „<br />
appel<br />
veldartilerie<br />
opstoomen<br />
Boewano<br />
de<br />
de<br />
fl<br />
„<br />
„<br />
,<br />
„<br />
"<br />
Battikalo.<br />
§ 5.<br />
den hoofdzetel.<br />
compagnieën.<br />
1737.<br />
gecommitteerden.<br />
VII<br />
verscheidenen ontrouwen<br />
appèl.<br />
veldartillerie.<br />
opzeilen.<br />
Boewana.<br />
den.<br />
den.