04.09.2013 Views

O 80 \\S 8 ^ - Acehbooks.org

O 80 \\S 8 ^ - Acehbooks.org

O 80 \\S 8 ^ - Acehbooks.org

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

BIBLIOTHEEK KITLV<br />

0060 0773<br />

O <strong>80</strong> <strong>\\S</strong> 8^


A T J E H<br />

van 26 December 1875 tot 4 September 1876.


A T J E H<br />

van 26 December 1875 tot 4 September 1876.<br />

DE OFFENSIEVE HANDELINGEN<br />

DEE GUERILLA.<br />

UIT OFFICIEELE BESCHEIDEN SAMENGESTELD<br />

EN MET<br />

EENE KAART, SCHETSEN EN PLANS TOEGELICHT<br />

H. F. MEIJER,<br />

Kolonel van den Generalen Staf Dy het Indische leger.<br />

xH»-


Snelpersdiuk van H. C. A. THIEME, te Nijmegen.


INHOUD.<br />

VOORBERICHT vu<br />

INLEIDING. Beschouwingen over den politieken toestand en de <strong>org</strong>anisatie<br />

der krijgsmacht in Atjeh en onderhoorigheden . . . . ix<br />

HOOFDSTUK 1.<br />

Korte beschrijving van het door onze posten in Atjeh bezette terrein. 1<br />

HOOFDSTUK II.<br />

Algemeene vorm en inrichting onzer versterkingen 56<br />

HOOFDSTUK III<br />

Bewapening en sterkte der bezetting van de posten 60<br />

HOOFDSTUK IV.<br />

Doel der verschillende posten. Uitgestrektheid terrein, ter bewaking<br />

aan ieder postcommandant toevertrouwd. Algemeene instructiën. 63<br />

HOOFDSTUK V.<br />

De middelen van gemeenschap tusschen de posten. Het onderling<br />

verband der posten, zoowel ten opzichte van het liniecommando<br />

als van het hoofdkwartier Kota Radja 84<br />

HOOFDSTUK VI.<br />

De offensieve handelingen des vijands tusschen 26 December 1875<br />

en 9 Maart 4876 104<br />

HOOFDSTUK VII.<br />

De offensieve handelingen des vijands tusschen 9 Maart en 4 September<br />

1876 145<br />

HOOFDSTUK VIII.<br />

De gebeurtenissen in Pidir en Gigieëng tusschen 26 December<br />

1875 en 4 September 1876 265<br />

Biz.


IS-A-A-ŒBTEiT.<br />

Kaart van het terrein des ooriogs in Groot-Atjeh, 1876, schaal<br />

1 : 40000 , met de marschroutes der ageerende troepen in het tijdvak<br />

26 December 1875 tot 9 Maart 1876.<br />

N°. 1. Gevechtsterrein van Lambaroe, schaal 1 : 20000, met platte<br />

grond der vijandelijke versterking te Lambaroe, schaal<br />

1 : 1000.<br />

N°. 2. Schets van het vroegere kampement te Lampagar tijdens<br />

den vijandelpen aanval in den nacht van 2 op 3 Mei 1876,<br />

schaal 1 : 620, met situatieschets van het kampement te Lampagar,<br />

schaal 1:20000.<br />

N°. 3. Perspectievische en topographische schets (schaal 1 : 10000) van<br />

Biloel Zuid.<br />

N°. 4. Figuratieve schets van het terrein tusschen Kroeëng Raba<br />

en L e p o n g, schaal 1 : 50000.<br />

N°. 5. Situatieschets van het terrein tusschen Boekit Daroe en<br />

Ketapan Doewa, schaal van 1 : 20000 , met schets van<br />

het gevechtsterrein op den 17" n Juli 1876, schaal 1 : 5000<br />

(tranches op 2y2 M.)<br />

N°, 6. Situatieschets van het terrein tusschen Kota-Alam en Oleh<br />

Karang, schaal 1 : 20000 , met schets van het gevechtsterrein<br />

op den 28 cn Juli 1876 , schaal 1 : 5000.<br />

N°. 7. Situatieschets van den bergpas G 1 i T a r o e m, schaal 1 : 20000,<br />

met schets van het gevechtsterrein in den nacht van 8 op<br />

9 Augustus 1876 , schaal 1 : 2500.<br />

N°. 8. Situatieschets van het terrein tusschen Boekit Daroe en<br />

Djempit, schaal 1:20000, met schets van het gevechtsterrein<br />

op den 28 on Augustus 1876, schaal 1 : 5000.<br />

N°. 9. Schets van het terrein om de Nederlandsche vestiging<br />

in P i d i r , schaal 1 : 20000.<br />

N°.10. Schets van de versterking te Pidir, schaal 1 : 500.


VOORBERICHT.<br />

Voor zooveel het relaas der krijgsbedrijven betreft, is bij de samen-<br />

stelling van dit werk — met toestemming van den Commandant van<br />

het Leger en Chef van het departement van Oorlog in Ned.-Indië —<br />

van de verschillende door militaire autoriteiten ingediende officiëele<br />

rapporten, welke nagenoeg onveranderd zijn wedergegeven , gebruik<br />

gemaakt.<br />

Wij hebben dus slechts feiten vermeld en toestanden beschreven,<br />

zooals die door den militairen bevelhebber en de verschillende colonne-,<br />

corps-, compagnies-, détachements- en patrouillecommandanten, over het<br />

door ons behandelde tijdperk in Atjeh , ter kennisse van de over hen<br />

gestelde chefs zijn gebracht, zonder in critiek te treden, welke tot nog<br />

toe zooveel verbittering in het leven geroepen , maar nog zoo weinig<br />

verbetering in onzen toestand aldaar gebracht heeft.<br />

Bij het doorbladeren van dit werk zullen velen onzer kameraden in<br />

het Nederlandsche en het Nederlandsch-Indische leger met rechtmatigen<br />

trots mogen terugzien op den tjjd, toen door hen in Atjeh do<strong>org</strong>ebracht,<br />

en de feiten, waarvan zij getuige geweest of waarbij zij handelend op-<br />

getreden zijn.<br />

Menige schoone bladzijde is door hen aan de geschiedenis van het<br />

leger in Indië toegevoegd ; maar daartegenover zullen vele in dit werk<br />

beschreven noodlottige gebeurtenissen , ook hun , de overtuiging geven,<br />

dat bij de vele goede eigenschappen, welke dat leger bezit, het tevens<br />

in vele opzichten groote verbetering eischt.<br />

Moge dit boek eene bijdrage vormen tot de kennis van hetgeen daaraan<br />

ontbreekt en ons allen, die in dat leger belang stellen, op nieuw aan-<br />

sporen , bij het behoud van het goede , aan die verbetering al onze<br />

beschikbare krachten te wijden.<br />

DE SCHRIJVER.


INLEIDING.<br />

BESCHOUWINGEN OVER DEN POLITIKKEN TOESTAND EN<br />

DE ORGANISATIE DER KRIJGSMACHT IN ATJEH<br />

EN ONDERHOORIGHEDEN.<br />

De in dit werk beschreven feiten en geschetste toestanden zijn een<br />

gedeelte der geschiedenis van den Atjehschen oorlog in het eerste tijdperk<br />

na de tweede expeditie. Dit tijdperk zoude gevoeglijk kunnen worden<br />

genoemd : de consolidatie onzer vestiging in Atjeh. Het begint in April<br />

1874 en eindigt ongeveer medio 1878. In dit tijdperk kenmerkt zich<br />

het streven, onze vestiging op Noord-Sumatra, dat door den regeeringscommissaris,<br />

den Luitenant-Generaal J. VAN SWIETEN, na de veroverinovan<br />

den Kraton en den dood van den regeerenden Sulthan, was verklaard<br />

een deel uit te maken van het gebied van Nederland, zoodanige grenzen<br />

en veiligheid te geven, als door de aldaar door ons gezag ingenomen<br />

positie en de hiertegenover door de bevolking aangenomen houding<br />

noodzakelijk werd bevonden.<br />

De als het ware uit eene levée en masse samengestelde strijdkrachten<br />

des vijands waren wel is waar tot ApriH 874 voortdurend geslagen, maar<br />

toch niet verslagen. Integendeel. Ondanks de vele door haar geleden<br />

verliezen, gaf de bevolking haar geboortegrond den overweldiger slechts<br />

voet voor voet prijs. Wel had deze zich meester gemaakt van den eeuwen-<br />

ouden Kraton, het palladium der voormalige machtige gebieders van het<br />

uitgestrekte Atjehsche rijk; wel had de Indische regeering verklaard,<br />

dat de overblijfselen van dat rijk opgehouden hadden als zelfstandigen<br />

staat te bestaan; maar noch het een noch het ander had den lieren Atjeher<br />

kunnen doen bewegen, den aanvaller zijne onderwerping aan te bieden.


X<br />

Het strookte niet met de politieke inzichten van den Luitenant-Generaal<br />

VAN SWIETEN, door ruw (oorlogs)geweld naar de onderwerping van vijandelijke<br />

hoofden en bevolking te streven. Hij vermeende, dat, na het<br />

bereiken van het object der tweede expeditie, eene afwachtende houding<br />

het strijdende volk langzamerhand tot inkeer zoude brengen en na<br />

verloop van tijd in het onvermijdelijke doen berusten. De eerste civiele<br />

en militaire bevelhebber, wien de taak werd opgedragen, die onderwerping<br />

voor te bereiden en, zoo het kon, te voltooien, was de Kolonel, later<br />

Generaal-Majoor J. L. J. H. PEL.<br />

Wij achten het overbodig, hier in bijzonderheden te treden over de<br />

instructie, door den Generaal VAN SWIETEN den Kolonel PEL, tot richtsnoer<br />

zijner handelingen, achtergelaten. Reeds elders !) is dat gedaan.<br />

Het is hier voldoende, aan te teekenen, dat in hoofdzaak werd aanbevolen,<br />

zich te bepalen tot het bezetten van niet meer dan het strikt<br />

noodige terrein, zich te onthouden van agressieve handelingen, waarbij<br />

verovering van grondgebied op den vo<strong>org</strong>rond stond, en door welwillende<br />

behandeling der nog vijandig gezinde bevolking te trachten, deze<br />

tot toenadering te brengen. In overeenstemming met die instructie waren<br />

de voor hare uitvoering door den Generaal VAN SWIETEN noodig<br />

geachte strijdkrachten achtergelaten, toen de hoofdmacht der expeditionaire<br />

troepenmacht den 26"» April 1874 Atjeh verliet.<br />

De Generaal PEL heeft steeds getracht, zjjne handelingen zooveel<br />

mogelijk met de inzichten van den opperbevelhebber en regeeringscommissaris<br />

bij de tweede expeditie in overeenstemming te brengen. De drang<br />

der omstandigheden heeft hem echter genoodzaakt, gaandeweg om Kota-<br />

Radja een grooter terrein te bezetten clan aanvankelijk in de bedoeling<br />

lag. Spoedig na het vertrek dier hoofdmacht werden onze in en nabij<br />

die hoofdvestiging achtergelaten strijdkrachten van alle zijden door den<br />

vijand bestookt; zóó zelfs, dat de Kraton niet geheel veilig meer was<br />

en de Kolonel PEL zich genoodzaakt zag, een bevel uit te vaardigen,<br />

waarbij verboden werd, zich noodeloos op of nabij de brug op te houden,<br />

die, een paar honderd schreden buiten de noorderface van onze hoofdversterking,<br />

over de Atjeh-rivier was gelegd om de gemeenschap met<br />

Penajoeng te onderhouden. Ook de bevolking van Marasa, die reeds<br />

1) Zie J. VAN SWIETEN, De waarheid over onze vestiging in Atjeh; G. M. VBKSPYCK, »e<br />

Generaal VAX SWIETBK en de Waarheid i en J. VAN SWIETEN, de Luitenant-Generaal .1. YAN<br />

SWIETEN contra den Luitenant Generaal G. M. VEBSPTOK.


XI<br />

spoedig na het begin der vijandelijkheden — maar ook zij alleen — in<br />

onderwerping gekomen en gebleven was, had veel te lijden van de<br />

voortdurende roof- en moordtochten harer allerwege schrik verspreidende<br />

vijandig gezinde landgenooten. Bovendien bleek het al zeer spoedig, dat<br />

de Atjeh-rivier, die tijdens de beide expedition en ook daarna de gemeenschap<br />

vormde tusschen de reede en Kota-Radja , niet in alle jaargetijden<br />

bruikbaar was. Een groote bank vóór haren mond, de dikwerf<br />

zware deining en daarmede gepaard gaande branding op de kust, de geringe<br />

normaal diepte der rivier, hare plotselinge zwelling en de felle stroom bij<br />

zware regens, waren even zoovele bezwaren tegen eene geregelde voorziening<br />

in de verschillende behoeften der achtergebleven troepenmacht<br />

langs dien weg. Zeer spoedig, nadat hem het hoogste gezag was toevertrouwd,<br />

werden dan ook door den Kolonel PEL maatregelen genomen,<br />

eene nieuwe communicatielijn met de reede tot stand te brengen, waarvoor<br />

de waterweg tusschen Olehleh en Kota-Radja werd gekozen, met<br />

het vaste voornemen, beide plaatsen zoo spoedig mogelijk door een<br />

spoorweg te verbinden.<br />

Hoe treurig het, vóór de voltooiing van dien spoorweg, met de middelen<br />

van gemeenschap was gesteld , hoeveel schade daardoor aan den<br />

Staat en aan particulieren werd berokkend en hoeveel meer leed<br />

daardoor is geleden , zal later voldoende blijken.<br />

Het energiek optreden van den vijand dadelyk na het vertrek der<br />

hoofdmacht bij de tweede expeditie op 26 April 1874; zijne voortdurende<br />

pogingen, de gemeenschap van Kota-Radja met de reede zoo<br />

al niet te beletten, dan toch zeer te bemoeilijken ; en eindelijk z^jne invallen<br />

in het landschap Marasa, waren even zoovele redenen , die den<br />

Kolonel PEL dwongen, dit landschap en onze hoofdvestiging met den<br />

gemeenschapsweg naar zee gaandeweg te omringen door eene linie<br />

versterkingen, welke dus ten doel hadden, zoowel den vijand buiten het<br />

door onze troepenmacht bezette gebied te houden als de ons goedgezinde<br />

bevolking van Marasa en daaromheengelegen kampongs tegen<br />

zijne roof- en moordtochten te beschermen. Gaandeweg — het wordt<br />

hier herhaald — kwam die linie tot stand , omdat het nimmer in de<br />

bedoeling van den Kolonel PEL heeft gelegen , aanvankelijk het aantal<br />

onzer posten op het aanzienlijk cijfer te brengen , waartoe hij langzamerhand<br />

door den drang der omstandigheden werd gedwongen, Onjuist<br />

zoude dan ook de bewering zjjn, dat de geheele pottenlinie, zooals die


XII<br />

op het einde van 1875 bestond , naar een vooraf bestudeerd en opge-<br />

maakt plan is tot stand gekomen. Het toen bestaande postenstelsel kon<br />

op den naam van stelsel geene aanspraak maken. Onze versterkingen<br />

zjjn aangelegd, naarmate de vijand ons tot den aanleg dwong, de drin-<br />

gende noodzakelijkheid dien eischte.<br />

Aanvankelijk zich bepalende tot de onmiddellijke nabjjheid van den<br />

Kraton en de oevers der Atjeh-rivier tusschen Kota-Radja en haren<br />

mond, breidde de kring onzer posten zich langzamerhand uit en om-<br />

sloot die ten laatste het geheele zoogenaamde sulthansgebied in<br />

de XXV en een gedeelte der XXVI moekims. Medio 1875 werd het<br />

door onze troepenmacht bezette gedeelte van Groot-Atjeh begrensd door<br />

eene linie van versterkingen van kleinen omvang, ten westen van Oleh-<br />

leh aan het strand beginnende met de battery bjj Oedjong Pelanggahan,<br />

zich zuidwaarts uitstrekkende langs Sinangri , Lamteboe en Gitjiel, om<br />

van daar in noordoostelijke richting over Gitjiel-Oeleiloe, Laraara-Oeleiloe,<br />

Lohong *), Longbatah-Mesigit en Blang Tjoet de Atjeh-rivier te berei-<br />

ken. Ten noorden van deze rivier werd de reeks posten vervolgd over<br />

Kota-Alam, Lemboeq, Lamprit, Langkroek, Lamara en Tibang. Bij onze<br />

versterking te Moesapi eindigde de postenlinie weder aan het strand.<br />

Wil men zich een denkbeeld vormen van de uitgestrektheid van het<br />

terrein, ongeveer twee jaren na de verovering van den Kraton in Groot-<br />

Atjeh feitelijk in ons bezit, dan stelle men zich een gelijkzijdigen drie-<br />

hoek voor, waarvan de basis de lijn is langs het strand tusschen<br />

Oedjong Pelanggahan on Moesapi en de top zich in Longbatah-Mesigit<br />

bevindt. De lengte der zijde bedraagt ongeveer 1 J /2 uur gaans, zoodat<br />

de oppervlakte van het door dien driehoek begrensde terrein 30 KM 2<br />

bedraagt. Alles wat zich buiten dezen driehoek bevond, kon als vijan-<br />

delijk territoir worden beschouwd , dat door ons niet ongestraft kon<br />

worden betreden. En deze betrekkelijk kleine uitgestrektheid gronds<br />

moest door een 40-tal versterkingen of bentings tegen de aanvallen des<br />

vijands worden beschermd. Wij zullen later zien, hoe sterk de daarvoor<br />

vereischte troepenmacht was.<br />

Van verschillende zijden is het nut en de noodzakelijkheid van dit<br />

uitgebreide postenstelsel meermalen betwijfeld, hoewel tot dusverre nog<br />

niet openlijk op zuiver zaakkundige gronden bestreden ; terwy'l de<br />

: ) Niet te verwarren met Lo-ong.


XIII<br />

regeering en het legerbestuur in Indië meer dan eens bij den bevelhebber<br />

in Atjeh er op aangedrongen hebben , het aantal posten aanmerkelijk<br />

in te krimpen. Noch de Generaal PEL noch zijn tijdelijke<br />

opvolger , de Generaal-Majoor WIGGERS VAN KERCHEM , hebben echter<br />

aan dien aandrang gevolg durven geven.<br />

Voor het doel, dat er mede beoogd werd, waren die posten noodig.<br />

Om dat doel te leeren kennen , dient eerst kennis te worden gemaakt<br />

met de geschiedenis dier posten en hetgeen tot de wording er van<br />

aanleiding gaf. Eene geschiedenis van het ontstaan dier posten is tot<br />

dusverre niet geschreven en toch, wie dergelijk werk waagt te ondernemen<br />

, zal voor zijne moeite rijkeljjk beloond worden. De militaire<br />

archieven in Atjeh bezitten daarvoor genoegzame gegevens. Uit zoodanigen<br />

arbeid zoude tevens kunnen blijken, met welke groote moeilijkheden<br />

de Kolonel PEL reeds dadelijk na het vertrek der hoofdmacht bij<br />

de tweede expeditie heeft te worstelen gehad ; hoe hij aller krachten,<br />

niet alleen van hemzelven, maar ook van de onder zijne bevelen staande<br />

troepenmacht, tot den hoogsten graad van ontwikkeling opvoerde om<br />

den van alle zijden met groote geestkracht en moed opdringenden<br />

vjjand — die nog steeds de hoop koesterde, voor de tweede maal den<br />

gehaten indringer te kunnen verdrijven — het hoofd te bieden.<br />

Men ga daartoe na, welke macht onze regeering kon doen gelden over<br />

land en volk, sedert twee jaren deel uitmakende van haar rechtstreeksch<br />

gebied. De uitoefening van haar gezag bepaalde zich tot de door<br />

bovenbeschreven gelijkzjjdigen driehoek bepaalde grenzen, maar had nog<br />

slechts die dubbelzinnige beteekenis , dat de daarbinnen wonende inheemsche<br />

bevolking zich volstrekt niet stoorde aan de haar gegeven<br />

bevelen of goeden raad. Zij was niet eens te bewegen, zich weder aan<br />

haren gewonen dagelijkschen arbeid te wijden ; hare sawahs bleven zelfs<br />

braak liggen Wel hield zij zich rustig en deed ze ons oogensehijnljjk<br />

geen kwaad, maar toch stond zjj niet zonder eenigen grond onder de<br />

verdenking, van met den vijand te heulen, door hem zoo al niet rechtstreeks<br />

te helpen dan toch zijne taak gemakkelijker te maken , door<br />

het stilzwijgen te bewaren , daar waar spreken voor ons van zoo veel<br />

nut zoude zjjn geweest. Reeds gedurende de eerste expeditie was de<br />

bevolking van Marasa op onze hand en het is bekend, dat zij onmiddellijk<br />

na het vertrek der expeditionaire troepenmacht het door deze tetrokken<br />

strandbivouac in brand heeft gestoken om daardoor den rechtmatigen


XIV'<br />

toorn barer landgenooten over haar verraad af te weren. Het was dus<br />

geen wonder, dat diezelfde bevolking, toen zij bij de tweede expeditie<br />

andermaal bljjken van hare welgezindheid gaf, zoo spoedig de gelegen-<br />

heid zich daartoe voordeed, voor die daad zoude worden gestraft door<br />

hen , die , met opoffering van hunne bezittingen , de verdediging van<br />

den geboortegrond bleven voortzetten. Het schijnt , dat zij later een<br />

middel heeft gevonden . zoowel met den overheerscher als met diens<br />

openlijke vijanden bevriend te blijven ')<br />

Niet verre van de grenzen van het toen door onze troepenmacht be-<br />

zette gebied, ruim een half nur gaans ten zuiden van onzen post Si-<br />

nangri, ligt het district der IV moekims, een onderdeel der sagi van<br />

de XXV moekims. Het hoofd van dat district, Toe koe Lampasei,<br />

had uit zijn gebied de wjjk genomen naar Marasa en zich onder de<br />

bescherming van ons bestuur gesteld, dat hem in dit landschap een<br />

verblijf had aangewezen. Welke de redenen zijn geweest, die dat hoofd<br />

genoodzaakt hebben, zjjn gebied te verlaten, is ons niet met zekerheid<br />

bekend geworden. Mag men aan zjjne bewering geloof hechten, dan<br />

was het, omdat hjj zich, met zjjne onderhoorigen, gaarne aan het Ne-<br />

derlandsen gezag wenschte te onderwerpen, doch hierin door de Atjeh-<br />

sche oorlogspartij werd verhinderd. Hij had zich persoonlijk bij ons be-<br />

stuur vervoegd, met de hoop, dat de tijd spoedig zoude komen om zich,<br />

met onze hulp , weder rustig in zijn gebied te kunnen vestigen ; maar<br />

meer dan een jaar verliep er, en nog steeds moest Toekoe Lam-<br />

pasei op de vervulling zijner wenschen wachten.<br />

Was dus de positie evenals de houding van ons bestuur in Groot-Atjeh<br />

van dien aard, dat zij op den Atjeher over het algemeen denzelfden<br />

indruk moesten geven van het zwakke voormalige sulthansbestuur, welks<br />

gezag zich ook al niet verder uitstrekte dan de onmiddellijke omgeving<br />

van den Kraton, ook in de onderhoorige staten kon die indruk be-<br />

zwaarlijk grooter zijn. Aan vorsten en bevolking was bekend gemaakt,<br />

dat het Atjehsche rijk opgehouden had te bestaan en ingelijfd was by<br />

het Nederlandsche grondgebied. Als gevolg daarvan werd vanwege ons<br />

bestuur de gelegenheid geopend, zich op bepaaldelijk omschreven voor-<br />

waarden aan den nieuwen gebieder van dat rijk te onderwerpen ; maar<br />

1) In een gesprek, dat wij met het hoofd van Marasa over deze aangelegenheid hebben<br />

gevoerd, gaf hij ons ten antwoord: tjari akal b-troc, dat vrij vertaald luidt: „wij hebben<br />

er nu een ander loopje op gezocht."


XV<br />

tevens werd daarbij de bedreiging gevoegd, dat elke onderhoorigheid,<br />

welke weigerde aan die voorwaarden te voldoen, als vijandig gezind<br />

beschouwd en hare havens door onze oorlogsschepen geblokkeerd zouden<br />

worden. Deze bedreiging en het gevolg, dat daaraan werd gegeven,<br />

hadden wel dien invloed, dat het grootste gedeelte der talrijke onderhoorige<br />

kuststaatjes hunne onderwerping aanboden, doch deze was meer<br />

in naam dan eene daadwerkelijke. — Met uitzondering van het op de<br />

oostkust van Atjeh gelegen staatje Edi, was er onder al die onderhoorigheden<br />

geene enkele, waarin ons gezag tot op het einde van 1875<br />

slechts eenigszins werd erkend. Wel hadden de meeste vorsten en hoofden<br />

zich bepaald tot het te kennen geven van hun wensch, zich te onderwerpen<br />

; maar brak het tijdstip aan, dat zij die onderwerping door<br />

het onderteekenen van acte of contract moesten bezegelen, dan wisten<br />

zij steeds allerlei uitvluchten te vinden, die handeling op de lange<br />

baan te schuiven. Slechts enkelen gingen daartoe over, maar de meerderheid<br />

zocht bljjkbaar slechts tjjd te winnen en spande intusschen samen<br />

— hier in 't geheim, daar openlijk — de in Groot-Atjeh oorlogvoerende<br />

bevolking zooveel mogelijk door materiëele en personeele hulp<br />

te steunen, maar tevens van de bij acte aangeboden of nog steeds met<br />

de grootste geslepenheid uitgestelde — in beide gevallen dus fictieve —<br />

onderwerping partij te trekken, in het belang van den handel en de<br />

inning van inkomende rechten en belastingen van allerlei aard, de door<br />

de blokkade aan de kuststaatjes toegebrachte materiëele schade te voorkomen.<br />

De staten, die in de hierbedoekle periode het Nederlandsch gezag<br />

nog niet openlijk hadden erkend, waren :<br />

o. op de Oostkust : Langsar, Tandjong Semantoh of Arakoendoer en<br />

Simpang Oelim ;<br />

6. op de Noordkust: Samalanga, Merdoe en Pidir ; en<br />

c. op de Westkust : Telok Kroet, Rigas en Tenom.<br />

Op den duur was zoodanige toestand onhoudbaar. Met de waardigheid<br />

der Ned.-Indische regeering kwam het niet overeen, dat zij, nog geruimen<br />

tijd na de verovering van den Kraton, zich als 't ware beperkt<br />

zag, haar gezag binnen de hierboven genoemde zeer kleine uitgestrektheid<br />

te doen eerbiedigen, omringd door vijandelijke versterkingen, die<br />

gedurende het voormalig sulthansbestunr gediend hadden, de macht van<br />

den wettigen bestuurder — wiens plaats zij had ingenomen — te beperken.<br />

Het werd noodig, dat ook de onderhoorige staten den sterken


XVI<br />

arm van den nieuwen bestuurder zouden gevoelen, al ware het slechts<br />

tot levendig besef, dat de lankmoedige, afwachtende houding der Ned,-<br />

Indische regeering hare grenzen had en op den duur niet noodzakelijk<br />

was. Het was bovendien noodig en billijk, dat de regeering eindelijk<br />

eens toonde, hulp te willen en te kunnen verleenen aan hen, die zich<br />

werkelijk aan ons gezag wilden onderwerpen en reeds hadden onderworpen.<br />

Om deze reden had, naar onze ineening , het plan van den Generaal<br />

PEL zijne nuttige politieke strekking, namelijk de linie onzer versterkingen<br />

uit te breiden tot eene lijn van de Kroeëng Raja tot de Kroeëng Raba,<br />

dus tot de feitelijke bezetting van de geheele sagi der XXV moekims en een<br />

gedeelte der XXII en XXVI moekims, waardoor tevens aan de bevolking<br />

der twee laatstgenoemde sagis eene gevoelige les gegeven en hare gemeenschap<br />

met de zee afgesloten kon worden. Die bevolking toch behoorde<br />

tot de ons meest vijandige. De XXII moekims beroemden er zich<br />

op, dat zij nog niet voor onze wapenen hadden moeten bukken.<br />

Dat plan van den Generaal PEL, waaraan later de tuchtiging van<br />

eenige kuststaten (Modjopahit en Langsar, Simpang Oelim, Samalanga<br />

en Merdoe) werd vastgeknoopt, mocht de goedkeuring der Indische regeering<br />

wegdragen en kreeg in December 1875 een begin van uitvoering.<br />

Omtrent de op laatstgenoemd tijdstip in Atjeh en onderhoorigheden aan-<br />

wezige krijgsmacht deelen wij hier de ondervolgende bijzonderheden mede.<br />

De staf van den opperbevelhebber telde 9 officieren. De Infanterie<br />

bestond 1°: uit 7 zoogenaamde halve bataljons of liever gezegd<br />

bataljons van eene door den Atjehschen oorlog in het leven geroepen<br />

tijdelijke formatie, uit 4 compagnieën bestaande; elke compagnie ter<br />

sterkte van 4 officieren en hoogstens 140 onderofficieren en manschappen ; 2°<br />

uit één bataljon barisan, sterk 23 officieren en 522 onderofficieren<br />

en manschappen. Onder de zeven halve bataljons zijn begrepen twee<br />

compagnieën mariniers, 7 officieren en 172 onderofficieren en man-<br />

schappen tellende. Aan Artillerie had men 2 batterijen berg-Artillerie<br />

van 8 cM. en 3 compagnieën vesting-Artillerie. Aan Genietroepen telde<br />

men 4 officieren en 111 onderofficieren, mineurs en sappeurs, benevens<br />

een detachement geniewerklieden van 30 onderofficieren en manschappen.<br />

De Militaire Administratie bestond uit 22 officieren en 4 onderofficie-<br />

ren, de Geneeskundige dienst uit 22 officieren en aan hospitaalpersoneel<br />

94 onderofficieren en manschappen. Eindeljjk vond men te Kota-Radja


XVI1<br />

eene subsistentencompagnie, 2 officieren en 106 onderofficieren en man-<br />

schappen (allen geëmploieerden) tellende. *)<br />

De totale sterkte der krijgsmacht bedroeg op 1 December 1875 : 238<br />

officieren en 5418 onderofficieren en manschappen, benevens 134 paar-<br />

den. Op gemeld tijdstip werden in de hospitalen verpleegd : 5 officieren<br />

en 601 onderofficieren en manschappen, zoodat voor den dienst beschik-<br />

baar waren: 233 officieren en 4817 onderofficieren en manschappen,<br />

waaronder zich echter nog 218 kwartierzieken bevonden.<br />

Dit voor zooveel de personeele middelen betrof. Welke waren de materiëele?<br />

Aan transportmiddelen beschikte de opperbevelhebber toen over 1123<br />

dwangarbeiders, waarbij 143 zieken, 150 pikolpaarden en 20 platboomde<br />

vaartuigen, tot vervoor van personen, hoofdzakelijk zieken, en goederen<br />

tusschen Kota-Radja en Olehleh.<br />

De magazijnen waren ruimschoots voorzien van vivres, medicijnen,,<br />

kleeding, munitie en reserve-geschut.<br />

Het grootste gedeelte der Infanterie — 23 compagnieën — lag in<br />

bezetting op de verschillende posten. Alleen aan Infanterie telden de<br />

bezettingstroepen 109 officieren en 3293 onderofficieren en manschappen,<br />

waarbij 370 zieken, zoodat voor de bezetting van Kota-Radja en het<br />

verrichten der verschillende patrouilles en transportdiensten overbleef<br />

eene troepenmacht van 45 officieren en 1200 onderofficieren en man-<br />

schappen, waaronder 129 zieken.<br />

Ten einde den Generaal PEL in staat te stellen, zijne vo<strong>org</strong>enomen<br />

offensieve operation — die niet het onderwerp van dezen arbeid<br />

zullen uitmaken — met eene voldoende troepenmacht te kunnen onder-<br />

nemen, werd de krijgsmacht in Atjeh en onderhoorigheden in den loop<br />

der maanden December 1875 en Januari 1876 versterkt met 3 h a 1 v e<br />

bataljons of 12 compagnieën en een bataljon barisan van 4 com-<br />

pagnieën, ter gezamenlijke sterkte van 16 compagnieën Infanterie of <strong>80</strong><br />

officieren en 2444 onderofficieren en manschappen.<br />

Tor betere beoordeeling van de sterkte onzer krijgsmacht laten wij<br />

hier gedetailleerde staten volgen, met cijfers, betrekking hebbende op<br />

het tijdvak tusschen 1 December 1875 en 1 September 1876.<br />

Op 1 December 1875 bedroeg die sterkte:<br />

1) Voorts telde men nog aan Cavalerie — voor ordonnansdienst — 5 mindere militairen<br />

en,'4 paarden, aan het personeel bij het materieel der Artillerie 4 officieren en 3 onderofficieren<br />

en manschappen, den staf der Genie 4 officieren en bij het depot der dwangarbeiders<br />

4 onderofficieren en manschappen. Omtrent meerdere details raadplego men de door<br />

ons gepubliceerde staten. De batterij berg-Artillerie telde 6 kanonnen.<br />

II


WAPENS EN DIENSTEN.<br />

Staf<br />

Infanterie.<br />

H. 2° Bat. Infanterie<br />

H. 3<br />

H.<br />

H.<br />

tJ - » »<br />

3 e »<br />

6<br />

»<br />

e R. H.<br />

»<br />

9<br />

»<br />

l ' »<br />

L. H. 9^' » »<br />

R. H. 10* » »<br />

Bataljon Barisan<br />

Cavalerie<br />

. . .<br />

Materieel Artillerie<br />

3 l ' comp. Veld-Artillerie ')<br />

4°<br />

6<br />

» »<br />

e » Vesting-Artillerie<br />

22" » »<br />

23* » »<br />

Staf der Genie . . . .<br />

Comp. Geniewerklieden .<br />

» Mineurs en Sappeurs<br />

Militaire Administratie .<br />

Geneeskundige dienst.<br />

Subsistentencompagnie<br />

.<br />

Depot der dwangarbeiders<br />

TOTAAL<br />

XVIII<br />

OFFICIEREN.<br />

INFAN-<br />

TERIE.<br />

w<br />

14<br />

17<br />

15<br />

17<br />

19<br />

15<br />

15<br />

4 16<br />

7S 119 16 16<br />

1) I), w. v.. Veld- on Berg-Artillerie, hier Berg-,<br />

Verpleegd<br />

hospitaal.<br />

o<br />

[3<br />

JNFANTERIE.<br />

«17 208 175<br />

19 166<br />

1 185<br />

!<br />

dl9 227<br />

»21 181<br />

M 7 186<br />

17 187<br />

3 26<br />

4<br />

4<br />

4<br />

3<br />

3<br />

2<br />

4<br />

4<br />

'2'2<br />

22<br />

2<br />

1<br />

ONDEROPPICIEREN, MANSCHAPPEN EN PAARDEN.<br />

335<br />

TS<br />

238 1455 176 341 2126<br />

et<br />

87<br />

313<br />

263<br />

344<br />

310<br />

325<br />

476<br />

CAVA-<br />

LERIE. ARTILLERIE.<br />

a<br />

3<br />

(i!)<br />

68<br />

03<br />

24<br />

36<br />

66<br />

08<br />

51<br />

20<br />

31<br />

57<br />

59<br />

GENIE.<br />

258 236 116 07<br />

00<br />

'' 4<br />

GENEESKUNDIGE<br />

DIENST.<br />

03<br />

03<br />

a i H<br />

10<br />

VERPLEEGD IN<br />

HET HOSPITAAL.<br />

c 30<br />

28<br />

27<br />

f 35<br />

24<br />

'27<br />

2'2<br />

10<br />

5<br />

10 34<br />

10<br />

54<br />

34<br />

24<br />

59<br />

35<br />

46<br />

13<br />

17<br />

XIK<br />

TOTAAL GENERAAL.<br />

16 •250 11 34 306 2102 189 383 2744 134<br />

a<br />

a<br />

£<br />

5<br />

238jl85<br />

194<br />

212i<br />

262<br />

205<br />

213<br />

209<br />

26<br />

5<br />

3<br />

77<br />

79<br />

68<br />

30<br />

42<br />

25<br />

50<br />

4<br />

66 3<br />

91 1<br />

3<br />

s<br />


XX<br />

De voorraad vestinggeschut, of als zoodanig dienst doende, was op laatstgenoemd<br />

tjjdstip over de ondertfolgende posten verdeeld en bedroeg met de reserve, blijkens<br />

ondervolgenden staat :<br />

Benaming der vuurmonden<br />

en affuiten.<br />

GESCHUT.<br />

Kanons Br. Get.<br />

idem voorlaad<br />

idem van 8 cm<br />

van 12 cm - K.<br />

Veld V. M.<br />

à<br />

ii<br />

s tl fc î<br />

o M<br />

> m<br />

12<br />

15<br />

6<br />

5<br />

3<br />

1<br />

1<br />

1<br />

2<br />

1<br />

1<br />

2<br />

12<br />

2<br />

1<br />

1<br />

2<br />

1<br />

1<br />

2<br />

2<br />

1<br />

1<br />

1<br />

15<br />

2<br />

2<br />

1<br />

1<br />

1<br />

2<br />

1<br />

1<br />

11<br />

stuks<br />

»<br />

»<br />

»<br />

0<br />

»<br />

»<br />

»<br />

stuks<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

u<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

stuks<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

in<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

r><br />

EMPLACEMENT.<br />

batterij<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

opgelegd ir<br />

in<br />

»<br />

»<br />

,,<br />

»<br />

»<br />

»<br />

in den Kr a ton.<br />

te Lamteboe.<br />

» Soerian.<br />

» Gitjiel Oeleiloe.<br />

» Poe-oe.<br />

» Poengei Blang Tjoet.<br />

» Longbatah Zuid.<br />

het Magazijn van Oorlog.<br />

in batterij te Olehleh.<br />

»<br />

»<br />

»<br />

D<br />

» Lamteboe.<br />

» Gitjiel.<br />

» £ » Longbatah-Mesigit.<br />

»<br />

h<br />

»<br />

»<br />

» Kota-Alam.<br />

» Lemboeq N. 0.<br />

tl » » Lampril.<br />

ï » st Moesapi.<br />

» » » Sinangri.<br />

opgelegd in het M. v. 0.<br />

als onbekwaam opgelegd in het M. v. 0.<br />

batterij<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

te Lemboeq 0.<br />

» Mandarsa Poetih.<br />

D Lamara Oeleiloe.<br />

» Lohong N. 0.<br />

» Lohong Z. 0.<br />

» Lohong Z. W.<br />

» Sinangri.<br />

» Kota-Alant.


Benaming der vuurmonden<br />

en affuiten.<br />

GESCHUT.<br />

Kanons IJ. Gl. van 9 cm - V. M.<br />

Kanons Br. Getr. van 8 cm - Berg.<br />

Mortieren Br. van 20 cm - . .<br />

ni IJS<br />

Mortieren Br. Coehoorn van<br />

0<br />

's 1<br />

t: £<br />

1f<br />

O Ai<br />

o co<br />

t>PQ<br />

12<br />

1<br />

7<br />

20<br />

5<br />

1<br />

1<br />

1<br />

2<br />

2<br />

12<br />

1<br />

1<br />

1<br />

1<br />

1<br />

1<br />

1<br />

7<br />

1<br />

1<br />

2<br />

1<br />

1<br />

1<br />

1<br />

1<br />

11<br />

20<br />

XXI<br />

stuks<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

in<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

Opgelegd<br />

stuks<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

EMPLACEMENT.<br />

batterij<br />

»<br />

D<br />

»<br />

»<br />

opgelegd in<br />

in<br />

»<br />

»<br />

>-<br />

»<br />

»<br />

*<br />

in het M.<br />

batterij<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

in den Krat on.<br />

te Pce-oë.<br />

» Lampasei.<br />

» Soerian.<br />

» Marinebenting.<br />

het M. v. 0.<br />

te<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

v. 0.<br />

Lamara Oeleiloe,<br />

Gitjiel.<br />

Blang Tjoet.<br />

Longbatah-Mesigit.<br />

Lamteboe.<br />

Sinangri.<br />

Lohong Z. 0.<br />

stuks in batterij te Soerian.<br />

» » » » Poe-oë.<br />

» » » » Lamara Oeleiloe.<br />

« » » » Lohong Z. 0.<br />

» » » » Lam ara N. 0.<br />

» » » » Lamara Z. 0.<br />

» » » » Longbatah Z.<br />

» » » » Lemboeq N. 0.<br />

» opgelegd in het M. v. 0.


Benaming der vuurmonden<br />

en affuiten.<br />

AFFUITEN.<br />

Affuiten Ht. Belegerings tot 12 C '<<br />

achterlaad<br />

Affuiten Ht. Belegerings V. M. tot<br />

9«">. IJ<br />

T3 a<br />

II<br />

o 'a<br />

> m<br />

Affuit. Ht. Berg tot 1 Hw. Berg, 2<br />

» » Veld Zw. tot 12-Br. Gl 24<br />

» » » Lt. tot 9 cm - Br.<br />

Lt. en 12 cm Hw. Veld . .<br />

Affuiten Ht. Veld Lt. tot 8- Veld<br />

Blokken tot Coehoornm. v. 12 cm -<br />

Stoelen tot Mortieren van 20 e1 "-<br />

15<br />

12<br />

2<br />

12<br />

XXII<br />

10 stuks bij de in batterij gestelde vuurmonden.<br />

5 » opgelegd in het M. v. O.<br />

15<br />

10 stuks bij de in batterij gestelde vuurmonden.<br />

2 » opgelegd in het M. v. O.<br />

12<br />

In het M. v. O. opgelegd.<br />

13 stuks bij de in batterij gestelde vuurmonden.<br />

11 » opgelegd in het M. v. 0.<br />

24<br />

2 stuks bjj de in batterij gestelde vuurmonden<br />

van 8 cm - Veld.<br />

9 stuks bij de in batterij gestelde vuurmonden.<br />

3 » opgelegd in het M. v. O.<br />

12<br />

Opgelegd in het M. v. O.<br />

7 stuks bij de in batterij gestelde vuurmonden.<br />

1 » opgelegd in het M. v. O.<br />

8<br />

De transportmiddelen voor die troepenmacht en haar materieel<br />

bestonden, behalve uit de hierboven reeds genoemde vaartuigen, uit<br />

pikolpaarden en dwangarbeiders. In April 1875 vroeg de<br />

opperbevelhebber voor het eerst 50 pikolpaarden aan. Achtereenvolgens<br />

werden hem door het Legerbestuur gezonden :<br />

op 9 Juli ) 48<br />

» 27 » '£ 46<br />

» 9 Augustus ( » 56<br />

Totaal in 1 ~Ï50


XXIII<br />

Met de toezending dezer lastdieren werd in 1876 voortgegaan; zij<br />

bedroeg op :<br />

20 Januari ' i7<br />

17 Februari 55<br />

9 Maart<br />

46<br />

29 » 60<br />

30 April<br />

47<br />

15 Mei<br />

64<br />

24 Juli<br />

54<br />

25 Augustus '^<br />

Totaal tot 1 September 1876 425<br />

Totaal van Juli 1875 tot 1 September 1876 . 575<br />

Hoeveel daarvan werden afgemaakt of afgekeurd, is ons niet bekend.<br />

Wel weten wij, dat, na aftrek der verloren pikolpaarden, op 12 Juli 1876<br />

van deze lastdieren in Atjeh en onderhoorigheden nog slechts 299 aanwezig<br />

waren.<br />

De dwangarbeiders werden niet alleen tyj de Intendance, voor<br />

het transportwezen , maar ook bij de Genie, voor de uitvoering der<br />

verschillende werken , zooals kazerne- , spoorweg-, gewone wegen- en<br />

bruggenbouw, gebezigd. Men telde bij de :<br />

I. INTENDANCE.<br />

Sterkte op 1 November 1875 927<br />

Gedurende de maand bijgekomen 336<br />

TOTAAL . .1263<br />

Geëvacueerd en ontslagen . .129<br />

Overleden 11<br />

Op 1 December aanwezig .<br />

140<br />

.1123<br />

II. GENIE.<br />

Sterkte op 1 November 1875 104<br />

Gedurende de maand bijgekomen —<br />

Geëvacueerd en ontslagen . . 7<br />

Overleden 2<br />

TOTAAL . .104<br />

_9<br />

Op 1 December aanwezig . . 95<br />

De verschillende mutatiën bij het corps dwangarbeiders waren tusschen<br />

1 November en 1 December 1875, blijkens ondervolgenden staat :


SPECIFICATIE.<br />

XXIV<br />

Present op den 1 November 1875 . . .<br />

3 November 1875 geëvacueerd naar Batavia<br />

10 » » » » »<br />

23 » » » » »<br />

23 » » ontslagen wegens expiratie<br />

van straf<br />

Gedurende de maand overleden<br />

TOTAAL . .<br />

Komt bij:<br />

8 November 1875 overgenomen van Saniarang<br />

en Soerabaja<br />

19 November 1875 overgenomen van Samarang<br />

, Soerabaja en Padang<br />

TOTAAL bijgekomen .<br />

Present op den l 1 '" December 1875 .<br />

Toezichtvoerend<br />

personeel.<br />

W<br />

bo<br />

a<br />

is<br />

Q<br />

'1'2 55 872<br />

83<br />

2<br />

35<br />

9<br />

11<br />

140<br />

131<br />

198<br />

329<br />

o<br />

927<br />

83<br />

2<br />

35<br />

9<br />

11<br />

140<br />

135<br />

201<br />

336<br />

2 1 12 02 1061 1123<br />

Gedurende de hierbehandelde periode was de behoefte aan dwangarbeiders<br />

altijd veel grooter, dan het beschikbare aantal daarin bij machte<br />

was, te voorzien. Van hunne krachten is veel gevorderd en men mag<br />

ter hunner eere zeggen, dat zij, bij goed toezicht, uitstekende diensten<br />

hebben bewezen. In hunne behandeling kwam geleidelijk verbetering,<br />

al moest die om verschillende oorzaken in het hierbesproken tijdperk<br />

nog veel te wenschen overlaten. Op hunne belangen werd door den<br />

Generaal PEL ten allen tijde zooveel doenlijk gelet.


XXV<br />

Voor welke verschillende diensten de dwangarbeiders — zoowel bij<br />

de Intendance , als den Geneeskundigen dienst en de staven en ver-<br />

schillende corpsen — werden gebezigd , blijkt uit den volgenden staat.<br />

SPECIFICATIE.<br />

Op de verschillende posten gedetacheerd .<br />

Op vijf der posten gedetacheerd voor oppassing<br />

der pikolpaarden<br />

Grassnijden voor dienst- en pikolpaarden.<br />

Bij den veestapel<br />

Stapelmagazijn<br />

Ten dienste van den Off. van Gezondheid belast<br />

met de hygiène<br />

Ten dienste der keukens<br />

Corvee binnen Kot a-R a d j a<br />

Bij den Staf en de Hoofdofficieren voor grassnijden<br />

Bij den Garnizoensdoctor<br />

Oppassers in de ziekenzaal der dwangarbeiders<br />

Tuinlieden voor het hospitaal . . . . .<br />

Broodhalen<br />

In het groote hospitaal werkzaam . . . .<br />

» D hospitaal te Blang-Oë werkzaam .<br />

Op de vivresprauwen<br />

Ordonnansen bij den Onder Intendant . .<br />

Vermist ! . .<br />

Gemiddeld kwartierziek per dag<br />

In het hospitaal verpleegd<br />

Beschikbaar voor transport van vivres naar<br />

de posten, munitievervoer en andere diensten<br />

TOTAAL . .<br />

Toezichtvoerend<br />

personeel.<br />

34<br />

12 62 1061<br />

Hoe sterk onze krijgsmacht op 1 September 1876 en over welke<br />

posten zij verdeeld was, blijkt uit den ondervolgenden staat.


WAPENS EN DIENSTEN.<br />

Staf<br />

Kota-Radja<br />

Lambaroe<br />

R. H. 2 e Bataljon Infanterie<br />

Pakan Badak<br />

Boekit Seboen<br />

Djempit<br />

Boekit Daroe<br />

Lauapagar<br />

Ketapan Doewa<br />

R. II. 3 e Bataljon Infanterie<br />

Kota-Radja<br />

Kampong Gedah<br />

Pakan Atjeh<br />

Tibang<br />

Langkroek Oost<br />

Moesapi<br />

L. H. 3 e Bataljon Infanterie<br />

Longbatah Zuid<br />

Mibouw Oost<br />

Lo-ong'<br />

Longbatah-Mesigit<br />

Kroeëng Raba<br />

Tibang<br />

L. H. 6 e Bataljon Infanterie<br />

Atoë<br />

Biloel Zuid<br />

Biloel<br />

B. II. 8 e Bataljon Infanterie<br />

Lambaroe .<br />

Pagar-Ajer Mesigit<br />

Pagar-Ajer<br />

Transporteeren 12 1)1<br />

xxvi<br />

OFFICIEREN.<br />

INFAN-<br />

TERIE.<br />

4<br />

9<br />

1<br />

1<br />

4<br />

3<br />

2<br />

3<br />

4<br />

1<br />

10<br />

4<br />

4<br />

10<br />

4<br />

4<br />

HOSPI-<br />

TAAL.<br />

10<br />

2<br />

6<br />

4<br />

4<br />

4<br />

5<br />

4<br />

9<br />

1<br />

1<br />

5<br />

3<br />

2<br />

3<br />

4<br />

1<br />

H<br />

4<br />

S<br />

ca<br />

ft<br />

o<br />

a<br />

27<br />

36<br />

38<br />

18<br />

16<br />

50<br />

40<br />

84<br />

4<br />

3<br />

35<br />

24<br />

26<br />

27<br />

33<br />

87<br />

34<br />

43<br />

10 182<br />

4 11<br />

4 124<br />

ONDEROFFICIEREN,<br />

1NFANTERIK.<br />

à<br />

S<br />

ca<br />


oo<br />

Ol<br />

co<br />

co<br />

-o<br />

05<br />

CD<br />

O<br />

Ci<br />

cc<br />

co<br />

o<br />

co<br />

oo<br />

/<br />

to<br />

OS co tn<br />

o<br />

>» to<br />

to — o<br />

^» — 'X.<br />

CJ» CO to<br />

-ä- *- CO<br />

3<br />

p<br />

o<br />

I*<br />

><br />

&<br />

C<br />

O<br />

ft<br />

&<br />

C<br />

-4 £><br />

*> co co to to to to *<br />

co*-o> co ^J oa £» o<br />

-JtOOO GC00O3C5C5<br />

coco^. oow^co<br />

1-3<br />

P-cS<br />

2§"<br />

c?o<br />

ft?<br />

sl'<br />

S'A<br />

CO<br />

co<br />

oo *- x<br />

co * *. o »><br />

ft<br />

ft ft 5T<br />

3 3 J<br />

g;<br />

3'<br />

w<br />

ei» en o<br />

*><br />

co<br />

CD<br />

^ — CO CO *-<br />

OOCOOO-i<br />

OS O OObiOl<br />

Tijdelijke versterking,<br />

idem.<br />

oo "<br />

waaronder 1 Adjt. ünd. Off.<br />

dd. Officier.<br />

Ij<br />

Europeanen.<br />

Inlanders.<br />

Paarden.<br />

Europeanen.<br />

Inlanders<br />

Kwartiermeesters.<br />

Europeanen.<br />

Afrikanen.<br />

Amboineezen.<br />

Inlanders.<br />

Europeanen.<br />

Afrikanen.<br />

Amboineezen.<br />

Inlanders.<br />

Europeanen.<br />

Afrikanen.<br />

Amboineezen.<br />

Inlanders.<br />

Paarden.<br />

H ^<br />

s<br />

g<br />

Vf<br />

B<br />

aq<br />

re<br />

a<br />

><br />

g<br />

2<br />

S<br />

Z<br />

S<br />

r- °<br />

a <<br />

H SI<br />

s 2<br />

o 2<br />

£ z<br />

H<br />

O<br />

B-<br />

><br />

r<br />

o<br />

z<br />

s»<br />

MANSCHAPPEN EN PAARDEN.<br />

w


WAPENS EN DIENSTEN.<br />

Per Transport<br />

R. H. 9 e Bataljon Infanterie<br />

Penajoeng<br />

Mibouw Zuid<br />

Moesapi<br />

Kota-Radja Bedil<br />

Langkroek Oost<br />

Lamara ZO<br />

Lamara N. O<br />

Tibang<br />

Kota-Pohama<br />

L. II. 9 e Bataljon Infanterie<br />

Kota-Alam<br />

Oleh Karang<br />

Pango<br />

Lamprit<br />

Langkroek<br />

R. H. 10 e Bataljon Infanterie<br />

Olehleh<br />

Ketapan Doewa<br />

Lampagar<br />

Pidir<br />

Penajoeng<br />

R. H. 12 e Bataljon Infanterie<br />

Kota-Radja<br />

Koewala Gigieëng<br />

Kampong Djawa<br />

Lamara Z. O<br />

Lamara N. O<br />

R. 11. 13 e Bataljon Infanterie<br />

Kajoe-Lë<br />

Biloel Z<br />

Atoë N<br />

Transporteeren<br />

12<br />

XXVIII<br />

OFFICIEREN.<br />

INFAN-<br />

TERIE<br />

11<br />

4<br />

1<br />

1<br />

1<br />

10<br />

5<br />

4<br />

12 1<strong>80</strong><br />

HOSPI-<br />

TAAL.<br />

105<br />

4<br />

4<br />

11<br />

4<br />

1<br />

1<br />

1<br />

10<br />

5<br />

s<br />

W<br />

ONDEROFFICIEREN,<br />

INFANTERIE.<br />

'C<br />

a<br />

ca<br />

'a<br />

942 164 293 1129<br />

23<br />

31<br />

21<br />

11<br />

15<br />

14<br />

17<br />

19<br />

25<br />

46<br />

47<br />

40<br />

33<br />

12<br />

23<br />

7<br />

7<br />

116<br />

5<br />

118<br />

50<br />

3<br />

7<br />

7<br />

132<br />

14<br />

12<br />

36<br />

73<br />

42<br />

32<br />

32<br />

33<br />

28<br />

26<br />

72<br />

78<br />

83<br />

73<br />

64<br />

39<br />

137<br />

101<br />

101<br />

220<br />

100<br />

27<br />

108<br />

112<br />

137<br />

197 1797 164 293 2883<br />

CAVA-<br />

LERIE.


MANSCHAPPEN EN PAARDEN.<br />

ARTILLERIE.<br />

a<br />

a<br />

S<br />

a,<br />

o<br />

a<br />

'<br />

T3<br />

a<br />

'a<br />

à<br />

TS<br />

ni<br />

cä<br />

PH<br />

GENIE.<br />

a<br />

a<br />

a<br />

o<br />

a<br />

a<br />

cä<br />

'a<br />

1<br />

1<br />

S<br />

C<br />

|<br />

ft<br />

O<br />

3<br />

GENEESK.<br />

DIENST.<br />

a<br />

0<br />

ci<br />

<<br />

a'<br />

g<br />

'S<br />

g<br />

a<br />

3<br />

Ta<br />

VERPLEEGD IN<br />

HET HOSPITAAL<br />

à<br />

a i S<br />

3 a<br />

& r<br />

a a<br />

«s ^<br />

20<br />

14<br />

19<br />

20<br />

9<br />

167<br />

T3<br />

a<br />

'a<br />

35<br />

20<br />

35<br />

37<br />

30<br />

XXIX<br />

TOTAAL GENEKAAL.<br />

a<br />

1<br />

o<br />

3<br />

43<br />

31<br />

21<br />

11<br />

15<br />

14<br />

17<br />

19<br />

25<br />

00<br />

47<br />

40<br />

33<br />

1V,<br />

42<br />

7<br />

7<br />

116<br />

5<br />

138<br />

50<br />

3<br />

7<br />

7<br />

141<br />

14<br />

12<br />

à<br />

a<br />

cä<br />

85 . 3 37 69 1027 167 330 1198<br />

3 37 226 1964 167 j330 3109<br />

à<br />

,a<br />

'8<br />

.o<br />

9<br />

§<br />

es<br />

'a<br />

71<br />

73<br />

42<br />

32<br />

32<br />

33<br />

28<br />

26<br />

72<br />

98<br />

83<br />

73<br />

04<br />

39<br />

172<br />

101<br />

101<br />

257<br />

100<br />

27<br />

138<br />

112<br />

137<br />

a<br />

cä<br />

cä<br />

PM<br />

Aanmerkingen.<br />

waaronder 1 Adjt. Ond. Off.<br />

dd. Officier.<br />

waaronder 1 Adjt. Ond. Off.<br />

dd. Officier.<br />

waaronder 1 Adjt. Ond. Off.<br />

dd. Officier.<br />

waaronder 1 Adjt. Ond. Off.<br />

dd. Officier.<br />

waaronderlAdjt.O.O.dd.O<br />

Tijdelijke versterking.<br />

waaronder 1 Adjt. Ond. Ott'<br />

dd. Officier.<br />

Tijdelijke versterking,<br />

idem.


WAPENS EN DIENSTEN.<br />

Per Transport .<br />

14 e Bataljon Infanterie<br />

Panteh-Peiraq<br />

Garnizoens Bataljon van Groot-Atjeh<br />

Olehleh<br />

Poeloe Bras<br />

Sinangri<br />

Blang-Oë<br />

Lampasei<br />

Pidir<br />

Totaal Infanterie .<br />

2 6 ' Bataljon Barïsan {Soemencp)<br />

Panteh-Peiraq<br />

Kota Radja Bedil<br />

3 e Bataljon Barisan {Pamekassan)<br />

Longbatah Zuid<br />

Kota-Alam<br />

Totaal Barïsan<br />

Detachement Cavalerie<br />

Kota-Radja<br />

Pakan Badak<br />

Djempit<br />

Longbatah Zuid<br />

Lambaroe<br />

Atoë<br />

Totaal Cavalerie<br />

XXX<br />

OFFICIEREN.<br />

INFAN-<br />

TERIE.<br />

3<br />

g<br />

ft<br />

p ,<br />

3<br />

12 1<strong>80</strong><br />

18<br />

12 216<br />

20<br />

HOSPI-<br />

TAAL.<br />

ft<br />

o<br />

a<br />

ONDEROFFICIEREN,<br />

INFANTERIE.<br />

^3<br />

a<br />

197 1797 164 293 2883<br />

18<br />

9<br />

2<br />

2<br />

1<br />

1<br />

•i<br />

234 2131 164 293 3504<br />

84<br />

175<br />

56<br />

33<br />

17<br />

9<br />

9<br />

35<br />

25<br />

1<br />

39<br />

361<br />

86<br />

33<br />

17<br />

1<br />

<strong>80</strong><br />

345<br />

29<br />

74<br />

81<br />

529<br />

CAVA-<br />

LERIE.<br />

ft<br />

16<br />

1<br />

1<br />

1<br />

4<br />

1<br />

10 24


MANSCHAPPEN EN PAARDEN.<br />

ARTILLERIE.<br />

a<br />

a<br />

2<br />

_<br />

i<br />

Inlanders.<br />

Paarden.<br />

GENIE.<br />

a<br />

a<br />

cä<br />

ft<br />

o<br />

a<br />

'O<br />

a<br />

ce<br />

13<br />

S<br />

CJ<br />

|<br />

GENEESK.<br />

DIENST.<br />

il<br />

3<br />

ft<br />

p<br />

S<br />

3<br />

a<br />

ci<br />

<<br />

3<br />

a<br />

'o<br />

3 ,<br />

T3<br />

3<br />

ce<br />

's<br />

VERPLEEGD IN<br />

«KT HOSPITAAL<br />

a<br />

a<br />

cä<br />

ft<br />

o<br />

a<br />

167<br />

7<br />

25<br />

199<br />

2<br />

1<br />

3<br />

3<br />

C<br />

rS<br />

S<br />

-3<br />

3<br />

3<br />

1<br />

B<br />

a<br />

'o<br />

-O<br />

3<br />

-«1<br />

37<br />

37<br />

CS<br />

a<br />

[a<br />

226<br />

11<br />

32<br />

269<br />

22<br />

6<br />

28<br />

1<br />

1<br />

TOTAAL GENERAAL.<br />

a<br />

i<br />

o<br />

s<br />

H<br />

1964<br />

182<br />

81<br />

33<br />

17<br />

9<br />

9<br />

35<br />

2330<br />

27<br />

1<br />

9<br />

S><br />

42<br />

7<br />

2<br />

9<br />

a<br />

a<br />

cä<br />

S<br />

S<br />

167<br />

167<br />

a-<br />

.S<br />

a<br />

<<br />

330<br />

330<br />

TS<br />

"3<br />

3109<br />

372<br />

120<br />

86<br />

33<br />

17<br />

16<br />

<strong>80</strong><br />

3833<br />

367<br />

29<br />

<strong>80</strong><br />

81<br />

557<br />

6<br />

1<br />

1<br />

1<br />

1<br />

1<br />

11<br />

B<br />

TS<br />

cä<br />

cä<br />

PH<br />

16<br />

1<br />

1<br />

1<br />

4<br />

1<br />

24<br />

Aanmerkingen.<br />

waaronder 1 Adjt. Ond. Off.<br />

dd. Officier.<br />

Tijdelijke versterking.<br />

-


WAPENS EN DIENSTEN.<br />

Artillerie — Materieel<br />

Kota-Radja<br />

3 e Compagnie Veld-en Berg-Artillerie<br />

Kota-Radja<br />

Kroëng Raba<br />

Pidir<br />

Biloel Z<br />

Longbatah-Mesigit '.<br />

Kota-Alam<br />

4 e Compagnie Veld-en B erg-Artillerie<br />

Kota-Radja<br />

Kajoe-Lë<br />

Atoë<br />

Totaal Berg-Artillerie .<br />

Vesting-Artillerie<br />

6 e Compagnie Vesting-Artillerie<br />

Kota-Radja<br />

Kota-Alam<br />

Oleh Karang<br />

Lamprit<br />

Langkroek O<br />

Lamara N. O<br />

Lamara Z. O<br />

Kota-Pohama<br />

Tibang<br />

Langkroek O<br />

Pango<br />

Koewala (iigieëng<br />

Pidir<br />

Moesapi<br />

Transporteeren<br />

XXXII<br />

OFFICIEREN.<br />

INFAN-<br />

TERIE.<br />

10<br />

HOSPI-<br />

TAAL.<br />

10<br />

3<br />

ONDEROFFICIEREN,<br />

INFANTERIE.<br />

T3<br />

a<br />

cä<br />

CAVA-<br />

LERIE.


XXXill<br />

MANSCHAPPEN EN PAARDEN.<br />

ARTILLERIE.<br />

a<br />

a<br />

C3<br />

g<br />

a<br />

W<br />

15<br />

64<br />

1<br />

1<br />

1<br />

1<br />

1<br />

44<br />

le<br />

-i<br />

145<br />

17<br />

3<br />

7<br />

0<br />

1<br />

1<br />

1<br />

6<br />

1<br />

1<br />

6<br />

'10<br />

10<br />

0<br />

82<br />

TS<br />

cä<br />

a<br />

2<br />

78<br />

48<br />

10<br />

138<br />

20<br />

4<br />

5<br />

4<br />

1<br />

3<br />

5<br />

9<br />

57<br />

a<br />

CB<br />

cä<br />

ft<br />

76<br />

04<br />

13<br />

153<br />

GENIE.<br />

a<br />

a<br />

ft<br />

P<br />

n<br />

H<br />

13<br />

a<br />

- 1<br />

'-<br />

a<br />

C3<br />

M<br />

GENEESK.<br />

DIENST.<br />

0<br />

S<br />

c<br />

W<br />

a<br />

a<br />

"1<br />

:-'<br />

J<br />

,C<br />

-<<br />

'r<br />

-<br />

3<br />

VERPLEEGD IN<br />

HÉT HOSPITAAL<br />

a<br />

a<br />

ce<br />

o<br />

a<br />

ta<br />

1<br />

^0<br />

9<br />

20<br />

5<br />

5<br />

a<br />

a<br />

—<br />

l<br />

a<br />

=<br />

—<br />

*f\<br />

-a<br />

cä<br />

a<br />

7<br />

11<br />

18<br />

2<br />

2<br />

TOTAAL<br />

a<br />

ft<br />

o<br />

W<br />

10<br />

74<br />

1<br />

1<br />

1<br />

1<br />

1<br />

53<br />

10<br />

1<br />

165<br />

22<br />

3<br />

7<br />

6<br />

1<br />

1<br />

1<br />

6<br />

1<br />

1<br />

e<br />

10<br />

J6<br />

6<br />

87<br />

a<br />

a<br />

cä<br />

cÖ<br />

)<br />

GENERAAL.<br />

a'<br />

.9<br />

'o<br />

^2<br />

<<br />

»<br />

'O<br />

a<br />

CS<br />

a<br />

2<br />

85<br />

59<br />

10<br />

156<br />

28<br />

4<br />

5<br />

4<br />

1<br />

3<br />

5<br />

9<br />

59<br />

a<br />

"3<br />

i<br />

cä<br />

ft<br />

76<br />

64<br />

13<br />

153<br />

»<br />

Aanmerkingen.<br />

Magazijnnieesters, Conduc-<br />

teurs , Geweermakers,<br />

Schrijvers, Werklieden<br />

en Lademakers.<br />

III


WAPENS EN DIENSTEN.<br />

Per Transport<br />

Büoel Z<br />

Boekit Seboen<br />

22 e Compagnie<br />

Kota-Radja<br />

Ketapan Doewa<br />

Pakan Badak<br />

Boekit Daroe<br />

Djempit<br />

Vesting-Arlillerie<br />

Boekit Seboen<br />

Sinangri<br />

Olehleh<br />

-, .<br />

Lampasei<br />

Lampagar<br />

Lambaroe<br />

Kroee'ng Raba<br />

). . .<br />

23 e Compagnie<br />

Kota-Radja<br />

Longbatah Z. .<br />

Vesting-Artillerie<br />

Lo-ong<br />

Pagar-Ajer<br />

Atoë Z<br />

Kajoe-Lë<br />

Longbatah-Mesigit<br />

Pagar-Ajer Mesigit<br />

Atoë N<br />

Biloel N<br />

'. .<br />

Totaal Vesting-Artillerie<br />

Genieën Compagnie Genie-werklieden<br />

Kota-Radja<br />

Kam pong Gedah<br />

Olehleh : . . . .<br />

Transporteeren<br />

xxxiv<br />

OFFICIEREN.<br />

INFAN-<br />

TERIE.<br />

"5 \rz<br />

cä \ "E<br />

HOSPI-<br />

K<br />

TAAL.<br />

ao<br />

cl<br />

e2<br />

ft<br />

o<br />

W<br />

ONDEROFFICIEREN,<br />

INFANTERIE.<br />

'O<br />

a<br />

cä<br />

CAVA-<br />

I.I.IilE.


MANSCHAPPEN EN PAARDEN.<br />

ARTILLERIE.<br />

a<br />

a<br />

ca<br />

a.<br />

o<br />

82<br />

14<br />

14<br />

7<br />

4<br />

7<br />

5<br />

7<br />

5<br />

5<br />

2<br />

5<br />

4<br />

5<br />

6<br />

4<br />

5<br />

6<br />

7<br />

7<br />

3<br />

9<br />

0<br />

4<br />

T3<br />

a<br />

d<br />

"a<br />

57<br />

e<br />

3<br />

4<br />

3<br />

5<br />

4<br />

4<br />

3<br />

2<br />

3<br />

5<br />

4<br />

3<br />

1<br />

2<br />

0<br />

0<br />

4<br />

5<br />

4<br />

5<br />

6<br />

i<br />

223145<br />

.<br />

a<br />

-a<br />

c«<br />

cä<br />

ft<br />

GENIE.<br />

a'<br />

a<br />

cä<br />

ft<br />

o<br />

a<br />

h 3<br />

rf,2ä<br />

ƒ11<br />

37<br />

'C<br />

a<br />

cä<br />

'a<br />

5<br />

1<br />

0<br />

«<br />

1<br />

a<br />

a<br />

3<br />

ft<br />

o<br />

Cd<br />

G EN E KSK.<br />

DIENST<br />

a<br />

3<br />

<<br />

a<br />

3<br />

'5<br />

JO<br />

3<br />

<<br />

—<br />

3<br />

-<br />

3<br />

VERPLEEGD IN<br />

HET HOSPITAAL<br />

a<br />

a<br />

cä<br />

o<br />

W<br />

5<br />

4<br />

7<br />

10<br />

3<br />

3<br />

a<br />

cä<br />

B<br />

3<br />

'o<br />

_ :<br />

3<br />

-a]<br />

a<br />

"3<br />

2<br />

3<br />

1<br />

0<br />

XXXV<br />

TOTAAL<br />

a<br />

a<br />

cä<br />

ft<br />

s<br />

87<br />

14<br />

18<br />

7<br />

4<br />

7<br />

5<br />

7<br />

5<br />

5<br />

2<br />

5<br />

4<br />

5<br />

13<br />

4<br />

5'<br />

6<br />

7<br />

7<br />

3<br />

9<br />

6<br />

4<br />

239<br />

6<br />

23<br />

11<br />

40<br />

a<br />

cä<br />

<<br />

ULMS KAAI..<br />

B<br />

.9<br />

S<br />

a<br />

cä<br />

'B<br />

59<br />

0<br />

6<br />

4<br />

3<br />

5<br />

4<br />

4<br />

3<br />

2<br />

3<br />

h<br />

4<br />

4<br />

1<br />

2<br />

6<br />

0<br />

4<br />

5<br />

4<br />

b<br />

6<br />

151<br />

5<br />

1<br />

0<br />

a'<br />

-a<br />

a<br />

cä<br />

ft<br />

Aanmerkingen.<br />

a. waaronder 1 Officier der<br />

Infanterie.<br />

b. Schrijvers en Teekenaars.<br />

c. Officier der Infanterie.<br />

d. waaronderö korporaals,<br />

gedetaeneei'd van de<br />

Cavalerie<br />

e. Magazijnmeestor 1


WAPENS EN DIENSTEN.<br />

Per Transport<br />

1 e Compagnie Mineurs en Sapeurs<br />

Panteh Peiraq<br />

Pagar Ajer<br />

Kota Alam<br />

Koewala (jigieë'ng<br />

Djempit<br />

Kota-Pohama<br />

Boekit Seboen<br />

Pakan liadak ,<br />

Kampong Gedah<br />

Totaal Genie .<br />

Militaire Administratie<br />

Kota-Radja<br />

Olehleh .'<br />

Blang-Cë . .<br />

Pakan Badak<br />

Longbatah Z<br />

Atoë<br />

Lambaroe<br />

Penajoeng<br />

Kota-Alam<br />

Kajoe-Lë<br />

Pan teh-Peiraq \<br />

Pidir<br />

Totaal Militaire Administratie .<br />

Geneeskundige dienst<br />

Kota-Radja<br />

Kampong Gedah<br />

Tibang<br />

Olehleh<br />

Longbatah Z<br />

Transporteeren<br />

30<br />

20<br />

xxxvi<br />

OFFICIEREN.<br />

INFAN-<br />

TERIE.<br />

K O<br />

HOSPI-<br />

TAAL.<br />

H ft-<br />

13<br />

30<br />

16<br />

1<br />

1<br />

1<br />

1<br />

20<br />

ft'<br />

ONDEROFFICIEREN,<br />

INFANTERIE.<br />

A VA-<br />

ER IE.


XXXVII<br />

«<br />

MANSCHAPPEN EN PAARDEN.<br />

ARTILLERIE<br />

C<br />

Europeans<br />

!» £<br />

T3<br />

a<br />

cä<br />

a<br />

3<br />

'O<br />

cä<br />

cä<br />

ft<br />

GENIE.<br />

. B<br />

cä<br />

ft<br />

o<br />

Pd<br />

37<br />

56<br />

1<br />

1<br />

-31<br />

B<br />

cä<br />

"5<br />

0<br />

53'<br />

2<br />

2<br />

3<br />

2<br />

1<br />

1<br />

1<br />

95 70<br />

-<br />

ai<br />

5<br />

3<br />

3<br />

M<br />

3<br />

1<br />

1<br />

5<br />

GENEESK.<br />

DIENST.<br />

p.<br />

o<br />

3<br />

Pd<br />

8.<br />

1<br />

2<br />

8E<br />

a<br />

3<br />

"S<br />

<<br />

2<br />

l'<br />

3<br />

3<br />

C<br />

S<br />

11<br />

1<br />

15<br />

3<br />

"3<br />

22<br />

2Ï<br />

VERPLEEGD IN<br />

IET HOSPITAAL<br />

B<br />

a<br />

ft<br />

o<br />

3<br />

13<br />

16<br />

8<br />

8<br />

s<br />

a<br />

cä<br />

rä«j<br />

<<br />

3<br />

B<br />

0<br />

.- S<br />


WAPENS EN DIENSTEN.<br />

Kota Alam . . .<br />

Blang-Oë . . .<br />

Pakan Badak .<br />

Atoë<br />

Djempit . . . .<br />

Koewala Gigieëng.<br />

Lambaroe .<br />

Pidir<br />

Kroeëng Raba .<br />

Kajoe-Lë. .<br />

Per Transport<br />

Totaal Mil Geneeskundige dienst.<br />

Suhsislenten compagnie<br />

Kota-Radja<br />

Depot der Dwangarbeiders<br />

Schrii verspersoneel<br />

Kota-Radja . . .<br />

Personeel der militaire verkenningen I<br />

Kota-Radja M<br />

Infanterie<br />

Barisan<br />

Cavalerie<br />

Veld en Bergartillerie<br />

Vestingartillerie<br />

Genie<br />

Militaire Administratie<br />

Geneeskundige dienst<br />

Subsistentencompagnie<br />

Depot der dwangarbeiders . . . .<br />

Schrijversper.^oneel<br />

Personeel der militaire verkenningen.<br />

Totaal . .<br />

29<br />

xxxviii i<br />

0 F F I C I E It E N.<br />

INFAN-<br />

TERIE.<br />

ft<br />

a 1<br />

12 210<br />

8 '20<br />

<strong>80</strong> 226 26<br />

19<br />

HOSPI-<br />

TAAL.<br />

Cd<br />

20<br />

29<br />

234<br />

34<br />

1<br />

10<br />

9'<br />

13<br />

30<br />

29<br />

1<br />

1<br />

1<br />

ft<br />

7<br />

2<br />

39<br />

3<br />

ONDEROFFICIEREN<br />

INFANTERIE.<br />

2131 164 293<br />

39<br />

7<br />

2<br />

39<br />

3<br />

363 2221 164 293 4098<br />

CAVA-<br />

LERIE-<br />

ft<br />

RECAP<br />

3564<br />

529<br />

IQ<br />

10


cc<br />

CO<br />

en<br />

CO<br />

CD<br />

U'<br />

-o<br />

o<br />

co<br />

co<br />

co<br />

_co_<br />

co<br />

o<br />

ei'<br />

o<br />

^j<br />

O<br />

co<br />

4>-<br />

*~<br />

co<br />

to<br />

03<br />

-J<br />

8. aö & ra 2<br />

g,<br />

9<br />

CD<br />

co<br />

to<br />

tO<br />

en<br />

to *.<br />

ce v<br />

en<br />

cc<br />

CD C5 COJ<br />

co<br />

to<br />

to ca<br />

£» O<br />

— to<br />

~- Cv OS<br />

to<br />

co<br />

- tO<br />

eo^to^e-'Cj'^ou'COtso<br />

3q"<br />

l<br />

s'<br />

CO -JOiCn ^<br />

Ut tjs CD *^ Ca -*<br />

en to<br />

co £<br />

-- V.<br />

><br />

H<br />

m<br />

Ca<br />

CO<br />

CO<br />

_o<br />

CO<br />

oo<br />

1 co<br />

I co<br />

&<br />

O<br />

ö<br />

b<br />

rr<br />

o<br />

en<br />

co<br />

co<br />

en<br />

Europeanen.<br />

Inlanders<br />

Paarden.<br />

Europeanen.<br />

Inlanders.<br />

Kwartiermeesters.<br />

Europeanen<br />

Afrikanen.<br />

Amboineezen<br />

to<br />

co<br />

Inlanders.<br />

co ' Europeanen.<br />

CD<br />

CO<br />

en<br />

Afrikanen<br />

Amboineezen.<br />

Inlanders.<br />

Europeanen.<br />

Afrikanen<br />

Amboineezen.<br />

Inlanders.<br />

Paarden.<br />

B<br />

B<br />

B<br />

tu;<br />

2<br />

5<br />

o<br />

w<br />

H es<br />

fi<br />

><br />

Si<br />

œ<br />

O<br />

d<br />

T!<br />

)<br />

I»<br />

O


XL<br />

De voorraad vestinggesohut was op laatstgenoemd tijdstip over de<br />

ondervolgende posten verdeeld en bedroeg met de reserve :<br />

Benaming der vuurmonden<br />

en affuiten.<br />

GESCHUT.<br />

Houwitsers Br. van 15 cm - L.<br />

Kanons Br. Getr.<br />

Achterlaad .<br />

Kanons Br. Getr.<br />

K. Voorlaad .<br />

|9cm.<br />

van 12 C<br />

B<br />

1 « 2 i ja g E M P L A C E M E N T.<br />

13<br />

12<br />

2 stuks in batterij te Pidir.<br />

2 » opgelegd in het Magazijn van Oorlog.<br />

3 stuks in batterij in den Kraton.<br />

1<br />

1<br />

1<br />

1<br />

1<br />

2<br />

1<br />

2<br />

13<br />

»<br />

»<br />

»<br />

Ù<br />

»<br />

»<br />

J)<br />

D<br />

»<br />

»<br />

»<br />

))<br />

»<br />

»<br />

»<br />

opg el<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

3gd<br />

te Aloë N.<br />

» Lonqbatah Zuid.<br />

» Lambaroe.<br />

» Kajoe-Lë.<br />

» A'oe Z.<br />

» Boekit Seboen.<br />

» Koewala Gigieêng<br />

in het M. v. 0.<br />

1 stuks in batterij te Moesapi.<br />

2<br />

1<br />

1<br />

1<br />

1<br />

1<br />

1<br />

1<br />

2<br />

12<br />

Lampril.<br />

Ki'ta Alam.<br />

Longbatah - Mesigit.<br />

Sinangri.<br />

Koewala Gigieëng.<br />

Biloel Z<br />

Kelapan Boewa.<br />

Pango,<br />

opgelegd in het M. v. O.


Benaming der vuurmonden<br />

en affuiten.<br />

GES C'H U T.<br />

Kanons Br. Getr. van 8 cm - Veld<br />

V. M<br />

idem B. M.<br />

Kanons IJ. Gl. van 9- V. M.<br />

Kanons Br. Getr. van 8 cra - Berg<br />

Mortieren Br. van 20 cm<br />

10<br />

5<br />

10<br />

15<br />

xU<br />

stuks in batterij te Oleh Karang.<br />

Pagar-Ajer.<br />

» » » Lo-ong.<br />

» » » Boekit Daroe.<br />

» » » Biloel.<br />

» » » Biloel Z.<br />

» » » Atoë Z.<br />

» » » Mesigit Pagar-Ajer.<br />

» » » Kota-Pohama.<br />

opgelegd in het M. v. O.<br />

1 stuks in batterij te Atoë N.<br />

1<br />

2<br />

1<br />

1<br />

1<br />

1<br />

1<br />

1<br />

1<br />

1<br />

12<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

y<br />

opgel<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

egd<br />

» Ketapan Boewa.<br />

» Pakan Badak.<br />

» Lampagar.<br />

» Lampasei.<br />

» Mesigit Pagar-Ajer<br />

» Kajoe Le.<br />

» Pango.<br />

» Lambaroe.<br />

» Oleh Karang.<br />

in het M. v. 0.<br />

2 stuks in batterij te Djempit.<br />

2 » » » » Pidir.<br />

1 » » » » Lampagar.<br />

2<br />

J^<br />

»<br />

»<br />

» » » Krceëng Baba.<br />

opgelegd in het M. v. O.<br />

10<br />

1 stuks in batterij te Sinangri.<br />

1 D » » » Kota-Pohama.<br />

4 » opgelegd in het M. v. O.<br />

6<br />

IV


Benaming der vunrmonden<br />

en affuiten.<br />

GESCHUT.<br />

Mortieren Br. Coehoorn van<br />

's i<br />

o M<br />

> m<br />

XLJÎ<br />

12 cm - met blok 30 1 stuk<br />

1 »<br />

1 »<br />

1 »<br />

1 »<br />

1 »<br />

1 »<br />

1 »<br />

1 »<br />

1 »<br />

1 »<br />

1 »<br />

1 »<br />

1 »<br />

1 ).<br />

1 »<br />

1 »<br />

1 »<br />

1 »<br />

1 »<br />

1 i)<br />

1 »<br />

1 »<br />

1 »<br />

2 »<br />

2 »<br />

1 »<br />

1 »<br />

30<br />

EMPLACEMENT.<br />

i in batterij te Tibang.<br />

» B B La mara N. 0.<br />

»<br />

»<br />

»<br />

B<br />

B Lamara Z.<br />

» Langkroek.<br />

0.<br />

» B B Lamprit.<br />

B B B Oleh Karang.<br />

» B » Kota-Alam.<br />

B » Pagar-Ajer.<br />

» B B Langkroek 0.<br />

»<br />

»<br />

»<br />

»<br />

B<br />

B<br />

»<br />

»<br />

B Longbatah Z.<br />

t> Lo-ong.<br />

» Ketapan Boewa.<br />

» Bjempit.<br />

B T> Boekit Seboen.<br />

B B B Sinangri.<br />

» B » Boekit Baroe.<br />

B B B Biloel.<br />

B B » /l(oë Z.<br />

B B B Pango.<br />

B B B Kajoe-Le.<br />

B B B Koewala Gigieëng,<br />

B B » Lambaroe.<br />

B B B 4ioe N.<br />

»<br />

B Pagar-Ajer Mesigit.<br />

B B T> Pidir.<br />

B » » Biloel Z.<br />

» B » Kroeëng Baba.<br />

opgelegd ir i het M. v. 0.<br />

*


Benaming der vuuimonden<br />

en affuiten.<br />

AFFUITEN.<br />

Affuiten Ht. Belegerings tot 12>aohterlaad<br />

Affuiten Ht. Belegerings V. M. tot<br />

9 cra LT<br />

Affuit. Ht, Berg tot 12 cm - Hw. Berg,<br />

B B B B 8 cm ' Berg .<br />

Affuiten Ht. Veld Zw. tot 15 cm -<br />

Hw. L<br />

Affuit. Ht. Veld Z w. tot 12 cm - Br.Gl<br />

Affuiten Ht. Veld Lt. tot 9 1 -<br />

Br. en 12 cm - Hw. Veld . .<br />

Affuit. Ht. Veld Lt. tot 8 m<br />

17<br />

12<br />

3<br />

10<br />

17<br />

12<br />

SUI'I<br />

EMPLACEMENT.<br />

11 stuks bij de in batterij gestelde vuurmonden.<br />

6 B opgelegd in het M. v. 0.<br />

17<br />

U stuks bij de in batterij gestelde vuurmonden.<br />

1 B opgelegd in het M. v. 0.<br />

12<br />

3 stuks opgelegd in het M. v. 0.<br />

7 stuks bij de in batterij gestelde vuurmonden.<br />

3 » opgelegd in het M. v. 0.<br />

10<br />

2 stuks bij de in batterij gestelde vuurmonden.<br />

3 B opgelegd in het M. v. 0.<br />

10 stuks bij de in batterij gestelde vuurmonden.<br />

7 B opgelegd in het M. v. O.<br />

17<br />

2 stuks bjj de in batterij gestelde vuurmonden.<br />

2 B opgelegd in het M. v. O.<br />

12 stuks bij de in batterij gestelde vuurmonden.<br />

8 B opgelegd in het M. v. O.<br />

2 B bij de in batterij gestelde vuurmonden.<br />

6 B opgelegd in het M. v. O.


XLIV<br />

Wat het transportwezen betrof, waren de dwangarbeiders sedert alleen<br />

bjj de Intendance — en niet meer, zooals bet jaar te voren, bij de<br />

Genie en de Intendance — in beheer. Hunne sterkte bedroeg op 1 Augustus<br />

1876 2912<br />

Gedurende de maand Augustus bijgekomen . 303<br />

Totaal . . . 3215<br />

Hiervan waren :<br />

Geëvacueerd en ontslagen . .161<br />

Overleden 64<br />

Vermist 1<br />

Teruggesteld 3_ ^g<br />

zoodat op 1 September 1876 aanwezig waren 2986 dwangarbeiders,<br />

een en ander gespecificeerd in den volgenden staat.<br />

SPECIFICATIE.<br />

Present op den 1 Augustus 1876 . .<br />

Komt bij :<br />

6 Aug. 1876 overgenomen van Batavia<br />

1 4 B B » B B<br />

15 B B » » Padang<br />

23 » B » B Sama-<br />

Gedurende de maand teruggesteld.<br />

Totaal . .<br />

Gaat af:<br />

5 Aug. 1876 geëvacueerd naar Padang<br />

6 B B B B Batavia<br />

12 » B B » ))<br />

18 B B B » B<br />

26 B B B B B<br />

Gedurende de maand ontslagen . . .<br />

B B B overleden<br />

B B B vermist . . . .<br />

B B B teruggesteld. . .<br />

Totaal . .<br />

Sterkte op den I 1 '" September J 876 .<br />

sa'<br />

o<br />

te<br />

°<br />

o<br />

<<br />

1<br />

1<br />

I<br />

Toezichtvoerend<br />

personeel.<br />

5<br />

1<br />

1<br />

1<br />

3<br />

1<br />

1<br />

1<br />

1<br />

5<br />

31<br />

1<br />

1<br />

33<br />

1<br />

1<br />

2<br />

31<br />

'S.<br />

<<br />

1<br />

1<br />

1<br />

s<br />

1 33 176 2736 2912<br />

1<br />

H<br />

1<br />

1<br />

35 192 3023 3215<br />

1<br />

1<br />

1«<br />

1<br />

1 33<br />

a<br />

7<br />

3<br />

6<br />

1<br />

o<br />

1<br />

3<br />

3<br />

10<br />

1<br />

t<br />

93<br />

72<br />

119<br />

3<br />

22<br />

61<br />

27<br />

43<br />

1<br />

64<br />

1<br />

219<br />

H<br />

100<br />

75<br />

125<br />

3<br />

23<br />

63<br />

27<br />

44<br />

4<br />

64<br />

1<br />

3<br />

229<br />

182 2<strong>80</strong>4 2986


XLV<br />

Die dwangarbeiders werden op laatstgemeld tjjdstip over de volgende<br />

diensten verdeeld.<br />

SPECIFICATIE.<br />

Op de posten gedetacheerd . . . . .<br />

Voor de oppassing der pikolpaarden .<br />

Bij den veestapel geëmploieerd.<br />

Grassnijders en stalkoelies bjj de Veld<br />

artillerie<br />

Ten dienste van den Off. van Gezondheid<br />

belast met de hygiëne<br />

Geëmploieerd in het stapelmagazijn der<br />

Intendance<br />

Bij de Genie werkzaam<br />

Ten dienste van de keukens der troepen<br />

in K o t a R a d j a<br />

Bij den Staf en de Hoofdofficieren voor<br />

grassnijden<br />

Oppassers in het hospitaal der dwangarbeiders<br />

Idem in het Militair Hospitaal. . . .<br />

Idem in het hospitaal te Blang-Oë<br />

Op de laadprauwen geëmploieerd .<br />

Ordonnancen bij den Onder-Intendant<br />

Gemiddeld kwartierziek per dag . .<br />

In het hospitaal verpleegd<br />

Beschikbaar voor het vervoeren van vivres,<br />

munitie, enz, naar de verschillende<br />

posten<br />

Totaal<br />

Toezichtvoerend<br />

personeel.<br />

7 1<br />

3<br />

1<br />

51<br />

13<br />

2<br />

31 1 1 33 182 2<strong>80</strong>4 2986<br />

3<br />

2<br />

4<br />

3<br />

1<br />

12<br />

4<br />

1<br />

1<br />

9<br />

(üi<br />

C3<br />

fco<br />

§<br />

Q<br />

897<br />

149<br />

14<br />

82<br />

25<br />

26<br />

25<br />

24<br />

47<br />

61<br />

121<br />

16<br />

134<br />

224<br />

200<br />

Ten einde steeds , ook voor buitengewone werkzaamheden , over een<br />

voldoend aantal wetkkrachten te kunnen beschikken , was ten behoeve<br />

van de geniewerken een corps vrije koelies opgericht, aanvanke-<br />

lijk uit Inlanders , later uit Inlanders en Chineezen en eindelijk voor<br />

het gros uit Inlanders bestaande, dat na verloop van tijd eene groote<br />

699


XLVI<br />

uitbreiding heeft gekregen, liet aantal vrije koelies bedroog op 1 December<br />

1875 2500 hoofden. Meer dan eens werd later — tijdens de<br />

offensieve operation op groote schaal van onze krijgsmacht — ook van<br />

hunne krachten voor het transportwezen gebruik gemaakt, toen<br />

die der dwangarbeiders en pikolpaarden aanmerkelijk tekortschoten.<br />

Men moge dit afkeuren , de omstandigheden dwongen er toe.<br />

Wat den gezondheidstoestand dier krijgsmacht betrof, zij aangeteekend,<br />

dat op 1 December 1875 in het hospitaal en het garnizoen te Kota-<br />

Radja 613 lijders in behandeling waren. Dit cijfer bedroeg op 1 September<br />

1870 in het hospitaal te Panteh Peiraq 574 en in dat te<br />

Blang Oë 72, totaal 646 lijders. Door talrijke evacuatiën naar Sumatra's<br />

westkust (Padang) en Java (Batavia , Soerabaja) waren de hospitalen<br />

in Atjeh zelden overvuld. Bij het aantal zieken in de hospitalen<br />

had men nog de zoogenaamde kwartier zieken. Daarvan telde<br />

men bij de :<br />

DATA.<br />

1 Dec. 1875.<br />

1 Sept. 1876.<br />

DATA.<br />

1 Dec. 1875.<br />

1 Sept.. 1876.<br />

e<br />

«J<br />

"S<br />

a .<br />

«5<br />

c<br />

êS<br />

I. OFFICIEREN.<br />

B<br />

*»5<br />

a<br />

«1<br />

=0 3<br />

S j<br />

| c<br />

gl<br />

ir. ° ni Si<br />

il ||<br />

'si<br />

!» m<br />

II. ONDEROFFICIEREN EN MANSCHAPPEN.<br />

P .<br />

»2<br />

22<br />

15<br />

a<br />

1<br />

96<br />

18<br />

c<br />

»4=<br />

II<br />

21<br />

a .<br />

1%<br />

18<br />

g'«S<br />

58<br />

6<br />

.«i<br />

« a<br />

3<br />

,= «<br />

» S<br />

t§>9<br />

13<br />

§-j<br />

5 B<br />

11<br />

gj.<br />

*"S<br />

12<br />

m<br />

s s<br />

'il<br />

a»<br />

39<br />

3<br />

(S<br />

18<br />

5<br />

1<br />

5<br />

10<br />

13<br />

a<br />

II<br />

g .<br />

.5 «<br />

1<br />

g.<br />

||<br />

00°<br />

g d |<br />

11<br />

5<br />

1<br />

11<br />

1<br />

S3<br />

CS<br />

H<br />

4<br />

H<br />

218<br />

177


XLVli<br />

III VRIJE KOELIES KN DWANGARBEIDERS<br />

DATA.<br />

1 Dec. 1875.<br />

1 Sept. 1876.<br />

Vrijo<br />

Koelies.<br />

30<br />

89<br />

arbeiders.<br />

93<br />

8<br />

123<br />

89<br />

In het belang van den sanitairen toestand der troepenmacht werd<br />

veel gedaan. In 1875 werd ëene commissie benoemd, die o. m. de<br />

opdracht had, de middelen aan te geven, dien toestand beter te maken.<br />

Een belangrijk rapport werd door haar ingediend, waarin o. m. van het<br />

Atjehsche klimaat en zijne invloeden, de min of meer abnormale omstan-<br />

digheden, waarin militairen zich te velde bevinden, hun logies,<br />

hunne voeding en hunne verpleging eene studie was gemaakt 1 ). De<br />

commissie bestond uit de Chefs van den Geneeskundigen dienst bij land-<br />

en zeemacht en den geneesheer op Poeloe Bras. In hetzelfde jaar was<br />

ook den Chef van het wapen der Genie opgedragen, een speciaal<br />

onderzoek naar de zieken-transportschepen in te stellen 2 ) ; terwijl in<br />

het daaropvolgende jaar, nogmaals in het belang van den sanitairen<br />

toestand, bijzondere commissiën werden opgedragen aan den Kolonel van<br />

den Geneeskundigen dienst Reiche en den Surgeon-General in Britsch-<br />

Indischen dienst Dr. Archer 3 ).<br />

De hoofdkracht der krijgsmacht in Atjeh en onderhoorigheden zetelde<br />

natuurlijk, evenals bij alle onze expedition in Indië, bij het wapen<br />

der Infanterie. Daarop volgde , voor het karakter van den in deze<br />

periode behandelden oorlog, in beteekenis de Vestingartillerie Wij hebben<br />

het noodig geacht, ter betere beoordeeling van de wel eens gedane<br />

bewering, dat de Generaal PEL in zijne voorstellen tot versterking der<br />

krijgsmacht in Atjeh en onderhoorigheden veeleischend is geweest ,<br />

hierbij een overzicht te geven van de Infanterie en Vestingartillerie,<br />

op 1 Juli 1875 en 1 December 1876 aldaar beschikbaar, om zoodoende<br />

de hierboven omtrent beide wapens bereids gegeven en op de door ons<br />

behandelde periode van den oorlog betrekking hebbende opgaven beter<br />

te doen uitkomen. Behalve voor de bezetting van Kota-Eadja bedroeg<br />

de Infanterie en de bewapening der verschillende posten op 1 Juli<br />

1875, blijkens ondervolgenden staat:<br />

1) Zie Koloniaal Veralag, 1870. Ü) Idem, 1876. 8) Idem, 1877.


o<br />

p'<br />

g.<br />

CS<br />

ce<br />

R.H. 10 e<br />

Bat on Inf. R, H. 9e Bataljon Infanterie. L. H. 9 e Bat on Inf ie ,<br />

"ags ta<br />

a g- a<br />

a" » ?<br />

s s<br />

«S:<br />

O<br />

S<br />

?<br />

a"<br />

s<br />

S<br />

«a<br />

a<br />

=a<br />

s<br />

O H t-. (r-<br />

~ o o a<br />

g, » » S<br />

~ o O co<br />

~ S S s-<br />

S-CQ CQ »s<br />

Ni N<br />

oo<br />

L H.<br />

3 e Bat 0 R, H. 3'' Bat»<br />

" Infi e .<br />

H. 2 e Bat on<br />

Inf«.<br />

aag;oo5aa2aaaras. orara~oooaa?«.o»aoa~g<br />

S3«.« il ^Ihfli i^f p 2 îîl's ? a &~^ l»^«? §<br />

»S'<br />

ta «a<br />

S. 3.'"°<br />

a a i-,<br />

s- s- <<br />

NÉ P<br />

a, ^<br />

s §<br />

i-a- — bC<br />

^^^^bOto^-^-'"^.co-^bO^- i .it^b£bo*.oo*>bC.' i -cobOJï«*->--coco' i -' i -co<br />

CORPSEN INFANTERIE.<br />

T)<br />

O<br />

m<br />

53<br />

a<br />

td<br />

ta<br />

><br />

o<br />

Kanons Br. getrokken<br />

van 12 cm - Voorlaad.<br />

Idem Achterlaad.<br />

Kanons IJ. Gl. van 9 cm -<br />

Voorlaad.<br />

Mortieren bronzen van<br />

2Qcm.<br />

Mortieren Br. Coehoorn<br />

van 12 cm - met blok.<br />

Kanons bronzen getrokken<br />

van 8 cm V. M.<br />

Kanons bronzen getrokken<br />

van 8 cm . Lt.<br />

Met welk aantal sectiën<br />

Infanterie bezet.


XI.1X<br />

Op 1 December 1876 bedroegen die cijfers - met de bezetting<br />

van Kota-Radja en hare geschutbewapening — blijkens ondervolgenden<br />

staat :<br />

l BENAMING<br />

CORPSEN INFANTERIE. < DER<br />

I POSTEN.<br />

R.H. 2 e Bat on Inf io . . . |<br />

R H. 3° id. id. (drie sect.) Rota-Radja . .<br />

R. H. 12° id. id. (drie comp.) In reserve . . .<br />

R. H. 3 C Bat 011 Infanterie . . Pakan-Atjeh . . .<br />

14 e Bat on Infanterie (zes comp.) i<br />

2° » Barîsan (nog slechts. Panteh-Peiraq . .<br />

twee compagnieën sterk). . '<br />

RH. 3«' Bat 011 Infanterie .


L<br />

1 BENAMING<br />

CORPSEN INFANTERIE. ( DER<br />

Garn 8 Bat 011 van Groot-Atj( h .<br />

R. H. 8*' But»" Infanterie . .<br />

R. H. 9 e Eat Infanterie . .<br />

R H. 10 e Bat» n Infanterie en<br />

Garnizoens-Bat 0 " van Groot-<br />

Garniz s Bat»" van Groot- A ijeh.<br />

R. H. 3° Bat»" Infanterie . .<br />

POSTEN.<br />

Per Transport. .<br />

Lampagar<br />

Pakan Badak. . .<br />

Boekit Seboen. . .<br />

Boekit Daroe. .<br />

Djempit . . . .<br />

Kelapan Doewa<br />

Sin an g ri . . .<br />

Blang-Oë . . . .<br />

Kroeëng Baba<br />

i Pakan Kroeëng Tjoet<br />

Lanijong . . . .<br />

Lamara . . . .<br />

Tonga Noord . .<br />

Poeloe Bras .<br />

Simpang-Oeliw<br />

Totaal . .<br />

||<br />

MU<br />

s|<br />

II<br />

* ><br />

11<br />

2<br />

13<br />

a'<br />

><br />

3<br />

&<br />

8<br />

1<br />

2<br />

1<br />

12<br />

m<br />

S<br />

'S<br />

M<br />

2<br />

2<br />

4<br />

g g<br />

1<br />

10<br />

2<br />

2<br />

2<br />

2<br />

18<br />

1<br />

S<br />

1<br />

1<br />

2<br />

2<br />

1<br />

2<br />

9<br />

i<br />

«i<br />

5<br />

1<br />

6<br />

i-g<br />

Si<br />

|S<br />

p<br />

Zonder de infanteriebezetting en de geschutbewapening van Kota-<br />

Radja in rekening te brengen , telde men dus voor de overige posten<br />

in Atjeh en onderhoorigheden op :<br />

1 Juli 1875: 92 sectiën Infanterie en 57 vuurmonden.<br />

1 December 1876: 213 » » » 89 » l )<br />

Uit bovenstaande opgaven heeft men een voldoend overzicht gekregen<br />

van de directe hulpmiddelen, waarover de Generaal PEL in de door<br />

1) Hoe groot dezo cyfera in Maart 1876 waron, vindt men opgegeven in Hoofdstuk III.<br />

17<br />

1<br />

1<br />

1<br />

1<br />

1<br />

1<br />

1<br />

1<br />

1<br />

2<br />

2<br />

30<br />

M<br />

11<br />

1<br />

1<br />

I-c<br />

â<br />

5<br />

160<br />

6<br />

2<br />

6<br />

4<br />

4<br />

4<br />

4<br />

2<br />

2<br />

4<br />

16<br />

2<br />

4<br />

4<br />

1<br />

1<br />

4<br />

8<br />

2<br />

4<br />

13 244


LI<br />

ons behandelde periode van den Atjehschen oorlog te beschikken had.<br />

De indirecte, zooals kaarten , gidsen , steun bij een gedeelte der<br />

bevolking, enz. waren wel gedeeltelijk aanwezig, doch deden menigmaal<br />

meer kwaad dan goed. Kaarten van het binnenland van Atjeh bestonden<br />

niet. Door de veelvuldige patrouilles buiten onze versterkingen was men<br />

met het onmiddellijk daaraan grenzende terrein genoegzaam bekend ge-<br />

worden , doch die kennis strekte zich in den regel niet verder uit dan<br />

tot 200 M afstand van onze posten. Wat verder daarvan gelegen<br />

was , bleef terra incognita , totdat onze troepen er bezit van genomen<br />

hadden. Wel waren er enkele ruwe schetsen gemaakt van de VI en<br />

IX moekims en een zelfs van geheel Groot-Atjeh ; doch het was niet<br />

mogelijk, daarop eenig operatieplan te baseeren, veel minder die schet-<br />

sen 0 den officieren als wegwijzers op hunne marsenen mede te geven.<br />

Zij stelden alleen den opperbevelhebber in staat, de algemeene richting<br />

aan te geven , waarin hij zijne troepen moest laten bewegen om een<br />

bepaald doel te bereiken Dikwerf bleek later , dat zulks langs een<br />

korteren weg en met minder opofferingen had kunnen geschieden Steun<br />

bij een gedeelte der bevolking ontbrak nagenoeg geheel. Alleen Toekoe<br />

N j a H a m z a , de zoon van den gedurende de beide expeditiën bekend<br />

geworden Toekoe NeqRadja moeda Set ij a, het hoofd van<br />

Marasa en Toekoe Nja Mohamad, de schoonzoon van Toekoe<br />

Neq en hoofd van een paar kampongs in Marasa, benevens de meer-<br />

genoemde Toe koe Lampasei waren op onze hand De eemge<br />

hulp, die zij ons — evenals bij de tweede expeditie — konden aan-<br />

bieden , was het bez<strong>org</strong>en van een of twee gidsen , genegen aan onze<br />

troepen in de XXV moekims den weg te wijzen. Toen de offensieve<br />

operatiën onzer troepenmacht in de XXVI moekims, op den rechteroever<br />

der Atjeh rivier, een begin zouden nemen, kon het civiel bestuur geen<br />

enkelen Atjeher van geboorte vinden of bewegen , onze troepen in die<br />

streken te geleiden. Op het laatste oogenblik bood zich daarvoor een<br />

bastaard Klingaleos aan, kort te voren van Batavia teruggekeerd, waar<br />

hij een paar jaren als krijgsgevangene van de tweede expeditie had<br />

do<strong>org</strong>ebracht. — Voor het overige was de geheele bevolking, zoowel<br />

van Groot Atjeh als van de kuststaten, ons min of meer vijandig. liet<br />

is dan ook van algemeene bekendheid, dat voortdurend talrijke scharen<br />

strijders uit de onderhoorige staten naar Groot-Atjeh trokken om al-<br />

daar de gelederen der guerilla te versterken.


Lil<br />

Onder die omstandigheden begon de Generaal PEL op 26 December<br />

1875 zijne offensieve operatiën tegen de IX moekims, die onafgebroken<br />

tot den 7 Februari 1876 werden voortgezet, gedurende welk tijdsverloop<br />

de geheele sagi der XXV moekims van vijanden gezuiverd en door<br />

onze troepen bezet werd. Na hun eene rust van zes dagen in den<br />

Kraton te hebben gegund, rukte de Generaal PEL tegen de XXVI<br />

moekims op. De bij dit werk gevoegde kaart van Groot-Atjeh zal<br />

een duidelijk overzicht geven van de marschlijnen, door onze troepen<br />

gedurende dien veldtocht gevolgd, en de positie, op het einde daarvan<br />

door het Nederlandsch gezag in Atjeh verworven. Die kaart hebben wij<br />

tevens noodzakelijk geacht voor toelichting bij de beschrijving van het<br />

terrein en de verschillende, in dit werk genoemde posten.<br />

De Generaal PEL mocht, helaas, het einde van dien veldtocht niet<br />

beleven. In den nacht van 24 op 25 Februari 1876 werd hij in het<br />

bivouac te Tonga, te midden van zijne zegevierende troepen, door eene<br />

slagaderbreuk getroffen, die in weinige oogenblikken een einde aan zijn<br />

leven maakte. Verpletterend was de indruk der tijding van zijn dood<br />

op de troepen. Het valt niet te ontkennen, dat in de eerste oogenblikken<br />

eene groote verslagenheid zich van hen meester maakte. Sedert<br />

het begin der tweede expeditie hadden zij met den beminden aanvoerder<br />

veel leed doorstaan, maar ook schitterende wapenfeiten onder zijne<br />

hooge leiding volbracht. Was hij, als opperbevelhebber, slechts zelden<br />

voor hen te zien in gewone omstandigheden, zoodra naakte het gevaar<br />

niet of de Generaal PEL bevond zich te midden van zijne soldaten, wien<br />

hij steeds door zijne kalme en krijgshaftige houding eerbied en ontzag<br />

wist in te boezemen en hun moed en zelfopoffering tot het hoogste<br />

peil op te voeren. Van zijne ondergeschikten vergde hij veel ; vaak<br />

dreef hij de inspanning hunner krachten tot het uiterste ; maar nimmer<br />

werd uit hun mond eene klacht, veel minder een woord van verzet<br />

gehoord. Was hij streng en veeleischend voor hen, hij was het nog<br />

meer voor zich zelven. Niets gewaagd is daarom de veronderstelling,<br />

dat de langdurige inspanning en de zware eischen, welke hij sedert<br />

December 1873 — toen hij Atjeh's bodem voor het eerst betrad —<br />

van zijn lichaam en geest gevergd had, zijn dood ontegenzeggelijk<br />

hebben verhaast. Vaderland en Koning verloren in hem een trouwen<br />

dienaar, het Indische leger een kundig, dapper en bemind aanvoerder.<br />

Na den dood van den Generaal PEL bleef de voltooiing van het ope-


LUI<br />

ratieplan, dat ultimo Februari 1876 nog slechts tot en met de bezetting<br />

van Koewala Gigieëng was ten uitvoer gebracht, rusten tot het begin<br />

van October van dat jaar. Het werd toen overgenomen door den Ge-<br />

neraal-Majoor Wiggers van Kerchem, die in deze maand de<br />

leemte in de bestaande postenlinie aanvulde tusschen de posten Lamjong<br />

en Koewala Gigieëng, en vervolgens door den Generaal-Majoor D i e-<br />

mont, die in het begin van 1877 onze linie van versterkingen vol-<br />

tooide tot aan Koewala Loe-ë nabij Pedropunt. - Tot het bezetten van<br />

Kroeëng Raja is het evenwel nooit gekomen, wijl een plaatselijk onder-<br />

zoek het minder gewenschte daarvan aan 't licht had gebracht.<br />

Dit werk bevat eene beschrijving van onze militaire positie in Atjeh<br />

en de offensieve handelingen des vijands gedurende de boven-<br />

vermelde operation van den Generaal PEL en de daarop gevolgde periode<br />

van consolideering dier positie tot de hervatting van die operation onder<br />

het opperbevelhebberschap van den Generaal-Majoor Wiggers van<br />

Kerchem.<br />

Men zal in dit werk een overzicht vinden van de wijze, hoedanig<br />

de vijand in Groot-Atjeh den oorlog tegen eene behoorlijk ge<strong>org</strong>aniseerde<br />

krijgsmacht van eene Europeesche mogendheid met beleid en energie<br />

weet vol te houden, m. a. w. met welke moeilijkheden zoodanige krijgs-<br />

macht te worstelen heeft, die de guerilla, als de Atjehsche vijand is,<br />

ten onder moet brengen. De meestal zoo noodlottige overvallingen en<br />

hinderlagen van dien vijand waren groote rampen voor onze krijgsmacht,<br />

die evenwel, helaas, de overtuiging moeten geven, dat zjj meerendeels<br />

hoofdzakelijk te wijten waren aan groote z<strong>org</strong>eloosheid, weinig waak-<br />

zaamheid en verwaarloozing der eerste beginselen van den veiligheids-<br />

dienst te velde. Bij het uitspreken van dit strenge oordeel mag echter<br />

niet worden uit het oog verloren, dat reeds in 1876 een groot gedeelte<br />

onzer troepenmacht in Atjeh uit jonge soldaten bestond, wier militaire<br />

vorming nog zeer veel te wenschen overliet en die in tijd van vrede<br />

slechts verkregen kan worden door langdurige oefening en, bij alle vredos-<br />

oefeningen, zooveel mogelijk eenvormige opvatting en consequente toe-<br />

passing der verschillende reglementen.<br />

Van de <strong>org</strong>anisatie der strijdkrachten van dien vijand valt natuurlijk<br />

niets te zeggen.


LIV<br />

Een groote steun voor de landmacht was de gedurende de door ons<br />

behandelde periode in de wateren van Atjeh kruisende of gestationeerde<br />

zeemacht. Daarbij was toen de marine niet uitsluitend voor oorlogs-<br />

diensten bestemd. Naarmate de verschillende staten op de west-,<br />

noord- en oostkust hunne onderwerping aanboden, kregen vele oorlog-<br />

schepen eene zuiver niet-militaire taak, zooals: politieke zendingen naar<br />

de onderhoorigheden van Atjeh; het beschermen der handelsvaartuigen<br />

tegen afpersingen en andere onrechtmatige handelingen van de zijde<br />

der Radjas en Atjehsche hoofden, waartoe vooral op de noordkust her-<br />

haaldelijk de tusschenkomst der oorlogschepen werd ingeroepen; de be-<br />

waking van het werkvolk bij den vuurtorenbouw op Poeloe Bras; enz.<br />

De blokkade der Atjehsche kusten, in Augustus 1873 aan 18 oorlog-<br />

stoomers, 5 stoomschepen der Gouvernementsmarine, 9 stoombarkassen<br />

en 2 gewapende booten, samen 34 bodems, opgedragen, nam, naarmate<br />

meer onderhoorigheden in onderwerping kwamen, wel geringer afme-<br />

tingen aan, maar had daarom van lieverlede geene mindere diensten<br />

van de zeemacht geyorderd ; want door de opheffing der blokkade voor<br />

de in onderwerping gekomen staatjes werd de taak der marine geens-<br />

zins verlicht *) Zij moest nu te scherper waken tegen het door den<br />

vijand benutten van de gunstiger geworden gelegenheid om zich oor-<br />

lógs- en mondbehoeften aan te schaffen. Kon men in de door ons<br />

behandelde periode herhaaldelijk eenige oorlogschepen aan de blokkade<br />

onttrekken, zij werden niettemin voor tuchtigingen, politieke zendingen,<br />

enz. gebruikt. 2 )<br />

De <strong>org</strong>anisatie der maritieme strijdkrachten in de wateren van Atjeh<br />

en onderhoorigheden was op 1 Januari 1876 als volgt:<br />

AANTAL STEKKTE DER BEMANNING.<br />

NAMEN DEK SCHEPEN. KANONNEN. OBGANIEKE. AANWEZIGE.<br />

[Schr.st I e kl. Metalen Kruis.<br />

I Vice-Adm. Koopman .<br />

' Citadel van Antwerpen<br />

16<br />

11<br />

13<br />

Eur.<br />

218<br />

173<br />

173<br />

Inl.<br />

41<br />

41<br />

41<br />

Eur.<br />

196<br />

139<br />

157<br />

Totaal... 3 40 564 123 492 132<br />

1) Zie Koloniaal verslag, 1875.<br />

2) Zie E. Do Waal, Onze Indische flnauciön, III, Zeemacht enz. en, voor do verrichtin-<br />

gen dezer marine, Koloniaal verslag, 1876 en 1877,<br />

Inl.<br />

54<br />

41<br />

37


-73<br />

NAMEN DER SCHEPEN.<br />

Aart van Nes . .<br />

Schouwen . . . .<br />

Bommelerwaard . .<br />

Riouw<br />

Amboina . . . .<br />

Deli<br />

\<br />

L V<br />

AANTAL<br />

KANONNEN.<br />

||<br />

Bandjermasin j ^ 3<br />

Palembang lev<br />

Sambas 1 m<br />

Bromo ) " 3<br />

'S a<br />

Merapi > I « N<br />

Sumatra -S,-;<br />

\ Timor I|ä<br />

Totaal 13 1)<br />

I zee- en radorstoomschip Siak.<br />

50<br />

J f a j rivier- en raderstoomschip Boni 6<br />

Totaal 2 H<br />

Totaal Generaal. . . 18 107<br />

STERKTE-DER<br />

ORGANIEKE.<br />

Eur.<br />

71<br />

71<br />

71<br />

71<br />

71<br />

71<br />

71<br />

71<br />

71<br />

95<br />

95<br />

84<br />

84<br />

Inl.<br />

24<br />

24<br />

24<br />

24<br />

24<br />

24<br />

24<br />

24<br />

24<br />

33<br />

33<br />

30<br />

30<br />

BEMANNING.<br />

AANWEZIGE.<br />

Eur.<br />

57<br />

65<br />

66<br />

67<br />

61<br />

65<br />

70<br />

70<br />

65<br />

118<br />

90<br />

78<br />

74<br />

lul.<br />

22<br />

20<br />

21<br />

19<br />

22<br />

24<br />

23<br />

26<br />

24<br />

33<br />

35<br />

29<br />

30<br />

997 342 946 328<br />

8<br />

6<br />

14<br />

1575<br />

45<br />

33<br />

78<br />

543<br />

8<br />

6<br />

14<br />

1452<br />

45<br />

33<br />

78<br />

538<br />

Hierbij beschikte de Marine nog over 8 stoombarkassen ; terwijl ter<br />

oostkust van Atjeh nog gestationeerd waren 4 gewapende booten der<br />

Gouvernementsmarine (zoogenaamde k r u i s b o o t e n), gedeeltelijk met<br />

Inlandsen personeel, niet tot de marine behoorende en een tijd lang<br />

gedeeltelijk met Inlandsehe militairen van het leger bemand. 2 )<br />

De commandant der zeemacht in de wateren van Atjeh en onderhoo-<br />

righeden droeg in de door ons behandelde periode van den oorlog den<br />

amttstitel van commandant der maritieme middelen en<br />

1) Hiervan was de S c h o u w e n onbruikbaar, die, in afwachting van finale afkeuring,<br />

in de baai van Poeloe Bras ten anker lag' on. do bij deze baai gelegen maritieme innen-<br />

tingen, alsmede den militairen post aldaar tegen mogelijke aanranding des vijands te be-<br />

schermen.<br />

2) Hij do ïamiang, Arukoendoer, Djolok on Simpang Oulim-rivioren.


Lvr<br />

had den rang van Kapitein ter zee. Zijn werkkring was zeer uitgebreid.<br />

Ook de transportdienst ter zee ten behoeve van de krijgs-<br />

macht te velde stond onder zijn toezicht.<br />

Behalve nu en dan over oorlogsvaartuigen, ofschoon slechts zeer zel-<br />

den, beschikte men voor dien dienst gedurende dit tijdstip in de wa-<br />

teren van Atjeh over de volgende particuliere schepen, door<br />

de Indische regeering voor die krijgsmacht ingehuurd :<br />

1° De stoomschepen Rajah en Marion, speciaal bestemd tot den<br />

overvoer van materialen en desveroischt ook van troepen bij<br />

expedition naar de onderhoorige kuststaten. De Rajah is slechts kor-<br />

ten tijd voor dat doel gebruikt.<br />

2° Het zeilschip Concordia, ter reede van Atjeh, als mag a-<br />

zijnschip dienende tot opberging van materialen, levensmiddelen,<br />

enz., door particuliere schepen aangevoerd, welke niet spoedig genoeg<br />

konden worden aan wal gebracht ; een maatregel die noodig was<br />

om de Indische regeering de groote kosten der overligdagen te<br />

besparen van de schepen der Ned.-Ind. Stoornvaartmaatschappij. Aan<br />

boord van de Concordia was ook gehuisvest het personeel, belast met<br />

het transport der goederen van de reede naar het hoofd te Olehleh.<br />

Een prauwenveer bestond er toen nog niet.<br />

Voorts kon nog in geval van nood worden beschikt over de aan den<br />

leverancier van levensmiddelen, licht en brandstoffen voor de krijgs-<br />

macht toebehoorende stoomschepen Devonhurst en Kalahome,<br />

doch slechts voor korten tijd en wanneer het gebruik dezer stoomsche-<br />

pen den aanvoer van het benoodigde niet in den weg stond. Deze<br />

schepen voerden uit Pinang, Singapore, Achter-Indië, Sumatra's west-<br />

kust, Java, China en elders vee, rijst, brandhout, kortom : alles wat<br />

voor de voeding der krijgsmacht noodig was, naar Olehleh.<br />

Ten slotte behoort hier melding te worden gemaakt van de door de<br />

Indische regeering ingehuurde stoomziekentransportsche-<br />

pen ten behoeve van de krijgsmacht in Atjeh. In 1875 had men<br />

twee dergelijke vaartuigen, de Salak en Sindoro, ongeveer 1200<br />

tonnen van 1 % M 3 metende, met een stooomvermogen van 1<strong>80</strong><br />

paardenkrachten (nominaal) l ) en eene ruimte aanbiedende voor gemid-<br />

deld 130 zieken. Van deze stoomers werd getuigd, dat daarmede op<br />

1) Zio don Regeeringsalmanak voor Ned.-Indiö en het Koloniaal verslag van 1875.


LVII<br />

uitmuntende wijze voor het vervoer van zware zieken op lange trajecten<br />

werd gez<strong>org</strong>d l ) De S a 1 a k strandde in October 1875 bij het eiland<br />

Sindrongan, behoorende tot de Nako Nakogroep, ten westen van Nias,<br />

en werd vooreerst niet door een ander ziekentransportschip vervangen.<br />

De Salak had toen in 9 en de S i n d o r o in I I reizen respectie-<br />

velijk 1041 en 1170 z'ieken en gewonden van Olehleh naar Padang<br />

en Batavia vervoerd. Sinds de stranding van de Salak heeft de<br />

S i n d o r o geregeld ruim 550 zware zieken en gewonden in de twee<br />

maanden en gedurende v ij f reizen van Olehleh naar Padang getrans-<br />

porteerd 2 ); terwijl de lichtere zieken en geblesseerden onder de<br />

militairen en de zieke koelies en dwangarbeiders met<br />

de mailbooten der Ned. Ind Stoornvaartmaatschappij, tusschen<br />

Batavia, Padang en Olehleh varende, werden vervoerd, waartoe op elk<br />

dier schepen een officier van Gezondheid met eenig hospitaalpersoneel<br />

werd geplaatst. Dit ziekenvervoer was zeer belangrijk. Men kan zich<br />

daarvan een denkbeeld vormen, als men weet, dat alleen met die<br />

mailbooten van Juni tot September 1875 naar Sumatra's westkust<br />

en Java werden getransporteerd 900 zieken.<br />

1) Zie Koloniaal verslag, 1876.<br />

2) De transportschepen voor het Indische leger, Indisch Militair Tijdschrift, 1877.


HOOFDSTUK I.<br />

Korte beschrijving van het door onze posten in Atjeh<br />

bezette terrein.<br />

Bij de beschrijving van liet door onze troepenmacht in Atjeh<br />

gedurende het tijdperk van December 1875 — September 1876<br />

bezette terrein zal geene melding worden gemaakt van die versterkingen,<br />

welke gedurende den loop der krijgsverrichtingen<br />

van 26 December 1875 tot 9 Maart 1876, den dusgenoemden<br />

70-daagschen veldtocht van den Generaal Pel, opgeheven zijn<br />

of slechts tijdens dezen veldtocht bestaan hebben. Tot de eerste<br />

categorie behooren die posten, welke reeds op eerstgenoemden<br />

datum bestonden 1) en noodig werden geacht tot bescherming<br />

van het toen door onze troepenmacht bezette grondgebied, doch<br />

waarvan het bestaan geen nut meer had, toen men, nadat die<br />

troepenmacht in 's vijands land verder do<strong>org</strong>edrongen was, het<br />

door haar veroverde terrein wenschte te behouden en te bezetten.<br />

De tweede categorie bevat die posten, welke gedurende dien<br />

veldtocht tijdelijk opgericht moesten worden tot bevestiging van<br />

de gemeenschap tusschen Kota-Kadja en de ageerende troepenmacht<br />

; zij waren dus de steunpunten op de operatielijnen van<br />

de colonnes te velde en moesten alzoo, naarmate die lijnen veranderd<br />

werden, opgericht, verplaatst of verlaten worden. Er zal<br />

om die reden slechts sprake zijn van die versterkingen, welke<br />

sedert ultimo Maart en tot September 1876 door onze troepenmacht<br />

bezet waren.<br />

) Zie do Inleiding.<br />

I


2<br />

Bij deze terreinbesehrijving zal ook onze hoofdstelling in<br />

Atjeh, Kota-Radja, met al hetgeen daaromheen- en nabijgelegen<br />

is, zooals Penajoeng, Berouw, Panteh-Peiraq en Olehleh,<br />

buiten beschouwing blijven. Deze plaatsen behooren alle tot onze<br />

hoofdvestiging in Ätjeh, zullen zich in de toekomst meer en<br />

meer uitbreiden en bevatten, behalve de woningen van het hoofd<br />

van het gewest en zijne ondergeschikte ambtenaren en de officieren,<br />

tevens de kazernes van de tot de mobiele troepenmacht in<br />

Atjeh behoorende onderofficieren en mindere militairen, het logies<br />

der vrije koelies en der dwangarbeiders, de hospitalen, hoofdmagazijnen<br />

enz. benevens tal van woningen, entrepots enz. van<br />

particulieren, zoowel Europeanen als Ohineezen en andere vreemde<br />

Oosterlingen, die zich gaandeweg in Atjeh hebben gevestigd.<br />

Van onze hoofdvestiging kan slechts in het kort worden vermeld,<br />

dat de gemeenschap tusschen Kota-Radja en al die plaatsen op<br />

het tijdstip, waarvan thans sprake is, nog vrij gebrekkig was.<br />

Tusschen Olehleh en Kota-Radja bestond zij voor voetgangers<br />

langs een smal pad, dat grootendeels de richting van den sedert<br />

bestaanden spoorweg volgde en op vele plaatsen door modderachtig<br />

terrein liep. Alle vervoer van personen, goederen en materialen<br />

tusschen beide plaatsen vond hoofdzakelijk plaats in<br />

prauwen en sloepen langs de Atjeh-rivier tot de zoogenaamde<br />

Marine-benting 1) en van hier door de soengei Aroesan naarde<br />

groote lagune. De opvoer van goederen en materialen eischte<br />

op die wijze van Olehleh naar Kota-Radja meermalen 2 etmalen.<br />

De wegen, die van deze plaats naar Panteh-Peiraq, Pakan-<br />

Atjeh, Berouw, Penajoeng, Kampong-Djawa en Gedah liepen,<br />

waren nog niet opgehoogd en stonden bij zware regens of hoogen<br />

waterstand der Atjeh-rivier dadelijk onder water, waardoor<br />

op vele plaatsen modderpoelen ontstonden, die men tot aan de<br />

knieën moest doorwaden. Met Kota-Radja was Olehleh toen<br />

reeds telegraphisch verbonden.<br />

1) Den oorsprong van den naam dezer benting vindt men vermeld in het<br />

werk van den Luitenant-Generaal Van Swieten; »De waarheid over<br />

onze vestiging in Atjeh."


8<br />

Ter laatstgenoemder plaatse bestond een houten hoofd op ijzeren<br />

schroefpalen, zich ongeveer 100 M. in zee uitstrekkende. De<br />

gelegenheid was daardoor geopend, de losprauwen nabij dit hoofd<br />

te brengen en de door die vaartuigen aangebrachte goederen<br />

met behulp van een bok er uit te hijseben. Deze geringe hulpmiddelen<br />

waren echter niet voldoende, de ontzaglijk groote<br />

hoeveelheden vivres, materialen en andere benoodigdheden van<br />

allerlei aard voor de expeditionaire troepenmacht en haren nasleep<br />

tijdig te lossen, die met de booten der Ned.-Indische<br />

stoomvaartmaatschappij en andere stoom- en zeilschepen zoowel<br />

van Java en Sumatra's westkust, (Padang) als de Straits Settlements,<br />

(Singapore en Pinang), Achter-Indië (Rangoon en Moulmain)<br />

en Europa werden aangevoerd. Gebrek aan los- en vervoermiddelen<br />

belette, de aangebrachte goederen dadelijk naar<br />

Kota-Radja, het centrum van verbruik, door te zenden; na lossing<br />

werden zij voor korter of langer tijd zoo goed mogelijk te<br />

Olehleh opgestapeld, waar zij niettemin soms geheel aan den<br />

invloed van wind en weor blootstonden. Door de gebrekkige<br />

middelen van vervoer was het dan ook niet mogelijk, de zoo<br />

zeer gewenschte verbetering te brengen in het logies van den<br />

zieken en gezonden militair beiden, wier verpleging in het algemeen<br />

op dit tijdstip om die reden clan ook veel te wenschen<br />

overliet.<br />

Voegt men daarbij de voorziening van een 40 tal posten, waarvan<br />

er niet één door een behoorlijken iveg met Kota-Radja verbonden<br />

was, dan kan men zich een flauw denkbeeld vormen<br />

van de groote bezwaren, waarmede de militaire chefs hadden<br />

te worstelen, wien de verpleging en verz<strong>org</strong>ing van 's lands dienaren<br />

en loontrekkenden was toevertrouwd. Het zal daarom<br />

geene verwondering baren, te hooren, dat, door dien gebrekkigen<br />

toestand der verschillende middelen van vervoer, de schatkist<br />

duizenden en duizenden guldens schade geleden heeft. Het<br />

is eene onbegonnen taak, na te willen gaan, welke sommen betaald<br />

zijn aan zoogenaamde »overliggelden» voor schepen en voor<br />

hoevele sommen aan materialen en vivres, zoowel door bederf


1<br />

als door diefstal verloren is gegaan. Materialen en vivres, in<br />

blikken, op fust of in flesschen, stonden vaak maanden lang in<br />

overgroote hoeveelheid zonder beschutting of voldoende bewaking.<br />

Zoowel laag water als de felle stroom der Atjeh-rivier bij<br />

hoogen waterstand kon den opvoer van een en ander naar Kota-Radja<br />

vertragen. De voortgestuwde Chineesche prauwen, die<br />

voor den overvoer der verschillende benoodigdheden bestemd<br />

waren, werden met dwangarbeiders bemand. Ofschoon aan elke<br />

prauw een geleide werd gegeven, was het toch niet mogelijk,<br />

op die vaartuigen een behoorlijk toezicht te doen uitoefenen. De<br />

ondervinding heeft dan ook geleerd, dat slechts zelden eene lading<br />

dranken of blikken met eetwaren in haar geheel werd ontvangen.<br />

Zoowel voor particulieren als voor den Staat bleken de<br />

meeste kisten, bij onderzoek, te zijn opengebroken en gedeeltelijk<br />

van den inhoud beroofd. Deze rooverijen werden stelselmatig<br />

en in het groot gepleegd. Door toevallige omstandigheden<br />

werd eens op het moerasachtige en dichtbegroeide terrein, dat<br />

de oevers der Aroesan begrenst, door een onzer patrouilles eene<br />

benting ontdekt, met eene borstwering van klapperhouten stijlen,<br />

waarin eene groote hoeveelheid ledige flesschen en blikken<br />

bussen lag opgestapeld. Meer dan waarschijnlijk door weggeloopen<br />

dwangarbeiders gemaakt, diende deze benting tot een veilig<br />

oord der roovers, waar de buit verdeeld en verteerd werd.<br />

Welke maatregelen ook genomen werden voor het tegengaan<br />

dezer rooverijen, ze zijn nimmer belet kunnen worden ; iedereen<br />

moest daarin berusten en die beschouwen als het gevolg deiprimitieve<br />

toestanden, waarin men toen nog in Atjeh verkeerde.<br />

Het zoude nog ongeveer een jaar duren, voor dat in die toestanden<br />

verbetering kwam. Het gereedkomen van den spoorweg<br />

van Olehleh naar Kota-Radja en het opstellen van een stoomlier<br />

op het zeehoofd te Olehleh gaven niet alleen gelegenheid<br />

tot spoediger lossen der goederen, maar ook tot een spoediger<br />

en veiliger vervoer naar Kota-Radja. Hoe veranderde met dien<br />

spoorweg de geheele toestand binnen onze hoofdvestiging! In<br />

den ouden, onzindelijken Atjehscheii Kraton werd grond aano-e-


5<br />

voerd tot ophooging van het terrein en materialen voor den bouw<br />

van zooveel betere woningen en magazijnen. De te evacueeren<br />

zieken en gewonden behoefden geen achttal uren meer in eene<br />

sloep door te brengen, alvorens het ziekenschip te bereiken;<br />

verlieten zij thans bij zonsopgang Kota-Radja, dan waren ze<br />

reeds vóór acht uren des m<strong>org</strong>ens aan boord. De te Olehleh ontscheepte<br />

aanvullingstroepen behoefden, gepakt en gezakt, geen<br />

marsch meer van eenige uren door een drassig terrein naar<br />

Kota-Radja te maken, maar kwamen, na debarkement, in een<br />

kwart uur op de plaats hunner bestemming aan. Waar zoude<br />

men ophouden bij de vermelding van al het goede, door den<br />

spoorweg in Atjeh teweeggebracht! De eerste slagen der stoommachine<br />

waren voor de bewoners onzer door een hardnekkigen<br />

vijand omringde kleine vestiging aldaar als de eerste krachtige<br />

ademhalingen eener herstellende zware zieke; het eerste gefluit<br />

der locomotief klonk hun als een juichtoon voor eene betere<br />

toekomst ! Ook de schatkist heeft door dien spoorweg indirect<br />

oroote voordeelen uit den daarmede verbeterden toestand weten<br />

te behalen. — Hoeveel grooter zouden ze geweest zjjn, ware<br />

die weg een jaar eerder tot stand gekomen ! Generaal P e 1 mocht<br />

echter de voleindiging daarvan niet beleven.<br />

I. De versterkingen ten zuiden van de Atjeh-rivier.<br />

Onder de hierbedoelde posten heeft men die te verstaan, welke<br />

in de sagi der XXV moekims gelegen zijn. Met uitzondering<br />

van enkele moekims aan de westkust van Atjeh, die ons gezag<br />

toen nog niet erkenden, was deze sagi geheel door onze troepen<br />

veroverd en bezet. In de eerste linie, op de grenzen der<br />

XXV en XXII moekims, dus in de onmiddelijke nabijheid van<br />

het nog vijandelijk gebied, waren, van het zuiden af te beginnen,<br />

de navolgende versterkingen opgericht : Biloel, Atoë, Atoe Noord,<br />

Kajoe-Le, Lambaroe, Mesigit Pagar-Ajer en Pagar-Ajer.


6<br />

De ligging dezer posten op de kaart 1) toont reeds aan, dat<br />

zij in het algemeen moesten dienen om ons gebied streng af te<br />

bakenen van dat des vijands en hem zooveel mogelijk te beletten,<br />

het onze te overschrijden. Aanvankelijk had de Generaal<br />

Pel, nadat hij door kracht van wapenen van de sagi der XXV<br />

moekims meester was geworden, het niet noodig geacht, al de<br />

zooeven genoemde posten op te richten. Hij dacht toen nog, te<br />

kunnen volstaan met het bezetten der voornaamste punten :<br />

Mesigit Biloel, Atoë en Mesigit Pagar-Ajer en daarmede de<br />

veiligheid binnen onze nederzetting en de gemeenschap tusschen<br />

die posten voldoende te hebben gewaarb<strong>org</strong>d. Geene week echter<br />

nadat de ageerende troepenmacht de XXV moekims verlaten<br />

had, of de vijand — zoo het scheen volkomen op de hoogte van<br />

de zwakheid onzer positie — had daarvan met de hem eigene stoutmoedigheid<br />

spoedig partij getrokken, ook thans gebruik makende<br />

van het hem zoo vele voordeelen aanbiedende terrein. Niet alleen<br />

werd toen de gemeenschap tusschen de posten onderling, maar<br />

ook met Kota-Radja hoogst gevaarlijk en eenmaal zelfs gestremd.<br />

Het oprichten van meer versterkingen was daardoor noodzakelijk<br />

geworden en zoo verrezen de posten Atoë Noord, Kajoe-Lë en<br />

Lambaroe. De versterkingen te Pagar-Ajer en Pango werden gelijktijdig<br />

opgericht om ons meester te doen blijven van den aldaar<br />

bestaanden overgang der Atjeh-rivier.<br />

BILOEL. Een der meest gewichtige punten op de grenzen<br />

der XXII en XXV moekims was (de mesigit van) Biloel. Gelegen<br />

aan den zuidwestelijken rand van den kampong van dien<br />

naam, op een hoog en droog gedeelte van het terrein, beheerscht<br />

het de geheele sawahvlakte tot aan het gebergte. Aan die zijde<br />

slechts is het terrein open ; overigens is het geheel bedekt dooiden<br />

dichtbegroeiden kampong, waarvan het geboomte zoodanig<br />

moest worden opengekapt, dat het vrije uitzicht tot op 3 à 400<br />

1) Zie de »Kaart van het terrein des oorlogs in Groot-Atjeh," 1876, schaal<br />

1:40000, met de marschroutes der ageerende troepen in het tijdvak 26 December<br />

1875 — 9 Maart 1870, bij dit werk gevoegd.


M. der aldaar opgerichte versterking niet belemmerd, maar tevens<br />

dat dan van hieruit onze versterking te Atoë waargenomen<br />

kon worden. De bovengenoemde sawahvlakte is ten gevolge<br />

van de algemeene terreingesteldheid bijna altijd drassig en zeer<br />

moeilijk begaanbaar. 1) Bij de oprichting onzer versterking tó<br />

Biloel 2) werd de mesigit binnen hare om walling opgenomen<br />

en tot officiersiogies bestemd. De versterking kreeg den<br />

vorm eener vierkante redoute van 42 M. face met twee cirkelbastions.<br />

De borstwering bestond uit klappeihouten stijlen,<br />

2 M. boven den beganen grond, waarachter een houten banket.<br />

Buiten de versterking waren over eene breedte van 4 à 5 M.<br />

en tegen de palissaden aanleunende, chicanes aangebracht, uit<br />

1) Voor zooverre is kunnen worden nagegaan, ondervinden de sawahs in<br />

Groot-Atjeh hare geheele afhankelijkheid van den regen. Valt deze in sommige<br />

maanden des jaars overvloedig neder, dan worden do sawahvlakten in<br />

uitgestrekte waterplassen herschapen. Door gebrek aan gelegenheid om<br />

zijne rijstvelden kunstmatig te besproeien, is do Atjeher genoodzaakt, middelen<br />

te vinden, het hemelwater zoolang mogeljjk op zijne sawahs te houden.<br />

Van daar, dat in Atjeh de galangans der rijstvelden tamelijk hoog<br />

en geheel gesloten zijn. Is de padi eenmaal rijp, dan heeft do landbouwer<br />

niet altijd de gelegenheid, het overtollige water af te voeren. Zoo vonden<br />

onze troepen rijstvelden, waarop het graan in volle rijpheid stond, maar<br />

waarvan de modderachtigo bodem hun bij hunne marsenen vele bezwaren<br />

in den weg legde. Slechts hier en daar vond men in Groot-Atjeh beekjes,<br />

misschien wel gegraven leidingen - zooals een in 1873 en 1874 bij Penajoeng<br />

— die gebruikt werden om bij aanhoudenden regen het overtollige<br />

water weg te voeren. Dit middel kan echter eerst dan helpen, wanneer de<br />

regens in het gebergte niet meer vallen en de Atjeh-rivier zoodoende weder<br />

haren lagen waterstand heeft. In het tegenovergestelde geval treedt deze<br />

rivier —men heeft het herhaaldelijk kunnen zien - door hare zeer geringe<br />

capaciteit dadelijk buiten hare oevers, waardoor dan nagenoeg het geheele<br />

omliggende land overstroomd wordt. - üok bij Biloel werden een paar va,,<br />

die beekjes of waterleidingen gevonden, doch zij hebben nimmer kunnen beletten,<br />

dat een gedeelte der omliggende sawahs voortdurend in een drassigen<br />

toestand verkeerde.<br />

2) De oprichting onzer versterking te Biloel of eigenlijk gezegd: Mesigit<br />

Biloel, had plaats op den 3en Februari 1876. Ter voorkoming van misver-<br />

stand, is deze herinnering niet overbodig.


f5<br />

groote en kleine randjoes, glasscherven en bamboe-doeri bestaande.<br />

Rondom de benting waren, een paar passen buiten de<br />

chicanes, een 1 O-tal paallautaarns geplaatst, waarvan de naaide<br />

versterking gekeerde glazen zwart gemaakt of die van reflectors<br />

voorzien waren. De in die lantaarns geplaatste petroleumlampen<br />

verlichtten het omliggende terrein tot ongeveer 25<br />

à 30 passen naar buiten en lieten de versterking zelve in het<br />

duister. 1) Keukens, stallen en privaten stonden buiten de benting.<br />

De kazernes en magazijnen voor de bezetting waren,<br />

evenals de andere gebouwen, bij de oprichting der versterking<br />

uit de materialen der woningen samengesteld, die onze troepen<br />

in de omliggende verlaten kampongs hadden aangetroffen. Het<br />

was niet mogelijk, de versterking dadelijk te voorzien van deugdelijke<br />

materialen en tevens van voldoende werkkrachten. Het<br />

eerste logies onzer troepen was daar dan ook zeer primitief en<br />

liet in vele opzichten te wenschen over. Bij dit ongerief had<br />

men met die materialen uit de kampongs veel kruipend ongedierte<br />

binnen de versterking gebracht, dat, met de talrijke muskieten,<br />

eene groote plaag voor de bezetting is geweest.<br />

A'roë, den 3 en Februari 1876 door onze troepen genomen en<br />

bezet, bestond uit eene oude Atjehsche versterking. Zij had den<br />

vorm eener vierkante redoute van 50 M. face, zonder bastions,<br />

en eene aaiden borstwering van 1 M. hoof en dik. Eene<br />

gracht was niet aanwezig. Het defensiefvermogen was dus zeer<br />

gering, maar werd na de bemachtiging der benting door onze<br />

troepenmacht verhoogd door het aanbrengen van twee cirkelbastions,<br />

evenals bij Biloel op de diagonaal, banketten (horizontaal<br />

liggende boomstammen) en chicanes. Ook hier werden<br />

de gebouwen voor de bezetting uit materialen der in de kampongs<br />

staande woningen samengesteld. De versterking lag op den<br />

zuidelijken uithoek van een klein kamponggedeelte, tusschen de<br />

1) Sommige postcommandanten hebben, ter betere verlichting van den<br />

omtrek hunner bentings, waar zij dit konden krijgen, ter breedte van 15 a<br />

10 M. om de versterking wit zand laten aanbrengen.


9<br />

grootere kampongs Atoë en Lamkrah en daarvan door smalle<br />

strooken sawah veld gescheiden. Die uithoek strekte zich een<br />

paar honderd M. ver uit in de groote sawahs, welke die kampongs<br />

van de zuidelijk daarvan gelegene : Toeram, Biloel en<br />

Empehtring scheiden, zoodat die vlakten, evenals de daaraan<br />

grenzende kampongs, geheel door de versterking beheerscht werden.<br />

Wanneer het hier eenigen tijd opgehouden had met regenen,<br />

waren de sawahs droog en gemakkelijk begaanbaar. Met<br />

uitzondering van de zooeven genoemde strooken sawahveld, was<br />

het terrein ten noorden van de versterking geheel bedekt, zoodat<br />

het voor de veiligheid van den post nagenoeg geheel opengekapt<br />

moest worden. Dit belette echter niet, dat de vijand,<br />

die Lamkrah steeds sterk bezet hield, van het nog altijd bedekte<br />

en doorsneden terrein uitmuntend partij trekkende, onze transporten<br />

van en naar Atoë zoodanig afbreuk wist te doen, dat<br />

het noodzakelijk werd geacht, in de nabijheid onzer versterking<br />

eene tweede op te richten, die den naam van Atoë Noord ontving.<br />

AïOe Noono. Voor zooverre onze toenmalige terreinkennis der<br />

XXII moekims zich uitstrekte, en deze door de kaart van 1876 is teruggegeven,<br />

kan dadelijk worden opgemerkt, dat de hier gebouwde<br />

benting niet op het gunstigste terreingedeelte heeft gelegen. Den<br />

officier, wien de werkzaamheden voor den bentingbouw waren<br />

opgedragen, was dan ook daarvoor eene andere plaats — het<br />

noordelijkste punt van Lamkrah — aangewezen. Hier opgericht,<br />

zoude de versterking de groote sawahvlakte ten oosten van<br />

Lamkrah en Kajoe-Lë en tevens deze beide kampongs hebben<br />

beheerscht; een voordeel, dat door de oprichting der versterking<br />

op de andere plaats gemist werd. 1) De versterking had, evenals<br />

de vorige, den vorm eener redoute van 42 op 45 M. zijde<br />

en was voorzien van twee cirkelbastions. De facen waren opgezet<br />

1) De fout werd eerst ontdekt, toen de versterking geheel gereed was.<br />

Hare verplaatsing naar het door den Generaal P e 1 bestemde punt zoude<br />

veel arbeid en onkosten na zich hebben gesleept. Daarvan werd om die redenen<br />

afgezien.


LO<br />

met klapperboomen, ter hoogte van 2 M. boven den beganen<br />

grond. Daarachter waren houten banketten aangebracht, terwijl<br />

de stormvrijheid verzekerd werd door verhakkingen van bamboedoeri,<br />

glasscherven en randjoes. Evenals bij de ree.ds genoemde<br />

en nog te noemen versterkingen, waren ook hier buiten de<br />

chicanes en in den omtrek der benting 8 paallantaarns geplaatst ;<br />

terwijl de zoogenaamde »bijgebouwen" buiten de palissadeering<br />

stonden. Met uitzondering van het ten oosten aan den kampong<br />

Lamkrah grenzende gedeelte, is het terrein rondom Atoë Noord<br />

zeer drassig. — Het beekje of de waterleiding, waarover reeds<br />

bij Biloel werd gesproken, vloeide langs onze versterking, doch<br />

vormde, door het laag gelegen terrein, zelfs in het kamponggedeelte<br />

tusschen Atoë en Lamkrah, modderpoelen, hier en daar<br />

met nipah begroeid. Een ige in de nabijheid der versterking gelegen<br />

vischvijvers gaven den soldaat menigmaal een aangenaam<br />

tijdverdrijf. Door hare minder gunstige ligging had de versterking<br />

geen ander nut in dit tijdperk van den Atjehschen oorlog dan<br />

de gemeenschap te verzekeren tusschen de benting te Atoë en<br />

de noordelijk daarvan gelegen versterkingen.<br />

KAJOE-LS. Het treurig einde van het onder de bevelen van<br />

den Kapitein Van Swieten marcheerende detachement Infanterie<br />

1) had den Generaal Pel aanleiding gegeven, den<br />

14 on Februari 1876 een gedeelte der troepenmacht, waarmede hij<br />

kort te voren tegen de XXVI moekims was opgerukt, voor eene<br />

vestiging in den kampong Kajoe-Lë af te zonderen, daar eene<br />

versterking te doen oprichten en daardoor de veiligheid in de<br />

XXV moekims te herstellen. Deze kampong ligt als eene oase in<br />

de groote sawahvlakte, welke ten noorden en ten zuiden begrensd<br />

wordt door Lamten gab en Lamkrah en zich oostwaarts<br />

tot op een afstand van 2500 M. uitstrekt. De noordoostelijke<br />

uithoek van Kajoe-Lë beheerscht geheel het noordelijk deel dier<br />

groote vlakte. Dââr werd de versterking opgericht. Zij had ook<br />

1) Februari 4870.


11<br />

den vorm eener vierkante redoute met twee cirkelbastions, op de<br />

diagonaal. De facen waren 45 M. lang en met klapperboomen<br />

opgezet. Vóór de bastions waren kleinô grachten gemaakt, ter<br />

verhooging van de stormvrijheid ; om dezelfde reden had men<br />

rondom de versterking verhakkingen gemaakt. Een tiental lantaarns<br />

moesten den omtrek verlichten. Het omliggende terrein<br />

is er zeer drassig; dit is zelfs het geval bij het gedeelte van den<br />

kampongrand, dat voor een goed uitzicht van ds zijde van<br />

Atoë Noord moest worden opengekapt ; het bestaat grootendeels<br />

uit moeras en nipahbosch. Ten westen van de versterking is<br />

de sawah voortdurend zoo drassig, dat zij zelfs in den drogen<br />

moeson niet begaanbaar is. Vóór dat de later bestaande wegen<br />

waren aangelegd, was men bij den marsch van Kajoe-Lë naar<br />

Atoë Noord genoodzaakt, eerst in noordwestelijke richting te<br />

loopen en daarna de waterleiding of beek over te gaan om vervolgens<br />

bijna in een cirkelboog Atoë Noord te bereiken. Dien<br />

weg volgende, was het toen nog onmogelijk, te paard te blijven, dat<br />

gewoonlijk tot aan den buik in den modder zakte. De bezetting<br />

van Kajoe-Lë zoude, behalve het detachement Ariillerie, uit een<br />

compagnie Infanterie bestaan ; maar op den 10«" Maart 1876<br />

was daar nog het 13- bataljon Infanterie met 2 sectiën berg-<br />

Artillerie aanwezig. Wat geen logies kon vinden binnen de<br />

versterking, was daarbuiten, aan de westerface, in regelmatig<br />

opgestelde hutten van ruwe materialen gebivakkeerd. Voor de<br />

veiligheid had men rondom het bivouac eene zware verhakking<br />

gemaakt. Gezond was er het verblijf voor onze troepen niet. Zij<br />

leden veel aan koorts en buikziekten. Het bivouac en het inwendige<br />

onzer versterking werden na eenigen regen dadelijk<br />

een modderpoel, waarin men tot over de enkels zakte. De in het<br />

werk gestelde pogingen om door ophooging van het terrein<br />

dezen toestand eenigszins te verbeteren, mochten niet veel baten.<br />

Door veel inspanning vorderenden arbeid stapelde men wel klei<br />

op klei, maar behield er modder mede; alleen kwam daardoor<br />

op het in gebruik genomen terrein minder water te staan.


LAMBAROE. Het zuidwestelijkste punt der kampongreeks, die<br />

m de XXV moekims aan de Atjeh-rivier grenst, is onze versterking<br />

te Lambaroe. De sawakvlakten tusschen Kajoe-Lë en<br />

Lamtengah en die ten westen en ten noorden van Lambaroe<br />

gelegen, zoomede de kampongs, die van Lamsajoeng in noordelijke<br />

richting de sawah« begrenzen, worden door dat punt beheerscht.<br />

Deze gunstige ligging scheen reeds van vroegeren datum<br />

ook den vijand niet te zijn ontgaan. Tijdens onze krijgsvn-richtingen<br />

in de XXVI moekims, gedurende de maanden<br />

Februari en Maart 1876, wist hij er althans wederom meesterlijk<br />

partij van te trekken. Door het sterk bezet houden en verbeteren<br />

eener oude, op dat punt bestaande versterking en door<br />

het bezetten van Lamsajoeng wist toch de vijand in het begin<br />

van Maart van dat jaar het 13« bataljon Infanterie te Kajoe-Lë<br />

zoodanig in bedwang te houden, dat de gemeenschap tusschen<br />

onze versterking aldaar en Kota-Radja geheel gestremd was<br />

Ten einde de communicatie te herstellen, moest tegen Lambaroe<br />

worden opgerukt, dat den 7en Maart na een scherp gevecht<br />

genomen en bezet werd. Op eene kleine sawahvlakte, even buiten<br />

den kampongrand en d 00 M. van de bestaande vijandelijke<br />

versterking, werd toen onze post opgericht. Klapperboomen,<br />

die in menigte in den omtrek groeiden, leverden ook hier de<br />

materialen voor de borstwering eener vierkante redoute van 42<br />

op 45 M. zijde, waarin op een der diagonalen twee cirkelbast.ons<br />

werden gemaakt. Buiten de palissadeering werden, evenals<br />

elders, chicanes van allerlei soort aangebracht. De verlichting<br />

van den omtrek der versterking had op dezelfde wijze plaats als<br />

elders. Met uitzondering van het tot den aangrenzenden kampung<br />

behoorende gedeelte, is het terrein in den omtrek van<br />

Lambaroe zeer drassig. Ongeveer 300 M. ten westen van onze<br />

versterking treft men de waterleiding weder aan, die van Biloel<br />

af in nagenoeg noordelijke richting door de sawahs loopt, een<br />

weinig ten noorden van Lambaroe haren loop door een nipahbosch<br />

vervolgt, van daar in noordwestelijke richting zich verlerM<br />

om eindelijk in het beekje Kroeëng Tandjong uit Ie wateren!<br />

\


L 3<br />

Reeds dadelijk na het bezetten van Lambaroe werd een begin<br />

gemaakt met het openkappen van het om den kampong gelegen<br />

dichte hout. Aanvankelijk was nabij den linkeroever der<br />

Atjeh-rivier eene uitgestrektheid van 60 M. bosch blijven staan,<br />

hetgeen der bezetting wel belette, beide oevers der rivier uit de<br />

versterking te zien, maar daarentegen het voordeel had, dat<br />

de vijand ons van den rechteroever geen nadeel kon doen.<br />

Latere postcommandanten hebben gemeend, het terrein tot aan<br />

de rivier geheel opeii te moeten kappen. Van af dat tijdstip had<br />

de bezetting steeds veel last van den vijand.<br />

De afmetingen der versterking toonen genoegzaam aan, dat<br />

ook voor hare bezetting, behalve een detachement Artillerie en<br />

eenig ander personeel, op eene compagnie Infanterie was gerekend.<br />

Op den lOen Maart was de bentingbouw nog lang niet<br />

gereed ; slechts één face stond er. Tot het beschermen van den<br />

schaüsarbeid en hetgeen daartoe behoorde, waren op last van den<br />

Luitenant-Kolonel der Infanterie Engel, die na den dood van den<br />

Generaal Pel, als oudste officier, het militair en civiel bevel op zich<br />

had genomen, na het nemen van Lambaroe, aldaar het 8" bataljon<br />

Infanterie en eene sectie berg-Artillerie achtergebleven. Deze<br />

troepen waren gedeeltelijk gelogeerd onder de loodsen in de veroverde<br />

vijandelijke versterking — waar men een modderpoel<br />

vond en een ondraaglijke stank was — en gedeeltelijk daarbuiten,<br />

onder afdaken, samengesteld uit de afbraak van de in den<br />

kampong aangetroffen woningen. Ten einde den officieren en<br />

mindere militairen beter logies te geven dan in de bovengenoemde<br />

versterkingen het geval was, werden de daartoe benoodigde<br />

materialen uit Kota-Radja aangevoerd. Dit was, ook langzamerhand<br />

voor de andere posten, mogelijk geworden, omdat<br />

door het staken der krijgsverrichtingen in Maart 1876 meer<br />

werkkrachten zoowel voor de geniewerkzaamheden als het transportwezen<br />

beschikbaar kwamen.<br />

Mmen PAGAU-AJEJI. Na de bemachtiging der XXV moekims<br />

was onze versterking alhier de noordelijkste post, die door den


14<br />

0<br />

Generaal Pel op de grenzen der XXII moekims werd opgericht.<br />

Even buiten den westelijken rand van den kampong Pagar-Ajer<br />

gelegen, kon men uit de mesigit dien kampong en de<br />

westelijk daarvan gelegen sawah geheel beheerschen. Bovendien<br />

was aan het bezetten van dit punt nog het groote voordeel<br />

verbonden, dat het gelegen was in den rug der sterke vijandelijke<br />

positie in Bajoe, ten westen van den linkeroever der<br />

Atjeh-rivier en dus ten oosten van onze versterking te Longbatah-Mesigit.<br />

Door de groote omtrekkende beweging onzer troepenmacht<br />

in de IX moekims had de vijand zijne positie in Bajoe<br />

moeten verlaten en de oprichting der versterking Mesigit Pagar-<br />

Ajer belette hem, er zich weder te nestelen Die mesigit werd<br />

als de plaats onzer benting aangewezen. Evenals bij Lambaroe<br />

is het terrein hier, met uitzondering van het gedeelte tusschen<br />

de versterking en den kampong, drassig. Zooals de kaart aangeeft,<br />

is Mesigit Pagar-Ajer aan drie zijden door sawahs omringd.<br />

Behalve bij langdurige droogte, wanneer de velden eene harde<br />

kleimassa vormen, staan zij voortdurend onder water ; enkele<br />

gedeelten, vooral ten zuiden van onze versterking, worden nimmer<br />

droog.<br />

Bij de oprichting der versterking werd als bezetting achtergelaten<br />

eene compagnie Infanterie met een onbespannen sectie<br />

ber


15<br />

gedaante veranderde, dat een der facen wat langer werd en<br />

nabij een der saillanten een inspringende hoek werd gevormd.<br />

In twee tegenoverliggende hoeken waren cirkelbastions gemaakt.<br />

Ter verkrijging van de noodige stormvrijheid en veiligheid<br />

werden de noodige chicanes gemaakt. Ook voor eene<br />

behoorlijke verlichting van den omtrek der versterking werd<br />

z<strong>org</strong> gedragen.<br />

Nadat in Februari onze versterkingen te Kajoe-Lë en Atoë<br />

Noord, en in Maart die te Lambaroe, waren opgericht, was het,<br />

met de toen beschikbare middelen niet mogelijk, onze geheele<br />

postenlinie tot aan Biloel rechtstreeks uit Kota-Radja van de<br />

noodige levensmiddelen te voorzien. Het was noodig, dat een<br />

depot voor deze posten werd opgericht. Mesigit Pagar-Ajer was<br />

daarvoor het gunstigst gelegen en kreeg zoodoende eene nieuwe<br />

bestemming, waardoor de inrichting der versterking wederom<br />

wijziging onderging. Zij zoude o. m. eene aarden borstwering<br />

krijgen en door eene gracht omringd worden. De grond leende<br />

zich daar zeer goed toe, zoodat met het werk dadelijk een begin<br />

werd gemaakt, hetgeen echter zeer langzaam vorderde, daar het<br />

door de bezetting zelve moest worden verricht.<br />

PAGAR-AJER. Bij het begin der krijgsverrichtingen in de<br />

XXVI moekims bestond aanvankelijk het voornemen, onzen<br />

meest vooruitgeschoven post in deze sagi nabij de Atjeh-rivier,<br />

op nagenoeg dezelfde hoogte als Lambaroe te plaatsen. Om die<br />

reden is de Generaal P e 1 met onze troepenmacht tot Tjapoetoe<br />

do<strong>org</strong>erukt; maar zoowel de bezwaren, die het terrein opleverde,<br />

als de betrekkelijk groote vermindering, welke deze troepenmacht<br />

onderging door het zenden van het 13e bataljon Infanterie<br />

naar de XXV moekims, noodzaakten hem, terug te keeren en<br />

bij een algemeen bekend overgangspunt der Atjeh-rivier, te<br />

Pango, een post op te richten. Gelijktijdig met het oprichten<br />

van eene versterking aan dezen of rechteroever dier rivier, bleek<br />

echter de noodzakelijkheid, ook den linkeroever ter zelfder<br />

hoogte te bevestigen, waardoor de sterke vijandelijke stelling ten


v<br />

10<br />

oosten van Longbatah-Mesigit geheel ingesloten werd. Zoo ontstond<br />

hier een onzer versterkingen, welke naar den kampong,<br />

in de nabijheid waarvan zij gelegen was, den naam heeft ontvangen<br />

van Pagar-Ajer.<br />

Het terrein is hier betrekkelijk hoog en dus droog. De grond<br />

droeg blijken van gebruikt te zijn voor de bebouwing van suikerrietvelden<br />

; hier en daar werden nog enkele aanplantingen<br />

van dit cultuurgewas aangetroffen. In betrekkelijk korten tijd<br />

had men dus hier het terrein voor onze nederzetting opengekapt<br />

en schoongemaakt. Ten zuiden daarvan scheidde een klein gedeelte<br />

van den door licht opgaand geboomte omringden kampong<br />

de suikerrietvelden van de groote sawah, die zich tot<br />

voorbij de mesigit van Pagar-Ajer uitstrekt. Door lier het begroeide<br />

gedeelte van het terrein open te kappen, kon men uit<br />

onze versterking Mesigit Pagar-Ajer die te Pagar-Ajer zien.<br />

Deze kreeg, evenals de meeste onzer bentings, den vorm eener<br />

vierkante redoute met twee cirkelbastions. De facen hadden<br />

eene lengte van 45 M., zoodat de binnenruimte voldoende werd<br />

voor de bezetting, ter sterkte van eene compagnie Infanterie.<br />

De oprichting van dezen post heeft onzen troepen veel inspanning<br />

gekost. Het terrein leverde in de onmiddelijke nabijheid<br />

geen genoegzaam aantal klapperboomen op voor de borstwering<br />

der versterking, zoodat men dit materiaal, met behulp van een<br />

pont en een paar vlotten, van den rechteroever der Atjeh-rivier<br />

moest halen; maar zóó groot was die inspanning, dat onze versterkingen<br />

te Pagar-Ajer en Pango in vijf dagen tijds reeds<br />

zooverre waren gevorderd, dat men de bezettingen aan haar<br />

lot kon overlaten. Het gebrek aan klapperboomen dwong echter,<br />

een face der versterking te Pagar-Ajer met zandzakken op te<br />

zetten ; later voorzag haar de bezetting van eene aarden borstwering<br />

met eene gracht. Daar het terrein in den omtrek dezer<br />

versterking overvloedig bamboe-doeri opleverde, kon men dadelijk<br />

goede verhakkingen daarvan maken. Aan de gebouwen deiversterking<br />

kon hier al aanstonds meer z<strong>org</strong> worden besteed<br />

dan elders. De onmiddelijke nabijheid der Atjeh-rivier r/af o-e-


17<br />

legenheid, eenige materialen van Kota-Radja aan te voeren ;<br />

gedeeltelijk werden deze gehaald uit den kampong Bajoe, waar<br />

eenige huizen stonden ; het ontbrekende logies werd aangevuld<br />

door het spannen van een paar tenten. Een en ander leidde<br />

er toe, dat de versterking te Pagar-Ajer in het begin der maand<br />

Maart een beter aanzien had dan de meeste pas opgerichte posten<br />

en de troep — hoe primitief overigens — er beter gehuisvest<br />

was dan elders. De nabijheid eener groote rivier was voor<br />

de reinheid en gezondheid van benting en bezetting van groote<br />

waarde bovendien.<br />

Bovengenoemde posten vormden de eerste linie onzer versterkingen<br />

in de XXV moekims. Wij zullen thans overgaan tot de<br />

beschrijving dier posten, welke, in diezelfde sagi gelegen, eene<br />

meer achterwaartsche positie innamen. Deze posten kunnen in<br />

twee categorieën worden verdeeld:<br />

1°. die, welke de tweede linie van versterkingen vormden en<br />

onze hoofdstelling geheel moesten beveiligen tegen vijandelijke<br />

aanvallen; en<br />

2°. die welke aangelegd waren op verschillende strategische<br />

punten en tot beteugeling of bescherming der onderworpen be-<br />

volking of tot beveiliging der gemeenschapswegen naar de eerste<br />

of voorste linie dienden.<br />

a. Tot de posten der eerste categorie behoorden de onder-<br />

volgende :<br />

LoNGBATAii-MESiGiT. Er is geene versterking in Groot-Atjeh<br />

, die op den duur zóó veel van het vijandelijk vuur te<br />

Tijden heeft gehad als deze post. Van af het oogenblik, dat onze<br />

troepen van dit punt hadden bezit genomen, tot het begin der<br />

maand Februari 1876, toen Generaal Pel zijne groote omtrekkende<br />

beweging in de XXV moekims had volbracht, heeft de<br />

vijand zijne sterke positiën ten zuiden van Longbatah-Mesigit<br />

bezet gehouden. Het terrein ten oosten en ten zuiden van onze<br />

' versterking was dan ook uitstekend geschikt voor de verdediging<br />

en het voortdurend bestoken barer bezetting. De mesigit


1«<br />

zelve lag op eene kleine vlakte, die ten noorden aan eene sawah<br />

grensde en overigens door den dicht begroeiden kampong van<br />

dien naam omringd werd. Het zware hout van den kampong<br />

is door onze troepen gedeeltelijk moeten worden opengekapt om<br />

der versterking zoodoende minstens een paar honderd passen<br />

uitzicht te geven. Ongeveer 600 M. ten oosten van de mesigit<br />

stroomt de reeds bovenvermelde Kroeëng Tandjong, in eene<br />

richting van zuid naar noord, die daar in de Atjeh-rivier valt ;<br />

ongeveer 200 M. ten zuiden van onze versterking stroomt, in<br />

eene richting van west naar oost, naar de Kroeëng Tandjong<br />

eene. gegraven waterleiding, die een begin neemt in de drassige<br />

gronden rondom den kampong Lo-ong en vermoedelijk aangelegd<br />

werd met het doel, bij overstrooming zooveel water mogelijk<br />

naar genoemde beek af te voeren. Op het zuidooster<br />

bastion onzer versterking zag men eene vertakking van deze<br />

waterleiding, die, in noordelijke richting loopende. weleer misschien<br />

bestemd was hetzij tot besproeiing der sawahs ten noorden<br />

van Longbatah of' wel om het overtollige water van deze streken<br />

weg te leiden. Beide waterleidingen, welker boorden kunstmatig<br />

met aarde waren opgehoogd, hadden toen bij eene breedte<br />

van 1,5 à 2 M. eene gemiddelde diepte van 1 M. De boorden<br />

zijn, als die van de meeste waterleidingen in Atjeh, met klein<br />

maar dicht kreupelhout begroeid.<br />

Onze versterking, waarin de mesigit opgenomen werd, kreeg<br />

den vorm eener vierkante redoute van ongeveer 60 op 50 M.<br />

face. De borstwering bestond uit klapperhouten palissaden. In<br />

den noordwestelijken en zuidoostelijken saillant waren cirkelbastions<br />

gemaakt. Bij de oprichting dezer versterking had men<br />

van de bovengenoemde waterleiding partij getrokken, die in<br />

noordelijke richting loopt, zoodat het zuidooster bastion en de<br />

oosterface dadelijk eene gracht hadden, die later langs denoorder-<br />

en westerface werd do<strong>org</strong>etrokken. Tengevolge van eene<br />

bocht dier waterleiding aan de oosterface kreeg deze nabij den<br />

noordooster saillant een inspringenden hoek.<br />

De bezetting werd steeds verontrust ; want in de nabijheid


19<br />

had de vijand, onder de bevelen van Imam Longbatah,<br />

eene sterke stelling ingenomen. Ten oosten van de waterleiding,<br />

die in oostelijke richting naar de Kroeëng Tandjong loopt,<br />

was eene aaneengeschakelde linie van kleine, vierkante aarden redoutes<br />

gemaakt, welker borstwering bijna loodrecht stond, door<br />

paal- en vlechtwerk versterkt. Op het geene helling hebbende plongée<br />

waren schietgaten voor geweervuur gemaakt, bestaande in openingen<br />

tusschen met aarde gevulde en van klapperbladeren gevlochten<br />

manden. Deze kleine werken, waarvan wij er 16<br />

hebben geteld, waren door loopgraven verbonden. In het<br />

midden der linie zag men eene opening van ongeveer 100<br />

M. Aan beide kanten telde men 8 redoutes; 200 M. achter het<br />

midden dier opening lag, in hoog opgaand geboomte verscholen,<br />

het reduit, bestaande uit twee van aarde opgeworpen vierkante<br />

redoutes van 30 M. face. De 2 M. hooge en dikke, ook bijna<br />

loodrecht staande borstweringen dezer redoutes waren insgelijks<br />

van paal- en vlechtwerk voorzien. Elke redoute had hare gracht<br />

en chicanes. In een daarvan stond de woning van Imam<br />

Longbatah, ruim en stevig, op palen en geheel van hout<br />

gebouwd. Door het dichte kreupelhout was de vijandelijke stelling<br />

geheel aan het oog der bezetting onttrokken ; terwijl de<br />

vijand daarentegen in zijne loopgraven en achter zijne schuilhoeken<br />

ruimschoots de gelegenheid had, al de gangen en werkzaamheden<br />

der bezetting te bespieden, en daarvan, zoolang hij<br />

meester was van bet terrein, uitstekend gebruik heeft gemaakt.<br />

Enkele zyner goede schutters 1) wisten geruimen tijd menig<br />

i) Een vijandelijke schutter is — gelijk de Franschesergeant Hoff voor<br />

de Duitsche schild*achten hij Parijs in 1871 — gedurende langen tijd do<br />

schrik der bezetting geweest. Hij droeg een glimmend zwart hoofddeksel (n<br />

was daarom algemeen bekend onder den naam van den Glimmert. In den regel<br />

verscheen hij steeds op hetzelfde punt, waar do beide waterleidingen elkander<br />

ontmoeten, hetzij in het vroege m<strong>org</strong>enuur of bij het vallen van den<br />

avond, om bijna altijd zeker van zijn schot te zijn. Natuurlijk worden vele<br />

poging« n in het werk gesteld, hem onschadelijk te maken. Dagen achtereen<br />

loerde men op dien gevaarlijken schutter. Up een zeker oogenblik werd<br />

hij weder zichtbaar; tegelijk met zijn schot, kroeg hij weder het onze en<br />

van af dat oogenblik zag men hem niet meer.


20<br />

schildwacht op het zuidooster bastion der versterking met ongeëvenaarde<br />

juistheid, op ongezette tijden, maar steeds uit hetzelfde<br />

punt, te treffen. Ten einde den vijand minder trefkans<br />

te geven, kregen de bastions ijzeren biindeeringen. Het eenige<br />

middel om de vijandelijke positie te overzien, was een groote boom,<br />

die zich tusschen de gebouwen binnen de versterking bevond. Uit<br />

den top kon een groot gedeelte van die positie worden overzien ;<br />

maar het was een zeer gevaarlijk middel, dat te doen. Daarom<br />

kwam een der postcommandanten van Longbatah-Mesigit op<br />

het denkbeeld, in den boom een gepantserd schilderhuis te<br />

laten maken. Met veel moeite werden 's nachts, in de grootste<br />

stilte, eenige balken en planken naar boven geheschen, waarvan<br />

met behulp van rotan op eenige boomtakken een stevige vloer<br />

werd gelegd ; naar 's vijands zijde plaatste men een paar houten<br />

ramen, waartegen eenige van schietgaten voorziene ijzeren platen<br />

stevig bevestigd werden. Toen het schilderhuis voltooid<br />

was, werd het door een drietal goede schutters bezet. De goede<br />

uitwerking van hun vuur bracht groote ontsteltenis teweeg onder<br />

den vijand, die tot dusverre zich ongedeerd achter zijne<br />

liniën had mogen bewegen. Weldra was hij met den trek bekend,<br />

die hem gespeeld was en richtte hij, hoewel te vergeefs,<br />

zijn lilla- en geweervuur tegen onze verschanste stelling in den<br />

boom, die ons van nu af aan beter met de positie des vijands<br />

bekend maakte en hem daardoor meer afbreuk kon doen. De<br />

toestand der bezetting van Longbatah-Mesigit werd er beter<br />

door. Op ultimo Maart had die zelfs eene groote verandering<br />

ondergaan. De vijand had zijne stelling verlaten en deze<br />

werd daarop grootendeels door onze troepen onschadelijk gemaakt.<br />

Het terrein moest daarna voor zooveel noodig worden opengekapt<br />

en een begin werd gemaakt met het aanleggen vau wegen<br />

en het overbruggen van slooteu en greppels.<br />

LO-ONG. In het midden van de groote sawah ten zuiden van<br />

Longbatah ligt de kleine kampong Lo-ong als een eilandje in<br />

een moddermeer. De kampong was dus niet dan met groote


21<br />

moeite te naderen en had zoodoende voor een Inlandschen<br />

vijand groote waarde. De Atjehers hebben dien kampong dan<br />

ook zoolang mogelijk bezet gehouden en eerst verlaten, toen<br />

onze troepen zich den 26 December 1875 meester hadden<br />

gemaakt van Mibouw, van waar een smal dijkje door de sawah<br />

naar Lo-ong voert. Nauwelijks was dan ook uit Longbatah<br />

Zuid te Kota-Radja de tijding gebracht, dat de vijand zijne<br />

sterke positie te Lo-ong verlaten had of onmiddellijk werden de<br />

noodige maatregelen beraamd om in den vroegen m<strong>org</strong>en van<br />

den 27 eB December eene compagnie Infanterie derwaarts te<br />

zenden en den kampong te bezetten. Dit geschiedde zonder<br />

slag of stoot ; maar ter nauwernood hadden onze troepen hunne<br />

nieuwe stelling bezet of de vijand kwam uit het oosten opdagen<br />

om zijne verlaten stelling weder in bezit te nemen. Te laat had<br />

hij ingezien, dat onze troepen na de bemachtiging van Mibouw<br />

niet in zuidelijke of oostelijke richting doormarcheerden en hij<br />

dus kans had, in Lo-ong te worden afgesneden, maar zich<br />

integendeel in westelijke richting bewogen, zoodat hij, in Loong<br />

blijvende, voorloopig niets te vreezen zoude hebben; zijne<br />

poging om den verlaten kampong te hernemen, mislukte. Ook<br />

de° Generaal P e 1 besefte het groote gewicht der positie van<br />

Lo-ong, die reeds in December 1874, bij de bemachtiging van<br />

Longbatah, eene treurige vermaardheid had verworven.<br />

Met de kaart vóór zich, is het bijna overbodig, eene terreinbeschrijving<br />

van Lo-ong te geven. De kampong zelf is zeer<br />

laag gelegen en wordt bij den minsten regen dadelijk zeer<br />

modderig. Gelegenheid tot afvoer van water bestond er niet.<br />

Onmiddellijk nadat onze troepen er bezit van hadden genomen,<br />

werd een begin gemaakt met de oprichting eener versterking,<br />

die in vorm en inrichting niet verschilde van de meeste der<br />

reeds vroeger vermelde posten. Het terrein rondom de versterking<br />

werd zooveel opengekapt, dat onze naaste posten en de oostelijk<br />

gelegen kampong daaruit zichtbaar werden. De binnenruimte<br />

der benting werd 0,5 M. met klei opgehoogd en door de sawah<br />

werden smalle dijkjes aangelegd om daarover steeds in gemeen-


22<br />

schap te kunnen blijven met Longbatah en Mibouw. De<br />

bentingbouw en het overbrengen van geschut voor de nieuwe<br />

versterking geschiedden door de bezetting zelve, geholpen door<br />

troepen uit Kota-Radja. Zeer veel inspanning werd hier van<br />

hen gevorderd en toch duurde het tot ultimo Maart 1876, voor<br />

dat de benting eigenlijk gereed was; de wegen derwaarts lieten<br />

toen echter nog zeer veel te wenschen over.<br />

MIBOUW OOST. MIBOUW ZUID. Met de reeds spoedig na hunne<br />

oprichting weder opgeheven posten Mibouw Zuidwest en Aroë<br />

vormden deze versterkingen den 27 en December 1875 de<br />

zuidelijke grens van het door onze troepen veroverde gebied<br />

in de IX moekims. Zij lagen dus toen in de eerste linie, totdat<br />

in het begin van het volgende jaar de geheele IX moekims<br />

onder ons gebied kwam en daardoor de reeds bovengenoemde<br />

posten werden opgericht, die later een deel onzer zuidoosterlinie<br />

vormden. De beide hier genoemde versterkingen lagen op den zuidelijken<br />

rand van den kampong Mibouw. Twee facen der versterkingen<br />

waren tegenover de groote sawahvlakte gelegen, die zich zuidwaarts<br />

van den kampong uitstrekt. De beide andere facen deitwee<br />

versterkingen sloten geheel of gedeeltelijk aan den dichtbegroeide'n<br />

kampong, die gedeeltelijk moest worden opengekapt.<br />

De geheele inrichting der beide posten was aanvankelijk zeer<br />

primitief. De daarvoor bestemde bezettingen werden met eeni^e<br />

duizenden zandzakken op de aangewezen plaatsen achtergelaten,<br />

om voorloopig daarvan de facen van vierkante redoutes op te<br />

zetten ; later konden die tegen palissaden van klapperhout worden<br />

verwisseld. De gebouwen werden samengesteld uit materialen,<br />

afkomstig van in den kampong staande woningen der bevolking.<br />

De afmetingen der versterkingen waren dezelfde als van de<br />

hierbovengenoemde. De bewapening der beide posten bestond<br />

tot in de helft der maand Februari 1876 uit 2 kanonnen van<br />

8 cM. Veld en 1 mortier van 12 cM., afkomstig van de op<br />

26 December 1875 opgeheven posten Lohong en Lamara-Oeleiloe.<br />

Eerst ultimo Maart d. a. v. waren de palissadeeringen der


2:)<br />

bentings voltooid en had men ook de gelegenheid, der bezetting<br />

gaandeweg beter logies te verschaffen.<br />

KETAPAN DOEWA. Het terrein in den omtrek van dezen kampong<br />

is voor het grootste gedeelte laag gelegen en drassig, zoodat<br />

het bij eenigen hoogen waterstand dadelijk geïnundeerd<br />

wordt. De noorder-, ooster- en zuiderfacen der aldaar opgerichte<br />

versterking grensden aan sawahs ; alleen de westerface leunde<br />

tegen het geboomte van den kampong aan, dat aan die zijde<br />

opengekapt werd. Ongeveer een paar honderd meter ten zuidoosten<br />

van het emplacement der versterking stroomt de Kroeëng<br />

Daroe. De tamelijk met dicht struikgewas begroeide oevers dezer<br />

rivier werden daar, voor zooveel noodig, ook opengekapt, zoodat<br />

het uitzicht naar den rechteroever geheel vrij werd en eene<br />

aldaar van vroeger bestaande en door onze troepen, na de vernieling<br />

door den vijand, herstelde brug behoorlijk kon worden geobserveerd.<br />

Het terrein ten zuiden en zuidwesten van Ketapan Doewa<br />

is laag en drassig en in de nabijheid der Kroeëng Daroe vaak een<br />

modderpoel gelijk. Het oude voetpad naar Djempit loopt door dat<br />

o-edeelte. Ten einde de gemeenschap ten allen tijde open te kunnen<br />

houden, hadden de Atjehers een dijkje aangelegd met eene<br />

bovenbreedte van nauwelijks 1 M., behoorlijk bestraat en ruim<br />

1 M. boven den beganen grond. Dit pad leverde met het terrein,<br />

dat onze troepen later nog moesten doortrekken, zoovele bezwaren<br />

op, dat al spoedig een begin werd gemaakt met den aanleg<br />

van een flinken weg door den kampong Garoet naar Djempit<br />

; maar dat zware werk moest geheel door onze troepen worden<br />

verricht. Geen wonder, dat het, gepaard gaande met het omkappen<br />

van boomen en het dempen of gedeeltijk overbruggen van<br />

poelen, niet hard vorderde en in Maart 1876 slechts een begin<br />

van uitvoering had gekregen.<br />

Op de plaats, waar onze versterking werd opgericht, vond<br />

men nog de overblijfselen van eene vervallen dan wel nimmer<br />

voltooide Atjehsche versterking benevens eenige nog zeer goede<br />

woningen. Van de materialen daarvan maakte men gebruik bij


24<br />

onzen bentingbouw. Van de versterking waren 1 % face van eene<br />

aarden borstwering, de andere 2'/2 face van eene palissadeering<br />

van klapperboomen voorzien ; de westelijke face kreeg in haar<br />

midden een uitspringend gedeelte, in den vorm van een trapezium.<br />

Latere postcommandanten waren genoodzaakt, de versterking<br />

geheel door een dijkje te omringen, ten einde haar te<br />

vrijwaren tegen overstroomingen.<br />

DJEMPIT. Op de drassige sawahvlakte tusschen de kampon^s<br />

Garoet en Betoeng lag weleer de mesigit van Djempit op eene<br />

kleine terreinverhevenheid, slechts schaars van geboomte voorzien.<br />

Om deze mesigit. die door ons artillerievuur veel geleden<br />

had, werd eene vierkante redoute van klapperhouten stijlen opmaakt,<br />

met 45 M. face en twee cirkelbastions op de diaconaal.<br />

Door het geheel openkappen van het terrein kreeg men uit de versterking<br />

een ruim uitzicht naar alle zijden over de sawah en<br />

naar den kampong Betoeng. Deze was door het drassige terrein,<br />

dat den kampong van de mesigit scheidde, zeer moeilijk te bereiken,<br />

terwijl de rand van den kampong, door de hoogere ligging<br />

er van, eene soort van dijk vormde. De versterking zelve<br />

was overigens gunstig gelegen voor de verdediging ; de stormvrijheid<br />

werd verhoogd door het aanbrengen van chicanes.<br />

b. Tot de posten der tweede categorie behoorden de ondervolgende<br />

:<br />

LONGBATAH ZUID. Onze versterking hier bestond reeds vóór<br />

het begin der operation op 26 December 1875. Zij was ingericht<br />

voor 2 compagnieën Infanterie en had daardoor nog al groote<br />

afmetingen ; de zuider- en noorderfacen waren 64 en 74, de<br />

ooster- en westerfacen 70 en 64 M. lang. De noorderface had<br />

eene palissadeering van klapperboomen, elke andere face eene aarden<br />

borstwering met gracht. Overigens waren overal chicanes<br />

gemaakt. Het eenige bastion vond men in den zuidooster saillant.<br />

Het daarop geplaatste geschut moest weleer de vijandelijke<br />

posiHe in Lo-ong beschieten. Het lichtbegroeide terrein aan de<br />

/


25<br />

ooster- en westerfacen was, evenals het geboomte van den kampong,<br />

dat tegenover den zuidwester saillant gelegen was, opengekapt,<br />

waardoor het uitzicht en de veiligheid bevorderd werden,<br />

omdat de versterking buiten het opengehakte gedeelte door sawahs<br />

werd omringd. Op korten afstand van de noorderface was<br />

het terrein moerassig en met nipah begroeid. Een gedeelte van<br />

het nipahbosch werd omgehakt en vormde aan die zijde eene<br />

natuurlijke verhakking. Het tusschen deze hindernis en de noorderface<br />

gelegen terrein gedeelte is later door verlenging der ooster-<br />

en westerfacen geheel afgesloten en tot. emplacement der<br />

bijgebouwen, zooals keukens en stallen, gebruikt geworden.<br />

BOEKIT DAiiOK. Zoodra men den kleinen kampong van dezen<br />

naam is do<strong>org</strong>etrokken, kan men ten oosten van de plaats, waaide<br />

Kroeëng Daroe ontspringt, eene groote sawahvlakte zien, die<br />

ten zuiden wordt begrensd door het Barïsan-gebergte, ten oosten<br />

door de kampongs-Lamkoenjit en Oleh Soesoe, ten noorden door<br />

de kampongs Lamtoe, Lamarei en Poenei en ten westen door<br />

het kamponggedeelte langs den rechteroever der Kroeëng Daroe.<br />

Van het gebergte af gemeten, heeft die vlakte bij eene lengte<br />

van 3000 M. eene breedte van 2000 M. Het vrije uitzicht<br />

over dit uitgestrekte bouwland wordt slechts hier en daar verstoord<br />

door kleine hoogten, die met boomen zijn beplant. Alleen<br />

in het zuidelijk gedeelte, nabij het gebergte, is het moerassig<br />

terrein,meer begroeid. Daar treft men ook een paar kale, rotsachtige<br />

heuvels aan, waarvan Boekit Terin de voornaamste<br />

is. Door den zeer eigenaardigen toestand van het terrein, dat<br />

zoowel naar de zijde van het Barïsan-gebergte en de heuvels<br />

van Lamrong als naar den kant van de noordelijk gelegen kampongs<br />

oploopt, hebben zich in de sawahvlakte hier en daar vrij<br />

groote rawahs gevormd, die, hoewel met padi beplant, zeer moeilijk<br />

begaanbaar zijn. Men zakt er tot aan zijn middel in en<br />

heeft hulp noodig om er uit te komen. Het behoeft dus niet<br />

te worden gezegd, dat onze troepen in Januari 1876, bij het<br />

overtrekken van die vlakte, met zeer groote bezwaren hadden


26<br />

te kampen. Door veelvuldige verkenningen was men eindelijk<br />

den goeden weg door de rawahs op het spoor gekomen ; maar ook<br />

toen bleef de grootste voorzichtigheid aanbevolen en was het<br />

niet geraden, slechts 10 passen zijwaarts van dien weg of dat<br />

pad te marcheeren, met het doel den marsch te verkorten, want<br />

in de meeste gevallen zakte men dan diep in den modder der<br />

op 't oog begaanbare sawah. De kleine met boomen beplante<br />

hoogten, die men in deze sawahs, evenals de meeste andere van<br />

Groot-Atjeh aantreft, zijn meer dan waarschijnlijk kunstmatig<br />

aangelegd en hebben een tweeledig doel. Eenige er van dienen<br />

tot begraafplaatsen, maar de meeste zijn ingericht om de rijpe<br />

padi na het oogsten te doen drogen en van de halmen te ontdoen.<br />

De bijna altijd drassige sawahs hebben den Atjeher genoodzaakt,<br />

die hoogten aan te leggen, wilde hij niet de vruchten<br />

van zijn oogst doen verloren gaan. Op vele hoogten vindt<br />

men loodsen of pondoks, waarvan sommige met banken waren<br />

voorzien. Onze versterking te Boekit Daroe werd op eene dergelijke<br />

hoogte gebouwd, maar was van grootere afmetingen dan<br />

men gewoonlijk aantrof. Uit de vele pondoks, die onze troepen<br />

zoowel hier als op Boekit Terin vonden en het uiterlijk hadden<br />

van pas te zijn gebouwd, kan worden afgeleid, dat ze tot<br />

wijk- en voorloopige woonplaats hebben gediend voor de uitgeweken<br />

bevolking der VI moekims,<br />

Ongeveer <strong>80</strong>0 M. ten zuidwesten van de plaats, waar onze<br />

versterking te Boekit Daroe stond, is de ingang tot den bergpas<br />

Gle-Taroem, de eenige ons toen bekende gemeenschapsweg tusschen<br />

de IV en IX moekims. Door het drassige terrein aan den voet<br />

van het gebergte is de ingang van dien pas rechtstreeks uit<br />

Boekit Daroe moeilijk te bereiken en leidt het pad derwaarts<br />

langs een omweg. Uit de IX moekims is de weg naar den pas<br />

zeer moeilijk begaanbaar, die tot aan het culminatiepunt den<br />

bodem van een ravijn volgt. De tallooze groote en kleine rotsblokken,<br />

waar men op- en af moet klimmen, maken een marsch<br />

van troepen hoogst bezwarend. Naar de zijde der IV moekims<br />

is de helling aanmerkelijk minder en de weg derhalve veel ge-


27<br />

makkelijker begaanbaar. Van den 50 M. hoogen top van den<br />

Boekit Terin, ongeveer 400 M. ten zuidoosten van het emplacement<br />

onzer versterking te Boekit Daroe gelegen, overziet men<br />

niet alleen de vlakte, waarlangs de Kroeëng Daroe stroomt,<br />

maar ook voor een groot deel die der IX en VI moekims, heeft<br />

men bovendien een goed gezicht op den bergpas Gle-Taroem<br />

en nagenoeg het geheele pad, waarvan hierboven sprake was,<br />

tot aan den top. De Boekit Terin is vrij steil en kaal. Tusschen<br />

verweerde granietblokken groeit slechts alang-alang en hier en<br />

daar een struik. Veel beklommen scheen de heuvel niet te zijn.<br />

Toen onze troepen er kwamen, vond men er geen pad. Nadat<br />

eenmaal positie was genomen te Boekit Daroe, bleek de noodzakelijkheid<br />

van eene bezetting van Boekit Terin. Bij den<br />

opmarsch onzer troepen had de vijand zich meesterlijk van deze<br />

positie bediend en haar niet eerder prijs gegeven dan nadat<br />

onze troepen hem met geweld daarvan hadden verdreven. Sedert<br />

werd die heuveltop door eene wacht der bezetting vaii Boekit<br />

Daroe bewaakt, waardoor den vijand belet werd, onze versterking<br />

aldaar uit dit punt te beheerschen. Met zeer veel moeite werden<br />

langs de steile wanden van Boekit Terin materialen en kazerneering<br />

voor het op den top te bouwen versterkt wachthuis gebracht.<br />

Bij de oprichting onzer versterking te Boekit Daroe werd<br />

gebruik gemaakt van eene op de terreinhoogte aldaar bestaande<br />

omwalling, die eene ruimte insloot, voldoende om daarin eene<br />

sterke compagnie Infanterie te legeren. De versterking werd<br />

in verdedigbaren toestand gebracht, terwijl onze troepenmacht<br />

in de haar omringende vlakte ageerde. Twee cirkelbastions op<br />

de noordooster- en zuidwester saillanten gaven gelegenheid, den<br />

geheelen omtrek met geschutvuur te bestrijken. Het logies werd<br />

aanvankelijk gebouwd uit de materialen der vele pondoks, die<br />

daar en in den omtrek door onze troepen gevonden werden.<br />

Later werden de woningen en magazijnen door den aanvoer van<br />

materialen uit Kota-Radja veel verbeterd.<br />

Ono-eveer <strong>80</strong>0 M. ten westen van Boekit Daroe ontspringt


28<br />

aan den voet van het gebergte de Kroeëng Daroe. Uit een e<br />

3 M. hooge en ongeveer 2 M. breede opening in de rotsen<br />

schiet het koude, kristalheldere water met kracht te voorschijn<br />

en vloeit door eene ruim van kiezelsteenen en zand voorziene<br />

bedding in noordelijke richting, aanvankelijk door een met kreupelhout<br />

en gras begroeid hoog terrein, om spoedig daarna haren<br />

loop te vervolgen door den lager gelegen en drassigen bodem.<br />

Niet ver van de plaats, waar de Kroeëng Daroe ontspringt, is,<br />

achter geboomte verscholen, eene door eene steenen omheining<br />

beschermde mesigit gebouwd, met geplaveiden vloer, houten<br />

stijlen en atappen dak. De steenen muur had eene hoogte van<br />

\ M. Een bestraat pad leidt van de mesigit naar de daarbij behoorende<br />

reinigingsplaats in de rivier, waarvan de oevers hier<br />

over eene lengte van 8 en eene breedte van 2 M. tot de bedding<br />

uitgegraven zijn, met gemetselde en gepleisterde kaden, waarin<br />

gemakkelijke steenen trappen zijn gemaakt, die naar de gedeeltelijk<br />

van een steenen vloer voorziene bedding leiden. Het behoeft<br />

niet gezegd te worden, dat deze plaats de druk bezochte<br />

badinrichting der bezetting van Boekit Daroe werd.<br />

PAKAN BADAK. Den 3 Ion December 1875 namen onze troepen<br />

bezit van deze marktplaats. Op eene kleine, kunstmatig aangelegde<br />

hoogte, ten westen van den kampong Lamhassan, stonden<br />

op een afstand van 20 passen twee gebouwen, met het front naar<br />

elkander; zij hadden elk eene lengte van 40 bij eene breedte van<br />

6 M., eene houten omwanding met atappen dak en een met gespleten<br />

bamboe overdekten vloer, 1 M, boven den beganen<br />

grond. Elk gebouw had eene 2 M. breede vo<strong>org</strong>alerij, met een<br />

vloer, iets lager dan die van het 4 M. breede inwendige gedeelte.<br />

Dit was in een groot aantal vertrekken verdeeld, waarin groote en<br />

stevige kisten, eenige kasten en overigens wat glas- en aardewerk<br />

gevonden werd. Op deze plaats bleef de Generaal Pel veertien<br />

dagen met onze ageerende troepenmacht. Behalve met het maken<br />

van verkenningen naar de zijde van Lamdoerian en Lampagar<br />

werd die tijd gebruikt voor het oprichten van eene versterking.


29<br />

De beide hiergenoemde gebouwen werden zoo goed mogelijk<br />

ingericht tot logies van officieren en mindere militairen. Uit<br />

de afbraak der in den omtrek aanwezige woningen en met materialen,<br />

van Kota-Radja aangevoerd, werd het ontbrekende logies<br />

aangevuld. Onze vestiging alhier werd door eene klapperhouten<br />

palissadeering omgeven, waardoor men eene vierkante redoute<br />

kreeg van ongeveer 46 M. zijde. In de zuidwester- en noordooster<br />

saillanten werden cirkelbastions gemaakt. Vóór elke face<br />

waren goede chicanes aangebracht. Het hout van den kampong,<br />

grenzende aan de nooiderface, werd omgekapt en een nipabbosch<br />

aan de oostzijde geheel weggeiuimd. Tevens werd een begin<br />

gemaakt met het aanleggen van een goeden weg naar Sinangn;<br />

maar dit werk vorderde veel tijden inspanning, zoodat daarvan<br />

einde Maart 1876 nog niet veel te zien was.<br />

Zoodra men den kampong Pakan Badak verlaat, is het terrein<br />

zeer drassig. Vooral is dit het geval naar de zijde van de dusgenoemde<br />

kloof' van Beradin 1), waar zich het water als in eene<br />

kom heeft verzameld, zonder behoorlijken afvoer. Slechts een<br />

smal dijkje voerde door die kloof naar de drassige sawahs in<br />

de IV moekims op het tijdstip, waarvan thans sprake is. Eerst<br />

later is er de flinke, breede, zelfs voor voertuigen geschikte weg<br />

langs den voet van het gebergte aangelegd.<br />

BOEKIT SEBOEN. Bij de beschouwing der kaart van Üroot-Atjeh<br />

doet zich het gebied der IV moekims voor als een trechter,<br />

waarvan de nauwe opening de kloof van Beradin is, waardoor<br />

men uit de uitgestrekte vlakte van Groot-Atjeh deboucheert in<br />

de vlakte der IV moekims, die uitstekenden grond voor de rijstteelt<br />

oplevert, In deze vlakte wordt slechts één riviertje van geringe<br />

beteekenis, de Kroeëng Raba, aangetroffen. Het stroomt<br />

door het zuidoostelijk deel der IV moekims in eene kleine vallei<br />

lano-s den voet van het gebergte. In het binnenland zeer laag<br />

en moerassig, zijn de oevers bij de monding tamelijk hoog,<br />

1) Op Eommigo kaarten Beradoewan genoemd.


30<br />

waar het riviertje zeer ondiep en de bodem hard is; achter de<br />

duinen wordt het dieper en is de bedding zeer modderachtig.<br />

Ongeveer 3000 M. van hare monding neemt de Kroeëng Raba<br />

aan haren rechteroever een zijriviertje op, dat, langs den voet<br />

van het gebergte loopende, zijn water uit een van het noordoosten<br />

komend beekje ontvangt 1), dat wederom grootendeels<br />

door sawahwater gevoed wordt.<br />

Over het algemeen schijnt het oostelijk gedeelte der IV moekims<br />

lager te zijn dan het westelijk deel. Tijdens de aldaar door onze<br />

troepen gemaakte verkenningen vond men er althans in eerstgenoemd<br />

gedeelte alsmede in de kloof van Beradin de meeste<br />

moerasachtige terreinen. Vooral was dit het geval in de nabijheid<br />

der kleine heuvels Seboen, Poelat en Lamtjong, bij den<br />

ingang dier kloof gelegen. Rondom deze heuvels hebben zich<br />

rawahs gevormd, die nimmer droog worden. Op andere terreingedeelten<br />

kan men slechts bij langdurige droogte er over loopen.<br />

Op den middelsten, laagsten, maar gunstigst gelegen der drie genoemde<br />

heuvels werd onze versterking gebouwd, die echter, naar<br />

den hoogsten heuvel, Boekit Seboen genoemd werd. Dat ook de Atjehers<br />

vroeger de gunstige positie van dezen niet meer dan 2<br />

M. boven de oppervlakte der zee gelegen heuvel hebben weten<br />

te waardeeren, bewees de aanwezigheid eener oude omwalliuovan<br />

eene versterking, die onze troepen op het plateau vonden.<br />

Vorm en afmetingen daarvan kwamen overeen met hetgeen<br />

voor onze behoeften en eischen eener versterking noodig was.<br />

Het emplacement der oude benting had den vorm van een rechthoek,<br />

waarvan de zijden 54 en 40 M. lang waren. Op deze basis<br />

werd onze versterking getraceerd, waarvoor twee cirkelbastions<br />

werden gemaakt. De eerste bezetting bestond uit eene compagnie<br />

Afrikanen, waaraan eenige sappeurs en dwangarbeiders werden<br />

toegevoegd. Haar werd opgedragen, de oude versterking weder<br />

in bruikbaren staat te brengen. Als men in aanmerking neemt<br />

dat onze Afrikaansche militairen niet tot de beste pioniers der<br />

1) Do Kroeëng Pinang.


' 31<br />

Infanterie van het Indische leger behooren, dan mag worden<br />

gezegd, dat de bezetting hare taak goed, maar ten koste van<br />

een zeer vermoeienden en veel inspanning vorderenden arbeid<br />

heeft volbracht. Het plateau is zeer steenachtig. Alleen de flauwe<br />

hellingen aan de noord- en zuidzijden bestaan uit eene kleiachtige<br />

massa; het overige is één klomp verweerde steen. Er groeit<br />

daar dan ook slechts een weinig gras en alang-alang. Hier en daar<br />

vond men een boompje of heester. De door Inlanders voor eene<br />

afsluiting geplante bamboe-doerihaag wilde er niet tieren. Materialen<br />

voor de gebouwen der versterking waren in den omtrek<br />

niet te vinden en verderop niet te krijgen, door het streng<br />

verbod van den opperbevelhebber om, tengevolge van de gewillige<br />

onderwerping der bevolking van dit district, haar eenige schade<br />

toe te brengen. Wel was haar opgedragen, tegen betaling materialen<br />

te leveren; doch dit liet in de eerste maanden na onze<br />

vestiging zeer veel te wenschen over. Het gezag van het ons<br />

zeer welgezinde en te Olehleh wonende hoofd van dit district,<br />

Toekoe L am p as ei, had toen nog, door verschillende omstandigheden,<br />

weinig te beteekeuen; hij had, sedert twee jaren, nog<br />

altijd te kampen met den onwil zijner ondergeschikte hoofden<br />

en bevolking. Deze werd bovendien voortdurend in onrust gehouden<br />

en tegen ons gezag opgehitst door den vijand, die de<br />

minste poging om onze troepenmacht hulp te verleenen, met<br />

roof en moord bedreigde. De bezetting van Boekit Seboen moest<br />

zich dus zelve helpen. Het hout werd in den omtrek gekapt;<br />

bamboe en andere materialen werden van Pakan Badak gehaald<br />

en met deze gebrekkige hulpmiddelen werden vooreerst de vervallen<br />

borstwering hersteld en hutten opgeslagen, die met boomtakken<br />

of de spreien der soldaten werden gedekt. Later werden<br />

de wallen met steen en aarde opgezet en eene behoorlijke gracht<br />

gegraven, waarvan de contre-escarpe, tengevolge van het dalende<br />

terrein, op sommige plaatsen moest worden opgehoogd. Op het<br />

natuurlijk glacis werden glasscherven en randjoes in groote<br />

menigte gelegd, zoodat de versterking spoedig stormvrij was.<br />

Toen in het begin van Maart 1876 meer werkvolk beschikbaar


32<br />

kwam, werd ook Boekit Seboen van beter logies voorzien. Zoowel<br />

de woningen als de magazijnen werden toen in betere afmetingen<br />

en van deugdelijker materialen samengesteld.<br />

LAMPAGAE. De kampong van dezen naam is in het westelijk<br />

gedeelte der VI moekims en in de nabijheid van den bergpas<br />

Blangkala gelegen. Bij de aankomst onzer troepenmacht had<br />

de bevolking van dezen kampong zich aan ons gezag onderworpen<br />

en het was gedeeltelijk tengevolge van haar eigen<br />

verzoek, dat de Generaal P e 1 besloot, in deze streek eene<br />

militaire bezetting achter telaten. Het zuidelijkste gedeelte van<br />

den kampong werd aangewezen voor het emplacement onzer<br />

versterking. Daar had men een betrekkelijk hoog gelegen<br />

terreingedeelte, waarop zich slechts eene enkele woning en<br />

eenige klapperboomen bevonden. Eene vrij dichte pagar van<br />

levend hout sloot dit plekje gronds van het omliggende terrein<br />

geheel af'. In de aldus door een rechthoek, met 40 en<br />

35 M. zijden, gevormde ruimte moest aanvankelijk een compagnie<br />

Infanterie worden gelegerd. Den postcommandant werd<br />

opgedragen, der onderworpen bevolking zoo min mogelijk<br />

schade toe te brengen; met uitzondering van een paar in de<br />

nabijheid onzer vestiging staande woningen, die aanvankelijk<br />

voor officierslogies bestemd werden, moest de bevolking in het<br />

bezit van al hare eigendommen gelaten worden. De voor de<br />

palissadeering bestemde klapperboomen moesten van eene bepaalde<br />

plaats, op 8 à 900 M. van de versterking verwijderd, gehaald<br />

worden; om er te komen, moest men door eene ra wah gaan.<br />

Dit was bepaald in het belang der bevolking van den kampong,<br />

die niet van hare klapperboomen beroofd mocht worden, maar<br />

vertraagde zeer den bentingbouw, zoodat op het einde van<br />

Maart 1876 in den zeer primitieven toestand onzer versterking<br />

aldaar — op dien naam mocht zij zelfs geene aanspraak maken<br />

— weinig verandering was gekomen. De welwillendheid van<br />

hoofden der bevolking, die den officieren hunne opwachting<br />

kwamen maken, en de bereidwilligheid der bevolking zelve, die


;<br />

dagelijks eetwaren te koop aanbood, gepaard aan de bezwaren<br />

om de klapperboomen op een zoo grooten afstand als bepaald<br />

was, en over een zoo moeilijk terrein gaande, te halen, hebben<br />

er toe geleid, dat opvolgende postcommandanten de dringende<br />

noodzakelijkheid eener palissadeering ook voor onze vestiging<br />

te Lampagar niet hebben ingezien. Op ultimo Maart 1876 was<br />

onze bezetting aldaar dus nog gelegerd in een open kampement,<br />

dat ten noorden grensde aan den kampong Lamtjoet. Het<br />

kampement was slechts door eene levende pagar omringd,<br />

waarvoor eenige chicanes waren gemaakt. Ten oosten, zuiden en<br />

westen leunde het tegen de sawah. Het terrein om Lampagar<br />

is moerassig. Alleen naar den kant van het gebergte wordt het<br />

droog. Door de kampongs leiden eenige voetpaden.<br />

SINANGIU. Onze post alhier werd ongeveer medio 1874 opgericht.<br />

De versterking lag in het zuidwestelijk gedeelte van een<br />

eiland, dat zich in de groote lagune ten zuiden van Olehleh<br />

gevormd heeft. Ten oosten grensde de versterking aan den<br />

kampong Sinangri, die het geheele oostelijk en tevens hooger<br />

gelegen gedeelte van het eiland inneemt; de drie overige facen<br />

van de benting leunden aan moerassen, die zich naar het noorden,<br />

westen en zuiden uitstrekken tot aan de lagunearmen. Deze<br />

omsluiten het eiland met de grilligste bochten en dringen in<br />

het noorden zelfs diep binnen, tengevolge waarvan het eiland<br />

den vorm van eene V heeft gekregen. Door de Atjehers zijn<br />

hier en daar door die lagunearmen dijkjes aangelegd met doorlatingen<br />

voor het water; deze dijkjes geven den bewoners van<br />

Sinangri gelegenheid, bij laag water gemeenschap te houden<br />

met de aan de overzijde der lagune liggende kampongs. Tot<br />

daar, waar het zeewater door den vloed wordt opgestuwd, zijn<br />

de oevers der lagunearmen dicht begroeid met rhizophoren en<br />

andere planten, welker zonderling in bochten groeiende wortels<br />

het loopen door die streken onmogelijk maken. Op den vasten<br />

grond staande, wordt het uitzicht bovendien door die planten<br />

en gewassen geheel belemmerd. Tot een der voornaamste takken


34<br />

van de lagune behoort die, welke ten zuid< n van onze vestiging<br />

tamelijk diep het land inloopt en eindigt in de moerassen, gevormd<br />

door de thans opgedroogde Kroeëng Ning, volgens de<br />

Atjehers weleer een kanaal, dat uit de Kroeëng Daroe zijn<br />

water ontving om daarmede de aangrei zende sawahs te besproeien.<br />

Die tak is zelfs bij laag water nog tamelijk diep;<br />

want men gaat dan bij het doorwaden nog tot over de heupen<br />

in het water. De bodem bestaat uit modder met eene laag klei<br />

er onder. Het overgaan der lagune is dus niet aan groote<br />

bezwaren onderhevig. Deze bestaan echter wel op de zeer<br />

modderachtige en zwaar begroeide oevers, waar men zonder<br />

kunstmiddelen niet over kan komen. De breedte van dezen<br />

lagunearm bedraagt bij laag water 40 à 45 M.<br />

Uit een tactisch oogpunt ontleende dit gedeelte der lagune<br />

hare groote beteekenis aan de menigvuldige en goed aangelegde<br />

versterkingen des vijands, die zich langs den geheelen linkeroever<br />

tot aan de Koewala Tjangkoel uitstrekten. Zij waren kleine<br />

werken, die nagenoeg allen van achteren open waren en naar<br />

gelang van de gesteldheid van het terrein en van hare bestemming<br />

den vorm eener vierkante redoute of flèche hadden,<br />

dan wel uit eene eenvoudige rechte borstwering bestonden. Zooveel<br />

mogelijk waren die werkeu door eene loopgraaf verbonden<br />

zoodat het geheel eene aaneengeschakelde linie vormde. Achter<br />

die linie werden hier en daar réduits gevonden. Al deze werken<br />

waren van aarde met nagenoeg loodrecht staande borstweringen,<br />

die door palen, vlechtwerk en rotanbanden verankerd<br />

waren. In enkele der voornaamste werken trof men overdekte,<br />

granaatvrije, ingegraven stellingen aan, die, afgaande op hetgeen<br />

er in gevonden werd, tot slaap- en kookplaats moeten gediend<br />

hebben. Een tiental stukken ijzeren geschut van allerlei afmetingen<br />

maakte de bewapening der linie uit. Een blik op de<br />

kaart geeft dadelijk de overtuiging, dat deze positie des vijands<br />

reels door de natuurlijke gesteldheid van het terrein een groot<br />

defensief vermogen had en dat er aan een aanval in het front<br />

niet te denken viel. Door het leggen van groote en kleine


35<br />

randjoes langs den geheelen linkeroever der lagune was de positie<br />

zoo mogelijk nog sterker gemaakt. In moerasachtige streken<br />

was het maken van loopgraven niet mogelijk. 1) Eerst<br />

tengevolge van den marsch onzer troepen op 30 en 31 December<br />

1875 van Djempit naar Pakan Badak en het bezetten van<br />

laatstgenoemde plaats gaf de vijand zijne sterke positie tegenover<br />

Sinangri prijs; onze bezetting alhier was 18 maanden als't ware<br />

door den vijand voortdurend belegerd, die ook hier zijn ondernemingsgeest<br />

niet had verloochend en uit zijne sterke en ongenaakbare<br />

stelling alles had aangewend om onze versterking<br />

voor de bezetting meer en meer onveilig te maken. Met al de<br />

haar ter beschikking staande middelen trachtte zij dan ook die<br />

veiligheid te verhoogen.<br />

Van de facen onzer redoute te Sinangri, ruim 40 M. lang,<br />

waren de tegenover de vijandelijke positie gelegen zuider- en<br />

westerfacen met blokzoden opgezet; de beide andere hadden<br />

eene klapperhouten palissadeering. In den zuidwester saillant<br />

was een cirkelbastion, voorzien van ijzeren blindeeringen, waarin<br />

schietgaten waren gemaakt. Het aan de westerface gelegen logies<br />

der soldaten, dat voortdurend door het vijandelijk vuur<br />

geënfileerd werd, was met eene dubbele rij slaaptafels tot dicht<br />

aan den nok geblindeerd; de vele door geweerkogels geboorde<br />

gaten in die tafels bewezen, dat geen onnut werk was verricht.<br />

Om de versterking waren allerlei chicanes gemaakt, die eene<br />

nadering van den aanvaller zeer moeilijk zouden hebben gemaakt.<br />

Met veel inspanning en ten koste van eenige menschenlevens<br />

had de bezetting het struikgewas op den rechteroever der zuidwaarts<br />

gelegen lagune zooveel doenlijk omgekapt, waardoor eene<br />

nadering aan die zijde nog moeilijker en het uitzicht naar de<br />

overzijde zooveel beter gemaakt werd. Het aan de noorderface<br />

grenzende droog plekje grond was benut voor net emplacement<br />

der bijgebouwen, waarvan er enkele aan den oever van den<br />

1) Zooals in de landstreek tusschen de lagune en Pakan Badak, waar<br />

het terrein zoo laag is, dat het meermalen onder water staat.


36<br />

zich ten noorden der versterking bevindenden lagunearm stonden.<br />

Keuken en privaat, die het meest aan 's vijands vuur waren<br />

blootgesteld, hadden dubbele klapperhouten wanden. Ter verhooging<br />

van de veiligheid had men zelfs de opening tusschen<br />

de buiten de versterking staande keuken en de versterking zelve<br />

met eene palissadeering moeten afsluiten.<br />

Eerst den Ion Januari 1876 mocht de bezetting ruimer ademhalen.<br />

Met de ageerende troepenmacht aanvaardde zij de aangename<br />

taak, de haar zoolang omkneld hebbende werken<br />

des vijands onschadelijk te maken. Daarna werd over de modderachtige<br />

oevers der lagune een dijk aangelegd en over de<br />

lagune zelve eene brug gemaakt. In 36 uren waren dijk en<br />

brug zooverre gereed, dat men er gebruik vau kon maken.<br />

Vo<strong>org</strong>egaan door hunne officieren, hadden de troepen dag en nacht,<br />

meestal tot over de heupen in het water staande, do<strong>org</strong>ewerkt.<br />

Met even grooten spoed waren van Olehleh over de lagune eenige<br />

ijzeren cilinders — vroeger bestemd geweest voor vlotten 1) —<br />

balken en dekplanken naar Sinangri opgevoerd. Van deze materialen<br />

werd eene vlotbrug gemaakt, die eenige maanden goede<br />

diensten heeft bewezen. Later werd zij vervangen door eene<br />

stevige paalbrug, die in de aan groote eb en vloed onderhevige<br />

lagune beter voldeed. Op het einde der maand Maart 1876 was<br />

het geschut uit de versterking weggenomen, de houten blindeering<br />

opgeruimd en tevens de bezetting verminderd.<br />

BLANG-oe. Onze versterking te dezer plaatse was aanvankelijk<br />

slechts bestemd en ook geheel ingericht voor eene bezetting<br />

van 1 sectie Infanterie. De bezetting onderging echter eene onevenredige<br />

uitbreiding, toen medio 1875 binnen de benting<br />

een hospitaal voor 120 lijders werd opgericht, waardoor de ver-<br />

1) De zoogenaamde drijver-vlotlcn, systeem Ermeling. Zie hierover »De<br />

genie-uitrusting van de tweede expeditie togen Atjeh en de bijzondere gebouwtypen,<br />

aldaar voor logies toegepast." § 5, II. De oorlogsdrijvorvlotton.<br />

Verhandelingen van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs, 1879 en Indisch<br />

Militair Tijdschrift 18<strong>80</strong>.


37<br />

sterking moest worden vergroot, die toen den vorm kreeg van<br />

een onregelmatigen vierhoek, waarvan de zijden 70, 40, 100 en<br />

62 M. lang waren. De eigenlijke bezetting werd echter niet<br />

vermeerderd. De versterking was omheind door eene klapperhouten<br />

palissadeering, waarvoor eene smalle en ondiepe gracht<br />

was gegraven. Binnen de omheining vond men, behalve het<br />

hospitaal en het logies voor de officieren en de eigenlijke bezetting,<br />

een magazijn voor hospitaalbenoodigdheden, de apotheek, het<br />

dwangarbeiderskwartier, enz. Keukens, privaten en vrouwenloods<br />

vond men buiteD de versterking. Tusschen de palissadeeringen<br />

de gracht waren randjoes en glasscherven geworpen. Later werd<br />

de palissadeering aan de westerface gedeeltelijk vervangen door<br />

eene bestaande, vrij stevige, levende pagar. Geschut vond men<br />

niet in de versterking. Wel had men twee cirkelbastions op<br />

de diagonaal, maar deze waren, van een vrij hoog dak voorzien,<br />

voor plaats van uitspanning van den zieken en gezonden<br />

militair ingericht.<br />

Tot betere beoordeeling der positie te Blang-Oe zij aangeteekend,<br />

dat de vijand nimmer eenige poging heeft aangewend,<br />

onzen post aldaar te verontrusten, niettegenstaande daartoe<br />

ruimschoots de gelegenheid bestond. Aan drie zijden toch was<br />

onze versterking door met tal van dijkjes doorsneden sawahs<br />

omgeven, waarop men hier en daar kleine hoogten vindt. De<br />

versterking was derhalve niet moeilijk te naderen. Ten noordoosten<br />

grensde zij aan den kampong, waarnaar zij genoemd<br />

werd. Een gedeelte van dien kampong was tot domein der bezetting<br />

verklaard ; in het andere gedeelte was de ons bevriende<br />

bevolking blijven wonen, die voortdurend met de bezetting gemeenschap<br />

had en haar levensmiddelen verkocht. Wellicht hebben<br />

deze omstandigheid en de door hun eigenbelang betoonde waakzaamheid<br />

der hoofden van Marasa den vijand steeds van Blang-Oe<br />

verwijderd gehouden.<br />

LAMPASEI. De alhier door ons opgerichte versterking had den<br />

vorm van een rechthoek, waarvan de zijden 32 en 17 M. lang


38<br />

waren. Aanvankelijk bestond hare omheining uit zandzakken.<br />

Later werd die, door aanvulling met aarde en het bekleeden<br />

der taluds met zoden, langzamerhand eene smalle en niet hooge<br />

borstwering, waarvoor eene weinig breede en ondiepe gracht was<br />

gegraven. Het gering defensiefvermogen van dezen post werd<br />

echter verhoogd door daaromheen eene zware bainboe-doeriversperring<br />

te leggen. Er was slechts één bastion, dat een zonderlingen<br />

vorm had gekregen ; langs zijne vuurlijn vond men klapperhouten<br />

stijlen. Onze versterking lag ten zuidwesten van den<br />

vrij sterk bevolkten kampong van dien naam. De oosterface<br />

leunde tegen het zuidwestelijkste gedeelte van dien kampong ;<br />

van de wester- en zuiderfacen had men een vrij uitzicht over<br />

de daaraan grenzende sawahs ; de noorderface grensde aan een<br />

met eenige klapperboomen beplant terrein, dat door een klein<br />

gedeelte sawahgrond gescheiden is van de moerassige streek,<br />

waardoor de weg van Kota-Radja naar Olehleh loopt, waarlangs<br />

op ultimo Maart 1876 de thans bestaande spoorbaan<br />

in aanbouw was. — De bijgebouwen der bezetting bevonden<br />

zich buiten de versterking. Voor zooveel noodig kapte zij het<br />

tusschen dien weg en de benting zijnde kreupelhout weg, waardoor<br />

men uit de versterking op den weg kon zien. 1)<br />

II. De versterkingen ten noorden van de Atjeh-rivier.<br />

De versterkingen, tot de beschrijving waarvan thans wordt<br />

overgegaan, lagen allen in de sagi der XXVI moekims. Zooals<br />

voldoende bekend is geworden, was het doel der operatie van<br />

Generaal Pel in deze sagi, den vijand af te sluiten van zijne<br />

gemeenschap met de zee, waartoe ook gerekend moeten worden<br />

de diep landwaarts inloopende zeearmen, die sedert het begin<br />

der eerste expeditie onder Generaal Köhler algemeen bekend zijn<br />

geworden onder den naam van lagunes. Door verschillende om-<br />

1) Van den tot onze hoofdvestiging b^hoorendon militairen post te Kampong<br />

Djawa wordt om de in het begin van dit hoofdstuk gezegde reden<br />

geene melding gemaakt; evenmin van den post te Olehleh.


39<br />

standigheden is dat doel door Generaal Pel en na zijn dood<br />

door den Luitenant-Kolonel der Infanterie Engel slechts gedeeltelijk<br />

bereikt; want de bedoelde afsluiting, tot aan de Koewala-Loë<br />

—- het landingspunt der tweede expeditie — werd eerst<br />

later onder de Generaals Wigge r s van K e r c h e m en<br />

D i e m o n t voltooid.<br />

Ultimo Maart 1876 was de linie van versterkingen, die hier<br />

het dichtst bij het vijandelijk gebied was gelegen, nagenoeg dezelfde,<br />

die men in December 1875 vond bij het begin der dooiden<br />

Generaal P e 1 ontworpen offensieve bewegingen op groote<br />

schaal. Slechts enkele nieuwe posten werden aan de hier bestaande<br />

toegevoegd, maar ook een paar andere — zooals Lemboeq<br />

N. O. — opgeheven.<br />

Bij raadpleging van de kaart zal men zien, dat het postenstelsel,<br />

op het tijdstip waarvan thans sprake is, nog geen goed<br />

afgerond, geheel vormde. Het is om deze reden niet mogelijk,<br />

van de posten in de XXVI moekims — zooals hierboven gedaan<br />

is voor die ten zuiden van de Atjeh-rivier, in de XXV moekims<br />

eene verdeeling te maken van eerste of voorste en<br />

tweede linie en daarbij, zooals nader zal blijken, hetzelfde onderscheid<br />

in doel in acht te nemen. Vele der hierbedoelde posten,<br />

die vroeger nabij het vijandelijk gebied lagen en zeer veel<br />

te lijden hadden van het vijandelijk vuur, waren ten aauzien<br />

van hunne ligging in geen anderen toestand gekomen; maar<br />

het vernielen der vijandelijke versterkingen gedurende de offensieve<br />

handelingen onzer troepenmacht in deze sagi, tijdens<br />

bovenbedoeld tijdperk, had, in verband met het meer en meer<br />

openkappen van het daaromheen gelegen terrein, tevens de<br />

waarde dier posten verhoogd. De weinige, welke gedurende<br />

die offensieve handelingen werden opgericht, kon men reeds<br />

dadelijk eene betere inrichting geven dan die, welke in hetzelfde<br />

tijdperk in de XXV moekims moesten worden opgericht.<br />

Vooral was dit toe te schrijven aan de gemakkelijker wijze,<br />

waarop in de XXVI moekims de voor den bentingbouw benoodigde<br />

materialen uit Kota-Radja konden worden aangevoerd.


40<br />

KoEWALA GiGiEëNG. De groote en tamelijk breede lagune, die<br />

zich van de monding der Titi Pandjang tot aan den voet van<br />

het gebergte uitstrekt, dat in het oosten de alluviaal vlakte<br />

van Groot-Atjeh begrenst, heeft slechts eene uitmonding, nabij<br />

den kampong Gigieëng. De geheele vorm dezer lagune toont<br />

echter aan, dat zij meer uitmondingen moet hebben gehad en<br />

werkelijk is dit zoo; want de Koewala Log 1 )) die gedurende<br />

de beide Atjehsche expedition open was, is sedert geheel door<br />

het zand van het noorderstrand van de zee afgesloten. De kaart<br />

toont verder aan, dat de Atjeh-rivier vroeger door verschillende<br />

armen met de groote lagune in gemeenschap stond. Behalve<br />

die armen dringen tal van breede en smalle vertakkingen der<br />

bedoelde lagune verre binnenslands in en vormen er door hare<br />

grillige kronkelingen als 't ware een doolhof van dichtbegroeide<br />

modderpoelen, land, dat nu eens droog is dan weder onder<br />

water staat, waarvan enkele, na verloop van tijd, meer begunstigde<br />

deelen in kampongs zijn herschapen. De lagunearrnen<br />

zijn meestal tamelijk diep en soms ondoorwaadbaar. Zonder<br />

goede gidsen is het niet wel mogelijk, in dien doolhof den<br />

goeden weg te vinden. Over eene uitgestrektheid van een half<br />

uur gaans — van den kampong Gigieëng tot Tjadei Tjoet —<br />

schijut de natuur het verder in het binnenland drino-en deilagune<br />

te hebben belet; want eene groote, breede duinvlakte,<br />

ruim H M. hooger dan het omliggende terrein, strekt zich<br />

tusschen beide kampongs uit en verlengt zich, hoewel smaller<br />

wordende, tot aan de oevers van de Kroeëng Tjoet, waar het<br />

drassige terrein weer begint. Die geheele duinvlakte wordt<br />

slechts door kort gras, wild hout en bamboe-doeri bedekt. Op<br />

die vlakte, ten zuiden van de plaats, waar de groote lagune<br />

haar water in zee ontlast, werd onze versterking opgericht, die<br />

naar' die uitmonding Koewala Gigieëng genoemd werd. Van<br />

de vele oude Atjehsche versterkingen, die hier langs de geheele<br />

1) üp sommige kaarten Koewala Lehoe, Lo of Leh genoemd. Koewala<br />

beteokent monding.


ü<br />

kust werden aangetroffen, wees er een op de plaats, waar<br />

zoowel de ingang der lagune als deze zelve over hare geheele<br />

lengte beheerscht kon worden, ons van zelve het emplacement<br />

aan voor onze versterking. De door onze troepen bezette oude<br />

Atjehsche benting alhier bestond uit twee aan elkander sluitende<br />

en van aarde opgeworpen vierkante redoutes, respectievelijk van<br />

50 en 20 M. zijde. De kleinste redoute grensde aan de westerface<br />

der andere en kon uit de grootste gedomineerd worden.<br />

Hoewel de omwalling nog tamelijk goed was, droeg zij toch<br />

alle blijken van in de laatste jaren te zijn verwaarloosd. De voor<br />

onze bezetting belangrijkste, d. i. die naar de landzijde gekeerde<br />

facen verkeerden juist in den slechtsten toestand, waaruit mag<br />

worden afgeleid, dat deze versterking, evenals elke andere aan<br />

de kust gelegene, alleen voor eene verdediging tegen een van<br />

de zeezijde komenden vijand bestemd was. Met behulp van<br />

zandzakken en klapperboomen, die in den omtrek voldoende<br />

voorhanden "waren, werd de omwalling zooveel mogelijk verbeterd.<br />

De binnenruimte werd geëgaliseerd en daarin naar een<br />

o-ereo-eld ontwerp gebouwd. De materialen voor het logies<br />

werd°en uit Kota-Radja over zee aangevoerd. Beide redoutes<br />

werden versterkt. In de kleine kwamen de keukens en vrouwenloodsen.<br />

De geheele positie werd door chicanes en een cirkel<br />

van paallantaarns omringd. De ingang tot de redoutes bestond<br />

uit sterke bouten poorten, waarvoor 's nachts hindernissen gelegd<br />

werden.<br />

Tengevolge van de zeer geïsoleerde ligging onzer versterking<br />

alhier en met de wetenschap, dat de bezetting zich in de<br />

onmiddellijke nabijheid van een zeer hardnekkigen vijaud bevond,<br />

wien het terrein alle roordeelen aanbood, waren hier de grootste<br />

voorz<strong>org</strong>smaatregelen noodig. Aan de westzijde tamelijk open,<br />

was het terrein aan de ooster- en zuiderfacen onzer versterking<br />

vrij dicht begroeid. Men vond er niet slechts heesters, maar<br />

ook zware boomen en talrijke bamboe-doeristoelen, even zoovele<br />

schuilplaatsen, waar zich de vijand nestelen kon. In de nabijheid<br />

onzer versterking vond men bovendien hier en daar kleine


42<br />

hoogten en enkele versterkingen, beide uitmuntend geschikt<br />

voor stellingen van een vijand, die het tot doel wilde stellen,<br />

de bezetting van Koewala Gigieëng voortdurend in onrust te<br />

houden ; eene tactiek, die de Atjehsche vijand getoond heeft, meesterlijk<br />

te verstaan. Verkenningen, die niet altijd zonder eenç ontmoeting<br />

met den vijand afliepen, en het vuren des vijands op hen,<br />

die met den schansarbeid belast waren, gaven de overtuiging<br />

dat onze post alhier, na den terugmarsch der tot die plaats<br />

geageerd hebbende hoofdmacht, menigmaal door hem zoude<br />

worden verontrust. Tot de maatregelen ter verzekering<br />

van de veiligheid onzer positie behoorde dus ook het zooveel<br />

doenlijk openkappen van het begroeide terrein en het wegruimen<br />

der bovenbedoelde kleine hoogten en bentings in den<br />

omtrek, waar de vijand positie zoude kunnen nemen. Hoe<br />

wenschelijk dat ook geweest ware, kon men dadelijk niet alles<br />

opruimen, wat daartoe in de eerste plaats in aanmerking kwam.<br />

Op den smallen landtong, die ten noorden van onzen post bij<br />

de Koewala begint en in noordoostelijke richting de zee van<br />

de lagune scheidt 1), bevindt zich 1000 à 1100 M. ten noordoosten<br />

van onze versterking het punt, waar de lagune zich<br />

recht zuidwaarts wendt en de noordelijke oever een rechten<br />

hoek maakt. Juist op dat punt, dat de geheele lagune tot<br />

voorbij hare uitmonding alsmede onzen post en het daaromheen<br />

gelegen terrein beheerscht, had de vijand een ingezonken<br />

batterij gemaakt, bewapend met lilla's en waarin zich<br />

ook voortdurend eenige schutters ophielden. Gedurende den<br />

bouw onzer versterking, waarvan een drukker verkeer op<br />

en langs de lagune het gevolg was, maakte de vijand uit die<br />

batterij aanhoudend dat verkeer onveilig en bracht hij der bezetting<br />

menig nadeel toe. Niettegenstaande onze versterking<br />

1) Voor het terrein ten oosten van Koewala Gigieëng raadplege men do<br />

goed uitgevoerde kaart van het terrein des oorlogs in Groot-Atjeh behoorende<br />

bij het werk van den Luitenant-Genoraal V e r s p y o k : »Generaal Van<br />

Swieton en do waarheid."


43<br />

dadelijk bewapend werd met een kanon van 12 cM. A., heeft<br />

deze vuurmond, hoe nauwkeurig ook steeds daarmede gericht<br />

werd, de vijandelijke batterij nimmer tot zwijgen kunnen brengen.<br />

Menig goed schot is daarmede — het kan getuigd worden<br />

— gedaan. Telkens dacht men, dat het vijandelijk vuur<br />

had opgehouden, maar telkens overtuigde de vijand onze bezetting<br />

te Koewala Gigieëng van het tegendeel. Eerst een jaar<br />

later, nadat Lambadak door onze troepen bezet werd, zag zich<br />

de vijand genoodzaakt, zijne enfileerbatterij te verlaten en het<br />

zich daarin bevindende geschut in onze handen te laten. De<br />

bevreemding over het weinige succès van ons voortreffelijk kanon<br />

in de versterking te Koewala Gigieëng zal getemperd worden<br />

door de mededeeling der wijze, waarop de Atjehsche vijand<br />

in den regel zijn geschut van klein kaliber (lillas) opstelt en<br />

bedient, wanneer hij de lillas als positiegeschut gebruikt. Achter<br />

de borstwering, doch geheel onttrokken aan het vijandelijk oog,<br />

wordt de lilla in batterij gebracht en afgevuurd. Onmiddellijk<br />

na het schot rollen vuurmond en affuit achterover in een kuil<br />

of loopgraaf, waarin zich ook het bedieningspersoneel onder<br />

granaatvrije hutten bevindt. In oogenblikken, dat dit zich veilig<br />

waant, worden vuurmond en affuit uit den kuil gehaald, maar<br />

op eene andere plaats dan de vorige maal in batterij gebracht<br />

om, zoodra de kans gunstig schijnt, het vuur te heropenen.<br />

KOTA-POHAMA. In de groote lagune ligt tegenover de monding<br />

van de Kroeëng Titi Pandjang een eilandje met vlakken bodem,<br />

waarop men niets anders vond dan klapperboomen. Dit eilandje<br />

beheerscht zoowel de geheele lagune als den ten noorden daarvan<br />

gelegen landtong, de mondingen der Kroeëng Tjoet en Titi Pandjang<br />

en het zuidwaarts tusschen beide wateren en ten oosten<br />

van de Kroeëng Tjoet gelegen terrein. Op het noordelijkst gedeelte<br />

van dit eilandje vindt men nog eene oude, geheel vervallen<br />

steenen versterking, in den vorm eener vierkante redoute, met<br />

twee bastions, waarvan nog drie, geheel van steen opgetiokken<br />

en bijna loodrecht staande facen bestaan. De redoute heeft noch


n<br />

eene gracht, noch banketten. De muren hebben bij eene hoogte<br />

van iy2 à 2, eene dikte van ruim 1 M. De vierde, naar het<br />

zuiden gekeerde face bestaat slechts gedeeltelijk, en er zijn geene<br />

sporen te vinden, dat die vroeger ooit in haar geheel heeft bestaan.<br />

Nabij de wester- en oosterfacen vond men over de geheele<br />

breedte van het eilandje baraboe-doeriafsluitingen gemaakt.<br />

De lengte der facen verschilt van 50 tot 60 M. Aan de zuidzijde<br />

van het eilandje, waar de lagune hare geringste breedte heeft,<br />

werden de overblijfselen gevonden van eene oude brug, waarvan<br />

de stijlen hier en daar nog goed waren, maar het dek geheel<br />

ontbrak, Eenige losse dekplanken, die men er vond, bewezen<br />

echter — zooals trouwens reeds door den commandant onzer<br />

versterking te Moesapi was medegedeeld — dat de vijanden nog<br />

steeds gemeenschap met het eilandje hadden gehouden.<br />

Nagenoeg gelijktijdig met de bezetting der positie aan de<br />

Koewala Gigieëng, in Februari 1876, werd het tevens noodig<br />

geacht, tot de permanente bezetting van Kota-Pohania over te<br />

gaan. Dit geschiedde na eene uit Koewala Gigieëng gezonden<br />

verkenning, toen het bleek dat Kota-Pohama verlaten was en<br />

dadelijk in bezit werd genomen. De bezetting kreeg onmiddellijk<br />

den noodigen voorraad vivres en munitie om zich staande te<br />

kunnen houden. Door aanvoer langs de lagune kreeg zij materialen<br />

voor haar logies. Door het maken van banketten trachtte<br />

zij aanstonds het defensief vermogen der versterking te verhoogen.<br />

De vijand liet een en ander niet ongestoord toe. Ten zuiden<br />

van de lagune verontrustte hij onzen schansarbeid door zijn<br />

geweervuur. Dit nam spoedig zoodanig toe, dat de zuiderface<br />

der versterking met eene palissadeering van klapperhouten stijlen<br />

moest worden afgesloten, nadat de benting slechts zeer kort in<br />

ons bezit was. Aanvankelijk had men aan onze versterking alhier<br />

geen geschut gegeven ; maar nadat de ageerende troepenmacht van<br />

Koewala Gigieëng naar Kota-Eadja teruggekeerd en de vijand<br />

in het noordoostelijk gedeelte van ons gebied weder overmoedig<br />

geworden was, werd het noodzakelijk geacht, onzen post te Kota-<br />

Pohama. met een mortier fe bewapenen.


15<br />

MOESAPI. Onze versterking alhier was gelegen aan den linkeroever<br />

van de Kroeëng Titi Pandjang, in de nabijheid van hare<br />

uitmondiug in de groote lagune. Aanvankelijk was de gedeeltelijk<br />

tot eene oude versterking behoorende borstwering van aarde,<br />

doch van zoodanige afmetingen, dat het verdedigingsveruiogen<br />

zeer gering was. Vóór de'lage en smalle borstwering werd later<br />

eene paiissadeering van klapperboomen gemaakt, waarbij de<br />

bestaande aarden borstwering als banket diende. De vorm der<br />

versterking was die van een rechthoekig trapezium, waarvan de<br />

evenwijdige zijden 42 en 30 M. en de opstaande zijden 30 en<br />

36 M. lang waren. Ongeveer het »/, gedeelte der naar de lagune<br />

gekeerde, korte evenwijdige zijde werd tot een groot bastion<br />

ingericht, waarop de twee tot de bewapening behoorende kanonnen<br />

werden geplaatst. Aan den noordwester saillant werd<br />

een cirkelbastion gemaakt, alleen ten doel hebbende, den<br />

daarop geplaatsten schildwacht in de gelegenheid te stellen,<br />

de beide facen aldaar in hare geheele lengte te kunnen obser-<br />

veeren.<br />

Het in den omtrek van Moesapi gelegen terrein is tamelijk<br />

open en moerassig. Op een afstand van 300 M. ten noordwesten<br />

van onzen post werd het uitzicht belemmerd door de<br />

vrij hooge wallen eener oude versterking, Kota-Moesapi geheeten.<br />

Deze versterking neemt bijna de geheele oppervlakte in van een<br />

schiereiland, dat 500 M. lang en 100 M. breed, nagenoeg geheel<br />

door de lagune en moeras is omringd. De hoofdversterking<br />

is eene vierkante redoute, waarvan de wallen gedeeltelijk van<br />

steen, gedeeltelijk van aarde zijn. Tegen de wester- en oosterfacen<br />

van dit werk'leunen flèches, waarvan de keel tegen die facen<br />

aansluit. Het geheele werk is zeer vervallen; katten en<br />

bastions zijn ingestort. De binnenruimte der versterking was,<br />

voorzooverre die niet door puin werd ingenomen, m een modderpoel<br />

herschapen. Ook de buitenmuren waren gedeeltelijk ingestort<br />

en vormden puinhoopen, waaruit het kreupelhout reeds<br />

welig tierde. In Kota-Moesapi liggen nog twee fraaie bronzen<br />

kanonnen; het eene heeft eene lengte van 6, het andere van


6<br />

4 M. 1) Nabij onze versterking te Moesapi vond men in 1876,<br />

in de Kroeëng Titi Pandjang nog de sporen der aldaar door onze<br />

troepenmacht tijdens de tweede expeditie geslagen bruggen. 2)<br />

KOTA-UADJA BEDIL. Op een kleinen heuvel aan de oostelijke<br />

grens der moerassen, die zich langs den rechteroever der Atjehrivier<br />

uitstrekken, en op <strong>80</strong>0 M. van hare monding lag eene<br />

kleine Atjehsche versterking, waarvan de omwalling gedeeltelijk<br />

uit aarde, gedeeltelijk uit steen bestond. Het geheele werk had<br />

nog een tamelijk goed uiterlijk en er was weinig noodig,<br />

het voor onze bezetting geschikt te maken. Van dien heuvel<br />

overziet men het geheele omliggende terrein. In het westen<br />

en zuiden wordt dit spoedig onbegaanbaar door de moerassige<br />

oevers der Atjeh-rivier, die dichtbegroeid zijn met riet en nipah.<br />

Van af de noordzijde van den heuvel tot aan het strand, een<br />

afstand van ongeveer 200 M., is het terrein droog en zanderig.<br />

In het oosten leunde de heuvel tegen den kampong Koewala,<br />

waarvan het houtgewas moest worden opengekapt, maar later<br />

weder welig tierde.<br />

De geheele terreinstrook tusschen Kota-Radja Bedil en Moesapi<br />

vertoont de sporen der vele aardewerken, die hier, hetzij<br />

in vroegere jaren, hetzij later, vóór en tjjdens of tusschen de<br />

beide expedition, door de Atjehers werden aangelegd. Onder en<br />

tusschen de vele ingravingen en aardophoogingen vindt men<br />

groote en kleine redoutes. In de nabijheid van Kota-Radja Bedil<br />

muntten daarvan twee uit, waarvan de eene ten noorden en de<br />

andere ten zuiden van den kampong Koewala gelegen was.<br />

Nabij onzen post vond men ook heilige graven, werwaarts, zoo-<br />

1) Bezwaren, aan het transport verbonden, hebben die vuurmonden tot<br />

dusverre aldaar laten liggen.<br />

2) Zie omirent deze bruggen, pag. 123 van het werk vanden Luitenant-<br />

Ceneraal Van S w ie ten: »De waarheid over onze vestiging in Atjeh".<br />

Wat men in 1873 en 1874 abusievelijk Kroeëng Tjoet noemde, is de Kroeën"<br />

Titi Pandjang.


7<br />

als bericht werd, ook door de vijandig gezinde bevolking der<br />

XXVI en XXII moekims bedevaarten gedaan, offers gebracht<br />

en de daarmede gepaard gaande plechtigheden verricht werden.<br />

Onze versterking — waarvan de eigenlijke naam Kota-Babi was —<br />

had den vorm eener vierkante redoute van 40 M. zijde,<br />

waarvan zoowel de steenen als de aarden borstwering behoorlijk<br />

tot verdediging was ingericht. De stormvrijheid werd verzekerd<br />

door langs het buitentalud chicanes te maken. Alleen in de nabijheid<br />

van dezen post was het langen tijd zóó veilig, dat men<br />

er een gedeelte van het, ook voor de bezetting der andere jn<br />

het noorden gelegen versterkingen bestemde slachtvee buiten de<br />

borstwering kon laten grazen.<br />

TIBANG, LAMARA NOORDOOST, LAMAKA ZUIDOOST EN LANGKROEK-<br />

OOST. De alhier door ons opgerichte versterkingen waren kleine<br />

vierkante aarden redoutes, aan den linkeroever der Kroeëng Titi<br />

Pandjang. Het terrein, waarop deze versterkingen opgericht<br />

zijn, is zeer moerassig en loopt bij den minsten hoogen waterstand<br />

dadelijk onder. Het wordt door een groot aantal dijkjes<br />

doorsneden van 1 tot iy2 voet breedte, die dat terrein in zeer<br />

onregelmatige vakken verdeelen. In sommige daarvan vindt men<br />

zoutpannen, in andere vischvijvers. Westwaarts wordt het ter rein<br />

iets hooger ; ofschoon het daar toch zeer modderig blijft, vindt<br />

men tusschen onze versterkingen Lamara N.O. enLamaraZ. O.<br />

nog een kampong, Loe-e genaamd. Ten einde het vrije uitzicht<br />

en daarmede de veiligheid te bevorderen, moest ook bij deze vier<br />

posten het omliggende geboomte en kreupelhout worden omgekapt,<br />

zoodat men uit onze versterkingen naar den rechteroever<br />

der Kroeëng Titi Pandjang kon zien. Van deze vier posten hadden<br />

die te Tibang en Langkroek O. alleen goed drinkwater<br />

en voorzagen de twee andere posten hiervan.<br />

De bezetting van Tibang, waarvan de kampong van dien naam<br />

aan de overzijde der Kroeëng Titi Pandjang ligt, bestond aanvankelijk<br />

uit een peloton, maar werd later teruggebracht tot<br />

eene sectie Infanterie, waardoor de afmetingen der versterking


48<br />

te groot voor de behoorlijke verdediging werden. De facen deiredoute<br />

verschilden van 35 tot 40 M., terwijl die afmetingen bij<br />

de andere posten 20 à 25 M. bedroegen. Breede en dikke bamboe-doeriverhakkingen<br />

omgaven de lage aarden borstweringen,<br />

die niet meer dan 1 M. hoog en even zoo dik waren. Door een<br />

nauwen gang, die in verschillende richtingen rechthoekig<br />

gebroken werd, kwam men door die verhakking en een smal<br />

poortje in de binnenruimte der versterking, waar men het met<br />

atap gedekte bamboezen logies der bezetting vond. Keukens en<br />

andere bijgebouwen stonden buiten de versterking aan den kant<br />

der Kroeëng Titi Pandjang. Het verblijf op deze posten was,<br />

vooral voor den eenigen officier, postcommandant, zeer onaangenaam,<br />

die slechts nu en dan, als eenige uitspanning, zijn collega<br />

in de naastbijzijnde versterkingen een bezoek kon<br />

brengen.<br />

Langkroek O. maakte hierop in zooverre eene uitzondering,<br />

dat het westelijk van den post gelegen terrein en het emplacement<br />

zelf der versterking hoog en droog gelegen zijn. De versterking<br />

had hier geene aarden borstwering, maar eene klapperhouten<br />

palissadeering.<br />

LANGKROEK. Onze hier opgerichte post was op den zuidelijken<br />

rand van den kampong van dezen naam en op het pad, dat van<br />

Langkroek O. naar den Pidirdijk leidt, gelegen. De grootte en<br />

de mnchting der versterking kwamen met die der laatstgenoemde<br />

geheel overeen. Het terrein maakt hier echter eene gunstio-e<br />

uitzondering. Ten zuiden had men een goed uitzicht door de<br />

uitgestrekte sawahvlakte, terwijl het geboomte van den kampong<br />

ten noorden van den post zooveel noodig was omgekapt.<br />

LAMPIUT. De hier opgerichte post grensde aan het einde van<br />

het moeras, dat als de oorsprong van de Kroeëng Titi Pandjang<br />

mag worden beschouwd, omdat het 't meeste sawahwater uit<br />

den omtrek opneemt, waarmede die rivier gevoed wordt. De<br />

uitgestrekte vlakte, die het emplacement der versterking in alle


49<br />

richtingen omgeeft, was weleer in prachtige sawahvelden verdeeld,<br />

doch is later in eene kale streek herschapen, met gras<br />

en hoog opschietende alang-alang begroeid, waarop men hielen<br />

.daar kleine, met boomen begroeide hoogten aantreft, zooals<br />

in de vlakte bij Boekit Daroe. De vorm onzer versterking was<br />

eene vierkante redoute met 45 M. zijde, omheind door eene<br />

klapperhouten palissadeering. Aan de tegenover den rand van<br />

den reeds in 1873 en 1874 zoo beruchten kampong Pinang<br />

liggende oosterface waren op de hoeken cirkelbastions gemaakt.<br />

Achter de palissadeering bevond zich een planken banket. De<br />

geheele versterking was omgeven door chicanes. Met uitzondering<br />

van de keuken en privaten, stonden alle gebouwen binnen<br />

de palissadeer ing.<br />

KOTA-ALAM. De inrichting van dezen post was dezelfde als<br />

die van Lamprit. Alleen vond men er slechts één bastion, aan<br />

den zuid-ooster saillant; maar de ligging der versterking was veel<br />

einstiger. De zuiderface grensde aan de Atjeh-rivier. Er was<br />

dus voor den opvoer van materialen en vivres eene gunstige<br />

gemeenschap met Kota-Radja. De bezetting vond ook eene geschikte<br />

bad- en reinigingsplaats en tevens eene gelegenheid om<br />

visch te krijgen. De drie andere facen grensden aan een met<br />

vele vruchtboomen beplant terrein, dat hier en daar ook met<br />

gras en alang-alang begroeid is. Het zuidelijk en oostelijk gedeelte<br />

van het geboomte van den aangrenzenden kampong Lemboeq<br />

werd omgekapt, zoodat men over eene tamelijk groote<br />

uitgestrektheid een ruim uitzicht had.<br />

Weleer was Kota-Alam door vier kleine, aan den noordelijken<br />

en oostelijken rand van den kampong Lemboeq gelegen versterkingen<br />

omgeven: Berouw, Lemboeq, Lemboeq Noordoosten<br />

Lemboeq Oost. Die bijna in een halven cirkel gelegen postenlinie<br />

moest het open kampement en het hospitaal te Panteh-<br />

Peiraq 1) beschermen. — Na de oprichting onzer posten te<br />

) Panteh-Poiraq is het terrein, dat in de gevechtsrapporten der tweede<br />

expeditie de rjror.nti grasvlakte genoemd wordt.


50<br />

Pango en Oleh Karang werd die postenlinie overbodig en derhalve<br />

ingetrokken.<br />

Wat den gezondheidstoestand betrof, had de post te Kota-<br />

Alam een goeden naam. Later kwam er, evenals te Blang-Oë.<br />

een hulp hospitaal, waarvan de bamboezen gebouwen tegenover<br />

den noordwester saillant wel opgericht, maar om verschillende<br />

redenen nimmer voor dat doel betrokken zijn. Het gebrek aan<br />

troepenlogies in en om Kota-Radja werkte hoofdzakelijk daartoe<br />

mede, waardoor de voor het hospitaal opgerichte gebouwen eene<br />

goede gelegenheid aanboden, binnen de versterking te Kota-<br />

Alam een half bataljon Infanterie te legeren. Dit kleine kampement<br />

lag buiten de versterking, maar was, door eene stevige<br />

pagar en eene breede verhakking omgeven, voldoende tegen<br />

overrompeling beveiligd.<br />

OLEH KARANG. De alhier opgerichte versterking draagt haar<br />

naam naar de op 22 Februari 1876 door onze troepen in bezit<br />

genomen mesigit. Van al de gedurende dit tijdvak veroverde<br />

moskeeën was deze ontegenzeggelijk de sterkst bevestigde. Het<br />

vierkant, waarin de mesigit en andere daarbij behoorende gebouwen<br />

stonden, had 50 M. zijde. Met uitzondering van de<br />

oosterface was het geheel omgeven door eene aarden borstwering<br />

van 2 M. hoogte. Buiten- en binnentaluds stonden loodrecht<br />

en werden door balken, planken, boomstammen en rotan staande<br />

e<br />

gehouden. Achter het binnentalud bevond zich een goed aarden<br />

banket. Om de borstwering was eene gracht gegraven van 2 o,<br />

M. breedte en 1 M. diep, geheel gevuld met eene bamboe-doeriverhakking.<br />

De oosterface was slechts door eene tamelijk dicht<br />

begroeide levende pagar afgesloten. Aan deze zijde bevond zich<br />

ook de ingang tot het werk. Met zeer weinig moeite werd de<br />

veroverde positie in een paar dagen tot eene behoorlijk beveiligde<br />

versterking ingericht. De pagar werd ter halver hoogte<br />

omgekapt en daarachter eene klapperhouten palissadeering gesteld;<br />

op de noordooster- en zuidwester saillanten kwamen cirkelbastions;'<br />

de grachten banketten werden verbeterd. De mesigit


51<br />

en de verscheidene woningen, die bij haar werden aangetroffen,<br />

schenen voorloopig voldoende ruimte aan te bieden om daarm<br />

de bezetting en al wat daartoe behoorde, op te nemen. Naden<br />

aanvoer van materialen uit Kota-Kadja werden al die woningen<br />

later, behalve de mesigit, omvergehaald en tegen beter logies<br />

verwisseld. Uit de kaart blijkt, dat onze versterking m het noorden<br />

en oosten aan vrij uitgestrekte sawahs grenst, terwijl de zuideien<br />

westerfacen onmiddellijk tegen kampongs leunen. Gaat men<br />

deze kampongs in westelijke richting door tot aan de sawah ten<br />

oosten van den grooten kampong Lemboeq, dan heeft men een<br />

terreingedeelte, dat grootendeels begroeid is met alang-alang en<br />

laag struikgewas, waartusschen hier en daar enkele groote boomen<br />

opschieten. Op onregelmatige wijze kruisen elkander op<br />

dit terreingedeelte enkele waterleidingen, die waarschijnlijk gedeeltelijk<br />

in verbinding staan met de Kroeëng Tjoet en zeer<br />

waarschijnlijk voor een gedeelte met de groote waterleiding, welke<br />

van Tjapoetoe - nagenoeg evenwijdig met de Atjeh-nvier -<br />

in noordwestelijke en noordelijke richting naarde moerassen bij<br />

Lamprit loopt. Pagars en galangans verdeelen hier het terrein<br />

in verschillende onregelmatige vierhoeken. Van Oleh Karang in<br />

oostelijke richting door de sawah gaande, stuit men reeds ze<br />

poedi op een in moeras staand nipahbosch, dat aan deze z^e<br />

"het nitzicht geheel beneemt, maar niet meer dan 40 a 60£<br />

breed is Nu en dan door moerassige sawahs gescheiden, stiekt<br />

Zich dat nipahbosch noordwaarts uit tot aan den oorsprong van<br />

de Kroeëng Tjoet 1) en zuidwaarts tot aan de sawahs ten noorden<br />

L "(-„i nf dn Kroeëns Tioet moet jaren geleden haar<br />

J U : S S Ä t Ä ! — .-enge,, WeHicht,<br />

da eene tere terreinopneming, gepaard aan eene nauw.ceunge waterpasi<br />

a er tot de wetenschap, ,al leiden, dat dio rivier voorheen wervel<br />

nu slechts gegist werd! - een der armen „ geweest van de Atjeh-<br />

rivier.<br />

Schien is deze onderstel.ing oolc gewettigd ^ ^ ^ f Z<br />

diang. Eene onderstelling, die trouwens door meer dan een schnjve,<br />

do geographische gesteldheid van Groot-Aljeh is gedaan.


52<br />

van Pango. Genoemde rivier kan geacht worden, haar oorsprong<br />

iets ten noorden van Oleh Karang te hebben. Zuidwaarts van<br />

deze plaats gaande, stuit men dadelijk op den dichtbegroeiden<br />

kampong Tjiri. Evenals in alle kampongs van Groot-Atjeh zijn<br />

ook hier de erven der woningen door stevige pagars van bamboe-doeri<br />

van elkander geseheiden. Met tal van kronkelingen<br />

slingeren zich langs die erven de niet meer dan een halve nieter<br />

breede voetpaden. Eene uitstekende terreinkennis of goede plaatselijke<br />

bekendheid is hier een vereischte om niet te verdwalen.<br />

Na de oprichting van onzen post alhier werd dadelijk begonnen<br />

met het opruimen van het ten oosien daarvan gelegen<br />

nipahbosch en het openkappen van het naar de zijde van Kota-<br />

Alam gelegen terrein, waarlangs de gemeenschap met Kota-<br />

Radja moest worden gemaakt en onderhouden. Aan de bezetting<br />

zelve van Oleh Karang werd overgelaten, de beste en<br />

veiligste gemeenschap met de posten te Kota-Alam en Pango<br />

te zoeken en te maken. Na verloop van tijd is dat wel gelukt<br />

tusschen Oleh Karang en Kota-Alam ; maar de rechtstreeksche<br />

gemeenschap tusschen Oleh Karang en Pango bleef immer onveilig.<br />

.<br />

PANGO. Zooals reeds hierboven gezegd is, werd onze versterking<br />

te Pango gelijktijdig^met die te Pagar-Ajer opgericht. Zij ligt<br />

aan den rechteroever der Atjeh-rivier, bij een door de Atjehers<br />

weleer algemeen gebruikt overgangspunt en behoorde met onze<br />

posten te Oleh Karang en Koewala Gigieëng tot de verst<br />

vooruitgeschovene versterkingen in de XXVI moekims. Het<br />

terrein in den omtrek van Pango is tamelijk hoog gelegen en<br />

bestaat voor het grootste gedeelte uit gras- en vroeger voor de<br />

cultuur van suikerriet gebruikte velden. Aan de westzijde leunt<br />

de versterking aan den uitgestrekten kampong van dien naam,<br />

waarvan een gedeelte van het geboomte door de bezetting van<br />

den post moest worden omgekapt. Ook de pagars en galangans<br />

der voormalige suikerriettuinen moesten worden opgeruimd,<br />

waardoor de bezetting een voldoend vrij uitzicht rondom de


5:!<br />

versterking kreeg, dat zich later, na het omkappen van het<br />

geboomte van den kampong Tjiri, over de noordelijk gelegen<br />

sawah tot Oleh Karang uitstrekte.<br />

De inrichting onzer versterking te Pango was gelijk aan die<br />

te Pagar-Ajer, met uitzondering dat de vier facen van eene<br />

klapperhouten palissadeering waren voorzien. Ook is hier van<br />

toepassing hetgeen bij Pagar-Ajer omtrent den bouw van het<br />

logies en de reinheid werd gezegd.<br />

Onze vestiging te Penajoeng maakt eigenlijk — evenals die<br />

te Olehleh, Kampong Djawa, Gedah, Panteh Peiraq, Pakan<br />

Atjeh - en later ook die te Nesoeh — een onderdeel uit van<br />

onze hoofdvestiging en zou daarom, zooals in 't begin van dit<br />

hoofdstuk is gezegd, hier onbesproken kunnen blijven ; maar Penajoeng<br />

heeft in de geschiedenis van den Atjehschen oorlog<br />

eene te groote bekendheid gekregen, om hier van deze plaats<br />

met geen enkel woord melding te maken. — Reeds vóór den<br />

26en April 1874 werd hier eene versterking opgericht. De oorspronkelijke<br />

vorm dezer versterking was die eener vierkante gebastioneerde<br />

redoute, waarvan de facen eene lengte hadden van<br />

40 M. Gedeeltelijk waren zij met palissadeeringen va,n klapperboomen,<br />

gedeeltelijk met aarde - tusschen loodrecht staande<br />

planken opgehouden - opgezet. Achter de borstwering was een<br />

aarden banket gemaakt. De versterking was door eene 2 M.<br />

breede gracht omringd, waarvan de escarpe zonder berm tegen<br />

de borstwering aanleunde. Bij hoogen waterstand liep de gracht<br />

vol, bij laag water kon ze langs een sloot haar water laten wegloopen.<br />

De°vier bastions waren elk met 1 stuk geschut bewapend.<br />

Het groote gewicht onzer positie bij Penajoeng gedurende en<br />

eenigen tijd na het einde van de tweede expeditie 1) is langzamerhand,<br />

vooral door het vooruitschuiven onzer postenliuie tot aan<br />

de Titi Pandjang en het bezetten van eenige punten op het ter-<br />

1) Zie hieromtrent: »De waarheid over onze vestiging in Mjeh" door<br />

den Luitenant-Generaal Van Swieten.<br />

\


51<br />

rein langs den linkeroever der rivier, verminderd. In Maart<br />

1876 had Penajoeng als post zijne militaire waarde nagenoeg<br />

geheel verloren. De bezetting diende sedert dieu tijd eigenlijk —<br />

evenals die te Kampong Djawa — om orde en veiligheid onder<br />

de daar gevestigde talrijke Chineesche bevolking te handhaven,<br />

die zich langzamerhand langs den rechteroever der Atjeh-rivier<br />

had uitgebreid. De versterking had zoodoende langzamerhand<br />

hare geschutbewapening moeten verliezen en eene andere gedaante<br />

gekregen. De tijd had het houtwerk der borstwering vernield.<br />

De versterking kreeg eene geheele aarden borstwering en<br />

de bastions werden niet meer noodig geacht. Zoo verrees eene<br />

nieuwe benting in den vorm eener vierkante aarden redoute<br />

met 40 M. zijde en 1 à l'/2 M. borstweringdikte. Achter de<br />

borstwering kreeg men een doorloopend banket, daarvoor een<br />

smallen berm, met de gracht op hare vroegere afmetingen. Behalve<br />

aan den kant der Atjeh-rivier, waar de berm meteenige<br />

staketsels was beplant, omgaf' eene 6 M. breede verhakking<br />

van bamboe-doeri, hier en daar afgewisseld door eene draadversperring<br />

onder de verhakking, onze versterking, waarvan de<br />

stormvrijheid zoodoende genoegzaam verzekerd was. De tijdens<br />

de tweede expeditie tegenover Penajoeng over de Atjeh-rivier<br />

geslagen vaste brug was door een bandjir vernield en evenmin<br />

als het aan de overzijde der rivier gelegen wachthuis hersteld.<br />

Van af dat oogenblik geschiedde hier de overtocht met een gierpont.<br />

Het terrein van Penajoeng bestaat eigenlijk grootendeels uit<br />

eene kale, met alang-alang begroeide vlakte, die in het noorden<br />

ongeveer 200, in het zuiden 300 M. lang is en aldaar aan kampongs<br />

grenst, terwijl zij in het oosten in eene groote sawah te<br />

niet loopt. Uit deze sawah loopt in westelijke richting van den<br />

Pidirdijk eene waterleiding, die ten noorden van Penajoeng met<br />

de Atjeh-rivier in verbinding staat. Over deze waterleiding werd<br />

eene brug van klapperboomen gelegd op den smallen weg, die<br />

langs den rechteroever der rivier naar de Marinebenting leidt.<br />

Zuidwaarts gaat die weg, reeds tijdens de tweede expeditie ver-<br />

/


55<br />

breed en in voldoenden toestand gebracht, naar Panteh Peiraq.<br />

Lanas dien weg bouwden langzamerhand eene nijvere Chineesche<br />

bevolking, die den kleinhandel uitoefent, en enkele Europeanen<br />

hunne woningen, waardoor de geheele ruimte van af onze versterking<br />

tot aan Panteh Peiraq eene welvarende plaats is geworden,<br />

die eene goede toekomst kan tegemoet gaan.<br />

N<br />

b


HOOFDSTUK II.<br />

Algemeene vorm en inrichting onzer<br />

versterkingen.<br />

Uit het vo<strong>org</strong>aande hoofdstuk is gebleken, dat verreweg onze<br />

meeste versterkingen den vorm hadden van een vierkant, met<br />

40, 45 à 50 Al. zijde, wanneer de bezetting was bepaald op<br />

één compagnie Infanterie. Slechts zelden en alleen dan werd<br />

van die afmeting afgeweken, wanneer de bezetting minder dan<br />

1 compagnie bedroeg of gebruikt werd gemaakt van eene reeds<br />

bestaande Atjehsche benting, waarvan de afmetingen niet te<br />

veel van bovenbedoelde afweken.<br />

Bij het oprichten der gebouwen binnen de versterking werd<br />

in het oog gehouden om de kazernes der Infanterie tegen die<br />

facen te plaatsen, waar de meeste kansen voor een aanval bestonden.<br />

Door het front dier gebouwen geheel open te laten<br />

werd den soldaten de gelegenheid gegeven bij het alarmsignaal<br />

zich dadelijk achter de facen op te stellen, waartoe banketten<br />

waren gemaakt, enkele malen van aarde, doch in den<br />

regel van wild hout en planken. Het wachthuis en de arrestantenkamer<br />

werden aan de pooit of den ingang der versterking<br />

gebouwd, ten einde dit zwakke gedeelte ,dadelijk te kunnen<br />

beschermen. Het kruitmagazijn werd nabij een der bastions, op<br />

de minst bedreigde face geplaatst en voldoende gedekt tegen<br />

het geschutvuur van een Inlandschen vijand. De wanden werden<br />

nit in twee rijen opgestelde klapperhouten stijlen samengesteld.<br />

Het dak werd veelal door aarde bedekt. De overige gebouwen<br />

tot logies voor officieren, bedienden en enkele d wan o-arbeiders


57<br />

alsmede tot vivresmagazijn dienende, werden langs die facen<br />

geplaatst, welke de minste kansen hadden, te worden aange-<br />

vallen.<br />

In de vivresmagazijnen moest steeds een voorraad voor twee<br />

maanden geb<strong>org</strong>en zijn.<br />

Ten einde de schildwachten en posten zooveel mogelijk tegen<br />

wind en regen te beschutten, werden ter bestemder plaatse zeer<br />

eenvoudige schilderhuisjes opgesteld, gewoonlijk bestaande uit<br />

vier in den grond geplaatste staken van wild hout, waarop een<br />

dak van kadjangmatten, atap of gevlochten klapabladeren bevestigd<br />

was.<br />

De keukens, badkamers, stallen voor paarden en slachtvee,<br />

alsmede de privaten vonden in den regel eene plaats buiten de<br />

versterking.<br />

De materialen, waarvan de gebouwen werden samengesteld,<br />

verschilden dikwerf zeer in qualiteit, die gewoonlijk van de<br />

beste was, wanneer de gelegenheid bestond, die materialen zonder<br />

vele bezwaren van Kota-liadja aan te voeren. Zij waren van de<br />

geringste qualiteit, wanneer men er zich — zooals nog al vaak<br />

het geval was — toe bepalen moest, te nemen wat men in den<br />

omtrek der op te richten versterking vond. In het laatste geval<br />

moest _ het kon niet anders — worden overgegaan tot de<br />

vernieling van ledig staande woningen der Atjehsche bevolking<br />

en tot het kappen van wild hout in de door de gevluchte bevolking<br />

verlaten kampongs. 1) Die woningen zijn alle, zonder<br />

uitzondering, van hout gemaakt, dat dikwerf zeer deugdzaam is.<br />

De vloer is 1 à l'/2 M. boven den grond en bestaat uit planken<br />

voor de woningen der meergegoeden en uit nibonglatten<br />

voor die der mindergegoeden. De omwanding en tusschenschotten<br />

zijn gewoonlijk van de takken der nipah gemaakt, die men<br />

laat uitdrogen, vervolgens op gelijke lengte snijdt en naast elkander<br />

plaatst in vakken, door houten pennen bevestigd. Het<br />

~l7 De~gewone bamboe wordt in Groot-Atjoh niet of wel hoogst zelden<br />

gevonden, zoodat men in geene enkele Atjehsche woning dit overigens echt<br />

Indische bouwmateriaal zal aantreffen.


58<br />

huis heeft een deur, door een trap met den beganen grond verbonden.<br />

Bij de woningen der mindergegoeden is die trap niets<br />

anders dan eene klapperstam, waarin eenige treden zijn uitgekapt,<br />

of wel een eenvoudige ladder, die weggenomen kan<br />

worden. De woningen der aanzienlijken hebben behoorlijke<br />

trappen, meestal 1 M. breed, die, om het opklimmen in sommige<br />

gevallen zeer moeilijk te maken, door eene om scharnieren<br />

draaiende en goed glad gemaakte klep bedekt kan worden.<br />

De dakbedekking van alle woningen bestaat uit atap. Dwong<br />

de noodzakelijkheid, bij de oprichting eener versterking, van de<br />

materialen der Atjehsche woningen gebruik te maken, dan werden<br />

zij alleen in dat geval gesloopt. Staken van wild hout of<br />

nibong dan wel de stijlen dier woningen werden, met tusschenruimten<br />

van 2 M., over de lengte van het op te richten gebouw,<br />

in drie rijen, op 2 M. afstand van elkander, in den<br />

grond geplaatst; de staken der middelste rij waren 1 M. hooger<br />

dan die der buitenste rijen, welke in den regel eene lengte hadden<br />

van iy2 à 2 M. Over die staken werden gordingen gelegd,<br />

daarna daksparren, waarop de atap werd vastgehecht. De goede<br />

dekking der Atjehsche woningen maakte het soms mogelijk, een<br />

gedeelte van het dak der gesloopte huizen in eens op het voor<br />

de troepen op te richten logies te leggen. De baleh-balehs werden<br />

van de afgebroken omwandingen of vloeren der Atjehsche<br />

huizen gemaakt. Alle verbindingen hadden plaats met gemoeti<br />

of gewoon touw, dat veel in de kampongs gevonden en door<br />

den soldaat met z<strong>org</strong> bijeengezameld werd. Het logies in onze'<br />

versterkingen te Mibouw Zuid, Mihouw Oost, Lampagar, Biloel,<br />

Atoë en Kajoe-Lë b.v. werd aanvankelijk uit zoodanige materialen<br />

samengesteld. Het behoeft nauwelijks gezegd te worden, dat<br />

in deze gevallen de officieren zich met hetzelfde logies — doch van<br />

eenigszins grootere afmetingen — als de manschappen moesten vergenoegen.<br />

Hield de ageerende troepenmacht lang stil op de plaats,<br />

waar eene versterking moest worden opgericht, en bestond daardoor<br />

tevens de gelegenheid, uit Kota-Radja materialen aan te voeren,<br />

dan werd het logies ook dadelijk zoo goed mogelijk gemaakt.


59<br />

In het laatste geval bestonden de stijlen uit nibong-of klapaboomen,<br />

3£ à 4 M. boven den grond. Het dak werd gedekt<br />

met asphaltvilt of kadjang matten. De omwandingen werden<br />

insgelijks van kadjangmatten voorzien. — De baleh-balehs werden<br />

zoodanig ingericht, dat er later de slaaptafels konden worden<br />

opgelegd ; alles behoorlijk vastgebonden door rotan of gemoetitouw.<br />

Op deze wijze werdeu o. a. de posten te Pagar-Ajer, Pango<br />

en Koewala Gigieëng dadelijk voorzien. De versterkingen, die<br />

door de bezetting zelve moesten opgericht worden met de materialen,<br />

die door haar in den omtrek gevonden werden, kregen<br />

eerst dan werkvolk en betere materialen uit Kota-Radja, zoodra<br />

meer werkkrachten en transportmiddelen beschikbaar kwamen ;<br />

aan een en ander had men — vooral tijdens de operation —<br />

vaak gebrek.<br />

Het behoeft eigenlijk niet te worden gezegd, dat, de zeer gebrekkige<br />

inrichting van het logies op de posten op den algemeenen<br />

gezondheidstoestand van officieren en mindere militairen een<br />

minder gunstigen invloed heeft uitgeoefend. De zich weinig<br />

boven den grond verheffende baleh-balehs, waardoor de manschappen<br />

aan de inademing der schadelijke grondgassen waren<br />

blootgesteld ; de bedekking der daken met asphaltvilt, waardoor<br />

de temperatuur in de gebouwen bovenmatig werd verhoogd ; de<br />

geheel opene kazernes, waardoor men het nee plus ultra van<br />

ventilatie hoopte te verkrijgen, maar waardoor de bewoners geheel<br />

en al ongedekt waren tegen de vaak snelle en groote afwisselingen<br />

van weer en wind; dit alles, gevoegd bij het omwoelen<br />

van den grond en het openkappen van bosch voor den<br />

gevorderden schansarbeid, leverde meer dan één factor op om<br />

zelfs in gewone omstandigheden, d. i. wanneer de bezetthjg rust<br />

had, de kansen voor ziekten te vermeerderen. Eerst langzamerhand<br />

kon daarin verbetering worden gebracht.


HOOFDSTUK III.<br />

Bewapening en sterkte der bezetting van de posten.<br />

Kortheidshalve zij hier opgemaakt een :<br />

Namen der posten.<br />

Biloel . . . .<br />

Atoë<br />

Atoë Noord<br />

Kajoe-Lë .<br />

Lambaroe .<br />

MesigitPagar-Ajer.<br />

Pagar-Ajer.<br />

Longbatah-Mesigit<br />

Lo-ong . . . .<br />

Mibouw Oost .<br />

Mibouw Zuid .<br />

Ketapan Doewa .<br />

Djempit....<br />

Longbatah Zuid .<br />

Boekit Daroe .<br />

Pakan Badak .<br />

Boekit Seboen . .<br />

Traniporteere.<br />

STAAT, aantoonende de sterkte der bezetting aan<br />

Infanterie en de bewapening met geschut van de<br />

verschillende posten, op ultimo Maart 1876 door<br />

onze troepen in Groot-Aljeh bezet.<br />

| |<br />

w<br />

ia<br />

\b<br />

de<br />

2<br />

18<br />

Geschutbowapening<br />

<<br />

"2<br />

\<br />

\<br />

1<br />

2<br />

5<br />

><br />

3<br />

2<br />

2<br />

1<br />

1<br />

6<br />

><br />

2<br />

1<br />

1<br />

1<br />

2<br />

7<br />

S<br />

S.<br />

i<br />

\<br />

2<br />

4<br />

ïj<br />

\<br />

\<br />

i<br />

i<br />

1<br />

2<br />

7<br />

1<br />

s<br />

g<br />

1<br />

1<br />

1<br />

1<br />

4<br />

1<br />

1<br />

1<br />

9<br />

Aanmerkingen.<br />

a. ßeno compagnie tor sterkte<br />

van 4 officieren en 120<br />

onderofficieren en manschap-<br />

b. Ultimo Maart 1876 was<br />

te Kajoe-Lë nog vereonigd hot<br />

geheele linker half 13 e bataljon<br />

Infanterie, bestaande<br />

uit 4 compagnieën, bonevens 2<br />

section 8 cM. B<strong>org</strong>artillorie.<br />

Een gedeelte dezer troepenmacht<br />

was in bezetting te<br />

Atoë Noord, waar de post<br />

kort te voren opgericht was<br />

en nog geene geschutbewapening<br />

had.<br />

c. Ultimo Maart 1876 lag<br />

te Lambaroe nog in bezetting<br />

liet geheele linker half 8 e bataljon<br />

Infanterie, bestaande<br />

uit 4 compagnieën.


Namen der posten,<br />

Per transport<br />

Lampagar .<br />

Sinangri.<br />

Blang-Oë .<br />

Lampasei . .<br />

Koewala Gigieëng<br />

Kota-Fohatna .<br />

Moesapi. .<br />

Kota-Kadja Bedil<br />

Tibang . .<br />

Lamara Noordoost<br />

Lamara Zuidoost<br />

Langkroek Oost<br />

Langkroek .<br />

Lamprit. .<br />

Kota Alam .<br />

Oleh Karang<br />

Pango . .<br />

Penajoeng .<br />

TOTAAL . . .<br />

behalve Kota-Radja<br />

en omstreken<br />

met Olehleh.<br />

J? a<br />

\<br />

t<br />

-i<br />

i<br />

"ï<br />

£<br />

"4<br />

ï<br />

X<br />

t<br />

f<br />

1<br />

1<br />

1<br />

1<br />

T<br />

27<br />

61<br />

Geschutbewapening<br />

12<br />

10 16<br />

Aanmerkingen.<br />

d. Eene compagnie tor sterkte<br />

van 4 ofhcieren en 150<br />

onderofficieren en manschappen.<br />

Met de bezetting van Olehleh,<br />

toen uit 1 compagnie bestaande,<br />

waren dus 7 bataljons<br />

Infanterie — behalve de bewakingstroepen<br />

voor Kota-<br />

Radja en vooriuerken — over<br />

de verschillende (36) posten<br />

verdeeld.<br />

Behalve de aanteekeningen in de rubriek »Aanmerkingen"<br />

van bovenstaanden staat, vereischt deze nog de ondervolgende<br />

toelichtingen. _ „<br />

De bezettingen van Longbatah Zuid en Longbatah-Mesigit zijn<br />

spoedig na ultimo Maart 1876 aanmerkelijk verminderd. Hare ge-<br />

schutbewapening werd haar toen ook ontnomen. Het vooruitscho-<br />

ven onzer postenlinie tot Pagar-Ajer, waardoor ImamLong-<br />

batah - zooals hierboven is gezegd — zijne sterke positie tegen-<br />

over Longbatah-Mesigit moest prijsgeven, en die twee versterkin-<br />

gen minder aan vijandelijke aanvallen konden blootgesteld worden<br />

en dus minder belangrijk werden, was de aanleiding daartoe.


62<br />

Onze versterking te Kota-Pohama moest in April 1876 met<br />

1 mortier worden bewapend, omdat de bezetting reeds spoedig<br />

na de oprichting van den post veel te lijden had van het van<br />

den tegenovergestelden oever der lagune komende vijandelijk<br />

vuur, zooals reeds in het eerste hoofdstuk werd gemeld.


HOOFDSTUK III.<br />

Doel der verschillende posten. Uitgestrektheid terrein,<br />

ter bewaking aan ieder postcommandant toevertrouwd.<br />

Algemeene instruction.<br />

Het algemeene doel der op ultimo Maart 1876 door onze<br />

troepenmacht in Groot-Atjeh bezette versterkingen was uit den<br />

aard der zaak zooveel mogelijk in overeenstemming gebracht<br />

met het doel, dat bij het begin der operation in December 1875<br />

beoogd, maar in Maart 1876 nog slechts ten deele bereikt<br />

werd. Door de verovering en bezetting der XXV moekims en,<br />

in verband daarmede, de afsluiting van bet gebied des vijands<br />

van de kusten van de baai van Kroeëng Raba tot aan de<br />

Kroeëng Raja hoopte de Indische regeeriug aan de geheele<br />

sagi der XXII moekims en een gedeelte der XXVI moekims<br />

hare voornaamste hulpbronnen van bestaan te ontnemen, den<br />

vijand naar het binnenland terug te dringen en zoodoende van<br />

onze nederzettingen afhankelijk te maken en hem Vroeg of<br />

laat te noodzaken, zich aan ons gezag te onderwerpen. 1)<br />

Die afsluiting kon alleen geschieden door het oprichten eener<br />

linie van posten, welke den vijand moest beletten, zich op het<br />

door ons bezette terrein te vestigen of er zich ongehinderd op<br />

te bewegen. TeD einde bovendien de reeds aan ons gezag<br />

onderworpen bevolking in toom te houden en baar tevens —<br />

wat voor ons eene eerste verplichting was - - tegen overlast<br />

van den vijand te beschermen, en eindelijk onze hoofdvestiging<br />

1) Zie Koloniaal verslag van 1876.


64<br />

Kota-Radja en hetgeen daartoe behoorde, die volkomene veiligheid<br />

te verzekeren, waarop eene centraalstelling of een hoofdreduit<br />

aanspraak moet maken, was het noodzakelijk, dat eene<br />

tweede linie van posten binnen het door onze troepenmacht<br />

veroverde grondgebied werd opgericht.<br />

Zooals reeds in het eerste hoofdstuk is gezegd, bestonden op<br />

ultimo Maart 1876 aan de grenzen der XX V en XXII moekims<br />

de navolgende versterkingen: Biloel, Atoë, Atoë Noord, Kajoe-<br />

Le, Lambaroe, Mesigit-Pagar-Ajer en Pager-Ajer. Deze zeven<br />

posten vormden een keten, die den naam ontving van zuidoosterlinie.<br />

1)<br />

De zuidoosterlinie vormde dus den scheidsmuur tusschen het<br />

door ons veroverde en bezette grondgebied ten zuiden van de<br />

Atjeh-rivier en dat der nog vijandig gezinde bevolking in de<br />

XXII moekims. Daarom was aan den commandant dier linie<br />

in het algemeen en den commandant van elk der 7 bovengenoemde<br />

posten in het bijzonder opgedragen, te beletten, dat de<br />

vijand door die linie heendrong, hetzij om zich in het daarachter<br />

gelegen terrein te vestigen of daar roof- en moordtooneelen<br />

aan te richten en onze hoofdstelling te verontrusten; maar<br />

tevens de daar wonende vreedzame bevolking tegen molestatie te<br />

behoeden. Ieder postcommandant was bovendien opgedragen,<br />

steeds te trachten, den vijand zooveel mogelijk nadeel toe te<br />

brengen. Dit laatste moest zich bepalen tot het beletten der<br />

uitoefening van den landbouw, voor zooverre dit door geschuten<br />

geweervuur mogelijk was, en het tegengaan van handelsrelatiën<br />

tusschen de ons goedgezinde en vyandige bevolking.<br />

Natuurlijk moest verder worden belet, dat de vijand tegenover<br />

onze linie verdedigingswerken aanlegde. Geene dezer opdrachten<br />

mocht echter uitgevoerd worden dooi' het doen van invallen op<br />

het vijandelijk grondgebied, tenzij eerst de vergunning daartoe<br />

verkreo-en was van den opperbevelhebber, die gedurende dit<br />

tijdvak den ambtstitel droeg van civielen en militairen bevel-<br />

) Vóór dien tijd noemde men deze linie de oostcrlinic Zie Hoofdstuk VI.


65<br />

hebher. Door verkenningen op kleine schaal moest ieder postcommandant<br />

trachten, zoo goed mogelijk bekend te worden<br />

met het aan 's vijands zijde gelegen terrein en hetgeen daar in<br />

de nabijheid van den post voorviel. Op onbepaalde tijden uitgezonden<br />

patrouilles moesten het tusschen en achter de posten<br />

gelegen terrein doorzoeken en zoo noodig van vijanden zuiver<br />

houden; zij moesten tevens de door den vijand meest gebruikte<br />

voetpaden,' om door onze Unie heen te sluipen, leeren kennen.<br />

Het liggen in hinderlaag des nachts van een detachement deiposten<br />

werd ieder postcommandant ten zeerste aanbevolen, om<br />

zoodoende- te trachten, maraudeurs of wel kleinhandelaren des<br />

vijands onschadelijk te maken. Natuurlijk moest ieder postcommandant<br />

ia de eerste plaats voor de veiligheid van zijn post<br />

zor


66<br />

Achter de bovenvermelde voorste of eerste (zuidooster) linie<br />

van versterkingen volgde eene tweede linie, inde XXV moekims<br />

gelegen, waartoe de ondervolgende posten behoorden: Djempit,<br />

Ketapan Doewa, Mibouw Zuid, Mibouw Oost, Lo-ODg en Longbatah-Mesigit<br />

ten slotte. Het hoofddoel dezer uit 6 versterkingen<br />

bestaande linie was de bescherming van onze hoofdstelling<br />

Kota-Radja ten oosten en ten zuiden. In het begin, ja zelfs nog<br />

op het einde van 1876 waren de IX en een groot gedeelte van<br />

de VI moekims eene woestenij. De kampongs waren onbewoond,<br />

de daarin gestaan hebbende woningen op enkele na<br />

verbrand en de onbebouwde sawahs herschapen in grasvelden.<br />

De eenige bewegingen van menschen, die wij in die streken<br />

waarnamen, waren die onzer talrijke transporten, convooien en<br />

patrouilles. Maar de bewegingen, die wij zelden of niet konden<br />

waarnemen, wa'ren die des vijands. — Over dag, maar vooral<br />

des nachts, zwierven kleine, meestal gewapende benden op het<br />

geheele door ons bezette gebied rond om, waar de kans schoon<br />

was, haar slag te slaan; zij strekten hare strooptochten tot in<br />

de nabijheid van Kota-Radja uit. Het was de taak der posten<br />

in de tweede linie, deze strooptochten zooveel mogelijk tegen<br />

te gaan. Aan de commandanten dier posten was daarom eene<br />

voortdurende, ijverige, patrouilleering van het omheeno-eleo-en<br />

terrein opgedragen, daar de schuilhoeken des vijands op te sporen<br />

en hem daarin dood of levend in handen te krijgen, met vernietiging<br />

zijner toevluchtsoorden. De nachtelijke hinderlagen<br />

waren daarom door den opperbevelhebber aanbevolen om zooveel<br />

mogelijk te voorkomen, dat de vijand ten minste geheel ongehinderd<br />

onze Hniè'n binnensloop. De tweede linie werd ook<br />

zuiderlinie genoemd. 1).<br />

Al deze plichten, gevoegd bij de vele andere, welke op de<br />

bezettingen der posten rustten, maakten den dienst aldaar zeer<br />

bezwarend en vermoeiend. Hoe trouw en met hoeveel wilskracht<br />

die plichten ook vervuld werden, is het ons nimmer<br />

1) Later werd Djempit bij do lueslcrünie gevoegd.


67<br />

mogen gelukken, het door onze troepenmacht — met toepassing<br />

van het ware bentingstelsel — bezette terrein geheel en voor<br />

goed van de guerilla te zuiveren. Van af de toppen van het<br />

gebergte bespiedde deze vijand met zijn ervaren terreinblik al<br />

de bewegingen onzer troepen over dag. Kwam hem eene patrouille<br />

of escorte van een onzer posten te sterk voor, dan bleef<br />

hij rustig in zijn schuilhoek. Zag hij daarentegen de kans<br />

schoon, een detachement van geringe sterkte of een ander,<br />

op een ongunstig terrein met onvoldoende veiligheidsmaatregelen<br />

marcheerende, onverhoeds aan te vallen, dan daalde hij met snelheid<br />

naar de vlakte neder om als een tijger in hinderlaag op<br />

zijne prooi te loeren en op het geschikte oogenblik ontsteltenis<br />

en verwarring te verspreiden en daarmede zijn voordeel te doen.<br />

Deze voor hem zoo uitmuntende tactiek is echter wellicht ook<br />

gedeeltelijk in ons voordeel geweest ; want de groote afstanden,<br />

waarop hij vaak zijne waarnemingen moest doen, konden hem,<br />

zelfs met zijn scherpziend oog, niet altijd goed doen onderscheiden<br />

of de zich over de sawahs, door bet geboomte en tusschen<br />

de kampongs bewegende massa's al dan niet enkel waren soldaten.<br />

Voorzichtigheidshalve liet hij ze dan vaak met rust. Van<br />

daar wellicht, dat de transporten en convooieii van vivres en<br />

materialen in de door de posten der tweede lin ie bezette streken<br />

nimmer zijn aangevallen, ja zelfs beschoten, in tegenstelling<br />

van die, voor de posten der zuidoosterünie bestemd, waar de<br />

vijand zich dichter bij onze marschroutes kon ophouden en die<br />

aanvallen maar al te dikwerf gebeurd zijn.<br />

Voor de posten der tweede linie was het aanvankelijk onmogelijk,<br />

ook het aangrenzende gebergte tot het terrein hunner<br />

patrouilles te maken. Dit had eerst later, na het bezetten van<br />

Biloel Zuid en de daarbij behoorende heuvelbentings, plaats.<br />

Uit de daar opgerichte versterkingen hebben patrouilles menigmaal<br />

met vrucht het aangrenzende gedeelte van dat gebergte<br />

doorzocht. Op een der zeer vermoeiende tochten van eene dier<br />

patrouilles mocht zelfs een druk beloopen voetpad worden ontdekt,<br />

dat in westelijke richting eindigde. Langs dit pad vond


68<br />

de patrouille, op groote afstanden van elkander, achter struikgewas<br />

verscholen, met water gevulde aarden potten en hier en<br />

daar kleine hutten, die den nachtelijken zwervers waarschijnlijk<br />

tot plaatsen van rust en lafenis moesten dienen.<br />

Behalve de tot beide hierboven genoemde liniên beboorende<br />

posten, die als zoodanig hetzelfde doel hadden, waren de overige<br />

versterkingen in de XXV moekims met andere, geheel van elkander<br />

verschillende oogmerken opgericht.<br />

LONGBATAH ZUID. De hier opgerichte versterking moest de<br />

gebreken verbeteren aan de ligging der voormalige posten te<br />

Longbatah-Mesigit en Blang-Tjoet verbonden. Nadat Iman<br />

Longbatah zijne sterke positie bij Longbatah-Mesigit, zooals<br />

reeds in het eerste hoofdstuk gezegd is, had prijs gegeven, en onze<br />

verdedigingslinie verre vooruitgeschoven was, had Longbatah Zuid<br />

zijne waarde verloren, maar bleef nog eenigen tijd in stand, om<br />

de bezetting mede te doen arbeiden aan de oprichting der versterking<br />

te Lo-ong en de slechting der opgeheven versterkingen<br />

Lohong Noordoost, Lohong Zuidoost, Lohong Zuid benevens<br />

aan den aanleg van een weg door de rawah ten noorden van<br />

Lo-ong. Spoedig na Maart 1876 werd de bezetting van Lono - -<br />

batah Zuid tot op eene sectie Infanterie verminderd. De versterking<br />

heeft niet lang daarna meer bestaan.<br />

BOEKIT DAUOE. De post alhier werd opgericht om ons meester<br />

te doen blijven van den bergpas Gleh- of Gli-Taroern, den<br />

eenigen weg, die de IX moekims rechtstreeks met de IV moekims<br />

verbindt. De bewaking van dien pas en het langs den<br />

voet van het gebergte gelegen terrein van af den kampong<br />

Daroe tot aan Empehbling was aan den postcommandant van<br />

Boekit Daroe opgedragen ; vooral moest hij trachten te beletten,<br />

dat de vijand des nachts van dien pas gebruik maakte. Daarin<br />

moest hij worden ondersteund door den wachtpost op Boekit<br />

Terin, den steilen en moeilijk beklimbaren heuvel, die onzen<br />

hoofdpost domineerde en daarom niet door den vijand mocht<br />

worden bezet. Behalve over de geheele vlakte heeft men op


69<br />

Boekit Terin het uitzicht over den geheelen bergweg tot aan<br />

den pas van Gli-Taroem, zoodat men er over dag onmiddellijk<br />

van elke beweging des vijands kon kennis geven. Zooals reeds<br />

uit de in het eerste hoofdstuk gegeven terreinbeschrijving is<br />

gebleken, ligt Boekit Daroe als 't ware in een grooten modderpoel,<br />

waardoor slechts enkele, bij droog weder te gebruiken galangans<br />

leiden. Het eenige goede pad, dat men er, behalve den<br />

bergpas, in de nabijheid vindt, is een voetpad, dat van den oorsprong<br />

der Kroeëng Daroe langs het gebergte naar Pakan Badak<br />

leidt. Deze ongunstige ligging van onzen post te Boekit Daroe<br />

was oorzaak, dat den postcommandant bij de oprichting er van niet<br />

werd opgedragen, tevens de ten noorden gelegen kampongs in<br />

het door de bezetting te doorzoeken gebied te begrijpen. Zelfs<br />

werd nog vóór het einde der maand Maart 1876 door den civielen<br />

en militairen bevelhebber verboden, om, zooals tot dusverre<br />

geschied was, directe gemeenschap met de posten Biloel en<br />

Atoë te houden; daarentegen moest de bezetting van Boekit<br />

Daroe de langs den rechteroever der Kroeëng Daroe tot bij<br />

Ketapan Doewa gelegen kampongs in het terrein barer patrouilles<br />

opnemen.<br />

LAMPASEI en BLANG-Oë. Beide alhier opgerichte posten hadden<br />

weleer de bestemming, de sedert het begin van den oorlog goedgezinde<br />

bevolking van Marasa tegen de aanvallen des vijands te<br />

beschermen. Na de verovering en bezetting der IX en VI moekims<br />

en het vooruitschuiven onzer liniën van versterkingen was<br />

het behoud van Lampasei en Blang-Oë overbodig geworden,<br />

zoodat de bezettingen dezer posten tot op eene sectie Infanterie<br />

werden verminderd. Daar zoodanige geringe bezetting ter nauwernood<br />

voldoende was, de versterkingen zelven te bewaken,<br />

werden van haar dan ook geene andere diensten gevorderd ; te<br />

meer, omdat die ook niet strikt noodig meer waren. De postte<br />

Lampasei is nog eenigen tijd, met het oog op de werkzaamheden<br />

aan den spoorweg van Olehleh naar Kota-Radja, dus meer<br />

voor politiemaatregel, blijven bestaan. Blang-Oë zou eerst dan<br />

als versterking worden opgeheven, wanneer aan het daarin ge-


70<br />

plaatste hulp-hospitaal eene andere geschikte plaats kon worden<br />

aangewezen.<br />

SINANGRI. Uit de beschrijving van dezen post en het tot de<br />

aan den zuidelijken oever der lagune gelegen sterke stelling des<br />

vijands uitgestrekte terrein trad reeds het doel op den vo<strong>org</strong>rond,<br />

waarmede onze versterking alhier werd opgericht. Dat<br />

doel was, den vijand aldaar in bedwang te houden en te beletten,<br />

de lagune over te trekken, ten einde de noordelijk gelegen<br />

kampongs te verontrusten. Eerst nadat de vijand die stelling<br />

had verlaten en deze door onze troepen vernield was ; nadat<br />

Pakan Badak sterk bezet was en eene brug over de lagune de<br />

gemeenschap met Olehleh Sinangri verzekerd had ; toen eerst<br />

had onze post zijne beteekenis nagenoeg geheel verloren. De<br />

vroeger tamelijk sterke bezetting werd tot de minimumsterkte<br />

van eene sectie Infanterie teruggebracht, terwijl de geschutbewapening<br />

den post ontnomen werd. Deze had nu geen ander<br />

doel dan de bovenbedoelde brug over de lagune te bewaken.<br />

Het maken van patrouilles verder dan in de onmiddellijke nabijheid<br />

der versterking kon natuurlijk van de geringe bezetting<br />

niet gevorderd worden. Zij gaf bovendien nog detachementen<br />

tot begeleiding der transporten naar Pakan Badak.<br />

LAMPAGAR. Bij de verovering der VI moekims had de bevolking<br />

van dezen kampong zich op de verschijning onzer troepenmacht<br />

onderworpen en, voor een groot gedeelte, niet, zooals<br />

elders, met vrouwen en kinderen de wijk genomen ; zij, die dit<br />

gedaan hadden, keerden spoedig daarna terug. Men had hier<br />

met eene goedgezinde bevolking te doen. Immers, reeds vroeger<br />

hadden de hoofden van Lampagar den civielen en militairen<br />

bevelhebber verzocht, in de nabijheid van hun kampong eene<br />

door onze troepen bezette versterking te hebben, die de bevolking,<br />

zoo noodig, tegen overlast van rondzwervende kwaadwilligen<br />

kon beschermen. Dat verzoek werd toegestaan en zoo doende<br />

onze versterking alhier op eene, volgens die hoofden, voor baaimeest<br />

geschikte plaats opgericht. Afgescheiden van dat verzoek,<br />

had het niettemin in de bedoeling van den civielen en militai-


VI<br />

ren bevelhebber gelegen, in dit landschap een post op te richten.<br />

De bevolking van het westelijkste deel der VI moekims<br />

had steeds de zijde des vijands gekozen. De schending van het<br />

oraf van den in 1873 overleden Italiaanschen Generaal Nino<br />

Bi xi o, waaromtrent een gehouden onderzoek tot Januari 1876<br />

niets aan het licht gebracht had ; de nabijheid van den bergpas<br />

van Blangkala, den eenigsten weg om over land op de kortste<br />

wijze van dezen uithoek in de IV moekims te komen, waren<br />

zoovele redenen om ook in dit gedeelte een post op te richten.<br />

Het gebergte, waardoor de pas van Blangkala loopt, is tamelijk<br />

woest. Hier en daar vond men er pepertuinen en andere bebouwde<br />

gedeelten. In geheel Atjeh wordt de pepercultuur door<br />

eene zwervende bevolkiug uitgeoefend 1), dat er veel toe bijgebracht<br />

heeft, de in het door ons bezette gebied bestaande onveiligheid<br />

aanmerkelijk te vermeerderen. Die pepertuinen vond<br />

men ook in het gebergte der VI moekims tot nabij Kouingspunt<br />

; langs steile bergpaden moeilijk te genaken , vond men<br />

er de gronden voor die cultuur zeer goed ontgonnen en de<br />

landbouwers en producenten woonden in verre uit elkander verspreide<br />

hutten op plaatsen, aan nagenoeg eenig behoorlijk toezicht<br />

onttrokken. Om in zulk een landschap orde en regel te<br />

stellen, begon de civiele en militaire bevelhebber te bepalen,<br />

dat de bevolking der VI moekims hare vuurwapenen moest<br />

afgeven aan den postcommandant te Lampagar ; tevens verbood<br />

hij haar, buiten hare woningen met blanke wapenen te verschijnen.<br />

De hoofden moesten, in het belang der veiligheid, eene<br />

bevolkingspatiouille <strong>org</strong>aniseeren en den postcommandant steeds<br />

op de hoogte houden van hetgeen er in hun gebied voordel.<br />

Die officier kreeg daarbij de opdracht, ook door de bezetting<br />

van zijn post het omliggende terrein vlijtig te doen patrouilleeren.<br />

Bij eenig wantrouwen, had hij de bevoegdheid, bij de<br />

bevolking huiszoeking te laten doen en de daarbij gevonden<br />

vuurwapenen verbeurd te verklaren ; maar door het terrein kon<br />

zijn onderzoek zich niet veel verder uitstrekken dan tot de<br />

-1) Zio P. J. Vetli, »Afchin," 1873.


7-1<br />

noordelijk en westelijk van den post en aan den voet van het<br />

gebergte gelegen kampongs. Ofschoon hem ook de observatie<br />

van den pas van Blangkala was opgedragen, was het toch, door<br />

dat terrein, niet geraden, zijne patrouilles veel verder dan tot<br />

den ingang van dien bergpas te laten marcheeren. Voor zooveel<br />

dit met de veiligheid van zijn post overeen te brengen was,<br />

moest hij de goedgezinde bevolking, bij aanvrage om hulp, bijspringen.<br />

Eindelijk werd hem het onderzoek naar de plaats,<br />

waar de beenderen van Nino B i x i o te vinden waren,<br />

opgedragen. 1)<br />

PAKAN BADAK. Gelegen aan den ingang der smalle vallei,<br />

die de rechtstreeksche verbinding is tusschen de VI en de IV<br />

moekims, is deze plaats, ook door het drukke verkeer, steeds<br />

als een gewichtig punt beschouwd geworden. De sedert jaren<br />

bestaande veten tusschen beide districten, waarvan gedurige oorlogen<br />

het gevolg waren, hadden wellicht de noodzakelijkheid<br />

doen ontstaan, nabij de grens dier districten eene neutrale marktplaats<br />

op te richten, waar het moeilijk te missen onderling verkeer<br />

ongestoord zoude kunnen plaats hebben. Was het wellicht<br />

daaraan toe te schrijven, dat die marktplaats onverdedigd was,<br />

terwijl in de naastbijznnde vallei vele aarden werken den toegang<br />

tot de IV moekims afsloten ? Hoewel de hoofden en het grootste<br />

gedeelte der bevolking van dit district zich gedurende den marsch<br />

onzer troepenmacht door den pas van Blangkala aan ons gezag<br />

hadden onderworpen, waren er toch genoeg omstandigheden van<br />

politieleen sard aanwezig om — vooral in het begin - niette<br />

veel op die goede gezindheid te vertrouwen. Hem, die het wettig<br />

hoofd van dit district was, leerden wij reeds in het eerste<br />

hoofdstuk kennen onder den naam van Toe koe Lampa sei<br />

op hem alleen was onvoorwaardelijk te vertrouwen. Reeds gedurende<br />

de tweede expeditie koos hij onze zijde ; maar te vergeefs<br />

trachtte hij van dat oogenblik af, zijne ondergeschikte hoofden<br />

in dat district evenals het ten zuiden daarvan aan de westkust liw.<br />

1) Zooals bekend is; hoeft dit onderzoek tot oen gunstig resultaat geleid.<br />

De eer daarvan komt toe aan den Kapitein der Infanterie B a r d o k.


7;'.<br />

gende onderhoorige gebied zijn voorbeeld te laten volgen; zij bleven<br />

nog altijd hardnekkig weigeren, zoodat hij zich verplicht zag,<br />

zijn gebied te verlaten, daarover eene schijnheerschappij voerende,<br />

en zich in het landschap Marasa te vestigen. Toen echter in<br />

Januari 1876 ook voor de IV moekims het oogenblik naderde,<br />

de kracht onzer wapenen te gevoelen, wendde T o e k o e Lam-<br />

)) a r- e i nogmaals pogingen aan, die hoofden tot betere inzichten<br />

te bieno-en; maar hun karakteristiek antwoord — den trotscheii<br />

Atjeher teekenende — luidde : »wij willen ons wel onderwerpen,<br />

maar eerst den strijd aanvaarden om de eer van het volk te<br />

redden.'' Er is dan ook gestreden : kort, maar krachtig en sedert<br />

hebben hoofden en bevolking der IV moekims zich gewillig aan<br />

ons gezag onderworpen. Het aan de westkust gelegen gebied van<br />

T o e k o e L a m p a s e i bleef echter ook toen harnekkig die<br />

onderwerping weigeren, evenals de bevolking van den in de IV<br />

moekims gelegen kampong Beradin en de ten noorden daarvan<br />

o-elegen kampougs, waar zich reeds gedurende geruimen tijd<br />

veel slecht volk had opgehouden. Hoewel door onze troepenmacht<br />

niet de minste schade was aangericht, had die bevolking, bij de<br />

nadering der troepen, kampong en landstreek verlaten. Bij hare<br />

onderwerping was uit dien hoofde aan de bevolking der IV<br />

moekims uitdrukkelijk gezegd, de noodige maatregelen met hare<br />

hoofden te nemen om vreemden en kwaadwilligen uit hare kampongs<br />

te weren. Hoewel daartoe de beste pogingen zijn aangewend,<br />

heeft het nog geruimen tijd geduurd, voordat er in dit<br />

district voldoende veiligheid te bespeuren was. Na de verovering<br />

van de o-eheele sagi der XXV moekims zwierven er in alle deelen<br />

hiervan nog gewapende benden rond, die de beste schuilhoeken<br />

vonden in het zeer geaccidenteerde bergterrein, nabij<br />

de IV en VI moekims gelegen, van waar zij in de betrekkelijk<br />

nof welvarende streken hunne strooptochten ondernamen. Daarbij<br />

had er steeds tusschen de bevolking der IV en die uit de sagi<br />

der XXII moekims een druk handelsverkeer bestaan, voornamelijk<br />

ten aanzien van den verkoop van het blad der betelplant 1).<br />

'i) Deze voor den Atjeher, evenals voor do meeste Indische volken, onmis-


7-1<br />

Hoe gewillig hoofden en bevolking overigens waren in het aanhouden<br />

en overleveren van vreemd en kwaadwillig volk, om<br />

der wille van de zoo moeilijk te missen sirihpruim werd de sluikhandel<br />

in betelbladeren lang voor ons bestuur geheim gehouden.<br />

Toen die handel eindelijk bij het bestuur bekend werd en natuurlijk<br />

de verbodsbepaling daartegen niet lang uitbleef, rezen<br />

er vele klachten, die ernstige pogingen deden aanwenden om<br />

op eene andere wijze te voorzien in de behoefte aan betelblad<br />

voor die bevolking. Het blad werd nu, door tusschenkomst van<br />

ons bestuur, uit Pinang en elders aangevoerd en tegen een billijken<br />

prijs aan de bevolking der IV moekims verkocht ; maar<br />

de geraamde invoer bleef verre beneden de feitelijke behoefte, zoodat<br />

die maatregel slechts gedeeltelijk aan den wensch der bevolking<br />

tegemoet kwam en men eindelijk genoodzaakt was, eene bepaalde<br />

marktplaats in de IV moekims aan te wijzen, waar de<br />

handelaren uit de XXII moekims dit artikel van de hand konden<br />

zetten ; maar nu zag men het merkwaardige feit, dat onze vij<br />

anden uit die sagi met de grootste omzichtigheid onze liniën<br />

en den pas van Gli-Taroem moesten do<strong>org</strong>aan, maar eenmaal<br />

er door en behouden in de IV moekims aangeland, met een<br />

vrachtje betelbladeren zich veilig konden achten. Dat de veiligheid<br />

hierdoor niet toenam en de taak der in deze streken geplaatste<br />

postcommandanten zoodoende uiterst moeilijk werd,<br />

begrijpt ieder. Zij moesten eene bevriende bevolking beschermen,<br />

die zich noode aan ons gezag had onderworpen, en toch<br />

oogluikend toelaten, dat die bevolking met den vijand in<br />

gemeenschap bleef, tegen wien die bescherming gold. En deze<br />

was noodig, want die bevolking was in de laatste jaren door<br />

haar wettig hoofd aan haar lot overgelaten en onder den druk<br />

gekomen der panglimas en toekoes van den hardnekkig tegen<br />

ons strijdenden vijand. Na hare onderwerping had zij zich natuurlijk<br />

den wrok dier hoofden op den hals gehaald, die thans<br />

bare plant groeit of komt ten minste niet voor in do IV moekims, waar het<br />

blad sedert onheugelijke tijden uit de sagi der XXII moekims wurdt ingevoerd.


75<br />

niet zouden nalaten, haar zooveel mogelijk te benadeelen. T o ek<br />

o e L a m p a s e i had zijn invloed op haar nagenoeg geheel<br />

verloren en moest dien nu, gesteund door ons gezag, langzamerhand<br />

terugkrijgen. Dat die steun onder de gegeven omstandigheden<br />

in de eerste plaats bij de militaire macht gezocht<br />

moest worden, die de inwendige rust moet bewaren en vreemd<br />

geweld moet tegengaan, scheen die bevolking in 't geheel niet<br />

te beseffen ; of liever ze had van de roeping der militaire macht<br />

nog in 't geheel geen begrip. Deze werd — en niet zonder<br />

reden — eerder gevreesd dan dat de bevolking op hare hulp<br />

tot bescherming van have en goed durfde rekenen. Geplaatst<br />

derhalve tusschen den wrok der tegen ons gezag in verzet<br />

gebleven hoofden harer eigene natie, die zij door en door<br />

kende, en de gegeven verzekering onzer bescherming, die<br />

voor haar nog twijfelachtig was, kon men het niet vreemd<br />

vinden, dat de houding van hoofden en bevolking der VI en<br />

IV moekims — zelfs tegenover Toe koe Lampasei —<br />

in den eersten tijd na hunne onderwerping nog vrij dubbelzinnig<br />

was. Slechts langzamerhand kon daarin verandering ten<br />

goede° gebracht worden door de handelingen onzer officieren,<br />

postcommandanten, en civiele ambtenaren en het vertrouwen,<br />

dat zij aan hoofden en bevolking wisten in te boezemen.<br />

De uitoefening van ons gezag moest van dien aard wezen,<br />

dat beider toenadering meer en meer bevorderd werd. In betrekkelijk<br />

korten tijd, mag gezegd worden, is dit resultaat m<br />

de IV en VI moekims tamelijk goed bereikt geworden. In overeenstemming<br />

met deze beschouwingen werden den postcommandant<br />

te Pakan Badak de instruction gegeven, hoedanig hn zich<br />

tegenover de hoofden en bevolking der onderworpen landstreken<br />

had te gedragen. De in de vallei tot aan Beradin, de ten westen<br />

van zijn post tot Lampagar en de ten noorden en oosten tot<br />

aan Sinangri en Djempit gelegen kampongs, zoomede het gebergte<br />

ten zuidwesten van Pakan Badak, maar voornamelnk do<br />

kloof tegenover Goera, behoorden tot het terrein zijner patrouilles<br />

en politie. Evenals den postcommandant te Lampagar, werd hem


76<br />

opgedragen, alle gevonden vuurwapenen verbeurd te verklaren<br />

en de personen, die zich met wapenen buiten hunne woningen<br />

vertoonden, in hechtenis te doen nemen. Het verkeer tusschen<br />

Olehleh, Marasa en de IV moekims, dat nu, na de onderwerping<br />

der VI en IV moekims, gaandeweg drukker werd, mocht in<br />

't algemeen belang niet gestremd worden, doch tevens behoorden<br />

maatregelen te worden getroffen, te beletten, dat kwaadwilligen<br />

zich dat verkeer ten nutte maakten. Daartoe werd bepaald, dat<br />

alle van en naar de IV moekims gaande personen zich te Pakan<br />

Badak moesten komen aanmelden, voorzien van hun door de<br />

civiele ambtenaren of postcommandanten verstrekte passen. Aanvankelijk<br />

waren die passen slechts voor een paar dagen geldig ;<br />

later werd die termijn tot eene week en eene maand verlengd.<br />

Het op de nabij Pakan Badak gelegen sawahs staande rijpe<br />

graan, dat nog niet tot voeder voor de paarden der troepen<br />

gebruikt was, lokte al zeer spoedig, na de oprichting van onzen<br />

post aldaar, de eigenaren uit tot het doen van het verzoek, dat te<br />

oogsten. Als bewijs van welwillendheid werd dat toegestaan, op<br />

voorwaarde, dat de oogst ongewapend binnengehaald werd en<br />

de daarmede belaste personen zich 300 M. van onze versterking<br />

verwijderd hielden. In al zijne handelingen tegenover de bevolking<br />

moest de postcommandant bovendien te rade gaan met<br />

de hem door de hoofden of de civiele ambtenaren gegeven ofte<br />

geven inlichtingen. Deze waren in den eersten tijd uit den aard<br />

der zaak van zeer luttele beteekenis en van de zijde der hoofden<br />

soms van dien aard, dat men haast aan hunne goede trouw<br />

moest twijfelen. In de eerste zes maanden na onze vestiging te<br />

Pakan Badak was dan ook het verkeer in de VI moekims en<br />

de vallei ten zuiden van die plaats nog zeer onveilig. De drie<br />

laatstgenoemde posten vormden met den volgenden en Olehleh<br />

de ivesterlinie 1).<br />

BOEKIÏ SEBOEN. De hier opgerichte post — de eenige, die ultimo<br />

Maart 1876 in de IV moekims bestond — had dezelfde bestem-<br />

I) Waartoe later ook Boekit Daroe en Kroeëng Raba gerekend werden<br />

'.e behooren.


77<br />

i<br />

ming als Pakan Badak. De algemeene politieke toestand in dit<br />

district is dan ook reeds in grove trekken hierboven bij laatstgenoemde<br />

versterking beschreven en was eigenlijk dezelfde als<br />

die in de VI moekims. Dezelfde richtsnoer gold dus hier voor<br />

hen, die met het gezag werden belast. Na den marsch en het<br />

verblijf onzer troepen in de IV moekims hadden talrijke patrouilles<br />

en verkenningen op groote schaal de slechtgezinde hoofden, die<br />

met hunne volgelingen in de kloof van Beradin en elders onze<br />

troepen bevochten hadden, de wijk doen nemen naar het gebergte<br />

of het op de westkust gelegen landschap Lepong. In dat bijna<br />

ongenaakbare, woeste gebergte, hetwelk de IV moekims omsluit,<br />

vonden zij veilige schuilhoeken, waar zij op de loer lagen om<br />

bij gunstige gelegenheid hunne prooi in de vlakte te overvallen.<br />

In de eerste dagen na de oprichting van onzen post te Boekit<br />

Seboen is hun dit eenige malen gelukt; maar de hoofden en<br />

bevolking der IV moekims begonnen reeds spoedig in te zien,<br />

dat het in hun eigen belang was, die rooftochten — waarbij<br />

zij op den duur de meeste schade leden — zooveel mogelijk tekeer<br />

te gaan. Door dat eigenbelang ontwikkelde zich van lieverlede<br />

een vrijwillig spionnenstelse^ dat ons bestuur goede<br />

diensten heeft bewezen ; maar tevens werden hoofden en bevolking<br />

door dat eigenbelang aangespoord, een geregelden wachtdienst<br />

in hunne kampougs te <strong>org</strong>aniseeren. Dadelijk na onze<br />

vestiging in deze streek werd er een civiel ambtenaar met het<br />

bestuur belast, die zijn domicilium in onze versterking had. Het<br />

hoofd van dit district, de meergenoemde T o e k o e L a m p a s e i,<br />

die zich aanvankelijk nog niet tusschen zijne onderhoorigeu<br />

durfde vertoonen, vestigde thans zijne verblijfplaats ook te<br />

Boekit öeboen, waaruit hij in nauwere betrekking tot zijne<br />

moekims trachtte te komen. Zijn eigenbelang en de steun van<br />

ons gezag deden hem reeds spoedig zijn verloren invloed terugkrijgen.<br />

Ook hier, in dit district, was de aan den civielen ambtenaar<br />

en den postcommandant opgedragen taak niet gemakkelijk,<br />

die, zooals gezegd is, overeenkwam met die in de VI moekims.<br />

In de volvoering van die taak mocht, wel is waar, gerekend


78 .<br />

worden op den steun van hoofden en bevolking, maar de door<br />

hen gegeven inlichtingen moesten vaak onder benefice van inventaris<br />

worden aangenomen. Zooals reeds opgemerkt is, was<br />

de handel in betelbladeren oorzaak, dat tal van vreemdelingen<br />

zich nu en dan in de IV moekims vertoonden, doch niet allen<br />

en altijd met het onschuldige doel om handel te drijven, zonder<br />

dat hun verblijf aldaar aan ons bestuur bekend of wel tijdig<br />

bekend werd. Het gebrek aan het voorname bestanddeel van<br />

de sirihpruim was zelfs oorzaak, dat tusschen de IV en de XXII<br />

moekims eene soort van echten ruilhandel ontstond, waarin rijst<br />

eene hoofdrol speelde. Dit voedingsmiddel, waaraan in de XXII<br />

moekims groot gebrek bestond, werd dan door de bevolking der<br />

IV moekims, zonder controle, uit Olehleh — zoo 't heette voor<br />

eigen gebruik — ingevoerd, doch, zooals later bleek, om die<br />

tegen betelbladeren in te ruilen en voor een aanzienlijk deel in<br />

handen van den gebrek en honger lijdenden vijand te spelen.<br />

De te Olehleh en Boekit Seboen geplaatste civiele ambtenaren<br />

trachtten dat misbruik tegen te gaan, door den inkoop te Olehleh<br />

en het vervoer naar Boekit Seboen te beperken door het afgeven<br />

van licentiën op naam en voor eene zekere hoeveelheid.<br />

De patrouillediensten der bezetting van onzen post ter laatstgenoemder<br />

plaatse moesten zich over het geheele district tot het omliggende<br />

gebergte, zoo mogelijk, uitstrekken; maar het terrein om<br />

den post was zeer ongunstig ; wegen bestonden er nog niet. en aan<br />

de versterking zelve waren nog vele werkzaamheden te verrichten,<br />

zoodat de patrouilledienst tot medio 1876 nog weinig resultaat<br />

had gehad. Eerst na de oprichting van onzen post te Kroeëng<br />

Baba, toen die dienst door de bezettingen van drie posten,<br />

Boekit Daroe, Boekit Seboen en Kroeëng Raba, in onderling<br />

verband moest worden verricht, nam de veiligheid in het geheele<br />

district en daarmede ook het vertrouwen der bevolking toe<br />

Eerst toen kwam men in de gelegenheid, niet alloen de<br />

vlakte, maar ook het gebergte vlijtig en geregeld door onze<br />

patrouilles te laten doorkruisen en door spionnen in kennis te<br />

komen met de schuilhoeken des vijands in het gebergte.


79<br />

KoEWALA GiGiEëNG. In de periode van den Atjehschen oorlog<br />

waarvan thans sprake is, was de alhier bestaande versterking<br />

een der meest geïsoleerde posten in Groot-Atjeh. Niet alleen dat<br />

de bezetting, wat de verdediging betrof van haar post, geheel<br />

aan haar lot was overgelaten, maar in het onverhoopte geval,<br />

dat zij het behoud der versterking moest opgeven, had zij zelfs<br />

niet eens een goeden terugtochtsweg. Het eenige doel van het<br />

bezetten van dit punt was, ons meester te maken van de koewala<br />

of uitmonding der lagune en van deze zelve. Er was<br />

geene sprake van, uit dezen post den vijand eenig ander nadeel<br />

te kunnen toebrengen dan het beletten der vischvangst in de<br />

lagune en het maken van zout in den naasten omtrek. En een<br />

en ander was nog moeilijk tegen te gaan, daar de bezetting het<br />

onmogelijk kon beletten, dat die bedrijven des nachts werden<br />

uitgeoefend. Behalve de z<strong>org</strong> voor de veiligheid van zijn post,<br />

had de postcommandant te Koewala Gigieëng geene andere opdracht<br />

dan de bewaking der koewala en groote lagune, het schoonhouden<br />

van het terrein en te beletten, dat de vijand zich nestelde<br />

in den naasten omtrek der versterking. De patrouilles en verkenningen,<br />

die dat zouden beletten, moesten met de grootste<br />

omzichtigheid geschieden, omdat het bekend was, dat de vijand,<br />

niet verre van onze versterking, sterke stellingen bezet hield<br />

en onder de bevelen stond van T o e k o e L a m n g a, De verkenningen<br />

moesten zooveel mogelijk gelijktijdig met bet openkappen<br />

en schoonhouden van het terrein plaats hebben. Deze<br />

post behoorde met de zeven volgende tot de nooi'doostedinie.<br />

KOTA-POHAMA. De hier opgerichte post moest de gemeenschap<br />

tusschen Koewala Gigieëng en Moesapi verzekeren. Men had<br />

hier een goed uitzicht op de geheele lagune eii het daarvóór<br />

geleden zeestrand, waarop men uit de versterking alleen bij laag<br />

water zonder eene sloep of prauw kon komen. Bijzondere instruction<br />

werden den postcommandant alhier niet gegeven.<br />

MOESAPI, TIUANG, LAMAUA NOORDOOST, LAMAÜA ZUIDOOST, LANG-<br />

KitOKK OOST, LANGKKOEK. Al deze ten westen van de Kroeëng<br />

Titi Pandjang in eene moerassige streek gelegen posten werden


HO<br />

opgericht met het doel om die rivier en het oostelijk daarvan<br />

gelegen vijandelijk gebied in observatie te houden, de vischvangst<br />

en het maken van zout in die streken te beletten en onze<br />

groote nederzetting te Penajoeng tegen overvallen des vijands<br />

te beschermen. Aan de.commandanten dier posten werd opge-<br />

dragen, de moerassige streek en de westelijk daaraan grenzende<br />

kampongs zoo dikwijls mogelijk door patrouilles te laten door-<br />

kruisen. De omstandigheid, dat de bezettingen dezer posten zel-<br />

ven haar brandhout moesten kappen en het drinkwater van<br />

Tibang halen, leidde er van zelf toe, dat er in deze streek den<br />

geheelen dag tusschen die posten een druk verkeer was, waar-<br />

aan steeds eenige gewapenden deelnamen.<br />

KOTA-RADJA BEDIL. Uit het eerste hoofdstuk is reeds geble-<br />

ken, dat deze ongeveer 10.00 M. ten oosten van de monding-<br />

der Atjeh-rivier, op een heuvel bij het strand gelegen post een<br />

goed uitzicht had op den geheelen omtrek. De heilige graven,<br />

die zich in de nabijheid bevonden, werden voortdurend bezocht<br />

door Atjehers van de kanten van Marasa en Olehleh ; meermalen<br />

zelfs — zooals beweerd werd — door vijanden uit de XXVI<br />

on XXII moekims, die er hunne offers brachten. Ten einde er<br />

conflicten te voorkomen en zoo mogelijk vreemde indringers te<br />

weren, werd de postcommandant te Kota-'Jadja Bedil met het<br />

toezicht over die graven en de aldaar komende personen belast.<br />

Tevens moest hij steeds zijne patrouilles door de oostelijk gele-<br />

gen kampongs zenden, die men, naar Moesapi gaande, doortrok.<br />

LAMPIUT. Nadat de aan den rand van den kampong Pinang<br />

gelegen vijandelijke versterkingen onschadelijk waren gemaakt,<br />

had de alhier opgerichte post veel van zijne waarde verloren,<br />

tengevolge waarvan de bezetting verminderd werd. Zoolang<br />

evenwel het oostwaarts gelegen terrein nog geheel in handen<br />

des vijands was, kon onze versterking te Lamprit niet worden<br />

opgeheven, moest zij zelfs nog eene niet onaanzienlijke bezetting<br />

behouden om het vijandelijk gebied te observeeren en nu en<br />

dan te doorzoeken. Van de aanwezigheid der gedurende de maan-<br />

den Februari en Maart 1876 in de XXVI moekims ao-eerende


81<br />

troepenmacht had de postcommandant van Lamprit gebruik<br />

gemaakt, den geheelen rand van den kampong Pinang door de<br />

bezetting, bijgestaan door voor dit doel uit Kota-Radja gezonden<br />

dwangarbeiders, van de vijandelijke versterkingen te laten zuiveren<br />

en gedeeltelijk te doen openkappen. Dit belette echter niet, dat<br />

de vijand er zich voortdurend nog ophield en zijne roof- en<br />

strooptochten tot over de sawahvlakte tusschen Lamprit en<br />

Kota-Alam uitstrekte. Menig kleinhandelaar of alleen loopend<br />

persoon, die zich tusschen de posten bewoog, moest de treurige<br />

gevolgen van zijne z<strong>org</strong>eloosheid ondervinden. De uit Lamprit<br />

oostwaarts te zenden patrouilles mochten zich slechts tot even<br />

voorbij den rand van den kampong Pinang bewegen; in noordoostelijke<br />

richting mochten zij zich niet verder bewegen dan<br />

voor de veiligheid van den post noodzakelijk was ; want het<br />

terrein werd daar reeds spoedig zoo drassig en doorsneden, dat<br />

het. niet geraden was, zich er met kleine afdeelingen verre te<br />

wagen.<br />

OLEU KAKANG, PANGO. Daar deze posten, in het zuidelijk gedeelte<br />

der XXVI moekims gelegen, zich in de periode, waarvan<br />

thans sprake is, het dichtst bij het vijandelijk gebied bevonden<br />

en aldaar opgericht, bestemd w-u-en tot bescherming onzer<br />

grens, was het zenden van patrouilles en verkenningen naar<br />

1 's vijands zijde, verder dan voor de veiligheid der posten gevorderd<br />

werd, den postcommandanten verboden. Daarentegen<br />

moesten zij er met de meeste z<strong>org</strong> voor waken, dat de gemeenschap<br />

tusschen de beide posten onderling en met dien te Kota-<br />

Alam behoorlijk verzekerd werd. Van het tusscheugelegen<br />

bedekt en doorsneden terrein toch had de vijand getoond,<br />

meesterlijk gebruik te kunnen maken. De zich in den driehoek<br />

Kota-Alam, Oleh Karang, Pango bewegende patrouilles en<br />

escortes moesten menig offer aan den vijand geven. Eerst nadat<br />

een flinke weg tusschen Kota-Alam en Oleh Karang aangelegd<br />

en het aan weerszijden van den weg gelegen terrein opengekapt<br />

was, terwijl bovendien eene tamelijk breede coupure in<br />

den kampong Tjiri werd gemaakt, zoodat Oleh Karang een vrij<br />

G


82<br />

uitzicht op Pango kreeg en de vijand, ten minste over dag,<br />

zich niet meer ongemerkt uit de voeten kon maken, werd het<br />

terrein aldaar wat veiliger, maar toch nooit zóó veilig, dat men<br />

tusschen Kota-Alam en Pango' eene behoorlijke gemeenschap<br />

had en zonder een sterk geleide van Pango naar Oleh Karang<br />

kon gaan. Eindelijk had de post te Pango, zooals reeds gezegd<br />

is, ten doel, den overgang der Atjeh-rivier op dat punt te<br />

verzekeren, waarin die ondersteund werd door den post te<br />

Pagar-Ajer.<br />

KOTA-ALAM. Na de vooruitschinving onzer linie was onze<br />

versterking alhier niets meer dan een tusschenpost, die den<br />

weg van Oleh Karang naar Kota-Radja moest beschermen. Aan<br />

den postcommandant was dan ook speciaal opgedragen, het<br />

terrein, waardoor die weg loopt, te observeeren. Hem was het<br />

gezamenlijk bevel over de bezettingen te Kota-Alam, Pango en<br />

Oleh Karang toevertrouwd. Zoo spoedig mogelijk moest hij het<br />

terrein tusschen zijn post en Oloh Karang laten openkappen<br />

en aldaar tusschen beide versterkingen een goeden weg laten<br />

aanleggen.<br />

Behalve algemeene en bijzondere instruction voor de postcommandanten<br />

— tevens met betrekking tot de verdediging der<br />

hun toevertrouwde versterkingen — werden ook instruction<br />

aan de liniecommandanlen gegeven. Het was o. a. ook aan<br />

hun oordeel overgelaten om, zoo dikwijls als zjj dat noodig<br />

oordeelden, patrouilles uit te zenden of een gedeelte der onder<br />

hunne bevelen staande bezettingen in hinderlaag te laten liggen.<br />

De linie commandanten hadden of zelven spionnen bij zich<br />

of werden uit Kota-Radja op de hoogte gehouden van de berichten,<br />

die ons omtrent den vijand ter oore waren gekomen.<br />

In overeenstemming met die berichten werden dan door de<br />

liniecommandanten bepaalde bevelen gegeven tot het uitzenden<br />

van patrouilles of het liggen in hinderlaag, hetzij op bepaalde<br />

punten of langs de geheele linie. Dagelijks of een paar malen<br />

ia de week ontvingen de liniecommandanten de journalen der


88<br />

onder hunne bevelen gestelde postcommandanten, die, van hunne<br />

aanteekeningen voorzien, naar het hoofdkwartier werden do<strong>org</strong>ezonden.<br />

Op posten, waar een civiel ambtenaar gevestigd was,<br />

had zoowel deze als de postcommandant de ernstige aanbeveling<br />

gekregen, door onderlinge goede verstandhouding het algemeen<br />

belang te bevorderen ; 1) terwijl den postcommandant bovendien<br />

was gelast, telkenmale militaire hulp te verleenen, zoodra deze<br />

door den met het bestuur belasten civielen ambtenaar werd<br />

gevraagd, tenzij daardoor de veiligheid van zijn post in gevaar<br />

werd gebracht. 2)<br />

1) Zie art. 10 van het »Reglement op de verhouding tusschen de civiele<br />

en militaire autoriteiten" (Indisch Staatsblad No 1 van 1817).<br />

2) Zie art. 7 van de »Instructie voor de millitaire commandanten buiten<br />

Java en Madoera" (Gouvernements besluit van 11 Januari 1837, No 8.)<br />

-


HOOFDSTUK V.<br />

De middelen ran gemeenschap tusschen de posten. Het<br />

onderling verband der posten, zoowel ten opzichte<br />

ran het liniecommando als van het hoofdkwartier<br />

Kota-Radja.<br />

Reeds in het eerste hoofdstuk is hier en daar gewag gemaakt<br />

van de minder goede communicatie, welke nog op ultimo Maart<br />

187G tusschen Kota-Radja en onze verschillende posten bestond.<br />

Thans zal over die communicatie gedetailleerd worden gesproken.<br />

Wanneer men, in het tijdperk waarvan thans sprake is, de<br />

in de noorderface gelegen hoofdpoort van Kota-Radja verliet,<br />

ging men over een 3| M. breeden weg in noordelijke richting<br />

naar de A tjeh-rivier, welke weg om bandjirvrij te zijn, aanmerkelijk<br />

hooger dan het omliggende terrein is gemaakt. Wendde<br />

men zich, in plaats van de aldaar gemaakte vaste brug over<br />

te gaan, waardoor men in PantehPeiraq kwam, naar het westen,<br />

dan leidden eenige voetpaden langs den linkeroever der rivier<br />

naar de kampongs Gedah en Djawa. De groote menschenmassa,<br />

die zich dagelijks tusschen beide plaatsen en Kota-Radja moest<br />

bewegen, had die paden dicht naast elkander gelegd; maar de<br />

naam van een bruikbaren weg kon aan die verzameling paden<br />

moeilijk worden gegeven; te minder, wijl het zeer laaggelegen<br />

terrein bij eenigen hoogen waterstand dadelijk blank stond.


85<br />

Om het inwendige van den Kraton zooveel doenlijk tegen overstroomingen<br />

te beschermen, had men langs den linkeroever van<br />

de daarin stroomende Kroeëng Daroe een dijk aangelegd van<br />

1 M. hoogte en bovenbreedte. Vóór het einde van 1876 kwam<br />

echter in de communicatie tusschen Kota-Radja en de kampongs<br />

Gedah en Djawa groote verbetering. De paden werden in een<br />

3 M. breeden weg herschapen, die over een dijk liep, op sommige<br />

plaatsen \ M. boven het omliggend terrein en waarvan<br />

het bovenvlak voorzien was van eene dikke laag verhardingsmateriaal,<br />

klip- en zandsteen, waarvoor de muren van den<br />

voormaligen Kraton en het vele metselwerk daarbuiten talrijke<br />

hoeveelheden leverden. Daarover was eene laag grint gelegd,<br />

dat men uit de nabijgelegen rivier voor het nemen had.<br />

Gaat men een 50-tal passen buiten de noorderpoort van Kota-<br />

Radja oostwaarts, dan komt men over eene goede houten brug over<br />

de Kroeëng Daroe en daarna op den weg, die naar Longbatah<br />

leidt. Tot aan onze voormalige versterking te Pandeti gaat<br />

deze weg in eene zuiver oostelijke richting dooreen alang-alangveld,<br />

dat, evenals het op 400 à 500 M. van de oosterface van<br />

Kota-Radja gelegen terrein, laag, drassig en begroeid is. Behalve<br />

alang-alang, vindt men er bamboe-doeri en lang riet,<br />

waaruit zich hier en daar slechts enkele boomen en heesters<br />

verheffen. Ongeveer 400 M. vóór Pandeti ontmoet men een<br />

beekje, dat ter plaatse 2 M. diep is en eene bovenbreedte van<br />

6 M. heeft ; het is daar behoorlijk overbrugd en stort zich ten<br />

noorden van de brug in de Atjeh-rivier ; alleen na eenige zware<br />

regenbuien is de stand van het water der beek hoog en treedt<br />

zij wel eens buiten hare oevers. Even voorbij Pandeti draait<br />

de weg zuidwaarts en treedt dan den kampong Longbatah binnen,<br />

met eenige kronkelingen de hoogste punten van het overigens<br />

ook hier zeer laag gelegen terrein volgende. Bij het<br />

verlaten van den kampong Longbatah ziet men een westelijken<br />

tak van dezen weg, die daarmede den 400 M. daarvan gelegen<br />

post Longkatah Zuid verbond. De hoofdweg gaat verder door<br />

de sawah naar Longbatah-Mesigit. In Maart 1876 was deze


<strong>80</strong><br />

weg nog in aanleg en slechts in de nabijheid van Kota-Radja,<br />

bij droog weder, voor voetgangers bruikbaar; in den kampong<br />

Longbatah was toen de weg èn voor voetgangers èn te paard<br />

nog bijna niet te gebruiken; en toen in Maart van dat jaar onze<br />

posten in de zuidoosterlinie moesten worden opgericht, kon men<br />

van Longbatah-Mesigit af nog geen weg of pad zien„ Wat lateiweg<br />

geworden is, was een tracé, dat onze talrijke transporten,<br />

zooveel mogelijk langs de kortste lijn en met vermijding van<br />

dichtbegroeide kampongs, dwars door sawahsen opene kampongs,<br />

onze verschillende posten onderling verbindende, hadden gevormd.<br />

Bij langdurige droogte was zoodanige weg over de sawahs voor<br />

een groot gedeelte bruikbaar ; de vaste kleigrond was platgetreden<br />

en de baan vrij hard geworden ; op de nabij Longbatah-<br />

Mesigit, Mesigit Pagar-Ajer en Pagar-Ajer gelegen gedeelten<br />

had men, om het telkens lastig overklimmen te voorkomen, de<br />

galangans, waarover die weg liep, gedeeltelijk afgegraven. Tusschen<br />

Lambaroe en Biloel werden de sawahs echter nooit droog.<br />

Dit terrein is reeds in het eerste hoofdstuk voldoende beschreven.<br />

Een blik op de kaart is voldoende om te zien, welke zwarigheden<br />

dat terrein in het zuidelijkste gedeelte der zuidoosterlinie<br />

opleverde. Dat gedeelte was een cul de sac, waarin zich<br />

al het water verzamelde, dat van het nabijgelegen gebergte en<br />

de heuvels van Lamrong kwam ; want van af Atoe loopt het<br />

terrein naar de zijde dier heuvels, hoewel onbeduidend, toch<br />

eenigszins op, zoodat het water in elk geval naar dien kant niet<br />

kan afvloeien. Evenmin kan het in noordoostelijke richting<br />

wegvloeien, omdat het terrein ook naar de zijde der Atjeh-rivier<br />

een. weinig oploopt. — Het water moet dus eene richting zoeken<br />

tusschen Atoe en Lamrong. De talrijke afvoerkanalen,<br />

waterleidingen en sloten, hier door den Atjeher gemaakt, bewijzen<br />

voldoende, dat al het mogelijke gedaan werd, dit terrein<br />

zooveel mogelijk van het overtollige water te ontlasten. Het<br />

behoeft derhalve geene verwondering te baren, dat in zulk een<br />

terrein de noodzakelijkheid voor onze troepen bestond, tal van<br />

bruggen en vlonders aan te leggen op de zoogenaamde wegen,


87<br />

die onze posten in de zuidoosterlinie onderling of met Kota-<br />

Radja verbonden. Na de oprichting dier posten was het dus<br />

van het grootste belang, de gemeenschap op eene goede basis<br />

te brengen. De bruggen, die dadelijk na de bevestiging dier<br />

linie vereischt werden, waren de volgende:<br />

1. Een, ten zuiden van Longbatah-Mesigit over het kanaal-<br />

tje, dat het water uit de moerassen nabij Lo-ong in de Kroe-<br />

ëng Tandjong afvoert.<br />

2. Een, in den kampong Tandjong over de Kroeëng Tandjong,<br />

die hier 8 M. breed, maar in gewone omstandigheden zeer<br />

ondiep is.<br />

3 Een halfweg Mesigit Pagar-Ajer en Lambaroe, over een<br />

kanaaltje, dat het water uit de moerassen nabij Lamsajoeng<br />

naar de Atjeh-rivier afvoert en, tusschen 1,5 en 2 M. breed,<br />

met z<strong>org</strong> door den Atjeher bleek te zijn onderhouden, aie<br />

er eene loopbrug gemaakt had, welke tijdens de operation onzer<br />

troepenmacht in Februari 1876 verbeterd en met goed gevolg<br />

door de Bergartillerie gebruikt werd.<br />

4 Een, ten westen van Kajoe-Lë, over eene waterleiding,<br />

uit 'een vijftal klapperboomen bestaande, waarover zoden werden<br />

gelegd; de brug heeft dienst gedaan, zoolang men om van<br />

Kajoe-Le naar Atoë te gaan den in het eerste hoofdstuk be-<br />

schreven omweg moest maken.<br />

5. Een, ten zuiden van Atoë, over een sloot van geringe<br />

afmetingen.<br />

Verder vond men verschillende vlonders:<br />

a. Tusschen Atoë en Atoë Noord.<br />

b Tusschen Biloel en Biloel Zuid.<br />

Het totale gebrek aan wegen in deze periode was oorzaak,<br />

dat in Maart 1876 het onderling verband onzer versterkingen<br />

in de zuidoosterlinie en hare communicatie met Kota-Radja zeer<br />

veel te wenschen overlieten. Aan den wegenarbeid viel vooreerst,<br />

uit gebrek aan werkkrachten, niet te denken. Men moest inde<br />

eerste plaats die krachten aanwenden om, in het belang der veiligheid<br />

van de posten, het terrein tusschen en in de onmiddel-


88<br />

lijke nabijheid der versterkingen open te kappen. Dit kappen,<br />

dat vergezeld ging van het in behoorlijken staat brengen der<br />

posten, vorderde slechts zeer langzaam ; er was steeds gebrek<br />

aan werkkrachten. De vijand, volkomen van onzen minder gunstigen<br />

toestand bewust, wist daarvan steeds goed gebruik te<br />

maken, dwaalde in de kampongs, tusschen onze posten en achter<br />

de linie rond, steeds eene gunstige gelegenheid afwachtende,<br />

onze transporten te overvallen. Er viel toch, bij de drukke werkzaamheden<br />

van allerlei aard, aan de dagelijksche transport- en<br />

wachtdiensten verbonden, toen niet aan te denken, het omliggende<br />

terrein steeds door patrouilles te doen doorzoeken. Daarvoor<br />

kwamen manschappen te kort ; want, ofschoon men op het<br />

einde van Maart 1876 over de zuidoosterlinie, op de posten<br />

Atoë, Biloel en Mesigit Pagar-Ajer het 6e, op de posten Kajoe-Lë<br />

en Atoë Noord het 13e eu op den post te Lambaroe het 8e bataljon<br />

Infanterie gelegerd vond, bestond er bij die corpsen toen<br />

een groot incompleet. De aan de postcommandanten gegeven<br />

instruction bepaalden zich er dan ook slechts toe, te eischen,<br />

dat zij maatregelen moesten nemen voor het behoud van den<br />

post en de veilige gemeenschap met de beide naastbijliggende<br />

posten ; zonder meer.<br />

Als een gevolg van het gewenschte onderling verband der<br />

posten, mocht ieder postcommandant, over dag aangevallen wordende,<br />

op hulp van de naastbijzijnde versterkingen rekenen ;<br />

maar gedurende den nacht was dit niet mogelijk ; dan moest<br />

elke post aan zijn lot worden overgelaten en geheel op eigen<br />

krachten steunen. Het was in het laatste geval zelfs niet mogelijk,<br />

een voor de bezetting van den post — kon zij zich niet<br />

langer staande houden — veiligen terugtochtsweg aan te wijzen.<br />

Hoe zou men zich, gedurende den nacht, op dit moerassige, met<br />

galangans en slooten doorsneden terrein, met een door den vijand<br />

omringden verslagen troep, kunnen redden ! Tot het laatste toe<br />

in eigen veste stand houden werd beter geoordeeld dan een wanhopige<br />

terugtocht, waarbij men niet eens behoorlijk aaneengesloten<br />

zoude hebben kunnen marcheeren. Dat begreep ieder


Si)<br />

postcommandant en het was, zoude men kunnen zeggen, het<br />

ongenoemde artikel hunner instructie. Meermalen maakte deze<br />

aangelegenheid een onderwerp van bespreking uit met de postcommandanten<br />

en den staf van den opperbevelhebber ; maar<br />

eene betere oplossing van dit moeilijk vraagstuk kon op dit<br />

tijdstip niet verkregen worden.<br />

Niet alleen de vijand kon echter de bezetting dwingen, hare<br />

veste te verlaten. In 1874 had het water dat reeds kunnen doen<br />

voor meer dan eene versterking; doch ook toen begreep de Kolonel<br />

Pel, dat stand houden, al was het water — niet in figuurlijken<br />

zin — tot aan de lippen gekomen, noodzakelijk was<br />

en iederen postcommandant, die, door den hoogen waterstand<br />

der Atjeh-rivier, van elk middel van gemeenschap beroofd, van<br />

alle zijden door het water bedreigd, vivres, munitie en kazerneering<br />

aan vernieling en bederf ten prooi, geene kans ziende<br />

zijn post langer te verdedigen, om bevelen vroeg, te moeten<br />

antwoorden: blijf op uw post en handel naar omstandigheden.<br />

Ook een brand kon de bezetting noodzaken, hare sterkte te verlaten<br />

; maar moest zij dan terugtrekken ? In geenen deele. In<br />

zulk een geval werd algemeen bepaald, dat de bezetting zich<br />

op een geschikt punt buiten de versterking moest verzamelen<br />

en daar — ook door den vijand aangevallen wordende — moest<br />

stand houden, was het gedurende den nacht, den m<strong>org</strong>en afwachten,<br />

en daarna naar omstandigheden handelen.<br />

Het behoeft niet gezegd te worden, dat het onderling verband<br />

der posten in de zuidoosterlinie in den eersten tijd na<br />

hare oprichting, voornamelijk door het hoogst ongunstige terrein,<br />

nog veel te wenschen overliet. De vele werkzaamheden,<br />

aan' elke versterking op zich zelve nog te verrichten, de oprichting<br />

der posten op verschillende tijdstippen en eindelijk de<br />

verspreiding der tot eenzelfde corps behoorende troepenafdeelingen<br />

over de verschillende posten leidden er niet toe, dat verband<br />

beter te maken. Wel is waar hadden de commandanten deiposten<br />

en corpsen de opdracht ontvangen, zooveel doenlijk in<br />

onderling overleg te handelen, doch het is uit de bovenomschre-


90<br />

ven toestanden en omstandigheden na te gaan, dat het gewenschte<br />

overleg niet veel te beteekenen kon hebben.<br />

Evenmin moet men zich veel voorstellen van de uitwerking<br />

eener andere, aan corps- en postcommandanten gegeven opdracht,<br />

voor het onderling verband der versterkingen van niet<br />

minder belang, namelijk het zooveel mogelijk inwinnen en elkander<br />

mededeelen van berichten omtrent den vijand. Zonder<br />

het bezit van het gewone middel van aanraking met den vijand :<br />

de spionnen, beteekenden die berichten, zooals te begrijpen is,<br />

in de eerste maanden na de oprichting der zuidoosterlinie en<br />

trouwens ook van de andere versterkingen niet veel. De door<br />

de postcommandanten ingediende journalen behelsden dan ook<br />

in den regel weinïg andere en belangrijker berichten dan schieten<br />

uit geweer, donderbus en lilla, slaan op de bedoek, blazen<br />

op den koehoorn, alarmeering der versterking en aanvallen onzer<br />

bentings, transporten en patrouilles door den vijand ; zelden<br />

of nimmer berichten omtrent de positie, sterkte en plannen des<br />

vijands. In den regel was men hiervan in het hoofdkwartier<br />

beter op de hoogte dan op de posten. Wat daaromtrent dooiden<br />

opperbevelhebber, uit mededeelingen van het civiel bestuur<br />

en bevriende Atjehsche hoofden en enkele spionnen werd vernomen,<br />

maakte men zoo spoedig mogelijk bekend aan de commandanten<br />

der over de posten verspreide corpsen, met de<br />

opdracht daarbij, de postcommandanten, naar aanleiding van<br />

die mededeelingen — berichten omtrent de aanwezigheid hier<br />

of daar van voorname hoofden, stellingen, sterkte en aanvalsplannen<br />

des vijands — de vereischte maatregelen te doen<br />

treffen.<br />

Terecht mag hier de vraag worden gesteld, wat verricht werd<br />

om aan dezen toestand zoo spoedig mogelijk een einde te maken.<br />

In de laatste dagen der maand Maart 1876 werd de zuidoosterlinie<br />

gesteld onder de bevelen van een hoofdofficier, hooger<br />

in rang dan de commandanten der in die linie gelegerde<br />

corpsen. Aan dien hoofdofficier werden een paar Atjehers toegevoegd,<br />

die met het in den omtrek dier linie gelegen ter-


9]<br />

rein bekend waren; maar die kennis strekte zich niet verder<br />

uit dan de grens der XXII en XXV moekims. Men hoopte evenwel<br />

meer van het terrein en de bevolking te weten te komen,<br />

zoodra, met behulp van de aanwijzingen dier Atjehers, eenige<br />

gevangenen in onze handen zouden vallen. De regeling der patrouillediensten,<br />

het liggen in hinderlaag, kortom alles, wat in<br />

het belang der veiligheid van die linie noodig geacht werd, was<br />

voortaan geheel overgelaten aan het beleid van dien hoofdofficier.<br />

Alle berichten aan en alle bevelen van den opperbevelhebber<br />

kwamen door zijne handen. Voor zooveel de werkkrachten<br />

en transportmiddelen te Rota-Radja dit toelieten, werden den<br />

commandant der zuidoosterlinie ook vrije koelies en dwangarbeiders<br />

ter beschikking gesteld, om in de eerste plaats met hunne<br />

hulp een breeden weg te doen aanleggen, die al de posten deilinie<br />

onderling en met het hoofdkwartier verbond. Alvorens<br />

met de werkzaamheden daaraan een begin te maken, moesten<br />

eerst, op last van den opperbevelhebber, vivres-depots te Lambaroe<br />

en Rajoe-Lë worden opgericht. De verblijfplaats van den<br />

commandant der zuidoosterlinie was Lambaroe.<br />

Al wat hierboven is gezegd omtrent het onderling verband<br />

der posten in de zuidoosterlinie, geldt ook en in hoogere mate<br />

voor de andere versterkingen in Groot-Atjeh, door hare zeer<br />

geïsoleerde ligging, ook tengevolge van het totaal gebrek aan<br />

goede middelen van gemeenschap.<br />

Bespreken wij de andere wegen gedurende dit tijdperk.<br />

Van Longbatah Zuid leidde een voetpad naar Lo-ong, dat<br />

onmiddellijk na de oprichting van laatstgenoemden post door<br />

onze troepen door de moerassige sawah was aangelegd. Voorts<br />

was Lo-ong nog met Mibouw O. door een voetpad verbonden.<br />

Uit de voormalige versterkingen te Lohong was onze post Loong<br />

zeer moeilijk, door het drassige terrein, te bereiken ; toen<br />

die 'versterkingen werden geslecht en het daardoor beschikbaar<br />

komende geschut eene plaats kreeg in onze benting te Lo-ong,<br />

moest dit derwaarts over Mibouw O. worden vervoerd. Van


92<br />

Mibouw 0. leidde een voetpad door den kampong Mibouw,<br />

waarvan het geboomte was opengekapt, naar onzen post Mibouw<br />

Z. en van hier over de sawah en door kampongs naaide<br />

versterking te Retapan Doewa.<br />

Wilde men uit Rota-Radja de zooeven genoemde posten deiachterste<br />

of tweede linie bereiken, dan verliet men onze hoofdstelling<br />

door eene poort in deu zuidwester saillant nabij den<br />

rechteroever der Rroeëng Daroe. Een 2 M. breede weg leidt<br />

van hier in zuidelijke richting naar de voormalige versterking<br />

Mandarsa Poetih. Hier splitst zich de weg. Een tak gaat in<br />

zuidwestelijke richting door den kampong Lamlagan naar het<br />

punt, waar onze voormalige post Gitjiel üeleiloe stond, aan den<br />

rechteroever der Rroeëng Daroe. De andere tak gaat in eenigszins<br />

zuidoostelijke richting naar het punt, waar onze voormalige<br />

versterking Lamara Oeleiloe stond. Op dit tijdstip was deze<br />

weg echter nog niet veel meer dan een tracé en valt daaromtrent<br />

hetzelfde op te merken als hierboven van den weg Rota-<br />

Radja— Longbatah is gezegd. De baan verhief zich nauwelijks<br />

boven het omliggende terrein ; verhardingsmateriaal was er nog<br />

niet op gebracht; waar de weg slooten of kleine leidingen voor<br />

het sawahwater ontmoette, werden die met klapperhouten stijlen<br />

overbrugd ; de in den weg gevonden kuilen werden met hetzelfde<br />

materiaal overdekt. Zoodanige weg was dus, zoowel voor<br />

voetgangers als te paard, slechts bij aanhoudend droog weder<br />

goed te gebruiken.<br />

Ging men van Lamara Oeleiloe verder zuidwaarts, dan volgde<br />

men door de sawah en den kampong Mibouw een door onze<br />

troepen en dwangarbeiders getraceerd voetpad. Nabij Gitjiel<br />

Oeleiloe vond men eene brug over de Rroeëng Daroe, die hier<br />

sterk afgegraven oevers heeft, waardoor mag worden aangenomen,<br />

dat dit een door de Atjehers gebruikt overgangspunt was,<br />

voordat er de brug geslagen werd. Deze was van weinig beteekenis<br />

; haar bovenvlak stond bij eenige belangrijke rijzirfg<br />

van het water dadelijk er onder. Over de brug gaande, werd<br />

Retapan Doewa, langs den linkeroever der Rroeëng Daroe loo-


9.'5<br />

pende, bereikt. Tot aan de zuidelijke grens van den aan eene<br />

sawah grenzenden kampong Gitjiel is die oever en het daarlangs<br />

gebruikte voetpad hoog en droog gelegen, in tegenstelling van<br />

het ten oosten van Retapan Doewa zich uitstrekkende terrein,<br />

dat bij eenigszins hoogen waterstand in de Rroeëng Daroe ge-<br />

inundeerd wordt, waardoor men om een gedeelte van onzen post<br />

aldaar een dijk heeft moeten aanleggen. Het terrein wordt nu<br />

langs den linkeroever der rivier lager en lager en vormt nabij<br />

het zuidelijk gedeelte van den kampong Garoet een moeras,<br />

waardoor de Atjehers in vroegere jaren een steenen dijk van<br />

i M. breedte hebben aangelegd. Over dien dijk gaande, komt<br />

men op de sawah ten zuiden van den kampong Garoet. Van<br />

hier bereikte men langs eeii galangan onzen post te Djempit.<br />

Van af de brug bij Gitjiel Oeleiloe tot Djempit was er dus van<br />

geen weg sprake. Onze troepen en transporten hadden zich door<br />

kampongs en sawahs een pad gebaand, dat sedert altijd werd<br />

gevolgd ; die sawahs waren, zoowel ten noorden en ten zuiden<br />

van Mibouw als ten oosten van Djempit, in den regel, drassig.<br />

De door onze troepen bij Retapan Doewa over de Rroeëng<br />

Daroe gevonden oude brug werd hersteld en later geheel ver-<br />

nieuwd. Over die brug gaande, bereikte men langs voetpaden<br />

door de kampongs Aroen en Mibouw en over de sawahs onze<br />

versterkingen te Mibouw Z. en Mibouw O. Ook hier was dus<br />

in Maart 1876 nog geene sprake van een weg.<br />

Evenals in de zuidoosterlinie wilde men bij de oprichting dei-<br />

posten in deze linie al dadelijk door het openkappen van het<br />

terrein de verbinding der versterkingen zoo goed mogelijk tot stand<br />

brengen ; maar aan het openkappen van het terrein tusschen<br />

Mibouw Z., Retapan Doewa en Djempit, dat een werk van zeer<br />

grooten omvang was, kon vooreerst niet worden gedacht. De<br />

twee laatstgenoemde posten waren zoodoende geheel geïsoleerd.<br />

Na den hierbeschreven toestand der middelen van gemeen-<br />

schap, behoeft het niet te worden gezegd, dat ook het onder-<br />

ling verband der posten Lo-ong, Longbatah Z., Longbatah-<br />

Mesigit, Mibouw O. en Mibouw Z. gedurende dit tijdperk nog


94<br />

veel te wenschen overliet. Evenals de posten der zuidoosterlinie<br />

werden de vijf laatstgenoemde na de oprichting er van onder één<br />

algemeen commando gesteld.<br />

Eerst later is men er toe kunnen overgaan, een begin van<br />

uitvoering te geven aan het plan om van Retapan Doewa over<br />

Mibouw Z., Mibouw O., Lo-ong en Longbatah-Mesigit een flinken,<br />

breeden weg aan te leggen, in verbinding staande met<br />

dien van Rota-Radja, langs den linkeroever der Atjeh-rivier naar<br />

den kampong Longbatah. Medio 1876 werd door de postcommandanten<br />

van Retapan Doewa en Djempit een begin gemaakt met<br />

den aanleg van een dwars door den kampong Garoet loopenden<br />

rechten weg ; maar dit werk vorderde zeer langzaam door de<br />

daaraan verbonden moeilijkheden. Behalve dat een groot gedeelte<br />

van het geboomte van den kampong Garoet omgekapt en opgeruimd<br />

moest worden, was men verplicht over een moerassig<br />

terrein in den kampong eene brug te leggen en den weg op<br />

vele plaatsen meer dan Va M. op te hoogen.<br />

De overige posten in Groot-Atjeh waren, wat hunne middelen<br />

van gemeenschap met elkander en Rota-Radja betrof, in nog<br />

ongunstiger omstandigheden geplaatst.<br />

In de eerste plaats trekt in dit opzicht onze aandacht de<br />

post te Boekit Daroe, gelegen in de IX moekims en de groote<br />

sawahvlakte, Blang Daroe genaamd. Onmiddellijk na de oprichting<br />

onzer posten te Atoë, Biloel en Boekit Daroe had de<br />

Generaal P e 1 bepaald, dat de communicatie tusschen Rota-<br />

Radja en Biloel en Atoë over Boekit Daroe zoude plaats hebben.<br />

Tengevolge daarvan had er dagelijks tusschen deze posten een<br />

tamelijk druk verkeer plaats. Hoe het terrein aldaar was, is<br />

reeds gezegd. Na de oprichting dier posten nam er de onveiligheid<br />

piet af; integendeel, zij nam spoedig daarna zoodanig toe,<br />

dat reeds medio Februari 1876 moest worden bepaald, dat de<br />

communicatie tusschen Rota-Radja en onze posten te Atoë en<br />

Biloel langs de zuidooslerlinie behoorde te geschieden.<br />

Ten zuiden van de Atjeh-rivier blijvende, waren in Maart


95<br />

1876 tusschen onze in de VI moekims gelegen posteu Lampasei<br />

en Blang-Oë geene andere middelen van gemeenschap dan de<br />

galangans op de sawahs en de voetpaden in de kampongs. Lampasei<br />

was bovendien met Olehleh en Rota-Radja verbonden<br />

door een langs den later in dienst gestelden spoorweg loopend,<br />

maar in een zeer slechten toestand verheerend voetpad. Met<br />

Olehleh was Blang-Oë door een tamelijk goeden weg verbonden,<br />

waarin men eene sterke jukbrug over de lagune vond. Deze,<br />

in vergelijking met die der andere posteu, betere communicatie<br />

had men'te danken aan de oprichting van het hospitaal te<br />

Blang-Oë. In al zijne behoeften werd daardoor deze post- niet<br />

uit Rota-Radja, maar uit Olehleh voorzien. Om uit Rota-Radja<br />

naar Blang-Oë te gaan, volgde men een weg langs onze voormalige<br />

posten te Poengei Blang-Tjoet en Poe-Oë, die bij droog<br />

weder tamelijk bruikbaar, doch na eenigen regen zeer modderig<br />

was. De weg was een gewone kleiweg, door onze troepen getraceerd,<br />

hier en daar wat schoongemaakt en opgehoogd, maar<br />

overigens in 't geheel niet geprofileerd en zonder eenig verhardingsmateriaal.<br />

Onze posten te Lampagar, Sinangri, Pakan Badaken Boekit<br />

Seboen hadden in Maart 1876 geene rechtstreeksche gemeenschap<br />

met Rota-Radja. Al wat voor de behoeften der bezettingen noodlg<br />

was, werd uit Olehleh aangevoerd. Wanneer slecht weder dit<br />

niet belette, geschiedde het vervoer dier behoeften naar Lampagar<br />

voor het grootste gedeelte over zee. In de lagune ten<br />

noorden van deze plaats is door de Atjehers in vroegere jaren<br />

een sterke steenen dijk aangelegd, die alle blijken droeg, steeds<br />

.roed te zijn onderhouden; een omvangrijk werk voor dit volk,<br />

dat alle aandacht verdient, omdat het voor het overige - voor<br />

zooverre dit is kunnen worden nagegaan -- zich zoo wemig<br />

aan zijne middelen van gemeenschap heeft laten gelegen liggen.<br />

Met welk doel die dijk is aangelegd, bleef tot dusverre onbekend.<br />

Genoeg zij het, mede te deelen, dat de dijk ons de gelegenheid<br />

verschafte, op eene gemakkelijke wijze in de behoeften<br />

van Lampagar te voorzien. Deze werden ter plaatse, aan het


96<br />

strand, gelost, waar een eenvoudige steiger was gemaakt, en van<br />

daar over den dijk naar den post gedragen. Daarvoor had men<br />

tusschea het zuidelijk einde van den dijk en den post een weg<br />

gemaakt, die door tamelijk droog terrein liep. Overigens lag<br />

onze post te Lampagar zeer geïsoleerd, die alleen door patrouilles<br />

uit Pakan Badak werd bezocht. Deze patrouilles hadden daarheen<br />

een zeer moeilijken weg, door kampongs en over sawahs,<br />

af te leggen. Toen werd echter reeds een breede weg aangelegd,<br />

die de beide posten linea recta zoude verbinden.<br />

Uit Olehleh voerde toen reeds een tamelijk goede en 2 M.<br />

breede weg naar Sinangri. Onmiddellijk na de bezetting van<br />

Pakan Badak was een der officieren, in garnizoen te Olehleh,<br />

opgedragen, dien weg aan te leggen, voor welk werk dagelijks<br />

een gedeelte van het garnizoen beschikbaar werd gesteld. De<br />

aanleg ging met vele bezwaren gepaard, omdat het tracé voor<br />

een groot gedeelte door zeer moerassig terrein gaat; maar de<br />

dringende noodzakelijkheid om dezen weg spoedig te voltooien,<br />

daar de in de VI moekims ageerende troepenmacht zich destijds<br />

langs dien weg van het noodige moest voorzien, deed dezen in<br />

betrekkelijk korten tijd tot stand komen en zelfs voor pikolpaarden<br />

geschikt maken. — Nabij Sinangri lag over de lagune<br />

eene tonbrucr, (op holle ijzeren cilinders rustende) die later door<br />

eene jukbrug werd vervangen. De brug in zuidelijke richting<br />

overgaande, volgde men een tamelijk goed voetpad door de kampongs<br />

Lamdjamoe en Lambaroe tot aan de sawah, die men dan<br />

in westelijke richting overstak om onzen post te Pakan Badak<br />

te bereiken ; door de kampongs was dat pad, zelfs bij regenachtig<br />

weder, nog bruikbaar ; maar het in de sawah en in de<br />

nabijheid van laatstgenoemden post gelegen gedeelte, waar men<br />

eenige modderpoelen vond, maakte het aanleggen van een paar<br />

dijkjes noodzakelijk. Het traject van Pakan Badak naar Boekit<br />

Seboen behoorde in dit tijdperk en nog maanden daarna tot de<br />

moeilijkste, die onze troepen en transporten hadden af te leggen.<br />

Over den geheelen afstand van den weg had men eene aaneenschakeling<br />

van modderpoelen of drassig sawahterrein, hier eu


97<br />

daar door hooger gelegen plekjes kamponggrond afgewisseld.<br />

Zelfs in het droogste gedeelte van het jaar bleef hier het terrein<br />

drassig; mocht men ook al met moeite tot den kampong Lamroekoe<br />

te paard kunnen blijven zitten, hier werd men genoodzaakt<br />

af te stijgen, om verder — vaak tot over de knieën door<br />

den modder loopende — te voet Boekit Seboen te bereiken.<br />

Het terrein in de kloof van Beradin is van zoodanige ongunstige<br />

gesteldheid, dat van het aanvankelijke plan om er een<br />

weg door heen te leggen, moest worden afgezien. Later werd<br />

een weg getraceerd en aangelegd langs den oostelijken voet van<br />

het gebergte tot bij den heuvel of Boekit Seboen, dien men over<br />

een door de sawah aangelegden dijk bereikte. Het tracé van<br />

dien weg moest verder de oostelijke helling van dezen heuvel<br />

tot aan het zuidelijkste gedeelte volgen ; daar vindt men een<br />

moeras van tamelijke diepte, waarover eene paalbrug van circa<br />

200 M. Averd gelegd om zoodoende in onze versterking op Boekit<br />

Seboen te kunnen komen.<br />

Olehleh, Lampasei, Blang-Oë, Sinangri en Lampagar 1) waren<br />

door 1 bataljon Infanterie bezet, waarvan de commandant te<br />

Olehleh was gevestigd. Evenzoo behoorden de bezettingen deiposten<br />

te Boekit Seboen, Pakan Badak, Djempit en Boekit<br />

Daroe tot 1 bataljon Infanterie, met Pakan Badak als standplaats<br />

van den corpscommandant. 2) De bezetting van Retapan Doewa<br />

behoorde ultimo Maart 1876 tot het linkerhalf 6e bataljon Infanterie,<br />

waarvan het andere gedeelte in de zuidoosterlinie was<br />

o-elegerd. Met uitzondering van Retapan Doewa waren, voor<br />

het verband dezer posten, de daar in bezetting liggende corpsen<br />

derhalve zoo regelmatig mogelijk gelegerd. Evenals in de zuidoosterlinie<br />

waren ook bij de laatstgenoemde posten de corpscommandanten<br />

belast met het toezicht over de door hunne corpsen<br />

bezette posten. Zij moesten daarbij steeds zooveel mogelijk in<br />

) Posten der lueslerlinie, waarvan do commandant eerst te OleUleli gebevestigd<br />

was.<br />

' '2) Posten der wealerlinie, waarvan later Pakan Badak do standplaats<br />

van den commandant werd.<br />

7


98<br />

onderling overleg handelen. Zoo was o. a. den Ion Maart 1876<br />

door de te Pakan Badak en Olehleh gevestigde commandanten<br />

van het 2e en 10e bataljon Infanterie overeengekomen en door<br />

den civielen en militairen bevelhebber goedgekeurd :<br />

a. Driemaal in de week, op onbepaalde uren en onafhankelijk<br />

van de weersgesteldheid, in verschillende richtingen gecombineerde<br />

patrouilles uit te zenden, waarvan de sterkte geregeld<br />

werd naar het getal beschikbare manschappen in verband met<br />

de verschillende diensten.<br />

b. Tweemaal in de week het commando over die patrouilles<br />

aan een luitenant van het 10e en eens in de week aan een<br />

luitenant van het 2 e bataljon Infanterie op te dragen.<br />

e. Uit Olehleh, in overleg met den aldaar geplaatsten civielen<br />

ambtenaar, een gids aan de patrouilles toe te voegen, die,<br />

voor het geval deze ambtenaar de patrouilles niet zelf vergezelde,<br />

slechts de functiën van tolk waarnam.<br />

d. Der kampongbevolking door de patrouilles zoo weinig<br />

mogelijk overlast te doen of haar schrik aan te jagen; van vuurwapens<br />

voorziene personen steeds en klewangdragende personen<br />

alleen dan te arresteeren, wanneer zij door den gids of de bevolking<br />

niet als rustige bewoners der landstreek werden herkend<br />

; en kwaadwilligen zooveel mogelijk levend te vatten en<br />

gebonden mede te voeren, in elk geval, dood of levend, onschadelijk<br />

te maken.<br />

Deze regelingen waren een gevolg van de toenemende onveiligheid<br />

in de VI moekims, waar zich voortdurend slecht volk<br />

in niet geringe mate ophield. Talrijke patrouilles moesten de<br />

goedgezinde bevolking tegen hun overlast beschermen en tevens<br />

het vertrouwen in ons gezag verhoogen. Eerst langzamerhand —<br />

het werd reeds hierboven gezegd — kon het resultaat dier regelingen<br />

worden verkregen.<br />

Was het — zooals uit het vo<strong>org</strong>aande is gebleken — op<br />

ultimo Maart 1876 ten zuiden van de Atjeh-rivier met de middelen<br />

van gemeenschap tusschen de posten en dientengevolge


99<br />

met het onderling verband dier posten en van deze met Rota-<br />

Radja nog zeer treurig gesteld, de toestand te dien aanzien in<br />

het ten noorden van die rivier door onze troepen bezette grondgebied<br />

liet nagenoeg evenveel te wenschen over.<br />

Spoedig na de overbrenging der zieken uit het oude hospitaal<br />

in den Rraton naar dat te Panteh Peiraq was men door het<br />

water genoodzaakt geworden, het nieuwe hospitaal aldaar en<br />

het ten oosten daarvan gelegen kampement door een dijk te<br />

omringen; vooral het laag gelegen terrein, waar het hospitaal<br />

gebouw'd was, zoude bij hoogen waterstand in de Atjeh-rivier<br />

geheel worden geïnundeerd. Een gevolg van de inpoldering<br />

was de behoefte aan een stoomgemaal om den polder bij regen<br />

of hoogen waterstand droog te houden ; maar de toestand van<br />

den polder was op het einde van 1876 nog zóó slecht, dat bij<br />

hoogen waterstand in sommige ziekenzalen meer dan 1 voet<br />

water stond. De dijk - vooral die aan de westzijde — werd<br />

daarop verbeterd en een tweede stoomgemaal aan die zijde<br />

geplaatst.<br />

Ten oosten en noorden van het emplacement voor het hospitaal<br />

voerde een breed pad langs den rechteroever der Atjeh-rivier naar<br />

Penajoeng en verder door de noordelijk gelegen kampongs naar<br />

de voormalige Marinebenting. Dit pad was reeds tijdens de<br />

tweede expeditie in goeden staat gebracht en had een zijpad, dat<br />

over onzen voormaligenpost Lamara naar Rota-Radja Bedil voerde.<br />

Reeds gedurende die expeditie was al het mogelijke gedaan<br />

om de middelen van gemeenschap tusschen Penajoeng en Rota-<br />

Radja in goeden staat te brengen ; op den linkeroever der Atjehrivier<br />

was toen zelfs tusschen Rampong Djawa, via MesigitRaija, en<br />

Rota-Radja een tramway 1) aangelegd ; maar nadat de hoofdmacht<br />

dier expeditie den 26en April 1874 Atjeh verlaten had en de achtergebleven<br />

troepen in en nabij Rota-Radja geconcentreerd<br />

werden, waren langzamerhand de hierboven bedoelde wegen en<br />

1) Zie over den tramway het hierboven geoiteerde opstel vanden Generaal<br />

Er m e li n g.


100<br />

paden slechter geworden ; zij waren trouwens noch behoorlijk<br />

opgehoogd, noch van verhardingsmateriaal voorzien.<br />

Van het oostelijk gedeelte van Panteh Peiraq leidde een<br />

ongeveer 2 M. breede weg door het ten westen van den kampong<br />

Berouw gelegen lage terrein naar den bekenden Pidirdijk,<br />

van waar die weg in noordoostelijke richting doorliep tot<br />

Lamprit. Beide wegen waren in den drogen moesson zoowel<br />

voor voetgangers als ruiters uitstekend bruikbaar, doch in den<br />

regentijd niet begaanbaar; men zakte dan tot over de enkels<br />

in den modder en tusschen den weg en de sawahs kon men<br />

dan geen onderscheid zien.<br />

De reeds sedert de tweede expeditie bekende Pidirdijk is een<br />

werk van Atjehschen oorsprong; de dijk strekt zich, in eene<br />

richting van zuid naar noord, uit van af het hooge terrein in<br />

den kampong Berouw tot den kampong Roewala en heeft eene<br />

bovenbreedte van 1,5 à 2 M., terwijl het bovenvlak er van<br />

boven hoogwaterpeil gelegen is. De taluds zijn vrij steil. Aan de<br />

oostzijde van den dijk vindt men eene tamelijk diepe sloot.<br />

Nabij Berouw valt in die sloot de van Tjapoetoe komende<br />

waterleiding, waarover reeds in het eerste hoofdstuk gesproken<br />

is. Ongeveer 300 M. ten zuiden van Laugkroek vindt men eene<br />

coupure in den dijk, waardoor het water uit de sloot naar de<br />

Atjeh-rivier wordt afgeleid ; de coupure is overbrugd. Lan^s<br />

den Pidirdijk bereikte men uit Berouw onze posten te Langkroek,<br />

Lamara en Rota-Radja Bedil. De bezetting van laatstgenoemden<br />

post had van het einde van dien dijk door de teu<br />

noorden daarvan gelegen moerassige streek een weg naar laatstgenoemde<br />

versterking aangelegd. Zoo was ook uit Langkroek<br />

door het moerassige terrein langs den linkeroever der Titi Pandjang<br />

door de bezettingen der posten Langkroek, Lamara Z.O.,<br />

Lamara N.O., Tibang en Moesapi een weg aangelegd, die deze<br />

posten onderling verbond, en, na vele moeilijkheden tot stand<br />

gekomen, slechts bij droog weder bruikbaar was. Bij regen was<br />

de kleiweg nagenoeg onbegaanbaar. Een dergelijke weg verbond<br />

Lamara met Lamara Z.O. en Langkroek met Lamprit. Van


101<br />

laatstgenoemden post kon men over de galangans door de sawah<br />

den kampong Lemboeq bereiken, waarvan het geboomte voor<br />

een groot deel is omgekapt. Door den kampong is een voetpad<br />

aangelegd, dat naar Kota-Alam leidt. Kota-Radja Bedil en<br />

Moesapi hadden met elkander gemeenschap door een dijk van<br />

Atjehschen oorsprong; het geboomte van den kampong, waardoor<br />

deze dijk aangelegd is, werd geheel omgekapt.<br />

Onze post Kota-Poharua hield bij hoog water met den post<br />

te Moesapi door eene over de lagune varende prauw gemeenschap.<br />

Bij normalen waterstand was de lagune daar niet dieper<br />

dan 2 à 3 cM., zoodat men haar dan moest doorwaden. Dit<br />

moest men ook doen met de smalle, ten noorden van Moesapi<br />

gelegen kreek, om op het strand te komen en daarlangs onzen<br />

post aan Koewala Gigieëng te kunnen bereiken. De commandant<br />

van dezen post beschikte over een paar platboomde<br />

vaartuigen of prauwen, waarmede de gemeenschap over de<br />

lagune met het strand onderhouden werd. In Maart 1876 kon<br />

men alleen op deze wijze uit Kota-Radja over land Koewala<br />

Gigieëng bereiken; maar daaraan waren in den regel zoovele<br />

bezwaren verbonden, dat de voor dien post bestemde vivres<br />

en materialen over zee, uit Olehleh, derwaarts overgevoerd<br />

werden; alléén bij hoog water en gunstige zee konden de<br />

goederen tot dicht bij onze versterking worden gelost; in de<br />

meeste gevallen moesten echter de goederen eerst op het strand<br />

gebracht en van daar verder met de bovenbedoelde prauwen<br />

over de lagune naar onzen post getransporteerd worden.<br />

In het tijdperk, waarvan thans sprake is, werd onze post<br />

te Oleh Karang nit dien te Kota-Alam bereikt, door in oostelijke<br />

richting uit Lemboeq de sawah over te steken en vervolgens<br />

door den kampong Tjiri een voetpad te volgen. Het<br />

laatste gedeelte van den weg was zeer onveilig en niet gemakkelijk<br />

begaanbaar, daar het terrein hier in tal van vierkante<br />

vakken was verdeeld, begrensd door stevige heggen en min of<br />

meer hooge dijkjes en verder doorsneden met loopgraven en<br />

waterleidingen. Hier en daar verhieven zich, een paar meters


102<br />

boven den grond, eenige grafheuvels. Tal van groote boomen<br />

— waaronder vele vruchtboomen — tusschen welke het struikgewas<br />

welig tierde, vond men bovendien op dit terrein, dat<br />

daardoor zeer geschikt was voor hinderlagen en overvallingen.<br />

De vijand heeft dan ook ruimschoots partij getrokken van dit<br />

terrein. Eerst eenige maanden na de oprichting van onzen<br />

post te Oleh Karang, nadat het geboomte omgekapt, de heggen<br />

opgeruimd, de loopgraven gedempt en een goede weg aangelegd<br />

was, kon getuigd worden, dat er de veiligheid voor onze patrouilles<br />

en escortes voldoende was. Van Oleh Karang bestond<br />

in Maart 1876 geene rechtstreeksche gemeenschap met Pango.<br />

De tusschenliggende kampong Tjiri en de westelijke rand van<br />

den kampong Lamkapang, beide door den vijand bezet, maakten<br />

haar niet mogelijk; de onveiligheid bleef hier nog lang bestaan.<br />

Te Pango bevond zich in de Atjeh-rivier eene gierpont, waardoor<br />

de gemeenschap onderhouden werd met Pagar-Ajer en zoodoende<br />

met Kota-Radja, waarvan alle behoeften voor Pango via<br />

Mesigit-Pagar Ajer en Pagar-Ajer, werden aangevoerd. De gemeenschap,<br />

langs den rechteroever der Atjeh-rivier, tusschen<br />

Pango en Kota-Alam had langs een voetpad plaats, maar was<br />

door het doorsneden en dichtbegroeide terrein niet alleen hoogst<br />

moeilijk, maar ook zeer onveilig. Men maakte van dat pad dan<br />

ook slechts zelden gebruik. Liet de waterstand dit toe, dan werd<br />

de gemeenschap langs de Atjeh-rivier onderhouden. Al de behoeften<br />

voor Pango, Pagar-Ajer en de ten zuiden daarvan gelegen<br />

posten werden van Kota-Radja in prauwen tot Pagar-Ajer<br />

opgevoerd en daar gelost en verder door dwangarbeiders naar<br />

de plaatsen van bestemming getransporteerd. Van het transport<br />

te water mag als eene bijzonderheid worden opgeteekend, dat<br />

het — althans in het tijdperk, waarvan thans sprake is — in<br />

tegenstelling van het transport te land, nimmer door den vijand<br />

is bemoeilijkt geworden.<br />

Evenals in de zuidoosterlinie waren de posten ten noorden<br />

van de Atjeh-rivier zooveel mogelijk door troepen van hetzelfde<br />

corps bezet. Alleen de bezetting van Koewala Gigieëng maakte


103<br />

hierop eene uitzondering en behoorde tot een der in Kota-Radja<br />

gelegerde bataljons Infanterie. Voor deze posten golden dezelfde<br />

bepalingen, als hierboven voor de andere, ten zuiden van de<br />

Atjeh-rivier, werden genoemd ten opzichte van het uitvaardigen<br />

van bevelen, het inwinnen van berichten, het indienen van<br />

rapporten, enz.<br />

Behalve de hierboven genoemde land- en waterwegen bestonden<br />

er in dit tijdperk tusschen de verschillende posteu en onze<br />

hoofdvestiging in Groot-Atjeh geene andere middelen van<br />

gemeenschap. Van eenige telegraafverbinding was nog geene<br />

sprake. Het nut der invoering van den veld- of liever tijdelijken<br />

electrischen telegraaf tusschen de verschillende posten zoude toen<br />

waarschijnlijk niet evenredig zijn geweest aan de kosten van oprichting'en<br />

onderhoud. Nog meer zou de blijvende electrische telegraafverbinding<br />

tusschen Kota-Radja en de verschillende posten<br />

voordeelen hebben opgeleverd; maar de groote onveiligheid, die<br />

no" in de meeste der door onze troepen bezette streken heerschte,<br />

zoude eene dergelijke verbinding— althans boven den grond -<br />

niet lang door den vijand ongestoord gelaten hebben; terwijl<br />

aan eene onderaardsche verbinding toen om verschillende redenen<br />

nog minder kon worden gedacht. Slechts tusschen enkele posten,<br />

zooals Lamprit, Berouw en Kota-Radja en enkele 'in de<br />

zuidoosterlinie had men van den optischen telegraaf kunnen gebruik<br />

maken; voor de overgroote meerderheid der posten was<br />

dat door het begroeide terrein onmogelijk. 1)<br />

Intusschen was elke post van de gewone seinmiddelen dei-<br />

Artillerie — vuurpijlen — voorzien, waardoor des nachts, op<br />

vooraf bepaalde wijze, enkele gewichtige mededeelingen door de<br />

postcommandanten onderling konden worden gewisseld.<br />

4 ) Voor den optischen telegraaf had men in die enkele gevallen het systeem<br />

Kromhout kunnen toepassen. Zie E 1 a n d : liet gebruik van Telegrafen<br />

en Spoorwegen voor militaire doeleinden.<br />

Van den heliograaf als sein- en gemeenschapsmiddel werd nog nimmer<br />

in Atjeh gebruik gemaakt.


HOOFDSTUK VI.<br />

De offensieve handelingen des vijands tusschen<br />

26 December 1875 en 9 Maart 1876.<br />

Lemboeq N.O. maakte in Januari 1876 nog een der schakels<br />

uit van den postenketen, die ten noorden der Atjeh-rivier, van<br />

af Kota-Alam tot Moesapi onze etablissementen bij Panteh-Peiraq<br />

en Penajoeng tegen vijandelijke aanvallen moest beschermen.<br />

Met Lemboeq O. en Lamprit het dichtst gelegen nabij den<br />

rand van den geduchten kampong Pinang, waar de vijand zijne<br />

sterkste stellingen had, was Lemboeq N.O. met beide posten<br />

voortdurend aan het vuur des vijands blootgesteld; onze versterking<br />

lag hier op 4 à 500 M. van dien kampongrand. De<br />

unorder- en oosterfacen hadden het uitzicht op de sawahvlakte<br />

terwijl de beide andere facen naar den zwaarbegroeiden kampong<br />

Lemboeq gekeerd waren, aan de oostelijke grens waarvan<br />

onze versterking gelegen was. Bij beide laatstgenoemde faces<br />

had men het geboomte eenigszins omgekapt. De versterking had<br />

den vorm eener vierkante redoute, van ongeveer 25 M. face.<br />

De borstwering bestond uit klapperhouten stijlen, die slechts<br />

1,2 M. boven den beganen grond uitstaken. Er waren twee<br />

bastions, over de diagonaal, gemaakt, waarvan het eene met een<br />

kanon van 12 cM. V. en het andere met een mortier van 12<br />

cM. bewapend was. De poort bevond zich in de westerface.<br />

Ongeveer 40 passen buiten de versterking stond de keuken, die<br />

nagenoeg aan den zwaarbegroeiden kampongrand grensde. Eene<br />

gracht had de versterking niet. De stormvrijheid liet op het<br />

tijdstip, waarvan sprake is, veel te wenschen over, zoowel door


105<br />

de lage palissadeering als de karig aangebrachte chicanes. Bij<br />

de keuken brandde 1 paallantaarn, die de eenige verlichting<br />

buiten de versterking gaf. De bezetting bestond uit 1 peloton<br />

der 2e compagnie van het linkerhalf 9 U bataljon Infanterie, ter<br />

sterkte van 2 ofiicieren, 20 Europeesche en 40 Inlandsehe onderofficieren<br />

en manschappen, benevens eenige artilleristen voor<br />

de bediening van het geschut. Postcommandant was de Kapitein<br />

der Infanterie Kal.<br />

In den nacht van den 23en op den 24en Januari 1876 —<br />

tusschen 1 en half 2 uur — gelukte het een 100-tal Atjehers,<br />

door de diepe duisternis begunstigd, uit den rand van den kampong<br />

Pinang de hier en daar met graf heuvels en klein struikgewas<br />

bedekte sawah over te steken en zich in den kampongrand<br />

achter de keuken der versterking te nestelen, zonder dat<br />

dit door de wachthebbende manschappen bemerkt was geworden.<br />

Terwijl zoodoende eenige vijanden op korten afstand der<br />

westerface genaderd waren, bleef het grootste gedeelte op <strong>80</strong> à<br />

100 pas der versterking op de sawabvlakte in de richting van<br />

Lamprit staan. Niet meer dan 20 of 25 Atjehers naderden nu<br />

al sluipende en in de grootste stilte de westerface, en vóór dat<br />

de twee op die face wachthebbende soldaten hen hadden gezien<br />

en door hun vuur het alarmsignaal konden geven, sprongen<br />

die vijanden over de lage palissadeering binnen onze versterking,<br />

waar zij zich onmiddellijk over de binnenruimte verspreidden en<br />

na het afvuren hunner geweren en donderbusseu zich met lans<br />

en klewang naar het logies der bezetting spoedden. Een rnoordtooneel<br />

beo-on weldra. Het geschreeuw der wachthebbende manschappen<br />

deed spoedig den postcommandant met 30 à 40 manschappen<br />

on i 1er de wapens komen, die zich bij het aan den<br />

noordwester saillant, dus dicht bij de bedreigde face gelegen<br />

kruitmagazijn verzamelden. Het vuur, dat zij uit dit punt op<br />

die face openden, moest spoedig ophouden, omdat men vreesde,<br />

daardoor eigen manschappen te treffen. Intusscheu was den<br />

len Luitenant der Infanterie R e g en s bu r g, die zich uit zjjne<br />

woning naar een der bastions wilde begeven, eene doodelijke


106<br />

borstwonde toegebracht. In de kazernes waren 1 sergeant, 1<br />

korporaal en eene vrouw, allen Inlanders, met den klewang afgemaakt,<br />

terwijl een groot aantal militairen gewond werden.<br />

Gedurende dit moordtooneel maakte de vijand zich van eenige<br />

geweren,kapmessen,gordels enpati-oontasschen meester, om daarna<br />

naar de poort te gaan, die met geweld van binnen werd opengemaakt,<br />

hetzij om zich zelven te redden of den op de sawah<br />

staanden vijand in de gelegenheid te stellen, binnen de versterking<br />

te komen. Het daardoor bij de poort ontstane tumult<br />

was door eenige bij het kruitmagazijn staande manschappen opgemerkt<br />

geworden, die daarop hun vuur op den vijand openden<br />

en hem door de reeds geopende poort op de vlucht dreven,<br />

waarop eenige onderofficieren en manschappen toesnelden om de<br />

poort te sluiten. De sergeant Hagen, Alg. St. N° 73128, commandant<br />

van het detachement Artillerie, zond den vijand tweekartetsschoten<br />

achterna, waarop het binnen de versterking stil werd.<br />

Die stilte werd alleen verstoord door het gekerm der gewonden,<br />

wien niet dadelijk geneeskundige hulp kon worden verleend.<br />

In weinige oogenblikken was binnen Lemboeq N.O. een<br />

drama afgespeeld, dat op onze troepenmacht in Groot-Atjeh<br />

indruk zoude maken. De binnen de versterking dien nacht gemaakte<br />

rondes vonden slechts eenige lijken van Atjehers. Door<br />

signalen werd de te Kota-Alam verblijfhoudende officier van<br />

Gezondheid geroepen, die spoedig daarna, met den commandant<br />

van het linker half 9e bataljon Infanterie, op de plaats des<br />

onheils verscheen. Behalve de reeds vermelde 4 dooden, hadden<br />

wij bij deze overvalling 4 Europeesche en 16 Inlandsche onderofficieren<br />

en manschappen, benevens 2 Inlandsche vrouwen, aan<br />

geblesseerden. De vijand maakte 11 geweren met geweerriem,<br />

7 kap- en zaagmessen, 7 gordels en 7 patroontasschen met inventaris<br />

buit. Binnen onze versterking liet hij 5 lijken achter ;<br />

150 passen er buiten vond men — behalve bloedsporen hier en<br />

daar — nog een lijk ; van zijne wapens vielen ons in handen :<br />

4 donderbussen, 5 vuursteengeweren, 1 percussiegeweer, 4 lansen,<br />

6 klewangs, 2 badeh-badehs en eenige patroonzakken.


107<br />

Het valt niet te ontkennen, dat de vijand bij den aanval op<br />

Lemboeq N. O. gelukkig is geweest, hoewel hij zijn plan waarschijnlijk<br />

niet geheel ten uitvoer heeft kunnen brengen. Ware<br />

toch zijne reserve binnen de geopende poort kunnen komen, de<br />

kleine bezetting hadde wellicht het onderspit gedolven. De moedige<br />

en kalme houding van eenige Europeesche onderofficieren<br />

en rnanschappen, die zich bij de geopende poort posteerden,<br />

wist het verder binnendringen der Atjehers te beletten en hen,<br />

die zich nog in de versterking bevonden, daaruit te verdrijven.<br />

Zij, die zich van de bezetting bij dit onheil onderscheiden hebben,<br />

waren, van de Artillerie, de sergeant Hagen, Alg. St.<br />

N°. 73128 en van de Infanterie de sergeant Lina, Alg. St.<br />

N». 62028, de fourier T a s c h e r, Alg. St. N°. 67211, en de<br />

fuseliers W o 1 b r i n k, Alg. St. N°. 53144, H u p j e, Alg. St. N°.<br />

70610, J oosten Alg. St. N». 71591 en Bink, Alg. St. N».<br />

72873, allen Europeanen. Onderde gevonden lijken der Atjehers<br />

werden er twee herkend vanpersonen, die dagelijks met klappers<br />

en suiker op de pasar kwamen.<br />

Van een geheel anderen aard was het gevaar, dat onze versterking<br />

te Lamprit in den middag van den 8en Februari 1876<br />

bedreigde. Op het onverwachtst werd de bezetting door het geroep<br />

van brand! der wachthebbende manschappen naar buiten<br />

gedreven, alwaar de onze versterking ten noorden en ten oosten<br />

omringende alang-alang door toedoen des vijands vuur had gevat.<br />

Eene langdurige droogte, eene temperatuur van 96° F. en de wind<br />

waren in ons nadeel, zoodat de vlammen zich meer en meer in de<br />

richting van onze versterking verspreidden. De postcommandant,<br />

het gevaar ziende, waaraan zijn post blootgesteld was, nam onmiddellijk<br />

maatregelen om het af te wenden. Na een 10-tal manschappen<br />

met de wacht voor de bewaking der facen en bastions te hebben<br />

bestemd, verdeelde hij de overige - circa 40 - manschappen<br />

der bezetting in twee ploegen. Aan de eene ploeg werd opgedragen,<br />

binnen de versterking alle vaten en potten bijeen te zamelen,<br />

met water te vullen en zich daarmede te posteeren bij die ge-


108<br />

bouwen, welke het eerst door het vuur konden bedreigd worden.<br />

De andere ploeg werd met kap- en grasmessen buiten de versterking<br />

gezonden om de alang-alang en het gras weg te snijden,<br />

dat nabij de bamboe-doeriverhakking der benting groeide,<br />

en daarna den grond naar den kant van den brand om te spitten.<br />

De wind, aanvankelijk eenigszins noord, veranderde langzamerhand<br />

en werd ten laatste zuid, waardoor de postcommandant<br />

de hoop voedde, dat de brand zijn post niet meer zoude kunnen<br />

bedreigen. Die hoop werd echter door den vijand verijdeld, die<br />

na de verandering der windrichting de alang-alang ook op andere<br />

plaatsen in brand stak, waardoor het gevaar voor de met atap<br />

gedekte gebouwen der versterking toenam. Gelukkig, dat de vijand<br />

door den zwaren rook niet in staat was, uit den rand van den<br />

kampong Pinang onze buiten de versterking zijnde officieren<br />

en manschappen waar te nemen, daar deze anders onmiddellijk<br />

aan zijn geweervuur waren blootgesteld geweest ; maar hetgeen<br />

de vijand naliet, werd uit onze versterking niet nagevolgd :<br />

wanneer de verandering van wind den rook nu en dan deed<br />

optrekken, werden dadelijk in de richting van den kampong<br />

Pinang eenige granaatkartetsen afgevuurd. Dank zij der inspanning<br />

van officieren en manschappen, die allen het dreigend<br />

gevaar volkomen beseften, mochten het afsnijden van alangalang<br />

en gras en het omwoelen van den grond goed vorderen ;<br />

maar de krachten der bezetting zouden niettemin op den duur<br />

zijn tekortgeschoten om dat gevaar af te wenden. De postcommandant,<br />

die dit had beseft, zond dadelijk na het zien van<br />

den brand bericht aan den commandant van het linker half<br />

9e bataljon Infanterie, die tegen twee ure des middags met een<br />

detachement militairen van Kota-Alam op de plaats des onheus<br />

kwam. Dit detachement werd alsnu de bewaking van Lamprit toevertrouwd,<br />

terwijl de geheele bezetting daardoor beschikbaar<br />

werd voor' den pionierarbeid buiten de versterking. Tegen drie<br />

ure naderde het vuur met rassche schreden onze bentino-. De<br />

rook werd daardoor zeer hinderlijk voor hen, die met dien arbeid<br />

waren belast. Eene poging om het vuur bij eene ten noordoosten


109<br />

van de versterking gelegen sloot te stuiten, mislukte ; men werd<br />

van daar door den zwaren rook verdreven. Gelukkig was men er<br />

echter in het laatste uur in geslaagd, op korten afstand van de<br />

oosterface een terreinstrook met alang-alang, ter breedte van 3<br />

à 4 M., af te snijden en den grond over eene breedte van % tot<br />

2 M. om te spitten. Het vuur was intusschen tot op een afstand<br />

van 20 à 30 M. genaderd. De rook werd zóó ondraaglijk, dat<br />

de pioniers genoodzaakt waren, telkens eenige minuten plat op<br />

den grond te gaan liggen, Allen bleven echter — door het voorbeeld<br />

der officieren aangemoedigd — op hun post. Eindelijk<br />

kwam de brand tot de door hen afgebakende grens en... overschreed<br />

die niet De ! wind, die intusschen was gaan liggen,<br />

maakte, dat het gevaar tegen vier ure des namiddags nagenoeg<br />

geheel geweken was. En zoo werd onze versterking te Lamprit<br />

voor eene groote ramp bewaard ; maar na een moeitevollen dag<br />

was der bezetting geen rustige nacht gegund. Tegen zeven ure<br />

des avonds ontstak de vijand langs den geheelen rand van den<br />

kampong Pinang zijne wachtvuren, die zich later uitstrekten<br />

tot nabij de noorderface onzer versterking, ten bewijze, dat het<br />

hem ernst was, ons die rust niet te gunnen ; maar het springen<br />

van het affuitlijf van een der vuurmonden der versterking belette,<br />

den vijand voor zijn overmoed gevoelig te straffen. Van<br />

dien overmoed gaf hij blijken, door eene poging om des avonds<br />

ten negen ure, met maanlicht, langs het moeras aan het uiteinde<br />

der Kroeëng Titi Pandjang, de achterface der versterking<br />

te bekruipen, waarin hij echter door de waakzaamheid van een<br />

0p _j_ 100 pas ten noorden van die face geplaatsten dubbelpost<br />

verhinderd werd. De wachtvuren in den kampongrand werden<br />

wel is waar tegen elf uur door den vijand uitgedoofd; maar een<br />

opkomende nachtwind flikkerde het vuur in de nog steeds smeulende<br />

sawah- of alang-alangvlakte weder in de nabijheid onzer<br />

versterking op, tengevolge waarvan een gedeelte der bezetting<br />

op nieuw uitrukte om maatregelen tot blusschen te nemen en haar<br />

eerst in den m<strong>org</strong>en van den 9en Februari de zoo welverdiende<br />

rust kon worden gegeven.


110<br />

De poging des vijands om uit den toen sterk door hem bezetten<br />

kampong Pinang onze versterking te Lamprit onschadelijk<br />

te maken, had alle kansen van slagen voor zich. Niet door geregelden<br />

aanval of — zooals te Lemboeq N. O. — door overrompeling<br />

; daarvoor bezat de versterking, met eene palissadeering<br />

van 2 M. hoogte, twee bastions, aan de uiteinden der<br />

oosterface, en, door eene kunstmatige bamboe-doeriverhakking<br />

omringd, voldoende storm vrijheid ; maar wel door brand, een<br />

der wapens van de guerilla. De droge moeson treedt in Atjeh<br />

met de maand December in. In Januari en Februari worden<br />

de natte sawahs spoedig harde, vaste kleimassa's en vormen de<br />

alang-alang en het hooge gras spoedig door de aanhoudende<br />

droogte uiterst brandbare stoffen ; want in de maanden Februari<br />

en Maart rijst de thermometer in Atjeh veelal tot 96° à 100° F.<br />

Tegen tien ure des voormiddags waait dan uit het oosten, gedurende<br />

eenige uren, een koude, soms vrij hevige wind, niet<br />

alleen ongezond voor den mensch, maar zeer gevaarlijk voor<br />

onze van bamboe en atap ruim voorziene versterkingen bij brand.<br />

Enkele vonken vuurs, in den drogen alang-alang geworpen,<br />

zijn voldoende om binnen korten tijd eene betrekkelijk groote<br />

oppervlakte grands in een vuurpoel te herscheppen. Den voortgang<br />

van zulk een brand te stuiten, is moeilijk. Vooral in de<br />

nabijheid onzer versterkingen vereischt het de grootste inspanning<br />

der bezetting. De vijand, die nu en dan van dit middel<br />

gebruik heeft gemaakt, om ons afbreuk te doen, was zich dan<br />

ook van het groote voordeel daarvan bewust.<br />

Niet alleen ondervonden de bezettingen onzer telkens verontruste<br />

versterkingen, maar ook onze patrouilles en zich tusschen de verschillende<br />

posten bewegende convooien of transporten, dat men een<br />

vijand had te ontzien, die den guerillaoorlog meesterlijk voerde.<br />

In den vroegen m<strong>org</strong>en van den 17 en Februari 1876 verliet<br />

een detachement van 12 militairen, door een onderofficier gecommandeerd,<br />

onzen post te Biloel, met bestemming naar Boekit<br />

Daroe, tot het overbrengen van dienstbrieven en archiefstukken


Ill<br />

van Bibel en den post te Atoe. Zooals gewoonlijk, kon dat detachement,<br />

waarvan de helft tot de bezetting van laatstgenoemden<br />

post behoorde, tusschen 12 en 1 uur des middags weder terug<br />

zijn ; maar dien dag wachtte men te vergeefs op die terugkomst,<br />

doch hoorde ten een ure in de richting van den kampong<br />

Lamkoenjit eenige geweerschoten, die weldra in geregelde salvo's<br />

overgingen. Terecht begrepen de postcommandanten van Biloel<br />

en Atoe spoedig, dat het bedoelde detachement met den vijand<br />

slaags was en het zenden van hulp niet overbodig zoude zijn.<br />

Die van Biloel zond een detachement van 15 geweerdragenden,<br />

die van Atoe van 3 officieren en 50 man, naar'den kampong<br />

Lamkoenjit. Uit laatstgenoemde versterking ontwaarde men, dat<br />

eene menigte Atjehers zich dwars over de sawah naar dien<br />

kampong begaven; de hun uit die versterking nagezonden<br />

granaatkartetsen konden hen in hun opmarsch niet stuiten.<br />

Het detachement van Biloel marcheerde het eerst naar Lamkoenjit.<br />

Toen het detachement van Atoe dien kampong bereikte,<br />

vond het niet alleen de mesigit en den geheelen omtrek door<br />

den vijand verlaten, maar zelfs geen spoor van de uit Biloel<br />

gezonden troepen; deze moesten dus naar Boekit Daroe of<br />

langs een anderen weg naar Biloel zijn teruggekeerd. De commandant<br />

van het uit Atoë gezonden detachement nam daarop,<br />

den terugmarsch op zijn post aan, doch vond het raadzaam<br />

zijn weg over Biloel te nemen, ten einde alhier berichten omtrent<br />

die troepen in te winnen; maar ook hier had men niets<br />

vernomen. Eerst tegen den avond kwamen die troepen te Biloel<br />

teru"-; en welke berichten vernam men nu omtrent het van<br />

Biloel naar Boekit Daroe gezonden detachement? Dat detachement<br />

had laatstbedoelden post ongehinderd bereikt en, na aldaar<br />

uitgerust en gegeten te hebben, den terugmarsch weder aangenomen;<br />

een Europeesch korporaal had zich daarbij gevoegd:<br />

het detachement telde dus thans 13 geweerdragenden. Ongehinderd<br />

marcheerde het de sawah over tot een paar honderd<br />

passen over een smal voetpad in den kampong Lamkoenjit, toen<br />

het, geheel onverwachts, door een overmachtigen vijand be-


112<br />

schoten werd; een Europeesch fuselier werd doodelijk gewond.<br />

De detachementscommandant wist zijn troep spoedig te doen<br />

verzamelen, deedeene gunstige stelling innemen en het munitieverspillend<br />

snelvuur in een zeer regelmatig salvovuur overgaan,<br />

waardoor hij den vijand wel van zich kon afhouden, doch geene<br />

kans zag, den dichtbegroeiden kampong naar den kant van<br />

Biloel te verlaten. Hij besloot daarom, naar de sawah, in de<br />

richting van Boekit Daroe, terug te trekken ; met achterlating<br />

van den gesneuvelden fuselier, gaf hij aan dat besluit gevolg.<br />

Intusschen waren de ter hulp gezonden detachementen van<br />

Atoe en Biloel uitgerukt. De vijand, hiervan onderricht, staakte<br />

nu zijn aanval en liet, na den gesneuvelden Europeeschen fuselier<br />

deerlijk verminkt en zich van zijne wapens meester gemaakt<br />

te hebben, eerstgenoemd detachement verder ongemoeid. Toen<br />

nu het van Biloel ter hulp gezonden detachement, dat het eerst<br />

Lamkoenjit bereikte, het aangevallen detachement van Boekit<br />

Daroe ontmoette, was er dan ook geen vijand meer te bespeuren<br />

Beide detachementen besloten vervolgens, eerst naar laatstgenoemden<br />

post te marcheeren om derwaarts een korporaal en<br />

een fuselier, beiden Europeanen, die bij den aanval waren gewónd,<br />

te vervoeren, en namen in den namiddag den terugmarsch<br />

aan naar Biloel, zonder den vijand andermaal te ontmoeten.<br />

Na de bemachtiging der XXV moekims waren op de grenzen<br />

van deze sagi en die der XXII moekims posten te Biloel, Atoe<br />

en Mesigit-Pagar Ajer opgericht, die achtereenvolgens door<br />

1,2 en 1 compagnieën van het linkerhalf 6e bataljon Infanterie<br />

werden bezet. De commandant van het corps — toen de Majoor<br />

J. Visser — had zijne standplaats te Atoe. Na de gevechten<br />

bij Toeram en Atoe, tijdens den 70-daagschen veldtocht van<br />

den Generaal Pel, hadden onze troepen op hun marsch naar<br />

Mesigit-Pagar Ajer geen tegenstand meer ontmoet dan alleen<br />

bij eene verkenning der Atjeh-rivier op 6 Februari en toen no"<br />

slechts van den rechteroever. Alle kampongs, die onze troepen<br />

doortrokken, waren verlaten : zoowel de weerbare als niet weer-


113<br />

bare bevolking had in overhaasting de vlucht genomen en was<br />

dieper het land ingetrokken. De Generaal P e 1 vermeende om<br />

die reden, dat door het bezetten van bovengenoemde drie posten<br />

de veiligheid binnen onze linie aan die zijde voorloopig genoegzaam<br />

gewaarb<strong>org</strong>d was en die veiligheid door het aanhoudend<br />

patrouilleeren tusschen de posten wellicht kon worden behouden.<br />

Dit vertrouwen werd echter al zeer spoedig teleurgesteld.<br />

Nauwelijks was de Generaal P e 1 met de ageerende troepenmacht<br />

te Kota-Radja teruggekeerd — 7 Februari — of de vijand kwam<br />

wederom allerwege opdagen en vestigde zich tusschen en achter<br />

onze zuider- en oosterliniën, van af Boekit Daroe tot Biloel<br />

en van Atoë tot Mesigit-Pagar Ajer, en bemoeilijkte al meer<br />

en meer onze patrouilles en transporten. De patrouilledienst<br />

ging toen op dit terrein met groote bezwaren, het begeleiden<br />

van convooien zelfs met vele gevaren vergezeld. Groote transporten<br />

met sterke detachementen werden slechts uit de verte<br />

door den vijand bestookt, maar troepenafdeelingen kleiner dan<br />

30 man werden gewoonlijk aangevallen of in hinderlagen gelokt.<br />

Reeds een paar dagen na het bezetten van Biloel en Atoë<br />

rapporteerde de Majoor Visser, dat de weg tusschen die posten<br />

en Boekit Daroe met den dag onveiliger werd en hij binnenkort<br />

het tijdstip zag aanbreken, dat die gemeenschap geheel<br />

gestremd zoude zijn. Met het oog op de drukke diensten inde<br />

nog niet genoegzaam bevestigde posten van zijn commandement,<br />

zag hij met de hem beschikbare macht geene kans, het terrein<br />

van vijanden schoon te houden. Deze nestelden zich al meer en<br />

meer in Lamkoenjit, Lamtadoe en Tjot Bëhël, van waar zij een<br />

veiligen terugtochtsweg naar het gebergte hadden. Van hier<br />

werd de gemeenschap met de XXII moekims onderhouden. De<br />

Majoor Visser ontving toen den last, geen gebruik meer<br />

te laten maken van den weg langs Boekit Dnroe —; ongeveer<br />

een uur gaans van onzen post Biloel gelegen — maar van<br />

laatstgenoemden post en Atoë steeds den weg te laten volgen<br />

langs de kampongs Kajoe-Lë en Lamsajoeng en onzen post Mesigit-Pagar<br />

Ajer, ten einde naar Kota-Radja te gaan. De af-<br />

8


114<br />

stand tusschen Atoë en Mesigit-Pagar Ajer bedraagt ook een uur<br />

gaans.<br />

Op dit terrein vond men zeer zwaar begroeide kampongs, afgedeeld<br />

in erven van vierkanten vorm, door pagars van levende<br />

bamboe doeri ingesloten of lage aarden wallen omgeven. De<br />

vele voetpaden, die men er zag, waren zeer smal. Hoe het buiten<br />

die kaïnpongs uitzag, werd reeds hierboven beschreven. De<br />

vijand had hier dus ruimschoots de gelegenheid, onze transporten<br />

en kleine detachementen voortdurend afbreuk te doen. Ofschoon<br />

hij onze troepen gedurende de eerste dagen na het gebruiken<br />

van dien nieuwen weg naar Kota-Radja weinig of geen<br />

overlast aandeed, bleek het toch spoedig, dat hij in vrij groot<br />

aantal de kampongs Lambaroe, Lamsajoeng, Tjofc Bëhël en<br />

Atoë bezet hield en slechts op eene geschikte gelegenheid<br />

wachtte, zijn slag te slaan. Die gelegenheid bood zich maar<br />

al te spoedig aan. In den vooravond van den 13en Februari<br />

ontving de civiele en militaire bevelhebber in het bivouac te<br />

Pango het bericht, 1) dat een detachement van 47 gewapende<br />

en 13 ongewapende militairen, onder de bevelen van den Kapitein<br />

der Infanterie J. M. E. Van S w i e t e n, op marsch<br />

van Kota-Radja naar Atoë, tusschen laatstgenoemde plaats en<br />

Mesigit-Pagar Ajer door een o vermach tigen vijand aangevallen<br />

uiteengeslagen en nagenoeg geheel vernietigd was ; slechts een<br />

13-tal personen, waaronder de Ie Luitenant Bosman, hadden<br />

vluchtende onzen post te Atoë kunnen bereiken.<br />

Tengevolge van deze treurige gebeurtenis, waaruit ten duidelijkste<br />

bleek, dat de vijand zich met groote overmacht op de<br />

grenzen van de XXV en XXII moekims had geposteerd, om<br />

onze gemeenschapslijnen zoo niet geheel te bemachtigen dan toch<br />

zeer gevaarlijk te maken, gaf de Generaal Pel den commandant<br />

van het rechterhalf 13e bataljon Infanterie — Majoor B. E.<br />

1)- Dit bericht kwam van den Majoor Visser, die er bijvoegde dat hij<br />

zich niet sterk genoeg achtte, met de hem beschikbare macht den vijand te<br />

verdrijven en dientengevolge om zeer spoedige versterking vroeg.


115<br />

M e k e r n — den last, zich met zijn corps en 4 kanonnen van<br />

8 c.M. L. naar de bedreigde streek te begeven en de gemeenschap<br />

met Kota-Kadja te herstellen. Tevens achtte de Generaal<br />

P e 1 het dringend noodzakelijk, dat afdoende maatregelen<br />

genomen werden om het terrein tusschen onze posten te<br />

Atoë en Mesigit-Pagar Ajer van vijanden te zuiveren. Aan den<br />

Majoor Mekern werd den 14en Februari de volgende dispositie<br />

uitgereikt: »De colonne M e k e r n zal zich in haar geheel<br />

op marsch begeven naar Mesigit-Pagar Ajer, vervolgens naar<br />

Atoë. Op beide plaatsen inlichtingen inwinnen omtrent het gisteren<br />

vo<strong>org</strong>evallene met het transport onder Kapitein Van<br />

S w i e t e n, waarover de Luitenant Bosman wellicht het<br />

meeste licht kan verspreiden. De plaats, waar de aanval is geschied,<br />

en de omtrek moeten onderzocht worden ; daarbij is de<br />

Luitenant Bosman tegenwoordig. Na een en ander te hebben<br />

verricht, neemt de Majoor Mekern met zijne colonne,<br />

waaraan eene sectie Artillerie al dadelijk wordt toegevoegd 1),<br />

stelling op den noord-oostelijken rand van kampong Kajoe-Lë en<br />

houdt door voortdurende sterke patrouilles den weg veilig tus-<br />

1) De colonne Mekern had aanvankelijk één sectie Artillerie. Wat<br />

was die colonne? Het was gedurende den 70-daagschen veldtocht van den<br />

Generaal Pel, dat het 13e bataljon Infanterie, als rechtercolonne, den13en<br />

Februari uit Kota-Radja over Pandeti naar den linkeroever der Atjeh-rivier<br />

marcheerde. De colonnecommandant had den last ontvangen, steeds dezen<br />

rivieroever te volgen en in verband te blijven met het rechterhalf 12e bataljon<br />

Infanterie, dat aan de tesenovergestelde zjjde, in de XXVI moekims,<br />

ageerde. Zonder andere hindernissen dan die, welke het terrein opleverde,<br />

bereikte de Majoor Mekern des namiddags van denzelfden dag metzijne<br />

colonne den kampong Pagar-Ajer, aan den linkeroever der Atjeh-rivier,<br />

tegenover Pango gelegen, alwaar nagenoeg de door den Majoor J el t es aangevoerde<br />

colonne (rechterhalf ip bataljon Infanterie) was aangekomen. Aan<br />

beide colonnes werd lust gegeven, in de irgenomen stellingen het bivouac<br />

te betiekken. Tegen het vallen van den avond beraamde de Generaal V e 1<br />

zijne plannen voor de operatiën van den volgenden dag. toen hem het bericht<br />

gewerd omtrent de overvalling van het door den Kapitein Van S wieten<br />

aangevoerde detachement. Deze treurige gebeurtenis bracht eene groote


116<br />

sehen Mesigit-Pagar Ajer en Atoë. Dewijl te Kajoe-Lë, zoowel<br />

als te Lambaroe zoo spoedig mogelijk versterkingen moeten komen,<br />

welke elk bezet zullen worden door één compagnie van<br />

het rechterhalf 8e bataljon Infanterie, zoo zal de Majoor M ek<br />

e r n op eerstgenoemde plaats al dadelijk een geschikt punt<br />

voor die versterking uitkiezen en met de werkzaamheden een<br />

begin maken. Vivres en munitie moeten met eigen middelen<br />

van Longbatah-Mesigit worden aangevoerd. 1) Zoo spoedig mogelijk<br />

wordt rapport bij het hoofdkwartier ingewacht."<br />

Ingevolge deze dispositie verliet de Majoor Mekern des<br />

m<strong>org</strong>ens om 7% uur van den 14en Februari het bivouac te Pagar-Ajer<br />

2) en marcheerde in nagenoeg zuidelijke richting langs<br />

Mesigit-Pagar Ajer, tusschen de kampongs Lambaroe en Lainsajoeng,<br />

dwars over de toen nog droge sawahs, naar Atoë, dat<br />

tegen 12 1 /., uur des namiddags werd bereikt. Op dezen marsch<br />

loste de vijand slechts enkele schoten en trok hij bij de nadering<br />

der colonne uit den kampong Lamsajoeng over de sawah<br />

naar Lambaroe en Lain ten gab. terug. Een gedeelte van Lamsajoeng<br />

werd door onze troepen in de asch gelegd. Nabij den<br />

kampong Atoë werd de colonne eveneens slechts uit de verte<br />

op hare linkerflank beschoten. Aan die zijde trok de vijand zijne<br />

macht meer en meer samen. De colonne bereikte echter zonder<br />

eenig verlies onzen post te Atoë, alwaar onmiddellijk, zoowel bij<br />

den Majoor Visser als den Luitenant Bosman inlichtingen<br />

werden ingewonnen nopens het vo<strong>org</strong>evallene met het détache-<br />

wijziging in do plannen van den civielen en militairen bevelhebber. — Het<br />

is hier de plaats niet, mede te deelen, welke die plannen waren. Zij behooren<br />

bij de vermelding dor offensieve handelingen van onze troepenmacht<br />

in Atjeh gedurende het tijdvak van '20 December 1875 — 4 September 1870.<br />

In dit werk hebben wij ons slechts tot taak gesteld, de offensieve bande<br />

lingen van den vijand in dat tijdvak te behandelen.<br />

i) Bij de colonne was een voldoend aantal dwangarbeiders voor den transportdienst<br />

aanwezig.<br />

'2) De maisch der tweede, aan de colonne toegevoegde sectie Artillerie<br />

waarop gewacht werd — had nog al oponthoud veroorzaakt.


117<br />

ment van den Kapitein Van Swieten. Het daarover door<br />

den Majoor Mekern uitgebracht rapport luidde:<br />

»Het detachement van Van Swieten is in de juiste richting<br />

van Mesigit-Pagar Ajer langs Lamsajoeng naar Atoë gemarcheerd,<br />

af te gaan naar de verspreiding der lijken, die mijne<br />

colonne op haren weg heeft gevonden en naar de rapporten door<br />

mij bij den len Luitenant Bosman ingewonnen."<br />

»Verder is mij uit de informatie bij den len Luitenant Bosman<br />

en uit het terreinonderzoek gebleken :<br />

»dat het detachement Van Swieten, even na het verlaten<br />

van Mesigit-Pagar Ajer, door den vijand is opgemerkt en<br />

hevig beschoten ;<br />

»dat door dit vuur en de zwakte van zijn detachement de<br />

commandant zich waarschijnlijk buiten gevecht heeft willen<br />

houden en daardoor wat te snel is do<strong>org</strong>emarcheerd ;<br />

»dat daardoor het verband in den troep is verloren gegaan<br />

en de Ie Luitenant Bosman dikwijls genoodzaakt was, den<br />

Kapitein Van S w i e t e n toe te roepen: »»niet zoo hard aan het<br />

hoofd marcheeren ;" "<br />

»dat deze wanorde en de zwakte van het detachement den<br />

vijand, die in grooten getale ( 300) in het nipahbosch tegenover<br />

Lamsajoeng vereenigd was, heeft doen besluiten, het te achtervolgen,<br />

en het dien vijand gemakkelijk is gevallen, een aldus<br />

uit elkander getrokken troep in de pan te hakken."<br />

»De lo Luitenant Bosman verklaart, dat tot verdediging<br />

dikwerf rechtsomkeert is gemaakt, en dan salvo's zijn gegeven<br />

door manschappen der sectie van den Luitenant B o s m a n."<br />

»De aanval met blanke wapenen schijnt plaats gehad te hebben<br />

op 2000 pas ten westen van Lamsajoeng, midden in<br />

de sawah; na dien aanval schijnt de troep gevlucht te zijn,<br />

(paniek) en door de Atjehers vervolgd, is er van het detachement<br />

achtereenvolgens zooveel afgemaakt, dat er niet meer overbleef<br />

dan het vluchtende gedeelte, dat bij den Majoor Visser<br />

aankwam, aangezien op dien ganschen weg de lijken van die<br />

verslagenen door mijne colonne gevonden zijn."


118<br />

»De zielstoestand van den len Luitenant Bosman, bij mijne<br />

aankomst te Atoë, was door het vo<strong>org</strong>evallene van den vorigen<br />

dag zoodanig geschokt, dat aan zijne antwoorden op mijne<br />

vragen geene waarde was te hechten, en ik besloot mijne verdere<br />

informatiën bij hem tot den volgenden dag uit te stellen, wat<br />

echter niet heeft kunnen plaats vinden, daar hij des nachts<br />

door de cholera aangetast, den volgenden dag daaraan bezweek."<br />

Wij gelooven, te mogen aannemen, dat dit rapport, grootendeels<br />

samengesteld uit de opgaven van wijlen den len Luitenant<br />

Bosman, in hoofdzaak waar is. Het detachement van den<br />

Kapitein Van Swieten heeft zeer z<strong>org</strong>eloos gemarcheerd :<br />

de manschappen achter elkander over de galangans der sawah,<br />

met meer dan noodige tusschenruimte. Daaraan is de geheele<br />

ramp te wijten. In de nabijheid van Lamsajoeng, zelfs nabij<br />

Lambaroe, zijn de volgende dagen nog lijken gevonden van<br />

manschappen, die tot dat detachement hebben behoord. De kle- *<br />

wangaanval des vijands heeft plaats gehad op de sawahvlakte<br />

tusschen Atoë en Tjot Bëhël. ruim 2000 passen ten zuiden (en<br />

niet ten westen) van Lamsajoeng. Op de vlakte aldaar is dan<br />

ook het grootste aantal lijken bijeengevonden. Nadere bijzonderheden<br />

omtrent deze treurige gebeurtenis zijn niet bekend<br />

geworden. Wel zijn daartoe pogingen aangewend bij de overgebleven<br />

manschappen van het detachement, die naar Atoë zijn<br />

gevlucht, maar deze wisten niets anders mede te deelen dan<br />

dat zij voortdurend beschoten werden en eindelijk bij den klewangaanval<br />

de vlucht hadden genomen. 1)<br />

Een dag nadat de Majoor Mekern van Pagar-Ajer naar<br />

1) Een nader rapport omtrent deze gebeurtenis ontving de Commandant<br />

van het Indische leger bij missive dd. 20 Juni 1870 van den civielen en militairen<br />

bevelhebber in Atjeh. Wij hebben dit niet kunnen raadplegen en<br />

weten dus niet of van onzen post te Atoë niets van het vuurgevecht is<br />

gehoord en zoo ja, waarom geene patrouille kon worden uitgezonden. Te<br />

Atoë lagen 2 compagnieën Infanterie


119<br />

Atoë en Kajoe-Lë was opgerukt, marcheerde een detachement<br />

van 44 gewapende militairen, onder de bevelen van den 2en<br />

Luitenant der Infanterie Verbots tad, van Kota-Radja naar<br />

Biloel, ter begeleiding van een transport munitie, gedragen<br />

door ongeveer 150 Chineesche koelies. Ook dit detachement<br />

werd in°de nabijheid van Atoë aangevalleu, na eerst beschoten<br />

te zijn, tengevolge waarvan de koelies tweemalen hunne vrachten<br />

nederlegden en naar den kampong vluchtten. De Luitenant<br />

Ver hofstad wist echter door doeltreffende maatregelen zijne<br />

manschappen bij elkander en den vijand van zich af te houden.<br />

De gevluchte koelies kwamen terug en werden verzameld, zoodat<br />

het detachement, door eene patrouille van onzen post te<br />

Atoë ondersteund, de munitie ter bestemder plaatse bracht en,<br />

zonder eenig verlies te hebben geleden, des namiddags van den<br />

loon Februari met de koelies naar Pagar-Ajer terugkeerde.<br />

Ongeveer ter zelfder tijd verliet de Majoor M e k e r n met<br />

zijne colonne Atoë en sloeg het bivouac op in de nabijheid van<br />

Kajoe-Lë, waar deze hoofdofficier den volgenden dag een geschikt<br />

punt uitkoos voor eene versterking en onmiddellijk met<br />

de daartoe gevorderde werkzaamheden een begin liet maken.<br />

Onder de bedrijvigheid, welke daarvan een gevolg was, werden<br />

dagelijks patrouilles naar Atoë en Mesigit-Pagar Ajer gezonden.<br />

üe°ze patrouilles werden voortdurend uit de kampongranden<br />

door den vijand beschoten, met het ongelukkig gevolg, dat op<br />

15 Februari de Kapitein der Infanterie V a n d e r P a u w e r t<br />

sneuvelde, den 18 on Februari de 2e Luitenant der Infanterie<br />

L. H. K o o y gewond werd en den 27on Februari de Kapitein<br />

der Infanterie Jhr. W 11 e w a a 11 v a n S t o e t w e g e n eene<br />

.blessure ontving, aan de gevolgen waarvan hij overleed.<br />

De meeste moeite ondervonden onze patrouilles steeds op den<br />

weg naar Pagar-Ajer Mesigit, die immer werd gevolgd om van<br />

Longbatah te fourageeren. De vijand had zich meer en meer<br />

in de kampongs Lambaroe en Lamtengah verzameld en er zelfs<br />

versterkingen aangelegd. Om die reden werd de last gegeven,<br />

niet meer langs Lambaroe te marcheeren, maar uit Kajoe-Lë


120<br />

den weg in meer westelijke richting te nemen en achter Lamsajoeng<br />

om dien naar Longbatah te volgen. Eenige dagen gin«dit<br />

goed, totdat ook deze weg weder geheel onveilig werd.<br />

Naarmate de vijand tot de overtuiging kwam, dat onze in<br />

dit tijdvak tegen hem offensief handelende hoofdmacht zich<br />

in de XXVI moekims al meer en meer in noordelijke richting<br />

van Kota-Radja verwijderde en de sterkte van onze in de<br />

oosterlinie gelegerde troepenmacht zoo gering was, dat wij voor<br />

de bescherming onzer transporten niet meer dan 100, hoogstens<br />

150 man konden afzonderen, werden zijne aanvallen ook gaandeweg<br />

stoutmoediger. De vijand was talrijk vertegenwoordigd.<br />

Het rijpe graan, dat allerwege tusschen onze posten stond, had<br />

eene groote menigte volks uit de XXII moekims, waaronder de<br />

uitgewekenen uit de VI en IX moekims, naar deze streken<br />

gelokt om zich zooveel mogelijk van dat graan meester te maken.<br />

Behoorlijk gedekt door in verspreide orde vooruitgeschoven<br />

posten, sneed de vijand des nachts de padi en bracht deze voornamelijk<br />

te Lambaroe en Lamtengah in veiligheid. Over dag<br />

hield hij zich schuil in de kampongs en wachtte slechts de<br />

gunstige gelegenheid af' om onze patrouilles en transporten<br />

zooveel mogelijk afbreuk te doen.<br />

Een der meest treffende voorbeelden der stoutmoedigheid van<br />

den vijand was de aanval op een detachement, sterk 74 bajonetten<br />

en eene sectie Artillerie (8 c.M. L.), dat den 4en Maart<br />

uit Kajoe-Lë langs Lamsajoeng naar Longbatah marcheerde,<br />

ten einde eenige zieken naar Kota-Radja over te brengen. In<br />

den nauwen do<strong>org</strong>ang tusschen Lamsajoeng en Tjot Bëhël werd<br />

dit transport onverwachts, zoowel in front als op beide flanken,<br />

door een overmachtigen vijand aangevallen. De doeltreffende<br />

en beleidvolle maatregelen, door den detachementscommandant,<br />

den Ion Luitenant der Infanterie T. W. J. B u ijs, o-enomen<br />

de orde die hij, niettegenstaande het groot aantal gewonden<br />

bij zijne manschappen wist te bewaren, en de goede medewerking,<br />

welke hij daarbij van zijne ondergeschikten — officieren


121<br />

en kader — ondervond, zijn de redenen geweest, dat dit in vrij<br />

netelige omstandigheden geplaatste detacbement zich heeft weten<br />

staande te houden, totdat er hulp van Kajoe-Lë kwam opdagen.<br />

Hier had men van den aanval en den toestand, waarin zich<br />

het detachement bevond, bericht ontvangen van den 2en Luitenant<br />

der Infanterie H. Willink Ketjen, die, alleen gevolgd door<br />

een bereden ordonnans, zich door de vijandelijke linie een weg<br />

had weten te banen naar Kajoe-Le. Zoodra de vijand den ter<br />

hulp snellenden troep — eene compagnie Infanterie — van<br />

laatstgenoemde plaats zag opdagen en zich in de richting van<br />

Tjot Bëhël bewegen, maakte hij aan die zijde eene terugtrekkende<br />

beweging en werd zijn voor den troep van den Luitenant<br />

B u ij s zeer gevaarlijk geworden opdringen tot staan gebracht.<br />

üe hulp van Kajoe-Le kwam juist van pas ; want de toestand,<br />

waarin zich het detachement van genoemden officier bevond, was<br />

zeer hachelijk geworden. Aan onze zijde sneuvelde 1 en werden<br />

»ewond 18 mindere militairen, benevens 1 dwangarbeider en<br />

6 artilleriepaarden.<br />

Na den vijandelijken aanval op 4 Maart achtte de Majoor<br />

M e k e r n zich met de troepenmacht, waarover hij kon beschikken,<br />

niet sterk genoeg meer om Kajoe-Lë te blijven bezetten<br />

en gelijktijdig de gemeenschap tusschen onze posten in<br />

die streek te beveiligen. Die gemeenschap was door den vijand<br />

verbroken. Er was hulp noodig, die te herstellen. Dit moest<br />

zoo spoedig mogelijk aan den civielen en militairen bevelhebber<br />

worden medegedeeld. Maar hoe? Het overbrengen van dat bericht<br />

kon bezwaarlijk door een gewapend detacbement geschieden<br />

; want men zoude zich zoodoende aan een tweeden aanval<br />

des 'overmachtigen vijands blootstellen. Het rapport moest door<br />

eene sluippatronille worden overgebracht en zoo mogelijk door<br />

vrijwilligers. Twee, tot de bezetting van Kajoe-Lë behoorende<br />

personen boden zich aan, die gevaarvolle taak op zich te nemen :<br />

het waren de Inlandsche stukrijder der 2° klasse Mali, Alg.<br />

St. N°. 70412, en de dwangarbeider M o h a m a d üaëng


122<br />

M a t a 1 i, beiden Boegineezen. Om 3 uur in den m<strong>org</strong>en van<br />

den 6en Maart verlieten zij Kajoe-Lë, zooveel mogelijk vermomd en<br />

met het kapmes gewapend, al bukkende en daarbij het snijden<br />

van padi nabootsende, voorwaarts gaande. Zij waren echter door<br />

het groot aantal Atjehers, dat zich op de sawah, buiten onzen<br />

post, bevond, genoodzaakt, terug te keeren ; maar om 4V2 urngingen<br />

zij wederom op marsch en hadden het geluk, ongemerkt<br />

door den vijand te sluipen, die de gesneden padi in veiligheid bracht<br />

en zich nog in alle richtingen, doch thans meer verspreid, over<br />

de sawahs bewoog. Ongeveer twee uur later meldden zich beide<br />

personen aan bij den chef van den staf te Kota-iladja en overhandigden<br />

dezen hoofdofficier het in telegrafisch schrift opgemaakt<br />

rapport van den Majoor M e k e r n, aldus luidende :<br />

»Communicatie met Longbatah-Mesigit en Pagar-Ajer verbroken<br />

door zware vijandelijke bezetting te Lamrong, Larnsajoeng<br />

en Lambaroe ; gebrek munitie voor veld- en vestiugartillerie,<br />

benevens aan vivres. Colonne te zwak om door te slaan.<br />

Gisteren patrouille om berichten over te brengen 1) slaags geweest<br />

; verliezen : 1 Inlandsch fuselier gesneuveld, 19 gewond,<br />

waaronder 5 zwaar; ook G paarden, waarvan 2 afgemaakt."<br />

»Atoë te zwak om Kajoe-Lë te bezetten. Sterkte colonne 305<br />

bajonetten en 2 sectiën Artillerie."<br />

»Met mineurs en ambulance verzoeke tevens bijgewerkte<br />

kaart."<br />

»Gezondheid bevredigend, geen cholera."<br />

»Kennis geven van ontvangst dit bericht door twee vuurpijlen<br />

te Pagar-Ajer (Mesigit) heden avond 7 uur, in geval heden<br />

geene versterking."<br />

Onmiddellijk na keunisneiuing van dat bericht, deed de chef<br />

van den staf, Luitenant-Kolonel van den Generalen staf H. F.<br />

M e ij e r, daarvan mededeeling aan den waarneiuenden civielen<br />

en militairen bevelhebber, den Luitenant-Kolonel der Infanterie<br />

1) Hot dekkingsdetachcmont van don Luitenant B u ij s, eono fout.


123<br />

Engel, 1) die zich te Koewala Gigieëng met de ageerende<br />

hoofdmacht bevond. Eerstgenoemd hoofdofficier teekende daarbij<br />

o. a. aan :<br />

»Spoedige hulp is noodig."<br />

»Van hier uit 2) kan niets gedaan worden ; omdat alleen disponibel<br />

is 250 à 275 man van het 8e bataljon."<br />

»Wordt in overweging gegeven om nog heden met de troepen<br />

van Koewala Gigieëng op te rukken om zoo mogelijk door<br />

te gaan tot Longbatah-Mesigit. ten einde zoo spoedig mogelijk<br />

colonne Mekern te ondersteunen."<br />

»Munitie en vi vies zal ik naar Longbatah laten brengen en<br />

het 8o bataljon heden middag daarheen laten oprukken."<br />

Daarop antwoordde de Luitenant-Kolonel Engel:<br />

»1 compagnie van het &> bataljon barisan bij het 8e voegen."<br />

»Het 3o bataljon met eene sectie Artillerie (70 schoten per<br />

stuk en het personeel compleet) zal onmiddellijk oprukken naar<br />

Longbatah-Mesigit, ten einde met het 8e in verband met het<br />

13e te ageeren."<br />

»Overste Meijer commandant van het geheel (kies stafofficier)."<br />

< : ;<br />

»Communicatie herstellen, post te Lambaroe vestigen.'<br />

»2e sectie der Artillerie is onbruikbaar door gebrek aan manschappen<br />

en paarden."<br />

»Van hier kan niets meer gedaan worden. Vermoedelijk kom<br />

ik oogenbhkkelijk met '2 compagnieën barisan ; m<strong>org</strong>en komt de<br />

rest van het 12e bataljon en de barisan."<br />

Ingevolge bovenvermelde dispositie rukte de Luitenant-Kolonel<br />

van den Generalen staf H. F. M e ij e r nog in den vooravond<br />

van den Gen Maart, aan het hoofd van het rechterhalf 3e<br />

het rechterbalf 8e bataljon Infanterie benevens 1 compagnie<br />

barïsan van Soemënëp en 2 sectiën Artillerie, naar Longbatah,<br />

1) De Generaal-Majoor Pol was 24 Februari t. v. overleden.<br />

2) Kota-Radja.


124<br />

alwaar voor den nacht het bivouac werd betrokken. Den 7en<br />

Maart rukte genoemd hoofdofficier tegen Lambaroe op, waar<br />

twee vijandelijke versterkingen genomen werden en de vijand<br />

tevens eene gevoelige les kreeg. De verloren gemeenschap tusschen<br />

de posten in deze streek werd hersteld. Met de oprichting<br />

van eene versterking te Lambaroe werd begonnen, alwaar<br />

voorloopig het 8e bataljon Infanterie en 1 sectie Artillerie in<br />

bezetting kwamen.<br />

Hoe geschiedde de verovering der vijandelijke positie bij Lambaroe?<br />

Onmiddellijk na het ontvangen der bevelen van den waarnemenden<br />

civielen en militairen bevelhebber, werden door den<br />

Luitenant-Kolonel M e ij e r 1) de navolgende maatregelen genomen:<br />

1. Het 8e bataljon Infanterie en eene sectie Artillerie te<br />

Kota-Kadja ontvingen den last, tegen 3V2 uur in den namiddag<br />

van den 6 en Maart naar Longbatah-Mesigit te marcheeren en<br />

aldaar in onze versterking alsmede in de nog aanwezige gebouwen<br />

onzer geslechte benting te Blang Tjoette overnachten.<br />

2. De chef der Intendance in Atjeh werd uitgenoodigd, met<br />

het 8e bataljon Infanterie de noodige dwangarbeiders met vivres<br />

1) De Luitenant-Kolonel Meijer vervulde gedurende zijn verblijf in<br />

Atjeh do betrekking van chef van dun staf bij de troepenmacht aldaar.<br />

Welke de aard van zoodanige betrekking is, behoeft hier niet vermeld te<br />

worden. Als beginsel behoort steeds te gelden, dat de chef van den staf —<br />

zooals ook steeds consequent door den Genoraal Van Swieten tijdens<br />

do tweede Atjehsoho expeditie werd in acht genomen — zoo weinig mogelijk<br />

mot andere opdrachten ot weikzaamhcden dan die, aan zijne eigene<br />

betrekking verbonden, kan of mag worden belast. Minder gewenscht is het<br />

dus b.v., den chef van den staf colonnecommandant te maken, zooals met<br />

den Luitenant-Kolonel Meijer het geval is geweest op 29 December 1875<br />

bij den aanval op Djempit, op 10 en 17 Januari 1876 bij den tocht dooiden<br />

bergpas van iilang Kala, op 30 on 31 Januari d. a. v. bij de operation tegen<br />

Poenei, Lamarei en Lampcnchen, alsmede bij dit feit.


125<br />

mede te geven. De dwangarbeiders moesten den volgenden dag<br />

de vivres naar Lambaroe en Kajoe-Lë transporteeren.<br />

3. Den commandant der Artillerie in Atjeh werd het rapport<br />

van den Majoor M e k e r n ter kennisneming toegezonden, met<br />

verzoek, tijdig voor het vervoer van de noodige munitie z<strong>org</strong><br />

te dragen.<br />

Na een vermoeienden marsch langs het strand te hebben afgelegd,<br />

kwamen tegen 4 uur des namiddags van denzelfden dag<br />

het 3o bataljon Infanterie en eene sectie Artillerie te Kota-Radja<br />

terug. Aan deze troepen, die aan den opmarsch' naar Lambaroe<br />

deel moesten nemen, werd één uur rust gegund en, op last van<br />

den Luitenant-Kolonel M e ij e r, verstrekt aan ieder tot de<br />

colonne behoorenden persoon een dubbel ration brood, aan ieder<br />

Europeesch en Amboineesch militair een halve, aan ieder Inlandsch<br />

militair een kwart flesch wijn. De paarden werden gevoederd.<br />

Na de rust rukte de colonne, waarbij zich de compagnie<br />

barisan van Soemënëp aansloot, naar Longbatah Zuid op, waar<br />

de Majoor L u b e c k, commandant van het liiikerhalf 3e bataljon<br />

Infanterie, met den staf en een gedeelte van dit corps gelegerd<br />

was en reeds de noodige maatregelen getroffen had, officieren<br />

en troepen allen behoorlijk onder dak te brengen en tevens aan<br />

de militairen beneden den rang van officier spoedig na hunne<br />

aankomst een goed maal warm eten te verstrekken, üe sterkte<br />

der in Longbatah Zuid en Longbatah-Mesigit vereenigde troepenmacht,<br />

welke den volgenden dag tegen Lambaroe zoude oprukken,<br />

bedroeg, behalve de officieren en 1 door den Kapitein<br />

M A. T hi em e gecommandeerde compagnie barisan, aan Infanterie:<br />

van het rechterhalf 3e bataljon Infanterie (4 compagnieën)<br />

slechts 218 Europeesche en Amboineesche en van het 8e bataljon<br />

(4 compagnieën) 263 Europeesche en Inlandsche onderofficieren<br />

en manschappen. Die bataljons waren dus zeer zwak. Bij de<br />

ambulance bevond zich 1 officier van Gezondheid met 25 tandoes.<br />

De Artillerie telde 2 sectiën berggeschut. Als stafofficier werd<br />

aan den colonnecommandant toegevoegd de Ie Luitenant-adjudant<br />

der Infanterie J. H. De Bruijn, adjudant van den


126<br />

civielen en militairen bevelhebber. De chef der opnemingsbrigade<br />

bij de troepenmacht in Atjeh, de Kapitein van den Generalen<br />

staf F. C. E. Meijer, was uitgenoodigd, aan de operatie<br />

deel te nemen, omdat hij nagenoeg de eenige officier was, die<br />

corps- of detachementscommandanten bij het ageeren in den<br />

kanipong Lambaroe behoorlijk den weg kon wijzen ; hij had<br />

reeds vroeger aan eene verkenning van dezen kampong deelgenomen.<br />

Voorts werden den colonnecommaudant 2 bereden ordonnansen<br />

toegevoegd.<br />

De hardnekkigheid, waarmede de vijand voortdurend de gemeenschap<br />

tusschen onze posten in de oosterlinie bemoeilijkte<br />

en, zoo het kon, geheel stremde; de groote overmacht, waarmede<br />

hij steeds onze detachementen en transporten in deze streek<br />

aanviel ; het rijpe graan, dat allerwege nabij en in den omtrek<br />

van onze versterkingen te velde stond en niet dan noode door<br />

den vijand zou worden prijsgegeven ; dit alles deed den colonnecommandant<br />

veronderstellen, dat de te verwachten tegenstand<br />

nog al heftig zoude zijn en dientengevolge de kans bestond,<br />

dat onze troepen een groot aantal gewonden hadden te verwachten.<br />

De eenige officier van Gezondheid bij de colonne zou dan<br />

wellicht in zijne taak tekortschieten, zoodat de te Longbatah<br />

Zuid gestationeerde officier van Gezondheid der Ie klasse<br />

Kroon, op verzoek van den colonnecoramandant, den last<br />

ontving, de op 7 Maart tegen Lambaroe oprukkende colonne te<br />

volgen, die in den vroegen m<strong>org</strong>en van dezen dag naar onzen<br />

post Mesigit-Pagar Ajer marcheerde. Ten einde den opmarsch<br />

der troepen zoo spoedig mogelijk te doen plaats hebben, marcheerde<br />

het in Longbatah-Mesigit onder dak gebrachte 8e bataljon<br />

Infanterie het eerst met 1 sectie Artillerie af. Het 3 e bataljon,<br />

dat met de overige troepen der colonne het bivouac in Long-batah<br />

Zuid had betrokken, moest een kwartier later op marsch gaan. Te<br />

Mesigit-Pagar Ajer zoude de colonnecommandant het bevel over<br />

de gezamenlijke troepen op zich nemen. Ongeveer om half 8 ure<br />

des m<strong>org</strong>ens waren zij ter laatstgenoemder plaatse geconcentreerd.<br />

Wijden wij thans aan het terrein, waarop moest worden ge-


127<br />

opereerd, eenige beschouwingen. Lambaroe w-as eene langwerpige,<br />

maar smalle kampongreeks, die zich langs den linkeroever<br />

der Atjeh-rivier uitstrekte, en waarvan de zuidwestelijke rand,<br />

die aan onze tegenwoordige vestiging grensde, op circa 3 à 400<br />

pas van die rivier verwijderd was. Niet verre daarvan, op ongeveer<br />

20 pas van deii zuidwestelijken hoek van den kampongrand,<br />

lag eene vijandelijke versterking, min of meer halverwege<br />

tusschen onze posten Mesigit-Pagar Ajer en Kajoe-Lë, waarvan<br />

de afstand in rechte lijn 3000 M. bedroeg. Van laatstgenoemden<br />

post kon men dien hoek van den kampong Lambaroe<br />

zien, waarbinnen men veel kreupelhout, door hooge boomen afgewisseld,<br />

en bamboe-doeristoelen vond. De meer uitstekende<br />

kampongranden naar de zijde van Mesigit-Pagar Ajer, maar<br />

vooral een dichtbegroeide heg langs een gegraven kanaal, dat<br />

de westelijk van Lambaroe gelegen sawah doorsnijdt, maakten<br />

het uitzicht op den kampong van die zijde onmogelijk. Van<br />

Kajoe-Lë naar Mesigit-Pagar Ajer gaande, moest men over die<br />

sawah marcheeren, dicht langs genoemde versterking. Wenschte<br />

men van Kajoe-Lë rechtstreeks naar Longbatah-Mesigit te marcheeren,<br />

dan werd de sawah in noordwestelijke richting overgetrokken<br />

tot Larasajoeng, van welke plaats de marsch in nagenoeg<br />

noordelijke richting werd voortgezet over de tusschen laatstgenoemden<br />

kampong en Lamrong gelegen sawah. I) Al de bewegingen<br />

onzer troepen uit Kajoe-Lë en de zuidwaarts daarvan gelegen<br />

posten in de richting van Lambaroe of Longbatah-Mesigit konden<br />

door den vijand worden waargenomen, die zich te Lamsajoeno-<br />

en Lamrong had genesteld, met Lambaroe als steunpunt,<br />

waar hij, zoo noodig, over de Atjeh-rivier kon terugtrekken.<br />

In tijd van nood had hij bovendien uit Lamsajoeng en Lamrong<br />

een veiligen terugtochtsweg langs Lamtermei 2) en Lamkoenjit<br />

1) Zie Hoofdstuk 1 en de Kaart van het terrein des oorlogs in Groot-Atj.-li,<br />

1876, schaal 1 : 40000, alsmedo do schets No. 1 (Gevechtsterrein van Lambaroe)<br />

schaal 1 : 20000.<br />

2) Zoek op do kaart Lampcnehcn. Niet verwarren met Lamtormin en<br />

Lampormei.


128<br />

naar het ten zuiden van onzen post Biloel gelegen terrein. Het<br />

bezit der vijandelijke positie in en om Lambaroe was dus voor<br />

ons van groote waarde en de vijand zou haar niet spoedig prijsgeven.<br />

Het terrein tusschen Mesigit-Pagar Ajer, Lambaroe en<br />

de Atjeh-rivier was ons nagenoeg onbekend. Wel hadden onze<br />

troepen zich in de eerste dagen der maand Februari — gedurende<br />

de offensieve handelingen van den Generaal Pel — daarin<br />

bewogen om gedeeltelijk de Atjeh-rivier te verkennen en de woningen<br />

der Atjehers te verbranden, doch het was voor menigeen<br />

onmogelijk geweest, zich in dit labyrinth van paden, heggen, slooten<br />

en suikerrietvelden te orienteeren. De verkenning van dat terrein<br />

was bovendien op last van Generaal Pel gestaakt moeten<br />

worden door het hevige vuur, dat de vijand op den linkeroever<br />

der Atjeh-rivier op onze troepen gaf, die het gevecht moesten<br />

afbreken en, na Mesigit-Pagar Ajer te hebben bezet, naar Longbatah<br />

terugtrokken. Bij die verkenning had door het personeel<br />

der opnemingsbrigade en den Kapitein van den Generalen staf<br />

Meijer onder het vuur des vijands eene vluchtige terreinopneming<br />

plaats gevonden, waarbij aan den bovengenoemden zuidwestelijken<br />

hoek van den kampong Lambaroe eene slechts halfvoltooide<br />

en toen niet bezette vijandelijke versterking aangetroffen<br />

was, waarin eenige blijkbaar in haast opgerichte afdaken verbrand<br />

werden. De versterking was achter het dichte struikgewas<br />

van den kampongrand verscholen, van waar alleen de<br />

atappen daken der pondoks zichtbaar waren. Zij was eene vierkante<br />

redoute, waarvan de keel geheel open was. Tusschen 3<br />

en 400 pas van de Atjeh-rivier gelegen, kon de ligging dezer<br />

versterking gunstig worden genoemd. In hoeverre zij echter<br />

voltooid en haar defensiefvermogen verhoogd was, of de vijand<br />

meer versterkingen sedert Februari had aangelegd, bleef ons<br />

onbekend. Vau Mesigit-Pagar Ajer — waaruit de aanval op<br />

de versterkte vijandelijke stelling in Lambaroe zoude geschieden<br />

— was ons dus van het inwendige van den kampong zeer weinig<br />

bekend. Van den loop der Atjeh-rivier wist men toen alleen dit,<br />

dat zij nabij meergenoemde versterking langs Lambaroe stroomde.


129<br />

Ten einde bij den aanval op Lambaroe den vijand zooveel<br />

mogelijk verlies toe te brengen, besloot de Luitenant-Kolonel<br />

Meijer dien aanval zoodanig te regelen, dat hij hem bij eene<br />

nederlaag van zijne terugtochtswegen — de Atjeh-rivier en den<br />

zuidoostelijken kampongrand — kon afsnijden. Daartoe gaf hij<br />

de volgende bevelen :<br />

1. De Majoor Diepenheim moest met het rechterhalf<br />

3o bataljon Infanterie en de compagnie barisan even ten zuiden<br />

van Mesigit-Pagar Ajer den kampong ingaan, dezen zoover<br />

mogelijk doortrekken, de vijandelijke versterkingen opzoeken en<br />

deze, wanneer dat doenlijk was, in den rug, d. i. van de oostzijde,<br />

aanvallen. Aan deze troepenmacht werd geene Artillerie toegevoegd,<br />

omdat zij slechts de bewegingen der colonne in den<br />

kampong zoude vertragen en in den regel in bedekt terrein als<br />

dit weinig nut kan stichten. De Kapitein van den Generalen<br />

staf M e ij e r werd den Majoor Diepenheim toegevoegd om<br />

in den kampong den weg te wijzen.<br />

2. Den Majoor Van T e ij n vrerd opgedragen, met 3 compagnieën<br />

van het 8e bataljon Infanterie zoo gedekt mogelijk van<br />

Mesigit-Pagar Ajer den kampongrand te volgen, de vijandelijke<br />

versterkingen op te sporen, deze te verkennen en van de noordzijde<br />

aan te tasten.<br />

3. De twee sectiën Artillerie, onder bedekking van eene compagnie<br />

van het <strong>80</strong> bataljon Infanterie, moesten de bewegingen<br />

van de onder de bevelen van den Majoor Van T e ij n gestelde<br />

troepenmacht volgen, eene brug 1) over het vroeger genoemde<br />

kanaal overgaan, daar stelling nemen om zoo noodig den aanval<br />

op de vijandelijke positie door haar vuur voor te bereiden en<br />

1) De hierbedoeldo brug, die in vrij goeden toestand verkeerde en voor<br />

berg-Artillerie zeer goed te gebruiken was, lag zuidwaarts van Mesigit-Pagar<br />

Ajer over het kanaal van 2 M. breed en 1,5 M. diep, dat waarsohijnlijk<br />

uitloopt in do beek, dio tusschen Pango en Longbatah-Mesigit in de Atjehrivier<br />

valt. Zie Hoofdstuk 1.<br />

9


130<br />

later den vijand, wanneer hij zijne versterkingen langs de sawah<br />

verliet, zooveel mogelijk nadeel toe te brengen.<br />

Aan de Majoors Diepenheim en Van T e ij n was bovendien<br />

gezegd, op elkanders vuur te letten en te trachten, zooveel<br />

mogelijk den aanval gelijktijdig te verrichten. Bij elke<br />

colonne was een officier van Gezondheid ingedeeld. Met den<br />

len Luitenant-adjudant J. H. D e B r u ij n en de beide ordonnansen<br />

volgde de Luitenant-Kolonel M e ij e r de colonne van<br />

den Majoor Van T e ij n. De dekkingstroepen der Artillerie<br />

stonden onder de bevelen van den Kapitein der Infanterie<br />

K i e v i t s. De Artillerie, die door den Kapitein J. A. N u ij<br />

werd gecommandeerd, marcheerde, op <strong>80</strong> à 100 pas van den<br />

kampongrand, in de sawah. De colonnecommandant kon dus<br />

zoowel de langs den west-dijken kampongrand marcheerende<br />

troepenmacht van den Majoor Van T e ij n als de zich op haren<br />

rechtervleugel bewegende Artillerie overzien. De kookketels,<br />

vivres en bagage waren voorloopig te Mesigit-Pagar Ajer achtergelaten.<br />

Ruim half 8 in den m<strong>org</strong>en namen de vo<strong>org</strong>eschreven bewegingen<br />

een begin.<br />

Zoodra de colonne van den Majoor Van T e ij n over het<br />

meergenoemde kanaal begon te trekken en daardoor waarschijnlijk<br />

in het gezicht der vijandelijke voorposten kwam, werden<br />

uit den westelijken kampongrand eenige schoten op haar gelost.<br />

De Artillerie ontving toen last, de brug over te trekken en zich<br />

in batterij te stellen. Op het punt, waar men een 15-tal Atjehers<br />

den kampongrand had zien binnengaan — 0 passen van<br />

de artilleriestelling gelegen — vermoedde men de ligging eener<br />

vijandelijke versterking, waarop vervolgens eenige granaten werden<br />

geworpen. Onder dat vuur marcheerde de colonne Van<br />

T e ij n langzaam voorwaarts en toen het weldra bleek, dat de<br />

vijand terugtrok, zweeg het artillerievuur en rukte de Infanterie<br />

met de Artillerie verder voorwaarts tot op 300 passen van den<br />

zuidwestelijken hoek des kampongs. Het vijandelijk vuur was<br />

intusschen in hevigheid toegenomen, zoodat de Majoor Van


131<br />

T e ij n, alvorens tot den aanval over te gaan, den Kapitein der<br />

Artillerie N u ij verzocht, genoemden hoek, waar vermoedelijk<br />

eene vijandelijke versterking gelegen was, met kartetsen te beschieten.<br />

Daarna marcheerde de colonne den kampong binnen<br />

om die versterking te verkennen en vervolgens aan te vallen.<br />

De Luitenant-adjudant De B r u ij n ging toen op last van den<br />

colormecommandant den Kapitein N u ij de order overbrengen,<br />

voorwaarts te marcheeren en zich zuid westwaarts van den kampong<br />

zoodanig op te stellen, dat hij een vrij uitzicht kreeg op<br />

de voorliggende sawahvlakte, waarover de vijand vermoedelijk<br />

de wijk zoude moeten nemen, en waarop men hem zoowel met<br />

artillerie- als infanterie vuur wellicht nog schade zoude kunnen<br />

berokkenen. De colonnecommandant was langs den kampongrand<br />

vooruitgegaan tot de plaats, waar de Majoor Van T e ij n<br />

binnen den kampong was gerukt.- Zoowel het vuur des vijands<br />

als dat aan onze zijde nam meer en meer in hevigheid toe en<br />

het kwam den Luitenant-Kolonel M e ij e r voor, dat hij ook in<br />

de richting, waar zich de troepenmacht van den Majoor D i ep<br />

e n h e i m moest bewegen, hoorde vuren. Uit een en ander<br />

maakte de colonnecommandant op, dat onze troepen zeer nabij<br />

eene vijandelijke versterking moesten zijn, temeer, omdat hij op<br />

de plaats, waar hij zich bevond, niet langer veilig kon blijven<br />

staan. Overtuigd, dat lang dralen bij den aanval op die versterking<br />

— waartegen men geen artillerievuur kon bezigen —<br />

niet anders dan tot onnoodige verliezen aanleiding kon geven,<br />

gelastte hij den Luitenant-adjudant De B r u ij n, zich in den<br />

kampong te begeven, de position te verkennen en den Majoor<br />

Van T e ij n te verzoeken, zoo spoedig dit kon, de versterking<br />

aan te vallen. De Luitenant De B r u ij n kwam kort daarna<br />

terug met het bericht, dat zoowel de Majoor D ie pen h ei m<br />

als de Majoor V a n T e ij n nabij eene vijandelijke versterking<br />

waren en aan beide zijden eene hardnekkige worsteling met den<br />

vijand plaats had.<br />

De troepenmacht van den Majoor D i epen heim was, na<br />

uit Mesigit-Pagar Ajer deu kampong te zijn binnengemarcheerd,


132<br />

al zeer spoedig op de Atjeh-rivier gestuit, die tusschen Lambaroe<br />

en Mesigit-Pagar Ajer een scherpen bocht maakt. Men had dit<br />

niet zoo spoedig verwacht. De marsch van deze troepen was<br />

daardoor verraden ; want zij ontvingen dadelijk een goed onderhouden<br />

vuur van den rechteroever der rivier. In overeenstemming<br />

met den Kapitein van den Generalen staf M e ij e r, besloot<br />

toen de Majoor Diepenheim met zijne troepen meer<br />

zuidwestwaarts aan te houden. Het vijandelijk vuur, dat aanvankelijk<br />

niet beantwoord werd, nam echter gedurende den<br />

marsch dezer troepen in hevigheid toe en bestookte niet alleen<br />

den rug, maar ook de linkerflanken der colonne. Dat vuur kon<br />

niet langer onbeantwoord blijven, toen bij onderzoek bleek, dat<br />

het niet alleen van den rechteroever der Atjeh-rivier, maar ook uit<br />

eene op den linkeroever gelegen versterking 1) kwam, waarvan<br />

ons vroeger niets bekend was. In de vermoedelijke richting der<br />

andere versterking doormarcheerende, liet de Majoor Diepenheim<br />

dat vuur nu en dan door salvo's beantwoorden, waardoor<br />

ten minste de vijand op eenigen afstand kon worden gehouden.<br />

Met groote moeite was deze hoofdofficier onder die omstandigheden<br />

voorwaarts gerukt. In rug en flanken door het vijandelijk<br />

vuur bestookt, het object van aanval in front, en daarbij<br />

op onbekend en zeer bedekt terrein marcheerende, verkeerden zijne<br />

troepen in een neteligen toestand, die er, bij den verderen opmarsen,<br />

niet beter op werd ; want weldra kreeg deze colonne<br />

ook vuur in front, dat aanvankelijk voor den opmarsch niet<br />

hinderlijk was geweest ; maar toen het elke voorwaartsche<br />

beweging begon te belemmeren, maakte de Kapitein van den<br />

Generalen staf M e ij e r daaruit op, dat wellicht de Majoor Van<br />

T e ij n met zijne troepen de versterking niet aan de noord-,<br />

maar aan de zuid- of oostzijde aanviel. Het bereiken van<br />

het doel: de noorderface der vijandelijke versterking, had<br />

werkelijk — zooals de Kapitein M e ij e r maar al te goed<br />

1) Zie de hierbijgevoegde schets No. 1 (gevechtsterrein van Lambaroe)<br />

schaal 1: 20000.


133<br />

gegist had — niet geheel plaats gevonden; hij gaf toen den Majoor<br />

Diepenheim in overweging, nog meer zuidwestwaarts aan<br />

te houden, waaraan onmiddellijk werd gevolg gegeven, zoodat<br />

de voorhoede dezer colonne zoodoende spoedig daarop de versterking<br />

aan de noorderface naderde en het 8e bataljon gewaar<br />

werd, waarvan een paar compagnieën den last hadden gekregen,<br />

eene omtrekkende beweging te maken en zoodoende aan de<br />

oost- en zuidzijden er van waren gekomen.<br />

Nadat de Majoor Van T e ij n met de Ie, 2o en 3e compagnie<br />

van het 8 e bataljon Infanterie (de 4 e compagnie was tot dekking<br />

der Artillerie bestemd) den kampongrand was ingegaan, moest<br />

hij zich met zijne troepen door het dichte struikgewas een<br />

doortocht banen en, op de richting van het vijandelijk vuur<br />

afgaande, de plaats trachten te bereiken, waar de vijandelijke<br />

versterking gelegen was. Zoo gedekt mogelijk voorwaarts marcheerende,<br />

zag hij eindelijk op een 50-tal passen voor zich die<br />

versterking, waarvan hij nog door eenige heggen, struikgewas<br />

en eene verhakking van bamboe-doeri gescheiden was. Nu en<br />

dan vertoonde zich de vijand boven de borstwering, vuurde en<br />

was dan weder onzichtbaar. Hij was echter op tegen weer bedacht.<br />

Voor de noorderface gekomen, posteerde Majoor Van<br />

T e ij n er 3 sectiën Infanterie onder den Kapitein J. R. E ngelhard,<br />

met last om door salvo's den vijand achter zijne<br />

borstwering te houden. Geen ingang of poort was te zien. Met<br />

de vierde sectie der Ie compagnie (Engelhard), onder den<br />

len Luitenant A e ilk e ma, en het eerste peloton der 2e compagnie<br />

onder den 2en Luitenant J. K o b u s, trok de Majoor<br />

Van T e ij n in oostelijke richting langs de versterking, ten<br />

einde deze te verkennen en eene opening of ingang op te<br />

sporen. Toevallig zag deze hoofdofficier een Atjeher, van de<br />

zijde der Atjeh-rivier komende, snel op de versterking aanloopen<br />

en daarin verdwijnen. De Majoor volgde de door dien Atjeher<br />

genomen richting en kwam kort daarop voor de oosterface,<br />

waarin-zich een ingang bevond. Die hoofdofficier besloot daarop<br />

dien ingang te forceeren tegelijk met het beklimmen der borst-


134<br />

wering aan die zijde. Daartoe gelastte hij den Luitenant A e i 1k<br />

e m a, een gedeelte zijner sectie — Europeanen — zoodanig<br />

te plaatsen, dat het den rug dekte van het andere gedeelte,<br />

dat front moest maken naar de versterking om de zich boven<br />

de borstwering vertoonende vijanden neer te schieten. De Inlandsche<br />

militairen 1) werden aan het werk gezet om de verhakking<br />

zooveel mogelijk op te ruimen. De Majoor V a n T e ij n<br />

zag evenwel in, dat de aan de oosterface geplaatste troepen<br />

niet sterk genoeg waren om dien ingang te forceeren. Hij liet<br />

daarom den Kapitein Engelhard met zijne 3 sectiën Europeanen<br />

van de noorderface oprukken en gaf dezen officier last,<br />

de versterking aan de oosterface binnen te dringen. De 3o<br />

compagnie van het 8o bataljon, die bij het binnenrukken in<br />

den kampong de rechterflank der colonne van Majoor Van<br />

T e ij n moest dekken, en daardoor gedeeltelijk buiten den<br />

kampongrand, op de sawah, bleef, kreeg, toen Kapitein E ng<br />

e 1 h a r d aan de noorderface post had gevat, den last,<br />

naar de zuiderface der versterking te marcheeren om spoedig<br />

daarna onder haar commandant, den Ion Luitenant H. L.<br />

Van den Ende, een werkzaam deel aan den aanval te<br />

nemen.<br />

Juist toen de Kapitein Engelhard opgeroepen werd, zich<br />

naar de oosterface te begeven, vertoonde zich de voorhoede der<br />

colonne van den Majoor Diepenheim (de 4e compagnie van<br />

het rechterhalf 3e bataljon, gecommandeerd door den Kapitein<br />

E. W. Beeckman) voor de noorderface der versterking. Spoedig<br />

daarna was deze colonne ook vóór de vijandelijke benting<br />

en terwijl de Majoor Van ï e ij n haar van de oost- en zuidzijden<br />

attakeerde, viel de colonne van den Majoor Diepenheim<br />

haar gelijktijdig van de noord- en westzijde aan. Het<br />

daarop ontstane gevecht duurde slechts eenige minuten, maar<br />

was hevig en bloedig. Daarbij deden zich de volgende meldenswaardige<br />

feiten voor.<br />

1) In den regel betere pioniers dan onze Europeesche soldaten.


135<br />

De 2e Luitenant der Infanterie G. M. A. W alp o t diong<br />

aan de oosterface de nauwe, kronkelende opening binnen, onmiddellijk<br />

gevolgd door den Kapitein Engelhard en eenige<br />

Europeesche soldaten. De Luitenant W a lp o t forceerde de<br />

opening. Deze twee forschgebouwde officieren werden weldra<br />

met de Atjehers handgemeen : W a 1 p o t kreeg een klewanghouw<br />

op het hoofd en E n g e 1 h a r d een over de hand ; maaide<br />

Europeesche korporaal Wager, Alg. St. N°. 59989, en de<br />

Europeesche fuselier D e v i 11 e, Alg. St. 74090, drongen snel<br />

vooruit om hunne officieren bij te springen en velden enkele<br />

Atjehers neder. Aan de zuiderface worstelde een klein, maar<br />

niets minder onversaagd officier, de 1« Luitenant Van den<br />

Ende, bijgestaan door den 2«" Luitenant der Infanterie Boersma<br />

en een twaalftal lnlandsche militairen, door de bamboedoeriverhakking<br />

heen, kwam door een drogen sloot en weldra<br />

aan den voet van het buitentalud der versterking voor een 40tal<br />

met laus en klewang gewapende Atjehers, die zich op de<br />

borstwering hadden geposteerd. Eene poging willende wagen,<br />

de versterking aan die zijde te bestormen, gef Van den<br />

Ende daartoe het voorbeeld aan zijne manschappen; maar de<br />

lnlandsche sergeant T i e r o, Alg. St. iN


136<br />

zijne revolver lossen, maar deze weigerde. Toen sprong de Inlandsehe<br />

fuselier Mak a r a h a, Alg. Stamb. N°. 84647, vooruit en stak<br />

den Atjeher met de bajonet overhoop. Van hem bevrijd, ging<br />

Van den End e, door zijne manschappen gevolgd, voorwaarts<br />

en was hij, met den Inlandschen sergeant T i e r o, het eerst<br />

op de vijandelijke borstwering en in de versterking. Terwijl dit<br />

bij het 8 e bataljon plaats vond, liet de Kapitein Beeckman,<br />

op last van Majoor Diepenheim, door eenige manschappen<br />

zijner compagnie twee openingen vóór de noorderface kappen<br />

in de bamboe-doeriverhakking en daarna den l en Luitenant F.<br />

Godin met het 2 e en den l en Luitenant J. P. Smith met<br />

het Ie peloton door de openingen de versterking bestormen en<br />

de borstwering beklimmen. De Luitenant Godin plaatste zich<br />

aan het hoofd van zijne manschappen en sprong het eerst op<br />

de borstwering, met sabel en revolver in de handen, maar<br />

raakte bij het nederdalen in de versterking met drie Atjehers<br />

handgemeen, van welke hij er een met een sabelhouw en revolverschot<br />

en de beide anderen insgelijks door een schot onschadelijk<br />

maakte. Van het peloton van den Luitenant Smith<br />

was de Europeesche fuselier K 1 ij n, Alg. Stamb. N°. 66039, het<br />

eerst op de vijandelijke borstwering. De Luitenant Godin en<br />

de fuselier K1 ij n werden gelukkig spoedig door anderen<br />

gevolgd. De Amboineesche fuselier Pattiasina, Alg, Stamb.<br />

No. 79701, liep vlak achter genoemd officier; terwijl de Europeesche<br />

fuselier Manchiska, Alg. Stamb. N°. 73310, en<br />

de Amboineesche fuseliers Raruinangkaij, Alg. Stamb. N°.<br />

86005, en R in d i n g a n, Alg. Stamb. N°. 82297, de eersten<br />

waren, die daarna de versterking binnendrongen en daar aan<br />

een kort, doch bloedig gevecht deelnamen, dat in de kleine<br />

binnenruimte zich weldra ontspon, waarbij o. m. de fuseliers<br />

Rarumangkaij en Rindinga n gewond werden. Niet<br />

alleen binnen, ook buiten de versterking werd hevig gevochten.<br />

Van alle zijden ingesloten, trachtten velen harer verdedigers uit<br />

hunne benarde positie te komen. Zij sprongen van de borstwering<br />

door de bamboe-doeri en liepen op onze soldaten in.<br />

«


137<br />

Bijna allen werden neergeschoten. Een kwam bij de sectie van<br />

den Luitenant A e i 1 k e m a terecht en bracht den Europeeschen<br />

fuselier Grebe, die hem tevergeefs trachtte tegen te houden,<br />

een doodelijken lanssteek toe; maar de Europeesche fuselier K etels,<br />

Alg. Stamb. No. 68757, greep den Atjeher aan en geraakte<br />

met hem aan het worstelen, waarop de Europeesche fuselier<br />

T e es ink, Alg. Stamb. N°. 63888, toeschoot en den<br />

Atjeher met een bajonetsteek afmaakte. — Het gevecht van man<br />

tegen man in de versterking en op de borstwering was weldra<br />

ten einde. De versterking viel spoedig in onze handen. De verdedigers,<br />

die zich in zuidoostelijke richting langs de sawahvlakte<br />

door de vlucht hadden weten te redden, werden nog door het<br />

vuur der ten westen van Lambaroe op de sawah geposteerde<br />

Artillerie en Infanterie geteisterd.<br />

De aanval op Lambaroe kostte ons aan gesneuvelden 6 mindere<br />

militairen en aan gewonden 5 officieren en 30 mindere<br />

militairen. De vijand liet in en buiten de versterking 74 dooden<br />

liggen ; bij de westerface lagen er 18. Het werkelijk verlies<br />

des vijands bleef ons onbekend. Het groote voordeel, dat hier op den<br />

7en Maart werd behaald, is niet alleen toe te schrijven aan de<br />

beleidvolle wijze, waarop de Majoors Diepenheim en Van<br />

T e ij n hunne troepen onder zeer moeilijke omstandigheden hebben<br />

aangevoerd en de daarbij door den Kapitein van den Generalen<br />

staf M e ij e r bewezen diensten, maar ook aan de volharding<br />

en den moed, waarmede de subalterne officieren hunne<br />

ondergeschikte manschappen van het begin tot het einde van<br />

dit bloedig drama vo<strong>org</strong>ingen. Waar die officieren genoemd<br />

werden, vergeté men anderen niet, wier eigenaardige taak het<br />

niet medebracht, zich op den vo<strong>org</strong>rond te stellen, maar die<br />

toch ook in zeer moeilijke en gevaarlijke omstandigheden hebben<br />

verkeerd. Het waren de officier van Gezondheid der leklasseKroon<br />

en de officier van Gezondheid der 2e klasse K uner t, die met z<strong>org</strong> en<br />

overleg de talrijke gewonden gedurende het gevecht bijstonden.<br />

Het terrein, waarop gestreden werd, bood geene gelegenheid<br />

aan, hunne ambulances buiten het vijandelijk vuur op te stellen,


138<br />

zoodat zij wel genoodzaakt waren, zich met hunne ondergeschikten<br />

daaraan bloot te stellen. De taak van Kun er t was daarbij<br />

wel de moeilijkste en gevaarlijkste ; want zijne ambulance bevond<br />

zich bij de achterhoede van het rechterhalf 3e bataljon, die reeds<br />

bij den opmarsch naar Lambaroe vrij hevig beschoten werd.<br />

Evenmin mogen hierbij onvermeld blijven de diensten van den<br />

Ie« Luitenant-adjudant J. H. De Bru ij n en van den Europeeschen<br />

cavalerist J. De Wind, Alg. Stamb. N°. 63442, die<br />

tussehen Lambaroe en Kajoe-Lë ordonnansdienst verrichtte en<br />

zich te paard tweemaal over de sawah en door het vijandelijk<br />

vuur uit Lambaroe en Lamtengali een weg baande.<br />

De door onze troepen veroverde vijandelijke versterking van<br />

Lambaroe had den vorm, zooals die door ons op eene bij dit<br />

werk behoorende schets is afgebeeld. 1) De facen waren van<br />

15 tot 30 M. De vuurlijnen hadden eene richting van noord<br />

naar zuid en van oost naar west. De van 1,5 tot 2 M. dikke<br />

borstwering — die aan de buitenzijde van 1 tot 1,5 M. hoog<br />

was — bestond uit klei, opgeworpen tussehen te lood staande<br />

palen, die het buiten- en binnentalud vormden en onderling<br />

door rotan, dwars door de borstwering loopende, verbonden<br />

waren. Tegen het binnentalud was een laag banket aangebracht.<br />

Vóór het buitentalud bevond zich, zooals reeds hierboven gezegd<br />

is, eene verhakking van bamboe-doeritakken. Het in den omtrek<br />

der versterking gelegen terrein was met ineengestrengeld struikgewas<br />

begroeid, waartusschen men bamboe-doeristoelen en boomen<br />

vond. De gracht der versterking bevond zich op 1 M. van den<br />

voet van het bankettalud, was dus niet buiten, maar binnen de<br />

versterking en had bij eene breedte van 2 tot 3 M. eene diepte<br />

van 75 cM. Alleen aan de westerface vond men buiten de versterking<br />

eene gracht van geringe afmetingen, met struikgewas<br />

begroeid en wellicht van ouden datum ; wat men aan de andere<br />

1) Zie de platte grond der vijandelijke versterking te Lambaroe sohaal<br />

1: 1000, op do schets No i.


139<br />

facen vond waren ondiepe slooten, grootendeels droog en opgevuld<br />

met verhakkingen. Uit alles was blijkbaar, dat de versterking<br />

eerst in de laatste dagen was gerestaureerd, en de vijand daarvoor,<br />

zoowel binnen als buiten de omwalling, den grond had<br />

uitgegraven. De ingang van het werk was aan de oostzijde<br />

aangebracht, waar eene van loodrechte wanden voorziene coupure<br />

van <strong>80</strong> cM. breedte in de borstwering door eene houten deur<br />

was afgesloten. De borstwering was daar ter plaatse veel breeder.<br />

De coupure had twee elkander rechthoekig snijdende bochten<br />

en voor haar was in de bamboe-doeriverhakking eene opening<br />

vrijgelaten, van waar een voetpad toegang verleende tot dtu<br />

kampong en de versterking tevens in verbinding bracht met<br />

eene, reeds hierboven vermelde, tweede, maar kleinere in noordoostelijke<br />

richting daarvan, bij de Atjeh-rivier gelegen versterking.<br />

' - De binnenruimte der grootste versterking geleek een<br />

waren modderpoel. De gracht was tot hare boorden gevuld met<br />

drassig water. Door de uitgraving was het terrein binnen de<br />

benting lager geworden dan het omliggende, zoodat de regen,<br />

die op de dagen vóór den aanval was gevallen, niet had kunnen<br />

wegvloeien en den zwaren Heigrond tot modder had vervormd.<br />

Na aftrek van de oppervlakte der benting voor de binnengracht,<br />

was er ongeveer 225 M 2 terrein overgebleven, dat door<br />

lage pondoks van bamboe, door atap gedekt, ingenomen werd.<br />

In die loodsen vond men baleh-balehs, kookgereedschap, rijst,<br />

padi enz. Voorts had de benting twee diepe putten. - Gracht,<br />

putten, binnenruimte en pondoks waren als bezaaid met uitgekauwd'<br />

suikerriet, dat, rottende, met de lucht van modder vermengd,<br />

een ondraaglijken stank verspreidde.<br />

Natdat Lambaroe door onze troepen genomen was en de<br />

Luitenant-Kolonel M e ij e r het terrein had verkend, waaruit<br />

bleek, dat ook de kleinere, hierbovenbedoelde versterking door<br />

den vijand was verlaten, kreeg de Majoor Diepenheim last,<br />

zich met het rechterhalf 3e bataljon Infanterie en eene sectie<br />

Artillerie, onder den adjudant-onderofficier E h r 1 i c h, op<br />

de sawah te posteeren en daarna met den colonnecomman-


140<br />

dant 1) naar Kajoe-Lë te marcheeren, ten einde den Majoor M ek<br />

e r n van de plaats gehad hebbende gebeurtenissen kennis te geven.<br />

Deze hoofdofficier had gedurende het gevecht in Lambaroe een<br />

gedeelte zijner troepenmacht — Infanterie en Artillerie — bij<br />

onze versterking te Kajoe-Lë marschvaardig gesteld, ten einde den<br />

Luitenant-Kolonel M e ij e r, zoo noodig, te kunnen ondersteunen ;<br />

hij had door den bovengenoemden cavalerist De Wind, hem<br />

als ordonnans toegevoegd,« laten vragen of zijn bijstand noodig<br />

was; maar hierop werd ontkennend geantwoord. Den Majoor<br />

Van T e ij n werd opgedragen, met de achterblijvende troepenmacht<br />

de veroverde benting met het aangrenzende kamponggedeelte<br />

behoorlijk te bezetten, het omliggende terrein te verkennen,<br />

de binnenruimte der versterking zooveel mogelijk schoon<br />

te maken en de dooden te begraven.<br />

Daar de colonnecommandant in zijne qualiteit van chef van<br />

den staf bij de troepenmacht in Atjeh wist, dat den 7en Maart<br />

een stoomschip naar Pinang zoude vertrekken, een telegram<br />

voor de Indische regeering medenemende, waarin bericht werd,<br />

dat de communicatie tussehen onze posten in de oosterlinie verbroken<br />

was, trachtte genoemd hoofdofficier zoo spoedig mogelijk<br />

van de overwinning onzer troepen aan den waarnemenden civielen<br />

en militairen bevelhebber kennis te geven, opdat ook dit<br />

bericht tegelijkertijd naar Batavia zoude kunnen worden overgeseind.<br />

Daarna marcheerde de colonnecommandant met de<br />

bovengenoemde troepen naar Kajoe-Lë en nam daar, in overeenstemming<br />

met den Majoor M e k e r n en een der officieren<br />

van Gezondheid, de noodige maatregelen om nog denzelfden dag<br />

dezen post van vivres en munitie te voorzien en de gewonden<br />

en zieken aldaar onmiddellijk naar Lambaroe te zenden. Dit<br />

had plaats onder de bescherming van de troepenmacht, waar-<br />

1) Ofschoon telkens, gemakshalve, van eene colonne Diepenheim en<br />

eene color.ne Van T e ij n is gesproken, is met colonnecommandant alleen<br />

de Luitenant-Kolonel M o ij e r bedoeld.


141<br />

mede de colonnecommandant naar Kajoe-Le was gemarcheerd<br />

en die, na een uur rust te hebben genoten, weder den terugmarsch<br />

aanvaardde. Op dezen marsch had de troep weder van<br />

het vijandelijk vuur uit de randen der kampongs Lamtengah<br />

en Lambaroe te lijden, waardoor 3 militairen werden gewond,<br />

en onder hen de adjudant-onderofficier Ehrlich doodelijk.<br />

Na terugkomst te Lambaroe werden alle zieken en gewonden,<br />

onder bedekking van de compagnie barisan, zoo spoedig mogelijk<br />

naar het hospitaal te Kota-Radja getransporteerd, waarin<br />

zij denzelfden middag werden opgenomen. De officier van Gezondheid<br />

der le klasse Kroon keerde dien dag naar zijn<br />

post terug.<br />

De Majoor V a n T e ij n had de hem opgedragen bevelen zoo<br />

goed mogelijk uitgevoerd en in en buiten de benting te Lambaroe<br />

door zijne troepen eene behoorlijke stelling laten innemen ;<br />

het terrein was verkend en met het openkappen daarvan begonnen.<br />

Nadat het rechterhalf 3 e bataljon uitgerust was en<br />

gebeten had, marcheerde de colonnecommandant met dit corps<br />

en eene sectie Artillerie naar Lamsajoeng, waar deze troepen<br />

gedurende den nacht het bivouac betrokken. De overige<br />

troepen bleven te Lambaroe. De nacht werd in beide bivouacs<br />

rustig do<strong>org</strong>ebracht.<br />

In den vroegen m<strong>org</strong>en van den 8en Maart ontving Majoor<br />

D i e p e n h e i m den last, met het rechterhalf 'à e bataljon en<br />

de daaraan toegevoegde sectie Artillerie een marsch te maken<br />

door Tjot Behel naar Biloel en over Atoe naar Lambaroe terug<br />

te keeren. De Kapitein van den Generalen staf M e ij e r en de<br />

Luitenant-adjudant De ß r u ij n maakten dezen marsch mede,<br />

omdat laatstgenoemde den weg naar Atoe kende en eerstgenoemde<br />

op dien weg nog niet was geweest. De colonnecommandant<br />

keerde naar Lambaroe terug, wees de plaats aan, waar<br />

onze versterking aldaar moest worden opgericht en liet die<br />

traceeren ; terwijl den Majoor Van T e ij n tevens de noodige<br />

aanwijzingen werden gegeven om in overeenstemming met de<br />

commandanten van Mesigit-Pagar-Ajer en Kajoe-Le zoo spoedig<br />

;


142<br />

mogelijk het noodige te verrichten om het terrein om onze<br />

versterking te Lambaroe zoodanig open te kappen, dat die<br />

posten elkander konden waarnemen. Ook aan de overige commandanten<br />

der posten in deze linie werden daartoe schriftelijke<br />

bevelen gegeven ; terwijl allen het aanleggen van gemeenschapswegen<br />

dringend werd aanbevolen. Het rechterhalf 3° bataljon<br />

Infanterie kwam des namiddags om 1 uur van zijn marsch langs<br />

genoemde plaatsen in het bivouac te Lambaroe terug, zeer vermoeid,<br />

doch zonder met den vijand in aanraking te zijn geweest.<br />

De sawahs stonden bijna overal een voet onder water.<br />

Een paar uren later keerde dit bataljon met eene sectie Artillerie<br />

en de opnemingsbrigade naar Kota-Radja terug. De andere<br />

sectie Artillerie bleef met den Kapitein N u ij bij het 8o bataljon<br />

te Lambaroe. De colonnecommandant hield zich tot den 9©n<br />

Maart ter laatstgenoemder plaatse op, tot het regelen van eenige<br />

dringende aangelegenheden, vooral om eenigen spoed te doen<br />

betrachten bij het delogeeren der troepen, die tot dusverre grootendeels<br />

in de veroverde benting hun kwartier hadden opgeslagen,<br />

waar de ondraaglijke stank een langer verblijf zeer onaangenaam<br />

en ongezond maakte. Den vorigen dag was van Longbatah-Mesigit<br />

een groot transport vivres aangebracht, waarvan<br />

de posten Kajoe-Le, Atoe en Biloel zoo spoedig mogelijk werden<br />

voorzien. Na het vertrek van den Luitenant-Kolonel M e ij e r<br />

naar Kota-Radja werd de verdere regeling der werkzaamheden<br />

te Lambaroe aan den Majoor Van T e ij n overgelaten, wien<br />

intusschen een officier der Genie was toegevoegd, met het toezicht<br />

over die werkzaamheden belast. De noodige materialen<br />

voor het logies onzer troepen, zooals asphaltvilt, kadjangmatten,<br />

rotan enz., waren reeds aangebracht.<br />

Niettegenstaande het zware verlies, dat de vijand den 7en<br />

Maart had geleden, liet hij toch niet af, onze troepen voortdurend<br />

te bestoken en onzs transporten zooveel mogelijk nadeel<br />

toe te brengen. Daar onze posten te Lambaroe en Kajoe-Lë


143<br />

met zwaar geschut bewapend waren, was het den vijand wel<br />

niet mogelijk om ons tusschen deze posten veel te hinderen,<br />

maar des te meer maakte hij thans van de gelegenheid gebruik,<br />

die het dichtbegroeide terrein tusschen Kajoe-Lë en Atoë aanbood<br />

om ons vooral aan die zijde veel overlast aan te doen.<br />

Behalve het terrein, hadden onze troepen in dezen tijd ook het<br />

weder tegen zich. Eenige geduchte regenbuien hadden de sawahs<br />

onder water gezet en weldra in modderpoelen herschapen.<br />

Onze troepenbewegingen werden daardoor zeer belemmerd.<br />

De drie hoofdofficieren in de oosterlinie, die er toen het bevel<br />

voerden : de Majoors M e k e' r n, Van T e ij n en Visser,<br />

hadden van den Luitenant-Kolonel Meijer de opdracht ontvangen,<br />

in onderling overleg te treden tot het uitzenden van<br />

patrouilles en het begeleiden van transporten, en een en ander<br />

zoodanig in algemeenen zin te regelen, dat van twee het dichtst<br />

bij elkander gelegen posten de detachementen gelijktijdig vertrokken,<br />

zoodat de patrouilles elkander steeds konden ondersteunen.<br />

Tevens had geuoemd hoofdofficier den postcommandanten<br />

opgedragen, al dadelijk een begin te maken met het openkappen<br />

van het terrein, zoodat de posten elkander zooveel<br />

mogelijk konden observeeren, en het aanleggen van een 3 M.<br />

breeden weg langs de geheele linie. Het noodige aantal d wangarbeiders<br />

werd daarvoor beschikbaar gesteld. — Al deze werkzaamheden,<br />

vooral het openkappen van het terrein en de aanleg<br />

van den weg op de uit zware klei bestaande sawahgronden,<br />

kostten zeer veel inspanning. Daar de sawahs voor het grootste<br />

gedeelte onder water stonden, moest de weg op vele plaatsen<br />

meer dan 1 M. worden opgehoogd. Nadat al die werkzaamheden<br />

waren afgeloopen en later 1) ook onze post te Biloel<br />

Zuid opgericht was, is de oosterlinie een der veiligste onzer<br />

liniën in Atjeh geworden. De munitiën voor Infanterie en<br />

Artillerie, het materieel en andere behoeften voor onze aldaar<br />

1) In Juni. Zie Hoofdstuk VII.<br />

*


144<br />

gelegen posten werden toen bij goed weder met transportwagens<br />

langs die geheele linie vervoerd. 1)<br />

1) Deze linie werd, zooals reeds is gezegd, later zuidoosterlinie genoemd.<br />

Zie Hoofdstuk IV. Toen later onze linie van versterkingen van Pango tot<br />

Biloel Zuid voltooid was en de verschillende posten door flinke wegen waren<br />

verbonden, had men voor het transport met karren van vivres en andere<br />

benoodigdheden slechts eene zeer geringe bedekking noodig. Sommigen zullen<br />

het zieh wellicht nog weten te herinneren, dat toen de Generaal D i e m o n t<br />

civiel en militair bevelhebber was en eene inspectie over onzen post Biloel hield,<br />

hij den tocht derwaarts in een dogcart heeft afgelegd. Ware men later<br />

voortgegaan met het plan om in deze streek goedo wegen aan te leggen en<br />

hadde men dan uitvoering gegeven aan een ander plan om ook van onzen<br />

post te Biloel langs het gebergte goede wegen naar Djempit en elders aan<br />

to leggen, dan zou de vijand eene minder gunstige gelegenheid hebben gehad<br />

dan thans — in 1883 — om ons weder op de meesto punten van het<br />

door onze troepen bezette gebied aanhoudend te bestoken, hetgeen hem gemakkelijker<br />

is gemaakt, sedert dat tal van posten werden opgeheven. Er is,<br />

jammer genoeg, tot dusverre in Atjeh nooit geruimen tijd een vast stelsel<br />

van posten toegepast. Voortdurend is men er van stelsel veranderd en eindelijk<br />

in de tegenwoordige positie geraakt, die slechts gevaarlijker kan worden<br />

bij opheffing van meer posten.


HOOFDSTUK VIL<br />

De offensieve handelingen des vijands tusschen 9 Maart<br />

en 4 September 1876.<br />

De in het vorige hoofdstuk beschreven offensieve handelingen<br />

des vijands hadden plaats gedurende den zoogenaamden zeventigdaagschen<br />

veldtocht van den Generaal-Majoor Pel, waarvan<br />

hij het einde niet mocht beleven. Het daarvoor opgemaakte operatieplan<br />

werd slechts gedeeltelijk uitgevoerd. Elk denkbeeld van<br />

agressie was daaraan vreemd. Onze in Atjeh gelegerde troepenmacht<br />

moest ruimer adem kunnen scheppen. De gordel, die onze<br />

vestiging tegen de offensieve handelingen der guerilla behoorde<br />

te beveiligen, moest grooter worden gemaakt. Onze in Atjeh<br />

ingenomen positie en de vijand dwongen ons daartoe. In dit werk<br />

is slechts sprake van zijne offensieve handelingen en de daartegen<br />

door onze troepenmacht aangenomen verdedigende houding.<br />

Welke offensieve handelingen door onze troepen tegenover de<br />

zijne werden gesteld, behoort eigenaardiger in een afzonderlijk<br />

werk te worden vermeld. Zoodoende komt aan de tactiek van den<br />

Generaal P e 1 eene billijker beoordeeling toe ; maar tevens leert<br />

men den vijand daardoor beter kennen, die zoo meesterlijk en<br />

op alle mogelijke wijzen van het voor hem zoo gunstige terrein<br />

en onze nog zwakke positie wist gebruik te maken om den guerillaoorlog<br />

te voeren. Op hetzelfde tijdstip, dat onze troepen<br />

hem aanvielen, ging hij offensief te werk en wist hij niet alleen<br />

eene te Kajoe-Lë gelegerde troepenmacht, uit 1 bataljon Infan-<br />

10


146<br />

terie en 1 sectie Artillerie bestaande, bestemd om de toenmalige<br />

oosterlinie te beveiligen, in bedwang te houden, maar zelfs<br />

de gemeenschap van de in die linie gelegerde troepen met Kota-Radja<br />

af te snijden. Na de verovering en bezetting der versterkte<br />

vijandelijke stelling in Lambaroe werd die gemeenschap<br />

wel is waar hersteld en voor goed bevestigd; maar de bezettingen<br />

van onze ten zuidoosten van de Atjeh-rivier gelegen<br />

posten waren toch niet in staat, te beletten, dat de vijand in<br />

het reeds door ons veroverde gebied, over dag en des nachts,<br />

in grootere of kleinere benden vereenigd, bleef rondzwerven en<br />

ons, door het overvallen van patrouilles, transporten en posten,<br />

gevoelige verliezen toebracht.<br />

Tusschen 9 Maart en 4 September 1876 traden onze troepen<br />

niet meer offensief op. De Generaal-Majoor Wiggers van<br />

K e r c h e m, na den dood van Generaal Pel tot civiel en militair<br />

bevelhebber benoemd, kreeg de opdracht, zich te bepalen<br />

tot het consolideeren onzer reeds bezette positie en den zoo hoog<br />

noodigen aanleg van wegen met het openkappen van het terrein.<br />

Onze in Groot-Atjeh gelegerde troepenmacht was bovendien, na<br />

de van haar gedurende den zeventigdaagschen veldtocht gevorderde<br />

inspanning te vermoeid en te zeer gedund om, zonder de zoo<br />

noodige aanvulling van Java, in den eersten tijd wederom offensief<br />

te kunnen optreden. De vernietiging van het door den<br />

Kapitein der Infanterie Van Swieten gecommandeerde detachement<br />

en de afsnijding der gemeenschap tusschen Kajoe-Lë<br />

en Kota-Radja waren enkele bewijzen, dat de zuidoosterlinie<br />

nog lang niet behoorlijk bevestigd en het dringend noodzakelijk was,<br />

daarin — ook ten opzichte van de middelen van gemeenschap —<br />

verbetering te brengen. Tengevolge van de in het begin van<br />

Maart gevallen regens waren de Atjeh-rivier en de Kroeëng<br />

Daroe buiten hare oevers getreden en stond het water op vele<br />

sawahs meer dan een halven meter hoog. De omstreken van Atoë<br />

en Kajoe-Lë waren in modderpoelen herschapen ; te Boekit Daroe<br />

stortte de aarden borstwering voor een groot gedeelte in ; bij<br />

Pango brak de ketting van de gierpont en dreef deze door den


147<br />

sterken stroom dadelijk weg ; terwijl de brug over de Kroeëng<br />

Daroe bij Gitjiel Oeleiloe wegsloeg. Toen eerst ondervond men<br />

al de nadeelen der slechte middelen van gemeenschap tusschen<br />

de verschillende posten. Wat men ook deed om de door het water<br />

geleden schade zoo spoedig mogelijk te herstellen, de gemeenschap<br />

tusschen die posten in de zuider- en zuidoosterliniën bleef<br />

door de drassige sawahs ontzaglijke bezwaren voor een behoorlijk<br />

geregelden transportdienst opleveren. Men moest dus beginnen<br />

met in deze streken wegen aan te leggen en daarvoor<br />

werden te Lambaroe, Kajoe-Lë, Atoë Noord en Atoë afdeelingen<br />

dwangarbeiders geplaatst. Met den wegenaanleg werd in de zuidoosterlinie<br />

een begin gemaakt; een niet onaanzienlijk troepengedeelte<br />

werd voor de bewaking der daarvoor vereischte werkzaamheden<br />

gevorderd ; maar tusschen deze werkzaamheden<br />

moesten groote en kleine troepenafdeelingen het terrein in de<br />

IV, VI en IX moekims van den vijand zuiveren en drie nieuwe<br />

posten : Atoë-Noord, Kroeëng Raba en Biloel Zuid het reeds<br />

bezette gebied beter afsluiten.<br />

In de thans behandelde periode hebben gebeurtenissen plaats,<br />

die van weinig of geen invloed zijn op den algemeenen gang<br />

van zaken in Groot-Atjeh ; maar zij doen ons den guerillaoorlog<br />

in zijne ware gedaante zien en daardoor een helderen blik werpen<br />

op de moeilijke taak van het leger. Het verhaal dier gebeurtenissen<br />

zal eentonig zijn ; maar de daarbij plaats gehad hebbende<br />

feiten blijven indrukwekkende drama's, die in weinige<br />

minuten werden afgespeeld.<br />

Het terrein tusschen Atoë en Kajoe-Lë is het meest drassige<br />

van de geheele zuidoosterlinie. Op den 21en Maart 1876 bestonden<br />

hier nog geene wegen. De vele regens in deze maand hadden<br />

de marsenen door sawahs en kampongs voor onze patrouilles<br />

en transporten uiterst moeilijk en vermoeiend gemaakt. In<br />

sommige kampongs, waardoor onze troepen dagelijks moesten<br />

marcheeren, was het geboomte omgekapt, zooals in het westelijk<br />

gedeelte van den kampong Atoë, op last van den postcom-


148<br />

mandant aldaar, zoodat tusschen dezen post en Kajoe-Lë, 1) een<br />

bruikbaar pad was ontstaan, maar waar het ten oosten en westen<br />

van dat pad gelegen, gedeeltelijk nog dichtbegroeide dan<br />

wel met slooten of waterleidingen en zware heggen doorsneden<br />

terrein nog ruimschoots de gelegenheid aanbood tot het leggen<br />

van hinderlagen uit den nog niet vernielden en toen nog sterk<br />

bevolkten kampong Lamkrah. Het traject tusschen de posten<br />

Atoë en Kajoe-Lë bleef dus zeer gevaarlijk voor onze patrouilles<br />

en transporten. De convooien vertrokken in den regel in het<br />

vroege m<strong>org</strong>enuur om tegen den namiddag weder te keeren.<br />

Zoo ontving ook op 21 Maart 1876 de Ie Luitenant der Infanterie<br />

Baron Van Heeckeren van Molecaten van<br />

den postcommandant van Atoë den last, een transport van 5<br />

zieken en 65 vrije koelies en dwangarbeiders naar Kajoe-Lë te<br />

begeleiden. Hij kreeg daarvoor ter zijner beschikking een detachement,<br />

sterk 1 tweede luitenant (Vorst) en 60 bajonetten.<br />

Het detachement werd in 4 sectiën afgedeeld, waarvan twee tot<br />

voor- en achterwacht en de twee andere tot hoofdtroep dienden.<br />

Tusschen de achterwacht en den hoofd troep waren de tandoes met<br />

de zieken, de vrije koelies en dwangarbeiders benevens eenige<br />

soldatenvrouwen vereenigd, die verzocht hadden, met het transport<br />

mede te gaan. De tweede Luitenant Vorst commandeerde<br />

den hoofdtroep, de sergeant Su iri n ga, Alg. St. N°. 69682,<br />

de voorwacht. Ongestoord werd de marsch volbracht tot aan de<br />

sawah tusschen de kampongs Atoë en Kajoe-Lë ; maar nauwelijks<br />

was de achterwacht op die sawah gedeboucheerd of het geheele<br />

transport werd op het onverwachtst in de flanken en den rug<br />

hevig beschoten. ' Op de rechterflank kwam dat vuur uit een<br />

sloot, op de linkerflank achter eene pagar. Spoedig maakten nu<br />

de voorwacht en de voorste sectie van den hoofdtroep naar het<br />

oosten, de tweede sectie van den hoofdtroep naar het westen<br />

en de achterwacht naar het zuiden front, om dat vuur te beantwoorden<br />

en den vijand op eenigen afstand te houden. Alle<br />

1) De poät AtoS Noord was den 2i Maart 1876 nog niet opgericht.


149<br />

koelies, dwangarbeiders en vrouwen legden zich plat op den<br />

grond neder. Ons vuur had wel eenige Atjehers buiten gevecht<br />

gesteld, maar de hier talrijk vereenigde vijand werd daardoor<br />

niet ontmoedigd en eenige met den klewang zwaaiende voorvechters<br />

toonden, dat zij onze manschappen te lijf wilden. Onder<br />

die omstandigheden den marsch over de drassige sawah, waarop<br />

de rijpende padi nog stond, zonder groote verliezen, voort te<br />

zetten, was niet mogelijk. De Luitenant Van Heeckeren<br />

nam dus het goede besluit, naar Atoë terug te keeren. Décommandant<br />

der voorwacht kreeg nu den last, den vijand zoover<br />

mogelijk van het transport te houden, waardoor de zieken, gewonden<br />

en non-combattants de gelegenheid kregen, langzamerhand<br />

terug te trekken, welke beweging door de voorste sectie<br />

van den hoofdtroep en de voorwacht gevolgd moest worden. De<br />

Luitenant Van Heeckeren, die aanvankelijk het bevel van<br />

beide sectiën op zich wilde nemen, werd hierin door zijne verwonding<br />

belet en moest dat bevel aan den sergeant Suiringa<br />

overgeven, die zich loffelijk van deze opdracht kweet en door<br />

bedaarde en goed gerichte salvo's den vijand op eerbiedigen afstand<br />

wist te houden. De Luitenant Vorst kreeg de opdracht<br />

met de tweede sectie van den hoofdtroep — slechts 15 man<br />

sterk —- den vijand achter de bovengenoemde pagar te verdrijven<br />

om zoodoende de non-combattants in de gelegenheid te<br />

stellen, weder op den weg naar Atoë te komen. Na eenige<br />

salvo's te hebben gegeven, ondernam die officier met zijne kleine<br />

afdeeling een bajonetaanval, met dat gevolg, dat de vijand zijne<br />

positie achter de pagar verliet. Wel kostte die aanval 3 gewonden,<br />

maar het doel: den non-combattants een veiligen terugtochtsweg<br />

te bez<strong>org</strong>en, werd bereikt. De postcommandant van<br />

Atoë, de Majoor der Infanterie Visser, door het goed onderhouden<br />

vuur tot de overtuiging gekomen, dat in de nabijheid<br />

van z§n post een scherp gevecht geleverd werd, zond onmiddellijk<br />

een detachement van 25 bajonetten onder den l en Luitenant<br />

Van Puffelen ter versterking van het detachement van den<br />

Luitenant Van Heeckeren. Weldra ontmoetten beide


150<br />

detachementen elkander. De colonne Van Heeckeren, die<br />

reeds verscheidene gesneuvelden en gewonden telde en waarbij<br />

de munitie nagenoeg verbruikt was, werd door den overmoedigen<br />

vijand nog steeds bestookt. Na met zijn detachement eene gedekte<br />

stelling te hebben ingenomen, gaf de Luitenant Van<br />

Puff elen den opdringenden vijand een paar krachtige salvo's,<br />

die onze troepen wederom in de gelegenheid stelden, den terugtocht<br />

voort te zetten, al werd die ook tot in de nabijheid van<br />

den post Atoë bemoeilijkt. Het verlies onzer troepen bedroeg<br />

aan gesneuvelden 5 onderofficieren, manschappen, koelies en<br />

dwangarbeiders en aan gewonden 1 officier en 7 manschappen,<br />

koelies en dwangarbeiders. De gesneuvelden waren op het gevechtsterrein<br />

achtergelaten, maar hunne wapens en de gewonden<br />

konden medegevoerd worden ; dat de gewonden in ons bezit<br />

bleven, had men vooral te danken aan den Europeeschen korporaal<br />

der Artillerie Keizer, Alg. Stamb. N°. 36916, die,<br />

naar Kota-Radja overgeplaatst, den ,'marsch medemaakte ; terwijl<br />

het behoud der wapens voornamelijk te danken was aan den<br />

Europeeschen sergeant Christiani, Alg. Stamb. N°. 61610.<br />

Het gevecht bij Atoë, waarbij onze troepen wederom een gevoelig<br />

échec hadden geleden, maakte het noodzakelijk, zoo spoedig<br />

mogelijk uitvoering te geven aan het reeds den 10 on Maart<br />

t. v. uitgevaardigd bevel, op het traject Atoë—Kajoe-Lë, op de<br />

noordelijke grens van den kampong Atoë, een tusschenpost op<br />

te richten. Het voor onze versterking meest geschikte punt<br />

was den Majoor Visser, commandant van Atoë, dóór den<br />

Kapitein van den Generalen staf P. O E. Meijer aangewezen;<br />

doch, zooals reeds hierboven is vermeld, werd die versterking —<br />

onze latere post Atoë Noord — circa 500 M. te veel in westelijke<br />

richting opgericht. De Majoor Visser, die met 2<br />

compagnieën van het linkerhalf 6o bataljon Infanterie te Atoë<br />

in bezetting lag, zoude als postcommandant van Atoë Noord<br />

optreden, waarvoor een der twee compagnieën vaneerstbedoelden<br />

post als bezetting werd aangewezen. De bentingbouw begon,<br />

door 3 compagnieën van het rechterhalf 13e bataljon Infanterie


151<br />

met 1 sectie 8 cM. Berg bijgestaan en beschermd, op den 22e«<br />

Maart, zonder den minsten 'tegenstand van den vijand te ondervinden.<br />

Het terreingedeelte, waarop de versterking moest worden<br />

opgericht, werd onbezet gevonden. Geen schot werd gelost.<br />

De verschillende werkzaamheden, zooals het traceeren der versterking,<br />

het schoonmaken van het terrein en het versterkeii<br />

van het bivouac, waaraan ook door dwangarbeiders deelgenomen<br />

werd, vonden ongestoord plaats. Om de inbezitneming van 'dit<br />

punt nog gemakkelijker te maken, had de commandant van het<br />

12e bataljon Infanterie van den civielen en militairen bevelhebber<br />

den last ontvangen, met een gedeelte van zijn corps en 1<br />

compagnie van het bataljon barisan van Pamekassan in den<br />

vroegen m<strong>org</strong>en van dien dag, uit Kota-Radja, langs de zuiderlinie<br />

een marsch naar Atoë Noord te maken ; maar ook op<br />

dezen weg werd geen vijand ontmoet. Scheen het aanvankelijk,<br />

dat hij zich na zijne overwinning van den vorigen dag verstrooid<br />

had, weldra bleek het, dat hij een oog in 't zeil had gehouden en de<br />

inbezitneming van Atoë Noord niet zonder verzet zoude toelaten.<br />

In den nacht van den 22 op den 23 Maart kwam hij<br />

dan ook in grooten getale opdagen om onze posten Atoë en<br />

Kajoe-Lë en het bivouac te Atoë Noord voortdurend te alarmeeren.<br />

In 'dit bivouac lagen onze troepen nog grootendeels<br />

ongedekt, op een terrein, dat, nog niet behoorlijk schoongekapt,<br />

eene nadering des vijands aan drie zijden toeliet. Men kreeg<br />

dien nacht dan ook op dat bivouac aan gesneuvelden : 3 onderofficieren<br />

en manschappen, 1 officiersbediende en 4 dwangarbeiders<br />

en aan gewonden: 1 officier (de Ie Luitenant V an<br />

Heeckeren van Molecaten), 3 onderofficieren en manschappen,<br />

1 mandoer der dwangarbeiders en 1 Inlandsche vrouw,<br />

terwijl te Kajoe-Lë een minder militair gewond werd. Eene<br />

sterke troepenafdeeüng, die den 24 Maart uit Kota-Radja langs<br />

de zuiderlinie marcheerde, ontmoette wederom geen vijand ; terwijl<br />

eene op den 27 Maart uit Kota-Radja langs de zuidoosterlinie<br />

marcbeerende afdeeling tusschen Boekit Daroe en Biloel<br />

slechts uit het gebergte werd beschoten.


152<br />

Toch was de vijand op het einde der maand Maart langs de<br />

zuidooster- en zuiderliniën zeer bedrijvig en ging er bijna geen<br />

dag voorbij zonder dat de bezetting van een onzer posten niet<br />

gealarmeerd werd. Ook tegenover onze posten ten noorden van<br />

de Atjeh-rivier gaf de vijand steeds blijken van zijne tegenwoordigheid.<br />

Evenals Boekit Daroe in het zuiden, waren Koewala<br />

Gigieëng en Kota-Pohama in het noorden voortdurend de<br />

mikpunten des vijands. Gelukkig bracht zijn vuur ons weinig<br />

nadeel toe ; maar op de tusschen de verschillende versterkingen<br />

gelegen wegen lag hij — tot zeer dicht bij onze posten — voortdurend<br />

in hinderlaag, steeds al de bewegingen onzer troepen<br />

bespiedende en van elke gunstige gelegenheid gebruik makende,<br />

die nadeel toe te brengen, zoodat voor de geringste onvoorzichtigheid<br />

onzerzijds steeds zwaar geboet werd. 1) De verschillende<br />

patrouilles werden meestal — vooral aan den kant van<br />

het gebergte — beschoten ; gelukkig, dat ook dit vuur weinig<br />

nadeel aan onze troepen berokkende.<br />

Voor die meerdere bedrijvigheid van den vijaud was eene<br />

gewichtige reden. Ongeveer medio Maart was door den Nederlandschen<br />

politieleen agent te Pinang, den Heer L a v i n o, aan<br />

den civielen en militairen bevelhebber in Atjeh bericht, dat de<br />

Arabier Habib Abdoel Rachmân ben Zaïr die<br />

korten tijd de rijks bestierder van den vorigen Sulthan geweest<br />

was en daarna deel had uitgemaakt van den beruchten Raad<br />

van achten te Pinang — dit eiland, trots alle maatregelen van<br />

voorz<strong>org</strong> van onzen politieken agent, had weten te ontsnappen<br />

1) De Europeesche fuselier Beckers, Alg. St. No. 71641, die te Pagar -<br />

Ajer in bezetting lag, had de onvoorzichtigheid — op den 18 e " Maart —<br />

tegen de verbodsbepaling, zich te ver buiten de versterking te begeven en<br />

het ten oosten daarvan gelegen bosch binnen te gaan om er vruchten<br />

te plukken. Kort daarna vond eene patrouille »gn deerlijk misvormd<br />

lijk in dat bosch terug. Zoo is hot niet alleen in Atjeh, maar zoo is het nog<br />

in Djambi en zoo was het in eiken oorlog, dien men in lndiëen daarbuiten<br />

tegen den Mohamedaan voerde, den guerillaoorlog in zijne afschuwelijkste<br />

gedaante, waarmede die in de Vendée en Calabrië niet altijd vergeleken<br />

kan worden.


153<br />

en op de noordkust van Sumatra geland was. Ook de Britsclie<br />

politie te Pinang, onder wier toezicht hij, hetzij om politieke<br />

redenen of bij wijze van comilas gentium was geplaatst, had hij,<br />

door zich als matroos te vermommen en te laten aanwerven op<br />

een tusschen die plaats en de noordkust van Atjeh varenden<br />

schoener, weten te verschalken. Dat bericht werd weldra bevestigd<br />

door een ander, van den onze zijde toegedanen Radja van<br />

Edi besar, die onzen aldaar geplaatsten civielen ambtenaar kennis<br />

gaf, dat Habib — door dezen titel werd zijn naam bij onze<br />

troepenmacht in Atjeh gewoonlijk aangeduid — in een der<br />

nabijgelegen kuststaatjes voet aan wal had gezet. Zijne verschijning<br />

op Atjeh's noordkust boezemde allen, die tegenover den<br />

vijand stonden, bez<strong>org</strong>dheid in ; men begreep toch, dat hij weldra<br />

een werkzaam aandeel in den oorlog zoude nemen en datbij<br />

door zijne voormalige betrekking bij den laatsten Sulthan<br />

van Atjeh nog altijd de man was, die een grooten invloed op<br />

den gang van zaken zoude weten uit te oefenen. Al wisten zijne<br />

vijanden spoedig mede te deelen, dat hij, — ten rechte of ten<br />

onrechte, dat kunnen wij niet beslissen — door eene schuld<br />

van circa 5000 dollars gedwongen was geworden, Pinang heimelijk<br />

te verlaten 1), zooveel is zeker, dat zijn aanhang<br />

spoedig, na zijne verschijning in Atjeh's onderhoorigheden, al<br />

grooter en grooter werd en zijn tocht van daar naar het brandpunt<br />

van den tegenstand in Groot-Atjeh een zegetocht geleek.<br />

Gedurende de maand April bleef de vijand even bedrijvig..<br />

Overal vertoonde hij zich, maar vooral tegenover onze versterkingen<br />

te Djempit, Koewala Gigieëng, Lamprit en Pagar-Ajer,<br />

zoowel over dag als des nachts, en hoewel zijn vuur weinig<br />

uitwerking had, moest men op de wegen tegenover hem buitengewoon<br />

behoedzaam zijn 2). Niet alleen enkele personen, ook<br />

1) Zie omtrent den Baad ran achten te Pinang het meergenoemde werk<br />

van den Generaal Van Swioten: »De waarheid over onze vestiging in<br />

Atjeh" on omtrent Habib Abdoel Rac liman ben Zaïr het »Tijdschrift<br />

voor Ned.-lndië," jaargang 1879.<br />

2) Eene lnlandsche soldatenvrouw, die de onvoorzichtigheid on de barer


154<br />

patrouilles en onze versterkingen zelven werden door hem telkens<br />

aangevallen. Een door den postcommandant van Lampagar<br />

den 7en April uitgezonden detachement van 14 gewapenden en.<br />

kunne eigene minachting van gevaar had om zich alleen van Longbatah-<br />

Mesigit naar Mesigit-I'agar Ajer te begeven, werd den 4 April door den<br />

vijand vermoord en haar deerlijk verminkt lichaam door eene patrouille<br />

teruggevonden. Twee Inlandsche officiersbedienden, die zich den loon April,<br />

tegen het bestaande verbod, buiten onze versterking te Ketapan Doewa en<br />

over de brug over de Kroeëng Daroe naar den nabijgelegen kampong Aroen<br />

hadden begeven, werden door een paar Atjehers overvallen. Een hunner had<br />

den tijd, te ontvluchten ; maar de andere werd vermoord en zijn lijk door<br />

eene patrouille teruggevonden. Den 13 April marcheerde eene patrouille<br />

van Boekit Seboen naar Kroeëng Raba, ter begeleiding van een controleur.<br />

Jn een der nabij de rivier van Kroeëng Raba gelegen kampongs gaat een<br />

Europeesch fuselier, tot de patrouille behooronde, eenige passen van den<br />

weg, waarschijnlijk om zijne behoefte te doen, en ontvangt onmiddellijk een<br />

klewanghouw van een rondzwervenden Atjeher ; de pogingen om dezen te<br />

vatten, waren te vergeefs. De vrouw van een tot de bezetting van Djempit<br />

behoorenden Afrikaanschen fuselier verliet in den voormiddag van den<br />

23en April die versterking om uit den een paar honderd passen daarvan<br />

gelegen kampongrand hout te halen on werd daar door Atjehers aangevallen<br />

en deerlijk verwond ; eene onmiddellijk uitgezonden patrouille wist echter<br />

in den kampong Botoeng twee volwassen Atjehers en een kind te arresteeren,<br />

die als de vermoedelijke daders aan den rechter overgeleverd werden.<br />

Zoo kunnen meer staaltjes van dezen guerillaoorlog worden aangevoeld.<br />

Onwillekeurig denkt men hierbij aan hot door Paul Louis Cou r ie r<br />

een ooggetuige van den guerillaknjg in Calabrië — gegeven beeld van dien<br />

verschrikkelijken oorlog : »Lorsque vous marcherez, n'approchez pas des<br />

haies, évitez les fossés, n'allez pas le long dos vignes, tenez vous loin des<br />

bois, gardez vous des buissons, des arbres, des taillis, et méfiez vous des<br />

herbes hautes, ne passez point trop près des fermes, des hameaux et faites<br />

le tour des villages avec précaution ; car les haies, les fossés, les arbres,<br />

les buissons, feront feu qui ajuste, qui tue, et vous ne trouverez pas, quelque<br />

part, que vous allez, uno hutte, un poulailler, qui n'ait garnison contre vous."<br />

Onze patrouilles en transporten hebben dit gedurende den geheelen Atjehschen<br />

oorlog ondervonden en ondervinden het nog. Het terrein van den<br />

oorlog liet echter niet toe, al de hierboven gegeven regels streng op te<br />

volgen. Men wist, dat men zich als 't ware aanhoudend tusschen verschillende<br />

hinderlagen bewoog ; van daar de strenge bevelen voor het in acht<br />

nemen der veiligheidsmaatregelen.


155<br />

ongewapenden naar het bij de Koewala Pantjoer gelegen zeestrand,<br />

ter opsporing der stoffelijke overblijfselen van den in<br />

1873 ter reede van Atjeh aan de gevolgen der cholera overleden<br />

Italiaanschen Generaal Nino Bixio, werd op den<br />

terugmarsch bij het einde van den kampong Lambaroe plotseling<br />

door eenige met den klewang gewapende Atjehers overvallen.<br />

Nadat de vijand 6 onderofficieren en manschappen (Europeanen<br />

en Inlanders) zwaar verwond had, verdween hij even spoedig<br />

en eene uit Lampagar gezonden patrouille vond in den kampong<br />

Lambaroe slechts één Atjeher, die gevat werd. Van de 6<br />

gewonden waren er een paar uren later 5 dood.<br />

In deze gebeurtenis vond de civiele en militaire bevelhebber<br />

aanleiding, den 9en April het 12de bataljon Infanterie en een<br />

compagnie van het bataljon barisan van Pamekassan, onder<br />

de bevelen van den Majoor J e 11 e s, uit Olehleh over Sinangri<br />

naar de VI moekims te zenden, ten einde deze landstreek te<br />

doorkruisen ; dien hoofdofficier werd de controleur M i c h i e 1s<br />

e n toegevoegd, met de opdracht, het vo<strong>org</strong>evallene in den<br />

kampong Lambaroe gestreng te onderzoeken ; maar dit onderzoek<br />

leidde — zooals gewoonlijk — tot niets dan gissingen ;<br />

alleen werd de zekerheid verkregen, dat zekere Hadji Aboe<br />

van Lambaroe aan de overvalling van dat detachement had deelgenomen<br />

; hij had zich natuurlijk uit de voeten weten te maken<br />

en de eenige straf, die hij opliep, was, dat zijne woning aan d e<br />

vlammen prijs gegeven werd. Den lien April was de colonne<br />

Jeltes te Kota-Radja teruggekeerd.<br />

Den 16en April bracht een door een sergeant gecommandeerd<br />

detachement van 22 militairen een transport materialen van<br />

Kota-Alam naar Oleh Karang. Het detachement — uit Inlanders<br />

bestaande - marcheerde des m<strong>org</strong>ens om 8 ure af en was,<br />

behalve den sergeant-commandant in volle wapenrusting, slechts<br />

met het kapmes gewapend. Tot bescherming van dit transport<br />

werd een met geweer gewapend detachement van 9, door een<br />

sergeant gecommandeerde Enropeesche fuseliers medegegeven.<br />

Het dekkingsdetachement werd in twee deelen gesplitst : 5 man


156<br />

als voorwacht, onder den detachementscommandant, den Europeeschen<br />

sergeant Fabel, Alg. St. N° 58<strong>80</strong>9, en 4 man als<br />

achterwacht, onder den bovengenoemden Inlandschen sergeant.<br />

Daartusschen marcheerden de 21 ongewapenden, waarbij een<br />

Inlandsen korporaal, met hunne vrachten. Deze militairen behoorden<br />

tot den post Oleh Karang, waren reeds des m<strong>org</strong>ens<br />

om 6 ure naar Kota-Alam gemarcheerd om daar de vrachten<br />

af te halen en hadden op dien marsch van den vijand niets<br />

bespeurd. De afstand tusschen beide posten bedraagt niet meer<br />

dan 2000 M., waarvan 1200 M. zonder gevaar kan worden<br />

doorloopen ; alleen het nabij Oleh Karang gelegen bedekte terrein,<br />

dat toen nog niet geheel opengekapt was, moest met de<br />

grootste behoedzaamheid worden afgelegd. Het was op dit gedeelte,<br />

dat hët detachement op de linkerflank een schot uit eene<br />

donderbus hoorde. Dit was het sein voor een 40-tal met klewang<br />

en lans gewapende Atjehers om uit alle hoeken te voorschijn<br />

te komen en het detachement aan te vallen, dat onmiddellijk<br />

halt hield. De sergeant Fabel, die zich op dat oogenblik bij<br />

de ongewapenden bevond, gaf bedaard zijne bevelen. De gewapenden<br />

moesten zooveel mogelijk op de dragers der vrachten<br />

opsluiten ; maar deze, die geheel weerloos waren, wierpen hunne<br />

vrachten weg en trokken haastig af naar de zijde van Oleh Karang<br />

; door het pal stand houden der gewapenden kon dit onbelemmerd<br />

geschieden en werd geen der ongewapenden gewond.<br />

De Europeesche fuselier R o e 1 s van de achter wacht sprong, na<br />

het lossen van zijn schot, op een Atjeher en raakte met dezen<br />

handgemeen ; door een klewanghouw gewond en daarna ontwapend,<br />

zoude hij zijn afgemaakt, ware de Europeesche fuselier<br />

Krakeel hem niet ter hulpe gesneld, die een Atjeher doodschoot<br />

en een ander door een bajonetsteek afmaakte ; zelf op<br />

zes plaatsen gewond, viel hij spoedig daarna neder, maar gaf<br />

eerst kennis, dat hij in onze versterking te Oleh Karang het<br />

>gewapend appèl" had hooren blazen. Dit had ook de vijand gehoord,<br />

die nu begreep, dat er spoedig hulp zoude komen opdagen<br />

en daarop weder, even haastig als hij gekomen was, ver-


157<br />

dween. Het hevige gevecht met den vijand had slechts eenige<br />

minuten geduurd. De sergeant F a b e 1, bij -wien zich de Europeesche<br />

fuseliers Krakeel en Muller zeer spoedig hadden<br />

aangesloten, bleef stand houden en zijne positie bewaren ; M u 1-<br />

1 e r viel dood naast hem neder ; de fuselier Schoon hoed<br />

werd zwaar gewond, toen hij, het voorbeeld der beide anderen<br />

willende volgen, struikelde en daardoor een prooi des vijands<br />

werd ; Fabel zelf kreeg vijf lanssteken en niet verre van hem<br />

sneuvelde de fuselier Couwelaars. Zoodra de postcommaudant<br />

te Oleh Karang het hevige vuur gehoord had, zond hij<br />

onmiddellijk een detachement van l tweede luitenant en 25 bajonetten<br />

onder een eersten luitenant tot bijstand. Dit detachement<br />

vond op de ten zuidwesten van dien post gelegen sawah<br />

de 20 ongewapende Inlandsche fuseliers, door 4 gewapende Europeesche<br />

fuseliers en den Inlandschen sergeant beschermd ; van<br />

laatstgenoemde fuseliers waren er 2 gewond. De zwaar gewonde<br />

fuseliers Roe Is en Krakeel waren met den Inlandschen<br />

korporaal naar Kota Alam teruggetrokken, alwaar zij behouden<br />

aankwamen. Ook uit dezen post was op het hooren van het<br />

vuur een detachement ter hulp gezonden, doch dit kwam veel<br />

te laat op de plaats van het gevecht aan. Men vond daarop<br />

slechts 4 lijken van Atjehers met een lans en een paar krissen ;<br />

terwijl het verlies aan onze zijde 2 gesneuvelden en 6 gewonden<br />

had bedragen, allen Europeanen; gelukkig maakte de vijand<br />

geene wapens buit.<br />

Den volgenden dag marcheerde eene uit 3 compagnieën Infanterie<br />

bestaande colonne over het ten oosten van Lamprit gelegen<br />

terrein, dat van Oleh Karang tot Pango doorzocht werd.<br />

Behalve dat nabij Pango uit de verte een paar schoten op de<br />

colonne werden gelost, was er, zooals gewoonlijk, niets van<br />

den vijand te bespeuren. Alleen tegenover zeer kleine troepenafdeelingen,<br />

in moeilijk terrein marcheerende, of's nachts inde<br />

nabijheid onzer versterkingen — niet slechts om op roof uit te<br />

gaan, maar ook onze stellingen voor eene mogelijke overrompeling<br />

in al hare détails te bespieden — vertoonde zich de vijand.'


158<br />

Het laatste bleek op nieuw uit zijn aanval op onze versterking<br />

te Lamprit in den nacht van den 21 en op den 22en April.<br />

Op niet meer dan 15 passen van de westerface onzer versterking<br />

te Lamprit stonden twee loodsen, waarvan de eene voor<br />

keuken, de andere voor het toedienen van het eten gebruikt<br />

werd. Ten einde te beletten, dat de vijand zich 's nachts achter<br />

die gebouwen zoude kunnen verschuilen, hadden die loodsen<br />

geene omwandingen ; maar, evenals de geheele versterking, waren<br />

zij door een breeden rand van allerlei versperringen : bamboe-doeri,<br />

randjoes en glasscherven, omringd. In beide loodsen<br />

werden des nachts schildwachten geplaatst, die niet verder dan<br />

35 en 40 passen verwijderd waren van de schildwachten op den<br />

zuidwester saillant en voor 't geweer ; die vier schildwachten konden<br />

elkander zien ; de poort bevond zich in de westerface, die<br />

door eene barrière van 2 M. hoogte werd gesloten, terwijl de<br />

palissadeering 1,5 M. boven den grond stond. De postcommandant<br />

had er geen bezwaar in gezien, aan de 15 bij zijn post,<br />

voor het openkappen van het terrein gedetacheerde dwangarbeiders<br />

te vergunnen, 's nachts in de keuken te slapen. Zoodra<br />

zij het alarmsignaal hoorden, moesten zij, met de 2 buiten de<br />

versterking geplaatste schildwachten, de poort binnengaan ; terwijl<br />

zoowel aan de wacht als hun, die in geval van alarm de<br />

westerface moesten bezetten, strenge bevelen waren gegeven om,<br />

met het oog op de zich buiten de versterking ophoudende personen,<br />

niet te vuren voor dat het bevel daartoe gegeven was.<br />

Tegen tien ure des avonds werd den wachtcommandant gerapporteerd,<br />

dat in den rand van den kampong Pinang op de<br />

gong werd geslagen, een signaal, dat men gedurende den oorlog<br />

heeft leeren kennen als teeken, dat de vijand opgeroepen werd,<br />

zich te verzamelen. De postcommandant, wien hiervan kennis<br />

werd gegeven, maakte daarop eene ronde en vermeende, dat<br />

het geluid tamelijk ver was, uit de oostwaarts gelegen kaïnpongs<br />

komende, waar men het wel meer had gehoord ; niettemin<br />

beval hij den wachtcommandant de grootste waakzaamheid


159<br />

aan, die dan ook in acht werd genomen. Bij het aflossen der<br />

posten om elf uur werd niets bijzonders meer gehoord en alles<br />

bleef stil tot middernacht ; de wachtcommandant was op de<br />

been, zag naar buiten en gaf, daar het juist twaalf uur was,<br />

bevel aan den schildwacht voor 't geweer de klok te laten slaan ;<br />

de wacht trad aan voor de aflossing. Nauwelijks was de eerste<br />

slag der klok gegeven of men hoorde een schot uit eene donderbus<br />

op het smalle terrein tusschen de keuken en de palissadeering<br />

der versterking, dus op niet meer dan 10 à 42 passen<br />

daarvan verwijderd. Op hetzelfde oogenblik weergalmde het<br />

»werda" van den schildwacht in de keuken, maar even spoedig<br />

daarna hoorde men hem een schot geven en Atjehers<br />

schreeuwen ; op datzelfde oogenblik stormde de vijand, dien<br />

schildwacht voorbijloopende, de keuken binnen om daar met<br />

dezelfde snelheid een bloedbad aan te richten. Het geroep en<br />

gekerm der dwangarbeiders, die er ter ruste lagen, vormden weldra<br />

een schril contrast met de stilte van het middernachtelijk<br />

uur even te voren en gaven het bewijs, dat klewang en lans daar<br />

vrij spel hadden. De in de keuken geplaatste schildwacht kwam<br />

met vijf klewanghouwen in den rug de poort binnen ; gelukkiger<br />

was de schildwacht in de andere loods, die, met 3 dwangarbeiders,<br />

de versterking ongedeerd wist te bereiken. De overvalling<br />

had met de meeste stoutmoedigheid plaats. Onmiddellijk<br />

na het vallen van het schot uit de donderbus — het gewone<br />

sein tot den aanval — liep een Atjeher, zonder zich aan bamboe-doeri<br />

of glasscherven te storen, in dollen overmoed naar de<br />

lage palissadeering en wilde er overheenspringen, maar kreeg<br />

van een Europeeschen fuselier een slag op het hoofd met zijn<br />

geweer, viel over de palissadeering binnen de versterking en<br />

kreeg daar van een anderen Europeeschen fuselier met de kolf<br />

van zijn geweer een tweeden slag op het hoofd, zoodat men<br />

hem voor dood liet liggen. — De postcommandant, die dien<br />

nacht niet was gaan slapen, was onmiddellijk bij de hand en<br />

spoedde zich naar de bedreigde westerface, die hij reeds gedeeltelijk<br />

bezet vond door eenige manschappen van de wacht. Hij


160<br />

liet nu uit den zuidwester saillant het vuur op den vijand openen,<br />

die zich gedeeltelijk achter de keuken had verzameld, en<br />

begaf zich daarna naar de poort om te vragen of de twee<br />

buitenstaande schildwachten en dwangarbeiders binnen de poort<br />

gekomen waren. Op het antwoord, dat beide schildwachten,<br />

doch van de dwangarbeiders alleen zij, die zich hadden kunnen redden,<br />

binnen de versterking waren, liet hij het vuur openen door<br />

alle manschappen op de westerface, versterkt door een gedeelte<br />

der reserve van de bezetting, die op het alarmsignaal te wapen<br />

was gesneld. Terwijl hij zijne bevelen gaf in de nabijheid van<br />

het wachtlocaal, richtte zich eensklaps, niet verre van hein, eene<br />

gedaante op ; hij dacht niet anders, dan dat het een der binnengekomen<br />

dwangarbeiders was ; maar neen, het was de doodgewaande<br />

Atjeher, wien twee kolfslagen op den schedel niet<br />

onschadelijk hadden kunnen maken en die thans naar de noorderface<br />

rende, daar op het banket en vervolgens over de palissadeering<br />

buiten de versterking -prong. De vijand scheen door<br />

het moorden in de keuken /.ïjn doel te hebben bereikt, of<br />

wel door het vuur van de wester- en een gedeelte der zuiderface<br />

zijne onmacht te gevoelen, den post te overrompelen ; althans<br />

hij ging spoedig over tot den terugtocht, die eerst in zuidelijke<br />

richting, over de sawah, en daarna — steeds onder het<br />

aanheffen van een luid geschreeuw — in oostelijke richting<br />

naar den rand van den kampong Pinang, plaats vond. Hij liet<br />

het echter niet bij dezen eersten aanval. Er op rekenende, dat<br />

de bezetting van Lamprit, na het afslaan daarvan, tegen het<br />

vroege m<strong>org</strong>enuur minder waakzaam zoude zijn, wilde de vijand<br />

de versterking op nieuw overrompelen. Te half vijf ure stond<br />

hij weder zeer dicht bij, thans voor de noorderface der versterking,<br />

toen hij ontdekt en weder verdreven werd.<br />

Dit nachtelijk drama kostte ons aan dooden 5 dwangarbeiders,<br />

waaronder een mandoer, en aan gewonden 1 Inlandsche fuselier<br />

en 5 dwangarbeiders, üoe sterk de vijand was en welke verliezen<br />

hij leed, bleven ons natuurlijk, als gewoonlijk, onbekend.<br />

Eene gissing van den postcommandant, dat hij wel 200 man


161<br />

telde, heeft evenveel waarde als dat hij 50 man sterk was.<br />

Behalve 5 donderbussen, 2 lansen, 3 klewangs en 1 badeh-badeh,<br />

vond de veldontdekking den volgenden m<strong>org</strong>en 2 dooden,<br />

1 stervenden en 1 zwaargewonden Atjeher.<br />

Niet alleen op de grenzen van het door onze troepenmacht<br />

bezette gebied, overal daarbinnen was het noodzakelijk, steeds<br />

de grootste waakzaamheid tegenover den behendigen vijand ten<br />

toon te spreiden, zoowel in de versterkingen als gedurende de<br />

marschen. Zeker is het niet te ontkennen, dat die waakzaamheid<br />

meer dan eens te wenschen overliet ; maar bij de veroordeeling<br />

van dit feit lette men op het bij alle onze expedition voorkomende<br />

verschijnsel, dat het alleen zeer goed geoefende troepen zijn, bij<br />

wie een langdurig verblijf te velde niet langzamerhand eene<br />

zekere mate van z<strong>org</strong>eloosheid, door welke factoren dan ook,<br />

aankweekt. Men lette ook speciaal op het karakter van dezen<br />

oorlog en den vijand, dien wij te bekampen hebben, beiden in<br />

allerlei nuanceeringen verschillende van die in Borneo, Celebes,<br />

Java en elders. De vorming van eene goed geoefende en ondervindingrijke<br />

troepenmacht, ten laatste tegen de listen en lagen<br />

der Atjehsche guerilla opgewassen, kon door de vele mutatiën<br />

en evacuation tengevolge van den ungünstigen gezondheidstoestand,<br />

zoowel bij officieren als minderen, slechts in zeer geringe<br />

mate en over een langdurig tijdsverloop tot haar recht komen.<br />

Het gehalte der aanvullingstroepen van Java en Sumatra's<br />

westkust moest, om de bekende oorzaken, na verloop van tjjd<br />

te wenschen overlaten ; en voor de theoretische voltooiing eener<br />

uit den aard der zaak gebrekkige vorming van pas afgedrilde<br />

recrnten was toen in Atjeh noch tijd noch gelegenheid. Wie<br />

al deze toestanden van naderbij gekend heeft, zal billijkheidshalve<br />

over de met zoovele min of meer gebrekkige middelen<br />

verkregen resultaten tevreden moeten zijn. Van de zijde der<br />

chefs werd den soldaat steeds ingeprent, waar en wanneer<br />

ook, tegenover deze geduchte guerilla waakzaam te zijn.<br />

11


162<br />

Men was er nagenoeg nergens zeker van, geene vijanden te<br />

zullen ontmoeten. Nadat onze versterking te Ketapan Doewa<br />

den 20 April te vergeefs door den vijand de schrik op het lijf<br />

gejaagd was, trachtte eene kleine bende Atjehers haar den 23<br />

d. a. v., des middags te half drie ure, te bekruipen ; maar ook<br />

toen was de bezetting waakzaam en werd die bende teruggedreven.<br />

De talrijke, dagelijks tusschen de verschillende posten<br />

en Kota-Radja marcheerende patrouilles vonden, zoo zij al<br />

niet beschoten werden, overal sporen van den vijand. Vond die,<br />

welke den 13 April van Pakan Badak naar Boekit Seboen<br />

marcheerde, den vijand bezig, den door haar te volgen weg te<br />

versperren, de patrouille, die den volgenden dag van Eetapan<br />

Doewa naar de ten zuiden van dezen post gelegen kampongs<br />

marcheerde, werd door den vijand genoodzaakt, haar marschplan<br />

op te geven en naar Boekit Daroe terug te trekken.<br />

Veiligheid was er in ons gebied eigenlijk nergens. De zoogenaamde<br />

»onderworpen" eu »bevriende" bevolking der IV en<br />

VI moekims, d. w. z. zij, die voor de nadering onzer troepen<br />

niet gevlucht was, en zij, die er zich later gevestigd had, bez<strong>org</strong>de<br />

ons bestuur meer overlast dan gemak. Alle ongeregeldheden<br />

en vijandelijkheden werden, zoowel door de hoofden als de bevolking<br />

zelve, aan de dusgenoemde orang toenong toegeschreven,<br />

waarmede in 't algemeen de bevolking uit de XXII moekims<br />

bedoeld wordt. Toch bleek het meermalen, dat ook de<br />

goedgezinde of bevriende bevolking daaraan deelnam. Het was<br />

echter — zooals reeds gebleken is — in den regel niet mogelijk,<br />

de daders of medeplichtigen op het spoor te komen, veel<br />

minder in handen te krijgen.<br />

Karakteristiek was een rapport op het einde der maand April<br />

van den te Pakan Badak gevestigden commandant der westerlinie,<br />

waarin wordt medegedeeld, dat de onderworpen bevolking<br />

uit die streek bij hem onder gioote verdenking stond van met<br />

den vijand te heulen, ja zelfs deel te nemen aan zijne strooptochten<br />

en aanvallen op onze patrouilles ; enkele voorbeelden<br />

werden daarvan aangehaald ; maar het was niet mogelijk — hoe


163<br />

groot de schijn ook was tegen die bevolking — bepaalde bewijzen<br />

daarvoor aan te halen.<br />

In de zuidoosterlinie, waar sedert het gevecht bij Lambaroe<br />

3 veldbataljons over de verschillende posten verspreid lagen, was<br />

de Kolonel der Infanterie K. Van der Heijden sedert den<br />

l in April als commandant opgetreden. Eene der voornaamste<br />

opdrachten, die dezen hoofdofficier gegeven werden, was het<br />

doen aanleggen van wegen. Daarmede werd dan ook dadelijk<br />

een begin gemaakt. Men beschikte daarvoor zoowel over de<br />

krachten der soldaten als die der dwangarbeiders. Waren die<br />

wegen eenmaal gereed, dan zou het onderling verband der posten<br />

van zelf beter worden. Ook eene andere opdracht zou beter<br />

uitgevoerd kunnen worden na het scheppen van betere gemeenschapsmiddelen,<br />

namelijk het nabij de linie gelegen terrein zooveel<br />

mogelijk van vijanden zuiveren. Vooral voor de transporten<br />

was het bezit van goede wegen in dit gedeelte van ons<br />

gebied van onschatbare waarde ; men denke slechts aan den opvoer<br />

van den vivresvoorraad voor de verschillende posten. Het<br />

verbruikte werd om de tien dagen geregeld aangevuld ; maar<br />

bovendien moest — zooals reeds hierboven gezegd is — elke<br />

post van een voorraad vivres voorzien zijn voor de behoeften<br />

van twee maanden, ten einde zoodoende bij alle eventualiteiten<br />

— tijdens den regenmoesson, hoog water of langdurige krijgsoperatiën<br />

b. v. — de bezettingen der verschillende versterkingen<br />

gedurende geruimen tijd op den opgelegden voorraad te<br />

laten teren, waardoor in sommige gevallen de krachten der<br />

dwangarbeiders konden gespaard worden. Behalve de vivresmagazijnen<br />

op eiken post werden te Lambaroe en Mesigit-Pagar<br />

Ajer reserve- of hoofd vi vresmagazijnen opgericht, waarin nogmaals<br />

voor de geheele linie een voorraad van twee maanden<br />

werd geb<strong>org</strong>en. Voor het transport in de linie zelve werden op<br />

sommige daarvoor geschikte posten afdeelingen dwangarbeiders<br />

en later ook pikolpaarden gestationeerd. 1)<br />

De pikolpaardon moesten van Java worden aangevoerd. Zie de Inleiding.


164<br />

Van groot belang was het, de wegen te leeren kennen, die<br />

van deze linie naar de XXII moekims leiden. Daartoe moesten<br />

verschillende verkenningen gemaakt worden. Zoo rukte b. v.<br />

den 5en April uit Biloel eene uit 5 sectiën Infanterie bestaande<br />

troepenmacht, ten einde het terrein in zuidoostelijke richting<br />

te verkennen om zoodoende te onderzoeken, of er ook een weg<br />

bestond, die van hier naar de XXII moekims voerde ; aan die<br />

troepenmacht werd een opnemer toegevoegd om het do<strong>org</strong>eloopen<br />

terrein in kaart te brengen. De verkenning kon zich niet<br />

verre in het binnenland uitstrekken, daar de vijand bij het<br />

verder binnenslands oprukken meer en meer opdrong en door<br />

zijne overmacht het verkenningsdetachement dwong, met verlies<br />

van 2 gewonde korporaals, terug te trekken. Evenmin slaagde<br />

eene verkenning, die den 19e n April uit Biloel naar de zijde<br />

van Batoe Lintang werd gemaakt door eene compagnie Infanterie,<br />

die ook — hoewel zonder verlies — door den vijand gedwongen<br />

werd, terug te trekken. Zooveel hadden echter die<br />

verkenningen geleerd, dat het binnendringen der XXII moekims<br />

niet zonder vele bezwaren gepaard zoude gaan. Voorloopig had<br />

men in het door. onze troepen bezette en daaraan grenzende<br />

gebied nog genoeg te doen. Aan den linkeroever der Atjeh-rivier<br />

was het nog zeer onveilig. Zoowel onze versterking te Lambaroe<br />

als onze transporten tusschen Lambaroe en Mesigit-Pagar<br />

Ajer werden voortdurend beschoten. Om dit te doen ophouden,<br />

werd het aan den linkeroever dier rivier gelegen terrein van<br />

laatstgenoemde plaats af tot op eenigen afstand ten oosten van<br />

Lambaroe den 6 en en 7 en April doorzocht ; maar de uitgezonden<br />

detachementen ontmoetten slechts enkele vijanden, die op de<br />

nadering onzer troepen overhaast naar den rechteroever der<br />

rivier de vlucht namen. Deze oever was overal versterkt en de<br />

rivier hier en daar versperd. In de kampongs weiden loopgraven<br />

aangetroffen, in den regel op zeer goed gekozen plaatsen aangelegd<br />

; zij werden zooveel mogelijk onbruikbaar gemaakt.<br />

Behalve door een watersnood, die bijna zonder uitzondering


165<br />

alle onze posten, maar vooral Boekit Daroe en Kota-Radja Bedil<br />

teisterde, en de cholera, die weder in hevigheid was toegenomen,<br />

kenmerkte zich de maand Mei overigens door dezelfde verschijnselen<br />

als de vo<strong>org</strong>aande. Van bijna alle posten ontving men<br />

dagelijks het bericht, dat de vijand zich, in grooter of kleiner<br />

aantal, in den omtrek daarvan had vertoond, de bezetting<br />

bespioneerd of getracht, de versterking te overrompelen of te<br />

alarmeeren en meermalen op onze patrouilles en transporten<br />

gevuurd had. Vooral op den post Lamprit scheen de vijand het<br />

te hebben gemunt ; den 18en en 20en Mei werd onze versterking<br />

alhier telkens tweemaal en den 29on d. a. v. nog eens gealarmeerd<br />

; pogingen, dien post des nachts te bekruipen, mislukten<br />

echter wederom. Onze versterking te Koewala Gigieëng werd in<br />

den voormiddag van den 5en Mei beschoten. Overal, tot in de nabijheid<br />

van Olehleh, was de vijand onrustig, zoowel over dag<br />

als 's nachts ; terwijl in de IV moekims veel slecht volk rondzwierf<br />

; kortom het geheele, door onze troepenmacht bezette gebied<br />

was zeer onveilig.<br />

In den namiddag van den 5en Mei ontving de civiele en militaire<br />

bevelhebber het bericht, dat omstreeks 1000 slechtgezinde<br />

Atjehers zich in de nabijheid van Boekit Seboen ophielden.<br />

Hoewel aangenomen werd, dat dit bericht zeer overdreven<br />

zoude zijn, achtte die bevelhebber het niettemin noodzakelijk,<br />

de bezetting van dien post tijdelijk te versterken, ook om daardoor<br />

de IV moekims door sterkere patrouilles te kunnen laten<br />

doorkruisen. Eene compagnie barisan kreeg nog dienzelfden dag<br />

last, naar Boekit Seboen te marcheeren ; eene ontmoeting met den<br />

vijand had echter niet plaats ; slechts voorbij Pakan Badak kreeg<br />

zij uit de verte enkele geweerschoten uit het oostelijk gelegen<br />

gebergte. Na twee dagen te vergeefs in de IV moekims te<br />

hebben gepatrouilleerd, keerde die compagnie den 8en Mei naar<br />

Kota-Radja terug. Toch waren die berichten omtrent de aanwezigheid<br />

van zoovele vijanden niet van alk-n grond ontbloot,<br />

zooals dit later blijken zal.<br />

Evenals in de VI moekims, ware.; ook in de IX moeldras


166<br />

eenige uitgeweken Atjehers teruggekeerd, die zich in de nabijheid<br />

van Oleh Soesoe hadden gevestigd, onder de bescherming<br />

van den commandant der zuidoosterlinie. Het hoofd der IX moekims,<br />

Toekoe Tjoet Bantah, had zich met dien hoofdofficier<br />

in verbinding gesteld en ontving van den Kolonel Van der<br />

H e ij d e n op bepaalde tijdstippen, voor zich en zijne onderhoorigen,<br />

rijst en zout. Aan deze Atjehers was de vergunning gegeven,<br />

te Lambaroe een pasar op te richten en daar vruchten<br />

en gevogelte aan onze troepen te verkoopen. Den 20 en April<br />

verscheen echter geen enkele Atjeher op de pasar ; alleen<br />

Toeka Tjoet Bantah kwam en deelde den commandant<br />

der zuidoosterlinie mede, dat al zijne onderhoorigen naar het<br />

gebergte waren gevlucht, daar zij bevreesd waren voor de bewoners<br />

der XXII moekims (prang toenong), die hen met een<br />

inval hadden bedreigd, en zich tegenover deze lieden geheel<br />

machteloos gevoelden ; zij hadden verder verklaard, niet eerder<br />

te zullen terugkeeren dan nadat aan onze zijde eene versterking<br />

zoude zijn opgericht, die den van de XXII naar de XXV moekims<br />

leidenden weg voor dien vijand kon afsnijden. Aan deze<br />

omstandigheid vooral dankte men de oprichting van onzen post<br />

Biloel Zuid, welke medio Mei d. a. v. plaats vond.<br />

Er waren nog andere bewijzen voor de aanwezigheid van<br />

zooveel vijanden. In de eerste plaats de aanval op onze versterking<br />

te Lampagar in den nacht van 2 op 3 Mei. Reeds<br />

hierboven is omtrent de ligging van dezen post het een en<br />

ander medegedeeld en o. a. gezegd, dat de versterking zeer<br />

weinig of eigenlijk geen verdedigingsvermogen had ; zij was niet<br />

veel meer dan een open kampement, begrensd door eene levende<br />

pagar en voorts omringd door chicanes, voornamelijk verhakkingen.<br />

Het kampement was een vierkant, dat aan de noordzijde<br />

aan den kampong Lamtjoet sloot, die op een paar honderd<br />

passen van die zijde tamelijk dicht begroeid was. Aan dezen<br />

kant van het kampement was het gedeelte van den kamponf<br />

met klapperboomen begroeid. De huizen in dezen karnpon«waren<br />

niet vernield, doch na de verschijning onzer troepenmacht


167<br />

onbewoond gebleven ; een paar van die huizen stonden dicht<br />

bij de keuken en het vivresmagazijn der bezetting van Lampagar,<br />

die buiten het kampement waren opgericht. De overige gebouwen<br />

van het kampement waren er binnen, doch vrij onregelmatig,<br />

voor het meerendeel — als gevolg van de omstandigheden<br />

— met overhaasting geplaatst ; sommige daarvan waren Atjehsche<br />

woningen of liever hutten, tot dien kampong behoorende, welke<br />

door onze troepen aangetroffen en bij de inrichting van het<br />

kampement op hare plaats gelaten waren 1). Evenals aan andere<br />

postcommandanten, was ook den Kapitein der Infanterie<br />

Hoy nek vanPapendrecht, militairen commandant van Lampagar,<br />

bericht, dat vijandelijke benden in de IV en VI moekims<br />

rondzwierven ; vreemd was het echter, dat dit bericht noch door<br />

de bevolking der zoogenaamde bevriende kampongs, noch door<br />

hare hoofden was medegedeeld.<br />

Toen echter de I e Luitenant Van de R o e m e r den ten<br />

Mei van het begeleiden van een transport naar Olehleh te<br />

Lampagar teruggekeerd was en den Kapitein H o y n c k van<br />

Papendrecht medegedeeld had, op eerstgenoemde plaats<br />

van een Atjeher te hebben gehoord, dat zich in de nabijheid<br />

van den pas van Blang Kala eene vijandelijke bende van ongeveer<br />

60 man ophield, met het voornemen aldaar eene versterking<br />

op te richten, vond genoemd kapitein het alleszins raadzaam,<br />

de al of niet gegrondheid van dat bericht te doen onderzoeken<br />

en droeg hij den Luitenant Van d e R o e m e r op, in den<br />

vroegen m<strong>org</strong>en van den 2en Mei met een detachement van<br />

30 man eene verkenning naar den kant van den pas van Blang<br />

Kala te maken. Tegen half elf in den voormiddag keerde dit<br />

detachement naar Lampagar terug; het had zelfs geen vijand<br />

gezien, maar wel enkele hutten aangetroffen op de helling van<br />

het gebergte, die hij verbrand had. Versehe voetsporen naar<br />

den kant van den bergpas gaven echter het vermoeden, dat<br />

die hutten kort vóór de aankomst der patrouille verlaten waren<br />

) Zie verder de hierbij gevoegdo schets, No.


"168<br />

en de vijand zich in het gebergte had teruggetrokken. In den<br />

vooravond van denzelfden dag kwamen twee als bevriende<br />

hoofden bekend staande personen, H a d j i S o 1 i m a n — het<br />

hoofd van Lampagar — en To e k o e Amat, een bezoek aaii het<br />

kampement brengen en knoopten er een gesprek aan met den<br />

Luitenant Van de Roemer, waaraan ïiu en dan deelgenomen<br />

werd door den Luitenant Schnelle. Dat bezoek was niets<br />

ongewoons ; zij hadden dat dikwijls afgelegd en spraken dan<br />

meestal met eerstgenoeinden officier, die, zoo 't scheen, het best<br />

met hen kon omgaan ; de Kapitein H o y n c k van Papend<br />

r e c h t, die eenigszins doof was, nam zelden aan hunne gesprekken<br />

deel, maar werd toch daarvan steeds op de hoogte<br />

gehouden. Bij dit bezoek deelden beide hoofden mede, dat ze<br />

veronderstelden, dat de vijand met de VI moekims kwade bedoelingen<br />

voor had en dat zekere H a d j i A b o e, wiens woning<br />

de vorige maand door onze troepen verbrand was, tot straf<br />

voor de overvalliug der patrouille naar Koewala Pantjoer op<br />

7 April t. v., zich daarop wreken wilde en de uitgewekenen<br />

van zijn kampong verzamelde, met het oogmerk wellicht, de<br />

bevriende bevolking der VI moekims te benadeelen of onzen<br />

post te Lampagar te verontrusten. Mocht dit laatste gebeuren<br />

— voegden zij er bij — dan waren zij bevreesd, dat hun kampong<br />

van het vuur van onzen post veel te lijden zoude hebben ;<br />

daar hunne onderhoorigen echter — als bewijs van hunne goede<br />

gezindheid — in den nacht van 2 op 3 Mei en later patrouilles<br />

zouden maken en zij wellicht in de onmiddellijke nabijheid<br />

van het kampement zouden komen, verzochten beide hoofden,<br />

dat onze aan de noordzijde van het kampement geplaatste<br />

schildwachten, in geval van alarmeering, niet te spoedig zouden<br />

vuren. Gedurende dit gesprek verscheen nog een 15-tal Atjehers,<br />

allen ongewapend, die de vergunning hadden gekregen, in de<br />

nabijheid van Lampagar op herten te jagen; een hunner —<br />

zoo 't scheen een hoofd, wiens naam ons echter onbekend was —<br />

had de goedheid, den Luitenant Van de Roemer een stuk<br />

hertenvleesch aan te bieden.<br />

/


169<br />

Alleen bij den postcommandant scheen het niet in de gedachte<br />

te komen, dat men hier met eene zeer listige spioneering en<br />

een goed voorbereid plan van overrompeling van onzen post te<br />

doen kon hebben; bij de Luitenants Schnelle en Van de<br />

Roemer heerschte daarentegen groot wantrouwen. Vóór het<br />

invallen van den nacht werd aan het verzoek van H a dj i<br />

Soliman en Toekoe Amat gevolg gegeven en de aan<br />

de noordzijde van het kampement geplaatste schildwachten op<br />

het hart gedrukt, niet te spoedig te vuren, omdat wellicht bevolkingspatrouilles<br />

het kampement van die zijde konden naderen.<br />

Buitengewone maatregelen van veiligheid werden niet<br />

genomen. De Kapitein Hoy nek van Papendrecht, die<br />

zich meermalen tegenover officieren had uitgelaten, dat hij den<br />

Atjeher over 't algemeen zéér weinig vertrouwde, achtte zoodanige<br />

maatregelen thans niet noodig; aan het bezoek en de<br />

gesprekken dier Atjehers wilde hij zooveel beteekenis niet geven.<br />

Tot 1 uur 's nachts had de Luitenant Van de Roemer de<br />

wacht, die toen door den postcommandant zelven werd afgelost.<br />

Tot dusverre was er niets bijzonders vo<strong>org</strong>evallen ; maar de<br />

Luitenant Schnelle, die dit etmaal vrij van dienst, doch tot<br />

ongeveer 2 uur 's nachts wakker gebleven was, had in de<br />

naburige kampongs voortdurend hondengeblaf gehoord, terwijl<br />

hij tevens de geregelde patrouilledienst en aflossing der schildwachten<br />

aan de zijde der Atjehers waarnam. Eindelijk viel hij<br />

in slaap om tegen 4 uur in den m<strong>org</strong>en door eenige geweerschoten<br />

en een vervaarlijk geschreeuw des vijands te worden<br />

gewekt, die op twee plaatsen de pagar aan de noordzijde van<br />

het kampement overgesprongen was, onzen post zoodoende<br />

binnendrong en zich daarin in drie deelen verdeelde. Een gedeelte<br />

liep naar het officierslogies en trachtte dit aan den<br />

noorder- en westerkant binnen te dringen; een ander gedeelte<br />

viel met klewang en lans in de kazerne der Inlandsche soldaten;<br />

terwijl het overige gedeelte naar de geweerrakken liep en<br />

zich van de wapens der bezetting meester maakte, De aanval<br />

was uitstekend voorbereid en uitgevoerd en getuigde


170<br />

maar al te zeer van eene goede locale kennis. De bezetting<br />

was daardoor in drie deelen gescheiden. Het geheele binnenplein<br />

van het kampement tusschen de officierswoningen en<br />

de kazernes was door den vijand bezet en daardoor niet alleen<br />

de gemeenschap tusschen de oost- en westzijden verbroken,<br />

maar ook het logies der Europeesche militairen aan de noordzijde<br />

geheel afgescheiden van de overige bezetting. De Luitenant<br />

Schnelle had nog den tijd, zich aan te kleeden en naar<br />

zijn sabel en revolver te grijpen. Zich naar zijne plaats in<br />

de alarmstelling willende begeven, stootte hij tegen twee met<br />

klewang gewapende Atjehers ; zijn revolver weigerde, doch een<br />

klewangslag wist hij met zijn sabel te pareeren en tevens een<br />

der Atjehers daarmede te verwonden, die nu terugdeinsden en<br />

naar de zijgalerij der ofncierswoning, aan de noordzijde gelegen,<br />

trokken. Niet meer bedreigd zijnde, wilde genoemde officier zich<br />

naar de zuidzijde van het kampement begeven om zoodoende zijne<br />

plaats in de alarmstelüng te bereiken, toen hij daarin wederom,<br />

maar thans door het vuur van een gedeelte der bezetting, verhinderd<br />

werd, dat aan die zijde gelogeerd was. Ook het vuur<br />

der wacht bracht tot die verhindering bij ; want zij had zich<br />

zoodanig opgesteld, dat zij de achterzijde van het officierslogies<br />

flankeerde. De verwarring was groot. Ieder vuurde om zoo te zeggen<br />

in den blinde. Teruggaande en hard schreeuwende, gelukte<br />

het den Luitenant Schnelle het vuur aan die zijde te doen<br />

ophouden. Hij verzamelde daarop al de aan de zuidzijde aanwezige<br />

manschappen — aanvankelijk niet meer dan 12 man,<br />

maar weldra door eenige Europeanen versterkt — tot een gesloten<br />

troep en liet dezen eenige salvo's geven op de binnenruimten,<br />

aan de vóór-en achterzijde van het officierslogies gelegen,<br />

zoodat de daar vereenigde Atjehers weldra moesten wijken.<br />

Waar de beide andere officieren waren, kon niemand zeggen.<br />

Nergens had men hen gezien. Op het tusschen het vuren<br />

luid roepen hunner namen ontving niemand antwoord. De<br />

treurigste vermoedens maakten zich weklra van de kleine schare<br />

meester, die onder het bevel van den Luitenant Schnelle


171<br />

vereenigd was. De aan de westzijde geplaatste militairen waren<br />

tijdelijk tot eene lijdelijke houding gedwongen ; op de binnengedrongen<br />

Atjehers konden zij niet vuren, zoolang er zich<br />

nog gewonde en andere soldaten benevens een dertigtal vrouwen<br />

en kinderen in de kazerne bevonden ; langzamerhand slechts<br />

kwamen enkelen hunner er uit; maar een gedeelte bleef er in,<br />

dat zich onder de slaaptafels ophield en van daar, door de kazerne<br />

heen, vuurde. Ook eenige Europeesche militairen, wier logies<br />

geheel door den vijand omsingeld werd, hadden geen tijd<br />

meer gehad, naar de alarmstelling te gaan, gingen op de slaaptafels<br />

staan en vuurden door de kadjangmatten omwanding van<br />

hun geisoleerd verblijf naar den daaromheenstaanden vijand, daar<br />

deze tamelijk laag schoot en met zijne lansen door die omwanding<br />

stak. — Dit alles had plaats onder het ûauwe licht eener lamp<br />

in de vooigalerij der vertrekken vau den postcommandant, die<br />

van af 1 uur in die vo<strong>org</strong>alerij aan de administratie zijner compagnie<br />

was gaan werken. Het gedeelte der aanvallers, dat zich<br />

naar het officierslogies begaf, sloeg die lamp aan stukken ; doch<br />

de petroleum verspreidde zich al brandende over de papieren,<br />

die genoemde kapitein bij zich had ; daar er geen wind en<br />

daarbij de vloer der galerij van klei was, ontstond er door dit<br />

ongeval gelukkig geen brand ; maar alles werd kort daarna in<br />

het duister gehuld. Intusschen was het overal wat stiller geworden;<br />

er werd minder geschreeuwd en gevuurd. Thans achtte de<br />

Luitenant Schnelle het oogenblik gekomen, te onderzoeken,<br />

waar de twee andere officieren waren. Met vier soldaten begaf<br />

hij zich naar het zuidelijk gedeelte der vo<strong>org</strong>alerij, die hier door<br />

een zeil was afgesloten ; maar nauwelijks wilde hij de galerij<br />

binnenkomen of vijf zich daar schuil houdende Atjehers drongen<br />

met opgeheven klewang vooruit. Nadat twee hunner door<br />

revolver en geweer waren neergeschoten, deinsden de anderen<br />

af en vatte de Luitenant Schnelle hier met zijne soldaten<br />

post, zonder het geraden te achten, zijn onderzoek dadelijk<br />

voort te zetten. Zijn inzicht was juist; want spoedig daarna<br />

werd hij door eenige vijanden, vurende en met klewangs hou-


172<br />

wende, aangevallen; maar ook nu mocht hij, zonder eenig verlies,<br />

na twee Atjehers neergeschoten te hebben, de anderen van<br />

zich afhouden. Een ander gevaar dreigde. Aan de noordzijde<br />

van het kampement werd vuur gezien! Zou daar brand zijn?<br />

Hoe zoude de vijand juichen! Dit moest spoedig worden onderzocht.<br />

De Europeesche sergeant Bekker kreeg last, met eenige<br />

manschappen, langs de oostzijde van het officierslogies naar de<br />

noordzijde van het kampement te sluipen, dat onderzoek te doen<br />

eu in het bevestigende geval, zoo het kon, den brand te blusschen.<br />

Met verlies van een gewonde en na een Atjeher te hebben<br />

afgemaakt, behoefde aan die opdracht slechts gedeeltelijk<br />

gevolg te worden gegeven, daar het vuur weldra uitgedoofd en<br />

dus het gevaar voor brand geweken was. — Van grooter belang<br />

voor het oogenblik dan het zoeken naar de twee vermiste officieren<br />

achtte de Luitenant Schnelle het maken van eene<br />

ronde langs de zuid- en westzijden van het kampement. Nahet<br />

bevel over de door hem verzamelde manschappen aan een onderofficier<br />

te hebben gegeven, ging hij, door twee soldaten vergezeld,<br />

op verkenning. De overige, hier en daar vereenigde<br />

militairen, die. hij op zijn weg vond, deelde hij behoorlijk in;<br />

de bediening van het geschut zag hij op hare plaats; maar voor<br />

zooveel mogelijk onderzoek doende naar het aantal presente<br />

manschappen, miste hij velen. — Aan de westzijde van het kampement<br />

gekomen, ontwaarde hij weldra, dat de vijand in de<br />

richting van den kampong Lampehiëm aftrok. De vijand had<br />

het kampement langs de noord- en oostzijden weder verlaten!<br />

Onze post was behouden! Onmiddellijk liet nu de Luitenant<br />

Schnelle, voor zooverre men hem zien kon, het<br />

vuur op den vijand openen. Toen dit gestaakt werd, was<br />

het weder stil in het kampement; maar eene stilte, die telkens<br />

onaangenaam gestoord werd door het hardverscheurend<br />

gekerm van zoovele gewonden en stervenden. Hoevelen<br />

lagen er ? Men wist het nog niet. Alles was nog onbekend.<br />

Overal was het duister. Spoedig zou men de ongelukkigen helpen<br />

en tevens kunnen onderzoeken, welke verwoestingen door


173<br />

den vijand waren aangericht. Het dankbaar gevoel van hen,<br />

die dit drama hadden mogen overleven, was een groote factor<br />

om de kalmte weder spoedig in zoovele geschokte gemoederen<br />

terug te brengen. Zoolang er nog geen licht was, achtte de<br />

Luitenant Schnelle het evenwel raadzaam, zijne beschikbare<br />

manschappen op hunne posten te doen blijven; want een hernieuwde<br />

aanval des vijands zoude, zooals de ondervinding geleerd<br />

had, niet tot de onwaarschijnlijkheden behooren. Nog een<br />

weinig geduld. Daar brak de ochtendschemering aan, de lang<br />

verwachte bode der redding en hulp! En wat zag men nu?<br />

Even buiten de vo<strong>org</strong>alerij van het oflicierslogies het ontzielde<br />

lichaam van den len Luitenant Van de Roemer, met een<br />

klewanghouw over het hoofd; hij stierf dus op weg naar zijn<br />

post den heldendood. In zijne kamer het deerlijk misvormde lijk<br />

van den Kapitein H o y n c k van P a p e n d r e c h t ; hij werd<br />

vermoedelijk afgemaakt, nadat hij van zijne schrijftafel opgestaan<br />

was om zijne wapens uit zijn slaapvertrek te halen, zooals door<br />

den sergeant der Artillerie T r ij n s is gezien. In de binnenruimte<br />

tusschen het officiersiogies en de aan de westzijde van<br />

het kampement gelegen kazerne en in die kazerne eene bonte<br />

verzameling van gesneuvelden en zwaargewonden, vrouwen,<br />

soldaten en Atjehers. Buiten en binnen het kampement vele<br />

door den vijand achtergelaten geweren en donderbussen. —<br />

Aan een onderofficier en eenige soldaten werd nu opgedragen,<br />

de gesneuvelden en gewonden bij elkander te brengen : die<br />

van onze zijde alsmede de gewonde Atjehers in een der vertrekken<br />

van het officiersiogies, de lijken des vijands op het binnenplein<br />

van het kampement, en de gewonden zoo goed mogelijk<br />

te verbinden; een officier van Gezondheid was er niet. Aan<br />

dooden telde men aan onze zijde: 2 officieren, 5 Inlandsche<br />

fuseliers, 1 dwangarbeider en 1 Inlandsche vrouw ; aan gewonden<br />

: 2 Europeesche onderofficieren, 1 Inlandsch onderofficier,<br />

2 Europeesche en 10 Inlandsche fuseliers, 1 dwangarbeider en<br />

5 Inlandsche vrouwen. Van den vijand vond men 11 dooden ;<br />

hoeveel gewonden hij had, is niet bekend geworden. De buiten


174<br />

het kampement tot aan den voet van het gebergte gezonden<br />

patrouilles zagen geen vijand meer, maar vonden slechts 1<br />

gewonden Atjeher. Behalve eenige munitie en een groot aantal<br />

klewangs en lansen, liet de vijand 24 geweren en donderbussen<br />

achter. Hij had van den donkeren nacht gebruik gemaakt om<br />

zijn aanval, in alle stilte, even vóór 4 uren en uit den kampong<br />

Lamtjoet te doen. In een ommezien was hij binnen het kampement.<br />

Zwaar gewond bereikte de sergeant der Artillerie zijn<br />

post bij het geschut en bleef de moedige T r ij n s daar tot de<br />

m<strong>org</strong>enschemering. De Europeesche fuselier K o o ij, Alg. St.<br />

N° 73885, redde den Luitenant Schnelle, bij het verlaten<br />

van het officiersiogies, waarschijnlijk het leven, evenals hij dit<br />

den sergeant T r ij n s, Alg. St. N° 59903, meet hebben gedaan.<br />

Twee fuseliers, de Europeesche Van Diesen, Alg. St. N°<br />

70677, en de Inlandsche W a r i go, Alg. St. N° 88578, die,<br />

niets kwaads vermoedende, met twee dwangarbeiders in de keuken<br />

waren om de koffie voor de bezetting klaar te maken, werden<br />

in eens overvallen en zwaar gewond ; terwijl de dwangarbeiders<br />

op eene oumenschelijke wijze verminkt werden, wisten die<br />

fuseliers nog naar de kazerne te ontsnappen, waar zij, geheel<br />

weerloos, bleven liggen ; terwijl de Europeesche fuselier B ij 1 eveldt,<br />

Alg. St. N° 65199, met eene klewangwonde aan het<br />

hoofd en afgekapten wijsvinger, evenals de Europeesche sergeant<br />

B e k k e r, Alg. St. N n 62692, van de noordzijde van het<br />

kampement zich een weg door den vijand wist te banen naar<br />

zijne plaats in de alarmstelling.<br />

De aanval op Lampagar in den nacht van 2 op 3 Mei 1876<br />

blijft een der treurigste feiten in de geschiedenis van den<br />

Atjehschen oorlog. Evenals bij de meeste feiten van dien aard,<br />

was de ramp aan ons zelven te wijten. Die geschiedenis heeft<br />

het recht, dat deze bekentenis niet worde achtergehouden. In<br />

Januari van dit jaar opgericht, was tot dit tijdstip nagenoe^<br />

niets gedaan om de storm vrijheid van onzen post te vermeerderen.<br />

Het was geene versterking, maar slechts een door eene<br />

pagar omringd kampement, waaromheen nog verhakkingen


175<br />

waren aangebracht, zonder meer. Maar er is meer. Aan hoofden<br />

en bevolking in den omtrek werd al te veel vertrouwen geschonken;<br />

terwijl het gebeurde in dan kampong Lambaroe,<br />

gedurende den tocht naar Koewala Pantjoer, op 7 April t. v.<br />

méér dan voldoende geweest was om den postcommandant de<br />

grootst mogelijke voorzichtigheid te doen in acht nemen. Wellicht<br />

heeft het bezoek vanHadji Soliman en Toekoe<br />

Amat, maar vooral de mededeeling, dat zij tot de veiligheid<br />

van den post zouden medewerken, den Kapitein H o y n c k<br />

van Papendrecht het naderende gevaar, dat den hem<br />

toevertrouwden post bedreigde, niet doen inzien en hem zelfs<br />

zóó optimistisch gestemd, dat hij voor den ongelukkigen nacht van<br />

2 op 3 Mei nog bevelen gaf, de veiligheid van dien post te<br />

verminderen. De noodlottige gevolgen van. dat optimisme zijn<br />

dan ook niet uitgebleven. Noodlottig voor ons, waren zij tevens<br />

hoogst nadeelig voor de bevolking in de VI moekims. Het<br />

vertrouwen op de kracht van ons gezag werd er door geschokt.<br />

Nauwelijks was de zon boven den horizon om weldra met<br />

hare heldere stralen het bloedig tooneel van den afgeloopen nacht<br />

te beschijnen ofHadji Soliman vroeg met eenige volgelingen<br />

toegang bij den Luitenant Schnelle. Deze officier liet alleen<br />

het hoofd binnen het kampement en begon hem dadelijk<br />

naar de herkomst der gevallen Atjehers te ondervragen. Niettegenstaande<br />

sommige soldaten een der lijken herkenden als dat<br />

van iemand, die hun dagelijks vruchten op de pasar verkocht,<br />

en een ander lijk als dat van een der bovengenoemde hertenjagers<br />

, beweerde de sluwe hadji pertinent, dat geen der<br />

gevallen Atjehers tot zijn kampong behoorde. Op het oogenblik<br />

moest met dat antwoord genoegen worden genomen, te meer<br />

wijl van het aanbod van dat hoofd moest worden gebruik gemaakt<br />

om de tijding der ramp zoo spoedig mogelijk naar Olehleh<br />

over te brengen, omdat de Luitenant Schnelle van de<br />

nog valiede manschappen der bezetting van Lampagar — zonder<br />

gevaar voor de veiligheid van den post — geen detachement


176<br />

kon afzonderen om naar Olehleh te zenden. Zoodra de liniecommandant,<br />

die aldaar zijn verblijf hield, kennis van het gebeurde<br />

had gekregen, zond hij onmiddellijk een detachement van 40 man<br />

ter versterking, benevens een officier van Gezondheid naar Lampagar<br />

en een telegraphisch bericht naar Kota-Radja van een en<br />

ander aan den civielen en militairen bevelhebber, die nog denzelfden<br />

dag de volgende bevelen uitvaardigde: 1. Eene compagnie<br />

barisan en een detachement van het rechterhalf 12e bataljon<br />

Infanterie moesten per spoor van Kota-Radja naar Olehleh<br />

gezonden worden en van laatstgenoemde plaats naar Lampagar<br />

marcheeren. 2. De militaire commandant te Olehleh, de Majoor<br />

der Infanterie Boom, moest zich, met den controleur M i c h i else<br />

n, bij dien troep voegen, ter plaatse aangekomen een gestreng<br />

onderzoek naar het gebeurde onmiddellijk instellen en zoo noodig<br />

de schuldige bevolking straffen of hare hoofden arresteeren. 3.<br />

Het kampement te Lampagar moest in eene behoorlijk stormvrije<br />

versterking veranderd worden; behalve een 50-tal dwangarbeiders,<br />

moest de bevolking aan dien schansarbeid deelnemen. 4.<br />

Zoodra mogelijk moesten patrouilles het om Lampagar en tot<br />

aan het gebergte gelegen terrein in alle richtingen doorkruisen.<br />

De Majoor Boom was reeds in den middag met den van Kota-Radja<br />

gezonden troep te Lampagar, terwijl de gewonden no«denzelfden<br />

dag met het van Olehleh gezonden detachement derwaarts<br />

gebracht werden. Onmiddellijk nam het onderzoek een<br />

begin en werden vijf hoofden of notabelen der omliggende kampongs<br />

ontboden, die allen verschenen ; een hunner was H a d j i<br />

S o 1 i m a n ; dat onderzoek gaf' den controleur M i c h i e 1 s e n<br />

de overtuiging, dat hoofden en bevolking dier kampongs wel<br />

degelijk de hand hadden gehad in den voor ons zoo noodlottigen<br />

nachtelijken aanval. Het feit, dat eenige soldaten twee deigevallen<br />

Atjehers hadden herkend en het vóór den aanval door<br />

Had j i Soliman en Toekoe Amat gedaan verzoek om<br />

niet op de zoogenaamde bevolkingspatrouille van Lampao-ar<br />

te vuren, waren voldoende redenen om die hoofden te verdenken,<br />

zeer goed bekend te zijn geweest met de plannen des vij-


177<br />

ands, zoo zij al niet een werkzaam aandeel in-de voorbereiding<br />

en uitvoering daarvan hebben gehad. Zij werden dan ook allen<br />

in verzekerde bewaring genomen en de kampong Lamtjoet<br />

— waaruit de aanval was geschied — moest tot straf aan<br />

de vlammen worden prijsgegeven; had de bevolking van dezen<br />

kampong geene schuld gevoeld, ze zoude zeker na het<br />

gebeurde niet daaruit gevlucht zijn. Ook -tie kampong Lambaroe<br />

moest die straf ondergaan ; daardoor werd ten minste belet,<br />

dat hier een centrum van slecht volk in bleef. De bewoners<br />

van den kampong Lampagar waren echter in hunne<br />

huizen gebleven ; daar er reden bestond, dat ook zij zouden<br />

vluchten, bijaldien zij de gevangenneming van hun hoofd vernamen,<br />

liet de controleur Michielsen hun mededeelen, dat<br />

zoodanige handelwijze onzerzijds als eene vijandige daad aangemerkt<br />

zoude worden en ook het verbranden van hun kampong<br />

tengevolge hebben zoude. — Deuzelfden dag werden de klapperboomen<br />

voor de palissadeering der versterking te Lampagar<br />

geveld; ze werden uit den kampong Lamtjoet gehaald, die nu<br />

nagenoeg geheel daarvan ontriefd werd. De bentingbouw werd<br />

de volgende dagen met kracht do<strong>org</strong>ezet, waaraan de bevolking<br />

van Lampagar gedwongen werd, deel te nemen.<br />

De talrijke patrouilles hoorden wel, dat de vijand in den omtrek<br />

was, maar zagen dien nimmer ; zelfs niet, nadat ook hij<br />

eenige huizen in brand had gestoken. Van een den 4en Mei in<br />

onze handen gevallen gewonden Atjeher werd vernomen, dat<br />

de nachtelijke aanval op Lampagar reeds eene maand te voren<br />

beraamd was door zekeren Panglima Moeda van Pieëng,<br />

bij Rëdeb (in de XXII moekims), die den aanval ook zelf leidde<br />

en zich reeds sedert eene maand in de IV moekims bevond,<br />

werwaarts hij zich sedert weder zoude hebben begeven. In<br />

verband met de mededeelingen van dezen Atjeher, kwam de<br />

controleur Michielsen — zijn onderzoek voortzettende —<br />

tot eene andere overtuiging, namelijk dat hoofden en bevolking<br />

van Lampagar niet zoo schuldig waren en zij zelfs de officieren<br />

aldaar voldoende voor den aanval hadden gewaarschuwd,<br />

12


178<br />

maar deze of den vijand te licht geteld, of de zaak niet belangrijk<br />

genoeg geacht hadden om bijtijds maatregelen van voorz<strong>org</strong><br />

te nemen. De gevangen genomen hoofden werden diensvolgens<br />

door hem ontslagen, onder mededeeling, dat hunne vlucht door<br />

het verbranden hunner huizen zoude worden gevolgd. — Den<br />

17en Mei was de versterking te Lampagar gereed en op dezelfde<br />

wijze ingericht als onze overige bentings in Atjeh. Liniecommandant,<br />

controleur en de troep van Kota-Radja keerden naar hunne<br />

standplaatsen terug. Te Lampagar werd eene bezetting van 70<br />

man achtergelaten, die later tot eene sterkte van 100 man werd<br />

opgevoerd.<br />

De vijand bleef in de buurt. Dat bewees zijn strooptocht in<br />

den kampong Lamtengah in den nacht van 6 op 7 Mei. Tóen<br />

hij de eerste woningen van den kampong binnentrad en deze plunderde,<br />

ontstond er een algemeen alarm en zocht de goedgezinde<br />

»bevolking een veilig heenkomen. Eenigen redden zich in kleine<br />

prauwen en voeren daarmede naar Olehleh. Onze daar geplaatste<br />

schildwachten, meenende, dat zij vijanden waren, vuurden ongelukkigerwijze<br />

op hen, tengevolge waarvan drie der vluchtelingen<br />

werden gewond. De patrouilles, die den volgenden dag werden<br />

uitgezonden, vonden echter wederom geen vijand; maar deze<br />

bewees zijne tegenwoordigheid door in den avond van denzelfden<br />

dag een kampong ten zuidwesten van Djempit in brand te<br />

steken.<br />

Al deze in de eerste helft der maand Mei plaats gehad hebbende<br />

gebeurtenissen bevestigden de, vertrouwbaarheid der omtrent<br />

Habib Abdoel Racliman ingekomen spionnenberichten,<br />

dat hij aan de voornaamste hoofden des vijands brieven<br />

zoude hebben geschreven, den raad inhoudende, onze troepen<br />

overal en zooveel mogelijk af te matten en in allerlei partieele<br />

handelingen afbreuk te doen, totdat hij met zijn operatieplan<br />

gereed zoude zijn om een grooten slag te slaan.<br />

Uit alles bleek verder, dat in deze periode de meeste vijanden<br />

zich in de IV en VI moekims ophielden, hoe zelden onze pa-


179<br />

trouilles die ook konden ontmoeten. Wellicht was het hoofdzakelijk<br />

aan de weinige kansen om ontdekt te worden te danken,<br />

dat de vijand juist in die streken zoo talrijk vertegenwoordigd<br />

was ; wellicht ook, omdat zekere eerst kortelings onderworpen<br />

of teruggekeerde hoofden met hunne onderhoorigen<br />

— gedeeltelijk uit vrees voor wraak of represailles van de zijde<br />

der orang toenong — eene zeer dubbelzinnige houding aannamen<br />

en, hun eigenbelang tegenover ons nog zeer los gevestigd gezag<br />

in het oog houdende, den vijand meer dan eens in 't geheim<br />

in de volvoering zijner plannen ondersteunden. Kan men er hun.<br />

in de zeer moeilijke omstandigheden van tijd en plaats, waarin<br />

zij, zoowel als hun gezag, toen nog verkeerden, daarvan zulk<br />

eene groote grief maken ? Het gebeurde op den 7 en Mei t. v.<br />

in den kampong Lamtengah was er het welsprekende bewijs<br />

van, welke keus eene niet in de onmiddellijke nabijheid van ons<br />

geschut en onze bajonetten gevestigde goedgezinde bevolking<br />

door den onverzoenlijken vijand gelaten werd, wanneer zij zelfs<br />

weifelde in het kiezen eener partij. Dat feit stond echter niet<br />

op zich zelf. Reeds van het begin van den Atjehschen oorlog<br />

heeft men kunnen zien, wat het lot eener niet voldoende beschermde<br />

goedgezinde bevolking was ; talrijk zijn de voorbeelden,<br />

hoe zij voor haar geest van orde, rust en onderwerping heeft<br />

moeten boeten en even streng door hare vijandiggezinde landgenooten<br />

gestraft werd voor het kiezen der partij van den overwinnaar<br />

als door onze troepen voor hare tijdelijke, door levensbehoud<br />

en het ongestoord bezit harerhave en vee dringend geboden,<br />

afvalligheid. Is deze omstandigheid niet altijd billijk n rekening<br />

gebracht bij de waardeering der handelingen van de twijfelachtige<br />

goedgezinde bevolking in de VI, IV en IX moekims, zij nam<br />

niet weg, dat zoowel bij onze civiele ambtenaren als officieren<br />

het wantrouwen tegenover zoodanige bevolking uit den aard der<br />

zaak bij den dag toenam en hare gangen zoo nauwkeurig doenh]k<br />

werden nagegaan.<br />

Het hoofd van Ketapan Doewa, zekere Mat Said, was de<br />

eerste, die, wijl men hem verdacht hield van met den vij-


1<strong>80</strong><br />

and te heulen, werd gevangen genomen. Bij zijne onderwerping<br />

had hij op zich genomen, de materialen te leveren voor<br />

den bouw eener brug over de Kroeëng Daroe en ons tevens<br />

op de hoogte te houden van hetgeen er bij den vijand omging.<br />

De eerste belofte werd aanvankelijk gedeeltelijk, later in 't geheel<br />

niet nagekomen. Zijne berichten omtrent den vijand waren<br />

steeds van luttele beteekenis. Daarentegeu liet de veiligheid in<br />

zijn gebied veel te wenschen over; vele kwaadwilligen zwierven<br />

steeds in den omtrek rond, getuige de poging om onze versterking<br />

te Ketapan Doewa te bekruipen. Telkens voor het slecht<br />

nakomen zijner verplichtingen gewaarschuwd en ter verantwoording<br />

geroepen, betuigde Mat Saïd steeds zijne onschuld en<br />

beste bedoelingen ; en het tegendeel kon moeilijk worden aangetoond.<br />

Toen hij echter in de eerste dagen van Mei zijn kampong<br />

verliet en eenige dagen in de IV moekims doorbracht,<br />

waar hij niets te maken had, maar tal van vijanden rondzwierven,<br />

kreeg men nagenoeg de volle overtuiging, dat hij met den<br />

vijand heulde en werd zijne verwijdering noodzakelijk geacht.<br />

Den avond van den 7 en Mei uit de IV moekims te Ketapan<br />

Doewa teruggekeerd, werd hij den volgenden dag zonder de<br />

minste moeite door den postcommandant gearresteerd en naar<br />

Kota-Radja opgezonden. Bij zijne arrestatie verklaarde Mat<br />

Saïd, dat in de bergstreken der IV moekims een <strong>80</strong>0-tal bovenlanders<br />

(prang oeloe) vereenigd waren en het voornemen hadden,<br />

een onzer versterkingen aan te vallen; welke wist hij niet,<br />

of wenschte hij wellicht niet te zeggen ; slechts zeide hij : »de<br />

bovenlanders willen eene kleine versterking van het gouvernement<br />

aanvallen." Het bericht van Mat Saïd werd in zooverre<br />

bevestigd door een ander, van den postcommandant te Djempit,<br />

die van een spion had vernomen, dat eene talrijke bende vijanden<br />

zich in de IV moekims, langs den voet van het oostelijk gebergte,<br />

in noordelijke richting voortbewoog. De civiele en militaire<br />

bevelhebber liet den postcommandanten in de westerlinie van dit<br />

bericht kennis geven. Andere maatregelen werden onnoodig<br />

geacht, omdat men overal sterk genoeg was om een aanval te


181<br />

kunnen afslaan. Wââr was echter die talrijke aanvallende<br />

bende ? Den 10e" Mei maakte eene uit Pakan Badak in westelijke<br />

richting gezonden patrouille zich meester van 7 Atjehers,<br />

die, tegen het verbod, met klewang waren gewapend en zich<br />

in de richting der IV moekims bewogen, om er, zooals zij beweerden,<br />

feest te vieren. Een vijand zag men echter wederom niet.<br />

De voortdurende strooptochten des vijands ten zuiden van de<br />

Atjeh-rivier in de door onze troepen bezette streken waren niet<br />

alleen wederom het bewijs zijner alomtegenwoordigheid, maar<br />

dwongen tevens den civielen en militairen bevelhebber, Generaal-Majoor<br />

Wiggers van Kerchem, uitvoering te geven<br />

aan een sedert lang bestaan hebbend plan om met eene' betrekkelijk<br />

aanzienlijke macht het gebied der IX moekims door te<br />

trekken, van vijanden te zuiveren en diens schuilplaatsen zooveel<br />

mogelijk te vernielen. Van deze gelegenheid zou tevens gebruik<br />

worden gemaakt, eene versterking op te richten aan den<br />

voet van het gebergte, ten zuiden van onzen post Bil o el. Men<br />

hoopte namelijk door de oprichting van den nieuwen post de<br />

gemeenschap tusschen de XXII en XXV moekims zoo niet geheel<br />

te beletten dan toch zeer te bemoeilijken. Bovendien zou<br />

de nieuwe post ook gedeeltelijk moeten dienen tot betere bescherming<br />

tegen den vijand van het teruggekeerde gedeelte der bevolking<br />

van de IX moekims. De uitvoering van het plan was<br />

voornamelijk vertraagd door de vermoeidheid der troepen en<br />

het onder hen bestaande groot incompleet. Tegen het begin van<br />

Mei waren echter deze bezwaren opgeheven, zoodat de vo<strong>org</strong>enomen<br />

operatie den 13 on Mei een begin zoude nemen. De<br />

daarvoor bestemde troepenmacht was verdeeld in 3 colonnes.<br />

Elke colonne was samengesteld uit 4 compagnieën Infanterie,<br />

1 sectie berg-Artillerie, 1 detachement Genietroepen en het benoodigde<br />

personeel voor de ambulance. Bij de 1° colonne waren<br />

bovendien 2 mortieren ingedeeld. Aan elke compagnie Infanterie<br />

waren 8 dwangarbeiders afgestaan voor het transport der<br />

kookgereedschappen en vivres voor één dag ; hetzelfde aantal


182<br />

dwangarbeiders was bij de sectiën Artillerie en detachementen<br />

Genietroepen ingedeeld. 1) Overigens beschikte de intendance<br />

over de noodige transportmiddelen voor het vervoer van vivres, de<br />

staf der Artillerie voor het transport der munitie, de Geneeskundige<br />

dienst voor de zieken en gewonden en de staf der Genie voor het<br />

transport van gereedschappen en materialen. De opnemingsbrigade,<br />

die aan deze troepenmacht werd toegevoegd, stond onder<br />

de bevelen van den Kapitein van den Generalen staf F. CE.<br />

Meijer. Eenige dagen vóór het begin der' operatie had de Intendance<br />

last gekregen, te Boekit Daroe de noodige vivres bijeen<br />

te brengen voor de behoeften der le en 2e colonne gedurende twee<br />

dagen en tevens een voldoenden voorraad voor den geheeleu<br />

tocht naar Biloel op te voeren. Op dezen post werden tevens de<br />

materialen verzameld voor onze eerlang in de buurt daarvan op<br />

te richten versterking. Door deze maatregelen werd de opmarsch<br />

der drie colonnes minder bezwarend gemaakt.<br />

De drie colonnes ontvingen de volgende instructiën. De ie colonne<br />

(commandant Majoor der Infanterie Diepenheim, fungeerend<br />

chef van den staf I e Luitenant der Infanterie Schultz), samengesteld<br />

uit te Kota-Radja gelegerde troepen, marcheert den eersten<br />

dag — 13 Mei — naar Ketapan Doewa, trekt daar over<br />

de Kroeëng Daroe en vervolgt haar marsch door de kamponcs<br />

Aroen, Kandang en Poenei tot Boekit Daroe, waar zij haar<br />

bivouac opslaat; den tweeden dag — 14 Mei — rukt deze colonne<br />

op des m<strong>org</strong>ens te half acht uur naar Empehbling, verdrijft<br />

den vijand uit dezen kampong en vervolgt haar marsch,<br />

langs den voet van het gebergte, tot Gerot, waar zij nadere<br />

bevelen afwacht. De 2° colonne (commandant Luitenant Kolonel<br />

der Infanterie Engel, fungeerend chef van den staf I e Luitenant<br />

der Infanterie Ter Beek), waarvan de Infanterie bestaat<br />

uit 3 compagnieën van het bataljon barisan van Soemênêp en 1<br />

1) Vergeleken met het aantal dragers bij de Engelsche expedition in<br />

Abyssinië, Ashantee, (Komassi) en Britsoh-lndië, was dat getal zéér gering<br />

zooals trouwens bij al onze expédition. Zie: »Het militair transportwezen<br />

te land in Indië," Indisch Militair Tijdschrift, 1881, 1882.


183<br />

Europeesche compagnie van het rechterhalf 8 K bataljon, marcheert<br />

uit Kota-Radja, langs Mandarsa Poetih, naar Gitjiel Oeleiloe,<br />

volgt den rechteroever der Kroeëng Daroe tot Ketapau<br />

Doewa, gaat vervolgens van hier in zuidoostelijke richting door<br />

de kampongs Kandang, Lamtoe en Oleh Soesoe naar Lampënëhën<br />

en slaat hier haar bivouac op; den tweeden dag rukt zij, te<br />

7 uur des m<strong>org</strong>ens, op naar Lamkoenjit, neemt daar positie en<br />

komt in verbinding met de I e colonne. Zoodra deze verbinding<br />

heeft plaats gehad, gaat het bevel over de I e en 2* colonne<br />

over in handen van den Luitenant-Kolonel Engel. De 3*<br />

colonne (commandant Kolonel der Infanterie K. Van der H e ij d e n,<br />

fungeerend chef van den staf 1« Luitenant der Infanterie Jaeger)<br />

samengesteld uit inde zuidoosterlinie gelegerde troepen, begint<br />

haren opmarsch eerst den tweeden dag — 14 Mei -uit Lambaroe<br />

en marcheert des m<strong>org</strong>ens om 6 uur door de kampongs<br />

Lamsajoeng, Lëbër, Tjot Bëhël, Toeram en Biloel, om aan den<br />

zuidelijken rand van laatstgenoemden kampong positie te nemen<br />

en den vijand te beletten, zich uit de XXII naar de IX moekims<br />

te beo-even. De bewegingen voor den derden dag zullen later<br />

door den civielen en militairen bevelhebber worden bekend<br />

gemaakt, die de leiding der operatie op zich neemt, zich hoofdzakelijk<br />

zal ophouden bij de 1« colonne en wien als adjunctchef<br />

van den staf wordt toegevoegd de 1? Luitenant der Infanterie<br />

H. C. P. De Bruijn.<br />

De I e en 2e colonne marcheerden op het aangegeven tijdstip<br />

uit Kota-Radja en vervolgden ongestoord hare marschroute,<br />

steeds met een zoo breed mogelijk front, alle kampongs op<br />

hare marschlijnen doorzoekende en alles vernielende, hetgeen<br />

den vijand blijkbaar tot schuilplaats had gediend of nog dienstig<br />

kon zijn. Tegen den middag bereikte de Ie colonne Boekit<br />

Daroe, waar zij haar bivouac opsloeg. De 2e colonne had,<br />

door het drassig terrein, na het verlaten van den kampong<br />

Olehtoe, met groote moeilijkheden te kampen, zoodat men genoodzaakt<br />

was, de schietgestellen der berg-Artillerie uit elkander<br />

te nemen en de draagpaarden van de munitiekistjes te


184<br />

ontlasten en deze door militairen en dwangarbeiders door het<br />

moerassig terreingedeelte te laten dragen. Dit gaf een oponthoud<br />

van ruim drie uren, zoodat de colonne eerst des namiddags 4<br />

ure den kampong Lampëiiëhën bereikte, waar het bivouac op<br />

de nabijgelegen heuvels werd betrokken. — Men had den eersten<br />

dag geen vijand ontmoet. Het bevel over de I e colonne was<br />

door ziekte van den Majoor Diepen heim tijdelijk overgegaan<br />

op den Kapitein der Infanterie A. Bosch. Den 14en Mei<br />

rukte deze colonne des m<strong>org</strong>ens te 6f uur van Boekit Daroe<br />

op, in zuidoostelijke richting over meestal drassige sawahs marcheerende,<br />

naar Empehblingen van hier naar eene beek of waterleiding,<br />

door de Atjehers genoemd Loeëng Lemoh, waarover eene brug<br />

geslagen werd; maar terwijl men hiermede bezig was,opende de<br />

vijand het vuur uit een ten zuiden daarvan gelegen nipahboschje,<br />

zonder der colonne evenwel eenig letsel toe te brengen. Een paar<br />

schoten uit de vuurmonden der berg-Artillerie, die, met eene<br />

sectie der voorhoede en eene compagnie der hoofdmacht, in<br />

zuidelijke richting vooruitgeschoven waren om den vijand<br />

gedurende het slaan der brug en het overtrekken der Loeëng<br />

Lemoh op eenigeii afstand te houden, waren voldoende, den<br />

vijand uit zijne stelling te verdrijven. Daar men na het hetrekken<br />

van het bivouac de dwangarbeiders naar Boekit Daroe<br />

wilde terugzenden om voor de colonne te fourageeren, moest<br />

den vijand het vernielen der brug na den verderen marsch der<br />

colonne belet en aldaar om die reden voor hare bewaking eene<br />

compagnie Infanterie achtergelaten worden. De marsch der<br />

colonne werd langs de westelijke randen der kampongs Lampënëhën<br />

en Lamkoenjit tot nabij Gerot voortgezet. Ook in deze<br />

kampongs werden de huizen zooveel mogelijk verbrand. De<br />

vijand, die zich op de hellingen van het gebergte vertoonde,<br />

beschoot de colonne op hare rechter flank zonder eenig nadeel.<br />

Ten eilide evenwel later van dit vuur des gedekt staanden en<br />

moeilijk te naderen vijands geene nuttelooze verliezen te lijden,<br />

werd van het aanvankelijke marschplan, om den voet van het<br />

gebergte te volgen, afgezien, eene meer noordelijke marschlijn


185<br />

gekozen en de marsch vervolgd door de kampongs Lamtadoe,<br />

Maneh, Toeram en Biloel, alwaar tegen half drie in den<br />

namiddag het bivouac werd betrokken. Daar het echter te laat<br />

was geworden om de dwangarbeiders nog te Boekit Daroe te<br />

laten fourageeren, had de bij de brug over de Loeëng Lemoh<br />

geplaatste compagnie tijdig het bevel gekregen, zich weder bij<br />

de colonne te voegen, welke zij te 124; uur des middags, ter<br />

hoogte van Toeram, rejoigneerde.. — De 2 e colonne, die des<br />

m<strong>org</strong>ens te zeven uur opgerukt was, marcheerde in zuidelijke<br />

richting door de kampongs Lampënëhën en Lamkoenjit tot den<br />

zuidelijken rand van den kampong Maneh, waar de vijand haar<br />

ook met zijn vuur begroette, zonder haar echter eenig nadeel<br />

toe te brengen. Te 10 \ uur des voor middags had hier de<br />

vereeniging der le en 2e colonne plaats ; maar laatstgenoemde<br />

colonne ontving nu den last, langs Toeram naar Biloel te marcheeren,<br />

waar zij tegen half een des middags aankwam en<br />

westwaarts van onzen post het bivouac betrok. — De Kolonel<br />

Van der Heijden was den m<strong>org</strong>en van dezen dag om 6<br />

ure met de 3e colonne uit Lauibaroe, over Lamsnjoeng, Lamrong<br />

en Tjot Bëhël, naar Biloel opgerukt, waar zij des voormiddags<br />

om 11 1 - ure aankwam en ook westelijk van onze versterking<br />

het bivouac betrok. Op haar marsch waren de kampongs<br />

Lamrong en Tjot Bëhël in de asch gelegd. — De drie colonnes<br />

waren alzoo te Biloel vereenigd.<br />

Op laatstgenoemde plaats gaf de civiele en militaire bevelhebber<br />

de volgende bevelen voor den 1 5on Mei. De 3 e colonne —<br />

versterkt met 1 sectie Artillerie der lo colonne — marcheert<br />

te 5^ uur des m<strong>org</strong>ens uit haar bivouac in zuidelijke richting<br />

naar den voet van het gebergte en maakt zich aldaar meester<br />

van het terrein, waar onze versterking behoort te worden opgericht.<br />

Zoodra de colonne behoorlijk stelling heeft genomen,<br />

behoort met de werkzaamheden voor den schansarbeid een begin<br />

te worden gemaakt. De lo colonne volgt de beweging der<br />

3C colonne op haren rechtervleugel en neemt later zoodanige<br />

positie, dat ook zij die werkzaamheden kan beschermen. De


186<br />

2e colonne moet hetzelfde doen op den linkervleugel der 3e colonne.<br />

Zoodra de medewerking der I e en 2 e colonne kan worden<br />

ontbeerd, keeren deze naar Kota-Radja terug.<br />

In den vroegen m<strong>org</strong>en van den 15en Mei marcheerden de<br />

drie colonnes ingevolge bovenbedoelde dispositiën. Het beoogde<br />

doel werd bereikt, zonder dat de vijand eenigen tegenstand bood.<br />

Wel werden onze troepen uit eene in 't gebergte geplaatste<br />

lillabatterij beschoten ; maar de vijandelijke vuurmonden stonden<br />

op te grooten afstand om eenig nadeel te kunnen toebrengen.<br />

De vijand werd spoedig daarna door een paar schoten uit ons<br />

geschut uit zijne stellingen verdreven. Vóór 7 uur des m<strong>org</strong>ens<br />

was men reeds op de plaats, waar de versterking moest worden<br />

gebouwd. Twee compagnieën der 3e colonne vatten post op twee<br />

vooruitspringende heuvels, die de plaats domineerden, waar de<br />

nieuwe post zoude komen. De civiele en militaire bevelhebber<br />

begaf zich uit Biloel, van waar hij de bewegingen der drie<br />

colonnes had geleid, naar bovenbedoeld punt, keurde het gekozen<br />

emplacement der nieuwe versterking goed, gaf vervolgens de<br />

noodige aanwijzingen voor hare inrichting en bepaalde, dat de<br />

post den naam zoude dragen van Biloel Zuid. Ten aanzien van<br />

de drie colonnes werden nog de navolgende bevelen gegeven.<br />

De 3e colonne blijft ter plaatse totdat de versterking gereed is ;<br />

aan die colonne wordt van een der beide andere colonnes 1<br />

compagnie Infanterie (van het 8e bataljon en de 2 e colonne) en<br />

1 compagnie uit de zuidoosterlinie (van het linkerhalf 6e bataljon,<br />

te Atoë en elders) toegevoegd. De 2e colonne marcheert<br />

des avonds te half acht ure naar Kota-Radja terug. De Ie colonne<br />

neemt positie bij de 3e colonne, blijft te Biloel Zuid tot<br />

den volgenden m<strong>org</strong>en en keert dan insgelijks naar Kota-Radja<br />

terug. De Kolonel Van der Heijden geeft het bevel over<br />

de te Biloel Zuid vereenigde troepen over aan den Majoor der<br />

Infanterie Van T e ij n en keert naar Lambaroe terug. De<br />

civiele en militaire bevelhebber ging den middag van denzelfden<br />

dag naar Kota-Radja terug en nam, evenals de le en 2e colonne,<br />

zijn weg langs de zuidoosterlinie. Zoo was dus te Biloel Zuid


187<br />

positie genomen, zonder eenig verlies ; slechts één soldaat had<br />

eene hoogst onbeduidende blessure gekregen. De positie zoude<br />

echter weinig waarde hebben, zonder de beide, onze versterking<br />

domineerende heuveltoppen 1) te bezetten. Daarom had de civiele<br />

en militaire bevelhebber bepaald, dat die toppen tevens als vaste<br />

posten moesten bezet blijven en daar blokhuizen voor 20 man<br />

behoorden te worden opgericht. — De 2e colonne kwam eerst<br />

des nachts te half twee ure te Kota-Radja terug, daar de duisternis<br />

haar marsch zeer vertraagd had. Gedurende dien nacht<br />

werden de troepen te Biloel Zuid niet gealarmeerd. De Ie colonne<br />

marcheerde den volgenden m<strong>org</strong>en om 4 ure naar Kota-Radja<br />

terug, waar de troep om half negen in den voormiddag aankwam.<br />

De tijd zoude nu moeten leeren, of de met zoo weiuig moeite<br />

verkregen positie te Biloel Zuid den vijand den toegang tot ons<br />

gebied van die zijde werkelijk kon beletten. De ondervinding<br />

heeft het tegendeel aangetoond. Wel is waar was hem nu de<br />

gemakkelijkste toegang ontnomen ; maar de guerilla weet zich<br />

te redden. IS iet lang na de vestiging van onzen post aldaar,<br />

had de vijand een anderen toegangsweg zich verschaft door den<br />

aanleg van een zeer bruikbaar pad langs de hellingen van het<br />

gebergte. Niettemin zag hg onze vestiging te Biloel Zuid met<br />

leede oogen aan en vuurde hij nog geruimen tijd uit het gebergte<br />

op de zich naar en van de beide heuveltoppen begevende manschappen<br />

; dit domineerende fiankvuur heeft ons menig offer<br />

gekost, nadat ons de bemachtiging dezer positie bijna niet betwist<br />

werd. Den 18en Mei werd zij bewapend en den 24en d. a. v. was<br />

onze versterking gereed. Nu werd een begin gemaakt met den<br />

aanleg van een weg tusschen Biloel en Biloel Zuid; maar deze<br />

weg bleef door het aangrenzende bedekte terrein geruimen tijd<br />

nog onveilig. Vooral in de eerste dagen na onze vestiging te<br />

Biloel Zuid richtten de vijandelijke tirailleurs voortdurend hun<br />

vuur op de langs dien weg, tot bescherming van het drukke<br />

verkeer tusschen beide posten geplaatste compagnie Infanterie ;<br />

zoo werd daar o. a. den 19on Mei de Luitenant der Infanterie<br />

-1) Zie de hierbij gevoegde schets No. 3.


k<br />

188<br />

Six Dijkstra gewond. Nog lang zoude de vijand toonen,<br />

dat hij ons de positie te Biloel Zuid niet gunde. Dadelijk na de<br />

bezetting der nieuwe vestiging zag men hem in zuidoostelijke<br />

richting in het gebergte druk aan den arbeid. Het nieuwe pad<br />

langs de helling van het gebergte om uit de XXII moekims<br />

met het reeds door ons veroverde gebied in voortdurende gemeenschap<br />

te blijven, was reeds gereed. Thans waren het kleine<br />

versterkingen en geschutstellingen, die door hem op een paar<br />

andere heuveltoppen werden aangelegd, van waar hij onze stelling<br />

zoo al niet domineeren dan toch voortdurend bestoken kon.<br />

Zijne eerste schoten uit die positiën deerden ons niet ; maar<br />

weldra bleek het, dat hij zich dagelijks meer en meer oriënteerde,<br />

zoodat zijne projectielen ten laatste zeer dicht bij onze<br />

versterking aansloegen en de bezetting voortdurend in onrust<br />

werd gehouden. Aan dien toestand wilde de commandant der<br />

zuidooslerlinie, Kolonel Van der Heijden, een einde maken.<br />

De vijand behoorde uit zijne nieuwe positie verdreven te worden,<br />

waarbij dan tevens moest worden getracht, zich van zijn geschut<br />

meester te maken. Van den uitslag dier onderneming werden<br />

wel is waar geene groote, rechtstreeksche, resultaten verwacht ;<br />

maar men wilde althans den vijand toonen, dat ook zijn bergterreiu<br />

voor onze troepen niet ontoegankelijk was. Alvorens<br />

daartoe over te gaan, moest het terrein, waarop zoude worden<br />

geageerd, verkend worden ; maar de verkenningen hadden zich<br />

slechts kunnen bepalen tot opnemingen met het gewapend oog<br />

en patrouilles, die zich niet verder dan 400 à 500 passen van<br />

onze positie hadden bewogen ; met deze gebrekkige middelen<br />

van ouderzoek was men tot de wetenschap gekomen, dat eene<br />

vijandelijke geschutstelling op ruim 1300 M. ten zuidoosten van<br />

Biloel Zuid gelegen was, die door een op korten afstand, westelijk<br />

gelegen heuveltop werdbeheerscht. De voet van den heuvel, waarop<br />

de stelling gelegen was, kon uit onze positie over de vlakte<br />

gemakkelijk worden genaderd. Een aanval bij dag zoude dus<br />

voor ons weinig kans van slagen aanbieden of vele offers vorderen,<br />

wanneer de vijand, de nadering onzer troepen onmiddel-


189<br />

lijk opmerkende, door zijn domineerend vuur het beklimmen<br />

van dien heuvel zooveel mogelijk zoude trachten te beletten. De Kolonel<br />

Van der Heijden besliste daarom, dat de aanval bij<br />

Verrassing en de opmarsch der troepen in den vroegen m<strong>org</strong>en van<br />

den 24 en Mei zouden geschieden, zoodat men den vijand nog<br />

in zijn slaap wilde overvallen en het doel met het aanbreken<br />

van den dag kon bereikt zijn. Twee compagnieën Infanterie en<br />

eene sectie berg-Artillerie werden voor de uitvoering van het plan<br />

bestemd.<br />

De volgende bevelen werden alsnu uitgevaardigd. De 2 e compagnie<br />

van het linkerhalf 6 e bataljon Infanterie, ter sterkte van<br />

4 officieren, 32 Europeesche en 67 Inlandsehe onderofficieren<br />

en manschappen, waarbij 4 sapeurs en eenige dwangarbeiders<br />

met tandoes werden gedetacheerd, moest, onder het bevel<br />

van den Kapitein Lucas, te half 5 uur des m<strong>org</strong>ens het<br />

bivouac nabij Biloel Zuid verlaten, even ten zuiden van onzen<br />

post het gebergte intrekken en, zich telkens behoorlijk dekkende,<br />

trachten den top te bereiken van den heuvel, die de vijandelijke<br />

geschutstelling beheerschte ; aldaar gekomen, moest met snelheid<br />

tegen die stelling worden opgerukt. Ten einde de bewegingen<br />

dezer compagnie te beschermen, den vijand zooveel mogelijk af<br />

te leiden en later den teruginarsch der aanvallende troepen te<br />

dekken, werd eene tweede compagnie Infanterie aangewezen<br />

om over de vlakte naar den voet van den te bemachtigen heuvel<br />

te marcheeren, en daar positie te nemen. Deze compagnie,<br />

door den Kapitein H. Hamakers aangevoerd, bestond uit de<br />

helften der I e en 3o compagnie van het rechterhalf 8e bataljon 1)<br />

en was uit 5 officieren, 60 Europeesche en 44 Inlandsche onderofficieren<br />

en manschappen samengesteld ; bij deze compagnie<br />

1) Dit stelsel van gemengde compagnieën, waartoe in Atjoh herhaaldelijk—<br />

zonder autorisatie van den Commandant van het Leger — is moeten worden<br />

overgegaan en telkens hot verband der veldbataljons Infanterie benadeelde,<br />

was en is nog in strijd met de beginselen, die do formatie dezer bataljons beheerschon,<br />

maar kon moeilijk 1er zijde worden gelaten, zoolang die bataljons<br />

— in strijd met een der eerste beginselen van de <strong>org</strong>anisatie van het Indische<br />

leger — voor bezeltings-, cl. i. garnizoenstroepen moesten worden gebruikt.


190<br />

werd eene sectie berg-Artillerie gevoegd, ter sterkte van 15<br />

Europeesche en 15 Inlandsche onderofficieren en manschappen<br />

met 19 paarden, onder de bevelen van den len Luitenant<br />

Stoppendaal, benevens een detachement van 24 dwangarbeiders<br />

met tandoes. — De Kapitein Hamakers mocht<br />

zich niet eerder op marsch begeven vóór dat de zekerheid bestond,<br />

dat de Kapitein Lucas het doel nagenoeg had bereikt.<br />

Mocht deze tegenspoed ondervinden, dan zouden nadere bevelen<br />

worden gegeven.<br />

Begeleid door een gids, begon Kapitein Lucas zijn marsch<br />

op het aangewezen uur. Zonder door den vijand te worden opgemerkt,<br />

bereikte hij te 5i| uur den heuveltop, van waar hij<br />

's vijands positie volkomen kon waarnemen en beheerschen ; ware<br />

die marsch door het langs steile rotsachtige wanden kronkelende<br />

smalle pad niet met veel inspanning gepaard gegaan, de<br />

top zoude eerder bereikt zijn geworden. Duidelijk kon men nu<br />

zien, dat bij de vijandelijke geschutstelling ingravingen en kuilen<br />

waren gemaakt voor het bedekt opstellen der vijandelijke<br />

tirailleurs en op den top, waarvan men niet verder dan 300 pas<br />

verwijderd was en dien men zonder veel inspanning bereiken<br />

kon, eene wacht van zfc 30 Atjehers gerust lag te slapen. Alvorens<br />

tot den aanval over te gaan, stelde Kapitein Lucas 8<br />

sectiën van zijn troep zoodanig op, dat zij het terrein in alle<br />

richtingen konden overzien en beheerschen ; daarna rukte hij<br />

met de 4e sectie tot den aanval op. Gedurende den marsch door<br />

het lichte struikgewas werden nog vele ingravingen en tirailleurputten<br />

gevonden; uit een dezer putten sprong, bij de nadering<br />

van den troep, een Atjeher te voorschijn, die, gelukkig<br />

zonder te schreeuwen, ijlings op de vlucht sloeg. De Kapitein<br />

Lucas was nu evenwel gedwongen, zijn troep met denversnelden<br />

pas te laten marcheeren en had het geluk, de vijandelijke<br />

geschutstelling te bereiken, voordat men aldaar van onze komst<br />

bewust was. Daar stond zijn troep ineens voor den vijand! Een<br />

, salvo bracht dezen dadelijk in verWarring; een groot gedeelte<br />

der wacht liet zich in de grootste wanorde in een ravijn zak-


191<br />

ken; enkele Atjehers hielden bij het geschut stand, doch werden<br />

spoedig verdreven of neergeschoten, zoodat de Kapitein<br />

Lucas ongeveer te 6^ uur meester van de vijandelijke positie<br />

was, waarin 8 gesneuvelde Atjehers gevonden werden en de 1«<br />

Luitenant V o r s t — op de hielen gevolgd door den Inlandschen<br />

sergeant Mertosmito, Alg. St. No. 75169, en den Europeeseben<br />

sapeur Ri et vel d t, Alg. St. No 70332 — het eerst binnengedrongen<br />

was 1).<br />

Ons geweervuur had natuurlijk de zich in de vlakte en het<br />

gebergte ophoudende vijandelijke benden spoedig op de been gebracht.<br />

Men zag die weldra van alle zijden opdagen. In de vlakte<br />

werden zij evenwel door de inmiddels doelmatig opgestelde<br />

compagnie van den Kapitein Hamakers en de sectie Artillerie<br />

op behoorlijken afstand gehouden ; terwijl de compagnie van<br />

den Kapitein Lucas door haar domineerend vuur den vijand<br />

uit het gebergte tegenhield; ofschoon deze van alle kanten daarop<br />

vuurde, sneuvelde slechts 1 Inlandsche fuselier. Terwijl de<br />

sapeurs de uit eene steenen borstwering met aarden traverse bestaande<br />

vijandelijke stelling slechtten, maakte de Ie Luitenant<br />

E, ie s z zich met eene sectie Infanterie meester van eene andere<br />

nabijgelegen vijandelijke positie, die, zoo 't scheen, kort vóór<br />

de nadering van zijn troep, door de verdedigers verlaten werd.<br />

Zoodra deze officier weder bij den Kapitein Lucas was teruggekeerd,<br />

ontving hij de opdracht, met eene sectie een door de troepen<br />

veroverd stuk geschut naar de vlakte te brengen, welke taak<br />

onder het vijandelijke vuur, doch zonder verlies, werd volbracht.<br />

Daarna daalde ook die Kapitein met de rest van zijn troep, zonder<br />

eeDig verlies te lijden, en werd de terugmarsch aangenomen<br />

in vereeniging met de compagnie van den Kapitein Hamakers<br />

en de sectie Artillerie; ook op dien marsch vuurde de vijand aanhoudend<br />

; doch al werden daardoor nog 2 Europeesche fuseliers<br />

bij laatstgenoemde compagnie geblesseerd, de vijand had een gevoelig<br />

échec geleden en de Kapitein Lucas daarvan alle voldoening.<br />

1) Zie voor de verdere bijzonderheden de hierbijgevoegde scbetB No. 3.<br />

(Topographische schets van Biloel Zuid, schaal 1:1000).


192<br />

De vijand zoude echter zijne nederlaag spoedig daarna bloedig<br />

wreken.<br />

Was onze versterking te Biloel Zuid den 24en Mei reeds gereed,<br />

aan het versterken van onzen wachtpost op den westelijken<br />

heuveltop was tot in het begin der maand Juni nog niets gedaan<br />

; men had zelfs verzuimd, de hellingen van den heuvel<br />

van het dichte struikgewas te ontblooten, zoodat het uitzicht<br />

daarlangs volkomen belet werd. De vele en velerlei werkzaamheden<br />

aan onze versterking te Biloel Zuid en de aanleg van<br />

den weg naar Biloel hadden alle beschikbare werkkrachten<br />

in beslag genomen ; maar dit feit mag niet geheel tot verschooning<br />

worden aangevoerd van het ongebruikt laten van<br />

alle middelen om den bovenbedoelden wachtpost — al ware het<br />

dan ook nog zoo gebrekkig _ van eenige chicanes te voorzien.<br />

Het omkappen van het kreupelhout, langs de hellingen, het<br />

planten van randjoes, het uitstrooien van glasscherven en dergelijke<br />

werkzaamheden vorderen zóó veel tijd en arbeid niet ;<br />

men had dezen aan op de heuvelposten wachthebbende manschap<br />

pen kunnen opdragen. In stede daarvan, had men er zich<br />

slechts toe bepaald, op het kleine, kale plateau eene bamboezen<br />

hut op te richten, waarin de munitiekist werd opgeb<strong>org</strong>en en<br />

de wachthebbende manschappen bij slecht weder en tegen warmte<br />

en koude beschutting konden vinden ; aan hare zuid- of meest<br />

bedreigde zijde was de hut door eene lage steenen borstwering<br />

omgeven. Het voetpad, waarmede de gemeenschap met Biloel<br />

Zmd werd onderhouden, liep langs de tamelijk steile noordelijke<br />

helling en kon van de naastliggende heuvelruggen door den<br />

vijand worden bestreken; ongeveer 100 M. van de hut lag nabij<br />

dat pad een groote steen. Ten einde zoo weinig mogelijk geblesseerden<br />

te bekomen, trok de wacht — om de 24 uren —<br />

meestal tegen de avondschemering of den avond op. De sterkte<br />

der wacht bedroeg toen : 1 luitenant, commandant, 1 Europeesche<br />

sergeant, 2 Europeesche korporaals, 2 Inlandsche sergeanten,<br />

2 Inlandsche korporaals, 1 hoornblazer en 47 Europeesche<br />

en Inlandsche fuseliers. Voor den wachtdienst waren de


193<br />

volgende bevelen gegeven. Het detachement werd voor die<br />

dienst in twee gelijke deelen verdeeld, die beurtelings op post<br />

trokken, waarbij de officier en de Europeesche sergeant elkander<br />

als wachtcommandant aflosten. Het gedeelte, dat mocht<br />

rusten, legerde zich aan de noordzijde van het wachthuis nabij<br />

den vlaggestok ; de wachtcommandant rustte in de hut. Van<br />

het wachthebbende gedeelte werd de helft uitgezet als enkele<br />

posten langs den rand van het plateau ; de andere helft werd<br />

als soutien, aan de zuidzijde van het wachthuis, worde zooeven<br />

genoemde steenen borstwering geplaatst. Het wachthebbende<br />

kader werd over de postenlinie en het soutien, tot controle der<br />

posten en wakende manschappen, verdeeld ; de wachtcommandant<br />

moest de postenlinie voortdurend surveilleeren. De vlaggestok<br />

was het verzamelingspunt Het wachthebbende gedeelte<br />

werd om de drie uur afgelost.<br />

In den nacht van 2 op 3 Juni was de fourier Gros, Alg.<br />

St. No 64355, des m<strong>org</strong>ens om half vier, commandant der wacht.<br />

De Luitenant der Infanterie Bon ga lag in de hut en het rustende<br />

gedeelte van het detachement om den vlaggestok te slapen.<br />

De fourier had al zijne plichten van wachtcommandant<br />

behoorlijk vervuld, zonder iets verdachts op te merken; maar<br />

op eens, werden op dat uur van de cost-, zuid- en zuidwestzijden<br />

en zeer nabij de postenlinie, uit het kreupelhout der hellingen<br />

van den heuvel eenige schoten op onze troepen gelost, waardoor<br />

men dadelijk aan onze zijde een paar gesneuvelden en<br />

enkele gewonden kreeg. Onmiddellijk begaf zich de fourier Gros<br />

naar het soutien en gelastte den soutienscommandant, korporaal<br />

Armée, stand te houden, waarna de fourier den Luitenant<br />

B o n g a ging waarschuwen. Daarna weder buiten komende,<br />

zag de fourier, dat alle wachthebbende manschappen, met<br />

de rustende, zich reeds langs het voetpad verwijderd hadden en<br />

derhalve, zonder het bevel daartoe af te wachten, teruggetrokken<br />

waren. Het schijnt, dat de aanvallers, van den donkeren<br />

nacht en de begroeide hellingen van den heuvel gebruik makende,<br />

onze postenlinie in eens van drie kanten tegelijk, na eenige<br />

13


194<br />

schoten gelost te hebben, op zeer korten afstand hebben geattakeerd,<br />

waardoor eene paniek moet ontstaan zijn, die in de<br />

daarop gevolgde verwarring zoowel de wacht- als de niet wachthebbende<br />

manschappen het hazenpad deed kiezen. Gelukkig kreeg<br />

de Luitenant Bong a nabij den bovenbedoelden steeneen 13-tal<br />

manschappen — allen Europeanen — tot staan, kon nog eenige<br />

andere fuseliers om zich verzamelen en rukte daarmede al vurende,<br />

tegen de verloren positie op, van waar hij spoedig de<br />

aanvallers wist te verdrijven. Zij bleef in onze handen ten koste<br />

van 3 gesneuvelden en 7 gewonden. De vijand liet op de<br />

plaats 2 dooden en 3 donderbussen liggen, doch had zich van<br />

eenige goederen van den wacbthebbenden officier — gelukkig<br />

niet van de munitiekist en onze wapens — meester gemaakt.<br />

Hij had ons de les weder vo<strong>org</strong>elezen.<br />

Onmiddellijk na het gebeurde, werden uit Kota-Radja de noodige<br />

materialen en werkkrachten gezonden om de beide heuvelposten<br />

nabij Biloel Zuid behoorlijk in staat van verdediging te<br />

brengen. Op de plateau's werden houten blokhuizen gebouwd met<br />

een groot defensief vermogen ; het kreupelhout langs de heuvelhellingen<br />

kapte men nu eerst om; terwijl een gedeelte van de<br />

plateau's voorzien werd van verhakkingen, randjoes, glasscherven<br />

en draadversperringen. Op den westelijken heuvelpost werd bovendien<br />

eene geschutstelling gemaakt voor 1 kanon van 8 c M.<br />

L. In de noordelijke helling van dezen heuvel werd in de rotsachtige<br />

wanden een tamelijk breed pad uitgekapt, dat aan de<br />

westzijde door gevulde schanskorven gedekt werd. Nu eerst kon<br />

men zeggen, dat beide heuvelposten goed verzekerd waren. Wel<br />

heeft de vijand nog meermalen getracht, zijn waagstuk in den<br />

nacht van den 2en op den 3en Juni te herhalen, doch steeds te<br />

vergeefs. Zijn vuur kon ons daarna weinig of geen nadeel meer<br />

toebrengen.<br />

Een paar dagen vóór de overrompeling van onzen westelijken<br />

heuvelpost te Biloel Zuid had de vijand getracht, ook onze versterkingen<br />

Lamara N. O. en Lamara Z. O. te overvallen. Dit


195<br />

had, nagenoeg gelijktijdig, plaats in den nacht van 28 op 29 Mei.<br />

Te Lamara N. O. commandeerde de lo Luitenant der Infanterie<br />

Verploegh. Deze officier was te half drie ure op het<br />

punt van zijne ronde te maken, toen hij door een vijandelijk<br />

schot aan de zijde der westerface verrast werd, alwaar zich ook<br />

de poort bevond. Onmiddellijk zich derwaarts begevende, hoorde<br />

hij, bij de pooit gekomen, een der aanvallende Atjehers »sini,<br />

sini" roepen, waaruit mocht worden opgemaakt, dat het doel van<br />

den vijand was, door de poort de versterking binnen te dringen.<br />

Het bleek dan ook spoedig — zooals genoemd officier zelf zag —<br />

dat reeds eenige Atjehers daarvóór stonden. Toen hij op een hunner<br />

een revolverschot loste, ontving hij nagenoeg tegelijkertijd<br />

van een paar anderen twee lanssteken : een aan den neus nabij<br />

het oog, en een in de borst, doch gelukkig van weinig beteekenis,<br />

zoodat hij het commando kon blijven voeren over de bezetting,<br />

die onmiddellijk na het alarmsignaal onder de wapens was gekomen<br />

en den vijand spoedig daarna verdreef. Hoewel van<br />

's vijands zijde — vooral door een gedeelte, dat, meer achterwaarts<br />

opgesteld,, eene reserve scheen te vormen — scherp gevuurd<br />

werd, kostte deze nachtelijke aanval ons slechts 1 Inlandsen<br />

fuselier, die sneuvelde, en, met den postcommandant,<br />

2 gewonden, waarvan een fuselier. Van den vijand werden<br />

geene dooden of gewonden, doch door de veldontdekking slechts<br />

2 donderbussen gevonden.<br />

Te Lamara Z. O. voerde de Ie Luitenant der Infanterie<br />

M ahne het bevel. Te 2| ure van denzelfden nacht, nauwelijks<br />

van eene ronde in zijne kamer teruggekeerd, hooi de deze officier in<br />

de richting van Lamara N. O. geweerschoten. Onmiddellijk liet<br />

hij het alarmsignaal blazen en de bezetting onder de wapens<br />

komen. Zelf naar de poort gaande, bemerkte hij — evenals de<br />

Luitenant Verploegh op den laatstgenoemden post — dat<br />

de zoogenaamde buitenpoort reeds door den vijand vernield was<br />

en een viertal Atjehers bezig waren, zich van de hoofdpoort<br />

meester te maken. Door een schot uit zijn revolver en bijgestaan<br />

door het vuur van den naast hem staanden Europeeschen


196<br />

korporaal Mulder, Alg. St. N° 68563, die daarna een der<br />

indringers een bajonetsteek toebracht, werden deze tot staan<br />

gebracht. Het naar alle zijden geopende vuur der in alarmstelling<br />

staande bezetting deed den overmoedigen vijand weldra<br />

inzien, dat zijn plan verijdeld was en hij spoedig moest aftrekken.<br />

Behalve eenige wapens, liet hij op de plaats 2 dooden<br />

liggen. Van onze zijde waren geene verliezen te betreuren. De<br />

Luitenant Mahne was na een paar slagen met een stuk hout<br />

op zijn schedel, door een der indringers toegebracht, op den<br />

grond gevallen, doch had daarvan geenerlei blessure bekomen.<br />

Het begin der maand Juni kenmerkte zich door hevige regens,<br />

waardoor de rivieren in Groot-Atjeh buiten hare oevers<br />

traden en het land allerwege geïnundeerd werd. Het water<br />

werd ook nu wederom eene ramp voor onze vestiging aldaar.<br />

De reeds voltooide en nog in aanleg zijnde wegen, de bruggen<br />

en de versterkingen hadden van de overstroomingen veel te<br />

lijden. Op onzen post Atoë Noord b. v. stond het water 2 à<br />

3 d.M. hoog binnen onze versterking. De postcommandant<br />

veronderstelde, dat de vijand ergens in de buurt een of ander<br />

riviertje of beekje afgedamd had, omdat de stroom van het toevloeiende<br />

water van eene geheel andere richting kwam dan<br />

bij vorige overstroomingen. Deze onderstelling is, naar vermeend<br />

wordt, niet betwistbaar, omdat in de nabijheid van Atoe eenige<br />

smalle waterleidingen of beken worden gevonden, die alle in<br />

eene richting van zuid naar noord stroomen en door hare geringe<br />

afmetingen, zoowel in breedte als diepte, spoedig en gemakkelijk<br />

afgedamd kunnen worden ; 1) later trachtte men door<br />

1) Het vraagstuk, hou onze nederzetting in Groot-Atjeh van die periodieke<br />

overstroomingen, eene ware ramp, te bevrijden, is sedert eenige jaren dooide<br />

Indische ingenieurs aan de orde gesteld en maakte een onderzoek van<br />

regeeringswege uit. In welke phase dat onderzoek thans verkeert, is ons on<br />

bekend. Men verlieze hierbij niet uit het oog, dat wij bij den aanleg van<br />

onze wegen (eigenlijk dijken) in Atjeli in den regel het beginsel huldigden,<br />

opgesloten in het axioma : »de rechte lijn is de afstand tusschen twee punten'<br />

', zonder door voorafgaande waterpassingen — waarvoor trouwens niet


197<br />

het maken van een ringdijk om de versterking de binnenruimte<br />

daarvan voor verdere overstroomingen te behoeden. Te Oleh<br />

Karang was de geheele westerface in de gracht geschoven ! Te<br />

Biloel Zuid kwam er eene verzakking in de oosterface. De brug<br />

over de Kroeëng Tandjong tusschen Longbatah-Mesigit en Mesigit-Pagar<br />

Ajer werd weggeslagen, zoodat de gemeenschap tusschen<br />

Kota-Radja en de zuidoosterlinie gedurende eenige dagen<br />

voor paarden en voertuigen gestremd was. Eindelijk had ook<br />

het hospitaal te Panteh Peiraq veel van het water te lijden ;<br />

vooral de magazijnen en officierszalen, waardoor veel materieele<br />

schade werd geleden.<br />

Alsof de vijand niets om dat water maalde, bleef hij tusschen<br />

al deze wederwaardigheden even waakzaam en actief en zag<br />

men hem tegenover de zuidoosterlinie weder versterkingen aanleggen.<br />

Onze posten werden voortdurend verontrust. Elke onvoorzichtigheid<br />

of onachtzaamheid onzerzijds werd door hem<br />

gestraft. Tusschen en achter onze posten liet de veiligheid nog<br />

altijd veel te wenschen over. Een en ander zal wederom uit<br />

het ondervolgende blijken.<br />

Ongeveer te 4 J uur in den m<strong>org</strong>en van 5 Juni ontstak de<br />

vijand in het gebergte nabij Biloel Zuid groote vuren. Was dit<br />

een zijner listen ; wilde hij daardoor onze aandacht afleiden ?<br />

Hoe het ook zij, kort daarna trachtte hij onze versterking aldaar<br />

te bekruipen, hetgeen echter door de waakzaamheid der bezetting<br />

verijdeld werd.<br />

Op denzelfden dag werd onze versterking te Kota-Pohama<br />

van de overzijde der lagune, uit den kampong Tjadeh, beschoten.<br />

altijd gelegenheid en tijd was - te onderzoeken of in sommige gevallen<br />

niet, ten koste van den »kortsten weg", van de rechte lijn moest worden<br />

afgeweken. Bij den aanleg van de hierbedoelde wegen had men nog weinig<br />

kennis van de gedaante des bodems in den vermaarden Atjehschen driehoek.<br />

Lage terreingedeelten, die vroeger den afvoer van overtollig water begunstigden,<br />

werden bij den aanleg dier dijken of wegen opgehoogd, welke, wanneer<br />

daarin te weinig door- of overlaten waren aangebracht, dat water dwongen,<br />

eene andere richting te nemen.


198<br />

Den 7en Juni kwam de beurt aan onze versterkingen te Lamprit<br />

en Koewala Gigieëng om weder beschoten te worden.<br />

Den 9en en 12en Juni trachtte de vijand wederom onze heuvelposten<br />

nabij Biloel Zuid te bekruipen, maar werd met verlies ter<br />

uggeslagen.<br />

Op laatstgenoemden datum vertoonde zich eene vijandelijke<br />

bende in de nabijheid van Pakan Badak om er eenige bevriende<br />

Atjehers te plunderen ; maar eene uitgezonden patrouille kon<br />

geen vijand ontdekken.<br />

Gelukkiger was eene patrouille op den 14on Juni, die in den<br />

kampong Gitjiel, nabij Ketapan Doewa, twee onzer bekende vijanden,<br />

Panglima Mat Saleh en zijn volgeling, gevangen<br />

nam.<br />

Tegen 10 uur des avonds van denzelfden dag deed de vijand<br />

wederom eene vergeefsche poging om onze versterking te Lamara<br />

N. O. te bekruipen.<br />

Den 15 n Juni werden al onze transporten in de zuidoosterlinie<br />

beschoten.<br />

Hetzelfde viel den 18en Juni onze versterking te Boekit Daroe<br />

te beurt.<br />

Den volgenden dag mocht men weer een vijand zien ; eene patrouille<br />

tusschen Pakan Badak en Boekit Seboen dreef eene<br />

bende van 6 Atjehers, waarvan er 1 neergeschoten werd, op de<br />

vlucht.<br />

Al dat vuren van den onbereikbaren vijand op onze versterkingen<br />

en groote patrouilles en transporten bracht ons echter weinig<br />

of geen nadeel toe; alleen op onzen post te Koewala Gigieëng<br />

werd den 30en Juni een Inlandsch fuselier door een vijandelijken<br />

geweerkogel gewond ; maar de vijand bereikte met dat vuren<br />

— vooral des nachts — een ander doel : onze bezettingstroepen<br />

werden voortdurend gealarmeerd en in onrust gehouden,<br />

hun werd zoodoende de zoo noodige rust onthouden,<br />

zij werden afgemat. Vooral de postcommandanten hadden in de<br />

door ons behandelde periode van den oorlog eene zeer moeilijke<br />

betrekking. Voortdurend in spanning gehouden door een


199<br />

vijand, die het niet waagde, groote troepenafdeelingen in het<br />

open veld aan te tasten, waarbij de regelen van den marschveiligheidsdienst<br />

behoorlijk in acht werden genomen, of versterkingen<br />

te overvallen, die behoorlijk in staat van verdediging waren gebracht<br />

of eene waakzame bezetting hadden, maar die slechts loeide<br />

op enkele personen, kleine detachementen en transporten, of op<br />

onze onvoorzichtigheid of z<strong>org</strong>eloosheid speculeerde, kon de betrekking<br />

van postcommandant niet beter vergeleken worden dan<br />

met die van den gezagvoerder van een geruimen tijd door stormweer<br />

in gevaar verkeerend schip. Vooral tegenover een vijand als den<br />

Atjehschen rustte op hem eene zeer groote verantwoordelijkheid.<br />

Dag en nacht moest hij zien en hooren en de bezetting voor<br />

z<strong>org</strong>eloosheid en gemakzucht, die in het eentonige leven op een<br />

post en in een klimaat als het Atjehsche zoo spoedig kunnen<br />

ontstaan, behoeden ; want ook de sleur of routinegeest is vaak<br />

de oorzaak, dat men, het gevaar onbewust, daden van onvoorzichtigheid<br />

begaat. Bood het leven bij de colonnes te velde of<br />

in een o-root garnizoen als Kota-Radja afwisseling en de gelegenheid<br />

aan, de eerzucht van den officier te prikkelen, op een<br />

post was hiervan geene sprake. Aan dezelfde gevaren — men<br />

kan het na al de door ons geciteerde feiten gerust zeggen —<br />

blootgesteld als hunne bij de mobiele troepen ingedeelde collega's,<br />

konden de op posten verblijfhoudende officieren, bij meer<br />

verantwoordelijkheid, minder lauweren behalen. 1)<br />

De vijand verzuimde echter nooit, waar onze detachementen<br />

de minderheid uitmaakten of onze troepen de voorschriften van den<br />

veiligheidsdienst verwaarloosden, dat vuren op grooten afstand<br />

te staken en zijn voordeel in hinderlagen en onverhoedsche aanvallen<br />

te zoeken. Den 7 Juni werd een transport van Lampagar<br />

naar Olehleh gezonden, ter sterkte van 1 Europeesch korporaal,<br />

1 Europeesch en 1 Inlandsen fuselier, ter begeleiding van een<br />

1) Opvolgende bevelhebbers in Atjeh hebben dan ook steeds, waar de belangen<br />

van den dienst dit medebrachten, getracht, de aan het verblijf op<br />

posten verbonden lasten zooveel mogelijk gelijkelijk over alle officieren te<br />

verdeelen en hen daarvoor bij toerbeurt aan te wijzen.


200<br />

zieken Inlandschen onderofficier, die door twee dwangarbeiders<br />

in eene tandoe gedragen werd. Van Olehleh moest het transport<br />

brood halen, dat dagelijks op deze wijze voor de bezetting<br />

van Lampagar werd gefourageerd. Toen het uitgezonden<br />

detachement lang na den gewonen tijd op laatstgenoemden post<br />

nog niet was teruggekeerd, maakte de postcommandant zich ongerust<br />

omtrent het wedervaren der daartoe behoorende manschappen<br />

en zond hij een detachement op kondschap naar Olehleh,<br />

dat het bericht bracht, dat bovenbedoeld transport aldaar in<br />

den loop van den dag was aangekomen, den zieke overgegeven<br />

en vervolgens het brood gefourageerd had. Het was dus duidelijk,<br />

dat het transport op den terngmarsch naar Lampagar<br />

een ongeluk was overkomen. Weldra kreeg men er het bewijs<br />

van, toen een der op den volgenden dag uit Olehleh en Lampagar<br />

in verschillende richtingen gezonden patrouilles den Inlandschen<br />

fuselier van het transport zwaar gewond op den we»<br />

in een der naburige kampongs zag liggen. Van hem werd vernomen,<br />

dat het terugkeerende transport in de nabijheid van<br />

Lampagar door eene bende van ongeveer 50 Atjehers alleronverwachts<br />

besprongen was ; de Europeesche korporaal en fuselier<br />

alsmede de beide dwangarbeiders waren vermoord ; men<br />

had hunne lijken alsmede alle wapens medegenomen ; de bende<br />

had zich in de richting van Lamtengah verwijderd ; de Inlandsche<br />

fuselier had, hoewel zwaar gewond, nog gelegenheid gehad,<br />

zich door de vlucht te redden en in den zwaar begroeiden kampong<br />

te verbergen. Meer licht werd over dit treurige feit niet<br />

verspreid. De door het transport gevolgde weg was de gebruikelijke,<br />

hier boven reeds beschrevene, die algemeen voor zeer<br />

veilig werd gehouden ; de controleur van Olehleh had dien meermalen<br />

alleen afgelegd, evenals sommige particulieren. Men had<br />

nu evenwel de ondervinding opgedaan, hoe het zelfs op dien weg<br />

met de veiligheid gesteld was !<br />

Vele particulieren en alleenloopende personen moesten dan ook<br />

in zulk een land, waar de vijand letterlijk overal was, hunne onvoorzichtigheid<br />

met hun leven boeten. Onze posten werden nu


201<br />

en dan door Chineesche marskramers bezocht, waarvan zich van<br />

lieverlede een groot aantal, van Pinang en Singapore afkomstig,<br />

in den omtrek van Kota-Radja was komen vestigen. 1) Nu en<br />

dan trokken deze lieden met onze transporten naar de eene of<br />

andere postenlinie om daar hunne waren te slijten. Voor de<br />

militaire bezetting van Atjeh waren zij van groot nut ; maar<br />

menige Chinees heeft zijne zucht om geld te verdienen met den<br />

dood, eene zware verwonding of het verlies zijner koopmansgoederen<br />

aan den vijand moeten bekoopen ; want niet altijd werden<br />

door hem de noodige wenken en maatregelen van voorzichtigheid<br />

in acht genomen bij het bezoeken of verlaten onzer<br />

posten. Een der eerste voorbeelden daarvan gebeurde op den<br />

]4en Juni tusschen Oleh Karang en Kota-Alam. Een Chineesche<br />

marskramer of klontong had op laatstgenoemden post zijne<br />

waren verkocht en waagde het vervolgens, geheel alleen naar<br />

Oleh Karang te loopen ; maar nauwelijks was hij in het begroeide<br />

terreingedeelte gekomen of hij werd door een paar met<br />

klewang gewapende Atjehers aangevallen en zwaar verwond.<br />

Zijne overgebleven koopmanswaren in den steek latende,kon hij<br />

nog in allerijl naar Kota-Alam vluchten en had hij het wellicht<br />

aan de roofzucht zijner aanvallers te danken, die zich dadelijk<br />

op den buit wierpen, dat hij nog het leven behield.<br />

Zelfs in de onmiddellijke nabijheid onzer versterkingen bleef<br />

de vijand elke gunstige gelegenheid om dezen of genen persoon,<br />

die de onvoorzichtigheid had, zich op eenigen afstand daarvan<br />

alleen of met een paar anderen te verwijderen, aan te vallen,<br />

afwachten. Merkwaardige voorbeelden zijn hiervan aan te halen.<br />

Zoo werd den 15e n Juni in de nabijheid van Atoë een Inlandsen<br />

fuselier zwaar geblesseerd, die zich buiten de versterking begeven<br />

had om brandhout voor de keuken der bezetting te halen<br />

op het terreingedeelte, waar de boomen door onze soldaten waren<br />

omgekapt. In plaats van echter op dat gedeelte het hout te halen,<br />

liep die fuselier het nog niet vernielde gedeelte van den kam-<br />

1) Omtrent bijzonderheden der Chineesche nederzetting in Groot-Atjeli raadplege<br />

men de »Koloniale verslagen" der laatste acht jar^n.


202<br />

pong binnen om vruchten te rooven ; maar vóór dat hij nog<br />

iets geroofd had, werd hij reeds door een Atjeher aangevallen,<br />

die hem met zijn klewang eene zware verwonding toebracht.<br />

Den 22en Juni wandelde de Ie Luitenant der Infanterie W.<br />

E. Willink Ketjen buiten onze versterking te Kajoe-Lë<br />

en waagde zich eveneens te ver in den kampong, waar hij<br />

plotseling op korten afstand van hem een Atjeher zag, die een<br />

geweerschot op hem loste ; gelukkig werd die officier slechts<br />

licht gewond en kon hij nog met een schot uit zijn revolver<br />

den aanrander neerleggen. — In de nabijheid van onze<br />

versterking te Blang-Oe — in eene landstreek gelegen, die toen<br />

reeds voor vreedzaam do<strong>org</strong>ing — vond eene onzer patrouilles<br />

den 26en Juni het deerlijk misvormde lijk van een vrijen koelie<br />

bij het hospitaal aldaar, die reeds een paar dagen te voren vermist<br />

was en zich zonder vergunning buiten de versterking had<br />

begeven, waar hij wellicht het slachtoffer van zijne roofzuchtis<br />

geworden. In onze versterking te Atoë Noord maakten den<br />

30en Juni 3 Inlandsche fuseliers afspraak, samen den nabijgelegen<br />

kampong binnen te gaan om daaruit vruchten te halen.<br />

Ongezien wisten zij zich te verwijderen, maar spoedig daarna keerde<br />

slechts een hunner terug met de tijding, dat zij door de Atjehers<br />

overvallen en twee zijner kameraden vermoord waren ; hunne<br />

lijken werden later gevonden. Zoo zouden meer feiten van dien<br />

aard medegedeeld kunnen worden.<br />

Niet alleen bij enkele personen waren z<strong>org</strong>eloosheid en onverschilligheid<br />

oorzaken van groote rampen en ongelukken, ook<br />

commandanten van vrij sterke detachementen waren door verwaarloozing<br />

der hun vo<strong>org</strong>eschreven veiligheidsmaatregelen oorzaak,<br />

dat hunne troepen alle of gedeeltelijk in de pan werden<br />

gehakt. Het gebeurde met het detachement van den Kapitein<br />

der Infanterie Van Swieten was nog niet vergeten of de<br />

maand Juni 1876 leverde wederom een voorbeeld daaivan op.<br />

Den 18 en van deze maand werd des namiddags om 4 uur uit<br />

Oleh Karano- het gewone detachement naar Kota-Alam gezonden<br />

om hier voor dé bezetting van eerstgenoemde versterking vleesch


203<br />

en brood te fourageeren. Onder de bevelen staande van den<br />

sergeant-majoor De ingens, Alg. St. N° 56616, was dat<br />

detachement 15 onderofficieren en manschappen sterk; terwijl<br />

daaraan werden toegevoegd 10 ongewapenden als 2 naar Kota-<br />

Radja opgeroepen Europeesche onderofficieren, 4 ongewapende<br />

Inlandsche fuseliers, voor het dragen van het brood en het<br />

vleesch, en 4 dwangarbeiders, die per tandoe een zieke naar<br />

Kota-Radja moesten transporteeren. Nauwelijks was dit detachement<br />

uit het gezicht van Oleh Karang of men hoorde in deze<br />

versterking geweerschoten vallen. Onmiddellijk werd de Ie<br />

Luitenant W. E. Willink Ketje n met een detachement<br />

van 30 man uitgezonden om te zien, wat er gaande was.<br />

Weldra kwamen hem de twee bovenbedoelde Europeesche onderofficieren<br />

tegemoet, die door klevvanghouwen geblesseerd<br />

waren en naar Oleh Karang vluchtten. Den kampong binnenmarcheerende,<br />

zag de Luitenant Willink K e t j e n eenige<br />

manschappen van het detachement in vuurgevecht met den<br />

vijand, die bij de komst van het tweede detachement dadelijk<br />

op de vlucht toog. Daarna het terrein doorzoekende, bevond<br />

men, dat aan onze zijde gesneuveld waren 1 Europeesche en 2<br />

Inlandsche fuseliers benevens 2 dwangarbeiders ; terwijl de<br />

detachementscommandant en 3 Inlandsche fuseliers zwaar gewond<br />

op den grond lagen. De gewonden kregen geneeskundige<br />

hulp uit Kota-Alam en werden derwaarts getransporteerd.<br />

Treuriger dan het gevoelige verlies, dat de vijand ons wedeiom<br />

toegebracht had, was hetgeen het onderzoek omtrent het gebeurde<br />

aan het licht bracht. Het detachement had zeer z<strong>org</strong>eloos<br />

— het ware woord is nonchalant — gemarcheerd; zóó<br />

zelfs, dat een gedeelte der gewapenden, 6 man, waaronder 2<br />

Europeanen, zonder hierop te letten, zoover vooruit liep, dat<br />

het bij den vijandelijken overval geheel van de hoofdmacht<br />

werd afgesneden. De overvalling had plaats op het oogenblik,<br />

dat deze halt hield om den dwangarbeiders de gelegenheid te<br />

geven, de tandoe te repareeren. Nagenoeg gelijktijdig werden<br />

de vooruitloopende 6 gewapende manschappen door eene andere


204<br />

bende Atjehers overvallen, die zich meer naar de zijde van<br />

Kota-Alam in hinderlaag hadden gesteld ; 2 onzer soldaten<br />

werden hier gewond en de 4 anderen konden nog onzen post<br />

te Kota-Alam bereiken ; bij de hoofdmacht zouden de verwarring<br />

en het verlies grooter geweest zijn, indien niet eenige<br />

Inlandsche fuseliers zich verzameld en eene achterwaartsche,<br />

gedekte stelling ingenomen hadden, waar zij door hun vuur<br />

den vijand in bedwang wisten te houden, totdat de Luitenant<br />

Willink Ketjen met hulp kwam opdagen. Hoeveel dooden<br />

en gewonden de vijand had gekregen, werd niet bekend ; aan<br />

onze zijde waren 5 dooden en 8 gewonden.<br />

Tegenover een vijand, die bij den dag stoutmoediger werd,<br />

kon bezwaarlijk op den duur eene zuiver defensieve houding<br />

aangenomen worden ; m. a. w. men bepaalde zich niet alleen<br />

tot het in goeden staat van verdediging brengen en houden<br />

onzer verschillende Knien en posten. Talrijke patrouilles moesten<br />

in alle richtingen het door ons bezette gebied doorkruisen, ten<br />

einde zooveel doenlijk te beletten, dat de vijandelijke benden<br />

de daarin gevestigde goedgezinde bevolking overlast aandeden;<br />

maar het moest niet bij patrouilles blijven, waarvoor de vijand<br />

— met alle schuilhoeken van het terrein bekend — zich in den<br />

regel spoedig uit de voeten wist te maken ; onze troepen moesten<br />

van hunne zijde den vijand ook trachten te misleiden en daartoe<br />

van een der meest geduchte krachten der guerilla gebruik<br />

maken : de hinderlagen. Ons overzicht van deze periode van<br />

den Atjehschen oorlog zou dor worden genoemd, indien we<br />

melding wilden maken van alle patrouilles en hinderlagen,<br />

waarmede onze troepen alleen gedurende de maand Juni getracht<br />

hebben, den vijand buiten onze liniën te hou'den. Zoo<br />

werden eenige Atjehers, die met vruchten onze linie wilden<br />

binnensluipen, in den nacht van den 29en op den 30en Juni<br />

door onze tusschen de posten Kajoe-Lë en Atoë Noord in hinderlaag<br />

geplaatste troepen overvallen; 2 hunner werden neergeschoten,<br />

de anderen redden zich door de vlucht. Even gelukkig<br />

was eene patrouille, die in den vroegen m<strong>org</strong>en van den


205<br />

30 en Juni uit onze versterking te Biloel Zuid naar het nabijgelegen<br />

gebergte gezonden werd en in een der kloven eene<br />

kleine bende Atjehers onverhoeds overviel, waarvan er 5 werden<br />

neergeschoten. Maar zulke resultaten behoorden tot de uitzonderingen.<br />

Niettegenstaande onze troepen voortdurend in de weer<br />

waren — soms op groote schaal — hadden de meeste patrouilles<br />

en hinderlagen geen effect en bleef de vijand, zooveel te meer<br />

voor grootere troepenafdeelingen, onbereikbaar. 1)<br />

Toch was het in sommige gevallen noodzakelijk, den vijand<br />

met grootere troepenafdeelingen dan patrouilles op te zoeken.<br />

Toen namelijk in de laatste dagen van Mei het gerucht zich<br />

verspreidde, dat de beruchte Toekoe Tjihiq Lamnga<br />

zich met eene bende van ongeveer 100 man te Oedjong Blang<br />

Ganing, aan den voet van het ten zuiden van onzen post<br />

Boekit Seboen gelegen gebergte had genesteld, werd eene colonne<br />

onder de bevelen van den Majoor der Infanterie Voigt naar de IV<br />

moekims gezonden, met de opdracht, die bende op te zoeken en haar<br />

hoofd zoo mogelijk op te lichten. Het detachement, waarmede<br />

deze hoofdofficier des namiddags 4 uur van den Ion Juni uit<br />

Kota-Radja marcheerde, telde aan Infanterie 5 Europeesche en<br />

8 Madoereesche officieren, 70 Europeesche en Amboineesche en<br />

200 Madoereesche onderofficieren en manschappen ; deze laatsten<br />

-1) Uit de geringe resultaten van het stelsel om den vijand op dezelfde<br />

e afbreuk te doen als hij ons steeds gedurende den geheelen oorlog<br />

gedaan heeft, zijn belangrijke gevolgtrekkingen te maken. Heeft deze tienjarige<br />

oorlog, vraagt men wel eens, in het Indische leger eene kern van officieren en manschappen<br />

gevormd, in den guerillaoorlog ervaren ? Hoe komt het, dat de geschiktheid<br />

der officieren voor zoodanigen krijg gedurende dezen oorlog zoo veel minder<br />

op den vo<strong>org</strong>rond is getreden dan b. v. gedurende den oorlog in de Z./O.<br />

afdeeling van üorneo in 1859/03? Zijn er, behalve den Kapitein der Infanterie<br />

G. H. R. H a 1 e w ij n (in eene latere periode van dezen oorlog) zooveel<br />

officieren te noemen, die den vijand op dezelfde wijze wisten te benadeelen<br />

als hij ons? Moet hierbij rekening worden gehouden met oefening en geoefendheid<br />

dor Infanterie ? Eu zoo ja, stemt dan een en ander niet tot nadenken<br />

bij de meermalen geopperde denkbeelden om bij oorlog met een<br />

buüenlandschen vijand op Java met onze hulptroepen denpartijgangerskrijg<br />

te willen voeren ?


206<br />

behoorden tot het le bataljon barisan van Bangkallang, waarvan<br />

een gedeelte van het kader uit Europeanen bestond ; aan Artillerie<br />

2 mortieren van 12 cM. met bediening, onder een Luitenant;<br />

en verder aan Geneeskundigen dienst een officier van<br />

Gezondheid. De controleur D'Engelbronne r werd met<br />

eenige gidsen aan de colonne toegevoegd. Deze bereikte te<br />

51, uur Pakan Badak; maar bij het vervolgen van haar marsch<br />

ondervond zij door den slechten toestand van het terrein<br />

zooveel vertraging, dat de colonne eerst des avonds te 8f uur<br />

Boekit Seboen bereikte; zij had dus — met hare geringe<br />

sterkte — drie uren noodig gehad om een afstand van 3600<br />

M. af te leggen ; terwijl ze op haar marsch geene ontmoeting<br />

met den vijand en ook geen last van haar vivrestransport<br />

had. 1) Te Boekit Seboen liet de Majoor Voigt de colonne<br />

overnachten, waar de troepen zoo goed mogelijk binnen onze<br />

versterking gelegerd werden. De controleur D'E ngelbronner<br />

deelde vervolgens mede, dat hij tegen 10 uur des avonds een<br />

Atjehsch hoofd uit een der naburige kampongs verwachtte om<br />

der colonne den volgenden dag met eenige gidsen den weg te<br />

wijzen ; dat hoofd kwam echter eerst tegen middernacht,<br />

nadat hij door eene patrouille uit zijne woning gehaald was.<br />

Wat moest men toen echter van hem vernemen? Toekoe<br />

Tjihiq Lam n ga bevond zich niet meer te Oedjong Blang<br />

Ganing, maar had zich naar een verder gelegen kampong, Naga<br />

Oembang geheeten, teruggetrokken! Zijne bende telde geen 100,<br />

maar 2( 0 man, gedeeltelijk met geweren gewapend. Toen nu<br />

de Majoor Voigt dat hoofd mededeelde, dat de troepen des<br />

1) Alleen de kookgereedschappen waren medegenomen ; zjj worden door<br />

dwangarbeiders gedragen; terwijl de munitie werd vervoerd op pikolpaarden<br />

der Artillerie. Het terrein was evenwel, zooals reeds vroeger gezegd is,<br />

hoogst ongunstig. Van daar, dat latei besloten werd tot den aanleg van een<br />

goeden weg tusschon Pakan Badak en Boekit Seboen, die, om der wille<br />

van de kosten, zooveel mogeljjk langs don voet van het westelijk gelegen<br />

gebergte moest loopen : een fracó, dat ons later — in 1878 — veel nadeel<br />

heeft berokkend.


207<br />

m<strong>org</strong>ens om 4 uur op marsch zouden gaan, vroeg de Atjeher,<br />

naar zijn kampong terug te keeren; dit werd hem natuurlijk<br />

niet toegestaan, waarop men hem eene slaapplaats in de versterking<br />

aanwees. Hij scheen daarmede volstrekt niet ingenomen<br />

te zijn en stelde toen voor, den marsch dan maar dadelijk te<br />

beginnen, omdat men dan meer kans van slagen zoude hebben.<br />

Beviel dat voorstel den controleur D'En gel b r o n n er zeer,<br />

de Majoor Voigt wilde er geen gevolg aan geven. Bekend<br />

met het terrein in de IV moekims, dat aan troepenafdeelingen<br />

slechts toelaat, over de smalle galangans der sawahs en de<br />

even smalle voetpaden door de dichtbegroeide en van pagars<br />

omringde kampongs, man voor man te marcheeren, achtte die<br />

hoofdofficier — wie zal 't hem euvel duiden — een nachtmarsch<br />

te gewaagd. Te recht, althans naar onze meening; want vereischen<br />

gewone marschen, op zulk een terrein, in de nabijheid<br />

der guerilla, reeds groote voorz<strong>org</strong>smaatregelen en over dag<br />

aanhoudend oponthoud, in den nacht is de minste hindernis —<br />

vooral zoo die van de zijde des vijands komt — in staat, de<br />

o-rootste verwarring teweeg te brengen ; bovendien vergeté men<br />

niet, dat het gros der colonne uit troepen der barisan was<br />

samengesteld, de minst geoefende en gedisciplineerde bestanddcelen<br />

der Infanterie op het terrein van den oorlog; met zulke<br />

troepen stoute ondernemingen te doen, ware onverantwoordelijk<br />

geweest. — De marsch ving dus op het bepaalde uur aan en<br />

spoedig bleek het, dat het terrein even groote moeilijkheden<br />

opleverde als den vorigen dag; menschen en paarden zakten<br />

voortdurend diep in den modder, waardoor een zeer groot oponthoud<br />

veroorzaakt werd; eerst bij het aanbreken van den<br />

dag ging de marsch wat sneller. Tegen 8 uur had de colonne<br />

een kleinen kampong bereikt, aan den voet van het gebergte<br />

gelegen. Van de bewoners van dien kampong werd vernomen,<br />

dat To e koe Tjihiq Lamnga des m<strong>org</strong>ens te 6* uur<br />

met zijne bende was afgetrokken; maar men wist niet, waarheen,<br />

vermoedelijk naar het gebergte. Na den marsch te hebben<br />

voortgezet, kwam de colonne bij een anderen kampong, die


208<br />

door de gidsen als de laatste verblijfplaats van genoemd vijandelijk<br />

hoofd werd aangewezen. Eene op verkenning gezonden<br />

compagnie Amboineezen vond in dien kampong slechts twee<br />

ledige woningen, die echter de sporen vertoonden van kort te<br />

voren te zijn ontruimd. De Majoor Voigt wilde die huizen<br />

aan de vlammen prijsgeven, ten einde die voor de toekomst<br />

als schuilplaats voor den vijand onschadelijk te maken; maar<br />

op verzoek van den controleur D'Engelbronner zag die<br />

hoofdofficier van dat voornemen af. Waar was echter de vijand<br />

gebleven? Door eenige kleine troepenafdeelingen werden nog<br />

eenige verkenningen naar de nabijgelegen kampongs gemaakt,<br />

in de hoop nadere berichten omtrent Toekoe Tjihiq Lamn<br />

g a te krijgen ; maar daarin werd men teleurgesteld. Ieder wist<br />

de sterkte op te geven der bende van dit hoofd ; maar op de<br />

vraag, waarheen hij getrokken was, kreeg men slechts het<br />

onbestemde antwoord: »naar het gebergte." Maar dat gebergte<br />

bood, met zijne steile en rotsachtige wanden, zijne talrijke<br />

ravijnen en spleten en zijne vele schuilplaatsen voor den vijand,<br />

voor een marsch met onze troepen te veel bezwaren, om er aan<br />

te kunnen denken, dââr T o e k o e Tjihiq L a m n g a op te<br />

sporen. De Majoor Voigt keerde dus met zijne colonne naar<br />

Boekit Seboen terug, dat hij tegen den middag bereikte, om<br />

des namiddags 4 uur zijn terugmarsch naar Kota-Radja te<br />

vervolgen, dat hij te 8 3 /4 uur 's avonds, dus na een marsch van<br />

ongeveer vijf uren, mocht bereiken. In het door dezen hoofdofficier<br />

over zijn marsch ingediend rapport leest men o. a. :<br />

»Alhoewel de bevolking in de IV moekims oogenschijnlijk vertrouwen<br />

inboezemt, en zelfs door het geheel vrijwillig afstaan<br />

van klapa's aan de soldaten een gunstigen indruk op mij<br />

maakte, geloof ik toch, dat hieraan geene te groote beteekenis mag<br />

worden gegeven. Vooral de mij vo<strong>org</strong>ekomen dubbelzinnige<br />

houding van het ons vergezellende hoofd en zijn blijkbare angst,<br />

hebben bij mij de zekerheid gevestigd, dat men ons bij het zoeken<br />

naar T o e k o e Tjihiq L a m n g a heeft misleid. Vrees voor<br />

dezen en zijn gevolg wil ik aannemen, dat hiervan de oorzaak is."


209<br />

Deze bewering is tamelijk juist. De verklaring hiervan is reeds<br />

vroeger gegeven. Het 3 Juni van Boekit Seboen ontvangen<br />

bericht, dat men des voormiddags van den vorigen dag eene<br />

bende Atjehers door den pas van Gli Taroem uit de IV moekims<br />

had zien komen en zich langs de hellingen van het gebergte<br />

naar de XXII moekims had zien bewegen, mocht de onderstelling<br />

doen aannemen, dat deze de door onze troepen vervolgde<br />

bende van Toekoe Tjihiq Lamnga is geweest.<br />

Noch patrouilles, noch eene grootere troepenafdeeling had dus<br />

dien vijand kunnen vinden, veel minder bereiken. Welk middel<br />

schoot er derhalve nu over, hem in die streek eenigszins in<br />

bedwang te houden ?<br />

Had men zich door den marsch der colonne onder den Majoor<br />

Voigt met de hoop gevleid, dat Toekoe Tjihiq<br />

Lamnga voortaan de bevolking der IV en VI moekims met<br />

rust zoude laten, uit verschillende berichten werd weldra de<br />

overtuiging verkregen, dat die hoop geheel ijdel was en hij zich<br />

kort na de terugkomst dier colonne te Kota-Radja, nabij de<br />

Kroeê'ng Raba-baai had genesteld ; terwijl de VI moekims bovendien<br />

nog voortdurend door kleine vijandelijke benden werden<br />

bezocht. De Generaal-Majoor Wiggers van Kerchem<br />

vatte daarom het voornemen op, die streken en het nabijgelegen<br />

gebergte door eene flinke troepenmacht te doen bezoeken, met<br />

het doel, den vijand daaruit te verdrijven en zooveel mogelijk<br />

zijne woningen en voorraadschuren in het gebergte te vernietigen,<br />

om daarna nabij de Kroeëng Raba-baai eene versterking<br />

op te richten, ten einde daardoor de bevolking der IV moekims<br />

beter tegen den vijand te beschermen. Het slechte weder, dat<br />

de sawahs onbegaanbaar had gemaakt, deed echter die onderneming<br />

uitstellen. Toen zich het weder evenwel in de maand<br />

Juli gunstig inzette, maakte de civiele en militaire bevelhebber<br />

daarvan gebruik, om aan zijn plan gevolg te geven.<br />

In den avond van den 7en Juli waren daartoe twee colonnes,<br />

onder zijne bevelen, in en nabij de IV moekims gelegerd. Elke<br />

14-


210<br />

colonne telde — behalve het personeel voor de ambulance en<br />

de dwangarbeiders — 3 compagnieën Infanterie, elk ter sterkte<br />

van 4 officieren en 100 onderofficieren en manschappen 1). artillerie<br />

werd bij dezen tocht niet medegevoerd. De Ie colonne,<br />

aangevoerd door den Majoor D i e p e n h e i m, was te Boekit<br />

Seboen, de tweede, onder de bevelen van den Majoor Lübeck<br />

te Pakan Badak geconcentreerd. De Kapitein van den Generalen<br />

staf P. C. E. M e ij e r, chef der opnemingsbrigade, die<br />

reeds eenige dagen te voren belast was geweest, de IV moekims<br />

te doen in kaart brengen, en wien daartoe eene compagnie Infanterie<br />

tot dekking was gegeven, ontving den last, zijn personeel<br />

over de beide colonnes te verdeelen en zich bij den staf van<br />

den bevelhebber te voegen ; de compagnie, die tot dekking der<br />

topographische opneming had gediend, maakte deel uit der<br />

Ie colonne.<br />

De operatie begon den 8en Juli. Daarvoor werden de volgende<br />

bevelen gegeven. Te 5J- uur 's m<strong>org</strong>ens marcheert eene compagnie<br />

der Ie colonne naar den kampong Lamlom, doorzoekt er<br />

de in den omtrek gelegen berghellingen en neemt zoodanige stelling,<br />

dat zij de vijanden kan gevangen nemen, die door de bewegingen<br />

der 2e colonne uit de zoogenaamde kloof van Goera<br />

worden gejaagd. Nadat hare taak volbracht is, keert zij naar<br />

de Ie colonne terug. De twee andere compagnieën dezer colonne<br />

marcheeren des m<strong>org</strong>ens te 6 uur langs de noordelijke berghellingen<br />

der IV moekims naar den kampong Lampoe-Oek,<br />

doorzoeken die hellingen en het ten westen en ten zuiden van<br />

dien kampong gelegen terrein, wachten op de 3e compagnie en<br />

betrekken met deze het bivouac te Lampoe-Oek. Twee van de<br />

drie compagnieën der 2e colonne gaan des m<strong>org</strong>ens om 6 uur<br />

de kloof van Goera 2) in, doorzoeken de berghellingen en daarover<br />

leidende voetpaden en gaan vervolgens langs het gebergte<br />

1) Beneden de <strong>org</strong>anieke sterkte, die 120 onderofficieren en manschappen<br />

telde.<br />

2) Onder de »kloof (?) van Goera wordt verstaan de dalvormigo vlakte,<br />

die tusschen de Gleli of Gli-Data en den ten zuiden daarvan gelogen berg-<br />

-


211<br />

naar Lampagav, waar met de derde compagnie het bivouac betrokken<br />

wordt. Deze compagnie marcheert des m<strong>org</strong>ens om 6<br />

uur uit Pakan Badak rechtstreeks langs de hellingen van het<br />

westelijk gelegen gebergte naar Lampagar. — Voor den 9en Juli<br />

ontving de Majoor Uiepeuheim den last, om met de lo colonne<br />

den pas van Blang Kala door te gaan, te onderzoeken, of<br />

er ook paden in westelijke richting van het gebergte liepen,<br />

dat gebergte te doorzoeken en den vijand zooveel mogelijk afbreuk<br />

te doen. De Majoor Lübeck moest den 9 e " Juli<br />

naar de vlakte van Blang Kala 1) oprukken, zoo noodig de Ie colonne<br />

bijstaan en den vijand, die uit het gebergte mocht vluchten,<br />

den pas afsnijden. — Aan elke colonne werd een civiel<br />

ambtenaar met de noodige gidsen toegevoegd. Aan de colonnecommandanten<br />

werd in de uitvoering der instruction zooveel<br />

mogelijk vrijheid van handelen gelaten, mits het algemeene doel<br />

voor oogen werd gehouden en de colonnes — zoo goed als dit<br />

kon — in verband met elkander bleven.<br />

De troepenbewegingen hadden volgens de gegeven bevelen<br />

plaats. Twee compagnieën der Ie colonne marcheerden tot Lampoe-Oek<br />

en van hier naar de monding der Kroeëng ßaba, zonder<br />

iets van den vijand te bespeuren ; alleen aan den linkeroever<br />

dezer rivier zag men enkele Atjehers, die achter de duinen<br />

verdwenen, zoodra een schot op hen gelost werd.— Tegen<br />

1L uur des voormiddags van den 8en Juli waren deze compagnieën<br />

te Lampoe-Oek teruggekeerd, waar zij op de derde compagnie<br />

wachtten. Ook deze had aan de opdracht voldaan, doch<br />

geen vijand ontmoet; zij kwam te Lampoe-Oek des middags te<br />

half 1 uur. De Majoor D i e p e n h e i m marcheerde nu een<br />

oogenblik later met de geheele le colonne den pas van Blang<br />

Kala binnen, bereikte tegen 5 uur des namiddags den zadel van<br />

run- gevonden wordt. Deze orographische definitie heeft — hoe onjuist ook<br />

— sedert het burgerrecht vorkregen voor Groot-Atjeh.<br />

1) Blang beteekent vlakte of sawahveld. Zoo heeft men Blang Daroe, Blang<br />

Kala, Blang Prjja, enz.


212<br />

den berg en sloeg daar het bivouac op, juist ter plaatse, waar<br />

de Generaal-Majoor Pel den 16en Januari 1876 met zijne ageerende<br />

troepenmacht het bivouac had betrokken. Hoewel de^e<br />

handeling eene afwijking was van de gegeven instructie, vermeende<br />

de Majoor Diepenheim daartoe te mogen overgaan,<br />

omdat zijne troepen, zooals bericht werd, nog weinig vermoeid<br />

waren en zij den volgenden dag in het gebergte eene zware<br />

taak te vervullen hadden. — De Majoor Lübeck liet zijne<br />

colonne de vo<strong>org</strong>eschreven bewegingen uitvoeren. Hier en daar<br />

werden een paar huizen aangetroffen en verbrand ; uit een dezer<br />

vluchtten een paar Atjehers, op eene andere plaats werden er<br />

twee gevangen genomen. Over het algemeen droeg het door<br />

de 2e colonne doorloopen terrein alle blijken van veelvuldig te<br />

zijn bezocht ; op vele plaatsen bood het zeer geschikte schuilplaatsen<br />

aan. Na volbrachte taak marcheerden de drie compagnieën<br />

dezer colonne langs de oostelijke berghellingen naar<br />

Lampagar, dat tegen 1 uur des middags bereikt en alwaar het<br />

bivouac betrokken werd. In den m<strong>org</strong>en van den 9en Juli begaf<br />

zich de colonne Lübeck naar de vlakte van Blang 1) Kala.<br />

Te vergeefs werden hier door kleine detachementen verkenningen<br />

in den omtrek gemaakt, ten einde voetpaden op te<br />

sporen, die in westelijke richting naar de zee leidden 2). Even-<br />

1) Eon pleonasme — daar blang, zooals wij weten, vlakte beteekent —<br />

alleen gebruikt, om het onderscheid te doen uitkomen tusschen de vlakte<br />

en den pas van Blang Kala; bij andere vlakten in Groot-Atjeh, zooals de<br />

bekende Blang Pandjang en Blang Bintang is daarvan geene sprake. Het<br />

zal bij de chorographiache beschrijving van Groot-Atjeh dikwijls voorkomen,<br />

dat van pleonasmen sprake is, die voor niet Indische lozers moeilijk te vermijden<br />

zijn, zonder jacht te maken op effect. Men spreekt b. v. van den<br />

kampong Lambaroo, Lamkoenjit, enz., terwijl lam reeds kampong beteekent ;<br />

zoo ook van den berg de Gleh of Gli Raja, terwijl gleh of gli reeds heuvel,<br />

hoogte, aanhoogte en anaq gleh heuveltje beteekent; zoo spreekt men eveneens<br />

van de Kroeëng Raba rivier, in tegenstelling van de Kroeëng Raba<br />

baai, terwijl het begrip van water reeds in het woord kroeëng zetelt. Enz.<br />

1) Latere verkenningen hebben echter een pad gevonden, dat, nabij don<br />

ingang der kloof gelegen, wel niet naar zee, echter toch, in westelijke rich-


213<br />

min bespeurde men iets van den vijand. Na bericht van de<br />

Ie colonne te hebben ontvangen, keerde de Majoor Lübeck<br />

met de 2e colonne naar Lampagar terug, dat hij tegen den<br />

middag bereikte. Nadat de Majoor Diepenheim zijn bivouac<br />

met twee compagnieën bezet had, doorzocht hij met de derde<br />

het westelijk gelegen gebergte. Eenige huizen en schuren met<br />

rijst werden bij die gelegenheid verbrand. Verder vond men<br />

een smal en moeilijk begaanbaar bergpad, dat, zooals later<br />

bleek, in westelijke richting naar zee voerde ; de Majoor D i ep<br />

e n h e i m achtte het echter niet raadzaam, dat pad verder te<br />

volgen, omdat hij zich daardoor te ver van zijne overige troepen<br />

zoude verwijderen en hij ook geene vivres had medegevoerd.<br />

Ook hier werd van den vijand niets waargenomen. Tegen<br />

10 uur des vowmiddags was de geheele colonne weder vereen'gd<br />

en marcheerde zij, na een paar uren rust, naar Lampagar,<br />

dat tegen half 3 des middags bereikt werd ; hier vereenigden<br />

zich de beide colonnes en betrok de lo het bivouac in den<br />

verlaten kampong Lampehiem.<br />

De civiele en militaire bevelhebber, die des voormiddags uit<br />

Kota-Radja te Lampagar was aangekomen, achtte het, na de<br />

ontvangen rapporten, noodig, dat den volgenden dag het westelijk<br />

gelegen gebergte nogmaals zou worden doorzocht ; terwijl<br />

voorts eene verkenning moest worden gemaakt langs den voet<br />

van dat gebergte tot aan de zee. Ingevolge de daarop uitgevaardigde<br />

bevelen, verliet de Ie colonne den lCjen Juli des m<strong>org</strong>ens<br />

om 6 uur het bivouac in de nabijheid van Lampagar en<br />

trok langs de vlakte van Blang Kala weder het gebergte<br />

in. De colonne vond hier wel een pad, dat wat westelijker liep<br />

dan het den vorigen dag gedeeltelijk gevolgde; doch dit voerde<br />

niet naar zee, maar leidde door een paar pepertuinen, waarin<br />

ting, naar eonige pepertdnon voert. Zie b. v. de door het Topographisch<br />

bureau te Batavia uitgevoerde kaart van het terrein des oorlogs in Groot-<br />

Atjeh van 1870, schaal 1 : 20000, of de bij dit werk gevoegde kaart, schaal<br />

1 : 40000.


214<br />

enkele kleine huizen stonden, bewoond door lieden uit Lampagar<br />

en Lamtengah, die de tuinen bewaakten; naar zee om de<br />

west wisten de gidsen geen weg aan te wijzen. Zonder het<br />

doel te hebben bereikt, keerde de Ie colonne naar Lampagar<br />

terug. — De 2e colonne, die op hetzelfde uur was uitgerukt,<br />

doorzocht het terrein langs de berghellingen en het strand,<br />

verbrandde daar staande onbewoonde huizen en keerde, eveneens<br />

zonder een vijand gezien te hebben, in haar bivouac terug.<br />

Het ten noorden van de IV moekims gelegen gebergte en<br />

het terrein nabij Lampagar waren derhalve in de laatste dagen<br />

zoo goed mogelijk doorzocht; waar men die vond, had men<br />

de voorraadschuren en schuilplaatsen des vijands vernield. —<br />

De zekerheid, dat men deze streek geheel van vijanden gezuiverd<br />

had, bestond echter niet en kon ook niet bestaan. Het<br />

is reeds hierboven gezegd, dat het terrein den vijand te veel<br />

en te veilige schuilplaatsen aanbood dan dat die altijd en overal<br />

door onze troepen te genaken waren. De zoogenaamde<br />

bevriende en onderworpen bevolking was alles behalve te vertrouwen<br />

; de verdenking was niet te gewaagd, dat zij den<br />

vijand de behulpzame hand bood. Deze was, na de door hem<br />

sedert 1873 opgedane ervaring, zoo verstandig, zich in den<br />

regel slechts in kleine benden, dikwijls in ploegen van niet<br />

meer dan 8 à 10 man, te vertoonen, die, volkomen met het<br />

terrein bekend, vlug in al hunne bewegingen, nagenoeg altijd<br />

zoo al niet van onze plannen l) dan minstens van onze bewegingen<br />

onderricht waren en geen verraad te duchten hadden.<br />

Onder deze omstandigheden was het niet aan te nemen, dat<br />

door de laatste militaire marschen en verkenningen de doorzochte<br />

streek geheel door den vijand verlaten zoude zijn; maar<br />

men had hem wederom zooveel mogelijk afbreuk gedaan en<br />

gestraft voor zijne rooftochten en moordpartijen. Meer kon men<br />

1) Van daar, dat de Generaal Pel zijne plannen zóó lang geheim hield,<br />

dat de troepen dikwijls bij het begin van den marsch zelven nog niet eens<br />

wisten, wat het doel van den marsch was. De vijand had steeds talrijke en<br />

uitstekende spionnen.


215<br />

hier voorloopig niet doen. De civiele en militaire bevelhebber<br />

besloot daarom, den Hen Juli met de beide colonnes van Lampagar,<br />

via Pakan Badak, naar de IV moekims terug te keeren,<br />

tot oprichting van een post aan de monding van de Kroeëng<br />

Raba. — Tevens zoude dan door verkenningen behooren te<br />

worden nagegaan of er ook, bij het oprukken naar de monding<br />

van die rivier, mogelijkheid bestond, Toekoe Tjihiq Lamnga<br />

— die zich thans te Leboe zoude ophouden — den pas<br />

naar het zuidelijk gelegen gebergte af te snijden.<br />

Na Lampagar des m<strong>org</strong>ens om 6 uur te hebben verlaten,<br />

kwamen de troepen tegen 10 uur te Boekit Sèboen aan, alwaar<br />

het bivouac betrokken en het bericht bevestigd werd, dat T o ekoe<br />

Tjihiq L am nga zich te Leboe ophield. Nu kwam<br />

bij den civielen en militairen bevelhebber het plan tot rijpheid,<br />

Toekoe Tjihiq Lamngaen zijne bende, door eene afleiding<br />

in front en eene omtrekkende beweging met aanval in den<br />

rug, op te lichten. Alvorens echter voor deze bewegingen de<br />

noodige bevelen te geven, was het noodzakelijk, dat eene nauwkeurige<br />

verkenning haar voorafging, vooral van de Kroeëng<br />

Raba, die men moest overtrekken om de omtrekking te kunnen<br />

bewerkstelligen. In den namiddag van den Hen Juli ontving<br />

de commandant van het rechterhalf 3e bataljon Infanterie den<br />

last, eene compagnie aan te wijzen tot bescherming der officieren,<br />

wien die verkenning werd opgedragen. Deze waren de<br />

Kapitein van den Generalen Staf F. C. E. M e ij e r, de Kapitein<br />

der Genie J. J. Staal, die zich toevallig te Boekit Seboen<br />

bevond voor eene inspectie over de versterking aldaar, en de<br />

ie Luitenant der Infanterie G. V i n k van de bezetting van<br />

laatstgenoemden post, die reeds eenigszins met het omliggende<br />

terrein bekend was. 1)<br />

Het verkenningsdetachement marcheerde in den vroegen mor-<br />

1) Het vermelden der voorletters bij de namen der officieren geschiedt<br />

alleen ter onderscheiding van anderen in het Indische leger, die denzelfden<br />

naam dragen.


216<br />

gen van den 12en Juli uit Boekit Seboen over Tandjong,<br />

naar Pakang Bing, trok nabij Anaq Paja over de daar stroomende<br />

beek en verder in zuidelijke richting naar Lamlom 1).<br />

Van hier werd de Kroeëng Raba stroomopwaarts gevolgd tot<br />

bij het gebergte, waar zij haar oorsprong in twee openingen der<br />

rotsen aldaar heeft. De beide takken, die zich een weinig om<br />

de west met elkander vereenigen, waren zóó diep en hebben<br />

zulke steile oevers, dat men er moeilijk kon overgaan; bovendien<br />

had men dan twee overgangen moeten maken. Eb en vloed<br />

worden te dier plaatse nog waargenomen ; het water is brak.<br />

De rechteroever der rivier werd nu stroomopwaarts gevolgd<br />

tot aan de overzijde van den kampong Raba. Hier werd een<br />

punt gevonden — waar op de kaart het aangeduide voetpad<br />

eindigt — dat een overgang met vlotten tamelijk gemakkelijk<br />

maakt. De rivier heeft hier eene breedte van 47 M., in<br />

het midden en bij opkomenden vloed gemeten, bij eene diepte<br />

van 3,7 M. De oevers zijn hier niet steil. — Uit Lamlom<br />

werd de verkenning stroomafwaarts voortgezet ; doch men<br />

was door het terrein en de vertakkingen der rivier genoodzaakt,<br />

spoedig naar Anaq Paja terug te keeren om van hier, door de<br />

westelijk gelegen kampongs, naar Loeknga te gaan en vanhier<br />

de rivier stroomopwaarts op te nemen. Nabij laatstgenoemden<br />

kampong heeft de Kroeëng Raba eene aanzienlijke breedte (volgens<br />

later gedane metingen 147 M.) en is zij niet doorwaadbaar.<br />

Eene loopbrug van 1 M. breedte — reeds in Januari<br />

t. v. aangetroffen — vond men er nog en was nog voor<br />

Infanterie zeer bruikbaar, zooals door den Kapitein Staal en<br />

eenige soldaten beproefd werd, die over do brug liepen en zich<br />

eenige oogenblikken aan de overzijde der rivier ophielden. —<br />

Nauwelijks waren zij op het signaal »retireeren" op den rechteroever<br />

teruggekeerd of men zag eenige Atjehers in volle vaart<br />

1) Zie do door het Topographisch bureau te Batavia uitgegeven kaart van<br />

het oorlogsterrein in Groot-Atjeh van 1876, schaal 1 : 20000, waarop de gevolgde<br />

weg is aangegeven. Niet te verwarren met het ten westen van Boekit<br />

Seboen gelegen Lamlom.


217<br />

op den linkeroever aanloopen, waardoor een vuurgevecht ontstond<br />

en aan onze zijde een Amboineesche fuselier en een Atjehsche<br />

gids gewond werden. Hierdoor was de tegenwoordigheid<br />

onzer troepen verraden en ook de kans verkeken om de verkenning<br />

langs den rechteroever der rivier door te zetten ; want<br />

zij zoude thans door den vijand aan de overzijde gevolgd worden<br />

en ons aan noodelooze verliezen blootstellen ; noodeloos, omdat<br />

na de opgedane kennis van de rivier mocht worden aangenomen,<br />

dat tusschen hare monding en het nabij den kampong<br />

Raba gevonden overgangspunt geen beter te vinden zoude<br />

zijn en de rivier door hare do<strong>org</strong>aande diepte niet te doorwaden<br />

was ; terwijl de geringe lengte der rivier tevens de onderstelling<br />

wettigde, dat de toestand op de nog niet onderzochte<br />

plaatsen niet veel beter kon zijn dan bij dien kampong, waar<br />

men bovendien nog het dichtst bij den rug der vijandelijke<br />

positie kwam. — Op grond van deze argumenten werd de verkenning<br />

niet voortgezet en de terugmarsch naar Boekit Seboen<br />

aangenomen, waar men tegen 3 uur des namiddags terugkwam.<br />

Naar aanleiding van de resultaten der verkenning besliste de<br />

Generaal-Majoor W i g g e r s v a n K e r c h e m, dat aan het plan<br />

om Toekoe Tjihiq Lam nga door eene omtrekking van zijn<br />

terugtochtsweg af te snijden, gevolg moest worden gegeven. Ten<br />

einde den vijand omtrent onze voornemens te misleiden, ontving<br />

eene compagnie van het rechterhalf 3 e bataljon nog te &4/| uur<br />

des middags van den 12en Juli last, naar de monding van de<br />

Kroeëng Raba te marcheeren en aan den rechteroever het bivouac<br />

te betrekken. — Die compagnie moest trachten, den<br />

vijand den volgenden dag tot een vuurgevecht uit te lokken in<br />

de onmiddellijke nabijheid van don linkeroever. — Voor de<br />

overige troepen werden de volgende bevelen gegeven. Den IBen<br />

Juli des m<strong>org</strong>ens om half 6 uur zullen 3 compagnieën van het<br />

rechterhalf 3o bataljon Infanterie, 1 compagnie barisan, 1 detachement<br />

artilleristen voor de bediening van een mortier, te<br />

nemen uit de bewapening van Boekit Seboen, 1 detachement<br />

Genietroepen benevens het noodige personeel voor de ambulance


218<br />

naar den kampong Raba oprukken, daar de rivier overtrekken, den<br />

marsch vervolgen en trachten, Toekoe Tjihiq Lamnga van<br />

zijn terugtochtsweg af te snijden. De noodige materialen voor<br />

het maken van een vlot werden medegenomen. Den Majoor<br />

Lübeck werd het commando dier colonne opgedragen, wien<br />

de Kapitein van den Generalen staf Meijer werd toegevoegd.<br />

Eene compagnie barisan moest denzelfden dag om 8 uur 's m<strong>org</strong>ens<br />

het detachement dwangarbeiders geleiden, dat met de vivres<br />

en de kookgereedschappen voor de geheele troepenmacht naar<br />

de monding der Kroeëng Raba marcheerde. De Majoor Lübeck<br />

bereikte met zijne colonne langs den door het verkenningsdetachement<br />

van den vorigen dag afgelegden weg te 9 uur des<br />

m<strong>org</strong>ens den kampong Naga Oembang. De overgang van de<br />

kleine beek ten zuiden van Anaq Paja had een langdurig oponthoud<br />

veroorzaakt, omdat de daar aanwezige loopbrug slechts<br />

man voor man kon worden overgegaan. De kampongs Lamlom<br />

en Naga Oembang waren nog bewoond en de bevolking hield<br />

zich bij de nadering onzer troepen rustig ; slechts de bevolking<br />

van den kampong Raba verliet hare woningen, toen de Genietroepen<br />

op het punt stonden, een vlot gereed te maken voor<br />

den overtocht der colonne aldaar. Toen dit vlot gereed was,<br />

bleek het, dat daarmede slechts 12 man tegelijk overgezet<br />

konden worden. Ten einde niet wederom een langdurig oponthoud<br />

te ondervinden, liet de colonnecommandant een tweede<br />

vlot maken van in den kampong Raba gevonden balken en<br />

planken ; maar ook dit vlot was van zóó kleine afmetingen, dat<br />

daarmede slechts 6 man tegelijk aan den linkeroever der rivier<br />

gebracht konden worden, zoodat de geheele colonne zich eerst<br />

tegen 2 uur des namiddags aan dezen oever bevond. De overtocht,<br />

die onder behoorlijke dekking plaats vond, werd dooiden<br />

vijand niet betwist ; de daarvoor aan den linkeroever geplaatste<br />

troepenafdeeling had zoodanige positie ingenomen, dat<br />

de vijand — mocht hij komen opdagen — aan die zijde moeilijk<br />

kon terugtrekken. De vijand kwam echter niet opdagen. Eene<br />

ten zuidoosten van het overgangspunt op den linkeroever ge-


219<br />

plaatste compagnie barisan, die in deze positie een ruim uitzicht<br />

had, zag slechts eenige vluchtende Atjehers, op wie — zonder<br />

autorisatie van den colonnecommandant, vrij noodeloos —<br />

gevuurd werd, waardoor de aanwezigheid onzer troepen slechts<br />

ontijdig kon worden bekend gemaakt, al mag ook worden aangenomen,<br />

dat die spoedig genoeg door die vluchtende Atjehers<br />

ter kennisse van den vijand zoude komen l). De aan den mond<br />

der Kroeëng Raba geplaatste compagnie was echter in den nacht<br />

van 1'2 op 13 Juli door den vijand beschoten geworden, zonder<br />

eenig letsel te bekomen, daar zij zich behoorlijk had weten te<br />

dekken. In den daaropvolgenden m<strong>org</strong>en opende zij een langzaam<br />

vuur, dat door den vijand werd beantwoord. Het doel, dat<br />

men den vijand naar dit punt had gelokt, scheen dus te zijn<br />

bereikt. Van den uitslag der onderneming mocht dus de Generaal<br />

Wig g er s van Kerchem, die zich bij de omtrekkende<br />

colonne bevond, het beste hopen ; het vuren aan den mond<br />

der Kroeëng Raba werd toch bij deze colonne zeer goed gehoord.<br />

Die hoop bleek echter weldra ijdel te zijn; want ongeveer<br />

tegen 12 uur — kort nadat de voor dekking van den<br />

linkeroever der rivier bij den kampong Raba geplaatste compagnie<br />

barisan hare salvo's op enkele vluchtende Atjehers gelost<br />

had, dus nog twee volle uren vóór dat de omtrekkende colonne<br />

haar overtocht had voltooid — werd het vuren aan den mond<br />

der Kroeëng Raba niet meer gehoord. De vijand, van onze<br />

tegenwoordigheid in zijn rug verwittigd, had zijne positie aan<br />

dien mond spoedig verlaten. De onderstelling, dat de onderneming<br />

mislukt was, werd bewaarheid. Het oorspronkelijk plan<br />

om na den overtocht langs den linkeroever naar den mond te<br />

marcheeren, werd nu opgegeven. In stede daarvan, bepaalde<br />

de civiele en militaire bevelhebber, dat de colonne rechtstreeks<br />

naar het ten zuiden van kampong Raba gelegen Leboe zoude<br />

1) Zulke teleurstellingen zijn altijd te verwachten van weinig geoefende<br />

hulptroepen, van welke men dezelfde - in het onderwerpelijk geval liefst<br />

een der moeiljjkste - diensten vordert als van de legertroepen Ook deze oorlog<br />

bewees dat.


220<br />

marcheeren, dat als de schuilplaats van T o e k o e Tjihiq<br />

Lam nga was opgegeven. Na eerst Raba te hebben verbrand,<br />

werd Leboe tegen 3 uur bereikt. Men vond er geen vijand,<br />

maar slechts twee loodsen, die blijkbaar nog kort te voren tot<br />

verblijfplaats hadden gediend ; want er was huisraad en bovendien<br />

stonden eenige potten met eten op het vuur. De vijand<br />

was waarschijnlijk naar Lepong geweken. Na de loodsen verbrand<br />

en den omtrek eenigszins verkend te hebben, marcheerde<br />

de colonne toch naar den mond der Kroeëng Raba, dien men<br />

tegen 5 uur des namiddags bereikte en alwaar in den kampong<br />

Moesang het bivouac betrokken werd. De geheele operatie kostte<br />

ons slechts 1 gewonde van de aan den rechteroever geplaatste<br />

compagnie.<br />

De operatie behoorde, zooals reeds hierboven is vermeld, de<br />

oprichting eener versterking in de nabijheid van den mond<br />

der Kroeëng Raba tengevolge te hebben. Deze moest ten doel<br />

hebben :<br />

1° als rechter steunpunt te dienen der strategische lijn Kroeëng<br />

Raba — Kroeëng Raja 1), waardoor de bewoners van het binnenland<br />

van Groot-Atjeh van hunne hulpbronnen ter zee moesten<br />

worden afgesneden ; en<br />

2° de bevolking der IV moekims beter tegen de aanvallen<br />

des vijands te beschermen dan tot dusverre had kunnen geschieden.<br />

Het ad lo aangegeven doel was door de onderwerping der<br />

IV moekims grootendeels vervallen; maar het bezetten vanden<br />

mond der Kroeëng Raba, gepaard met de plaatsing aldaar van<br />

een civielen ambtenaar, gaf de noodige gelegenheid, controle<br />

uit te oefenen op den invoer van de zeezijde. Zoolang do baai<br />

en de rivier zelven openlagen, niet alleen voor de bevolking der<br />

IV moekims, maar ook voor den vijand, kon niet worden aangenomen,<br />

dat deze van de zee was afgesloten, en zoolang wij<br />

1) Zie de kaart, behoorende bij het werk van den Generaal V e r s p y c k:<br />

»Generaal Van S wie ten en de Waarheid."


221<br />

niet door de sterke hand in staat waren, de onderworpen bevolking<br />

eerbied voor onze bevelen en vertrouwen op ons bestuur<br />

in te boezemen, kon ook niet verwacht worden, dat die bevolking<br />

de vreemde indringers zoude weren, aangenomen zelfs,<br />

dat zij daartoe bij machte was en ook het voornemen had.<br />

Zooals reeds hierboven is gezegd, was het laatste zeer twijfelachtig.<br />

Toch was het in ons belang, dat wij het den vijand<br />

zoo moeilijk mogelijk maakten, in het door ons veroverde gebied<br />

te dringen, en daarom was het noodig, de algemeen bekende<br />

toegangen tot de zee zoo goed mogelijk af te sluiten. Een dier<br />

toegangen is de bergweg ten zuiden van den mond der Kroeëug<br />

Raba. Deze weg voert naar het landschap Lepong. — Het was<br />

bekend, dat zich daar voortdurend vijanden ophielden. — Lepong<br />

maakt een deel uit van het gebied der IV moekims en<br />

staat, zooals bekend is, onder het rechtstreeksch gezag van<br />

T o e k o e L a m p a s e i, het hoofd dier moekims ; maar hem<br />

was daar, sedert het begin van den oorlog, slechts gezag in<br />

naam overgebleven. Het was dus noodig, zoodra de gelegenheid<br />

zich voordeed, het aan de westkust gelegen gebied van dat<br />

hoofd en de andere aldaar vijandig gebleven moekims door<br />

eene militaire macht te doen bezoeken en onder ons bestuur te<br />

brengen ; wij waren dat aan den getrouwen T o e k o e Lamp<br />

a s e i — het wettige hoofd dier geheele landstreek — verplicht.<br />

Zoo ontstond onze post Kroeëng Itaba. Het geschiktste emplacement<br />

voor onze versterking werd op den linkeroever der<br />

rivier gevonden, üe brug, die hier geslagen werd, wordt dooide<br />

versterking geheel bestreken ; men is voortdurend van den<br />

overgang der rivier meester. Bovendien had men steeds de<br />

gelegenheid, door patrouilles het ten zuiden van de rivier gelegen<br />

terrein gemakkelijk te laten doorzoeken. Nadat het emplacement<br />

door den Generaal Wigge r s van K ere h em bepaald was,<br />

ontving de Majoor Diepenheim den last, met 3 compagnieën<br />

van het rechterhalf 3e bataljon Infanterie op dat punt<br />

te blijven, ter bescherming van den schausarbeid en tevens het<br />

landschap Lepong te verkennen. — De 4e compagnie van dat


222<br />

bataljon benevens de 2 compagnieën barisan keerden met den<br />

civielen en militairen bevelhebber over Boekit Seboen, den<br />

15en Juli, naar Kota-Radja terug.<br />

Aan de oprichting van den post Kroeëug Raba waren vele<br />

bezwaren verbonden. Zij bestonden in den aanvoer van de<br />

daarvoor bestemde materialen, bewapening, kazerneering en<br />

vivres. Met den Kapitein ter zee, commandant der maritieme<br />

middelen in de wateren van Atjeh, was de civiele en militaire<br />

bevelhebber reeds den lOe« Juli uit Lampagar in overleg getreden<br />

om al het voor den post benoodigde te Olehleh op een<br />

particulier stoomschip — de Marion, gezagvoerder Osborne<br />

— te laden en dit vaartuig, onder begeleiding van een oorlogschip,<br />

naar de baai van Kroeëng Raba te laten stoomen en met<br />

medewerking van de Marine te laten lossen. In verband hiermede<br />

hadden de verschillende militaire chefs te Kota-Radja bevelen<br />

ontvangen, alles wat voor den nieuwen post noodig was, in de<br />

Marion te laden en dit schip den 13en Juli naar de Kroeëng<br />

Raba-baai te laten stoomen. Het antwoord van den stationscommandant<br />

was echter alles behalve bemoedigend. Hij schreef<br />

namelijk, »dat in dit jaargetijde de Kroeëng Raba-baai een deislechtste<br />

ligplaatsen voor schepen op de Westkust is, daar de<br />

volle Oceaandeining er onophoudelijk inrolt, en het daar ook<br />

in den regel slechter weder is dan verder om de Zuid; het<br />

gewone geval in de nabijheid van in zee uitstekende bergachtige<br />

landpunten."<br />

»Zonder nog te spreken van de mogelijkheid, dat misschien<br />

weken kunnen verloopen, waarin, met beladen sloepen vooral,<br />

het landen zonder totaal verlies niet doenlijk is, moet bij de<br />

hier onverwacht opkomende zware buien een stoomschip eene<br />

zeer krachtige machine hebben om ten allen tijde het van lagen<br />

wal af te houden."<br />

»Ik bezit hier zulk een stoomschip niet en kan daarom niet de<br />

verzekering geven, dat een der oorlogschepen het zal kunnen<br />

wagen in de baai binnen te loopen."<br />

»Op grond van een en ander verzoek ik u beleefdelijk niet


223<br />

onvoorwaardelijk op assistentie dezerzijds te willen rekenen, en<br />

ik acht het zelfs mijn plicht de aandacht van UHEd. Gestr.<br />

te vestigen op de mogelijkheid van totaal verlies van geschut,<br />

amunitie en vivres, die voor debarkement zullen bestemd worden."<br />

»Ik ontvang daar juist 1) uit Kota-Radja een telegram, mij<br />

meldende, dat in plaats van den 13en, reeds m<strong>org</strong>en de Marion,<br />

van hier naar de Kroeëng Raba-baai zal vertrekken, en tevens<br />

wordt verzocht tegelijk een oorlogstoomschip daarheen te dirigeeren."<br />

»Mijn antwoord per draad komt in hoofdzaak neder op het<br />

bovenvermelde. De machines van de Marion zijn misschien<br />

krachtiger dan die van de hier aanwezige oorlogschepen, maar<br />

het gevaar voor de sloepen blijft hetzelfde."<br />

Was de toestand overdreven? Den 13en Juli, des m<strong>org</strong>ens<br />

om 4 uur stoomde de Marion, door een oorlogschip begeleid,<br />

van de reede van Olehleh, koers zettende naar de baai van<br />

Kroeëng Raba. Ter hoogte van Koningspunt was de commandant<br />

van het oorlogschip, tengevolge van wind en hooge zee,<br />

o-enoodzaakt, terug te keeren en gaf mede den last daartoe aan<br />

den «rezao-voerder van de Marion. Beide schepen lieten in den<br />

voormiddag van denzelfden dag weder het anker vallen ter<br />

reede van Olehleh. De Heer Osborne, gezagvoerder van de<br />

Marion, een man vol ijver en goeden wil, die reeds vele en<br />

uitstekende diensten in Atjeh had bewezen, begaf zich daarop<br />

aan wal en ging op eigen gelegenheid, te paard, naar de baai<br />

van Kroeëng Raba om zich daar persoonlijk van den toestand<br />

van het strand te overtuigen. Naar zijn oordeel bestond er des<br />

m<strong>org</strong>ens nu en dan, gedurende een paar uren, wel gelegenheid,<br />

met sloepen het een en ander aan wal te brengen, zoodat hij<br />

de vergunning vroeg, met zijn schip naar de baai te stoomen.<br />

Dit werd hem, op zijne eigene verantwoordelijkheid, toegestaan ;<br />

maar het bleek al spoedig, dat de Heer Osborne te veel op<br />

geluk had gerekend; want, in den vroegen m<strong>org</strong>en van den<br />

1) De brief van den stationscommandant is gedateerd 11 Juli.


224<br />

15en Juli in de baai aangekomen, was het hem niet mogelijk,<br />

iets met sloepen aan wal te brengen, zoodat hij er zich toe<br />

bepalen moest, eenige geniematerialen, zooals bamboe, panlatten,<br />

asphaltvilt, enz., zooveel mogelijk in bundels bijeengebonden,<br />

over boord te werpen en aan het strand te laten spoelen ; dat<br />

hiermede eene aanmerkelijke hoeveelheid materialen verloren<br />

ging, behoeft niet te worden gezegd. Intusschen namen wind en<br />

hooge zee in den loop van den dag zoodanig toe, dat de Marion<br />

op haar anker begon te drijven en gevaar liep, te stranden. Alle<br />

krachtsinspanning der machine was noodig, het schip weder<br />

zeewaarts te brengen, zoodat de gezagvoerder het geraden achtte,<br />

naar Olehleh terug te keeren. De Generaal W i g g e r s van<br />

K e r c h e m, die, na ontvangst van bovenstaand bericht van den<br />

stationscommandant, de ouzekere kans op lossen van de zeezijde<br />

niet wilde afwachten, had intusschen naar andere middelen laten<br />

omzien om de versterking te Kroeëng Raba, al ware het dan<br />

ook voorloopig, met gebrekkiger middelen op te richten. — De<br />

kampong Moesang gaf met de daarin aanwezige woningen gelegenheid<br />

daartoe. Bevelen werden gegeven, voor zooveel noodig,<br />

van de materialen van dien kampong gebruik te maken. Den<br />

eerstaanwezenden Genieofficier te Kota-Radja werd opgedragen,<br />

over land nog zooveel mogelijk materialen naar Kroeëng Baba<br />

te zenden. Voor de bewapening der versterking werden voorloopig<br />

bestemd 2 kanonnen van 8 cM. Berg. — Den HenJuli<br />

werd met den schansarbeid een begin gemaakt, onder toezicht<br />

van den Kapitein der Genie J. J. Staal, die dat den 19en Juli<br />

overgaf aan den len Luitenant der Infanterie H. W. N ij e nhuis,<br />

met genie materialen van Kota-Radja aangekomen. Op<br />

laatstgenoemden datum was de palissadeering gesteld en den 23°"<br />

d.a.v. ontving de civiele en militaire bevelhebber het bericht,<br />

dat de versterking in zooverre gereed was, dat zij de bezetting<br />

kon opnemen, waarop eene compagnie van het linkerhalf 3e<br />

bataljon Infanterie, te Longbatah Zuid in bezetting, last ontving,<br />

den 26cn Juli de versterking te Kroeëng Raba te bezetten. De<br />

sectie berg-Artillerie was den '21 t.v. door eene sectie veld-Ar-


225<br />

tillerie (2 kanonnen van 8 cM. Veld) vervangen en naar Kota-<br />

Radja teruggekeerd.<br />

Nadat de versterking voltooid was, gaf de Majoor Diepenheim<br />

uitvoering aan de opdracht, het ten zuiden van de<br />

Kroeëng Raba gelegen terrein benevens de moekim Lepong te<br />

verkennen. Na den 24en Juli ten zuiden van zijn bivouac enkele *<br />

verkenningen te hebben laten doen om zich er van te overtuigen,<br />

dat de vijand — die ons gedurende de werkzaamheden aan de<br />

versterking niet gestoord, maar zich toch telkens in kleine benden<br />

op de aangrenzende heuveltoppen vertoond had — zich niet<br />

in de onmiddellijke nabijheid ophield, verliet die hoofdofficier den<br />

25en d a.v., des m<strong>org</strong>ens te 6Va uur het bivóuac met eeu detachement<br />

van 4 officieren en 103 onderofficieren en manschappen,<br />

benevens 1 officier en o minderen der mineurs en eenig<br />

personeel voor de ambulance. Na een marsch van drie en een<br />

half uur bereikte het detachement Lepong. Het kamponghoofd,<br />

zijn zoon en enkele notabelen kwamen den troep tegemoet en<br />

boden, ten blijke hunner goede gezindheid, jonge klappers aan.<br />

Vrouwen en kinderen waren in den kampong gebleven, het vee<br />

liep in de weide ; kortom, alles duidde aan, dat men hier niet tot<br />

het plegen van vijandelijkheden wenschte over te gaan. Langs den<br />

afgelegden weg had het detachement geen vijand bespeurd en<br />

de inlichtingen, welke men van hem te Lepong ontving, waren<br />

van weinig beteekenis. Het eenige wat men hoorde, was, dat<br />

T o e k o e T j i h i q L a m n g a eene wond aan het been had<br />

bekomen en zijne bende voor het meerendeel verloopen was,<br />

zoodat hij niet meer dan 20 volgelingen had ; maar waar hij<br />

zich bevond, wist men niet te zeggen. Te 10 3 /4 uur des voormiddags<br />

nam de Majoor D i e p e n h e i m den terugmarsch aan.<br />

De weg, die het detachement van de versterking te Kroeëng<br />

Raba was gevolgd, liep grootendeels langs het strand en bestond<br />

uit een voetpad, dat blijken droeg van veel begaan te<br />

worden. Bijzondere moeilijkheden had het terrein niet opgeleverd<br />

; alleen bij den kampong Ritieëng moest een kleine,<br />

steile heuvel worden overgetrokken ; terwijl voorts een drie- of<br />

15


226<br />

viertal groote beken werden doorwaad, die, bij eene breedte van<br />

15 à 20 M., eene diepte van 0,50 tot 1 M. hadden. 1) Begeleid<br />

door Toekoe Nja Ali, zoon van het kamponghoofd van<br />

Lepong, kwam het detachement tegen 2 uur des namiddags in<br />

het bivouac van Kroeëng Raba terug.<br />

De gevolgen van deze verkenning waren, dat de nog uitgewekenen<br />

der IV moekims ongehinderd in hunne kampongs konden<br />

terugkeeren, het hoofd en de bevolking van Lepong weder<br />

onder het gezag van Toekoe Lampasei kwamen en den<br />

bewoners van de door onze troepen bezochte streek de vergunning<br />

werd gegeven, in de nabijheid van onzen post Kroeëng<br />

Raba hunne koopwaren (voornamelijk gevogelte, visch en vruchten)<br />

te slijten. Bovendien had die verkenning de zekerheid gegeven,<br />

dat de bevolking niet gestemd was tot het plegen van<br />

vijandelijkheden. Gaf zij echter ook de overtuiging, datzij niet<br />

met den vijand zoude heulen of hem ten minste ongedeerd ziju<br />

gang laten gaan ? In geenen deele. De bevolking van Lepong<br />

zat tusschen twee vuren. Voor haar was het zaak, te trachten,<br />

zich aan geene der beide partijen te houden. Zij was bovendien<br />

te zwak, zich met geweld tegen een der partijen te kunnen<br />

verzetten. Zoolang van onze zijde niet getoond was, dat onze<br />

troepen, zoo noodig, ook haar gebied konden bereiken, bleef zij<br />

tegenover ons bestuur openlijk eene vijandige houding aannemen,<br />

Nauwelijks had zij evenwel gezien, dat onze troepen in<br />

aantocht waren en T o e k o e T j i h i q L a m n g a de vlucht<br />

had genomen of zij veranderde hare houding, toonde alle teekenen<br />

van welwillendheid tegenover ons bestuur en stelde zich<br />

weder onder haar wettig hoofd, Toekoe Lampasei. De<br />

verhouding tusschen haar en hare ons nog vijandig gezinde<br />

stamgenooten veranderde evenwel daardoor niet. Deze konden<br />

altijd — zoo al niet op hare rechtstreeksche hulp — zeker op<br />

1) Zie de hierbijgevoegde schets No. 4 (Figuratieve schets van het terrein<br />

tusschen Kroeëng Raba en Lepong, schaal 1: 50000) en de door het<br />

Topographisch bureau te Batavia uitgevoerde kaart van Groot-Atjeh schaal<br />

1 : 50000, uitgave 1 Januari 1879.


227<br />

hare onzijdigheid blijven rekenen. Deze gedragsregeling is de<br />

gebruikelijke, niet alleen bij de Atjehsche, maar bij de geheele<br />

Inlandsche bevolking. Haar eigenbelang — het is reeds hierboven<br />

gezegd — brengt dat mede. Hoe veel ongelegenheden<br />

ons zoodanige gedragsregeling reeds veroorzaakt heeft, wij kunnen<br />

de klippen, die zij aanbiedt — ook door onze weinige kennis<br />

van volk, taal en land en omdat wij in den regel tegen de<br />

geslepen Inlandsche politiek niet opgewassen zijn — zoo moeilijk<br />

vermijden.<br />

De tegenwoordigheid der colonne van den Majoor Diepenheim<br />

was dus bij onzen post te Kroeëng Raba niet meer noodig.<br />

De Generaal Wigge r s van Kerchem wenschte<br />

echter haar terugmarsch naar Kota-Radja te benutten, den<br />

vijand — zoo noodig - te verdrijven uit het om en nabij den<br />

pas van Gli Taroem, tegenover onzen post Boekit Daroe geleden<br />

terrein. Genoemd hoofdofficier ontving dan ook den last,<br />

den 27 on Juli met 4 compagnieën van het rechterhalf 3e bataljon<br />

Infanterie naar Boekit Seboen te marcheeren en daar gedurende<br />

den nacht het bivouac te betrekken. Na de dwangarbeiders<br />

der colonne, met uitzondering van die, bestemd voor<br />

de ambulance en het transport der munitie en kookgereedschappen,<br />

aan den postcommandant van Boekit Seboen te hebben<br />

overo-egeven, als benoodigd voor het vivrestransport van dezen<br />

post naar Kroeëng Raba, moest de Majoor Diepenheim,<br />

over den pas van Gli Taroem, den 28en Juli naar Boekit Daroe<br />

marcheeren en alles, wat op dien marsch van den vijand gezien<br />

werd vernielen. Waren zijne troepen niet te vermoeid, dan<br />

moest hij nog denzelfden dag den terugmarsch naar Kota-Radja<br />

aannemen. - De Kolonel Van der Heijden, commandant<br />

der zuidoosterlinie, ontving tegelijkertijd den last, uit zijne linie<br />

eene voldoende sterke infanteriecolomie samen te stellen en<br />

deze, onder de bevelen van een hoofdofficier, langs het zuidelijk<br />

gelegen gebergte te laten marcheeren tot Boekit Daroe om<br />

den mogelijk op het doorloopen terrein aanwezigen vijand op<br />

te jagen, nadeel toe te brengen en zoo mogelijk op de troepen


228<br />

van den Majoor Diepenheim te werpen. Beide colonne -<br />

commandanten werden met de gegeven bevelen en de rnarschlijnen<br />

bekend gemaakt. De civiele en militaire bevelhebber zou<br />

zich naar Boekit Daroe begeven.<br />

De troepenbewegingen hadden den 27 en en 28en Juli volgens<br />

de gegeven bevelen plaats. De colonne van den Majoor Diepenheim<br />

vond langs de hellingen van het gebergte in de<br />

IV moekims eenige pas gebouwde hutten, die verbrand werden ;<br />

maar van den yijand zag zij slechts enkele uit het gebergte en<br />

die hutten vluchtende gewapende Atjehers, van wie er een<br />

neergeschoten werd. Des m<strong>org</strong>ens om 8 uur bereikte de colonne<br />

Boekit Daroe. De colonne uit de zuidoosterlinie kwam er tegen<br />

10 uur aan; deze werd gecommandeerd door deii Majoor der<br />

Infanterie B. E. M e k e r n en was samengesteld uit 1 luitenant-adjudant,<br />

3 kapiteins, 8 luitenants, 165 Europeesche<br />

en 165 Inlandsche onderofficieren en manschappen der Infanterie,<br />

1 korporaal-opuemer, i Inlandsche gids, 1 Europeesche<br />

ziekenoppasser, 12 dwangarbeiders met 6 tandoes en 8 dwangarbeiders<br />

met 4 kistjes patronen. De colonne was des m<strong>org</strong>ens<br />

om 6 uur van Biloel Zuid afgemarcheerd, maar had,<br />

steeds den voet van het gebergte volgende, veel oponthoud<br />

gehad bij het overtrekken van een drietal kleine beken met steile<br />

oevers, waarover bruggen geslagen moesten worden. Van den<br />

vjjand was echter geen spoor ontdekt. Beide colonnes betrokken<br />

het bivouac in de nabijheid der mesigit van Boekit Daroe. Na<br />

uitgerust te hebben, ontving de Majoor M e k e r n den last, des<br />

namiddags om 3 uur van Boekit Daroe, over Lamkoenjit, Lamrong<br />

en Lamsajoeng, naar Lambaroe terug te marcheeren ; terwijl<br />

de militaire en civiele bevelhebber met de colonne van<br />

den Majoor Diepenheim op hetzelfde uur langs Ketapan<br />

Doewa naar Kota-Radja terugkeerde.<br />

De laatstvermelde troepenbewegingen waren een gevolg van<br />

de ontvangen berichten van den commandant der zuidoosterlinie,<br />

waaruit bleek, dat zich achter onze postenlinie voortdurend<br />

kleine benden vijanden ophielden, die er het terrein onveilig


229<br />

maakten. Bij de mesigit van Boekit Daroe o. a. had men telkens<br />

vijandige Atjehers gezien ; den lOen Juli was er een Inlandsch<br />

fuselier, die zich ongevraagd uit de versterking verwijderd<br />

had, tenauwernood uit de handen van eenige moordenaars gekomen<br />

en den 17 en Juli had eene sluippatrouille wederom eenige<br />

vijanden in de mesigit gezien, die er verrast en van wie 3 neergeschoten<br />

werden. De tot dusverre gespaarde mesigit werd nu<br />

op last van den civielen en militairen bevelhabber aan de vlammen<br />

prijsgegeven.<br />

Onze veelvuldige patrouilles en hinderlagen tusscheD en achter<br />

onze posten hadden slechts nu en dan het geluk, eenige vijanden<br />

neer te leggen. Zoo verraste eene hinderlaag van den 8en op den 9en<br />

Juli tusschen Kajoe-Le en Atoë enkele Atjehers, die ons gebied<br />

wilden binnensluipen en werden er 2 neergeschoten. Eene uit<br />

Biloel Zuid gezonden patrouille onder den len Luitenant Van<br />

Berg, sterk 2 officieren en 40 manschappen, trok, door een<br />

gids geleid, den lOen Juli des m<strong>org</strong>ens om 4 uur het ten zuiden<br />

van den post gelegen gebergte in en wist in een der ravijnen<br />

eenige Atjehers te omsingelen. Door den gids tevergeefs gesommeerd,<br />

zich aan den patrouillecommandant over te geven, opende<br />

deze, toen hij zag, dat zij hem ontvluchten wilden, een piongeerend<br />

vuur op den vijand, tengevolge waarvan 7 Atjehers<br />

gedood werden. De in deze schuilplaats gevonden woningen<br />

werden daarop verbrand, waarbij een onzer soldaten door een<br />

uit een brandend huis vluchtenden Atjeher verwond werd. De<br />

patrouille keerde, na 25 geweren, 1 donderbus, eenige lansen<br />

en klewangs benevens vaatjes kruit, en patronen buitgemaakt<br />

te hebben, naar Biloel Zuid terug.<br />

Tegenover dit, in een guerillaoorlog niet gering voordeel stond<br />

helaas een even groot nadeel-, de overvalling van een escorte<br />

op 17 Juli, van Boekit Daroe naar Ketapan Doewa gaande.<br />

Het bestond uit twee gedeelten; het eene, sterk 8 gewapende<br />

fuseliers, onder bevel van den Europeeschen korporaal W e ns<br />

t i n k, Alg. St. N°. 72470, was bestemd, via Ketapan Doewa,


230<br />

het journaal van den postcommandant naar den liniecommandant<br />

te Pakan Badak te brengen en hier tevens brood te fourageeren ;<br />

het andere, sterk 6 gewapende fuseliers, onder den Europeeschen<br />

korporaal Wijnen, Alg. St. N°. 69147, moest een zieke transporteeren<br />

naar Kota-Radja, waarbij zich 10 dwangarbeiders,<br />

onder geleide van den Europeeschen mineur Van D ij k, Alg.<br />

St. N°. 55557, aansloten om materialen te halen. Des m<strong>org</strong>ens<br />

te 5 3 /4 uur marcheeren beide gedeelten van Boekit Daroe<br />

af. De korporaal W e n s t i n k met zijne 8 manschappen aan<br />

het hoofd. Daarop de mineur met de dwangarbeiders en den<br />

zieke, vervolgens de korporaal Wij n en met zijne 6 soldaten.<br />

De weg gaat over galangans, door grootendeels drassige sawahs.<br />

Het is dus een marsch man voor man. Van eene indeeling in<br />

spits, voor- en achterwacht en hoofdtroep is geene sprake. Men<br />

marcheert zooveel mogelijk opgesloten. De geweren zijn geladen.<br />

Dat is alles wat men doen kan. Ongeveer half weg Boekit Daroe<br />

en Ketapan Doewa moet men over eene smalle brug over een<br />

sloot van niet meer dan 1 M, breedte 1). Even ten noorden<br />

van de sloot en een weinig oostwaarts van het te volgeu voetpad<br />

is eene kleine, door struiken en eene pagar omgeven grasvlakte<br />

en een weinig ten noordwesten daarvan eene kleine, met<br />

alang-alang begroeide hoogte. Dit terreingedeelte is door de<br />

noord- en zuidwaarts liggende kampongs aan het gezicht der<br />

beide genoemde posten onttrokken. — Het detachement, dat tot<br />

Ketapan Doewa onder de bevelen van korporaal W e n s t i n k<br />

staat, is ongedeerd tot de sloot gekomen, gaat de brug over<br />

en marcheert langs de grasvlakte ; maar nauwelijks is het hoofd<br />

van den troep bij den noordwestelijken hoek van die vlakte gekomen<br />

of het detachement wordt over zijue geheele lengte langs<br />

de rechterflank fel beschoten. Schrik en verwarring volgen<br />

elkander snel op. De dwangarbeiders kiezen het hazenpad in de<br />

richting van Djempit. De soldaten trekken in dezelfde richting<br />

I) Zie de hierbij govoegde schetsen No. 5 (Situatieschets van het terrein<br />

tusschen Boekit Daroe en Ketapan Doewa, schaal 1: 20000 en Schets van<br />

het gevecht8terrein op den 17«" Juli 187G, schaal 1:5000).


231<br />

terug. De vijand houdt op met het vuren en valt den troep met<br />

het blanke wapen aan. De korporaal W ij n e n ziet echter de<br />

hoogte, die onbezet is. Hij weet haar spoedig te bereiken met<br />

eenige soldaten, 't Is een kostbaar punt, waarvan hij bezit heeft<br />

genomen en dadelijk het vuur op den vijand laat openen. Het<br />

effect daarvan is zoo groot, dat de vijand spoedig in de richting,<br />

van waar hij gekomen is, op de vlucht gaat. Hij blijft<br />

toch nog een oogenblik op het terrein. Daar komt een luitenant<br />

met 25 man opdagen, die de postcommandant van Boekit Daroe,<br />

op het hooren van het vuur en vermoedende, wat er gaande is,<br />

ter hulp heeft afgezonden. Weldra is de vijand van het gevechtsterrein<br />

verdwenen, met medeneming der wapens van de<br />

aan onze zijde gesneuvelden. Dit bedraagt 4 militairen, waaronder<br />

de detachementscommandant ; 2 andere zijn gewond ; 1<br />

daarvan stierf nog denzelfden dag : de mineur Van D ij k. De<br />

vijand, die met 40 à 50 man aanviel, liet 3 lijken liggen en<br />

nam 4 à 5 zijner gewonden mede. Behalve 1 donder bus en 1<br />

revolver, maakten wij 1 Beaumontgeweer, bij eene vroegere gelegenheid<br />

den vijand van onze zijde in handen gevallen, met<br />

een tiental door hem


232<br />

bleken is — gedurende dezen oorlog moest worden geconstateerd<br />

; te talrijker, naarmate het gehalte van het kader verminderde<br />

1).<br />

Hoe schromelijk die maatregelen dikwerf werden verwaarloosd,<br />

bleek op nieuw den lOen Juli. Op dezen datum ontmoetten<br />

twee kleine patrouilles elkander in den kampong MibouwOost.<br />

Van de eene patrouille hadden zich eenige Inlandsche fuseliers<br />

liefst geheel ontkleed om te gaan baden ! De commandant der<br />

andere patrouille, die de badende Inlanders voor Atjehers aanzag,<br />

liet onmiddellijk op hen vuren. Een signaal op den hoorn<br />

van de eene patrouille waarschuwde gelukkig, dat men hier<br />

kameraden, in plaats van vijanden zag en de badenden kwamen<br />

er ongedeerd af.<br />

Tegenover een vijand als den Atjeher en op een terrein als<br />

het zijne, moest elke patrouille, elk detachement de grootste<br />

voorzichtigheid en stiptheid in het verkennen van zulk een<br />

terrein worden vo<strong>org</strong>eschreven. Nauwelijks had men het eene<br />

bericht ontvangen, dat er geen vijand was of men ontving<br />

een ander bericht, dat hij zich weder vertoond had. Niettegenstaande<br />

kort te voren eene sterke militaire macht de VI<br />

moekims en het nabij Lampagar gelegen gebergte doorkruist<br />

had, berichtte de postcommandant te dier plaatse den 24en<br />

Juli, dat zich wederom eene vijandelijke bende in de nabijheid<br />

er van ophield, die hij uit onze versterking aan den voet van<br />

het gebergte had gezien. Den volgenden dag marcheerde eene patrouille<br />

van 70 man uit Olehleh om het aangewezen terrein te<br />

doorzoeken en de bende zoo mogelijk in handen te krijgen;<br />

maar de patrouille keerde terug, zonder iets van den vijand te<br />

hebben gezien. Dat gebeurde zéér dikwijls.<br />

Waar de veiligheid reeds achter onze postenliniën veel te<br />

wenschen overliet, behoeft niet te worden gezegd, dat het onder<br />

1) Oordeelkundig geleide oefeningen en theoriën in den Velddienst hadden<br />

trouwens - dit is een onloochenbaar feit - bij de meeste infanteriecorpsen<br />

van het Indische leger, zoo voor kader als manschappen, te weinig plaats.


233<br />

deze omstandigheden vóór onze liniën zéér onveilig was. Men<br />

behoefde er zich slechts even buiten te begeven, om zeker te<br />

zijn, aangevallen te worden. Zoo was het niet alleen ten zuiden,<br />

maar ook ten noorden van de Atjeh-rivier. Waar men niet<br />

enkele personen kon aanranden of vermoorden, die zich even<br />

buiten onze versterkingen begaven, daar beschoot men onze<br />

posten of werden onze patrouilles of transporten overvallen. 1)<br />

Soms was het dringend noodig, dat enkele soldaten of dwangarbeiders<br />

zich buiten onze versterkingen begaven, hetzij om het<br />

in den naasten omtrek gelegen terrein open te kappen, hetzij<br />

om brandhout of tot herstel van gebouwen als anderszins noodige<br />

materialen te halen. Die corveeën werden natuurlijk<br />

steeds door een gewapend detachement gedekt ; maar meestal<br />

loste de vijand bij die gelegenheden eenige schoten ; soms drong<br />

hij sterker op en ontstond er dan een kort vuurgevecht, zooals<br />

den 27en Juli bij onzen post Atoë Noord, toen er van 's vijands<br />

zijde 8 of 9 vielen en aan onzen kant 1 fuselier gewond werd.<br />

Onze posten te Koewala Gigieëng, Tibang en Lamprit werden<br />

gedurende deze maand zeer vaak door den vijand beschoten;<br />

maar zijn vuur berokkende ons daar geene verliezen. In de<br />

nabijheid der lagunes hield zich steeds een groot aantal Atjehers<br />

1) In het belang van de veiligheid werd in liet aan ons gezag onderworpen<br />

gedeelte van Groot-Atjeh door het civiel bestuur het zoogenaamde passenstelsel<br />

ingevoerd, leder Atjeher, die niet vnor vijand aangezien of behandeld<br />

wilde worden, moest, wanneer hij zich van den eenen naar den anderen<br />

kampong wilde begeven, van een pas voorzien zijn. Dat die passen door de<br />

goedgezinde aan de vijandige Atjehers ovcgedaan werden en deze zoodoende<br />

ons gebied op eene gemakkelijke wijze binnenslopen, kon moeilijk<br />

worden belet. Hoe was contrôle onzerzijds mogelijk 1 Bij het doorzoeken der<br />

kleederen van de op 17 Juli tusschon Boekit Daroe en Ketapan Doewa gesneuvelde<br />

Atjehers vonden wij twee pas.'en, een gedateerd ülehleh, 25 Maart<br />

1876, houdende verlof om van Lampasei naar Bjempah te gaan, en een gedateerd<br />

Boekit Seboen, 6 ,luli 1876, geldig voor zes dagen van Anaq Paja<br />

over Pakan Badak, Sinangri en Olehleh naar Lampasei te gaan. Het is niet<br />

geconstateerd kunnen woiden of de gesneuvelde Atjehers dezelfde personen<br />

waren, wion die passen werden uitgereikt; maar in elk geval kan worden<br />

gezegd, dat ook dit middel van contrôle weinig baatte.


234<br />

op, die zich echter niet alleen met de vischvangst en den zoutaanmaak<br />

bezighielden, maar ook — vooral des nachts — dat<br />

vreedzaam bedrijf tegen verraderlijke plannen verwisselden. Zoo<br />

klom b. v. een hunner in den nacht van 9 op 10 Juli tegen<br />

een der buiten onze versterking te Lamara N. O. staande lantaarnpalen<br />

op, hetzij om het licht te blusschen of de lamp te<br />

stelen ; gelukkig werd hem de uitvoering van zijn plan tijdig<br />

belet. Wij citeeren dit feit slechts als een bewijs van de stoutmoedigheid<br />

van den vijand. Zoo waren er legio. In den m<strong>org</strong>en<br />

van den 24en Juli bemerkte men op onzen post te Tibang, dat de<br />

vijand gedurende den afgeloopen nacht op korten afstand van<br />

de versterking in de Kroeëng Titi Pandjang over de geheele<br />

breedte der rivier een staketsel had gemaakt, waardoor de Atjehers,<br />

die gingen visschen of naar den overwal wenschten te<br />

gaan, geheel aan ons oog onttrokken waren. Van den laagsten<br />

waterstand gebruik makende, liet de postcommandant van Tibang<br />

in den vroegen m<strong>org</strong>en van den 26en Juli de Titi Pandjang<br />

door eene patrouille doorwaden en aan den tegenovergestelden<br />

oever stelling nemen ; terwijl onder bescherming der patrouille 1)<br />

1; Zooals herhaaldelijk, ook uit dit werk, gebleken is, wordt in het<br />

Indische leger zeer vaak de naam van patrouille aan een detachement gegeven,<br />

dat niet sterk genoeg is om colonne te worden genoemd, zonder dat<br />

men hierbij aan de gewone beteekenis van het woord patrouille moet hechten.<br />

Deze vreemde titulatuur hebben wij in talnjkejournalon on gevechtsrapporten<br />

over deze, zoowel als over eene vroegere en latere periode van don Atjehschen<br />

oorlog aangetroffen. Zo dateert niet van dozen oorlog. [Zio YV. A.<br />

Van Rees, »De Bandjermasingscho krijg, 1859 — 1863," '2 dln. Luitenant-Generaal<br />

Ver spy c k, ȟe Generaal Van S w i e t e n en de Waarheid"<br />

en vele andere werken en brochures over Indische kiïjgsgeschiedenis.]<br />

Wij hebben, uit offtcieelé bescheiden puttende, die titulatuur - behalve daar<br />

waar do welluidendheid vorderde, niet telkens hetzelfde woord te gebruiken —<br />

zooveel doenlijk getrouw overgonomen, ook om hen, die mot deze specifiek<br />

Indische definitie niet bekend zijn, daarmede in kennis te brengen zonder<br />

dien tot begripsverwarring aanleiding gevonden naam zoodoende het<br />

krijgen van burgerrecht gemakkelijker te willen maken. Ook in de Indische<br />

tactiek mag men aan do hierbedoelde detachementen geene benaming<br />

geven, die met den aard van hun dienst niet overeenkomt. Ook in die


235<br />

door eenige manschappen aan de opruiming van het staketsel<br />

werd gewerkt. De vijand liet niet alleen dit werk ongestoord<br />

toe, maar de patrouille werd zelfs geen enkelen Atjeher gewaar ;<br />

zij zette haar marsch vervolgens in oostelijke richting voort<br />

lot in de nabijheid van de Kroeëng Tjoet en keerde daarop<br />

ongehinderd naar Tibang terug, na eenige ledige woningen doorzocht,<br />

enkele wapens buitgemaakt, eenig vischtuig vernield en<br />

enkele kleine visschersvaartuigen in de Titi Pandjang onbruikbaar<br />

gemaakt te hebben. Waar was de vijand? Waarschijnlijk op<br />

dat oogenblik elders. Was hij er slechts in gering aantal aanwezig<br />

of op verren afstand daarvan verwijderd, hij zoude stellig eenige<br />

schoten hebben gelost. — Den 2'2en Juli marcheerde eene<br />

patrouille tusschen Oleh Karang en Kota-Alam. De vijand zag<br />

dat op grooten afstand, maar had de patrouille waarschijnlijk<br />

niet kunnen overvallen of aanvallen; van onze zijde kon men<br />

tactiek zijn patrouilles niets anders dan kleine troeponafdeelingon, die voor<br />

de veiligheid van eene marcheerende of bivakkeerende troepenmacht of van<br />

eene versterking of een post uitgezonden worden om berichten omtrent den<br />

vijand in te winnen, den naasten omtrok te verkennen, kortom te zien ofte<br />

zoeken of er in de nabijheid van do troepenmacht of den post iets is of<br />

gebeurt, dat aan de veiligheid van den troop of de bezetting gevaar zou<br />

kunnen veroorzaken. Be patrouilles hebben nooit een ander karakter gehad<br />

en mogen hebben dan dat van kondschappers voor de veiligheid van den<br />

troep of don post: Be bevoegdheid o:n offensief te handelen is aan deze<br />

kleine, zooveel mogeljjk ongezien, marcheerende troepenafieelingen uitdrukkelijk<br />

verboden. N'iet daarentegen aan de hierbedoolde detachementen, die<br />

ook in Atjeh door het groä onzer officieren patrouilles werden genoemd.<br />

|Zie o. a. het werk van den Luitenant-Generaal Van Swicten, »De<br />

lit. Gen. 1. Van S wieten contra den Luit. Gen. G. M. V e r s p y c k."]<br />

Detachementen, belast met het onderzoek van do gezindheid der bevolking<br />

in de voornaamste kampongs, het bevestigen van de rust door do veiligheid<br />

op de gemeenschapswegen te bewaren, bescherming te verleenen aan de<br />

goedgezinde bevolking, het gevangennemen van kwaadwilligen, het medevoeren<br />

van gijzelaars, het opsporen der voorraadschuren van den vijand en<br />

der verblijfplaatsen van de voornaamste en invloedrijkste hoofden, het uiteendrijven<br />

on rusteloos vervolgen van verspreide benden, enz., noemt men —<br />

volgons het tor beproeving gegeven »Voorloopig voorschrift op den Verdienst<br />

voor het Ned.- Indisch leger" — verkenninasdelachementen.


236<br />

slechts 4 of 5 vijandelijke schutters gewaar worden ; niettemin<br />

werd op dien afstaud nog het vuur geopend, zoo het scheen<br />

uit Beaumont-geweren, en kreeg de patrouille nog twee geblesseerden.<br />

Het scheen, dat het in den vierhoek Lamprit — Kota-Alam<br />

— Pango — Oleh Karang altijd door even onveilig moest<br />

blijven. Den 12en Juli b. v. had de vijand het op eenige Chineesche<br />

handelaren gemunt, die zich van Lamprit naar Kota-<br />

Alam begaven. Door hem in de nabijheid van laatstgenoemden<br />

post overvallen, lieten zij hunne koopwaren in den steek en<br />

wisten onder een vervaarlijk geschreeuw dien post ongedeerd<br />

te bereiken.<br />

Van ernstiger aard was het, wat den 14en Juli tusschen<br />

Pango en Kota-Alam gebeurde. De weg, die toen beide posten<br />

verbond, was nog slechts een smal voetpad, dat zich door het<br />

dichtbegroeide terrein heenkronkelde, nu eens de Atjeh-rivier<br />

dicht naderende, dan weer een honderd passen zich daarvan<br />

verwijderende, hier en daar over kleine, opene vakken, grasoi<br />

suikerrietvelden, gaande. De bovenbedoelde vierhoek werd<br />

toen bezet door het linkerhalf 9e bataljon Infanterie 1), met de<br />

1) Een linker- of een rechterhalf bataljon Infanterie telde toen, met den<br />

olfieier van Gezondheid en den kw arti ermee* f er, 20 officieren en 506<br />

onderofficieren en manschappen. De <strong>org</strong>anieke formatie der Infanterie<br />

telde toen 18 veldbataljons, behalve de garnizoensinfanterie. Elk veldbataljon<br />

telde volgens de legérformatie van 1853 zes compagnieën of 20 officieren<br />

en 720 onderofficieren en manschappen. Van die veldbataljons kende men<br />

slechts twee gesplitste bataljons: het 1


237<br />

artilleriebezetting eene troepenmacht van ruim 500 man uitmakende.<br />

Het brood en vleesch voor de bezetting van Pango moest<br />

eiken middag te Kota-Alam worden gefourageerd, dat steeds<br />

onder bescherming van een gewapend detachement plaats vond.<br />

Den 14en Juli des namiddags om 3 uur verliet zoodanig detachement<br />

Pango, onder de bevelen van den sergeant It i b b i n k,<br />

Alg. St. N° 75582, en sterk 21 gewapenden (1 Inlandsen<br />

korporaal, 10 Europeesche en 10 Inlandsche fuseliers); daarbij<br />

bevonden zich 6 ongewapende Inlandsche fuseliers om het<br />

brood en vleesch te dragen, alsmede 8 Inlandsche vrouwen, die<br />

via Kota-Alam ter markt naar Kota-Radja wenschten te gaan.<br />

Bij het vertrek van Pango was de marschindeeling als volgt:<br />

aan het hoofd de Inlandsche korporaal met de 10 Europeesche<br />

fuseliers; in het midden de ongewapenden en de vrouwen;<br />

daarachter de 10 Inlandsche fuseliers met den detachementscommandant.<br />

Het detachement marcheerde op twee gelederen<br />

uit de flank; de geweren werden over den schouder gedragen,<br />

maar waren niet geladen. Toen het circa een half uur gemarcheerd<br />

had en halfweg Pango — Kota-Alam was, hoorde men<br />

op beide posten een hevig geweervuur. Terecht maakte men<br />

er de gevolgtrekking, dat het detachement met den vijand in<br />

vuurgevecht was, zoodat de beide postcommandanten onmiddellijk<br />

patrouilles, onder de bevelen van een officier, lieten uitrukken<br />

om hulp te verleenen. Die hulp kwam echter te laat. De van<br />

Pango gezonden patrouille, onder den 2ea Luitenant Lange,<br />

ontmoette op haar snellen marsch eenige vluchtende vrouwen<br />

en ongewapende fuseliers, die haastig mededeelden, dat het<br />

detachement door een overmachtigen vijand onverwachts aangevallen<br />

en uit elkander geslagen was en van onze zijde reeds<br />

verscheidene dooden en gewonden waren gevallen. Doormarcheerende,<br />

kwam de Luitenant Lange spoedig op de plaats<br />

des onheus, maar vond daar, behalve de dooden en zwaargewonden,<br />

nog slechts 5 gewapende fuseliers (1 Europeaan en 4<br />

Inlanders), van wie er nog twee gewond waren, die zich achter<br />

eene pagar opgesteld en van daar den vijand beschoten en


238<br />

verdreven hadden. — Op den linkeroever der Atjeh-rivier werden<br />

ook een paar soldaten en enkele vrouwen gezien ; terwijl<br />

later bleek, dat anderen in de richting van Kota-Alam gevlucht<br />

waren. De vijand had het detachement op eene opene vlakte,<br />

circa 200 passen lang en 150 passen breed, uit den kampong<br />

aangevallen. In het midden was de vlakte door eene dunne<br />

heg in tweeën verdeeld ; de heg was evenwijdig aan de rivier<br />

en achter de heg was een droge sloot of waterleiding. — Meer<br />

hoorde men omtrent dit treurig feit voorloopig niet; maar een<br />

ter zake ingesteld onderzoek bracht het navolgende aan het<br />

licht. Toen het hoofd van het detachement het noordelijk<br />

gedeelte der bovenbedoelde vlakte genaderd was, viel op zijn<br />

rechterflank plotseling een schot, dat dadelijk door een twintigtal<br />

andere schoten gevolgd werd. Hoewel het detachement<br />

weldra over zijne geheele lengte werd bestookt, waren de meeste<br />

schoten toch gericht op de aan het hoofd marcheerende Europeanen.<br />

De eerste slachtoffers van het vijandelijk vuur waren<br />

de Europeesche sergeant en de Inlandsche korporaal benevens<br />

eenige fuseliers en vóór dat de anderen tot tegenweer gereed<br />

waren, viel de vijand hen met het blanke wapen aan en joeg<br />

hu het detachement uiteen. Op het oogenblik der overvalling<br />

had het detachement eene lengte van 50 à 60 passen; het<br />

moet dus op één gelid gemarcheerd hebben, hetgeen in den<br />

kampong, over het smalle voetpad, ook niet anders mogelijk<br />

was. De 5 gewapende fuseliers, die zich achter de heg opgesteld<br />

en van daar den vijand beschoten hadden, schatten dezen<br />

ongeveer 30 man, allen met geweer en klewang gewapend.<br />

Onmiddellijk nadat het detachement uiteengeslagen was, ontnam<br />

de vijand aan onze dooden en gewonden hunne wapens en<br />

maakte daarmede eene achterwaartsche beweging; een oogenblik<br />

daarna gaf een geheel in het rood gekleede Atjeher,<br />

waarschijnlijk het hoofd der bende, een bijzonder geluid te<br />

hooren, waarna allen, met medeneming hunner dooden en<br />

gewonden, het hazenpad kozen. — Spoedig daarna verscheen<br />

de patrouille van Pango en vervolgens die van Kota-Alam-


239<br />

Ons verlies bedroeg aan gesneuvelden : de Europeesche sergeant,<br />

de Inlandsche korporaal, 4 Europeesche en 4 Inlandsche fuseliers<br />

; aan gewonden : 3 Europeesche en 4 Inlandsche fuseliers.<br />

Van de 22 gewapenden waren er dus 17 gesneuveld en gewond!<br />

Maar dit was niet alles. In 's vijands handen vielen: 15acbterlaadgeweren<br />

compleet, 2 bajonetten, 9 kapmessen met scheden,<br />

1 zaagmes met schede, 15 geweerriemen, 15 gordels, 14 patroontasschen,<br />

11 patroonzakken, 10 schoenen tot kapmes, 14<br />

oliefleschjes, 14 schroevedraaiers en ongeveer 600 scherpe patronen!<br />

Onze nederlaag was dus volkomen. Het had moeilijk<br />

anders kunnen zijn. Ook hier werd maar do<strong>org</strong>emarcheerd zonder<br />

de minste voorz<strong>org</strong>smaatregelen, zonder eene enkele poging<br />

om het terrein nu en dan te verkennen of in het minst aan<br />

de mogelijkheid van eene ontmoeting met den vijand te denken.<br />

De geweren waren zelfs niet eens geladen! Geen wonder, dat<br />

toen de vijand dit z<strong>org</strong>eloos loopende detachement onverhoeds<br />

met zijn vuur begroette en daarna met het blanke wapen aanviel<br />

allen door ontsteltenis bevangen werden, een ieder zich<br />

zoo goed mogelijk trachtte te redden, maar zij die zich niet<br />

spoedig genoeg uit de voeten konden maken, vermoord of<br />

zwaar gewond werden. Van de ongewapende fuseliers had slechts<br />

één eene lichte blessure bekomen, terwijl van de vrouwen geene<br />

enkele werd gewond.<br />

Het bleef echter niet bij dit onheil in deze streken. Den28en<br />

Juli marcheerde een detachement van Kota-Radja naar Oleh<br />

Karano- ter begeleiding van den officier van Gezondheid der<br />

2e klasse Dr. Döring, die den marsch te paard maakte. Het<br />

detachement bestond uit 1 Europeesch sergeant, 1 Madoereesch<br />

sergeant, 1 korporaal, 1 hoornblazer en 13 fuseliers, allen Madoereezen<br />

van de barisan benevens 1 Europeesch korporaal, 5<br />

Europeesche fuseliers en 8 Inlandsche fuseliers van een der infan<br />

teriecorpsen, samen 31 onderofficieren en manschappen, onder<br />

het commando van den 2.en Luitenant der barisan Raden<br />

A r i o S e t j o N e g o r o van Baiigkallang. De spits bestond<br />

uit den Europeeschen sergeant en 3 Madoereesche fuseliers en


240<br />

20 passen daarachter volgde de rest van het detachement. De<br />

officier van Gezondheid reed nagenoeg achteraan. Tusschen Kota-<br />

Alam en Oleh Karang liep het te volgen voetpad langs onze<br />

geslechte versterking Lemboeq Oost 1) en van hier over eene<br />

sawah, die sedert eenige jaren niet meer bewerkt, met gras en<br />

alang-alang en hier en daar ook met klein struikgewas begroeid<br />

was ; vervolgens liep het pad door een weinig begroeiden kampong.<br />

Alvorens dezen te bereiken, moest het detachement over<br />

de van Tjapoetoe (Tjot Poetoe ?) komende en naar den Pidirdijk<br />

gaande waterleiding mareheeren, waarvan de oevers hier<br />

eenigszins opgehoogd en van licht struikgewas voorzien waren ;<br />

de diepte der waterleiding bedroeg hier nagenoeg 1, de breedte<br />

ongeveer 1V2 M. Over de waterleiding was hierdoor onze troepen<br />

eene loopbrug gemaakt. Ongeveer 150 M. ten zuiden daarvan<br />

vond men eenige kleine onregelmatige en hier en daar met<br />

struikgewas begroeide terreinverhevenheden. — Het op twee gelederen<br />

uit de flank marcheerende detachement was op circa 25<br />

passen de brug genaderd, toen het plotseling op zijne linkerflank<br />

en in het front van achter het struikgewas van den berm der<br />

waterleiding hevig beschoten werd. Onmiddellijk daarop sprong<br />

een tamelijk groot aantal in het rood gekleede Atjehers, met<br />

het blanke wapen in de hand, achter het struikgewas te voorschijn<br />

en wierp zich op het detachement, dat dadelijk eenige<br />

gesneuvelden en gewonden kreeg en in verwarring in zuidelijke<br />

richting terugtrok. Het paard van den officier van Gezondheid<br />

Döring, door het vuur verschrikt, steigerde en deed den ruiter<br />

vallen, die met één voet aan den stijgbeugel bleef hangen; terwijl<br />

hij moeite deed om los te komen, vielen in zijne nabijheid<br />

3 soldaten, doodelijk getroffen, neder en zag hij een vierde met<br />

den vijand handgemeen. Opstaande, kwam Dr. Döring bij den<br />

Europeeschen fuselier B ou man en een Madoereesch soldaat2)<br />

1) Zie de hierbijgevoegde schotsen No. 6. (Situatieschets van het terrein<br />

tussohen Kota-Alam en Oleh Karang, schaal 1: 20000 en Schets van het gevechtsterrein<br />

op den 28 e " Juli 1876, schaal 1 : 5000.)<br />

2) Niet verre an het punt D, zie schets No. 0 6.


241<br />

en zag hij eenige manschappen van het detachement naar<br />

het punt retireeren, waar hij zich bevond; een ander gedeelte<br />

hield niet verre daarvan 1 ) tegen den opdringenden vijand<br />

stand, die 2) op dat gedeelte nog vuurde. Dr. Döring verzamelde<br />

nu de twee reeds bij hem staande soldaten met vijf anderen,<br />

die hij naar zich toe had zien komen, ried hun aan, bij elkander<br />

te blijven en trok met deze 7 soldaten, die geheel ongedekt<br />

tegen het vijandelijk vuur stonden, eenige passen, al vurende,<br />

achterwaarts, waar zij eene eenigszins gedekte stelling 3) konden<br />

innemen. Hier voegden zich bij hen de Luitenant der<br />

barisan met nog 7 Madoereesche soldaten, die aanvankelijk zuidelijker<br />

dan bedoelde stelling, maar overigens in dezelfde richting<br />

4) geretireerd waren, en nu door genoemde officier naar<br />

de positie van Dr. Döring werden gebracht. Uit deze stelling<br />

vuurden de bijeengebrachte manschappen op de vijandelijke positie;<br />

maar terwijl zij dit eenige oogenblikken deden, trachtten<br />

eenige Atjehers, in westelijke richting 5) gaande, onze positie op<br />

den linkervleugel om te trekken langs de galangans der sawah,<br />

van waar zij vervolgens ook hun vuur openden. Dr.<br />

Döring bemerkte, dat die vijandelijke beweging eene groote aarzeling<br />

onder de soldaten G) deed ontstaan. Hij riep hen daarom,<br />

eerst in 't Hollandsch, daarna in 't Maleisch toe : »houdt stand,<br />

blijft bij elkander, er moet dadelijk hulp komen." Door het opdringen<br />

van den vijand zoude zijne positie echter spoedig niet<br />

meer te behouden zijn. Op een eenigszins verheven punt 7)<br />

staande, waardoor hij het terrein kon overzien, merkte Dr.<br />

Döring op, dat eene op korten afstand daarvan, meer oostwaarts<br />

gelegen stelling 8) beter zoude zijn. Langzaam liet hij nu de<br />

4) Bij C, zie schets No. G b.<br />

2) Uit de stelling BB, zie schets No. 6 b.<br />

3) Bij F, zie schets No. 6 b.<br />

4) Bij G, zie schets No. 6 b.<br />

5) In de richting HH, zie schets No. 6 b.<br />

6) Men vergeté niet, dat zij voor het gros Madoereesche barisan waren.<br />

1) Bij J, zie schets No. 6 b.<br />

S) Achter KK. zio schets No. 6 b.<br />

16


242<br />

soldaten, al vurende, naar de nieuwe stelling retireeren, waar<br />

zich nog eenige andere fuseliers van het detachement bij hen<br />

voegden. Beter gedekt, konden de verzamelde manschappen uit<br />

deze positie tevens een krachtiger vuur op den vijand geven,<br />

die, zijne pogingen verijdeld ziende om hen te omsingelen en<br />

daarna met het blanke wapen aan te vallen, naar zijne oude stelling,<br />

bij de waterleiding, terugtrok en van daar op de bij Dr.<br />

Döring staande manschappen bleef doorvuren. Nauwelijks in<br />

deze nieuwe positie zijnde, zag de officier van Gezondheid<br />

circa 150 passen vóór zich 1) een paar onzer soldaten liggen,<br />

van welke er een eene beweging met den arm maakte, alsof<br />

hg om hulp vroeg. Zijn plicht als geneesheer gebood hem, die<br />

hulp te verleenen. Hij maande daarop de soldaten aan, met hem<br />

vooruit te snellen en hunne ongelukkige kameraden te helpen-<br />

Zelf het voorbeeld van doodsverachting gevende, sprong hij<br />

vooruit en liep naar de plaats, waar de soldaten lagen. Zijne<br />

hulp zoude echter niets meer baten : een was reeds dood, de<br />

andere stervende. Bij dezen staande, zag hij echter, dat van al<br />

de bij hem zijnde manschappen slechts twee aan zijn last om<br />

hem te volgen gehoor hadden verleend ; het waren de Buropeesche<br />

fuseliers Van RossumenVan Walderen. 2)<br />

De rest was in de achterwaarts gelegen stelling gebleven. D r.<br />

Döring was nu genoodzaakt, overhaast terug te trekken. Hij<br />

zag echter, dat eenige Atjehers hunne stelling verlieten. Zouden<br />

dat vluchtelingen zijn, bedacht hij zich, een oogenblik stil<br />

staande. Zouden zij op hun terugtocht bedacht zijn? Zoude de<br />

vijand hebben ingezien, dat zijn plan mislukt was? Hij geloofde<br />

het. Naar de soldaten teruggaande, wees hij op de vluchtelingen,<br />

maakte van dat gunstig oogenblik gebruik, de manschappen<br />

nogmaals moed in te -preken en liet hij hen een paar krach-<br />

1) Bij 2, zie schets No. 6 6.<br />

2) Geen der Madoereezen van de barisan — waarbij de Luitenant Raden<br />

Ario Setjo Negoro stond — gaf dus gevolg aan den last van D r.<br />

Döring om hem te volgen.


243<br />

tige salvo's geven, waarna hij zich, met den Madoereeschen<br />

luitenant, vóór den troep stelde en daarna attakeeren commandeerde.<br />

Onder een krachtig hoerah gingen nu de soldaten, met<br />

de beide officieren voorop, ten aanval naar de vijandelijke stelling.<br />

Deze werd ontruimd. De vijand trok door de waterleiding<br />

in noordwestelijke richting terug en verliet deze 1) in de nabijheid<br />

van den kampong Lamkoeloepang om verder dien kampong<br />

binnen te gaan. Door eenige manschappen gevolgd, snelde<br />

nu Dr. Döring vooruit, ging de loopbrug over en posteerde<br />

zich ten noordwesten daarvan om van hier 2) het vuur<br />

op den vluchtenden vijand te openen. Nadat deze den kampong<br />

had bereikt, hield hij daarin weder stand en begon ook<br />

uit deze stelling opnieuw het vuur op onze manschappen te<br />

openen. Zooals bij alle overvallingen des vijands had het gevecht<br />

slechts eenige minuten geduurd. De uitslag daarvan moest<br />

in dit geval zooveel spoediger beslist zijn, omdat zoowel<br />

van Kota-Alam als van Oleh Karang, beide niet meer dan<br />

1000 M. van de plaats des onheus verwijderd, spoedig hulp<br />

kon worden verwacht. Toen dan ook de eerste aanval des vijands,<br />

waarbij dadelijk eenige soldaten gedood en gewond werden,<br />

maar die geen algemeene vlucht, doch slechts verwarring onder<br />

onze manschappen veroorzaakte, mislukt was, begreep de vijand,<br />

die onze soldaten weder bij elkander zag komen, zeer spoedig,<br />

dat hij tot den terugtocht moest besluiten. Terwijl hij dezen<br />

volbracht en door Dr. Döring en zijne manschappen uit<br />

laatstgenoemde positie 3) beschoten werd, kwam eene patrouille<br />

van Kota-Alam opdagen, sterk 30 man onder den len Luitenant<br />

Van Hoy tema, die het bevel van den officier van Gezondheid<br />

Döring overnam en den vluchtenden vijand tot bij den<br />

kampong Lamkoeloepang vervolgde, waarin deze weldra ver-<br />

1 ) Bjj N, zie sohets No. 6 b.<br />

2) Bij X, zie schets No. 6. b.<br />

3) Bij X, zie schets No. 6. b.


244<br />

dween. — Aan onze zijde waren gesneuveld : 1 Europeesch en t<br />

Inlandsch sergeant en 3 Madoereesche fuseliers en gewond : l<br />

Inlandsche, 2 Europeesche en 4 Madoereesche fuseliers. De<br />

vijand liet 12 lijken op het terrein achter; eenige gewonden en<br />

dooden nam hij bij zijn terugtocht mede. — Deze overvalling<br />

des vijands is dus mislukt ; hij leed daarbij een gevoelig verlies.<br />

Dat onze soldaten bij elkander zijn gebleven, is alleen te<br />

danken aan de energieke houding van den officier van Gezondheid<br />

der 2e klasse Dr. Döring; anders ware hier hetzelfde<br />

vo<strong>org</strong>evallen als op den 14«» Juli tusschen Pango en Kota-<br />

Alam. Het groote verlies des vijands bij deze overvalling scheen<br />

indruk op hem te hebben gemaakt ; want geruimen tijd bleven<br />

onze tusschen laatstgenoemden post en Oleh Karang marcheerende<br />

detachementen van eenige vijandelijke aanranding bevrijd.<br />

De zooveel krachtiger optreding der guerilla sedert Maart 187(3<br />

moet alleen worden toegeschreven aan den in het begin van<br />

het jaar nabij Edi gelanden Habib Abdoel Rachman,<br />

die, langs Atjeh's noordknst naar het brandpunt des vijands<br />

reizende, alle vorsten en de geheele bevolking overhaalde tot<br />

krachtige voortzetting van den oorlog, zoowel door bijdragen<br />

in geld als door persoonlijke deelneming. Volgens zijne lateipersoonlijk<br />

afgelegde verklaringen, is hij door de voornaamste<br />

Atjehsche hoofden overgehaald, het oorlogsbeleid persoonlijk op<br />

zich te nemen. Alvorens echter rechtstreeks daartoe over te gaan,<br />

heeft hij, na vooraf in de kuststaten vorsten, hoofden en bevolking<br />

aan zich te binden, in Groot-Atjeh op drie verschillende vergaderingen<br />

de voornaamste hoofden der drie say is schriftelijke<br />

verklaringen van hunne wenschen laten overleggen en die door<br />

eeden doen bevestigen. Bekend met het karakter der Atjehers,<br />

had hij die waarb<strong>org</strong>en noodig geacht, niet alleen voor eene<br />

krachtige voortzetting van den oorlog, maar ook, omdat hij daardoor<br />

hoopte, zijn invloed te kunnen vermeerderen. Eene krachtige<br />

voortzetting alleen was niet voldoende ; er moest tevens<br />

eenheid komen en verband worden gebracht in de handelingen


245<br />

des vijands. Alleen daardoor kon de woekerplant met wortel en<br />

tak worden uitgeroeid, die zoo welig op den Atjehschen bodem<br />

begon op te schieten. De Atjeher vergelijkt de O. I. Compagnie,<br />

d i., het Indisch gouvernement, met de laboe. Eene kleine pit<br />

wordt achteloos in een hoek van een tuin geworpen. Spoedig<br />

ontkiemt daaruit eene krachtige kruipplant, die hare vertakkingen<br />

in alle richtingen uitschiet en alle andere kleinere planten<br />

onder haar loof verstikt. Het baat niets of men de uitspruitsels<br />

al hier en daar afsnijdt ; de plant zelve kan zich daardoor slechts<br />

te krachtiger ontwikkelen ; de wortel moet worden uitgeroeid ;<br />

dan wordt de plant vernietigd. — Door slechts met vereenigde<br />

krachten en in onderling overleg een algemeenen aanval op de<br />

Nederlandsche troepen te doen, kan de overheersching der Compagnie<br />

in Atjeh worden gefnuikt.<br />

Het is echter Habib Abdoel Rachmân niet mogen<br />

gelukken, de algemeene deelneming aan den oorlog in zijn geest<br />

te volvoeren. Wel kon hij voor den oorlog over voldoende geldmiddelen<br />

beschikken ; wel droeg hij z<strong>org</strong> voor de betaling en<br />

voeding van allen, die zich onder zijne vanen schaarden, waardoor<br />

hij in den regel een betrekkelijk groot aantal strijders ter<br />

zijner beschikking had ; maar indien het er op aankwam, op<br />

een gegeven oogenblik voor de eene of andere groote onderneming<br />

gereed te zijn, dan bleef of de medewerking van bet een<br />

of ander hoofd weg of het beloofde aantal krijgers was op verre<br />

na niet voltallig. — De voornaamste hoofden of groote aanvoerders<br />

— en onder hen Habib Abdoel Rachmân zelf —<br />

wilden zich bovendien zelden of nimmer zei ven aan de gevaren<br />

van den oorlog blootstellen. Van daar, dat er — evenals reeds<br />

tijdens de tweede expeditie — vaak van algemeene aanvallen<br />

sprake was, maar deze nimmer tot uitvoering kwamen. De vijand<br />

moest zich dus slechts bepalen tot het voortdurend verontrusten<br />

der bezettingen van onze posten en het overvallen onzer kleine<br />

detachementen en patrouilles, kortom tot die handelingen van<br />

den guerillaoorlog , waarvoor onze Inlandsehe vijand in het<br />

algemeen zulk een grooten aanleg bezit. Was onze troepen-


246<br />

macht in Atjeh daardoor in betere conditie gekomen? In geenen<br />

deele. Het ware wellicht voor haar te wenschen geweest,<br />

dat het Habib Abdoel Rachmân gelukt ware, den algemeenen<br />

vijand in massa tegenover onze troepenmacht te brengen<br />

en hem zelf aan te voeren. Een ernstige veldslag zoude<br />

dan de beslissing hebben kunnen aanbrengen ; terwijl nu al die<br />

partiëele gevechten slechts gediend hebben, de minderheid<br />

onzer troepenmacht in den guerillaoorlog schitterend te doen<br />

uitkomen en den Atjeher in zijn verzet te doen volharden.<br />

Van onze zijde is meermalen getracht, den vijand in zijne<br />

hoofdstellingen of het brandpunt van den tegenstand aan te<br />

tasten, door hem op die plaatsen te gaan opzoeken, welke ons<br />

als groote vereenigingspunten, centra van strijders, waren opgegeven.<br />

Tevergeefs. Bij de komst onzer troepen verliet de<br />

bevolking der landstreek in den regel met al hare bezittingen<br />

de verschillende kampongs. De troepen streden dan slechts tegen<br />

een klein gedeelte der vijandelijke macht, die, wellicht in de<br />

meeste gevallen in geringer getalsterkte dan onze troepen —<br />

een merkwaardig feit, dat in andere Indische oorlogen zelden<br />

of nimmer het geval was — zich zoolang mogelijk achter goed<br />

gedekte stellingen staande hield. Het overige gedeelte der vijandelijke<br />

strijders verspreidde zich dan in allerlei richtingen en<br />

maakte onze operatielijnen zeer onveilig, waardoor wij genoodzaakt<br />

waren, op die lijnen posten op te richten, die, in den<br />

regel op hoogst ongunstige terreinen gelegen, vervolgens door<br />

goede wegen met elkander verbonden moesten worden.<br />

Den 25 en Juli werd het eerste bericht ontvangen, dat Habib<br />

Abdoel Rachmân met eene macht van 2000 man de XXII<br />

moekims binnengerukt was. Sedert dien datum namen de geruchten<br />

omtrent zijn invloed en de sterkte zijner bende dag<br />

aan dag, tot in het overdrevene toe. Weldra werden zelfs, door<br />

onze spionnen en krijgsgevangenen, zijne krijgsplannen vernomen.<br />

Zoo verhaalde een op 3 Augustus in de zuidoosterlinie<br />

krijgsgevangen gemaakte Atjeher, dat de gevreesde vijandelijke<br />

aanvoerder zich op dat oogenblik bij Panglima Poli m, inden


247<br />

kampong Lamsi — een dagmarsch van Lambaroe gelegen —<br />

bevond. In dezen kampong zou Habib Abdoel Rachmân<br />

eene groote vergadering hebben belegd en aan de bevolking gelast,<br />

een grooten voorraad rijst bijeen te brengen. Een den commandant<br />

der zuidoosterlinie toegevoegde tolk, S a i d A1 i genaamd,<br />

deelde mede, dat Habib Abdoel Rachmân drie dagen<br />

vasten aan zijne strijders had vo<strong>org</strong>eschreven, alvorens — maar<br />

wanneer, dat wist men niet — onze troepen aan te vallen en<br />

T o e k o e P a ij a van Simpang Oelim en de Radja van<br />

Merdoe zich in zijn gevolg bevonden. Te Indrapoeri zoude reeds<br />

een voorraad van 200 pikols rijst voor de strijders zijn opgelegd.<br />

Den 12en Augustus berichtten onze spionnen, dat Habib<br />

Abdoel Rachmân zich sedert eenige dagen in de mesigit<br />

van Montasih ophield en aldaar vele voorname hoofden bijeenwaren,<br />

zooals Panglima Polim, Toewankoe Moeda<br />

Daoed en Toewankoe Hasjim, namen te algemeen<br />

bekend dan dat zij nog eenige toelichting zouden behoeven.<br />

Op de vraag van laatstgenoemd hoofd, waarom hij zijne strijders<br />

niet tegen de kafirs liet oprukken, zoude Habib Abdoel<br />

Rachmân hebben geantwoord: »Ik wensch eerst een bezoek<br />

te brengen aan de Mesigit Raija 1), die ik zelf gebouwd<br />

heb, en wil daar bidden." Met eenige volgelingen zoude hg<br />

dat'voornemen werkelijk ten uitvoer hebben gebracht. Na het<br />

gebed had hij gezegd, dat eene goddelijke openbaring hem den<br />

27on dag der Mohamedaansche maand Redjeb 2) als den gunstigen<br />

dag voor een aanval op onze troepen had aangewezen.<br />

Den 15en Augustus vernam men, dat hij zich had verplaatst<br />

naar den kampong Lamgaroet, dn de nabijheid van Tjapoetoe,<br />

alwaar hij de ons vijandig gezinde bevolking zoude verboden<br />

hebben, met hare aan ons gezag onderworpen landgenooten in<br />

eenige gemeenschap te staan. Zijne macht werd toen door sommigen<br />

reeds geschat op niet minder dan 15000 strijders, die<br />

1) De mesigit, gelegen in de onmiddellijke nabijheid van den Kraton.<br />

2) Overeenkomende met 17 of 18 Augustus


248<br />

over 1500 tonnen kruit konden beschikken, welke tegen 4<br />

dollars (ƒ 10) de ton aan de bevolking verkocht werden. Uit<br />

Tjapoetoe zouden de noodige bevelen worden gegeven voor den<br />

algemeenen aanval, die, op het door de goddelijke openbaring<br />

aangegeven tijdstip, in den nacht van 17 op 18 Augustus zoude<br />

plaats hebben. En welke waren die plannen? Een gedeelte<br />

der vijandelijke troepen zoude naar het noorden oprukken langs<br />

Koewala Gigieè'ng, Moesapi en het strand naar Kota-Radja<br />

Bedil. Een ander gedeelte zoude onze linie tusschen Pango en<br />

Oleh Karang binnendringen en langs Penajoeng naar Kampong<br />

Djawa oprukken. Eindelijk zoude een derde gedeelte tusschen<br />

Pagar-Ajer en Mesigit Pagar-Ajer over de Atjeh-rivier trekken<br />

en langs Longbatah naar Kota-Radja oprukken. Hoewel over<br />

het algemeen zeer weinig geloof werd gehecht aan de uitvoeringdier<br />

grootsche plannen, kwam het den militairen bevelhebber<br />

toch wenschelijk voor, eenige veiligheidsmaatregelen meer dan<br />

gewoonlijk te treffen. De linie- en postcommandanten, die door<br />

het hoofdkwartier voortdurend op de hoogte waren gehouden<br />

van hetgeen omtrent den vijand en zijne plannen was vernomen,<br />

ontvingen den last, in den nacht van 17 op 18 Augustus<br />

overal zooveel mogelijk hinderlagen te leggen, ten einde tijdig<br />

onderricht te zijn van de nadering des vijauds. Uit Kota-Radja<br />

werden 2 compagnieën Infanterie met eene sectie berg-Artillerie<br />

achter den Pidirdijk opgesteld en de wachten te Panteh-Peiraq<br />

en Penajoeng werden versterkt. Men was dus onzerzijds op<br />

alles voorbereid. Zoo Habib Abdoel Rachmân echter de<br />

hem toegedachte plannen al gehad heeft, dan schijnen er oorzaken<br />

te zijn geweest, die hem in de uitvoering daarvan belemmerd<br />

hebben; want de nacht van 17 op 18 Augustus ging<br />

voorbij, zonder dat men ergens iets van den vijand had bespeurd.<br />

Het duurde evenwel niet lang of er kwamen andere berichten<br />

omtrent Habib Abdoel Rachmân. Van de spionnen<br />

vernam men den 27en Augustus, dat hij zich naar Montasih<br />

had begeven en zijn aanzien en invloed steeds toenamen. Hij<br />

had eene oorlogsschatting van 30000 dollars geheven en den


249<br />

30 en Augustus zoude hij met zijne macht de zuidoosterlinie<br />

doorbreken en een inval doen in de IV moekims. Lambaroe<br />

en Oleh Karang zouden tegelijkertijd door eene bende van<br />

3000 man worden overrompeld. De uitvoering van dit plan<br />

wachtte slechts op de komst van T o e k o e P a ij a. Eene bende<br />

van 300 man was reeds naar de IX moekims gezonden om<br />

aldaar onze kleine detachementen en patrouilles te overvallen,<br />

voornamelijk met het doel om zich van onze geweren meester<br />

te maken. Ook de 30 e Augustus ging voorbij, zonder dat men<br />

iets van den vijand bespeurde.<br />

Al bleef de algemeene aanval des vijands, door Habib Abdoel<br />

Rachmân te leiden, tot dusverre achterwege, het viel moeilijk<br />

te loochenen, dat sedert zijne verschijning op Sumatra's noordkust<br />

veel meer bedrijvigheid dan te voren onder den vijand<br />

heerschte en enkele hoofden der Atjehers, die bijna onze zijde<br />

hadden gekozen, weder onze verklaarde tegenstanders werden ;<br />

terwijl van 's vijands zijde alle pogingen werden aangewend om<br />

de reeds onderworpen bevolking weder tot de oorlogvoerende<br />

stamgenooten te doen overgaan. Zoo liet b. v. T o e k o e La mk<br />

e b o e van Lamrong, die zich vroeger geneigd betoond had,<br />

met zijne onderhoorigen in zijn kampong terug te keeren, zeer<br />

duidelijk weten, dat hij voor goed van dat voornemen afgezien<br />

en zich bij Habib Abdoel Rachmân aangesloten<br />

had. De hoofden der IV moekims zonden aan den assistentresident<br />

te Kota-Radja een brief, aan hen door T o e k o e T j i h i q<br />

L a m n g a — den schoonzoon van den sedert de tweede expeditie<br />

bekenden Toe koe Nanta — gericht, waarin hij hen<br />

trachtte over te halen, de partij des vijands te kiezen.<br />

De algemeene aanval des vijands bleef weg, maar de algemeene<br />

veiligheid in Groot-Atjeh was in de maand Augustus, zoowel in<br />

als achter onze liniën niet veel beter dan gedurende de vorige<br />

maanden. Er was bijna geen post, waar men nu en dan niet beschoten<br />

werd of vijandelijke Atjehers zag ronddwalen. Ook de groote<br />

transporten langs de zuidoosterlinie hadden meermalen van het<br />

vuur des vijands te lijden. Enkele feiten helderen dit voldoende op.


250<br />

In de nabijheid van Atoë was men — evenals op zoovele<br />

andere posten — nog altijd bezig, het terrein in den omtrek<br />

der versterking open te kappen, hetgeen voor de veiligheid<br />

van den post noodzakelijk was. Het detachement, dat de pioniers<br />

moest beschermen, was langzamerhand genoodzaakt, zich verder<br />

en verder van de versterking te verwijderen en moest daardoor<br />

— wijl het kans liep spoedig op de vijandelijke position<br />

te stuiten — telkens sterker worden gemaakt. Hoe dicht men<br />

bij den vijand was, bleek weldra. Het dekkingsdetachement van<br />

100 man kwam den 2en Augustus in Oleh-Atoe, nabij Lamkrah<br />

en werd opeens vrij vinnig beschoten. Door eene 3 M. breede<br />

sloot van den vijand gescheiden, kon het daarachter eene behoorlijk<br />

gedekte stelling innemen, waardoor het geene verliezen<br />

leed en den aan ons vuur meer blootgestelden vijand nog<br />

eenige verliezen kon toebrengen. Ook bij andere posten werd<br />

die pioniersarbeid gevaarlijker dan vroeger. Zoo sneuvelde den<br />

4en Augustus bij Kota-Pohama een Inlandsch fuselier gedurende<br />

dien arbeid.<br />

Ook de dekkingsdetachementen der convooien hadden deze<br />

maand veel van het vijandelijk vuur te lijden. Den 12en Augustus<br />

werd een Inlandsch fuselier nabij Lambaroe gewond ;<br />

den 23en d. a. v. sneuvelde een Inlandsch fuselier tusschen<br />

Biloel en Biloel Zuid en den 27e n d. a. v. een Europeesch fuselier<br />

op denzelfden weg.<br />

Overal werd daarbij door den vijand — zoowel over dag als<br />

bij het vallen van den avond — gespioneerd. Vooral was dit<br />

het geval in de nabijheid onzer posten te Ketapan Doewa,<br />

Mibouw Zuid, Lambaroe, Tibang, Boekit Terin en Lamara N.O.<br />

Enkele malen werden onze posten bekropen of gealarmeerd,<br />

zooals die te Lamara en Boekit Terin, en bij andere posten —<br />

zooals Koewala Gigieëng en Ketapan Doewa — vertoonde de<br />

talrijke vijand zich zóó dicht bij de versterking, dat op hem<br />

met kartetsen moest worden gevuurd.<br />

Waar hij onze posten niet kon bekruipen of overrompelen,<br />

daar trachtte hij in de nabijheid daarvan schade aan te richten.


251<br />

Zoo stak de vijand in den nacht van 16 op 17 Augustus in<br />

den naasten omtrek van Kroeè'ng Raba een kampong in brand<br />

en vernielde hij in de nabijheid van Ketapan Doewa op den<br />

weg naar Boekit Seboen in den nacht van 26 op 27 Augustus<br />

eene brug.<br />

Al deze feiten — oogenschijnlijk hoe gering ook — gaven<br />

maar al te zeer het bewijs, dat de vijand, zonder een algemeenen<br />

aanval te doen, niet in bedrijvigheid was verminderd en onze<br />

troepenmacht, hoe dan ook, allerwege trachtte te benadeelen.<br />

Hoewel de berichten onzer spionnen in den regel nog al overdreven<br />

waren, bevatte de kern daarvan waarheid, dat Habib<br />

Abdoel Rac h,m ân's verschijning op het tooneel van den<br />

oorlog van grooten invloed was op eene meer actieve optreding<br />

der guerilla.<br />

Wat vermochten onze patrouilles en hinderlagen hiertegen?<br />

Slechts zelden hadden zij het geluk, den vijand te benadeelen.<br />

De talrijke, door de zwaarbegroeide kampongs en over moerassige<br />

terreinen leidende paden waren hem te goed bekend dan<br />

dat hij, op roof en moord uitgaande, altijd denzelfden weg<br />

zoude kiezen, en al die paden door onze troepen te laten bezetten<br />

of bewaken, was niet mogelijk. Eene enkele maal kon<br />

zulk een vijand verrast worden. In den avond van den 7en<br />

Augustus dreef een onzer in hinderlaag liggende detachementen<br />

eene bende van ongeveer 10 Atjehers, met koopwaren beladen,<br />

terug, die uit het ten zuidwesten van Mesigit Pagar-Ajer gelegen<br />

nipahbosch over de sawah naar de zijde der Atjeh-rivier<br />

wilden gaan en hunne koopwaren moesten prijsgeven. Den 8en<br />

Augustus vernielde eene patrouille uit Lamprit eene in den<br />

oostelijk gelegen kampong reeds gedeeltelgk voltooide vijandelijke<br />

versterking; en den 8en en 30en dezer maand namen<br />

patrouilles uit Lo-ong 1 en 2 Atjehers gevangen, die doodgeschoten<br />

werden, omdat zij hadden willen ontvluchten. Gewoonlijk<br />

ontbrak het niet aan de noodige berichten van spionnen<br />

en gevangen genomen Atjehers omtrent de schuilplaatsen des<br />

vijands; maar zelden waren onze troepen zoo gelukkig, den


252<br />

vijand of zijne wapens te vinden. Zoo berichtte een in de<br />

nabijheid van Kajoe-Le gevangen genomen Atjeher, dat reeds<br />

sedert geruimen tijd vijanden uit de XXII moekims zich in<br />

ploegen van ongeveer 20 man over den Gli Taroeni naar de<br />

IV moekims begaven en van hier door de bekende kloof van<br />

Beradin langs Pakan Badak, Lambait en Sabang naar Olehleh<br />

gingeu, met het doel, op laatstgenoemde plaats rijst en visch<br />

in te koopen en dit met grove winst in de XXII moekims van<br />

de hand te zetten. Met het oog op het reeds vroeger vermelde<br />

verkeer tusschen de bewoners van beide landstreken en de<br />

daartegen van de zijde van ons bestuur genomen maatregelen,<br />

was dat bericht niet onwaarschijnlijk. Men hoorde echter meer<br />

van den gevangene. Hij zoude in den Gli Taroeni eene plaats<br />

aanwijzen, waar die handelaren soms overnachtten en in de<br />

nabijheid van Lamarei, ten noordoosten van Boekit Daroe,<br />

eene andere plaats, waar de vijand zijne wapens verb<strong>org</strong>en<br />

hield, die do<strong>org</strong>aans werden gebruikt bij zijne aanvallen op<br />

onze patrouilles in die streken. Op deze mededeelingen afgaande,<br />

werd in de laatste dagen van Augustus eene patrouille uitgezonden,<br />

waarbij de gevangene als gids werd ingedeeld. De patrouillecommandant<br />

had de instructie, op de aanwijzingen van<br />

den gids den vijand zooveel mogelijk te benadeelen. De patrouille<br />

vond evenwel niets. Nauwelijks was zij het bedekte terrein<br />

genaderd of de gids deed eene poging om te ontvluchten en<br />

werd neergeschoten.<br />

Gelukkig hadden onze troepen bij al de hierboven vermelde<br />

geïsoleerde feiten weinig verliezen te betreuren. Daartegenover<br />

moeten evenwel andere feiten worden gesteld, waarbij zij —<br />

evenals de vorige maanden — ten koste van eenige menschenlevens,<br />

weder het onderspit moesten delven en waaruit opnieuw<br />

bleek, dat onze troepen in dit tijdperk van den Atjehsehen oorlog<br />

geheel ongeschikt waren voor het voeren van dezen krijg en<br />

bij sommige in Atjeh gelegerde korpsen de geoefendheid, speciaal<br />

de vuurdiscipline van den troep, zéér veel te wenschen<br />

overliet.


253<br />

In de eerste dagen der maand Augustus ontving de controleur<br />

te Olehleh het bericht, dat ongeveer 600 vijanden, onder aanvoering<br />

van H ad j i A b o e, zich in het gebergte tusschen de<br />

IV en VI moekims ophielden, met het voornemen, onzen post<br />

te Lampagar weder aan te vallen; de zegslieden waren Hadji<br />

Soliman en Hadji Laoet, twee hoofden uit genoemden<br />

kampong. Hoewel men van den post zelven niets van<br />

den vijand kon bemerken, werden er niettemin uit Olehleh<br />

en Pakan Badak sterke patrouilles uitgezonden, die echter ook<br />

niets omtrent den vijand bespeurden of zelfs hoorden. Wellicht<br />

was het bericht verward met een ander, dat de vijand zich<br />

weer in de IX moekims ophield, hetgeen meer waarschijnlijkheid<br />

had ; maar de berichten omtrent den vijand in de IV moekims<br />

hielden toch aan; ook het verkeer tusschen de bewoners der<br />

XXII en der IV moekims hield aan; en den 8en Augustus vernam<br />

men, dat een belangrijk transport van den vijand hoogstwaarschijnlijk<br />

den volgenden nacht door den pas van Gli Taroem<br />

zoude komen; de stand der maan zoude den marsch van het<br />

vijandelijk transport gemakkelijker maken. De Luitenant-Kolonel<br />

der Infanterie Haus, commandant der westerlinie, vermeende<br />

terecht, dat men eene gunstige gelegenheid om een convooi<br />

des vijands te overrompelen, niet ongebruikt mocht laten voorbijgaan.<br />

Voor deze onderneming bestemde die hoofdofficier een<br />

detachement van 3 officieren en 120 onderofficieren en manschappen,<br />

die uit de bezettingen van verschillende posten zijner<br />

linie genomen en te Boekit Daroe bij elkander gebracht moesten<br />

worden. De betrokken postcommandanten moesten zoo spoedig<br />

mogelijk met het plan in kennis worden gesteld en ontvingen<br />

in den loop van den dag de volgende aanschrijving: »Door<br />

spionnen is het bericht aangebracht, dat in de IV en VI moekims<br />

groote hoeveelheden rijst worden opgekocht en dat die<br />

rijst door de kloof Gli Taroem en andere bergpassen des nachts<br />

naar de zijde der zuidoosterlinie en de XXII moekims wordt<br />

vervoerd, om den vijand daarvan te voorzien, die aan voedingsmiddelen,<br />

vooral rijst, groot gebrek heeft. Ten einde dit rijst-


254<br />

vervoer tegen te gaan, wordt mits deze bepaald, dat de posten<br />

Djempit, Ketapan Doewa en Boekit Daroe heden avond, zoodra<br />

het donker is, patrouilles zullen uitzenden, elk sterk 1 officier<br />

en 40 bajonetten, om zich bij de kloof Gli Taroem te vereenigen<br />

en verder onder de bevelen van den oudsten officier te handelen.<br />

Men zal zich in die kloof zoodanig in hinderlaag opstellen, dat<br />

de patrouilles elkander ondersteunen, waartoe vooraf een herkenningsteeken<br />

dient te worden bepaald. Mijne verdere intention<br />

in dezen zijn aan den ten Luitenant-adjudant J. B. Van<br />

H e u t s z medegedeeld, die de uitgezonden troepen zal vergezellen.<br />

Van uit Pakan Badak zal eveneens eene patrouille van<br />

dezelfde sterkte worden uitgezonden" langs den voet van het<br />

gebergte in de richting van Djempit, om aldaar de bergpassen<br />

te observeeren, en zoo noodig in overeenstemming met de vorenbedoelde<br />

patrouilles te handelen. Op al de posten, hier genoemd,<br />

zal dezen nacht bijzondere waakzaamheid worden betracht,<br />

zullende de uitgezonden patrouilles onverwijld terugkeeren, zoo<br />

zij (door kanonvuur van haar post) het sein vernemen, dat hare<br />

terugkomst noodig is." Aan den Luitenant Van Heutsz<br />

werden bovendien de ondervolgende instructiën medegegeven<br />

voor den officier, wien het bevel over de in hinderlaag te leggen<br />

troepen zoude worden opgedragen:<br />

1. De Kapitein der Infanterie M a r c k e r t treedt als colonnecommandant<br />

op, bijaldien hij dat met de veiligheid van zijn<br />

post Boekit Daroe — vereenigbaar acht.<br />

2. De meest mogelijke stilte moet bij den opmarsch en de<br />

opstelling van den troep worden in acht genomen.<br />

3. De troep marcheert in het donker af, ten einde- bij het<br />

opkomen der maan (ongeveer half negen) te kunnen ageeren.<br />

4. De meest mogelijke z<strong>org</strong> moet worden gedragen, dat de<br />

patrouilles elkander ondersteunen en zoodanig worden geplaatst,<br />

dat zij elkander in het vuren niet hinderen.<br />

5. Een der soldaten van Boekit Daroe gaat als gids mede.<br />

6. Een gedeelte der colonne wordt onder de bevelen van den<br />

Luitenant Van Heutsz vooruitgezonden om in hinderlaag


255<br />

te liggen en den vijand voorbij te laten trekken, ten einde<br />

hem zoodoende tusschen twee vuren te brengen.<br />

7. Op het eerste signaal of het vuren van de posten moet<br />

worden teruggetrokken om, zoo een der bedoelde posten werd<br />

aangevallen, onmiddellijk met den geheelen troep den vijandin<br />

de flank te vallen.<br />

Tegen het vallen van den avond was de colonne te Boekit<br />

Daroe i vereenigd. Zij bestond uit Europeanen, Afrikanen en Inlanders.<br />

De postcommandant te Boekit Daroe, Kapitein M a rc<br />

k e r t, achtte zich niet verantwoord, zijn post gedurende den<br />

nacht te verlaten, vooral niet, nu de bezetting met 1 officier<br />

en 40 bajonetten was verminderd, en droeg het bevel over den<br />

uitrukkenden troep op aan den oudsten daarbij ingedeelden officier,<br />

den len Luitenant H. Krüll. Bij het invallen der duisternis<br />

verliet deze officier met bovenbedoelden troep Boekit<br />

Daroe en richtte zijn marsch naar den bergpas van Gli Taroem 1).<br />

De Luitenant Krüll, wien een Afrikaansch fuselier van<br />

Boekit Daroe als gids was medegegeven, liet bij den afmarsch<br />

van den troep den Luitenant Van H e u t s z met nog 1 officier<br />

en 40 Europeesche en Afrikaansche onderofficieren en man-<br />

1) Deze pas - als gevolg van onze gebrekkige terreinkennis - vroeger<br />

meermalen kloof genoemd, is een bergpad, dat eene geregelde gemeenschap<br />

vormt tusschen de IX en IV moekims. De zadel ligt ongeveer 95 M. boven<br />

de oppervlakte;der zee. - Op de oostelijke helling begint het pad juist ten<br />

westen van den Boekit Terin, waarop men onzen wachtpost opgericht had.<br />

Het pad is aan deze zijde zeer steil en moeilak begaanbaar, gedeeltelijk<br />

uit het steenachtig gebergte uitgespoeld en dientengevolge zeer geaccidenteerd<br />

- Van af den zadel, die ruim 100 M. lang is, daalt het pad met<br />

eene flauwe (westelijke) helling naar de IV moekims en is dan gemakkelijker<br />

begaanbaar da» op het eerste gedeelte. De hellingen van het gebergte zijn<br />

met licht struikgewas begroeid. Op den zadel loopt het pad door alang-alang<br />

aan weerszijden door struikgewas begrensd, waarvan men in de hooge grasvlakte<br />

hier en daar enkele struiken aantreft.<br />

De naam van kloof is waarschijnlijk door officieren van Sumatra's-westkust<br />

gegeven, daarbij denkende aan de bekende kloof tusschen Padang en Fort<br />

De Kook.


256<br />

schappen als voorhoede marcheeren en volgde met <strong>80</strong> gewapenden,<br />

waarbij zich insgelijks nog 1 officier bevond. De weg van<br />

Boekit Daroe tot aan den voet van het gebergte leidt door sawahs<br />

en moerassig terrein, zoodat op één gelid moest worden<br />

gemarcheerd. Bij het begin van het bergpad ontmoette de voorwacht<br />

3 Atjehers, die, met rijst beladen, de helling naar de IX<br />

moekims afgingen; zij werden neergeschoten. Daarna werd<br />

het steile pad met de meeste omzichtigheid beklommen.<br />

De duisternis, het slecht begaanbare pad en de onbekendheid<br />

met het terrein deden den troep slechts zeer langzaam<br />

vooruitkomen. Op de oostelijke helling vond de Luitenant<br />

Krüll geene gelegenheid, den troep, in overeenstemming met<br />

de opdracht, eene goede stelling te geven. Hij marcheerde dus<br />

tot den zadel door, die hem toescheen, aan het doel te beantwoorden.<br />

Na het terrein zoo goed mogelijk te hebben verkend,<br />

stelde hij, na halt te hebben gehouden, zijn troep als volgt op :<br />

den Luitenant Van Heutsz, met de voorhoede, eenigszins<br />

ten noorden van het voetpad, in het struikgewas, op twee gelederen,<br />

mét het front naar het zuidoosten, met de opdracht,<br />

de uit de IV moekims komende vijanden stil voorbij de door<br />

hem ingenomen stelling 1) te laten trekken en eerst dan op<br />

hen te vuren, wanneer de Luitenant Krüll een korten stoot<br />

op een tirailleurfluitje had laten hooren. Deze officier plaatste<br />

de rest van zijn detachement ruim 120 M. ten oosten van eerstgenoemde<br />

stelling 2), insgelijks op twee gelederen, ten noorden<br />

van het pad, met het front naar het zuidwesten. Door deze<br />

opstelling hoopte de Luitenant K ^ü 11 de uit het westen komende<br />

vijanden tusschen een kruisvuur onzer troepen te brengen.<br />

Ten einde ook gedekt te zijn tegen een uit het oosten komenden<br />

vijand, zonderde die officier van laatstgenoemd detachement,<br />

en op ongeveer zes passen daarvan verwijderd, 3) 1 korporaal<br />

1) Bij het punt C van de hierbijgevoegde schets No. 7 b.<br />

2) Bij het punt D van de hierbijgevoegde schets No. 7 b.<br />

3) Bij het punt E van de hierbijgevoegde schets No. 7 b.


257<br />

en 6 fuseliers af, allen Europeanen, op het voetpad en met het<br />

front naar het oosten ; zij waren door enkele struiken van zijne<br />

overige manschappen gescheiden, maar zoo noodig voldoende,<br />

den man voor man langs het bergpad klimmenden vijand tegen<br />

te houden. Met opzet waren in laatstbedoelde stelling alleen<br />

Europeanen geplaatst, omdat de Luitenant Krüll meer op<br />

hunne waakzaamheid dan die zijner Inlandsche soldaten vertrouwde.<br />

De plaatsing der in hinderlaag liggende troepen was<br />

dus, overeenkomstig de gegeven instructiën, gebaseerd op een<br />

van de zijde der IV moekims verwacht wordende vijandelijk<br />

convooi. Na die plaatsing te hebben geregeld, stelde zich de<br />

Luitenant K r ü 11, met den anderen officier van dit troepengedeelte,<br />

den Luitenant T u 11 e k e n, vóór het front zijner manschappen<br />

1), ten einde zijne over het algemeen nog slecht geoefende<br />

Inlandsche soldaten zoodoende het vóór het commando op den<br />

vijand vuren te beletten. Na geruimen tijd in de grootste stilte<br />

den vijand in deze positie te hebben afgewacht, werd eenig<br />

leven in oostelijke richting vernomen. Door teekens maakte de<br />

Luitenant Krüll zijne soldaten hierop opmerkzaam. Ook de<br />

gedetacheerde korporaal en 6 fuseliers waren op hunne hoede.<br />

Plotseling werd bij deze manschappen een wild geschreeuw<br />

gehoord, waarop zij dadelijk op 4 of 5 Atjehers vuurden,<br />

die, met tabak en sirih beladen, naar de IV moekims<br />

wilden afdalen. Nadat dit vuur geopend was, stortten<br />

zich deze vijanden in het ten zuiden van het pad gelegen ravijn.<br />

Ongelukkig maakten op dat vuur de achter de Luitenants<br />

Krüll en T u 11 e k e n geplaatste Inlandsche fuseliers rechtsomkeert<br />

en begonnen, zonder dat dit door die officieren dadelijk<br />

kon worden belet, in het wilde te vuren in de richting van<br />

het punt, waar de 7 Europeesche militairen geposteerd waren.<br />

Het signaal »ophouden met vuren" baatte niets, zoodat de beide<br />

officieren eindelijk verplicht waren, al bukkende, zich voor het<br />

nieuwe front der vurende Inlandsche soldaten te plaatsen, waar-<br />

1) Bij het punt D, zie schets No. 7 b.<br />

17


258<br />

door het hun eindelijk mocht gelukken, dat vuur te doen ophouden<br />

en kalmte in den troep te brengen. Daarna begaf zich<br />

de Luitenant Krüll naar de 7 Europeesche militairen om te<br />

zien, wat daar in dien tusschentijd was vo<strong>org</strong>evallen. Een<br />

fuselier was er gesneuveld, de korporaal en een ander fuselier<br />

gewond, zooals later bleek tengevolge van het vuur der Inlandsche<br />

kameraden! Door dezen betreurenswaardigen afloop was<br />

de geheele onderneming van onze zijde zoo goed als mislukt en<br />

nog ten onzen nadeele geëindigd. De Luitenant Krüll oordeelde<br />

een langer verblijf op de plaats nutteloos, verzamelde<br />

zijne manschappen, liet den gesneuvelden fuselier begraven en<br />

trok daarop naar Boekit Daroe terug, dat tegen half 5 uur des<br />

m<strong>org</strong>ens bereikt werd. Op den terugmarsch werd nog een<br />

Atjeher door de voorwacht neergeschoten.<br />

De hoofdoorzaak der mislukking van deze onderneming moet<br />

geweten worden aan het slecht gehalte der soldaten in het algemeen,<br />

maar van de Inlandsche soldaten in het bijzonder. Voor<br />

het grootste gedeelte behoorden de Inlanders, die aan deze onderneming<br />

hebben deelgenomen, tot het Ie garnizoensbataljon<br />

van Atjeh 1), dat men toen bezig was op te richten en<br />

1) Op het einde van het hierbehandelde tijdperk van den Atjehschen oorlog<br />

werd een begin gemaakt met de re<strong>org</strong>anisatie der troepenmacht in Groot-<br />

Atjcli. Totnogtoe werden de veldbataljons Infanterie gebruikt voor het bezetten<br />

der verschillende, sedert 26 April 1874 aangelegde versterkingen.<br />

Reeds is gezegd, dat sommige dier in Atjeh gelegerde veldbataljons gesplitst<br />

waren in een rechter- en linkerhalf bataljon, elk van 4 compagnieën, die<br />

feitelijk elk een op zich zelf staand bataljon vormden; eene tijdelijke formatie,<br />

sedert 1873 in het leven geroepen, die bezwaarlijk gehandhaafd kon<br />

worden. Toen later bleek, dat er weinig kans bestond, de sterkte der troepenmacht<br />

in Atjeh in den eersten tijd te verminderen, werd door hot Indisch<br />

legerbestuur hot voorstel gedaan, de verschillende — reeds bestaande en<br />

nog op te richten — posten in Atjeh, evenals overal elders, door gamizoensinfunterie<br />

te doen bezetten en daarvoor speciaal garnizoensbataljons voor<br />

Atjeh op te richten en gelijktijdig de tijdelijke uitbreiding der <strong>org</strong>anieke<br />

foimatie van de veldbataljons Infanterie, met 2 compagnieën voor elk linkorlialf<br />

bataljon, weder te doen vervallen. Aan dat voorstel werd gevolg


259<br />

hoofdzakelijk werd samengesteld uit pas afgeëxerceerde recruten,<br />

die nog niet met den vijand in aanraking waren geweest. Zenuwachtig<br />

geworden, waren zij op hunne kameraden gaan vuren<br />

en duurde het geruimen tijd, voordat zij naar het signaal en<br />

de stemmen hunner meerderen luisterden om daarmede op te<br />

houden. Een hunner had zelfs zijn geweer weggeworpen en zich<br />

in het struikgewas verscholen. Toen de Luitenant Krüll,<br />

even voor den terugmarsch, dat geweer en eindelijk ook den<br />

eigenaar vond, die ter zake berispt werd, kreeg genoemd officier<br />

het karakteristieke antwoord : »pigi mana toewan, djangan marah,<br />

saja lagi orang baroe." 1)<br />

Onze troepen waren niet gelukkig tegenover de offensieve handelingen<br />

der guerilla in deze periode van den Atjehschen oorlog.<br />

Zij had in het door ons behandelde korte tijdsbestek zeer gevoelige<br />

slagen aan onze troepenmacht toegebracht tegenover de<br />

door deze bij hare offensieve handelingen gedurende dezelfde<br />

periode behaalde groote voordeelen. Met de vermelding van<br />

het navolgende feit neemt dit hoofdstuk een einde en treedt<br />

men in de geschiedenis van dezen oorlog een ander tijdperk in,<br />

toen den 4en September 1876 een gedeelte der in Atjeh gelegerde<br />

troepenmacht onder de bevelen van den Generaal-Majoor<br />

Wiggers van K ere hem haar opmarsch naar de XXVI<br />

moekims begon, tot voltooiing van het hiervoren vermelde plan<br />

van den Generaal-Majoor P e 1, de afsluiting van de zee der<br />

XXVI en XXII moekims.<br />

gegeven In Augustus 1870 werd een begin gemaakt met de oprichting van<br />

het 1« garnizoensbataljon van Atjeh, dat later door een 2è w> garnizoensbataljon<br />

werd gevolgd. Bij deze drie garnizoensbataljons bleef de troepenmacht<br />

in Atjeh hare veldbataljons Infanterie behouden, die in 1877 eene<br />

nieuwe formatie kregen. [Zie »Koloniaal verslag" van 1877] welke in 1882<br />

weder eenigszins gewijzigd is ; maar sedert heeft men de veldbataljons Infanterie<br />

in Atjeh toch moeten blijven gebruiken voor bezettingslroepen van<br />

verschillende pos/en.<br />

1) »Wat zal ik u zoggen, mijnheer, word niet boos, ik ben nog maar een<br />

recruut." Een gezegde, waaruit weer te leeren valt.


260<br />

Uit Boekit Daroe 1) voeren twee paden naar Djempit; het<br />

eene in noordelijke richting, langs den kampong Lo-oe, over de<br />

noordelijk daarvan liggende sawahs, via Ketapan Doewa en het<br />

andere in noordwestelijke richting, over de kampongs Lo-oe en<br />

Tjabang en de Kroeëng Daroe, langs een bedekt en doorsneden<br />

terrein, rechtstreeks naar Djempit. De eerstgenoemde of langste<br />

weg was de veiligste, daar die door open en hier en daar<br />

voor zooveel noodig opengekapt terrein liep. Voor alle detachementen<br />

en patrouilles was het daarom vo<strong>org</strong>eschreven, steeds<br />

dezen, in stede van den kortsten weg te volgen. De postcommandant<br />

van Boekit Daroe had het ten overvloede ook op den<br />

28en Augustus gezegd aan den Europeeschen korporaal D e<br />

Jong, Alg. Stamb. No. 73000, die op dezen datum, aan het<br />

hoofd van een detachement van 20 geweerdragenden, het journaal<br />

van Boekit Daroe naar den commandant der westerlinie<br />

te Pakan Badak moest overbrengen en aldaar brood fourageeren,<br />

den marsch nemende over Ketapan Doewa en Djempit. Niet<br />

alleen kreeg genoemd korporaal de noodige instruction omtrent<br />

den te volgen weg, maar tevens omtrent den marschvorm, de<br />

indeeling der jeugdige Inlandsche soldaten, die het gros van het<br />

uit 3 Europeesche, 2 Afrikaansche en 15 Inlandsche fuseliers<br />

samengestelde detachement uitmaakten, en hetgeen bij een vijandelijken<br />

aanval moest worden in acht genomen.<br />

Te 5 3 /4 uur ^ es m<strong>org</strong>ens marcheerde liet detachement van<br />

Boekit Daroe af. De spits bestond uit de Europeesche fuseliers<br />

Martin, Alg. St. No. 70291, en Vivequin, Alg. St. No.<br />

74739, den Afrikaanschen fuselier Stoom, Alg. St. No. 64160,<br />

en 1 Inlandsch fuselier; 15 à 20 passen daarachter volgde de<br />

rest van het detachement, met den korporaal De Jong aan<br />

het hoofd. De Inlandsche fuseliers waren allen Javanen — Nauwelijks<br />

had het detachement een half uur gemarcheerd, toen<br />

men te Boekit Daroe in noordwestelijke richting een hevig ge-<br />

1) Zie de schetsen No. 8 a en b van het terrein tusschen de posten<br />

Boekit Daroe en Djempit.<br />

*>


261<br />

weervuur hoorde, waarop de postcommandant onmiddellijk eene<br />

patrouille van 25 bajonetten, onder den 2en Luitenant Van<br />

Haften uitzond, met de opdracht, zoo spoedig mogelijk in<br />

bedoelde richting te marcheeren en het detachement van korporaal<br />

De Jong, dat hoogstwaarschijnlijk aangevallen wa=,<br />

te hulp te snellen. Na circa een kwartier gemarcheerd en den<br />

kortsten weg, door kampong Tjabang, genomen te hebben, ontmoette<br />

de Luitenant Van Haften in dien kampong 1) den<br />

korporaal De Jong met den Europeeschen fuselier V i v eq<br />

u i n en den Afrikaanschen fuselier Stoom. De korporaal<br />

deelde in het kort mede, dat hij — tegen het verbod in —<br />

den kortsten weg naar Djempit ingeslagen, aldaar door een<br />

overtnachtigeD vijand aangevallen was, waarbij, volgens zijne<br />

meening, slechts 3 man van zijn detachement uit de handen<br />

des vijands waren gebleven. De Luitenant Van Haften liet<br />

zich natuurlijk dadelijk door den korporaal naar de plaats geleiden,<br />

waar het detachement was aangevallen en hier vond<br />

genoemd officier 9 Inlandsche fuseliers, behoorlijk in een groep,<br />

onder de bevelen van den oudsten fuselier, W i r o k r o m o,<br />

op 250 passen van het punt, waar het detachement was<br />

aangevallen 2). In noordelijke richting doormarcheerende, vond<br />

de Luitenant Van H a f t e n het lijk van den Afrikaanschen<br />

fuselier Zerk, Alg. St. No. 52111, een dooden Atjeher, benevens<br />

5 gewonde fuseliers (2 Europeesche en 4 Inlandsche) van het<br />

detachement liggen. — Van een vijand was niets meer te bespeuren;<br />

hij had op zijn aftocht de wapens der gesneuvelde en<br />

gewonde fuseliers medegenomen. — Intusschen waren ook van<br />

de posten Djempit en Ketapan Doewa patrouilles op het gevechtsterrein<br />

aangekomen en kwamen nog een paar Inlandsche<br />

fuseliers van het aangevallen detachement opdagen, die zich<br />

tot dusverre achter eene terreinafscheiding hadden verb<strong>org</strong>en<br />

gehouden. De Europeesche fuselier Van W ij k, Alg. St. No.<br />

1) Bij het punt H, zie de schets No 8 b.<br />

2) Bij het punt F, zie de schets No 8 b.


262<br />

65097, kwam echter niet meer terug; hij was zwaar gewond<br />

en bleef vermist. Nadat voor de dooden en gewonden de noodige<br />

z<strong>org</strong> was genomen en deze naar Djempit vervoerd waren, liet<br />

de Luitenant Van Haften het omliggende terrein in alle<br />

richtingen doorzoeken, ter opsporing van den vermisten Europeeschen<br />

fuselier ; doch te vergeefs. Men vond slechts bloedsporen<br />

tot aan de toen zeer gezwollen Kroeëng Daroe en maakte daaruit<br />

de gevolgtrekking, dat hij waarschijnlijk verdronken was. Het<br />

detachement van den korporaal De Jong werd, met eenige<br />

manschappen van het detachement van Luitenant Van Haften<br />

aangevuld, onder de bevelen gesteld van den Afrikaanschen<br />

korporaal Bamberg en vervolgde zijne bestemming. De ter<br />

hulp gekomen patrouilles keerden naar hare posten terug ; het detachement<br />

van den Luitenant Van Haften was weder om<br />

9y2 uur des m<strong>org</strong>ens binnen de versterking te Boekit Daroe.<br />

Een omtrent deze nieuwe ramp ingesteld plaatselijk onderzoek<br />

bracht de navolgende feiten aan het licht. Toen de spits in den<br />

kampong Lo-oe het punt bereikt had, waar het pad zich in<br />

tweeën verdeelt, werd den detachementscommandant gevraagd,<br />

welke weg moest worden ingeslagen ; zijn antwoord luidde :<br />

»de kortste, naar Djempit" en de spits marcheerde in westelijke<br />

richting het bedekte terrein in! De toestand der sawahs liet<br />

niet toe, dat het detachement zelfs op twee gelederen marcheerde,<br />

zoodat het op de steeds kronkelende galangans voortdurend<br />

op één gelid moest marcheeren. In dezen marschvorm<br />

in noordelijke richting, ten westen van den kampong 1) voortgaande,<br />

ontdekte de tot de spits behoorende Afrikaansche fuselier<br />

Stoom sporen van versehe voetstappen op het te volgen pad.<br />

Hij gaf daarvan kennis aan den detachementscommandant, doch<br />

ontving den last, door ta marcheeren. Weldra ontdekte de spits<br />

een Atjeher in den kampongrand 2), dien men aanvankelijk<br />

ongewapend waande ; maar toen een oogenblik later zijn klewang<br />

1) D, E, O, zie de schets No. 8 b.<br />

2) Bij het punt A, zie de schets No. 8 b.


263<br />

gezien werd, waarschuwde de spits dadelijk den detachementscommandant<br />

en vuurde op den Atjeher. Gelijktijdig werd het<br />

detacbement uit den kampongrand beschoten, waarna onmiddellijk<br />

daarop eenige met klewang en lans gewapende Atjehers<br />

uit drie verschillende punten 1) het detachement telijfgingen.<br />

De spits, die 20 passen vooruitmarcheerde, werd van voren en<br />

van achteren aangevallen. De Europeesche fuselier Martin<br />

en de Inlandsche fuselier R a n t i, die achteraan liepen, werden<br />

gewond en vielen in de sawah. De Europeesche faselier V i v eq<br />

u i n en de Afrikaansche faselier Stoom, die vooraan liepen<br />

en thans zagen, dat zij van het detachement waren afgesneden,<br />

vuurden hunne geweren af, sprongen in de sawah en trokken<br />

in den looppas laugs een omweg op het overige gedeelte van<br />

het detachement terug. Zij ontmoetten den korporaal D e J o n g,<br />

die dadelijk, na de eerste schoten des vijands en diens onmiddellijk<br />

daarop met het blanke wapen gevolgden aanval, met<br />

zijne soldaten van de galangan in de sawah gesprongen was.<br />

Hij viel daarbij en nadat hij weer ter been was, liep hij in<br />

zuidwestelijke richting hard weg, waar hij met de twee bovengenoemde<br />

fuseliers in den kampong 2) verdween en zich<br />

later bij de patrouille van den Luitenant Van Haften voegde.<br />

Met de spits had ook het voorste gedeelte van het detachement<br />

den aanval des vijands onmiddellijk te doorstaan. De in<br />

de hier zeer drassige sawah gesprongen manschappen konden er<br />

zich moeilijk bewegen, veel minder zich dadelijk behoorlijk in<br />

tegenweer stellen; van daar, dat de minst vluggen onder hen<br />

spoedig door de Atjehers achterhaald en afgemaakt of gewond<br />

werden. Behalve de hierboven reeds genoemden, behoorden tot<br />

hen de Afrikaansche fuselier Z e r k, die sneuvelde, en de Inlandsche<br />

fuseliers Sadio, Kassio, Mangoensmito en<br />

K r o m o d j o j o benevens de Europeesche fuselier V a n W ij k,<br />

die gewond werden. Tot het achterste gedeelte van het detache-<br />

1) D, C en E, zie de schets No. 8 b.<br />

2) Bij het punt G, zie de schets No. 8 b.


264<br />

ment behoorde de Inlandsche fuselier Wirokromo, Alg.<br />

St. N°. 75816, die, het gevaar ziende, waarin het geheele<br />

detachement door de ontstane verwarring verkeerde, en de<br />

kans beseffende, die ieder liep, te worden gewond of gedood,<br />

de tegenwoordigheid van geest had, op zijne plaats te<br />

blijven staan en 8 of 9 zijner jeugdige kameraden om zich te<br />

verzamelen, hun toeroepende: »halt! djangan lari, halt sadja,<br />

kaloe lari nanti di potong samoewa." 1) Gelukkig luisterden<br />

zij naar zijne stem, met dat gevolg, dat de vijand het goed<br />

gesloten negental Inlandsche fuseliers niet durfde aanvallen en<br />

spoedig daarna in de omliggende kampongs terugtrok, 5 onzer<br />

geweren met munitie medeuemende; terwijl het negental fuseliers<br />

zijne verdedigende stelling bleef innemen, totdat de Luitenant<br />

Van Haften met de patrouille van Boekit Daroe kwam<br />

opdagen.<br />

1) Halt, loopt niet weg, blijft maar staan; als wij wegloopen, worden wij<br />

allen afgemaakt.


HOOFDSTUK VIII.<br />

De gebeurtenissen in Pidir en Gigieëng tusschen<br />

26 December 1875 en 4 September 1876.<br />

Op den laatsten dag der maand Mei werd gevolg gegeven<br />

aan het sedert lang bestaande en door de Indische regeering<br />

goedgekeurde plan om Pidir te bezetten.<br />

1 Dit rijk is op de noordkust van Sumatra gelegen en grenst<br />

ten westen aan de sagi der XXII moekims van Groot-Atjeh. De<br />

weo- door het binnenland van hier naar Pidir wordt volgens<br />

mededeeling der Atjehers zelven hoogst zelden gebruikt, omdat<br />

het pad door hoogst onherbergzaam, zwaarbegroeid, met vele<br />

ber-stroomen doorsneden en door verscheurend gedierte bewoond<br />

hoogland voert. Van dit pad gebruik makende, zou men -<br />

zooals beweerd wordt - 3 à 4 dagen noodig hebben. Pidir te<br />

bereiken. Meer algemeen wordt dan ook gebruik gemaakt van<br />

den we- langs het strand, die door een vlak en volkomen<br />

veihV terrein loopt. De afstand van Pidir tot aan de Kroeëng<br />

Raja° de strandmoekim der sagi van de XXII moekims, bedraagt<br />

65 à 70 KM., die door de Atjehers in hun snellen<br />

erang" zelfs met vrachten beladen, in 1, hoogstens l^ dag,<br />

wordi afgelegd. Van de Kroeëng Raja bereikt men, over het<br />

niet hooge gebergte, in 3 à 4 uren het binnenland van Groot-<br />

Atjeh Ten oosten van Pidir ligt het rijk Gigieëng, welks vorst<br />

met dien van Pidir in voortdurende vijandschap leeft. Die


266<br />

onderlinge oneenigheid en twisten, welke tusschen nagenoeg alle<br />

aan elkander grenzende staatjes in Groot-Atjeh bestaan, zijn<br />

voornamelijk te zoeken in vermeende rechten op grondgebied<br />

en het heffen van belastingen. Deze worden hoofdzakelijk geïnd<br />

aan de mondingen der rivieren, in de nabijheid waarvan de<br />

vorsten in den regel hunne woonplaatsen hebben of de woningen<br />

hunner zaakgelastigden of krauis aangetroffen worden. In de onmiddellijke<br />

omgeving daarvan is dan ook do<strong>org</strong>aans de groote bazar<br />

of kedei opgericht, waar alle handelsproducten, zoowel voor<br />

den in- als den uitvoer opgestapeld en gecontroleerd worden. —<br />

Nu wil het toeval, dat de Pidir- en de Gigieëng-rivieren dezelfde<br />

monding hebben, zoodat dit wellicht eene der groote bronnen<br />

is van de voortdurende oneenigheid tusschen de vorsten van<br />

beide rijken. — Toen na het eindigen der eerste expeditie tegen<br />

Atjeh, de kusten van Pidir door onze oorlogsmarine geblokkeerd<br />

werden en die blokkade ged arende de tweede expeditie werd<br />

voortgezet, begon in de binnenlanden van Groot-Atjeh, die<br />

rechtstreeks het meest van den oorlog te lijden hadden en nog<br />

hebben, langzamerhand gebrek aan levensmiddelen eu oorlogsbehoeften<br />

te ontstaan. Zoowel Olehleh als Kroeëng Raja waren<br />

als invoerplaatsen, zoowel voor de XXII als de XXVI moekims<br />

gesloten; de aan de westkust gelegeu staatjes waren niet bij<br />

machte en ook te ongunstig gelegen om in de behoeften der<br />

oorlogvoerende landstreken te voorzien, zoodat Pidir en Gigieëno-<br />

als van zelven de aangewezen plaatsen werden, waar de<br />

vijand zijn levens- en krijgsvoorraad moest opdoen. De oorlog<br />

opende dus aan de vorsten van beide ryken eene groote<br />

bron van inkomsten; maar de blokkade ontnam hun vele<br />

daarvan. Wel gelukte het enkele prauwen, nu en dan onze<br />

oorlogschepen te verschalken, maar de kansen op verlies waren<br />

daarbij toch tamelijk groot. Toen werd getracht, langs diplomatieken<br />

weg te verkrijgen, wat men door geweld of slimheid niet bij<br />

machte was geweest te doen. Gigieëng gaf daartoe het voorbeeld.<br />

De vorst van dit rijk bood gedurende de tweede expeditie zijne<br />

onderwerping aan, tengevolge waarvan de havens, met uitzon-


267<br />

dering van oorlogscontrabande, weder voor den handel opengesteld<br />

"werden. Pidir had zich voor die onderwerping voorloopig<br />

den pas afgesneden. Hoewel de vorst, T o e n g k o e Ra d j a<br />

P a k i k, tusschen de eerste en tweede expeditie geene vijandige<br />

houding' tegenover de Indische regeering aangenomen en zelfs<br />

zijn sjahbandar met gevogelte en vruchten naar boord van Z. M.<br />

stoomschip Sumatra gezonden had om hulde te brengen aan de<br />

commissie, belast met het verspreiden der regeeringsproclamatie<br />

van 7 Juni 1873 1), antwoordde de vorst echter niet op deze<br />

proclamatie en was hij zelfs tijdens de tweede expeditie met zijne<br />

krijgsmacht onder onze vijanden ; het is bekend, dat hij toen<br />

den eed afgelegd heeft, niet eerder naar zijn rijk te zullen terugkeeren,<br />

voor en aleer Atjeh als overwinnaar uit den strijd<br />

zoude treden of wel voor onze wapenen gebukt had. Aan deze<br />

houding had de vorst het dan ook te danken, dat zijne hoofdplaats,<br />

op last van den opperbevelhebber der tweede expeditie,<br />

den 31en December 1873 door een eskader onzer oorlogsmarine<br />

werd gebombardeerd, waarna eene landing plaats vond van marinetroepen<br />

2). Van dat tijdstip af werd Pidir geblokkeerd.<br />

Tot het begin van 1876 bleef dan ook de vorst van dit rijk<br />

onze vijand" maar het scheen, dat het hervatten onzer operatien<br />

met December 1875 en de voortgang, dien onze troepen<br />

daarmede maakten, Toengkoe Radja P akik hadden<br />

overtuigd van het wanhopige van den tegenstand in Groot-Atjeh,<br />

maar vooral zijn eigenbelang hem eindelijk noopte, eene betere<br />

gezindheid jegens de Indische regeering aan den dag te leggen.<br />

In het begin van Februari 1876 gaf hij daarvan de eerste blijken<br />

met dit gevolg, dat reeds den laatsten dezer maand de<br />

Nederlandsche vlag ter hoofdplaats Pidir werd geheschen en de<br />

1) Zie »Koloniaal verslag" van 1874. De commissie bestond uit den Luitenant<br />

ter zee der Ie klasse D y se r i „c k en den Controleur der leidde<br />

K 2° Zie" het werk van den Generaal V a n S w i et e n : »De waarheid om-<br />

trent onze vestiging in Atjeh."


268<br />

vorst de door hem afgelegde verklaring van onderwerping met<br />

den eed op den koran bevestigde.<br />

In die verklaring werd bij deze gelegenheid, in afwijking van<br />

vroegere verklaringen, eene bepaling opgenomen, waarbij de<br />

kostelooze afstand van een terrein voor onze vestiging in dit<br />

rijk werd bedongen. In verband daarmede werd nu aan de Indische<br />

regeering het voorstel gedaan om, in stede in het rijk<br />

Gigieëng — waartoe het plan bestond — in Pidir eene versterking<br />

op te richten. De oprichting eener versterking in Gigieëng<br />

was eerst noodig geweest, omdat men door de vijandige<br />

houding van den vorst van eerstgenoemd rijk geene andere keuze<br />

had en eene bezetting der monding van de Pidir- en Seglirivieren<br />

zoowel uit een politiek als militair oogpunt van groot<br />

gewicht werd geacht. Vooral stond hierbij het politiek belang<br />

op den vo<strong>org</strong>rond. Pidir werd toch, zoowel door zijne geschiedenis<br />

als door zijne uitgestrektheid, getalsterkte der bevolking,<br />

haar krijgshaftigen aard en de verwantschap zijner vorstelijke<br />

familie met die der voormalige Sulthans van Atjeh 4), als het<br />

belangrijkste der verschillende deelen van het vroegere A tjehsche<br />

rijk beschouwd. Door de plaatsing van een civiel ambtenaar<br />

(politiek agent), beschermd door eene voldoende militaire macht,<br />

hoopte de civiele en militaire bevelhebber in Atjeh, hetzij zulks<br />

op of in de nabijheid van Pidirsch grondgebied plaats vond,<br />

langzamerhand invloed ten goede op den gang van zaken in<br />

Groot-Atjeh te kannen uitoefenen. Dadelijk na de onderwerping<br />

van Pidir was men onzerzijds bedacht op eene duurzame vestiging'<br />

in dit rijk. Op voorstel van den civielen en militairen bevelhebber<br />

in Atjeh werd dan ook al spoedig door de Indische<br />

regeering bepaald, dat ter hoofdplaats Pidir behoorde gevestigd<br />

te zijn een assistent-resident, belast met de leiding der politieke<br />

aangelegenheden ter noordkust van Atjeh, welke totnogtoe<br />

) De zuster van Toengkoe P a k i k was gehuwd met den in 1870<br />

overleden Suithan van Atjeh M an s j o er Sjah en de dochter van<br />

Toengkoe J 1 akik met den in 1874 overleden laatsten Suithan van<br />

Atjeh M ach moed Sjah.


269<br />

was opgedragen aan den commandant van het eskader der<br />

oorlogsmarine op die kust. Aan den assistent-resident werden<br />

toegevoegd een of meer der voor den dienst in Atjeh en onderhoorigheden<br />

bestemde controleurs en Inlandsche schrijvers, ter<br />

beoordeeling van den civielen en militairen bevelhebber ; voorts<br />

een Europeesche klerk en 5 politieoppassers ; terwijl ter zijner<br />

beschikking werden gesteld 1 gewapende boot, die, speciaal voor<br />

de controle op den invoer, iii de monding der Pidir-rivier werd<br />

gestationeerd, en 1 sloep voor de gemeenschap met de reede,<br />

bemand met 1 roerganger en 6 matrozen. — Dit was het civiel<br />

bestuur voor Pidir.<br />

Met betrekking tot de op te richten versterking werd bepaald,<br />

dat deze zoude worden bewapend met 2 stukken geschut<br />

en dat hare vaste bezetting zoude bestaan uit 4 compagnie<br />

Infanterie, sterk 150 man, waarvan £ Europeanen en | Inlanders,<br />

zoomede het noodige personeel voor de Artillerie, de<br />

Militaire administratie en den Geneeskundigen dienst. Gedurende<br />

den bouw onzer versterking zoude de in Pidir te legeren<br />

krijgsmacht eene sterkte hebben van 250 man Infanterie<br />

(}L Europeanen en 2 /3 Inlanders), terwijl de Artillerie bestond<br />

uit 2 houwitsers van 15 cM. Lg., 2 kanonnen van 8 cM. L.<br />

(Berg) en 2 mortieren van 12 cM., met het noodige aan bedieningspersoneel<br />

en munitie; voorts personeel der Militaire administratie<br />

en voor den Geneeskundigen dienst. De plaats, waar onze<br />

vestiging moest komen, was op last van den civielen en militairen<br />

bevelhebber door eene commissie onderzocht en bepaald, bestaande<br />

uit een civiel ambtenaar, eeu kapitein van den Generalen staf<br />

en den commandant van het eskader op de noordkust van<br />

Atjeh. I) De commissie had daarvoor aangewezen eeu punt<br />

nabij het strand en aan eene kreek, die bij hoog water de<br />

gelegenheid geeft om met tamelijk groote sloepen de monding<br />

der Pidir-rivier te bereiken, waarin deze kreek uitloopt. De<br />

vorst van Pidir, die, ingevolge de acte van onderwerping, de<br />

1) Zie de hierbijgevoegde schets No. 9 (Schets van het terrein om de<br />

Nederlandsche vestiging in Pidir, sohaal 1: 20000).


270<br />

plaats voor onze vestiging had afgestaan, had bij die onderwerping<br />

te kennen gegeven, dat hij genegen was, zoo noodig, een ander<br />

terreiu ter beschikking van de Indische regeering te stellen, en<br />

tevens op zich genomen, een weg te doen aanleggen van het<br />

strand naar zijne, meer binnenslands, aan den rechteroever der<br />

Pidir-rivier, linea recta, op circa 1<strong>80</strong>0 M. van het strand gelegen<br />

woning. Over land was deze woning moeilijk te bereiken tengevolge<br />

van het drassige en met lagunes doorsneden terrein;<br />

de gemeenschap wordt steeds langs de rivier onderhouden 1).<br />

Zoowel het terrein als het weinige vertrouwen, dat men nog<br />

in de bevolking van Pidir kon stellen, maakten het derhalve<br />

noodzakelijk om onze vestiging aldaar aanvankelijk op te<br />

richten nabij het strand, om daarin later — bij meer toenaderingder<br />

bevolking — zoo noodig verandering te brengen. Het was<br />

de Indische regeering nu slechts te doen, vasten voet in Pidir<br />

te hebben en daardoor te trachten, invloed te krijgen op den<br />

algemeenen gang van den oorlog. 2) De voor Pidir bestemde<br />

troepenmacht embarkeerde den 31en Mei te Olehleh aan boord<br />

van het particuliere stoomschip Marion, was onder de bevelen<br />

1) Tot hot begin van 1870 was aan den aanleg van dien iveg nog niet<br />

begonnen.<br />

2) In beginsel was reeds lang tot eene dergelijke vestiging, zoowel op de<br />

noord als de oost- en westkust van Atjeh besloten. Onze vestiging in Edi<br />

(Idi) bestond roods sedert 1873. Ook in Analaboe (Melaboe) zoude eene<br />

vestiging komen: aan don Chef van het wapen tier Genie waren reeds de<br />

noodige bevolen gegeven, ten behoeve van de daarvoor op te richten gebouwen<br />

on versterkingen het noodige te verrichten ; maar gelijktijdig met<br />

het besluit, waarbij de plaats onzer vestiging in Pidir door de Indische regeering<br />

was goedgekeurd, werd tevens, op voorstel van den Commandant<br />

van het Indische leger, bepaald dat de reeds voor eene vestiging in Analaboe<br />

gereed gekomen gebouwen van Batavia naar Pidir moesten worden afgescheept.<br />

In afwachting van dit, op voorstel van den civielen en militairen<br />

bevelhebber in Atjeh, genomen besluit, was laatstbedoelde autoriteit reeds<br />

tot handelen overgegaan door het zenden eoner troepenmacht voor de bezetting<br />

van Pidir.<br />

Later werd deze plaats in de stoomvaarüijn tusschen Batavia en Olehleh<br />

opgenomen.


mm<br />

271<br />

gesteld van den Kapitein der Infanterie J. R. Engelhard<br />

en had de volgende samenstelling: 2 kapiteins der Infanterie<br />

(waarbij de detachementscommandant), 2 eerste, 4 tweede luitenants,<br />

244 onderofficieren en manschappen, waaronder 70<br />

Europeanen; voorts 1 kapitein der Genie en 1 geniewerkman,<br />

50 Inlandsche timmerlieden, mandoers en vrije koelies, 26<br />

onderofficieren en manschappen der Artillerie, met 2 kanonnen<br />

van 8 cM. Berg en artillerie- en infanteriemunitie; 1 adjudantonderofficier<br />

kwartiermeester, 2 mandoers en 12 dwangarbeiders,<br />

met een voorraad vivres voor de behoefte van twee<br />

maanden; benevens 1 officier van Gezondheid en 11 onderofficieren<br />

en manschappen van den hospitaaldienst. Uit gebrek aan het<br />

noodige hout voor het maken der palissadeering onzer versterking,<br />

waren den detachementscommandant 40000 zandzakken<br />

medegegeven, zoomede 35000 randjoes en 20 friessche ruiters,<br />

waarmede hij zich, in afwachting van betere materialen, voorloopig<br />

moest verschansen. Voor den bouw van tijdelijke woningen<br />

werd bamboe, atap en kadjangmatten medegegeven; terwijl<br />

er op gerekend werd, dat bamboe, atap en rotan ook plaatselijk<br />

aan te koopen zoude zijn, daar dit door den vorst van Pidir<br />

was medegedeeld.<br />

In den avond van den 31on Mei liet de Marion het anker<br />

ter reede van Pidir vallen. De Kapitein Engelhard meldde<br />

zich den volgenden m<strong>org</strong>en bij den stationscommandant, den<br />

Kapitein-luitenant ter zee M e ij e n, die in afwachting van de<br />

komst van den assistent-resident voor Pidir, nog de leiding deipolitieke<br />

aangelegenheden had, om met dezen hoofdofficier in<br />

overleg te treden over het debarkement der troepenmacht. De<br />

stationscommandant gaf den vorst van Pidir kennis van de<br />

aankomst der troepen en verzocht hem om een onderhoud.<br />

Dit had des namiddags om 4 uur plaats nabij het strand, op<br />

het punt waar de Nederlandsche vlag geheschen en bewaard<br />

werd 1). In de vergadering waren eenige hoofden van Pidir<br />

1) De vlagbewaardor van don Radja heette 11 a d j i II o e s i n M a r i k a u


272<br />

tegenwoordig. Nadat de Kapitein Engelhard den vorst<br />

vo<strong>org</strong>esteld was door den stationscommandant, werd de Radja<br />

bekend gemaakt met de aankomst en het doel der troepenmacht,<br />

waarna den vorst een brief overhandigd werd van den civielen<br />

en militairen bevelhebber, waarin een en ander nader medegedeeld<br />

was. De Radja liet zich den brief dadelijk voorlezen, gaf<br />

aan onze officieren te kennen, dat hij den inhoud er van goed<br />

begrepen had, doch verzocht, met het debarkeeren der troepen<br />

te wachten, totdat hij daartoe nader bericht zoude zenden, daar<br />

hij over deze aangelegenheid vooraf met zijne hoofden en zijn<br />

volk wenschte te spreken. Den volgenden dag maakten de detachementscommandant<br />

en de kapitein der Genie eene verkenning<br />

op het strand naar het terrein, voor de nieuwe versterking bestemd,<br />

waarbij tevens eenige algemeene maatregelen voor den<br />

bouw werden getroffen. Tegen den middag ontving de stationscommandant<br />

een brief van den vorst, waarin deze mededeelde,<br />

dat hij het debarkement der troepen nog niet kon toezeggen.<br />

Eerst den 3en Juni werd het bericht ontvangen, dat alle bezwaren<br />

uit den weg geruimd waren en de troepen den volgenden<br />

dag aan wal konden komen. In den vroegen m<strong>org</strong>en van<br />

den 4en Juni debarkeerden, met behulp van de sloepen der oorlogsmarine<br />

en van het stoomschip Marion, eerst de Infanterie en<br />

daarna de Artillerie ; maar op dezen dag kon nog onmogelijk<br />

(Amerikaan) en, volgens zijne bewering, vroeger Shephard. Deze persoon,<br />

evenals do Deen S v en dj en (S w i n s c n, de »Manda hilala" ') bij do<br />

tweede Atjehsche expeditie, Europeaan (Engelsohman of Amerikaan) van<br />

geboorte, was vroeger matroos op een koopvaardijschip geweest en twaalf'<br />

jaren geleden in Atjeh (Samalanga) gekomen, waar hij, na te zijn overgegaan<br />

tot den Mohamedaanschen godsdienst, huwde met eene Atjehsche vrouw; later<br />

vertrok hij naar Pidir, waar hij met zijne vrouw in eene armzalige hut nabij<br />

het strand woonde en tegen eene belooning van t Spaansche mat (ƒ'2,50)<br />

per dag door den yorst van Pidir met de z<strong>org</strong> voor de Nederlandsche vlag<br />

werd belast. De Atjehsche vorsten, wien de vlag uitgereikt werd, lieten die<br />

liever aan het strand dan voor hunne woning — waar zij aanvankelijk werd<br />

geheschen — waaien, onder het voorwendsel, dat zij daar beter door onze<br />

schepen kon gezien worden I


273<br />

een begin worden gemaakt met het aanbrengen van materialen<br />

voor de versterking en het opzetten der borstwering met zandzakken.<br />

Het debarkeeien en het inbezitnemen van het terrein<br />

voor onze vestiging waren echter zonder eenige stoornis afgeloopen<br />

; een vertegenwoordiger van den vorst verwelkomde zelfs<br />

onze troepenmacht. Men kon dus voorloopig met dit begin onzer<br />

vestiging zeer tevreden zijn ; want het was bekend, dat de<br />

bevolking van Pidir met die vestiging niet ingenomen was en<br />

de vorst daardoor zelfs moeilijkheden ondervonden had. Daarom<br />

schreef de Kapitein Engelhard na het debarkement aan den<br />

civielen en militairen bevelhebber: »Nu wij aan den wal zijn,<br />

hebben wij geene reden van klagen."<br />

Het bleek echter al zeer spoedig, dat er in Pidir — evenals<br />

trouwens in de andere Atjehsche rijken - groot onderscheid<br />

bestaat tusschen de gezindheid van den vorst en het volk en<br />

de vorst in waarheid weinig macht kon uitoefenen over bet volk<br />

of stilzwijgend toeliet, dat dit zich allerlei baldadigheden tegenover<br />

onze troepen veroorloofde, gelijk na het debarkement dier<br />

troepen te Pidir spoedig plaats vond. Het is ook mogelijk en<br />

zelfs hoogst waarschijnlijk, dat een groot deel der Atjehers, die<br />

zich daaraan schuldig maakten, tot de volgelingen behoorden van<br />

den beruchten T o e k o e d i T i r o e, een min of moer van den<br />

vorst onafhankelijk Pidirsch hoofd, of tot de bevolking van andere,<br />

nog vijandig gezinde staatjes. Van al die kwaadwilligen<br />

was 'de kedei te Pidir steeds overvol ; ze liepen er, met geweren,<br />

lansen en klewangs gewapend, rond, deden daar hunne inkoopen<br />

van vivres en munitie en bleven er, totdat zich eene<br />

geschikte gelegenheid voordeed, in Groot-Atjeh tegen onze troepen<br />

ten strijde te trekken. De kedei van Pidir was zoodoende<br />

de groote verzamelplaats geworden van allerlei gespuis uit verschillende<br />

oorden van het voormalige Atjehsche rijk en het<br />

scheen, dat T o e n g k o e P a k i k die lieden uit zijn gebied<br />

niet kon of wilde weren. Beide veronderstellingen zullen wel<br />

geldig wezen; want zoolang ons gezag nog niet op hechte grondslagen<br />

was gevestigd, en de hardnekkige tegenstand bijna overal<br />

18


274<br />

voortduurde, lag het in de tactiek der verschillende vorsten en<br />

hoofden, met beide partijen op goeden voet te blijven, hetgeen<br />

niet alleen in het voordeel van vorsten en hoofden, maar ook<br />

van de bevolking zelve was, die zich nog altijd hardnekkig<br />

tegen onze wapens verzette en dit verzet zonder materieele hulp<br />

niet op den duur kon worden volgehouden. Die hulp kwam van<br />

de kuststaten en hoofdzakelijk van die, waarvan de havens voor<br />

den handel waren opengesteld. Pidir was voor die hulp het gunstigst<br />

gelegen en heeft van deze ligging in verband met zijne<br />

verhouding tot de Indische regeering een uitstekend gebruik<br />

gemaakt. Alles wat uit Groot-Atjeh kwam om inkoopen te doen,<br />

alles wat zich van de staten aan de oost- en noordkust naar<br />

Groot-Atjeh begaf, ten einde aan den strijd tegen onze troepen<br />

deel te nemen, verzamelde zich te Pidir, het groote magazijn<br />

voor de oorlogvoerende partij. Het behoeft dus nauwelijks te<br />

worden gezegd, dat het volk te Pidir ons slecht genegen was.<br />

Zoodra het dan ook vernam, dat Nederlandsche soldaten in de<br />

nabijheid der hoofdplaats waren geland, moest het die gaan zien,<br />

al was het wellicht alleen uit nieuwsgierigheid of om te toonen,<br />

dat het voor hen niet bevreesd was. Niet slechts enkele, maar<br />

zeker 200 à 300 goed gewapende Atjehers hielden zich van den<br />

m<strong>org</strong>en tot den avond in de nabijheid onzer troepen op en<br />

mengden zich tusschen onze soldaten ; hunne vrijpostigheid ging<br />

zóó ver, dat zij zelfs in de door de zandzakken, friessche ruiters<br />

en randjoes voor onze versterking afgesloten ruimte kwamen.<br />

Noch de bevelen onzer officieren noch die der hoofden van Pidir<br />

waren in staat, die vrijpostigheid te breidelen. Het volk betastte<br />

alles, nam veel weg, vroeg aan onze officieren, waarom het geschut<br />

was medegenomen, kwam dezen en de soldaten aan het<br />

lijf en eindelijk werd den 6en Juni een Europeesch fuselier door<br />

een klewangslag gewond, omdat hij het kind van een Atjeher<br />

beletten wilde, een ijzeren pin uit een friesschen ruiter te stelen.<br />

Den volgenden dag werd wederom een Europeesch fuselier gewond,<br />

omdat deze in het gedrang om het emplacement onzer<br />

versterking zonder eenige bedoeling rakelings langs een Atjeher


275<br />

liep, die in zijn gekrenkten hoogmoed maar dadelijk met den<br />

klewang op den soldaat inhakte.<br />

Was het dan wel te verwonderen, dat de Kapitein Engelhard<br />

reeds spoedig daarna den civielen en militairen bevelhebber<br />

rapporteerde, dat de toestand ter hoofdplaats Pidir geenszins<br />

geschikt was om ons vertrouwen in te boezemen en hij<br />

dringend om versterking van troepen -vooral van Europeanen<br />

_ en tevens toezending van palissaden of wel dikke planken<br />

verzocht om zich beter dan met de hem medegegeven middelen<br />

doenlijk was .tegen eene mogelijke vijandelijke overvalling te<br />

dekken ? De groote hebzucht, die de Afjehers over het algemeen<br />

toonden voor alles wat te Pidir voor onze troepenmacht<br />

was ontscheept en daar nagenoeg open en bloot aan het strand<br />

werd opgestapeld, gepaard aan hun overmoed ,en trots, deden<br />

den Kapitein Engelhard - en terecht - eene nachtelijke<br />

overvalling zeer duchten, omdat hij niet in staat zoude zijn, die<br />

behoorlijk af te slaan. »De toestand" - schreef hij - »is alles behalve<br />

bevredigend ; de hoofden zijn wel is waar steeds in onze onmiddellijke<br />

omgeving en wenschen, naar het mij voorkomt, welden vrede,<br />

doch hebben geene macht genoeg om de bevolking in toom te<br />

houden ; dagelijks toch komen een groot aantal Pidireezen m<br />

de versterking en zijn er niet uit te krijgen. Alleen eene grootere<br />

sterkte der troepen kan de nadeelige gevolgen van een<br />

overval eenigszins temperen; want zooals de zaken nu staan,<br />

kunnen wij den aanval niet afslaan." In de eerste dagen na<br />

onze vestiging in Pidir hadden Kapitein Engelhard en zijne<br />

officieren eene zware taak te vervullen. Met 250 man, waaronder<br />

slechts 70 Europeanen, in het mulle duinzand aan het strand<br />

met onvoldoende middelen om zich spoedig te versterken, geplaatst,<br />

tegenover eene niet te vertrouwen en overmoedige bevolking,<br />

moesten die officieren al hunne geestkracht en bedaardheid<br />

tentoonspreiden, noodig om conflicten te voorkomen, die<br />

wellicht de nadeeligste gevolgen na zich hadden kunnen sleepen.<br />

Den detachementscommandant was ernstig op het hart gedrukt,<br />

der bevolking alle mogelijke vertrouwen omtrent onze goede


276<br />

bedoelingen in te boezemen en zooveel mogelijk botsingen te<br />

voorkomen. Het was hem dan ook, ondanks de brutaliteit en<br />

ruwheid der Pidireezen, gelukt, gewelddadig verzet daartegen<br />

van onze zijde te vermijden. Niet dat de Kapitein Engelhard<br />

er tegen opzag, behoorlijk opgesteld, tegen de Pidireezen stand<br />

te houden en hen van zich af te slaan — hij was daarvoor te<br />

goed militair — maar hij vertrouwde onze Inlandsche soldaten<br />

niet. Het was zijne opmerkzaamheid niet ontgaan, dat de Pidireezen<br />

er zich uitsluitend op toelegden, de Europeanen te kwellen,<br />

te trotseeren en zelfs aan te vallen en te verwonden ; terwijl<br />

zij den Inlandschen onderofficier en soldaat ongemoeid lieten.<br />

Wat meer is, zij gingen zelfs zeer vertrouwelijk met hen om<br />

en hielden lange gesprekken met dezen. Het viel daarbij op,<br />

dat steeds een zelfde Javaanscbe sergeant, een zelfde Javaansche<br />

korporaal door Pidireezen omringd werden. Het was dit wantrouwen<br />

in zijne Inlandsche soldaten, dat den Kapitein Engelhard<br />

eene bepaalde oorlogshandeling tegenover de Pidireesche<br />

bevolking deed vreezen en den civielen en militairen bevelhebber<br />

om versterking van troepen deed vragen om daardoor die<br />

bevolking op een afstand te kunnen houden ; »want", schreef<br />

hij, »het is te voorzien, dat bij eene verhouding tusschen de<br />

bevolking en den Europeeschen soldaat, zooals die nu bestaat,<br />

deze laatste niet meer te vermanen is tot een lijdelijken omgang<br />

met de Pidireezen."<br />

Onmiddellijk na het ontvangen van deze minder gunstige berichten<br />

gaf de civiele en militaire bevelhebber last, het garnizoen<br />

te Pidir te versterken met 1 Europeesche compagnie van<br />

het rechterhalf 8 e bataljon Infanterie, sterk 143 onderofficieren<br />

en manschappen, en het commando ter plaatse op te dragen aan<br />

een hoofdofficier. Deze troep vertrok in den m<strong>org</strong>en van den<br />

lOen Juni met den Majoor der Infanterie H. K. F. Van T e ij n<br />

uit Olehleh en kwam den daaropvolgenden nacht ter reede van<br />

Pidir aan. In den m<strong>org</strong>en van den Hen Juni werd een brief<br />

van den civielen en militairen bevelhebber aan Toengkoe<br />

Pa kik bez<strong>org</strong>d, waarin werd kennis gegeven van de vermeer-


277<br />

dering der troepenmacht in Pidir en de redenen, die daartoe<br />

hadden geleid ; terwijl hem daarbij ten ernstigste op het hart<br />

werd gedrukt, de noodige maatregelen te nemen, ten einde de<br />

ongepaste houding en den overmoed der bevolking te beteugelen.<br />

Het scheen, dat de vorst reeds vóór de ontvangst van dien<br />

brief inlichtingen had bekomen, dat van onze zijde klachten<br />

omtrent hem te Kota-Radja waren ingediend ; want den lOen<br />

Juni had hij nabij onze vestiging eene wacht van Pidireezen<br />

laten opstellen, die de bevolking uit onze nabijheid moest weren.<br />

In den nacht van den 10 en op den Hen Juni kostte het die<br />

wacht veel moeite, aan hare verplichtingen te voldoen ; maar toen<br />

de Majoor Van T e ij n voet aan wal zette, had dit zonder<br />

eenige stoornis plaats en nauwelijks waren deze troepen bij de<br />

andere gekomen of de Pidireezen trokken vanzélven langzamerhand<br />

terug, zoodat menden 12en Juni nog slechts enkele nieuwsgierigen<br />

in de nabijheid onzer versterking zag. In zijn rapport<br />

aan den civielen en militairen bevelhebber wees dan ook de<br />

Majoor V a n T e ij n op deze gunstige omstandigheid, welke hij<br />

hoofdzakelijk toeschreef aan de vermeerdering van het Europeesch<br />

element, dat bovendien een groote steun was tegenover de Javaansche<br />

soldaten. — Omtrent deze laatsten teekende die hoofdofficier<br />

nog aan, dat den Hen Juni eene waarschuwing was ontvangen,<br />

dat een Javaanseh korporaal en eenige Javaansche soldaten het<br />

plan hadden gevormd, te deserteeren en 's nachts opgewacht<br />

zouden worden door een ons vijandig gezind hoofd, in wiens<br />

dienst zij zouden treden. »In hoeverre" — schreef die hoofdofficier<br />

verder — »deze waarschuwing geloof verdient, is moeilijk<br />

op te geven, maar ik ben de overtuiging toegedaan, dat<br />

het hoog noodig was om het groote verschil in getalsterkte van<br />

de Inlandsche met de Europeesche militairen zooveel mogelijk<br />

weg te nemen. Uit verschillende kleinigheden toch kon men<br />

waarnemen, dat het geheel van hen afhing om ons, bij<br />

een overmachtigen aanval van kwaadgezinden, al dan niet<br />

staande te kunnen houden ; het getal Europeesche onderofficieren<br />

en manschappen bedroeg slechts 72 tegenover 170


278<br />

Inlandsche. En hoewel mijns inziens die toestand nu geheel<br />

veranderd is, zoude het toch gewenscht zijn, bij elk der<br />

hier aanwezige Inlandsche compagnieën een vertrouwd Inlandsen<br />

sergeant in te deelen, ten einde steeds zekerheid te<br />

hebben omtrent den geest der Javaansche soldaten." De Pidireezen<br />

lieten onze troepen verder met rust, waardoor de bouw<br />

der versterking en de oprichting der gebouwen ongestoord<br />

konden worden voortgezet. Van Kota-Radja waren dikke planken<br />

gezonden, waarmede een gedeelte der borstwering werd opgezet,<br />

terwijl het andere gedeelte uit zandzakken bestond. Tengevolge<br />

van de vermeerdering der troepen moest eene andere indeeling<br />

der gebouwen plaats hebben. De versterking was tegen het<br />

einde der maand Juni voltooid 1).<br />

Het civiel bestuur, dat tot dusverre door den stationscommandant<br />

der Marine was gevoerd, ging eenige dagen later<br />

over op den assistent-resident De Scheemaker.<br />

Later is de civiele en militaire bevelhebber in Atjeh op zijn<br />

eerste plan teruggekomen om eene versterking op te richten in<br />

de nabijheid van Gigieëng, op den zoogenaamden Tanah Raja of<br />

onzijdigen grond, aan den rechteroever der Segli-rivier'gelegen.<br />

Onze vestiging te Pidir werd toen opgeheven. Over eerstgenoemde<br />

rivier werd vervolgens eene brug geslagen, terwijl<br />

verder door het drassige terrein een weg naar de woning van<br />

den vorst van Pidir werd getraceerd. Het ligt echter buiten<br />

de grenzen van dit werk, hierover uit te wijden.<br />

Genoeg zij het, mede te deelen, dat onze vestiging in Pidir<br />

van groote waarde is geweest. Van den kant van Gigieëng<br />

kreeg men aan onze zijde het eerste bericht, dat T o e n g k o e<br />

P a k i k zich weleer in Groot-Atjeh bevond om zich met zijne<br />

strijders aan de zijde van den vijand te scharen. Wederkeerig<br />

moet de vorst van Pidir ons bestuur in Groot-Atjeh, na zijne<br />

onderwerping, op de hoogte hebben gebracht van de hande-<br />

1) Zie de hierbij gevoegde schets No. 10 (Plan der versterking te Pidir,<br />

schaal 1: 500).


270<br />

îingen van den vorst van Gigieëng, die, niettegenstaande hij<br />

zich reeds tijdens de tweede expeditie, na ontvangst der perabrian<br />

radja, onderworpen had 1), den vijand in Groot-Atjeh<br />

met geld en op andere wijze ondersteunde.<br />

Toengkoe Bintara Kamangan, de vorst van Gigieëng,<br />

was na zijne onderwerping tot dusverre in gebreke gebleven, op<br />

de eene of andere wijze zijne goede gezindheid tegenover de Indische<br />

regeering te laten, blijken. Naarmate de oorlogspartij in<br />

Groot-Atjeh, sedert de terugkomst van Habib Abdoel<br />

R a c h m â n, weder het hoofd opstak, kwamen telkens den<br />

civielen en militairen bevelhebber geruchten ter ooren, dat de<br />

vorst van Gigieëng zich meer en meer bij die partij aansloot.<br />

Eindelijk werd in Juli 1876 de zekerheid verkregen van zijne<br />

trouwelooze houding; hij had zich zelfs naar de XXII moekims<br />

begeven om daar tegen onze troepen te strijden! Die zekerheid<br />

berustte ten eerste op de mededeelingen van zekeren Radja<br />

Mangkoeta, een der weinige ons bestuur zeer goed gezinde<br />

Pidirsche hoofden, vervolgens op de berichten van een<br />

der moekimhoofden van'[Gigieëng, zekere Toekoe Imam,<br />

en eindelijk op de rapporten van onzen ijverigen politieken<br />

agent te Pinang, den Heer Lavino. — Toekoe Imam,<br />

die voortdurend met onze ambtenaren op een goeden voet<br />

stond, leefde waarschijnlijk in onmin met den vorst van<br />

Gigieëng. Hij deelde mede, dat de Radja verscheidene hoofden<br />

in zijn rijk had uitgenoodigd, gelden in te zamelen, tot het<br />

voeren van den prang sabil tegen de Nederlanders, en voorts<br />

den ons weigezinden Toekoe M oeda R a ij a t als hoofd<br />

van den pasar (marktmeester) te Gigieëng ontslagen en door<br />

den ons vijandig gezinden Toekoe Hasjim vervangen had.<br />

Al die geruchten kregen grooten schijn van waarheid door<br />

twee brieven van den vorst van Gigieëng, die hij aan den<br />

1) Zie hierover het werk van den Generaal Van S wie t en: »<br />

heid omtrent onze vestiging in Atjeh."


2<strong>80</strong><br />

civielen en militairen bevelhebber en aan den stationscommandant<br />

ter noordkust van Atjeh had gericht. Zooais gewoonlijk,<br />

waren die brieven in dubbelzinnige en verwarde bewoordingen<br />

gesteld; doch de vorst gaf er niettemin kennis in van zijn<br />

vertrek naar Groot-Atjeh! Daar de brieven ongedateerd waren<br />

en slechts het particulier zegel van den Radja hadden, mocht —<br />

toen zij in de maand Augustus ontvangen werden — worden<br />

verondersteld, dat Bintara Kamangan reeds derwaarts<br />

was vertrokken.<br />

Onder deze omstandigheden was het niet mogelijk, de goede<br />

verstandhouding tusschen de Indische regeering en den vorst<br />

van Gigieëng van onze zijde ook slechts in naam te doen<br />

voortbestaan en zoodoende de Nederlandsche vlag op zijn grondgebied<br />

te laten waaien. Eene openlijke vredebreuk was dooide<br />

trouwelooze houding van Potjoet Osman Bintara<br />

Kamangan — dus was 's vorsten naam — noodzakelijk<br />

geworden. Zij vond op last der Indische regeering plaats. Den<br />

19en Augustus ankerde Z. M. stoomschip Marnix op de reede<br />

van Gigieëng en werd aan de hoofden en het volk eene proclamatie<br />

bekend gemaakt van den civielen en militairen bevelhebber,<br />

waarin openlijk de vriendschap aan den vorst opgezegd<br />

en de havens van zijn rijk voor den handel gesloten werden.<br />

Op verzoek van den commandant van de Marnix werd toen de<br />

Nederlandsche vlag, die sedert 1874 ter hoofdplaats Gigieëng<br />

had gewaaid, nedergehaald. De civiele en militaire bevelhebber<br />

gaf van deze daad kennis aan de Nederlandsche consuls in de<br />

Straits Settlements en droeg den assistent-resident te Pidir op,<br />

de vorsten der verschillende aan de noordkust gelegen Atjehsche<br />

staatjes daarmede in kennis te stellen.<br />

Inzonderheid moesten de bestuurders van de staatjes Endjoeng<br />

en Ajer Leboe op de beteekenis van die daad gewezen en hun<br />

medegedeeld worden, dat ook hunne staatjes een dergelijk lot<br />

wachtte, wanneer zij niet spoedig hunne weifelende gedragslijn<br />

tegenover ons bestuur wijzigden.<br />

De vorst van het ons steeds zoo vijandig gezinde Pasangan<br />

-


281<br />

ontving rechtstreeks een brief van den civielen en militairen<br />

bevelhebber, over deze daad handelende, met de noodige waarschuwingen.<br />

De Generaal-Majoor Wiggers van K ere hem<br />

had dit noodig geacht, omdat het tevens als antwoord kon<br />

dienen op een brief van dien vorst, waaruit evenzeer eene alles<br />

behalve vriendschappelijke houding bleek.<br />

Twee jaren duurde de vredebreuk met Gigieëng. In deze periode,<br />

dus na het door ons behandelde tijdperk, is onze versterking te<br />

Segli eenige malen verontrust en zelfs aangevallen, niet alleen<br />

door de bevolking van dit rijk, maar ook door de bende van<br />

den berichten Toe koe d i T ir o e 1), uit Pidirsch gebied komende.<br />

Den 3on Augustus — kort nadat de berichten tot den civielen<br />

en militairen bevelhebber gekomen waren, dat Habib Abdoel<br />

Uachmân zich in de XXII moekims bevond — zond<br />

cle vorst van Pidir een gezantschap naar Kota-Radja om zijne<br />

goede gezindheid tegenover de Indische regeering te laten blijken.<br />

Dat gezantschap bleef eenige dagen te Kota-Radja en werd<br />

in de gelegenheid gesteld, onze geheele vestiging, zoowei in en<br />

om den Kratou als in de liniën te bezichtigen. Het was de eerste<br />

maal, dat T o e n g k o e P a k i k na zijne onderwerping tot dergelijken<br />

stap overging. Daarom is het niet gewaagd, te veronderstellen,<br />

dat hij dat deed om onze vermoedens te matigen,<br />

die hem nog steeds verdacht hielden, van den vijand in zijn<br />

verzet tegen onze wapenen te steunen. Waarop grondden zich<br />

die vermoedens ?<br />

In Juli waren van Pidir tijdingen gekomen, die van onrustige<br />

bewegingen onder de bevolking gewaagden ; men berichtte<br />

zelfs, dat zij voornemens was, onze versterking aldaar aan te<br />

vallen. De wacht bij de woning van den assistent-resident, die<br />

1) Eene in 1878 naar Gigieëng gezonden expeditie uit Groot-Atjeh ha<br />

tot resultaat, dat Bintara Kamaogan zioh ten tweeden male ondei<br />

wierp.<br />

19


282<br />

op 200 à 300 M. van onze versterking aan het strand gelegen<br />

was, werd naar aanleiding van die geruchten versterkt en op<br />

22 man gebracht. Ofschoon nu spoedig daarna die geruchten<br />

weder tegengesproken werden en die wacht op 16 man werd<br />

gebracht, kon men toch uit vele verschijnselen opmaken, dat<br />

de Pidirsche bevolking ons over het algemeen slecht gezind<br />

bleef. Van de zijde van den vorst werd zelfs verzocht, de militairen<br />

en alle tot onze vestiging behoorende personen niet in<br />

de nabijheid van de dichtbijgelegen kampongs te laten komen,<br />

omdat daarin zooveel slecht volk rondliep. Dat dit verzoek op<br />

goede gronden berustte, werd den 14en Augustus bewezen, toen<br />

een onzer geniekoelies zich op 100 M. van de woning van den<br />

assistent-resident in een kampong begaf en daar onmiddellijk afgemaakt<br />

werd. De vorst, die daarover werd aangesproken, beloofde<br />

den dader te laten opsporen. Twee dagen later zond hij,<br />

om zijne goede gezindheid te laten blijken, zijn zoon naar den<br />

militairen commandant en den daaropvolgenden dag bracht hij<br />

zelf bij dezen hoofdofficier een bezoek. Hij scheen dus het goede<br />

te willenj maar niet altijd de euveldaden van den kleinen man<br />

te kunnen beteugelen ; eene onmacht, die trouwens niet alleen<br />

in Pidir, maar bijna overal in Groot-Atjeh werd opgemerkt.


ERRATA.<br />

Bladz. XL vu Inleiding staat in de tabel :<br />

1 September 1876<br />

moet zijn :<br />

89<br />

89<br />

1 September 1876 89<br />

233<br />

322<br />

Bladz. XLVIII, regel 11 v. o. staat: Tiban, lees : Tibang.<br />

» 28, 6 v. b. haren, » zijn.<br />

s 63,<br />

Hoofdstuk III, » Hoofdstuk IV.<br />

» 70, 12 » » Olehleh Sinangri, » Olehleh en Sinan -<br />

gri.<br />

D <strong>80</strong>, 2 v.o. Longkatah Zuid, » Longbatah Zuid.<br />

D 261, 9 » » 2 Europeesche, » 1 Europeesche.


ICOMXGSPUm<br />

ße woonde kompofW<br />

i T-tTrtl /é^rrrri./e „<br />

LIU l'djeUpte .,<br />

' y ; Siukerriettuin<br />

'y3 v 1 Bamboe<br />

, A/an// ui mui<br />

ï>'l,'i'> 1. Glayah<br />

"'" i'"""» Zevende paaaar<br />

~ : Steenen. muur<br />

J " il Steenen huixeii<br />

«o 9 "" Mouten „<br />

tf f ' 11 Graven van Christenen<br />

' -". * - "~ , u AfaAvirurdanen<br />

T j. ,~ ' /n/a/idscbe wonu/oen<br />

U'V<br />

/n J.<br />

VAN NET TERREIN DES O O M LOGS IN<br />

im 'U<br />

Marschroute derayeerende troepen in bet ti/d»a/,261)ec/ß/J tot 3 Alaart /87G.<br />

J?e verticale afstand der tranches bedraagt /0'Meters.<br />

Meuer', Aùeli,<br />

IN 1876.<br />

Schaal 1,40000.<br />

à rm i , ri n m<br />

JMIL.VJJ JEJ.IIJJ


TIESCHETS VAN HET KAMPEMENT TE LAMPAGAR.<br />

SCHAAL 1 . 20000.<br />

A. KAMPEMENT<br />

'D DER VIJANDELIJKE VERSTERKING TE LAMBAROR.<br />

&CHAA.I* 1 . 1000.<br />

Jiamboedfteri verhalthing<br />

, ._. c gèa tfSjj >Jv<br />

-- Vcihakjtina V-'Ky<br />

fajt as aasa«-5 >-<br />

'PECTIEV1SCHE SCHETS VAN BILOEL ZUID.<br />

.J-T.'<br />

c'»-'-<br />

,-VA<br />

.,/"<br />

"V<br />

><br />

BILOEL ZUID<br />

!


SITUATIESCHETS VAN HET TERREIN<br />

TUSSCHEN KOTA-ALAM EN OLEH KARANG<br />

SCHAAL 1 . 2O0OO<br />

A. GEVECHTSTERREIN<br />

«°6 A<br />

SITUATIESCHETS VAN DEN BERGPAS GLI TAROEM<br />

SC HAAT, 1 . 20000.<br />

Jioekit Seboen A. GEVECHTSTEBRE1N<br />

SITUATIESCHETS VAN HET TERREIN<br />

TUSSCHEN BOEKIT DAROE EN DJEMPIT.<br />

A. GEV ECHTST rlRBEIN<br />

Ketapan Docwa<br />

Boekit Daroe<br />

w°8 A<br />

SCHAAL 1 . 20000.<br />

van Kota Al;<br />

A. Brug<br />

B...B. Stelling van den vijand<br />

1. Europ. Sergeant gesneuveld<br />

2. Twee Inl. Fuseliers „<br />

3. Een Inl. .,<br />

4. Inl. Sergeant<br />

K K. Aarden wal (hooge galangan)<br />

met lang kreupelhout begroeid<br />

F...F.)Te niet loopende aarden wal<br />

P P.j(Hooge galangan) met laag<br />

kreupelhout begroeid<br />

SCHETS VAN HET GEVECHTSTERREIN<br />

OP DEN 28 JULI 1876.<br />

N°7 A<br />

\ «<br />

_ \ Jfj Woekit Darm<br />

Wachtpost<br />

\Boekit Terin<br />

SCHETS VAN HET GEVECHTSTERREIN<br />

OP DEN 28 AUGUSTUS 1876.<br />

SCHAAL 1 . S000.<br />

A. Spits<br />

II. Hoofdtroep<br />

SCHETS VAN HET GEVECHTSTERREIN<br />

IN DEN NACHT VAN 8 OP 9 AUGUSTUS 1876.<br />

SCHAAL 1 . 2SOO.<br />

LEGENDA.<br />

AM. Voetpad<br />

C. Troep onder bevelen van den t*t e Luit Van Heutsz<br />

D „ n v .... « » ,i Krüll<br />

E. „ „ u » . Korporaal Van Althuis<br />

\ Steil op loopend gebergte<br />

ran Boekit Seboen B_ \ >***<br />

LEGENDA.<br />

C. Plaats waar de eerste Atjeher gezien werd<br />

C D E. Plaatsen van waar de trijand aanviel<br />

F. Plaats waar de Inl. Fuselier Wirokromo<br />

de Inl. Soldate~i verzamelde<br />

è Plaatsen waar onze gesneuvelde en gewonde<br />

Soldaten werden gevomlen<br />

G. Plaats waar de aanvoerder der Patrouille<br />

de Korjwraal JDr .longh in den Kampongrand<br />

is gegaan<br />

II. Plaats waar genoemde Korporaal door de van<br />

Hoekil Daroe komende troepen werd gevonden<br />

N°8 B<br />

Steil o p loo p.e. n d gebergte<br />

& S>>"<br />

De Asst. Rest. tal zich aan iWe xijde «1er verstrrking «u houten liuis bouwen<br />

nngiTcer 30 M. ,an de |ia.iv*a


GEVECHTSTERREIN<br />

tó JULI 1876.<br />

tx 1 . #000.<br />

most.<br />

WTerin<br />

Xétim koeloepang<br />

ECHTSTERREIN<br />

"TUS 1876.<br />

À<br />

A. Spits<br />

It. Hoofdtroep<br />

^Sedert jaren niet bewerkte sawah<br />

begroeid met lage alang alang eu gras<br />

van Boekit Seboen ß _ \<br />

LKGFNDA.<br />

€U Plaats waar de eerste AtJeJier getieft -werd<br />

J> IS. Plaatsen van waar de vijand aanviel<br />

F. Plaats waar de Inl. Faselier WiroJcrotne<br />

tie Inl. Soldaten verzamelde<br />

* Plaatsen waar onze gesneuvelde en gewonde<br />

Soldaten werden gevotulen<br />

G. Plaats waar de aanvoerder der Patrouille<br />

de Korporaal Me *fongh in den fcampongrand<br />

is gegaan<br />

II. Plaats waar genoemde Korporaal door de van<br />

Jioehit Daroe komende troepen werd gevonden<br />

V-<br />

N°6 B<br />

SCHETS VAN HET GEVECHTSTERREIN<br />

IN DEN NACHT VAN 8 OP 9 AUGUSTUS 1876.<br />

-*^—<br />

)<br />

SCHAAL I . 2500.<br />

LEGENDA.<br />

A..B. Voetpad<br />

C. Troep onder bevelen van den l s f e Luit Van Heutsz<br />

D<br />

E.<br />

N°8 B<br />

.. ., „ Krull<br />

„ Korpm'aal Van Althuis<br />

Steil oploopend gebergte<br />

r*^=3&&<<br />

Steil oploo p.end gebergte<br />

Be Asst. Rest. ui zich aan dew wjde «1er versterking ecu houten buis bouwen<br />

nngefeer 'JO M. van «ir jialis^adcrriug verwijderd<br />

Bastion met klapperstijlen omheind<br />

E<br />

SCHETS VAN DE VERSTERKING TE PIDIR<br />

SCHAAL 1 . 500.<br />

SCHETS VAN HET TERREIN<br />

OM DE NEDERLANDSCHE VESTIGING IN PIDIR.<br />

P Waterput<br />

SCHAAL 1 . 20000.<br />

Opening<br />

Bastion v.an zandzakken<br />

r 4.5 ><br />

1<br />

i<br />

Officiers privaat<br />

s<br />

l<br />

N°9.<br />

Uitgave van P.B.Nieuwerihnis te Breda.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!