04.09.2013 Views

Untitled - Stichting Papua Erfgoed

Untitled - Stichting Papua Erfgoed

Untitled - Stichting Papua Erfgoed

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

HANS VAN ASSUMBURG:<br />

TOURNEE<br />

Een boeiende roman over Nieuw-Guinea<br />

Door middel van deze goed geschre-<br />

ven roman maken we kennis met een<br />

ons totaal onbekende wereld en met de<br />

toestanden in het oerwoud van Nieuw-<br />

Guinea, een landstreek, waar de wester-<br />

se beschaving nog niet is doorgedron-<br />

gen. - .<br />

We worden geconfronteerd met de oer-<br />

krachten der schepping en vinden daarin<br />

verloren Evert Caldenhove, een jonge<br />

Nederlander.<br />

Hij is aangesteld als assistent van het<br />

Hoofd Plaatselijk Bestuur, Jaap van<br />

Weghen, en als zodanig wijken zijn<br />

levenservaringen wel heel sterk af van<br />

die, waaraan hij op huize „Caldenhove"<br />

en in Amsterdam gewend raakte.<br />

De tochten door de rimboe, de heidense<br />

dansen, de vijandelijkheden, de primi-<br />

tieve staat van de bevolking, de voor<br />

een jonge, onervaren Nederlander vrij-<br />

wel onoverkomelijke moeilijkheden —<br />

bijzonder suggestief en boeiend wordt<br />

ons dit alles verteld.<br />

Het is dan ook een roman met vele span-<br />

nende, aangrijpende momenten, waaruit<br />

wij leren welk een grote taak Neder-<br />

land nog in Nieuw-Guinea heeft te ver-<br />

vullen.<br />

G. F. CALLENBACH N.V.<br />

NIJKERK


TOURNEE


HANS VAN ASSUMBURG<br />

TOURNEE<br />

G. F. CALLENBACH N.V. - UITGEVER - NIJKERK


Het schrijven van dit boek werd mij mogelijk gemaakt<br />

door mijn vriend Bram van Echt, die mij de gegevens er<br />

voor verstrekte. Voor zijn hulp en medewerking zeg ik<br />

hem hierbij van harte dank.<br />

H. v. A.


EERSTE HOOFDSTUK<br />

I<br />

In het breed-uitwaaierende licht van de morgenzon lag de Jautefabaai;<br />

het water rimpelloos en heldergroen tot in de schemer van de<br />

gele zandbodem, waarop hier en daar rotsblokken lagen, omwuifd<br />

door de lange, strelende vingers der wieren. Links en rechts waren<br />

de hellingen als een donkergroene, bijna zwarte omlijsting van de<br />

spiegel van de baai. Langs de oevers, scherp afstekend tegen de<br />

donkere bebossing der heuvels, stonden enkele palmen, rank en<br />

slank als met zichzelf ingenomen ballerina's. De hemel was fletsblauw<br />

met aan de horizon wat rosse wolkenvlagen; het ijle dons uit<br />

het bed van de jonge dag. Ondanks het vroege uur brandde de zon<br />

al fel op het landschap, schel blikkerend op de waterspiegel, heetwasemend<br />

op de dichte bebossing van de heuvels.<br />

Een smalle, lange vlerkprauw voer de spiegel van de baai aan<br />

scherven. De primitief versierde boeg, vlammend-gele buik van<br />

een hagedis, wier vraatzuchtig-woeste kop hoog boven het water<br />

oprees, trok een gouden V en waar de pagaai met korte, driftige<br />

slagen door het water stampte, sloeg het zonlicht in duizenden<br />

fonkelende diamantjes, streelend langs de boorden van het wankele<br />

vaartuig.<br />

Hoog op de op het vlondertje van de prauw gestapelde barang —<br />

gedeukte, roestige blikken, kartonnen dozen omwikkeld met oude<br />

legerzeiltjes, rugzakken en koppels, alles bijeengebonden door ruw-<br />

7


harde boomvezels tot pakken van ruim twintig kilo — zat Evert<br />

Caldenhove, aspirant-controleur bij het Binnenlands Bestuur. Hij<br />

staarde naar de brede rug van Polisie Arnold, die voor op de smalle<br />

vlerkprauw was gezeten, met de tenen van zijn blote voeten om de<br />

rand van de uitgeholde boomstam geklemd.<br />

Polisie Arnold was niet de eerste de beste en hij accentueerde zijn<br />

waardigheid van politieman met een zware, Amerikaanse helm, welke<br />

hij, niet achtend op de brandende zon, op zijn zwarte kroeshaar<br />

had hangen. Op zijn rug bungelde een lichte karabijn en in het<br />

achterzakje van zijn verschoten khaki-broekje stak een patroonhouder<br />

met daarnaast een paar, in een flard krantenpapier gerolde,<br />

plukken inlandse touwtjestabak.<br />

Evert Caldenhove keek naar de regelmatige bewegingen, waarmee<br />

de Papoea de korte pagaai door het water schepte en hij zag het<br />

rollen van de spierbundels over de schouderbladen. Hij had een<br />

droog-kleverig gevoel in zijn mond en de punt van zijn tong<br />

schrijnde van de scherpe tabak, die hij zojuist gerookt had. Hij verlangde<br />

naar een teug koel water. Hij boog zich wat voorover en<br />

stak zijn hand in het lauwe zeewater en liet het tot boven zijn pols<br />

spoelen. Zijn lange, licht behaarde armen waren bedekt met fijne<br />

pareltjes zweet en hij voelde hoe het langs zijn nek in straaltjes zijn<br />

open shirt binnenliep.<br />

Evert Caldenhove voelde zich onzeker en dat zou hij voor geen<br />

geld ter wereld aan anderen hebben durven toegeven. In zijn herinnering<br />

trachtte hij het ogenblik te achterhalen, waarop zijn leven<br />

een zodanige wending had genomen, dat de reeks van de daarop<br />

volgende gebeurtenissen logisch beredeneerd kon worden tot op<br />

het moment, dat hij transpirerend en dorstig, op de bultige barang<br />

gezeten, in een prauw door Polisie Arnold over het spiegelgladde<br />

water van de Jautefa-baai werd gepagaaid. Hij geloofde, dat als hij<br />

dat ogenblik op heterdaad zou kunnen betrappen, de zin van de<br />

situatie, waarin hij verkeerde, voor hem begrijpelijk zou worden.<br />

8


Er was zeker zo'n moment geweest, dat buiten hem om over dingen<br />

besliste, welke hij in de verste verte nooit geambieerd had. Ergens<br />

in zijn verleden was dus iets voorgevallen, waardoor hij nu<br />

aspirant-controleur bij het B.B. van de onderafdeling Hollandia was<br />

geworden en dat, terwijl hij tot voor twee maanden over Nieuw-<br />

Guinea gedacht noch gesproken had. Tenminste niet in de zin van:<br />

„Daar zou ik wel eens heen willen!"<br />

Maar hij zat er. Levensgroot in een prauw en op weg naar kampong<br />

Nafri, van waaruit hij zijn eerste tournee als B.B.-ambtenaar<br />

door de oetan zou ondernemen met als eindpunt kampong Waris.<br />

Een beetje komisch was de situatie wel. Voor zover hij zich herinneren<br />

kon, had Evert Caldenhove zijn leven lang een vergeefse<br />

strijd tegen het avontuur gevoerd. In zijn diepste wezen had hij een<br />

afschuw van alles, wat hevig en emotioneel was, maar hij was er<br />

nimmer in geslaagd zijn leven zo in te richten, dat aan zijn verlangens<br />

naar een rustig, normaal burgermansbestaan tegemoet<br />

werd gekomen. Dat hij geen ridder van de droevige figuur was geworden,<br />

was te danken aan het gemak, waarmee hij zich wist aan<br />

te passen. Hij verbeet zijn angst en zijn afschuw, trad snel en doortastend<br />

op ten einde zich zo spoedig mogelijk te bevrijden van de<br />

situatie, welke hij niet gezocht, laat staan gewenst had. Dit had<br />

hem echter in brede kring de naam bezorgd een man te zijn, die<br />

niet voor één gat te vangen was.<br />

„Evert Caldenhove?" zeiden ze. „O die! Dat is een ijskouwe!"<br />

Zijn uiterlijk weersprak zijn ongewilde faam van Draufganger niet.<br />

Hij was groot en breed van gestalte. Hij had een vierkante, zongebruinde<br />

kop met golvende, donkerblonde haren en scherpe,<br />

grijze ogen. Zijn kin was breed, agressief bijna. Alleen zijn mond<br />

was wat week en vrouwelijk van lijn.<br />

„Die mond heb je van je moeder," placht zijn vader altijd te<br />

zeggen. „De rest heb je van mij." De oude heer Caldenhove was<br />

heel trots op zijn oudste zoon, die zo in alles zijn evenbeeld leek.<br />

9


Hijzelf deed niets liever, dan woeste ritten op een paard maken<br />

door de uitgestrekte bossen rond „Caldenhove", het fraaie buiten<br />

aan de noordrand van de Veluwe, dat door de bewoners van<br />

het nabijgelegen dorpje „het kasteel" genoemd werd. En 's winters<br />

jaagde hij met zijn vrienden en zakenrelaties. Tot zijn veertigste<br />

jaar was de oude heer een vermetel alpinist geweest en niets en<br />

niemand kon hem weerhouden, als hij in het voorjaar naar Zwitserland<br />

of Zuid-Duitsland reisde, om, tezamen met beroemde gidsen,<br />

gedurfde bergtoeren te ondernemen.<br />

Evert's vader vermoedde niets van de innerlijke strijd, die zijn zoon<br />

telkenmale moest leveren als hij voor de een of andere onmogelijke<br />

situatie kwam te staan. Het kwam eenvoudig niet bij hem op er ook<br />

maar één ogenblik aan te twijfelen of Evert evenveel plezier had<br />

in gewaagde ondernemingen als hijzelf. Evert leek op hem en daarmee<br />

basta. Maar Evert zelf wist wel, dat hij zijn angst en zijn afkeer<br />

van het emotionele bij zijn moeder kon terugvinden. Zijn moeder<br />

was een lieve, zachte vrouw, die de roekeloosheden van haar<br />

man een huwelijk lang met een bevende glimlach om haar mond<br />

had aangezien. Zij was dolblij, dat de jaren haar echtgenoot op<br />

den duur weerhielden van veel wat haar vroeger de doodsschrik<br />

op het lijf gejaagd had. Zij genoot van de rust, die er langzamerhand<br />

voor in de plaats kwam. Haar tijd was eindelijk gekomen.<br />

Zij kon nu voor hem zijn wat zij al die jaren verlangd had<br />

te kunnen zijn, maar waartegen zijn bruisende vitaliteit zich altijd<br />

had verzet.<br />

De oude heer Caldenhove leerde op zijn beurt het genoegen van de<br />

huiselijkheid kennen en hij moest toegeven, dat het rustig thuiszitten,<br />

een sigaar roken, een kleine wandeling door het bos of een<br />

visite bij de notaris of de burgemeester ook zijn goede kanten had.<br />

Nu zijn lichaam de inspanningen van vroeger niet langer kon<br />

dragen, richtte zich zijn belangstelling geheel en al op zijn beide<br />

zoons. Zijn drie dochters interesseerden hem slechts in zoverre, als<br />

10


zij in verband met schoonzoons gebracht moesten worden; als dat<br />

maar flinke kerels waren, die een goed glas wijn of een spannende<br />

jachtpartij konden waarderen, was het hem goed. De rest was zaak<br />

voor zijn vrouw, vond hij. Zijn beide zoons echter bekeek hij met<br />

heel andere ogen. Hij vond, dat Evert het meest op hem leek en<br />

daarom had hij een groot zwak voor hem. De jongste daarentegen,<br />

die de fijne lichaamsbouw van zijn moeder had, stelde hem hevig<br />

teleur. Karel ging theologie studeren en werd dominee in een klein<br />

Fries dorpje. De oude heer wist niet goed hoe hij het had. Hoewel<br />

hij een gelovig man was en trouw de dienst in het dorpskerkje bijwoonde,<br />

lag het ambt van predikant zover buiten zijn gedachtensfeer,<br />

dat hij het zijn jongste zoon bijna kwalijk nam. Evert daarentegen<br />

kwam geheel en al tegemoet aan het beeld, dat hij zich van<br />

een ideale zoon had gevormd. En het waren de omstandigheden,<br />

die er voor zorgden, dat Evert in zijn ogen die voortreffelijke zoon<br />

bleef.<br />

De eerste maal, dat Evert bewust de confrontatie met het avontuur<br />

beleefde, was in zijn zevende jaar. Hij was door zijn grootmoeder,<br />

die in Amsterdam aan een der grachten woonde, te logeren gevraagd.<br />

Zijn vader zou hem met de auto wegbrengen, maar op het<br />

laatste ogenblik was daar iets tussen gekomen en de oude heer<br />

Caldenhove had Evert zonder meer op de trein gezet. „De groeten<br />

aan oma! Goeie reis, jong!" Hij was in Amsterdam aangekomen en<br />

niet, zoals zijn moeder vreesde, in Maastricht of Groningen. Maar<br />

tijdens de reis en toen hij kleintjes het Centraal Station uitstapte en<br />

overweldigd werd door de drukte van het verkeer in de stad, werd<br />

de aversie tegen het avontuur in hem geboren en tegelijkertijd ook<br />

het besef van de onafwendbaarheid. Zijn trots verzette er zich echter<br />

tegen ooit zijn gevoelens te laten blijken. Hij leerde zijn angst<br />

en zijn afkeer maskeren met voorgewende onverschilligheid en met<br />

een manier van doen als sprak eigenlijk alles vanzelf. Hij zocht het<br />

avontuur nimmer, maar hij was er zich van bewust, dat het altijd<br />

11


op de loer lag om hem te overrompelen. De meest alledaagse<br />

dingen eindigden bij hem dikwijls in hevige gebeurtenissen. Hij<br />

werd voorzichtig en trachtte tevoren te peilen of er in een bepaalde<br />

daad mogelijkheden voor emotionele belevenissen verborgen zaten.<br />

Het had geen zin dit te doen, want op de een of andere manier<br />

wist het avontuur hem toch weer te vangen. Zijn vader was opgetogen<br />

en zijn moeder bezorgd; hijzelf in het begin gealarmeerd,<br />

later berustend. Zo verkreeg hij de roep nergens voor terug te deinzen,<br />

hoewel hij in werkelijkheid gevecht op gevecht met zichzelf<br />

moest leveren om de situaties de baas te blijven. Na zijn gymnasiumtijd<br />

ging hij indologie studeren in Amsterdam, meer omdat<br />

zijn vader er geestdriftig voor was, dan hijzelf. Het was de eerste<br />

keer in zijn leven, dat hij bewust toegaf aan iets, waarvan hij tevoren<br />

wist, dat het het loerende avontuur een kans zou geven. Zelf<br />

was hij liever letteren gaan studeren. Deze studie had zijn belangstelling<br />

en hij geloofde er zich een rustiger bestaan mee te scheppen<br />

dan met indologie. De Meidagen van 1940 vielen als stenen in<br />

de vijver van zijn leven. Hij weigerde, uit solidariteit met zijn vrienden<br />

en studiegenoten, de studenten-verklaring te tekenen en dook<br />

onder bij een goede kennis van zijn vader, die een klein buiten<br />

ergens in Drente bewoonde. De bezetting was voor hem een openlijke<br />

uitdaging van het avontuur, maar hij keerde zich af en sleet<br />

zijn dagen met lezen en studeren. Totdat hij op een avond de<br />

dominee van het naburige dorp een vriendendienst meende te bewijzen,<br />

door hem te helpen een paar zware pakken kranten naar<br />

een boerderij in de buurt te brengen. Een half jaar later was hij op<br />

weg naar Engeland, dwars door België en Frankrijk; één lange<br />

tocht vol adembenemende belevenissen met de ruige muur der<br />

Pyreneeën als sluitstuk. Via Spanje naar Engeland. Een jaar later<br />

werd hij ingedeeld bij de jachtvliegers, die na een succesvolle strijd<br />

om Brittannië de eskaders bommenwerpers op hun dood- en verderfbrengende<br />

tochten naar Duitsland escorteerden. Na de be-<br />

12


vrijding werd hij driemaal gedecoreerd en hij schaamde zich diep,<br />

omdat hij al die tijd bang was geweest, verschrikkelijk bang. Maar<br />

het avontuur was onafwendbaar.. .<br />

Na zijn demobilisatie hervatte hij met een zucht van verlichting<br />

zijn studie, vastbesloten deze zolang mogelijk te rekken. Indologie<br />

scheen met de onzekere toestanden in Indonesië een vrijbrief voor<br />

verdere emoties. Het lukte hem aardig dat lanterfanten, hoewel<br />

zijn vader het met lede ogen aanzag. Een zoon, die de eeuwige<br />

student ging uithangen, beviel hem niet. Hij trachtte Evert met alle<br />

mogelijke argumenten te bewegen wat meer haast achter zijn<br />

studie te zetten, maar de verwarde sfeer in het na-oorlogse Europa<br />

zette weinig kracht aan zijn woorden bij.<br />

Toen ontmoette Evert op een toneelvoorstelling, die de studenten<br />

ten bate van de kankerbestrijding hadden georganiseerd, Heleen<br />

Geraerds. Zij studeerde rechten. Zij was klein en tenger van postuur,<br />

donker van uiterlijk met grote, bruine ogen, een kleine, rode<br />

mond en een matbleke teint. Zij had iets kwijnends zoals een tere,<br />

kostbare orchidee. Zij was langzaam in haar bewegingen op een<br />

charmant-verveelde manier en zij sprak steeds op gedempte toon<br />

als deed een te hard geluid haar onzegbaar veel pijn. Zij kleedde<br />

zich met uiterste zorg en verfijnde smaak.<br />

De eerste ontmoeting met Heleen Geraerds ervoer Evert Caldenhove<br />

als een openbaring. Hij verliefde zich in het mysterie van het<br />

emotieloze, dat rond deze jonge vrouw waarde en hij werd bezield<br />

van een hartstochtelijk verlangen haar aan zich te binden. Haar<br />

gracieuze apathie was als een stil, peilloos diep meer, waarin hij<br />

zich wilde baden. Hij maakte haar het hof en na enkele maanden<br />

reeds vroeg hij haar zijn vrouw te willen worden. Zij accepteerde<br />

zijn aanzoek met dezelfde onverstoorbare rust als waarmee zij zich<br />

zijn attenties liet welgevallen.<br />

Hij stelde haar voor, zo spoedig mogelijk na de verloving te gaan<br />

trouwen. Hij wilde, dat zij beiden hun studies zouden afbreken en<br />

13


op „Caldenhove" gaan wonen, waar zij van dat ogenblik af een<br />

rustig buitenleven zouden leiden.<br />

Met verwondering, even kenbaar aan het nauw merkbaar fronsen<br />

van haar fijne wenkbrauwen, luisterde zij naar zijn plannen en<br />

toen hij was uitgesproken en op haar antwoord wachtte, wees zij<br />

het voorstel zonder meer van de hand. Zij wilde wel buiten wonen,<br />

maar zeker niet in Nederland. Haar hele leven lang had zij het<br />

vochtige, kille klimaat van het land verfoeid. Door zijn indologische<br />

studie had hij het in zijn hand, haar mettertijd een woonplaats aan<br />

te bieden, waar zij niet het grootste deel van het jaar hoefde te<br />

rillen van kou. Bovendien was zij helemaal niet van zins haar eigen<br />

studie af te breken. Zij wilde wel verloven, maar met trouwen zou<br />

zij zeker wachten totdat zij haar meesterstitel had behaald.<br />

Haar woorden waren een streep door zijn rekening. Zij kwamen er<br />

op neer, dat, als het hem inderdaad ernst was met zijn aanzoek, hij<br />

moest zorgen zo spoedig mogelijk zijn studie te voltooien. Dan zou<br />

hij moeten solliciteren bij het departement met het verzoek mettertijd<br />

te worden uitgezonden, waarna hij dan gelegenheid zou hebben<br />

haar komst voor te bereiden en zijn proefschrift te schrijven.<br />

Misschien was dat het ogenblik geweest, waarop hij een andere<br />

weg had moeten inslaan. Hij stond op een tweesprong en hij koos<br />

de weg, waar hij aan het einde Heleen Geraerds meende te vinden.<br />

Hij vond Nieuw-Guinea ...<br />

Hij studeerde binnen het jaar af en kreeg een plaats op het<br />

departement in afwachting van het ogenblik, waarop men hem zou<br />

uitzenden. Hij dacht aan Curagao en Heleen Geraerds zei: „Het<br />

waait daar nogal, geloof ik."<br />

Zijn vader had zijn verloving met Heleen Geraerds zonder veel<br />

geestdrift begroet. Het enige lichtpunt, dat hij in de situatie vermocht<br />

te ontdekken, was het feit, dat Evert zijn slabakkerij aan de<br />

universiteit had laten varen en zich, waar het de keuze van zijn<br />

werk betrof, gelukkig weer een echte zoon van de oude Caldenhove<br />

14


toonde. Maar voor de rest was zijn aanstaande schoondochter hem<br />

weinig sympathiek. „Het is een saai wezen!" zei hij ronduit. „Het is<br />

een plant, als je het mij vraagt. Zij lééft niet, zij vegeteert!"<br />

Ook Evert's moeder bleek, tot zijn niet geringe verbazing, weinig<br />

ingenomen te zijn met zijn verloofde. Zij zei het hem wel niet in<br />

zoveel woorden, maar het was aan haar te merken. Zij bleven op<br />

een afstand, niet alleen met Heleen, maar ook met haar familie.<br />

Heleen's vader was chirurg, een deftig, enigszins plechtstatig man<br />

en haar moeder was een klein, schuw en verlegen vrouwtje. Haar<br />

beide broers waren als de vader en haar jonger zusje was een<br />

mager, spichtig kind, dat in tranen uitbarstte als men haar onderzoekend<br />

aankeek, waarna zij stampvoetend de kamer uitrende.<br />

Het was bij een paar beleefdheidsbezoeken gebleven.<br />

„Je moet het me maar niet kwalijk nemen, jong," zei de oude heer<br />

Caldenhove, „maar voor mijn plezier ga ik niet in de kelder zitten<br />

als ik een sigaar wil roken."<br />

Toen, volkomen onverwachts, was het bericht gekomen, dat hij<br />

naar Nieuw-Guinea zou worden gezonden als aspirant-controleur<br />

bij het B.B. van de onderafdeling Hollandia. Voor de zoveelste<br />

maal in zijn leven had het avontuur hem weten te overrompelen en<br />

weer voerde hij een verbeten strijd tegen zijn angst voor het ongewisse.<br />

Heleen Geraerds keek een ogenblik heel bedenkelijk, toen zij het<br />

nieuws hoorde. „Je kunt waarschijnlijk overplaatsing vragen als je<br />

er een tijdje hebt gezeten," zei ze en daarmee was voor haar de<br />

kwestie opgelost. Zij wist van Nieuw-Guinea precies evenveel als<br />

iedere andere Nederlander en dat was heel weinig.<br />

Zijn vader was opgetogen. „Precies iets voor jou, jong!" riep hij uit.<br />

„En je komt niet terug voor je minstens een stam koppensnellers<br />

gepacificeerd hebt!"<br />

Zijn moeder omringde hem met alle mogelijke zorgen en attenties.<br />

Hij werd er bijna verlegen onder. De laatste week voor zijn vertrek<br />

15


was hij op „Caldenhove" en iedere avond als hij naar bed ging,<br />

kwam zij hem „even onderstoppen", zoals zij dat met een verlegenverontschuldigende<br />

glimlach zei. De laatste nacht, dat hij op „Caldenhove"<br />

sliep, ging zij op de rand van zijn bed zitten en schreide<br />

even. Daarna gaf zij hem een klein, in marokijnleer gebonden<br />

zakbijbeltje.<br />

„Vergeet Hem nooit, Evert!" fluisterde zij, terwijl zij hem welterusten<br />

kuste.<br />

Die middag had zijn vader de paarden gezadeld en zij hadden<br />

samen een lange rit door de bossen gemaakt. Het was koud, mistig<br />

herfstweer, de lucht was vol rinse geuren van rottende bladeren.<br />

Zij zwegen en luisterden naar het doffe stampen van de paardehóeven<br />

op de zachte bosgrond. Wiegend deinden zij mee met de<br />

paardelijven en boven het driftige knikken van de hoofden met de<br />

gespitste oren staarden zij voor zich uit. Zijn vader maakte slechts<br />

één opmerking. „Dat van die koppensnellersstam was natuurlijk<br />

maar een grapje van me, jong! Je snapt me wel."<br />

Heleen was ook een paar dagen op „Caldenhove" geweest. Tot<br />

grote verontwaardiging van zijn moeder en onthutste verbazing<br />

van zijn vader bleek zij haar dictaatcahiers te hebben meegebracht<br />

en iedere dag had zij een paar uur gestudeerd.<br />

Evert was haar daar dankbaar voor geweest. Haar onverstoorbaarheid<br />

egaliseerde zijn angst en het was hem mogelijk zijn houding<br />

van „waar-maken-jullie-je-toch-druk-over" te hervinden. Per slot<br />

van rekening was er weinig verschil tussen een jongetje van zes<br />

jaar, dat op zijn dooie eentje naar Amsterdam reist en een jonge<br />

man, die per K.L.M, naar Nieuw-Guinea vliegt. Als je het op de<br />

keper beschouwde, was de laatste zelfs in het voordeel.<br />

Zijn vader bracht hem met de wagen naar Schiphol. Het afscheid<br />

van zijn moeder was kort. Het had geen zin er een drama van te<br />

maken.<br />

„Je hebt het bijbeltje, jongen," zei ze. „Goede reis en... en laat<br />

18


gauw eens wat van je horen!" Toen was zij het huis in gevlucht.<br />

De oude heer Caldenhove reed als een razende Roeland naar<br />

Amsterdam. Er was geen reden voor, want ze zouden ook met een<br />

matig gangetje ruimschoots op tijd komen. Maar het was zo zijn<br />

manier om iets af te reageren. Hij had zich op Schiphol zover herwonnen,<br />

dat hij Evert gewoon de hand kon drukken. „Schrijf maar<br />

eens gauw, jong! En laat je niet kisten!"<br />

Het vertrek was een droom. Heleen was er, rustig en onaangedaan<br />

als altijd; een oase temidden van de nerveuze vrienden, die allemaal<br />

waren komen opdagen om hem vaarwel te zeggen. Hij drukte<br />

handen, handen, handen. Hij zag gezichten, gezichten, gezichten.<br />

Hij zei dwaze, nietszeggende dingen op andere dwaze en nietszeggende<br />

dingen. En al die tijd was het of hij ergens buiten zichzelf<br />

stond en een lange, breedgeschouderde jongeman zag staan in<br />

een uniform, waarop trots een gouden streep rond de epauletten<br />

spande.<br />

Ten laatste bleven alleen zijn vader en Heleen over.<br />

„Nou!" zei de oude heer Caldenhove schor. „Nou!"<br />

De zakelijke luidsprekersstem van de omroepster waarschuwde, dat<br />

het tijd werd naar de douane te gaan.<br />

Toen sloeg Heleen Geraerds haar armen om zijn hals. „En als het<br />

klimaat er niet helemaal is zoals in Nice, is het ook niet zo erg,"<br />

fluisterde zij in zijn oor. „Ik kom toch, Evert!"<br />

En het was het allerergste moment, toen hij tranen in Mar ogen<br />

zag.<br />

Hij was in Hollandia aangekomen, waar men hem met gemengde<br />

gevoelens ontving. Niemand begreep, waarom hij zo plotseling<br />

naar Nieuw-Guinea was gedirigeerd en niemand had een bericht<br />

van zijn komst gestuurd. Hij kwam letterlijk en figuurlijk uit de<br />

lucht vallen. Bestuursambtenaren konden ze echter altijd gebruiken,<br />

maar omdat hij zo'n baroe 1 was, wisten ze de eerste weken<br />

1 Nieuweling.<br />

17


niet goed, wat ze met hem zouden beginnen. Hij moest eerst maar<br />

eens inburgeren, vonden zij en bij werd assistent van het H.P.B. *<br />

van Kota Baroe, Jaap van Weghen.<br />

Van het eerste ogenblik af, waarop Evert met Van Weghen kennis<br />

maakte, wist hij een vriend gevonden te hebben. Van Weghen was<br />

een grote, breedgeschouderde man van achter in de twintig. Hij<br />

had een wilskrachtig-intelligent gezicht, waarin twee donkere,<br />

bijna zwarte ogen stonden, waar gouden vonkjes doorheen schoten,<br />

als had hij voortdurend binnenpretjes. Hij was jaren geleden vanuit<br />

Parijs naar Boven-Digoel vertrokken, waar hij zich had ontpopt<br />

als een fantastisch oetanloper. Hij had een beruchte koppensnellersstam<br />

onder bestuur gebracht en was, korte tijd voor Evert's<br />

aankomst op Nieuw-Guinea, naar Hollandia overgeplaatst. Hij leefde<br />

daar betrekkelijk in een geestelijk isolement. De mensen van<br />

Kota Baroe waren over het algemeen wel geschikte orangs 2 , maar<br />

de belangstelling ging meestal niet veel verder dan het dagelijkse<br />

werk. Er waren enkele vrouwen, die heimwee hadden, doch haar<br />

verlangen richtte zich voornamelijk op het comfort, dat zij in Holland<br />

gewend waren geweest en dat zij op Nieuw-Guinea zo node<br />

misten. De blanke gemeenschap van Kota Baroe speelde onder<br />

elkaar het bittere spel der surrogaten en voor velen was het contact<br />

met de Europese culturele wereld langzamerhand verloren gegaan»<br />

Er was een wat duf-burgerlijke interesse voor in de plaats gekomen.<br />

Van Weghen speelde het spel mee, met overgave zelfs, doch altijd<br />

met dat kleine tikje ironie, dat het spel nog juist scheidde van de<br />

ernst. Hij was misschien meer Parijzenaar dan Nederlander in zijn<br />

denken. In hem leefde de Europese geest nog wezenlijk, tastbaar<br />

bijna in zijn schier eindeloze alleenspraken, als hij 's avonds met<br />

Evert achter een glas bier zat.<br />

Het was het plan, dat Evert met Van Weghen op tournee zou gaan<br />

1 Hoofd Plaatselijk Bestuur.<br />

2 Mensen.<br />

18


door het Zuidelijke District. Daar was al sinds jaren geen bestuursambtenaar<br />

geweest en het werd tijd, dat daar een inspectie-tocht<br />

werd ondernomen. Het zou tegelijk een prachtige vuurdoop voor<br />

Evert zijn.<br />

Van Weghen verheugde er zich op, weer eens, op echt ouderwetse<br />

manier, een paar weken oetan te trappen. Een welkome afwisseling<br />

in de dagelijkse kantoorsleur. Maar toen het ogenblik van vertrek<br />

was aangebroken, kwamen er een paar spoedzaken voor hem om<br />

af te handelen en hij besloot, dat Evert hem dan maar vooruit<br />

moest reizen. „Je zult wel moeten," zei hij, „want we hebben de<br />

kampongs al eeuwen geleden bericht gestuurd, dat we in aantocht<br />

zijn en het is al een paar maal gebeurd, dat er zo'n vijftig koelies<br />

vergeefs zes dagen door de blubber hebben lopen zwoegen om<br />

toean H.P.B, op te halen. Dat moet nu voorkomen worden."<br />

„Maar het is toch waanzin," had Evert zwakjes geprotesteerd. „Ik<br />

ken het land niet en ik heb nog nooit van mijn leven een stap in de<br />

rimboe gezet!"<br />

Van Weghen had maar wat zitten grinniken. „Voor ons allemaal is<br />

het eens de eerste keer geweest, peer. Het zal wel wennen. En hulp<br />

krijg je onderweg in de kampongs wel. Ze lopen daar hun benen<br />

onder hun je-weet-wel vandaan als ze maar denken een wit voetje<br />

bij je te kunnen halen."<br />

En zo was Evert Caldenhove, met zijn tournee-barang en Polisie<br />

Arnold, in een wankele vlerkprauw gestapt op weg naar kampong<br />

Nafri.<br />

Hij voelde zich onzeker, omdat zijn afkeer van het avontuur onverminderd<br />

was, maar hij zou zijn tong liever hebben afgebeten, dan<br />

zijn onzekerheid ooit tegenover anderen te bekennen. Onzeker zijn<br />

was een luxe, welke hij zich af en toe permitteerde als hij alleen<br />

was. Hij was weer echt het jongetje van zes, dat door zijn vader<br />

op de trein wordt gezet: „Goeie reis, jong! En doe de groeten aan<br />

oma!"<br />

ia


II<br />

Polisie Arnold draaide zich om, een brede grijns rond zijn blauwgrijze<br />

lippen. Hij wees recht vooruit. „Kampong Nafri!" zei hij met<br />

zijn schorre stem.<br />

Evert zag enkele hutten, op hoge palen in het water gebouwd,<br />

langs de oever staan. Op het strand ontwaarde hij enige Papoea's,<br />

die kennelijk de aankomst van de prauw stonden af te wachten. Zij<br />

hadden voor deze bijzondere gelegenheid een broekje en een jasje<br />

aangetrokken.<br />

Evert ging rechtop zitten en veegde met zijn zakdoek over zijn<br />

bezwete voorhoofd. Zijn onzekerheid, zijn gedachten aan Heleen,<br />

aan zijn ouders, aan Van Weghen, het kantelde allemaal uit zijn<br />

bewustzijn weg. Kampong Nafri bleef over.<br />

Kampong Nafri... Bamboehutten, die de indruk wekten in een<br />

voortdurende, wiebelende beweging te zijn. Het waren architectonische<br />

dwaasheden, zoals ze daar op de dunne, lange palen boven<br />

het spiegelende water stonden. Op de oever wachtte een tiental<br />

mannen.<br />

Polisie Arnold pagaaide de prauw snel en handig naar de oever en<br />

sprong een paar meter van het strand overboord om het vaartuig<br />

naar de kant te trekken. De Papoea's schoten naderbij en hielpen<br />

Evert uitstappen.<br />

In de kampong was het stil. Vrouwen lagen naakt en roerloos voor<br />

de openingen der hutten op de grond. Zij sliepen of deden alsof.<br />

Een kind hief even nieuwsgierig het hoofd op, maar drukte zich<br />

meteen weer plat tegen de bodem. Behalve de tien, die hem opgewacht<br />

hadden, en bij wie zich de korano met enkele dorpsnotabelen<br />

bevond, zag Evert geen mannen. Een bang voorgevoel<br />

bekroop hem. Hij keek de korano strak aan.<br />

„Er zouden twintig dragers zijn," zei hij streng.<br />

Er waren er maar zeven, die een eindje verderop zaten te wachten.<br />

20


„Waar zijn de anderen?"<br />

De korano wuifde met zijn hand in de richting van de hellingen.<br />

„Weg, toean."<br />

Evert liep het huis van het kamponghoofd binnen en liet zich in<br />

een van de twee rieten stoelen zakken, die het huis rijk was. Het<br />

was er schemerig en benauwd. Er hingen lange, verkleurde slierten<br />

guirlandes en rood-wit-blauwe vlaggetjes met trieste feestelijkheid<br />

langs de lage zoldering. Tegen de wanden waren hier en daar foto's<br />

bevestigd, uit de tijd toen Hollandia door de Amerikanen bezet<br />

was. Een paar Papoea's bleven voor de deuropening staan en keken<br />

nieuwsgierig naar binnen. Een rauwe schreeuw van Polisie Arnold<br />

riep hen weg naar het strand, waar zij de barang uit de prauw<br />

moesten helpen lossen.<br />

Evert veegde opnieuw zijn bezwete voorhoofd af. Hij strekte zijn<br />

benen en staarde naar de punten van zijn schoenen. „Lekkere<br />

boel!" zei hij halfluid. „Zo schieten we wel op!" Hij knipte misnoegd<br />

met zijn vingers. Toen stond hij op en liep naar de deuropening,<br />

waar hij staan bleef, kijkend naar de sjouwende mannen<br />

bij de prauw op het strand. — Twintig pakken, dacht hij. — Zeven<br />

dragers ... Dat zijn er dertien te weinig. Van Weghen zei nog, dat<br />

het rotjongens waren hier in Nafri.<br />

Hij trok zijn schouders op en haalde een pakje sigaretten uit<br />

zijn zak. Hij keerde zich om en liep terug naar de rieten leunstoel,<br />

die hard kraakte toen hij er zich in liet neervallen. Hij stak een<br />

sigaret op en blies de rook in een felle, blauwe pluim naar het<br />

lichtgat van de deur. — Teruggaan naar Kota Baroe en het morgen<br />

nog eens proberen? De korano zijn huid vol schelden en hem<br />

dreigen met alles wat maar verschrikkelijk is als hij niet zorgt, dat<br />

er morgen twintig dragers staan aangetreden?<br />

Hij overwoog het even, maar de gedachte lokte hem niet aan. Hij<br />

had met Van Weghen gewed om een fles goede wijn, dat hij niet<br />

binnen de twee maanden zou terugkomen, geen groenkoorts zou<br />

21


krijgen en zeker niet gek zou worden. Het was niet zozeer die<br />

weddenschap, die hem deed aarzelen naar Hollandia terug te keren<br />

als wel de gedachte, dat hij dan morgen weer opnieuw zou moeten<br />

beginnen, weer opnieuw zijn angst zou moeten overwinnen. Zijn<br />

eerste tournee was aangevangen. Hij zat in Nafri. Het was niet ver,<br />

goed, maar het was een begin. Teruggaan betekende een nederlaag,<br />

ook al had hij zo'n prachtige verontschuldiging aan de dertien<br />

dragers, die het vertikt hadden klaar te staan om voor tachtig cent<br />

per dag door de blubber van de oetan te sjouwen met twintig kilo<br />

op hun nek.<br />

— Verder gaan dus?<br />

Hij stond weer op en liep naar buiten.<br />

De barang lag nu netjes opgestapeld op het strand. Twintig grote<br />

pakken. Geen vrachtje, dat je voor het gemak maar even onder je<br />

arm meeneemt.<br />

Hij smeet met een driftig gebaar zijn sigaret op de grond en zette<br />

er zijn hak op. Toen liep hij met grote passen naar het kamponghoofd<br />

toe, die met Polisie Arnold bij de barang stond. De anderen<br />

zaten een paar meter verder op hun hurken en staarden voor zich<br />

uit als ging de hele kwestie hun niets aan.<br />

„Wanneer komen die dertien kerels terug?" vroeg hij op scherpe<br />

toon, toen hij vlak voor het kamponghoofd stond.<br />

De man week verschrikt een pas achteruit. „Morgen, toean!" zei hij<br />

zwakjes. „Morgen zeker!"<br />

Evert wendde zich tot Polisie Arnold. „We gaan verder. Trommel<br />

die zeven bij elkaar. De barang wordt overgepakt. Alleen het hoognodige<br />

wordt meegenomen." Abrupt draaide hij zich weer om naar<br />

de korano. „En die dertien lammelingen volgen morgen, begrepen?<br />

Met de pakken, die we in het kamponghuis zullen achterlaten. Er<br />

hangt wat boven je hoofd als het niet gebeurt."<br />

„Saja, toean! Saja..."<br />

Het werd passen en meten. De volgorde van de dragers moest wor-<br />

22


den herzien. Met zeven man begon je niet veel. Polisie Arnold had<br />

er meer kijk op en met zijn adviezen lukte het ten laatste. Meer<br />

hoofdbrekens kostte het, een keuze te maken welke barang kon<br />

worden achtergelaten en welke moest worden meegenomen. De<br />

petroleum en de schoolschriften voor de missiepost in Wembi<br />

mochten onder geen beding blijven liggen. Ze zaten er om te springen.<br />

De contactgoederen waren voor het ogenblik van minder belang.<br />

Het was zijn plan een paar dagen in Wembi te blijven. In die tijd<br />

konden de dertien deserteurs wel zijn aangekomen met de pakken,<br />

die hij in Nafri moest achterlaten. De proviand baarde weer grote<br />

zorgen. Er waren geen blikjes om de rantsoenen voor de komende<br />

dagen in over te pakken. Na veel passen en meten werd ook hier<br />

een oplossing voor gevonden.<br />

Het zweet stroomde Evert tappelings langs zijn gezicht, toen hij,<br />

na een uur, eindelijk het sein voor vertrek kon geven. De zeven<br />

koelies stonden bepakt klaar en Polisie Arnold gooide zijn karabijn<br />

over zijn schouder. Hij grijnsde naar Evert, die op dat moment het<br />

allerliefste bij de dertien pakken in het kamponghuis was gaan<br />

zitten om uit te rusten ...<br />

23


TWEEDE HOOFDSTUK<br />

I<br />

1 ussen de Jautefa-baai en het eigenlijke oerbos lagen de steile<br />

heuvels, bedekt met leemachtige, rode aarde, begroeid met laag<br />

struikgewas, waaraan scherpe dorens haakten. De grond, nog wasemend<br />

van de regens der laatste weken, was glad en vettig. Dikke,<br />

rode leemklompen bleven log en zwaar aan de schoenzolen klonten.<br />

Onbarmhartig fel brandde de zon boven het landschap in een<br />

enorme, alles omvamende hitte.<br />

Op handen en voeten kroop Evert Caldenhove tegen de hellingen<br />

op. Hij gleed, struikelde, viel een paar meter terug, hees zich<br />

verder op, schramde zijn armen, wondde zijn handen en krampte<br />

zijn spieren samen om een houvast, een klein steunpunt in de botervette<br />

leembodem. Voor hem uit klom Polisie Arnold en achter hem,<br />

in verspreide orde, klommen de zeven dragers. Zij hadden, zo<br />

gauw zij kampong Nafri verlieten, hun broeken en jasjes uitgetrokken<br />

en zij liepen naakt, op een vies, voddig schaamdoekje na.<br />

De rauwe kreten, waarmee zij elkaar aanriepen, snerpten hoog door<br />

de zinderende hitte. Zij hadden de barang met een reep boomschors<br />

om hun voorhoofd gebonden. De twintig kilo zware vrachten<br />

rustten op hun gespierde nekken en ruggen.<br />

De enige gedachte, waarvan Evert zich bewust was, terwijl hij<br />

hijgend voortzwoegde, was: niet achterblijven, in vredesnaam niet<br />

achterblijven! Het enige gevoel, dat hem beroerde, was jaloezie, als<br />

hij de lange, forse gestalte van Polisie Arnold voor zich uit zag<br />

24


lopen met het gemak als wandelde hij op een goed aangelegde<br />

weg.<br />

Langzamerhand werden de struiken hoger en hoger. Zij werden<br />

bomen. Het brandende zonlicht werd dampende schaduw. Zonder<br />

dat zij het ogenblik, waarop het gebeurde, konden betrappen, betraden<br />

zij het eigenlijke oerwoud. Zij werden verzwolgen in een<br />

oceaan van groen. Het licht was vaal en flets, zoals dat zijn kan in<br />

een kamer aan de zonzijde, waar groene lancaster-gordijnen voor<br />

de ramen zijn neergetrokken. Het zingen der ontelbare vogels en<br />

het snerpend tjirpen van de krekels vloeide samen tot één groot,<br />

schel geluid. Na een kwartier was het zo met zijn indrukken vervlochten,<br />

dat hij het nauwelijks nog hoorde, evenmin als hij zich<br />

nog langer bewust was van de enige en overheersende kleurimpressie:<br />

groen, groen, groen ...<br />

De vurige nijptang van de zon, die zijn zwoegend lichaam in een<br />

felle greep had gehouden, verloor haar kracht tegen de groene<br />

schemer boven zijn hoofd. Het lopen viel hem nu makkelijker, al<br />

had hij nog moeite genoeg Polisie Arnold bij te houden.<br />

Van Weghen had hem verteld van een journalist, een nogal zwaarlijvig<br />

man, die Nieuw-Guinea was komen bezoeken. Hij wilde met<br />

alle geweld het rimboekruisje achter zijn naam hebben. Zij hadden<br />

hem toen naar een tam stukje bos ergens langs de weg tussen<br />

Hollandia-stad en de haven gebracht. Voor het begin wilden zij het<br />

hem niet al te moeilijk maken.<br />

De man had zich met veel moeite een paar honderd meter door de<br />

oetan geworsteld en was toen plotseling stil blijven staan. „Is het<br />

verderop precies zo?" had hij gevraagd. Ze moesten dat toegeven.<br />

Per slot van rekening zijn alle bomen eender. De journalist was<br />

direct teruggekeerd. „Dan heb ik het wel gezien," had hij gezegd.<br />

Van Weghen vertelde dit verhaal luid-lachend als was het een<br />

goede mop, maar Evert had de bewering van de journalist nog niet<br />

zo onredelijk gevonden. „Het is toch waar!" had hij gezegd. „Een<br />

25


oom is een boom en een heleboel bomen bij elkaar zijn een bos en<br />

als het een beetje wild en woest door elkaar groeit, heb je een<br />

rimboe."<br />

Maar Van Weghen had zijn hoofd geschud. „In wezen had die<br />

man natuurlijk gelijk," zei hij. „Het ging hier niet over de vraag:<br />

heb ik een rimboe gezien, doch: heb ik de rimboe ervaren. Dat is<br />

heel wat anders. Ervaren kun je een rimboe alleen als je dagen, ja,<br />

weken aan één stuk in het oerbos rondzwerft, als je de eenzaamheid<br />

leert begrijpen, als het groen van de bomen je langzamerhand<br />

tot een obsessie wordt, als je denkt, dat er geen einde en geen begin<br />

meer aan de oetan is. Dan... Die journalist ziet nu de rimboe<br />

als iets. Het is geen iets, het is wel degelijk een persoonlijkheid,<br />

waarmee je moet leren vechten, dikwijls tot je er bij in elkaar dreigt<br />

te zakken. Sommigen verliezen de strijd."<br />

Aan die woorden van Van Weghen moest Evert Caldenhove denken,<br />

toen hij bijna op de hielen van Polisie Arnold over boomwortels<br />

stapte, door struikgewas waadde en slingerplanten opzij<br />

duwde.<br />

— Dit is pas het begin, dacht hij.<br />

Ze bereikten een grote, open plek in de oetan, schurftig kaal temidden<br />

van de overvloedige groei.<br />

Polisie Arnold bleef even staan. „Kampong Cosso!" zei hij, wijzend<br />

naar de open plek.<br />

Evert herinnerde zich de naam. Van Weghen had hem de plaats<br />

aangeduid op zijn tournee-route. Vroeger was hier een kampong<br />

geweest. De bewoners waren door oorlogzuchtige stammen verdreven<br />

en het dorp was vervallen tot een dode plaats, tussen muren<br />

van groen. De oetan sloop van alle kanten naderbij en stak haar<br />

groene klauwen uit. Mettertijd zou niemand meer precies kunnen<br />

zeggen waar kampong Cosso gestaan had. Mettertijd... Het bos<br />

kende geen tijd.<br />

„Voorbij Cosso beginnen de sago-moerassen," zei Polisie Arnold,<br />

26


terwijl hij verder liep, de kleine vlakte over, het bos weer in.<br />

Het pad werd smaller tot het nauwelijks breed genoeg was om<br />

twee voeten naast elkaar te zetten. Het was geen pad, het was een<br />

platgetrapte streep grond, die met grillige bochten tussen knoestige<br />

boomstronken, struikgewas en stekelige sago-palmen door slingerde.<br />

De bodem was grijze, stinkende, kleffe modder, die in dikke<br />

koeken aan de schoenen vastklontte. Onder de modder lagen de<br />

hinderlagen van half-weggerotte boomwortels en takken en enorme<br />

flarden van bladeren. De struiken en slingerplanten vlochten naar<br />

boven een dicht, groen kleed, tot aan de toppen der bomen, die<br />

hoog en onzichtbaar door het dikke bladerendak adem stonden te<br />

happen om te ontkomen aan de wurgend benauwde vochtigheid<br />

aan hun voeten. Het licht was nu niet meer dan een vals-gekleurde<br />

schemer. Een schemer, die, zoals Evert zich voorstelde, over de<br />

aarde zou strijken bij de Jongste Dag; onheilspellend en onwerkelijk.<br />

De modder zoog-slurpte bij iedere moeizame stap, die hij deed.<br />

Rond zijn schoenen vormde zich een dikke brei-klomp, die aankoekte<br />

tot een bonk, als de vormloze poot van een reusachtige<br />

olifant. De modder kroop langs zijn benen omhoog, langs zijn<br />

broek tot aan zijn middel en met het slijmerige water, waarover<br />

duizenden zwarte muskieten in pijlsnelle, korte vluchten heen en<br />

weer schoten, drong de brij door zijn schoenen en zijn broek heen.<br />

Zij beet zich vast op zijn bezwete huid, die korrelig was van het<br />

zout. Eerst was zij nat en hard, met grote, langzaam aandikkende<br />

koeken, daarna ging zij ondraaglijk schrijnen, branden en jeuken.<br />

Evert Caldenhove voelde de modder komen, langzaam en onweerstaanbaar.<br />

Hij kon er zich niet tegen verzetten. Hij kon zich niet<br />

met één machtige beweging bevrijden van de opsluipende brij, die<br />

zijn lichaam begon te overdekken en hem vervulde met een zeurend<br />

pijngevoel. De modder kwam en hij ging er in ten onder. Hij<br />

werd er door vervormd tot een grijze massa drek, voortzwoegend<br />

27


in de tijdloosheid van de oerstof. In het begin was er nog slechts<br />

één gedachte: verder! verder! Later werd ook dit vonkje bewustzijn<br />

achterhaald en ingekoekt door de modder. Hij was een wezen, dat,<br />

zonder het te beseffen, voortploeterde. Er was geen oerbos meer,<br />

geen groen, geen hemel, geen zon, geen morgen, geen middag, geen<br />

avond, geen... wereld meer. Er waren geen muskieten, die snerpende<br />

woede-aanvallen op hem ondernamen. Er waren geen dikke,<br />

kleverige vliegen, die rond zijn gezicht zoemden en bij tientallen<br />

tegelijk op zijn wenkbrauwen en oogleden neerstreken, nauwelijks<br />

verjaagd door de reflex-beweging van zijn bemodderde hand. Er<br />

was slechts modder, dikke, vette modder, waarin zijn voeten decimeters<br />

wegzakten. Er was slechts vallen, glijden, weer overeind<br />

krabbelen, met handen tasten naar een steunpunt, een houvast<br />

in een wereldwijde modderstroorn. Hij veranderde in een varken,<br />

knorrend en wroetend, doch zonder de wellust voor de drek,<br />

waarin hij voortstrompelde. Bij iedere stap voorwaarts groeide de<br />

modder in haar vreselijke tegenwoordigheid, tot zij na uren een<br />

gruwelijk monster was geworden, over wiens lichaam hij rondstapte,<br />

telkens aangegrepen door zijn zuigende, borrelende tentakels.<br />

De tijd kantelde weg in de eeuwigheid. De tijd stond roerloos,<br />

ver en spottend met een tot modder verworden mensenkind.<br />

Alles had zijn zin verloren. Er was geen Polisie Arnold meer, die<br />

voor hem uit liep. Er waren geen dragers meer, die achter hem<br />

aankwamen, hoorbaar door klappen als pistoolschoten, waarmee de<br />

blikken van de barang tegen elkaar sloegen. De meters, die hem<br />

van hen scheidden, waren uitgegroeid tot een ontzaglijke, niet meer<br />

te meten afstand. Dat hij zich voortsleepte, was het meesterschap<br />

van zijn onderbewustzijn. Zijn wil en energie waren allang weggegleden<br />

in de zompige, kleffe modder. De mens in hem was<br />

ondergegaan in het moeras, het dier bleef in leven. Het dier<br />

worstelde voort, meter na meter, uur na uur ...<br />

28


II<br />

I oen was er plotseling het wonder van de open plek, wijd en<br />

groen met kniehoog, nat gras, waarin millioenen diamantjes tintelden<br />

onder het laaiende zonnelicht. Een wonder, dat hij niet direct<br />

in zijn geheel vermocht te overzien en te aanvaarden. Hij deed nog<br />

een paar moeizame stappen en liet zich toen als een blok neervallen.<br />

Hij sloot de ogen. Nooit zou hij meer overeind komen. Maar<br />

de zon brandde op zijn languit liggend lichaam en zoog het water<br />

uit de modder, die hem overdekte; harde, trekkende kleiplakken<br />

achterlatend. Langzaam keerde het denken in hem terug en met<br />

het denken het leven. Nog wist hij nauwelijks, dat Polisie Arnold<br />

zich over hem heenboog en hem een veldfles tussen de tanden<br />

stak. Het water kolkte in een koele stroom over zijn slijmerige tong<br />

en langs zijn verdroogd verhemelte tot in zijn brandende keel.<br />

Werktuiglijk slikte hij, een beetje verbaasd kijkend naar het donkere<br />

gezicht, dat boven hem was.<br />

„Het is avond, toean," zei Polisie Arnold.<br />

Het was avond.. .<br />

Er waren een morgen en een middag aan voorafgegaan, geen tijdloos<br />

zijn en ondergaan in een onafzienbare modder-zee. De tijd was<br />

barmhartig en wilde weer terugkeren tot Evert Caldenhove. Hij<br />

wilde zich laten vangen in het woord „avond".<br />

Avond... De zon ging onder, betekende dat. Het zou nacht worden.<br />

De aarde draaide haar baan door het universum.<br />

Er was een aarde. Er was een zon. Er was een dag. Er was tijd.<br />

Evert richtte zich moeizaam overeind. De droog geworden modder<br />

brak korstig over zijn hele lichaam. De modder was bleek-grijze<br />

schurft.<br />

„Dit is bivak Sekanto, toean," zei Polisie Arnold.<br />

Er was niet alleen tijd, maar ook plaats. Bivak Sekanto aan de<br />

29


Sekanto-rivier. De modder was niet eindeloos dus en ook niet onoverwinnelijk.<br />

Hij krabbelde omhoog en strompelde door het gras naar de kali,<br />

het tweede wonder, dat hem geschonken werd. De rivier stroomde,<br />

breed en kolkend, vanuit de groene muur van de oetan, tussen<br />

hoge oevers. Donkerbruin water met flarden spierwit schuim.<br />

Evert stond aan de oever en staarde naar de kali. Het was hem als<br />

slurpte hij met zijn brandende blik het water in. Toen begon hij<br />

met langzame, bijna automatische bewegingen zijn kleren los te<br />

knopen. De eerste laag schurft gleed van hem af en viel met doffe<br />

geluiden op de grond. Toen sprong hij in de rivier.<br />

Het koele water omvatte hem. Het streelde langs zijn lichaam, het<br />

overspoelde hem, drong zich in hem. Hij werd één met het water.<br />

Hij zwom met langzame slagen. Het was bijna een wellust. Het<br />

water werd meer dan water. Hij zwom een voorzichtige schoolslag,<br />

een vreemde dankbaarheid voor het water; een crawl was te ruw,<br />

te autoritair. Het water was goed, het was troostend, balsemend,<br />

verkwikkend. Ket water werd een grote, allesbegrijpende vriend,<br />

beschermend en oppermachtig, machtiger dan de modder, die hij<br />

met zachte vingers van zijn lichaam weekte.<br />

Een nieuwe mens kroop na een kwartier het water uit en begon<br />

zich af te drogen met de handdoek, die Polisie Arnold voor hem<br />

had klaargelegd. Er waren schone kleren, een hemd, een broek en<br />

een paar sokken. Hij trok ze aan, genietend van de weelde van al<br />

dit zuivere, dit soepele en fris-warme.<br />

Aan de hemel begon bleek-vaal de avond te komen.<br />

De dragers waren begonnen het posthuis aan de Sekanto-rivier in<br />

orde te brengen. Er brandde al een vuurtje en in een keteltje, dat<br />

aan een stok boven de vlammen bungelde, dampte het water voor<br />

de koffie. Onder het lage atapdak zaten de koelies op hun hurken<br />

bijeen; een donkere massa mensenlijven in de schemer. Zij draaiden<br />

30


pikzwarte, inlandse tabak in gedroogde pisangbladeren tot vormloze<br />

strootjes.<br />

In de hut had Polisie Arnold een hangmat met een klamboe tussen<br />

de palen gespannen. Op de vloer lag een deken, waarop Evert zich<br />

met een zucht van welbehagen liet neervallen. Uit zijn rugzak<br />

haalde hij een pakje sigaretten. Met een gloeiende spaander zoog<br />

hij het vuur in de tabak en inhaleerde diep.<br />

De avond was koel. Uit de oetan slopen de schaduwen van de nacht<br />

tot aan de kleine vuurtjes, welke door de Papoea's buiten waren<br />

aangelegd. Zij kookten de rijst voor Evert, het water aandragend<br />

in de bladschede van een niboeng-palm. Zij roosterden hun sago in<br />

een pisangblad boven het vuur.<br />

Na het eten lag Evert Caldenhove languit op de deken en staarde<br />

naar de duisternis, die zich boven zijn hoofd al tussen het riet genesteld<br />

had. De wereld was stil geworden, het hoge dreinen van<br />

de myriaden krekels was een deel van die stilte, het zachte ruisen<br />

van de kali verdiepte haar. De hitte van de dag was teruggeweken<br />

tot onder de bomen van de oetan, waar de lucht nog trilde en de<br />

damp vochtig-warm te broeien hing. Over de vlakte, tot aan de<br />

rivier, streek echter een zachte, koele wind. De rooksliertjes van de<br />

vuurtjes kringelden omlaag en kropen aarzelend over de grond<br />

tussen het gras. De reuk van het smeulende hout was prikkelend.<br />

De nacht kwam plotseling van over de oetanrand de vlakte in vallen,<br />

snel zijn zwarte sluier wevend, kleine openingen latend voor<br />

de aarzelende vuurtjes en de zachte, gele lichtplek van het walmend<br />

oliepitje, dat Polisie Arnold boven de hangmat had gehangen.<br />

De dragers zaten buiten rond de vuurtjes en praatten met fluisterende,<br />

donkere stemmen. Af en toe klaterde een lach op, kinderlijk<br />

luid. Dan viel de rust weer rond hun goedig brommend babbelen.<br />

Evert klom in zijn hangmat onder de klamboe, die hij half open<br />

liet om de as van zijn sigaret te kunnen wegtippen. Hij slingerde<br />

licht heen en weer, een zacht wiegen op tijd en rust. Hij was dood-<br />

31


moe en hij verlangde slechts één ding: zo spoedig mogelijk in slaap<br />

te vallen. Maar de slaap scheen weggezogen te zijn in de brij van<br />

de sago-moerassen. Hij was klaar wakker, zijn hoofd héél licht als<br />

een ballonnetje en ergens in zijn hersens zeurde een zachte hoofdpijn.<br />

Hij lag geheel ontspannen, doch de spierbundels in armen,<br />

benen en rug trokken pijnlijk. Zij waren zwaar en keihard. Zijn<br />

bloed sloeg er met korte, driftige slagen tegenaan.<br />

Hij gooide zijn sigaret op de vloer en zag het puntje beneden zich<br />

gloeien tot het in een zwakke sprankeling van vonkjes stierf. Langzaam<br />

trok hij zijn klamboe dicht.<br />

— Slapen, dacht hij. — Ik moet slapen. Morgenochtend moet ik<br />

verder kunnen.<br />

Hij sloot zijn ogen.<br />

— In een hangmat hangen. Slaap je niet, dan rust je toch, zou<br />

moeder zeggen,<br />

Hij zag haar plotseling zitten, klein en tenger in de grote leunstoel<br />

bij de haard. Het lamplicht streelde over haar zilverwitte haar. Een<br />

boek lag open op haar schoot, haar fijn gevormde, blanke handen,<br />

waarover heel licht-blauw de aderen liepen, rustten op de leuning.<br />

— Slaap je niet, dan rust je toch...<br />

Zijn vader zat tegenover haar en rookte een sigaar. Zijn fors, wilskrachtig<br />

gezicht, met de geweldige Bismarck-snor, stond nadenkend.<br />

Hij hoorde hoe de tak van de grote kastanjeboom, die<br />

vlak bij het venster van de zitkamer stond, zachtjes tegen het raam<br />

tikte. Zijn vader had die tak willen afzagen, maar het was er nooit<br />

van gekomen. Misschien was hij bang het zachte, geheimzinnige<br />

tikken tegen het venster te moeten missen. Misschien was hij het<br />

vergeten en hoorde hij het niet meer, zoals je een geluid, dat dagelijks<br />

om je heen is, niet meer hoort.<br />

— Dan rust je toch.. .<br />

Heleen zat op haar kamer en schreef met fijne, spitse letters in een<br />

cahier. Boeken lagen rondom haar. Haar gezicht stond strak en<br />

32


aandachtig. Haar fijne wenkbrauwen trilden even mee met de<br />

halen en lussen van de letters, die zij precieus op het papier<br />

tekende. Ik heb gehoord, zei Heleen, dat het op Curacao nogal<br />

waait. Van Nieuw-Guinea had zij niets gehoord, anders had zij misschien<br />

gezegd: ik heb gehoord, dat een mens er langzamerhand<br />

verandert in een varken. Ze zei echter wel, dat zij komen zou, ook<br />

als het klimaat niet met de Cöte d'Azur te vergelijken was. Er is<br />

geen enkele vergelijking mogelijk, dat moet ik haar schrijven.<br />

— Slaap je niet...<br />

Het werd winter op „Caldenhove". Er zou sneeuw vallen. Sneeuw.<br />

Wat is sneeuw? Modder? Ik dacht, dat het 's winters modderig was<br />

op de wegen rond „Caldenhove", maar dat woord duidt het begrip<br />

niet meer aan. Modderig... Er is geen vergelijking mogelijk.<br />

— Dan... rust... je...<br />

De slaap had zich eindelijk uit de sago-moerassen weten los te<br />

worstelen en zweefde het bivak binnen, drong door de klamboe<br />

heen en legde een hand op zijn voorhoofd.<br />

— Ik... moet... Heleen... schrijven, dacht hij nog. Met een<br />

glimlach stak hij zijn hand onder de opgerolde deken onder zijn<br />

hoofd, waar het bijbeltje lag, dat zijn moeder hem voor zijn vertrek<br />

had gegeven. Hij streelde het zachte leer van het bandje. — Er...<br />

is geen ... vergelijking... geen vergelijking... mogelijk...<br />

Hij geeuwde.<br />

— Dan ... rust... je... toch...<br />

Toen viel hij in een diepe, grondeloze slaap.<br />

Buiten lagen de Papoea's rond de vuurtjes. Af en toe gooide er een<br />

wat droge takken in de vlammen. Zij knetterden zachtjes. De rook<br />

kringelde zoetjes de duisternis in. Rondom het bivak stond de<br />

nacht, zwart en verstild, boven alle dingen en geluiden...<br />

33


III<br />

1 oen hij de volgende morgen wakker werd, aarzelde het eerste<br />

licht in het oosten, boven de oetan. Hij keek op zijn horloge. Het<br />

was nog geen vijf uur. Van buiten kwam de pittige, donkere geur<br />

van koffie. Hij richtte zich op en maakte zijn klamboe open. Zijn<br />

spieren en gewrichten waren pijnlijk stijf. Wat houterig liet bij zich<br />

uit de hangmat vallen, geeuwde, krabde zich door zijn haren en<br />

liep naar buiten. Daar zat Polisie Arnold bij een der vuurtjes koffie<br />

te zetten. Zijn zwarte gezicht stond somber en dreigend en toen hij<br />

Evert ontwaarde, sprong hij haastig op.<br />

„De dragers zijn weggelopen, toean."<br />

Evert moest daar eens even over nadenken. Hij ging op een der<br />

blikken van de barang zitten en keek naar zijn blote tenen, die hij<br />

op en neer liet wippen tussen de riempjes van zijn sandalen. „Wanneer?"<br />

vroeg hij. Als deed het er wat toe of hij precies op de hoogte<br />

gesteld werd van de tijd, waarop die kerels van Nafri er tussenuit<br />

geknepen waren. Van Weghen had hem gewaarschuwd. „De kust-<br />

Papoea's zijn grondig verpest door de Amerikanen, die hier tijdens,<br />

de oorlog hebben rondgezworven," had hij gezegd, „en Nafri is de<br />

beroerdste kampong van de hele kust."<br />

„Vannacht, toean."<br />

Polisie Arnold schonk een beker koffie voor hem in.<br />

Voorzichtig slurpte Evert van de gloeiend hete vloeistof. „Mooie<br />

bende!" zei hij toen. Hij wist, dat er een stel dragers uit Kota Baroe<br />

was vertrokken met meel voor de missie in Arso. Als hij goed<br />

rekende, moesten ze vandaag het Sekanto-bivak passeren. Er zat<br />

niet veel anders op dan te blijven wachten tot ze kwamen opdagen,<br />

dan konden ze het meel in het posthuis laten staan en zijn barang<br />

verder pikoelen. Er zat zowaar nog een goede kant aan deze tegenslag.<br />

Een dagje lanterfanten was nog niet zo gek na de vermoeienis<br />

van de vorige dag, die met de nachtrust nog lang niet uit zijn,<br />

34


otten was verdwenen. Hij vertelde Polisie Arnold wat hij besloten<br />

had.<br />

De Papoea knikte ernstig en begon een strootje te rollen. Halverwegen<br />

hield hij op en stak een wijzende arm uit. „Toean!"<br />

Evert wendde zich om en bij de hangbrug, die over de kali was gespannen,<br />

stonden drie Papoea's.<br />

Polisie Arnold sprong overeind en riep hen aan, schorre, langgerekte<br />

kreten uitstotend. Het antwoord werd teruggeschreeuwd.<br />

„Het zijn er drie van Arso, toean, op weg naar Kota Baroe."<br />

De drie mannen liepen met lange, lenige passen over de zwiepende<br />

brug naar het bivak.<br />

— Ze kunnen mooi voor postillon d'amour spelen, dacht Evert met<br />

een grijns. — Een net briefje aan Van Weghen, dat hij die kerels in<br />

Nafri de wacht moet aanzeggen...<br />

De drie dragers waren in het bivak aangekomen. Zij knoopten de<br />

repen boombast los, waarin hun barang hing en gingen zwijgend<br />

op hun hurken rond het vuurtje zitten. Zij rolden een pisangblad<br />

open en haalden er een brok sago uit, dat zij langzaam boven de<br />

vlammen roosterden. Met een parang hakte een van hen een klapper<br />

open. Het oude, vezelige vlees verdeelde hij in drie gelijke<br />

stukken.<br />

Evert dronk een tweede beker koffie en ging daarna naar binnen<br />

om zijn sigaretten te halen. — Dat wordt slabakken vandaag, dacht<br />

hij en hij was er niet rouwig om.<br />

De zon kroop langzaam boven de toppen van de bomen uit. Uit de<br />

oetan vlaagden zware geuren van groen en bomen en de grond<br />

rond het bivak begon te dampen. Ijle nevelslierten zweefden boven<br />

het natte gras. Toen schreeuwde, ergens diep in het bos, een vogel<br />

hoog en schel. Een andere antwoordde en weer een en weer een.<br />

De stem van de oetan zong luider en luider. De krekels vielen in,<br />

zinderend tjirpend met lange rollers, plotseling eindigend in een<br />

korte, hoge triller. De dag was geboren ...<br />

35


Evert rekte zich uit. Hij koesterde zich in de koelte van de morgen,<br />

die hem deed denken aan een lentedag in Holland. De jonge zon,<br />

de zachte nevel, het natte gras, de vogels en het tere blauw van de<br />

hemel boven hem. Toen schroefde hij zijn vulpen los en begon zijn<br />

briefje aan Van Weghen te schrijven.<br />

„Beste Jaap, die kerels van Nafri blijken er vannacht vandoor<br />

gegaan te zijn. We zitten nu moederziel alleen bij de Sekanto. Kun<br />

jij daar eens wat aan doen, minstens zorgen, dat er zo spoedig mogelijk<br />

een nieuw stel komt, niet zo beroerd als wat ik van de korano<br />

heb meegekregen. Overigens is de koffie warm en de hemel als in<br />

de Mei van Gorter."<br />

Een kwartiertje later verdwenen de drie dragers in de oetan, richting<br />

Kota Baroe. Als alles meeliep, zou Van Weghen de volgende<br />

dag het briefje in zijn bezit hebben. Dat het kamponghoofd van<br />

Nafri een warm uurtje te wachten stond, vervulde Evert met een<br />

diepe voldoening.<br />

Er zat nu niet veel meer op dan wachten op de dingen, die komen<br />

zouden. Polisie Arnold slingerde zijn karabijn over de schouder en<br />

kondigde niet zonder snoeven aan, een vogel te zullen schieten,<br />

waarna hij met vlugge tred in de oetan verdween.<br />

Evert keek hem glimlachend na. — De opschepper, dacht hij. — Het<br />

zal me benieuwen. Enfin, hij komt op een plezierige manier de tijd<br />

door, misschien is het wel de roep van het bos, die hij niet weerstaan<br />

kan.<br />

Hij zocht een gemakkelijk plaatsje uit onder het atapdak en ging<br />

zitten. Hij leunde tegen een paaltje en verdroomde een uurtje. Het<br />

was een rustig zitten, waarbij gedachten zwierden en zwenkten als<br />

vlugge vogels, heen en weer, zonder dat hij de moeite nam er één<br />

te vangen.<br />

In de oetan groeide het leven naar de volle dag toe. Het zingen der<br />

vogels, het tjirpen der krekels en het kletteren der harde, brede<br />

36


palmbladeren, bewegend in de zachte wind, werd steeds luider.<br />

Het was of er telkens een regenbui in harde druppels op de bladeren<br />

ranselde.<br />

Kota Baroe lag ver achter hem, zó ver, dat het vreemd was te denken<br />

aan een stad, aan huizen, straten, mensen, auto's ... Het sagomoeras<br />

lag er tussen en het had de verbinding afgesneden. De verschrikkingen<br />

van de vorige dag, toen hij voortploeterde in de<br />

oceaan van modder, kon hij zich nauwelijks nog voor de geest<br />

halen. In ieder geval was het maar een zwakke voorstelling van wat<br />

hij doorgemaakt had, precies als kiespijn, die je je nooit in de volle<br />

narigheid meer kon herinneren.<br />

Nog twee dagmarsen was het tot Arso en daarna nog een dag tot<br />

Wembi. Driemaal zou hij eeuwigheden moeten doorworstelen, eenzaam<br />

temidden van een groep dragers, die zijn eenzaamheid niet<br />

ophieven, doch accentueerden. Driemaal zou hij worden overspoeld<br />

door de tijdloosheid. Driemaal zou hij mijlen schier ondoordringbare<br />

oetan, modder, rottende plantenresten en hitte ontmoeten.<br />

En toch kwam het hem voor, als waren die drie dagen gemakkelijker<br />

door te komen dan de dag van gisteren. Hij wist nu<br />

wat hem te wachten stond. Hij wist nu, dat na uren zwoegen en<br />

ploeteren het mens-dier rust kreeg en weer geheel en al mens kon<br />

worden in het koele kali-water, in de schemer van het bivak, in de<br />

koelte van de avond, in de bittere aroma van de kokende koffie en<br />

in de zoete geur van een sigaret. Hij trachtte zich voor te stellen<br />

hoe het thuis was op dit ogenblik, maar een blik op zijn polshorloge<br />

leerde hem, dat zijn fantasie weinig spectaculair kon zijn. Het was<br />

tien uur in de morgen en zijn ouders en Heleen in Holland lagen<br />

nu zeker nog onder de wol. Holland werd een klein, zacht<br />

droompje. Het was niet eens moeilijk, je voor te stellen, dat het niet<br />

bestond. Maar toch wist hij, dat het eens weer realiteit zou worden,<br />

dat hij er weer middenin zou staan en dat de oetan dan in een<br />

37


familie-album zou worden opgeborgen: ja, toen heb ik eens een<br />

maandje of wat in de wildernis gezeten.. .<br />

In de toekomst een herinnering en nu... een mensenleven hoog,<br />

breed en diep. Het volume van zijn bestaan ...<br />

IV<br />

legen de middag waren ze er plotseling.Niemand had hen zien<br />

komen, geen geluid hadden zij gemaakt, toen zij met hun zevenen<br />

uit de oetan te voorschijn kwamen en het bivak betraden. Zij zetten<br />

hun barang op de grond en gingen zwijgend op hun hurken zitten.<br />

Het waren de dragers, die de dag tevoren met het meel voor de<br />

missie van Arso uit Kota Baroe waren vertrokken.<br />

Tot grote vreugde van Evert bleek het, dat zij het meel in Nafri<br />

hadden achtergelaten en daar een deel van de barang, die hij in<br />

het kamponghuis had moeten laten staan, hadden meegenomen. Hij<br />

vroeg de mannen wat zij in Nafri hadden gezien. Zij wisten hem<br />

niet veel te vertellen. De kampong was uitgestorven, er waren<br />

geen mannen, 's Nachts hadden zij echter wel de gedroste dragers<br />

ontmoet, die gezegd hadden, dat zij waren teruggestuurd.<br />

Evert was geërgerd over de huichelachtige manier van doen, waarvoor<br />

Nafri in de loop van de jaren een beruchte naam had gekregen.<br />

De korano had staan buigen en knikken, maar daarbij was<br />

het gebleven: geen man in heel Nafri dacht er aan de barang uit<br />

het kamponghuis naar Wembi te pikoelen. Hij hoopte, dat Van<br />

Weghen tijd en gelegenheid zou vinden onverwachts in Nafri te<br />

verschijnen, om er als een oud-Germaanse dondergod het kamponghoofd<br />

te vertellen, waar het precies op stond. Na zo'n bezoekje van<br />

het H.P.B, ging het wel weer voor een paar maanden. Maar het<br />

waren beroerlingen en het zouden wel beroerlingen blijven. Nafri<br />

was de zwakke plek van de hele tournee naar Waris.<br />

38


De Papoea's zeiden, dat ze direct door wilden lopen tot aan de<br />

Isobo-rivier, een paar uur in zuidelijke richting. Zij zouden dan de<br />

volgende avond in Arso aankomen.<br />

Het was een redelijk verlangen, maar het plaatste Evert voor een<br />

nieuw probleem: er zou barang moeten worden achtergelaten. En<br />

dat betekende, dat hij weer een uurtje kon passen en meten, pakken<br />

en binden, vóór de zeven beschikbare mannen het hoognodige<br />

konden vervoeren. Daarbij wist hij niet goed wat hij moest doen<br />

als alles in kannen en kruiken was. Polisie Arnold zat nog steeds<br />

ergens in de oetan en trachtte een vogel onder schot te krijgen.<br />

Wanneer hij terug zou keren, was een open vraag. Het enige wat er<br />

op zat, was, de dragers vooruit te sturen met de opdracht het bivak<br />

aan de Isobo-kali in gereedheid te brengen. Hij moest wachten op<br />

Polisie Arnold en daarbij wist hij niet, of hij de overgebleven<br />

barang zomaar aan de Sekanto kon achterlaten. Van Weghen had<br />

hem hierover nooit iets gezegd. Hij had de echte angst van de<br />

Nederlander om ergens iets onbeheerd te laten staan.<br />

De zeven Papoea's verdwenen even later in de oetan. De oudste gaf<br />

hij zijn jungle-karabijn met drie patronen, in de hoop, dat de knaap<br />

een varken zou neerleggen. De man was zo trots als een pauw en<br />

hij schreed met grote, bedaarde passen voor de andere zes uit, de<br />

zwiepende hangbrug over. De bomen verborgen hen voor zijn blik.<br />

Nog een paar minuten hoorde hij het geluid van hun rauwe stemmen,<br />

toen stierf het weg, opgenomen in de groene stilte van de<br />

oetan.<br />

Het duurde nog wel een uur voor een schel gefloten Amerikaans<br />

jazzdeuntje de komst van Polisie Arnold aankondigde. Hij kwam<br />

uit het bos te voorschijn met het air van een gevierd acteur, die op<br />

het punt staat het publiek weer eens te laten genieten van zijn<br />

kunst. De helm hing achter op zijn hoofd, de karabijn hield hij losjes<br />

in de handen. Een brede grijns blonk rond zijn mond, waar de<br />

tanden fel-wit glommen. „Tida boeroeng!" zei hij achteloos. „Geen<br />

39


vogel gevangen!" Hij luisterde aandachtig naar wat Evert hem vertelde<br />

en lachte zorgeloos, toen deze hem sprak van zijn bezorgdheid<br />

over de barang, die zij zouden moeten achterlaten. „Niemand<br />

zal de barang aanraken, toean," zei hij en daarna hurkte hij bij het<br />

vuur, viste er een stuk zwart verbrande sago uit en begon te eten,<br />

Zijn dikke hangwangen zwabberden op en neer bij de heftige maalbewegingen<br />

van zijn kaken.<br />

V<br />

Jntet waren enkele uren, die hem nog van de weldadige rust in het<br />

bivak aan de Isobo-rivier scheidden. Het was echter één geweldige<br />

rijstebrij-berg van vette, stinkende modder, maar er liep iets, wat in<br />

de verte op een pad geleek, tussen de bomen door. Een ervaren<br />

oetan-loper kon, zonder al te veel in een van boven tot onder met<br />

modder bedekt wezen te veranderen, de afstand afleggen door onafgebroken<br />

van boomwortel op boomwortel te springen.<br />

Polisie Arnold liep voor Evert uit en deed het hem met benijdenswaardig<br />

gemak voor. In het begin was het een prettige bezigheid.<br />

Het deed Evert denken aan een spelletje uit zijn jeugd:<br />

over alle plassen springen, steeds van het droge naar het droge.<br />

Het springen werd echter al spoedig een bijna ondraaglijke kwelling.<br />

Hij had nog niet geleerd, bij iedere sprong mee te geven. Telkens<br />

bonkte hij met zijn volle gewicht en zijn volle voetzool op de<br />

smalle, stakige boomwortels. Het begon te branden, te schrijnen en<br />

ten slotte schier gek-makend te jeuken. Hij trachtte zijn taktiek te<br />

veranderen door te proberen op zijn tenen terecht te komen, maar<br />

de zolen van zijn schoenen waren vet en glibberig van de modder<br />

en hij gleed, met een kletsende slag, languit in de stinkende brij.<br />

Het koeken en korsten van de modder begon weer sarrend over<br />

zijn lichaam te kruipen.<br />

40


Het was een verademing als het pad dwars dooi een poel liep. Het<br />

water, koel en helder, reikte dan tot aan zijn middel. Het verfriste<br />

hem en hij verlangde een paar tellen te kunnen blijven staan, maar<br />

de myriaden muskieten, die over het stille water heen en weer schoten,<br />

zorgden, dat het alleen bij een verlangen bleef.<br />

Een ondraaglijke dorst begon hem te kwellen en hij verwenste het<br />

ogenblik, dat de zeven dragers bij de Sekanto-rivier in de oetan<br />

waren verdwenen, want onder de barang, die zij nu uren voor hem<br />

uit naar het Isobo-bivak sjouwden, was ook zijn veldfles. Hij probeerde<br />

zijn dorst te ontkennen, trachtte tevergeefs aan iets anders<br />

te denken dan aan een slok koel water, maar ten laatste schreeuwde<br />

hij naar Polisie Arnold, die een paar meter voor hem uitliep.<br />

„Drinken?" vroeg deze hoofdschuddend. „Drinken is niet goed,<br />

toean." Uit het achterzakje van zijn verrafeld khaki-broekje viste<br />

hij een klein flesje, schroefde het open en schudde wat van de<br />

inhoud op Evert's uitgestoken hand. „Zout is goed, toean."<br />

Verbaasd en teleurgesteld tegelijk keek Evert naar de zoutkristallen<br />

in zijn handpalm.<br />

„Eten, toean!" drong Polisie Arnold aan.<br />

Evert trok een vies gezicht.<br />

„Zout is goed!" zei Polisie Arnold weer en om meer overtuigingskracht<br />

aan zijn woorden bij te zetten, schudde hij zelf wat zout<br />

in zijn hand, at het op, smakte met zijn lippen en wreef over zijn<br />

buik.<br />

Aarzelend bracht Evert zijn hand naar zijn mond en gooide toen<br />

het zout met een korte beweging op zijn tong. Hij staarde verwonderd<br />

naar het lachende gezicht van de Papoea. Hij proefde het<br />

zout niet en zijn dorst was veel minder. Zijn lichaam had bij het<br />

transpireren zoveel zout verloren, dat de behoefte de vieze smaak<br />

neutraliseerde. Het was een openbaring voor hem.<br />

Tegen de avond bereikten zij het bivak aan de Isobo-kali, waar de<br />

dragers alles in gereedheid gebracht hadden. De oudste was met<br />

41


Evert's karabijn de oetan in getrokken om een varken te schieten,<br />

waarvan zij de sporen onderweg hadden ontdekt. De vreugde over<br />

de volbrachte tocht en de rust, die voor hem lag, deden veel van<br />

Evert's vermoeidheid verdwijnen en in minder dan geen tijd stond<br />

hij aan de rand van de rivier, gereed om een verre duik in het water<br />

te nemen.<br />

De Papoea's begonnen verschrikt te schreeuwen en maakten met<br />

hun armen wijde, happende bewegingen, als stelden zij dieren<br />

voor, die met bloeddorstige muilen hun prooi verscheurden. Er<br />

zaten ontelbare krokodillen in de kali, vertelden zij.<br />

Teleurgesteld week Evert terug. Het was een geduchte tegenvaller<br />

en een beetje landerig waste hij zich, door water over zich heen te<br />

gooien met een blik. De Papoea's spoelden hun vuile goed in de<br />

rivier. Zij zaten langs de oever met vertrokken angst-gezichten, hun<br />

voddige doeken met voorzichtig uitgestoken arm door het water<br />

halend, gereed, om bij de minste of geringste beweging in de geheimzinnige<br />

diepte van de rivier weg te springen.<br />

Evert trok schone kleren aan en voelde zich behaaglijk, na de<br />

modder van de oetan.<br />

Toen viel, vlakbij, een schot, gedempt als de plof van een champagne-kurk.<br />

De dragers kakelden opgewonden en wezen op de<br />

oetan, waaruit even later de oudste drager, aan wie Evert zijn karabijn<br />

had geleend, te voorschijn kwam. Hij holde met een triomfantelijke<br />

grijns op zijn gezicht het bivak binnen, schreeuwend, dat<br />

het hem gelukt was een „babi besar" te schieten.<br />

„Een varken! Een varken!" De mannen waren wild en twee renden<br />

er direct met hem terug de oetan in om het dier op te halen. De<br />

anderen kwamen druk in de weer. Zij kapten jonge bomen, trokken<br />

met hun tanden de bast los en scheurden deze in lange, taaie<br />

vezels, waarmee zij hangmatten tussen de bomen spanden. Zij<br />

haalden in holle palmstengels water, zochten, krakend en brekend<br />

in de oetan, naar droog brandhout en verzamelden bundels blade-<br />

42


en, die zij in bamboe-kokers persten en daarna in het vuur te<br />

koken hingen.<br />

Onder rauwe kreten, als messen kervend door de bezonken rust van<br />

de late namiddag, werd een kleine zeug uit de oetan gedragen en<br />

neergelegd op een bed van pisangbladeren. Het dier lag, donker<br />

en een beetje afstotend, in de verstarde houding van een plotselinge,<br />

krimpende dood, temidden van de mannen. De oudste, de<br />

man, die het dier geschoten had, hakte met enkele flinke meshouwen<br />

de kop van de romp. De ogen kierden glazig en wezenloos,<br />

als sliep het dier nog en kon het ieder ogenblik ontwaken. Met<br />

brede halen van de parang werd het lichaam opengesneden. Flabberend<br />

puilden de ingewanden naar buiten en slibberden over de<br />

pisangbladeren, onmiddellijk overdekt met een zwarte, wriemelende<br />

koek van duizenden vliegen. De achterbouten en een lap van<br />

de ribben werden losgehakt en verdwenen met spieren, beensplinters<br />

en het vel, waaruit de borstelige, zwarte haren vijandig<br />

opstaken, in een ijzeren pot met water, die inmiddels boven een<br />

vuur te koken was gehangen.<br />

Vijf dragers kwamen in aanmerking voor de verdeling van de rest<br />

van het varken. De twee anderen waren van kampong Scofro, in<br />

het district Wembi, waar het aan getrouwde mannen verboden was<br />

varkensvlees te eten. Zij verdwenen met Evert's karabijn en twee<br />

kogels de oetan in om te trachten een kroonduif of een casuaris te<br />

verschalken.<br />

De resten van het varken werden in stukken gescheurd en in gelijke<br />

brokken onder de vijf mannen verdeeld. Zij draaiden hun<br />

vleeshompen in pisangbladeren en legden ze in het vuur om ze te<br />

laten roosteren. De oudste drager knauwde grommend aan de gebrande<br />

kop, het vlees, de botten en het vel vermalend tussen zijn<br />

sterke tanden. Behaaglijk slurpte hij van de grauwe hersenmassa.<br />

Het vlees, dat nauwelijks tijd kreeg door te koken, was taai als leer.<br />

43


Zij scheurden het met hun tanden vaneen. Het water, waarin de<br />

brokken gekookt waren, was echter zacht en soepel als een goede<br />

bouillon. Het eten van de dragers had iets roofdierachtigs: vol<br />

overgave, geheel en al opgaande in het object, dat zij met hun<br />

vingers grepen en met hun tanden vaneen scheurden, zacht grommend,<br />

ergens achter in hun keel. Evert keek er gefascineerd naar. —<br />

Zij eten totaal, dacht hij. — En het is toch geen vreten.<br />

Het was bijna geheel donker toen de twee mannen uit kampong<br />

Scofro uit de oetan terugkeerden, zonder iets geschoten te hebben.<br />

Zij gingen bij het vuur zitten en roosterden stukken sago.<br />

Evert bleef nog even buiten om een sigaret te roken, daarna klom<br />

hij in zijn hangmat en schoof zijn klamboe dicht. Hij was moe en<br />

verlangde te slapen. Toch was die vermoeidheid anders dan de dag<br />

tevoren. Misschien had het te maken met het feit, dat hij vandaag,<br />

op zijn zwoegend ploeteren door de modder, geen ogenblik de normen<br />

en verhoudingen uit het oog had verloren. Er was een dag geweest<br />

en er was tijd, zodat hij morgen, middag, avond en nacht bewust<br />

had kunnen leven. Hij had de dingen opgemerkt, zoals ze<br />

waren, niet vergroot in overspannen fantasie: de bomen, de wortels,<br />

de modder, het stinkende water, de muskieten en de groene schemer<br />

van het oerwoud met de gillende zang van de vogels en de<br />

krekels. Hij vond het een winst, die hij boeken mocht en die hij<br />

meende te kunnen aflezen in de zo geheel andere vermoeidheid,<br />

welke hij nu voelde. Hij was dus bezig zich over te schakelen. Vroeger<br />

was voorbij. Vroeger was Evert Caldenhove de zoon van de<br />

eigenaar van „het kasteel", zoals ze in het dorp zeiden. De Evert<br />

Caldenhove, die door zijn vader beschouwd werd als zijn evenbeeld<br />

in alles, was uitgeschakeld. Er was een mens overgebleven,<br />

die langzaam zou moeten leren wat het betekende eenzaam in het<br />

oerbos te leven. Die zou moeten begrijpen, dat hij die eenzaamheid<br />

alleen maar op zichzelf zou kunnen afreageren en dat hij in dit<br />

44


proces de krankzinnigheid slechts zou kunnen bevechten, door<br />

boven zichzelf uit te groeien.<br />

„Er kunnen je in de rimboe maar twee dingen overkomen," had<br />

Van Weghen gezegd. „Je wordt gek of je groeit ver boven jezelf,<br />

boven je alledaagse niveau uit."<br />

Evert Caldenhove lag aan die woorden te denken, terwijl de nacht<br />

zich langzaam rond hem legde tot de duisternis volledig was.<br />

— Zo moet het zijn om in een doodkist te liggen, peinsde bij. — Zo<br />

geheel en al ingepakt en met duisternis rondom en de druk van het<br />

hele universum op het nietige zijn van een dood lichaam ...<br />

Maar het donker bleef doortrokken van de gil der krekels, golvend<br />

als een branding aan een steile rotskust, steeds terugkerend met<br />

nieuwe kracht en woede, daarna zuchtend weg-ebbend in de oneindigheid<br />

van de oceaan...<br />

Voor het eerst tijdens zijn tournee vouwde Evert Caldenhove zijn<br />

handen. — Je wordt gek, dacht hij, — of je groeit ver boven je alledaagse<br />

niveau uit... Kan ik dat alleen dragen? Onze Vader, die in<br />

de hemelen zijt, geheiligd worde Uw Naam...<br />

VI<br />

1 n de gloeiende hitte van de middag bereikten ze op de vierde dag<br />

kampong Wembi, die hoog op de kop van de eerste heuvels na<br />

Arso lag. De heuvels klommen tot voorbij de Australische grens op<br />

tot een machtig bergmassief.<br />

Over de oetan, die er van de heuvel af uitzag als een enorm veld<br />

met boerenkool, droeg het donkere, zware geluid van de tong-tong.<br />

De kampongbewoners hoorden het geluid en begrepen de boodschap:<br />

„De toean uit Kota Baroe is gekomen!" En zij haastten zich<br />

van tussen de bomen, vanuit de hutten, vanachter de sago-palmen<br />

vandaan naar de open plek, op de hoogste heuvel, waar het post-<br />

45


huis stond. Een kip kakelde schel en verschrikt. Een hond jankte<br />

klaaglijk. Een kind blèrde even fel op en werd dadelijk gesust.<br />

Langs de hemel trokken lange, zilveren wolkenslierten traag tot aan<br />

de horizon. De tong-tong gonsde rhythmisch over de kampong en<br />

de slagen dreven weg van de heuvel en vielen in het zwijgende<br />

groen van de oneindige oetan ...<br />

46


DERDE HOOFDSTUK<br />

I<br />

Jivert liep de laatste helling naar het posthuis van Wembi op. De<br />

eigenlijke kampong lag in een dal tussen sagopalmen. Op de platte<br />

kop van de heuvel stonden alleen de officiële gebouwen: het posthuis,<br />

het bureau van de schrijver en de politiepost. Er was een vers<br />

voetpad gekapt en er lagen kleine, dwarsliggende boomstammetjes<br />

als treden; een lange trap tot aan de top van de heuvel, waar de<br />

schrijver een erepoort had opgericht. Evert keek met enige verbazing,<br />

vermengd met geamuseerdheid, naar het bouwwerk, dat als<br />

een primitieve triomfboog de toegang tot het erf tussen de bestuursgebouwen<br />

afsloot. Het was een hut van boomvezels, versierd<br />

met sinaasappelachtige vruchten, een kroon van papaja's, waarboven<br />

een groot, houten kruis was bevestigd. Onder de kroon en<br />

het kruis hing een bord, waarop in stijve, onhandige letters het<br />

woord „WELKOM" geschilderd was. Boven van de heuveltop<br />

rolden langgerekte, melancholieke fluittonen omlaag.<br />

Evert bereikte de erepoort. Hij stond even stil, trok zijn vechtpetje<br />

recht op het hoofd, sloeg langs zijn bemodderde kleren en stampte<br />

met zijn voeten, even grinnikend om dat dwaze gebaar van voetenvegen-voor-j<br />

e-binnenkomt. Toen duwde hij de lange rietslierten,<br />

die als een gordijn in de poort omlaag hingen, opzij en betrad het<br />

erf. Hij voelde weer diezelfde rust en zekerheid, welke hij gekend<br />

had in het Sekanto-bivak, toen hij na zijn bad in de rivier langzaamaan<br />

was bijgekomen van zijn vreselijke worsteling door de<br />

sago-moerassen.<br />

47


Het erf tussen de bestuurshutten was schoongeveegd en hard aangestampt<br />

door de regens van de laatste weken. Midden op het plein<br />

stond een lange, dunne boomstam, waaraan een gescheurde en<br />

door de zon uitgebleekte rood-wit-blauwe vlag roerloos omlaag<br />

hing. Voor het posthuis stonden de schrijver en de dorpsnotabelen.<br />

Aan de uiterste rand van het erf was de kampongbevolking bijeengetroept;<br />

de mannen vooraan, de vrouwen naar achteren, wat<br />

schuw in de struiken, die het erf omzoomden. Kinderen hingen op<br />

haar rug en verscholen zich verschrikt, zodra Evert zijn blik in hun<br />

richting wendde.<br />

Een kort, hard bevel klonk over het pleintje, een geslaagde imitatie<br />

van de schreeuwende commando's der Jappen tijdens de bezetting.<br />

De twee man sterke politie presenteerde het geweer.<br />

De schrijver trad naar voren om Evert te verwelkomen. Hij was<br />

een Papoea van het Sentani-meer, die lange tijd met de beschaving<br />

in contact was geweest. Hij droeg zijn officiële uniform, een licht<br />

khaki-kleurig costuum met een nauw gesloten boord. Op zijn borst<br />

hing, trots aan een rood-wit-blauw lintje, het insigne van de kankerbestrijding<br />

te pronken. Het was voor hem een ontzagwekkend<br />

teken van zijn waardigheid. Het onderscheidde hem van alle<br />

andere kamponghoofden. Hij boog, met een brede, diepe glimlach<br />

over zijn zwarte gezicht. Onwennig schudde hij Evert's uitgestoken<br />

hand en zei, langzaam en moeizaam zoekend naar iedere lettergreep:<br />

„Roe... .den... .dag.... me... .neeg.... tot.... uw....<br />

diens...."<br />

Daarna was het de beurt aan de kepala en de korano, de toean uit<br />

Kota Baroe te begroeten. Zij traden naderbij, tipten van een meter<br />

afstand even aan Evert's hand en trokken zich toen met verlegen<br />

lachjes terug.<br />

De schrijver liep naar de tong-tong, een meterlange, uitgeholde<br />

boomstam, die aan de takken van een djoeroekboom hing. Hij<br />

sloeg. Drie korte slagen. Daarna een lang aangehouden roffel. Dan<br />

48


weer drie korte slagen. Het doffe geluid rommelde over het pleintje,<br />

steeg omhoog en duikelde over de struiken de hellingen van de<br />

heuvel af naar beneden. Toen begonnen van alle kanten de fluiten<br />

weer te roepen in lange, zwaarmoedige tonen. Het deed Evert denken<br />

aan een polder in Holland, waar, tegen de avond, de koeien<br />

bijeengedrongen aan het hek staan, loeiend en in ongeduld wachtend<br />

op de melkers.<br />

Door de erepoort kwamen twee mannen geschreden, een grote,<br />

breedgeschouderde pater in het bruine habijt der Franciscanen en<br />

een lange, slanke Papoea, de goeroe.<br />

De pater liep op Evert toe en stelde zich voor: „Akkermans, in de<br />

wandeling pater Piet!" en hij zond Evert een geweldige knipoog<br />

toe, waarna hij zich naast hem opstelde. De goeroe drukte met een<br />

vage glimlach Evert's hand. Hij had het smalle gezicht van de<br />

Papoea's der Kei-eilanden. Hij ging naast de pater staan.<br />

Toen kwam door de erepoort de schooljeugd van Wembi marcheren,<br />

telkens drie kinderen in keurig gelid naast elkaar. Zij droegen<br />

voddige hemdjes, die de vale kleur van jutezakken hadden. Om<br />

hun hals hingen snoeren kleine, kleurige kraaltjes. De meisjes hadden<br />

ijzerdraadjes door de oorlelletjes gestoken, sommige — de gelukkigen<br />

— een veiligheidsspeld. Zij hadden allemaal gemillimeterd<br />

kroeshaar. Hun lichaampjes waren overdekt met grote, donkere<br />

builen, die waren veroorzaakt door inbrandingen in de huid. Zij<br />

stelden zich voor de vlaggemast op, dicht op elkaar gedrongen,<br />

dood-verlegen met schuin gebogen kopjes wegkijkend over hun<br />

smalle schoudertjes.<br />

De goeroe trad naar voren en stak zijn hand op. Aarzelend, hier en<br />

daar even vals uitschietend met hoge, schelle stemmetjes, zetten de<br />

kinderen het Wilhelmus in. De Maleise tekst was nagenoeg onverstaanbaar<br />

in het onregelmatige zingen. Evert verstond de woorden:<br />

„Wilhelmus van Nassouwe" en „Hispanje", de rest ging onder in<br />

49


het triïïend-onzekere gezang der kinderen. Maar de melodie was<br />

dezelfde, ernstig en gedragen.<br />

Hij stond rechtop en stram, eenzaam in het midden van het pleintje.<br />

Zijn saluerende hand, aan de klep van zijn verschoten vechtpetje,<br />

trilde. Het was hem als liepen er stralen ijswater langs zijn<br />

rug. Zijn ogen stonden wijd open en staarden brandend voor zich<br />

uit. Zijn tanden knauwden op zijn droge, korstige lippen. In zijn<br />

hart schrijnde een zacht heimwee, dat aanzwol tot een pijn, heen<br />

en weer golvend tussen ontroering en verlangen. Door een zacht<br />

waas van tranen, dat hij trachtte te verbijten, zag hij de ernstige<br />

gezichtjes der kinderen. Hij zag de grote hapbewegingen van hun<br />

mondjes, de toegewijde ernst, om zoveel mogelijk geluid voort te<br />

brengen, in hun donkere oogjes. Hij zag de corrigerende hand van<br />

de goeroe, als deze zich vooroverboog om de maat van het lied te<br />

achterhalen en terug te brengen. Hij zag de fletse, verschoten kleuren<br />

van de vlag, lang en slap neerhangend langs de dunne boomstam.<br />

Het rood, het wit, het blauw. Het blauw was maar juist iets<br />

donkerder van toon dan het ijsblauw van de hemel, die boven de<br />

wereld spande. En al die tijd stond hij daar alleen, omspoeld door<br />

de melodie van het grootse Wilhelmus. Hij verlangde hartstochtelijk,<br />

dat de kinderen zouden blijven doorzingen. Hij was blij met<br />

het volgende couplet; zij moesten doorzingen...<br />

Het Wilhelmus bouwde voor hem de wereld, die hij verlaten had.<br />

Het Wilhelmus was Holland en Europa samen. Het Wilhelmus was<br />

Londen onder de ban van de V 1, het was de cockpit van zijn jager,<br />

het was een brandende Duitse stad beneden hem, het was de<br />

vurige komeet van een neerstortende Messerschmidt, het was het<br />

Damplein vol juichende mensen, het was een oud, trots gelaat van<br />

een dappere Koningin...<br />

Het Wilhelmus was zijn hele leven en als de kinderen zouden ophouden<br />

met zingen, zou een gordijn voor dat leven vallen en hij<br />

50


zou gruwelijk eenzaam zijn, midden op dat pleintje voor het posthuis<br />

in kampong Wembi.<br />

Maar het Wilhelmus was ook: „Mijn schilt ende betrouwen, zijt Gij<br />

o God mijn Heer... Op U zo wil ick bouwen, verlaet mij nimmermeer!"<br />

Schilt...<br />

Betrouwen...<br />

Toen de stilte na het tweede couplet over de kinderen viel, stond<br />

er een nieuwe Evert Caldenhove en hijzelf wist het nauwelijks. Het<br />

was alleen maar, dat hij niet zo eenzaam was, als hij gemeend had<br />

te zullen zijn ...<br />

II<br />

JTT.et leven in Wembi was als een eentonig voortkabbelende rivier.<br />

De dagen kantelden onopvallend de eeuwigheid in, zoals een vogel,<br />

die over de oetan vliegt en zich in langzame glijvlucht in het bos<br />

neerlaat.<br />

Vanaf de heuvel, waarop de bestuurshutten gebouwd waren, keek<br />

men uit over de eindeloze boes-boes tot aan een verre horizon,<br />

waar donkerblauw en nevelig de bergen torenden. Ver weg in het<br />

noorden lag Hollandia. Vanuit Wembi kon men duidelijk de scherpe<br />

bergtop van de Skyline onderscheiden. Het leek Evert eeuwen<br />

geleden, dat hij daar eens op een avond met Van Weghen heen<br />

gereden was, een gebraden kip en een fles niet al te slechte<br />

Cantenac achter in de wagen. Zij waren in een opgewonden,<br />

rumoerige stemming geweest en hadden, vals en schreeuwerig,<br />

sentimentele liedjes zitten galmen. Bijna op de top hadden ze de<br />

jeep langs de weg gezet en waren in het schemerduister gaan picknicken,<br />

net zolang tot de Cantenac op was en de beentjes van de<br />

kip links en rechts over de rotsen verspreid lagen. Daarna hadden<br />

ze dwaas gedaan, als gekken krijgsdansen uitgevoerd rond een<br />

oude bergstok van Van Weghen en buiten adem waren ze ten slotte<br />

51


In de jeep gevallen om onder het zingen van plantation songs de<br />

helling naar Kota Baroe weer af te zeulen. Het was een rare, en<br />

toch ook weer ontroerende avond geweest. Zij hadden het gevoel<br />

als waren ze twee kwajongens, die appelen uit de boomgaard van<br />

de boer stalen, terwijl ieder ogenblik de hond kon opdagen om hun<br />

een lap uit de broek te scheuren. Het was hun afweer geweest<br />

tegen de wat saaie burgerlijkheid van Hollandia.<br />

Als Evert naar de Skyline keek, moest hij altijd aan die avond denken.<br />

In een rechte lijn lag de berg nauwelijks zestig kilometer van<br />

hem verwijderd en als het wekelijkse K.L.M.-toestel voor de landing<br />

in Hollandia zijn wijde boog beschreef, kon hij het geluid van<br />

de zilveren vogel in Wembi horen. Vliegen was het hoogstens een<br />

kwartier naar Kota Baroe, maar langs de begane grond, moeizaam<br />

worstelend door het groen en de modder, waren het vier dagen.<br />

Viermaal tien helse uren, eindeloze uren. En Hollandia leek zo uit<br />

de verte een metropolis; onwezenlijk, verder van zijn voorstellingsvermogen<br />

verwijderd dan de Middeleeuwen. Hij had immers de<br />

grens overschreden...<br />

Het posthuis was een nogal gammel geval, hoewel het bij gelegenheid<br />

van de aangekondigde komst van het H.P.B, enkele maanden<br />

geleden was herbouwd. Het stond op palen, ongeveer een halve<br />

meter boven de grond en als men over de losliggende boomstammetjes<br />

door de vijf vertrekken liep, zwiepte het gevaarlijk<br />

heen en weer. Buiten het huis was een met atap afgeschut mandihok,<br />

waar een grote ton boordevol water stond, dat iedere dag door<br />

koelies uit de kali beneden aan de heuvel werd gedragen in kleine<br />

emmertjes van de schede van de niboeng-palm. De schrijver, die<br />

zich de huizen in Hollandia herinnerde, had in het posthuis een<br />

overvloed van vensters laten aanbrengen en zo stak het schril af<br />

tegen de behuizingen van de kampongbewoners, in wier lage,<br />

rieten hutten geen lichtstraaltje binnendrong. Het atapdak bood<br />

een goede bescherming tegen de middaghitte en tegen de koele,<br />

52


hoge bergwind, die er 's avonds woei. Rond het huis bloeiden dikke<br />

trossen paarse klaver. Rond het pleintje, waar de struiken een<br />

meter verder overgingen in de eeuwige oetan, strengelden zich<br />

schuchter papaja en djoeroek. De bomen klapperden de hele dag<br />

met hun bladeren, als ontlastten zich steeds weer regenbuitjes.<br />

Over de grond en langs de bamboewanden marcheerden meterslange<br />

kolonnes mieren, terwijl de gehele ruimte vervuld was met<br />

het brommend gonzen van ontelbare vliegen.<br />

Evert voelde zich volkomen rustig en tevreden. Hij zetelde in het<br />

posthuis boven de oetan uit, tegen het randje van de blauwe hemel<br />

en hij bekommerde zich minder om stoffelijke zaken dan ooit tevoren.<br />

Hij nam onbewust revanche op het mens-dier, dat zich door<br />

de oetan en de moerassen een weg had moeten vechten. Hij at<br />

iedere dag de eentonige maaltijden. Afwisseling in het voedsel was<br />

niet mogelijk, omdat de barang uit Nafri, waarbij de voornaamste<br />

levensmiddelen waren gepakt, nog steeds niet was komen opdagen.<br />

Hij leefde van rijst, gekookt in water en van sajoer, welke<br />

door de Papoea's in het bos werd gezocht. Het was een smakeloos,<br />

klonterig eten, dat op slecht gekookte spinazie leek. Hij had nu een<br />

bediende, Hermannus genaamd, die iedere morgen al vroeg de<br />

oetan in trok in de hoop een vogel te schieten. Meestal kwam hij<br />

met een kroonduif thuis, die hij aan stukken sneed en boven het<br />

vuur roosterde.<br />

Wembi had weinig aan te bieden. Het was maar een arme karnpong.<br />

Er waren geen klappers, er was geen kasbi en slechts weinig<br />

sago. De zwerfkippen, die zich maar zelden in de omgeving vertoonden,<br />

legden geen eieren. Er groeiden echter wel massa's rode<br />

papaja's, die een zacht, flauw smakend vruchtvlees hadden, maar<br />

sappig waren als rijpe meloenen. Evert had een voortdurend<br />

hongergevoel. Het deerde hem echter weinig. Te zeer was hij geabsorbeerd<br />

door de rust, die rondom en in hem was.<br />

Pater Piet woonde op een der andere heuvels. Vanuit het posthuis<br />

53


kon Evert diens huis zien schemeren tussen het groen van de<br />

bomen. Iedere dag, tegen het middaguur, liep Evert zijn heuvel af<br />

en klauterde de helling van de missie op. Pater Piet, een goedige<br />

Brabander, afkomstig — zo hij zelf zei — uit de kampong Ulvenhout<br />

bij Breda, noemde Evert's dagelijkse bezoek: „Efkes buurte!"<br />

Zij konden goed met elkaar opschieten. De pater had een gulle,<br />

aanstekelijke lach, die hij om de haverklap door de kampong liet<br />

daveren en hij wist op een humoristische en tegelijk leerzame wijze<br />

van het leven in Wembi te vertellen. Zijn district was groot en<br />

pater Piet was eigenlijk doorlopend op reis van de ene plaats naar<br />

de andere. Hij zei, wat Evert ook al van diverse zendelingen aan<br />

de kust had gehoord: „De oogst is groot, maar de arbeiders willen<br />

niet best komen hier." Hij zei het met stille weemoed en zachte<br />

spijt in zijn stem.<br />

Evert geloofde in het begin, dat pater Piet een afweer tegen zijn<br />

eenzaamheid zou kunnen zijn, maar tot zijn verwondering bleek<br />

hem, dat hij weinig behoefte aan diens gezelschap had. Vanzelfsprekend<br />

was het plezierig iedere middag een uurtje te kletsen<br />

over alles en nog wat: over het nest van een metselbij tegen de<br />

band van een wetboek; over de boter, die nog maar steeds in Nafri<br />

wachtte op het ogenblik, tot het de heren daar zou believen de<br />

barang naar Wembi te pikoelen; over de djongos van de missiestatie,<br />

die met een zware malaria-aanval op bed lag, of over de<br />

korano, die iedere morgen zonder mankeren om een nieuw broekje<br />

kwam zaniken... Maar in wezen was het allemaal zo onbelangrijk.<br />

Het hele gesprek was hij al vergeten, voor hij in het posthuis was<br />

teruggekeerd. Zijn dagen gleden voorbij, ongestoord en met een<br />

diepe vrede vervuld.<br />

— Zo moeten, dacht hij, — kluizenaars en monniken leven.. .<br />

Wanneer hij 's morgens tegen vijven opstond en zich huiverend<br />

onder het koele water stond te mandiën, was de dag nog maar<br />

nauwelijks in het oosten aan de kim verschenen.<br />

54


Hij at zijn bord droge rijst en dronk zijn hete koffie nog voor de<br />

zon boven de oetan was uitgestegen.<br />

Om zeven uur kwamen de eerste mensen met hun klachten en verlangens;<br />

meestentijds nutteloze kletspartijen, die tot aan de middag<br />

duurden. Daarna trok hij naar pater Piet, rookte een sigaret met<br />

hem en maakte een praatje. Terug bij het posthuis bracht hij de<br />

dag verder door met lezen of brieven schrijven. De brieven zouden<br />

mettertijd wel naar Kota Baroe worden gebracht. Het was niet belangrijk<br />

te weten wanneer ze gepost konden worden. Het schrijven<br />

was een heerlijke ontspanning, die zijn bezonken leven in Wembi<br />

accentueerde. Urenlang kon hij ook voor het posthuis zitten uitkijken<br />

over de oetan. De wind en de wijdte namen bezit van hem,<br />

spoelden hem schoon, tot zijn gedachten als dansende vlinders heen<br />

en weer fladderden, nutteloos, maar schoon. Evert Caldenhove hervond<br />

in deze grote teruggetrokkenheid zichzelf. Hij wikkelde zijn<br />

eigen ik langzaam en voorzichtig los uit de cocon, waarin de tot<br />

camouflage en maskerade dwingende wereld hem al die jaren had<br />

weten in te spinnen. Hij hoefde niets meer te camoufleren, niets te<br />

maskeren, want de wereld lag ver, ver weg en er waren geen<br />

mensen.<br />

Soms kwam hem de mens als een vijand voor, een geheimzinnige<br />

vijand, die achter de bergen in het noorden woonde en daar naar<br />

hartelust konkelde en intrigeerde. Evert bevrijdde zich van zijn<br />

camouflagehuid en hij groeide zo, weerloos en eerlijk, hoger en<br />

hoger, tot hij zijn gezicht ophief naar de hemel en zacht bij zichzelf<br />

de Naam riep van Hem, voor Wiens aangezicht hij zich nu wilde<br />

stellen.<br />

God...<br />

Er waren geen mensen meer en hij was blij, dat er vier dagtnarsen<br />

tussen hem en de wereld lagen. Er waren alleen Papoea's, primitieve<br />

wezens, uit een oerwereld opgedoken. Zij kwamen naar hem<br />

kijken als naar een god op een gouden troon. Zij staarden naar hem<br />

55


met dezelfde hunkerende nieuwsgierigheid in hun blikken als een<br />

vrouw, die voor de etalage van een bontwinkel staat en even de<br />

prijzen vergeten kan. De Papoea's stonden de hele dag in een wijde<br />

kring rondom hem heen en staarden... Zij brachten hem ook de<br />

enkele vruchten, die de kampong opleverde en zelfs éénmaal een<br />

ei, de grootste kostbaarheid van hun dagelijks, armoedig bestaan.<br />

Urenlang keken zij naar hem, zonder iets te zeggen, alleen een<br />

flauwe, verbaasde glimlach rond hun mond en een nimmer wijkende<br />

eerbied in hun ogen.<br />

Kort na zes begon het donker te worden. Evert bleef dan nog een<br />

half uurtje zitten bij het flauwe, walmende licht van een vetpotje.<br />

Zijn stallantaarn was bij de barang in Nafri en hij behielp zich met<br />

een jampotje, waarin een pitje op dikke, stroperige olie dreef. Bij<br />

dit onzekere licht trok het leven zich terug tot binnen de dansende<br />

schijn van het primitieve lampje. De Papoea's, die op de drempel<br />

van de voorgalerij zaten, zag hij niet meer. Hij hoorde soms een<br />

zacht gerucht als een van hen een beweging maakte. Dan ging hij<br />

slapen, langzaam wegglijdend in een droomloze rust, waaruit hij<br />

de volgende morgen verkwikt ontwaakte ...<br />

III<br />

xdet kantoor van de schrijver was een kleine, wrakke bamboehut<br />

met twee van boven tot onder beschimmelde krot-kamertjes. Aan<br />

de wand van het ene vertrekje hingen verregende flarden van<br />

oude bekendmakingen en het portret van de koningin, dat door de<br />

vocht bijna geheel was weggevreten. Er stond een wankele tafel,<br />

waarop naast een penhouder zonder pen een flesje rode inkt stond.<br />

Er lag nog een grote stapel papieren, waarvan niemand zeggen kon<br />

waartoe hij diende. In het andere vertrekje was het aardedonker.<br />

Er hing een bedompte, vunze lucht. Spinnen hadden er met luguber<br />

geduld eindeloos lange, slijmerige draden doorheen geweven en<br />

56


langs de wanden en over de vloer krioelde het ongedierte. Er stonden<br />

twintig Japanse geweren zonder grendels, keurig in het gelid<br />

opgesteld, als stonden zij in het gewerenrek van een kazerne. De<br />

kolven waren overdekt met een wollig-witte schimmel-vegetatie en<br />

de roest had zich diep in de lopen gevreten. Zij hadden eens toebehoord<br />

aan een groep Jappen, die na de landing van de Amerikanen<br />

in Hollandia door de oetan tot op Waris waren teruggetrokken.<br />

De Yanks zetten een prijs op hun hoofden en van dat ogenblik af<br />

waren de Papoea's in beweging gekomen. Zij waren geluidloos en<br />

onzichtbaar met hun slachting begonnen, sluipend door het oerwoud<br />

met in hun gespierde handen hun boog en hun lange pijlen<br />

met de verschrikkelijke weerhaken. De uitgeputte, verspreide eenheden<br />

der Jappen waren een gemakkelijke prooi. De oetan verstikte<br />

groen en zwijgend de doodsrochel van de kleine, gele mannen.<br />

Jaren later vond men nog overal in de rimboe half-vergane<br />

uitrustingsstukken en de macabere grijnslach van de gebleekte<br />

schedels. Hun geweren werden door de Papoea's gebruikt, maar de<br />

munitie raakte spoedig op en één voor één belandden de wapens<br />

in het kantoor van de schrijver, waar zij langzaam wegrotten en<br />

wegroestten.<br />

De eerste morgen na zijn aankomst in Wembi was Evert van het<br />

posthuis naar het kantoor van de schrijver gelopen, waar voor de<br />

deur al een tiental Papoea's te wachten stond om hun verlangens<br />

en moeilijkheden kenbaar te maken. De schrijver zat breeduit op<br />

de enige stoel, die het kantoor rijk was, achter de wankele tafel.<br />

Het flesje inkt stond open, de penhouder zonder pen lag op de gewichtig<br />

uitziende stapel papieren. Hij was werkelijk een indrukwekkend<br />

man, breed, groot en dik en hij bezat een enorme, pikzwarte<br />

hangsnor, waarop hij, als hij opgewonden werd, heftig<br />

knauwde.<br />

Het kantoor was echter zo donker en het stonk er zo walglijk, dat<br />

57


Evert rechtsomkeert maakte en ogenblikkelijk het besluit nam zitting<br />

te houden op de voorgalerij van het posthuis.<br />

„Het is in zoverre al een voordeel, dat je hier bent," zei pater Piet,<br />

„omdat de schrijver nu voor zijn fatsoen wel verplicht is van zeven<br />

tot twee kantoor te houden. Dat ongeluk verdiende zijn tachtig<br />

gulden in de maand al te gemakkelijk met lanterfanten en mensen<br />

uitzuigen. Hij heeft te veel geleerd aan de kust."<br />

Evert wilde dit maar niet voetstoots aannemen, doch het bleek al<br />

spoedig, dat pater Piet geen al te gekleurde voorstelling van zaken<br />

had gegeven. De schrijver had jarenlang aan de kust gewoond en<br />

hij had daar veel, maar weinig goeds, opgestoken van de Ambonese<br />

bestuursambtenaren. Van Weghen had hem voor zijn tournee wel<br />

het een en ander verteld over de situatie, die na de oorlog was<br />

ontstaan.<br />

De Ambonezen en ook enkele Javanen, Keiëzen en Menadonezen<br />

namen na de verdrijving van de Jappen vrijwel alle posten van bestuursassistenten,<br />

politie en onderwijzers in.<br />

De houding van deze heren, behoudens enkele zeer loffelijke uitzonderingen,<br />

was in hoge mate kwetsend voor het langzaamaan<br />

ontwakende zelfbewustzijn van de Papoea. Zij zagen diep op hem<br />

neer, beschouwden hem nauwelijks nog als een mens. „Papoea<br />

bodoh!" zeiden ze minachtend en de uitdrukking „Papoea binatang!"<br />

lag hun in de mond bestorven.<br />

Dit had uiteraard niets met rassen-discriminatie te maken, doch was<br />

gevolg van de lage ontwikkeling der ambtenaren. De enkele goedontwikkelde<br />

Indonesiërs, die bij het gouvernement werkten, behandelden<br />

de inheemse bevolking nooit neerbuigend en uit de<br />

hoogte. De meesten van de ambtenaren, die in hun manier van doen<br />

„kolonialer" waren dan welke Europeaan ook, waren Ambonezen.<br />

Het verzet tegen deze groep groeide aan de noordkust uit tot een<br />

felle haat. Een geluk bij een ongeluk was, dat de Papoea's zich<br />

alleen tegen de actuele bedrijvers van het kwaad keerden en niet<br />

58


tegen de hoofdschuldige, het gouvernement, dat door gebrek aan<br />

controle, ontbreken van belangstelling en onkunde, de misstanden<br />

in de hand had gewerkt. Het waren deze ambtenaren, die onder<br />

de Japanse bezetting afvallig werden en met de Jappen heulden<br />

tegen de Nederlanders, tegelijk de Papoea's onderdrukkend waar<br />

zij maar konden. Na de bezetting waren het de Papoea's, die van<br />

het teruggekeerde Nederlandse bestuur verwachtten, dat het met<br />

alle macht de misstanden uit de weg zou helpen, de ontrouwe<br />

ambtenaren ontslaan en er andere, beter voor hun taak berekende<br />

krachten voor in de plaats zou stellen.<br />

„De Papoea's zijn intelligent," had Van Weghen gezegd. „Zij kunnen<br />

— en het is bewezen — zelf de verschillende bestuursposten innemen,<br />

maar de opvoeding en ontwikkeling van dit land en dit volk<br />

dient eerst in verticale richting te worden aangepakt en stevig<br />

ook!"<br />

Maar ook op dit gebied was de oogst groot en lieten de arbeiders<br />

zich niet zien ...<br />

De schrijver van Wembi had de methoden van de Ambonezen<br />

goed afgekeken. Hij kende de term „herendiensten" bijzonder goed.<br />

Pater Piet vertelde, dat de familie van de schrijver aan het Sentanimeer<br />

een huis had gebouwd en dit had laten doen door de mannen<br />

van Wembi, die door de schrijver voor dit karwei eenvoudigweg<br />

werden opgeroepen, zonder dat zij ooit één cent vergoeding voor<br />

hun arbeid ontvingen. Zelfs hun voedsel kwam voor hun rekening.<br />

Voor „toean controleur" sloofde hij zich natuurlijk enorm uit. Hij<br />

wilde een zo goed mogelijke indruk maken, maar de kampongbewoners<br />

waren allesbehalve over hem te spreken. Toen Evert<br />

voorzichtig zijn voelhorens uitstak, stootte hij echter op een muur<br />

van stilzwijgen. Geen van de Papoea's had de moed, openlijk met<br />

klachten naar voren te komen. Zij waren bang, dat Evert met de<br />

schrijver onder één hoedje speelde en wat zou er met hen gebeuren<br />

als Evert weer vertrokken was? Evert zelf wist, dat na zijn vertrek<br />

59


alles weer in de oude banen zou worden teruggeleid. Niemand zou<br />

zich iets van zijn bevelen aantrekken. De schrijver knikte op alles<br />

ijverig ja, maar als hij bij zijn volgende tournee over een paar jaar<br />

terugkwam, zou hij alles nog in dezelfde toestand aantreffen.<br />

Evert werd hier geconfronteerd met de ontzaglijke en allesoverheersende<br />

problemen van tijd en afstand, die te groot waren voor<br />

het handjevol blanken, dat vertwijfeld vocht voor het land en zijn<br />

bevolking. Hij begreep nu ook de bittere glimlach van Van<br />

Weghen, als die sprak over dit of dat gebied, „dat onder bestuur<br />

gebracht was". Het betekende niet veel meer, dan dat er posten<br />

waren gevestigd, waar mensen als de schrijver van Wembi ongestoord<br />

konden doen en laten wat zij wilden, terwijl eenmaal in de<br />

twee of drie jaar een controleur uit Kota Baroe op zijn tournee de<br />

posten kon inspecteren. De zendelingen en missionarissen vormden<br />

de enige, werkelijke voorposten, maar ook zij waren te gering in<br />

getal, hoewel groot in hun bergen-verzettend geloof.<br />

Evert begreep nu ook de onwil der Papoea's om in te gaan op de<br />

toenadering van Indonesische zijde. Van die kant hadden zij niet<br />

veel meer te verwachten dan uitbuiting en onderdrukking. Het<br />

land zou onder hun bestuur in minder dan geen tijd terugvallen<br />

naar de periode, waarin helaas nog een groot gedeelte verkeerde:<br />

het stenen tijdperk. De ontwikkeling van Nieuw-Guinea vereiste<br />

enorme kapitaal-investeringen, die echter — ondanks de geringe<br />

mogelijkheden van het land in vergelijking met Indonesië — mettertijd<br />

economisch verantwoord zouden blijken te zijn. Veel meer<br />

echter dan de materiële zijde van het probleem drukte de ideële<br />

kant op het bestuur, dat, juist nu de Papoea's in hun ontwakend<br />

zelfbewustzijn zich tot de Nederlanders om hulp wendden, voor de<br />

schier bovenmenselijke taak werd gesteld, met een minimum aan<br />

middelen en mensen een maximum aan gebied en bevolking te<br />

helpen op de lange weg naar grotere ontwikkeling en beschaving.<br />

Zo zat Evert iedere morgen om zeven uur achter de tafel op de<br />

60


voorgalerij van het posthuis te wachten op de klanten, die echter<br />

niet in groten getale kwamen opdagen. De belangstelling op de<br />

publieke tribune was groot: een groep kampongbewoners zat urenlang<br />

zwijgend gehurkt bij de voorgalerij, met intense belangstelling<br />

kijkend naar alles wat Evert deed. De meeste gevallen werden door<br />

de schrijver ter tafel gebracht. Hij deed dit met pathetische gebaren<br />

en een stortvloed van woorden, terwijl hij, om aan zijn woorden<br />

kracht bij te zetten, „officiële stukken" voorlegde, welke bij<br />

nadere beschouwing onooglijke vodjes papier bleken te zijn, waarop<br />

met potlood enige onleesbare krabbels stonden.<br />

Het enige geval, waaraan Evert met een glimlach kon terugdenken,<br />

was de kwestie van de Papoea Ivanus, een jongeman van even<br />

twintig jaar, die door de missie was opgevoed en van een naam was<br />

voorzien. Ivanus was afkomstig van kampong Yetti, enige uren<br />

gaans van Wembi verwijderd.<br />

Het ongeluk wilde, dat Ivanus geen zusters had, terwijl er in zijn<br />

hele familie geen ongetrouwde meisjes beschikbaar waren. De adat<br />

in de streek bezuiden Hollandia, tot aan de grens van het onder<br />

bestuur gebrachte gebied, schreef voor, dat een Papoea, die wilde<br />

trouwen, de familie van zijn vrouw een zuster in ruil moest aanbieden,<br />

zodat deze als vrouw kon worden bestemd voor een der<br />

mannelijke leden van die clan. Bezat hij geen zuster, of was het<br />

hem onmogelijk een vrij meisje in zijn familie te vinden, dan zat er<br />

niets anders op dan ongetrouwd te blijven tot het einde van zijn<br />

dagen of, en daar kwam het meestal op neer, om de kampong te<br />

verlaten. Van Weghen had Evert voor diens vertrek deze adatgebruiken<br />

haarfijn uitgelegd en hem op het hart gedrukt alle overtredingen,<br />

die hem zouden worden voorgelegd, met veel souplesse<br />

en met de wijsheid van een Salomo te behandelen.<br />

En nu stond daar Ivanus voor de tafel onder beschuldiging, zo<br />

deelde de schrijver met plechtige omhaal van woorden mee, het<br />

ongehuwde meisje Rosalia uit de kampong Wembi geschaakt te<br />

61


hebben. Hij was met haar naar Yetti vertrokken, waar pater Piet<br />

hen in het huwelijk had verbonden.<br />

Het geval was al een paar maanden oud, maar het had voor behandeling<br />

op de komst van een bestuursambtenaar uit Kota Baroe<br />

moeten wachten.<br />

Pater Piet, mede schuldig aan deze door de adat gewraakte gang<br />

van zaken, werd als getuige gedagvaard.<br />

Evert begon met hem een sigaret aan te bieden, dit als bewijs van<br />

vertrouwen tegenover de kampongbewoners, die de behandeling<br />

van deze kwestie met meer dan gewone belangstelling volgden. De<br />

schrijver bleek brutaal genoeg, om zonder veel plichtplegingen<br />

ook in Evert's sigaretten te graaien. Hij deelde er zelfs royaal een<br />

paar uit aan de achter hem staande politiemannen.<br />

„Geachte controleur," begon pater Piet in het Nederlands, „ik heb<br />

Ivanus de raad gegeven dat meisje te gappen en er als de wind mee<br />

vandoor te gaan. Wat had jij in vredesnaam gewild, dat hij anders<br />

gedaan zou hebben? Een man alleen is ook niet alles. Enfin, daar<br />

kun jij beter over oordelen dan ik."<br />

„Dus jij hebt die twee harten aaneen gesmeed, geschakeld en verbonden<br />

in lief en leed?" vroeg Evert glimlachend.<br />

Pater Piet hield zijn hoofd scheef. „Zo'n beetje wel," gaf hij toe.<br />

„Ze zaten naast elkaar op mijn schooltje. Zij zullen elkaar af en<br />

toe wel eens vriendelijk hebben aangekeken, lijkt me zo. Je weet<br />

hoe dat met dat grut gaat, nietwaar. Toen Ivanus, een maand of<br />

wat geleden, bij mij zijn nood kwam klagen over het feit, dat hij<br />

geen zussen of nichten in voorraad had, heb ik hem geadviseerd<br />

Rosalia zonder meer achterover te drukken en met haar naar Yetti<br />

te gaan, waar ik de twee geliefden in alle eer en deugd heb getrouwd.<br />

Hij heeft er een aardig huis gebouwd en ze stellen het best<br />

samen."<br />

Evert kreeg na verder onderzoek de indruk, dat de schrijver de hele<br />

kwestie administratief weer eens behoorlijk op de spits had ge-<br />

62


dreven. De familie van het meisje bleek zich allang bij de situatie<br />

te hebben neergelegd. Alleen voor de vorm en de adat werd genoegdoening<br />

gevraagd voor de maagdenroof, dat wil zeggen,<br />

Ivanus zou de bij een huwelijk gebruikelijke bruidsschat moeten<br />

betalen.<br />

Evert ging recht doen. Hij trok zijn voorhoofd in diepe rimpels, als<br />

peinsde hij ernstig over de moeilijke kwestie. Het was doodstil. De<br />

Papoea's voor de galerij zaten roerloos en gespannen. De schrijver<br />

fixeerde hem met zijn grote, zwarte ogen.<br />

Evert begon te spreken. Hij berispte Ivanus, want hij had er verkeerd<br />

aan gedaan een vrouw te stelen. In plaats van naar de missie<br />

te gaan, had hij zijn moeilijkheden aan het bestuur moeten voorleggen,<br />

desnoods in Kota Baroe...<br />

Pater Piet zat minzaam te knikken. Hij kon een hatelijkheidje, in<br />

alle vriendschap toegegooid, naar waarde schatten.<br />

„Maar," vervolgde Evert, „dat heeft Ivanus niet gedaan en nu de<br />

zaken zijn, zoals ze zijn, is er weinig meer aan te veranderen."<br />

Hij veroordeelde de jonge Papoea tot het betalen van de gebruikelijke<br />

bruidsschat aan de familie van zijn vrouw.<br />

De zaak was hiermee afgedaan.<br />

Ivanus glunderde als had hij een groot geschenk ontvangen. Hij<br />

boog diep en liep achteruit de voorgalerij af, waar hij verdween in<br />

het opgewonden gedrang van de kampongbevolking, die de uitspraak<br />

met voldoening begroette.<br />

De schrijver knikte als een wijze man, die het altijd wel heeft geweten<br />

...<br />

Wanneer Evert 's middags weer alleen was, vroeg hij zich wel eens<br />

af of het resultaat van zijn werk in Wembi de moeite van een<br />

tournee eigenlijk wel loonde. Aan de andere kant zag hij wel in,<br />

dat hij hier niet klaarkwam met de gewone normen van bestuursvoering.<br />

Alle lijvige handboeken, die hij jarenlang aan de universiteit<br />

had versleten, kon hij met een gerust hart als museumstukken<br />

63


in zijn boekenkast zetten. De gevallen, die hij in Wembi te behandelen<br />

kreeg, weken zo af van de standaard-gevallen in de<br />

.andere delen van de archipel, dat hij er alleen met begrip en<br />

respect voor de adat niet mee kwam. In zijn ogen waren het<br />

futiliteiten, waarover de Papoea's zich druk maakten, doch de<br />

realiteit was, dat het voor hen zaken van leven en dood waren. Ingewikkelde<br />

problemen, welke zij niet vermochten op te lossen en<br />

waarvan zij het oordeel van toean controleur met diepe eerbied<br />

aanvaardden.<br />

Zo leerde hij iedere morgen op de voorgalerij recht te spreken,<br />

wijs en ernstig en met de bedachtzaamheid van een oud man. Het<br />

recht was geen dode letter. Het recht liet zich niet vangen in een<br />

paragraaf. Het recht moest worden veroverd en er was begrip en<br />

liefde voor nodig, veel liefde ...<br />

En de schrijver zat al die tijd naast hem, nam ongevraagd sigaretten<br />

uit zijn pakje en tekende met zijn potlood houterige lettertekens<br />

op een vies velletje papier.<br />

IV<br />

Jrater Piet vertrok naar zijn missie in Yetti, waar hij een paar<br />

weken zou blijven.<br />

Evert besloot verder te gaan. Hij zou de Bedeog-kali in zuidelijke<br />

richting opvaren met een prauw. Hij had het bericht ontvangen,<br />

dat de nog onontdekte stammen der berg-Papoea's, achter het gebied<br />

van de Pami's, contact met het bestuur zochten. Het lag buiten<br />

zijn tournee-schema, maar hij meende, dat het geen kwaad kon<br />

eens die richting uit te trekken, te meer daar hij nog geen enkel<br />

bericht gekregen had, dat er op wees, dat Van Weghen eindelijk<br />

ook naar het zuiden kwam afzakken.<br />

De heenreis zou vijf dagen duren.<br />

Toen hij Wembi verliet, had hij het gevoel als nam hij afscheid van<br />

een dorp en van een huis, waar hij jarenlang gewoond had...<br />

£4


VIERDE HOOFDSTUK<br />

I<br />

Van hoog uit de bergen kwam het water van de kali omlaag razen.<br />

Sissend sprong het door de slingerende bochten van de rivier, kolkte<br />

in felle golven door de rechte stukken en bruiste woedend rond<br />

en om de enorme rotsblokken, die nors en massief uit de ondiepe<br />

bodem optorenden. De kali flitste tussen de oetan door als de<br />

zilveren streep van de bliksem tegen de nachthemel. Langs de hoge<br />

oevers stonden de roerloos-groene muren der bomen, tientallen<br />

meters hoog. De gillende stem van de kali sloeg er duizendvoudig<br />

weerkaatst tegen stuk. De bomen bogen zich boven het water naar<br />

elkander toe, vergeefs trachtend een tunnel van ondoordringbaar<br />

groen te vlechten. Een brede strook moesten zij openlaten voor de<br />

zon, die als een brandend ravijn van licht op het water neerstortte,<br />

het in het midden van de dag verschroeiend tot een verzengend<br />

hete vuurpijl.<br />

Evert Caldenhove was met drie dragers in een kleine prauw de<br />

Bedeog opgevaren in de richting van kampong Almin. Daar wilde<br />

hij de tocht over land voortzetten ten einde te trachten contact op<br />

te nemen met de berg-Papoea's. Hij had niet veel barang meegenomen,<br />

slechts het allernoodzakelijkste had hij in drie kleine<br />

pakken bijeen gebonden. Hij leefde van rijst en verder van wat zijn<br />

dragers in het bos vonden. Dat waren meestal bladeren, die in een<br />

holle stengel boven het vuur gekookt werden, een laf bijgerecht<br />

65


voor de toch al zo smakeloze rijst. Er was geen tijd de oetan in te<br />

trekken om een vogel of een varken te schieten. De kali bond hen,<br />

van het eerste ochtendgloren tot aan de schemer van de snel vallende<br />

avond, met wrede en niets ontziende heerszucht aan zich<br />

vast. Slechts met de uiterste krachtsinspanning slaagden zij er in<br />

dagelijks de uitgepaalde acht kilometer af te leggen. Zelden gebeurde<br />

het, dat zij een honderd meter konden prauwen. De rotsblokken<br />

en de stroomversnellingen maakten dit onmogelijk. Meestentijds<br />

stonden de drie dragers tot aan hun middel in het kolkende<br />

water, sjorden, sleepten en worstelden om de prauw over de gevaarlijkste<br />

plekken heen te trekken. Dikwijls was het water sterker<br />

en sloeg de smalle, wankele prauw op drift, als een dor blad meegevoerd<br />

op de golven, tot zij krakend vastliep in een bocht. Duizend<br />

meter per uur was de hoogste snelheid, die zij in het razende<br />

water konden bereiken.<br />

Na twee dagen probeerde Evert of het mogelijk was zich langs de<br />

oever door de oetan een weg te banen, maar er was een schier ondoordringbare<br />

rimboe van struiken en doornige klimplanten. Iedere<br />

meter moest met de parang worden schoongekapt en toen hij, een<br />

uur lang hijgend en transpirerend, dodelijk vermoeid, nauwelijks<br />

vijftig meter was gevorderd, keerde hij mismoedig naar de prauw<br />

terug.<br />

De uren smolten tot een traag stromende brij van tijd. De zon<br />

vlijmde meedogenloos en etste zijn lichaam. Zijn ogen, voortdurend<br />

in een beschermende spleet saamgetrokken, krampten pijnlijk. Het<br />

bewustzijn van het zien ebde langzaam weg bij iedere hamerslag<br />

van het bloed tegen de binnenkant van zijn schedel. Zijn denken<br />

verzandde in hitte en tijd. In elkaar gedoken zat hij op het vlondertje<br />

van de prauw, zijn handen klemmend om de rand geslagen, om<br />

het schokken en wentelen van het vaartuig op te vangen. Zijn voetzolen<br />

schenen één te worden met de randen van de prauw. Zijn<br />

voeten werden logge blokken cement, zonder gevoel, slechts die-<br />

66


nend als ballast voor zijn lichaam, in het reddend gevoel van evenwicht<br />

bewaren. Soms, als hij zo uren gezeten had, geloofde hij, dat<br />

de zon en het vuur, dat van het water sloeg, hem in die houding<br />

hadden vastgebakken, lugubere ceramiek van het oerwoud. Dan<br />

hees hij zich moeizaam overboord in het water en waadde achter<br />

de prauw aan. Het water bracht een ogenblik verkoeling, het drong<br />

door zijn doorgezwete kleren tot op zijn huid en spoelde het<br />

korstige zout weg, maar dan begon het lauw te worden en het<br />

maakte zijn kleren tot natte, broeierige lappen, die aan zijn lichaam<br />

gingen kleven als oud verband op een open, etterende wond. Dan<br />

klauterde hij weer op het vlondertje en ging weer onder in een tijd,<br />

die hem het soelaas van geheel en al stil te staan weigerde. Soms<br />

verlangde hij naar de sago-moerassen. Daar was de tijd verdwenen<br />

en daar was ook nog lichamelijke inspanning geweest. Hier was<br />

het alleen maar zitten en wachten, verlammend wachten tot de zon<br />

achter de oetan was weggedoken en het avond was geworden, het<br />

sarrende bewijs, dat de tijd toch nog leefde.<br />

De drie dragers waren teruggekeerd tot de oerstaat: bosmensen<br />

met een weergaloos instinct. Zij werkten de uren door en vielen<br />

s avonds in het primitieve bivak, na wat schamel eten, als blokken<br />

op de grond in een bodemloze slaap. Zij spraken op een hele dag<br />

nauwelijks tien woorden. Evert Caldenhove, toean controleur uit<br />

Kota Baroe, bestond voor hen niet meer. Hij was een onderdeel van<br />

de prauw, die zij om de een of andere reden, waarover zij nimmer<br />

bleken na te denken, over de Bedeog de bergen in moesten trekken.<br />

Evert trachtte zich iedere avond moed in te spreken met het<br />

praatje, waar grote mensen kleine kinderen mee zoet houden: nog<br />

zoveel nachtjes slapen en dan... Iedere dag telde immers af.<br />

ledere dag waren zij acht kilometer dichter bij Almin. Maar hij had<br />

opgehouden te geloven, dat deze tocht ooit eindigen zou. Zijn verstand<br />

zei hem, dat de afstand tussen Wembi en kampong Almin<br />

vijf dagen was, veertig kilometer, weinig meer dan honderd uren.<br />

67


Maar de oetan sloeg over hem neer en veegde alle redelijkheid met<br />

haar groene bezem uit zijn denken.<br />

En de zon brandde een pad van vuur in de gillende kali. De zon<br />

schroeide zijn hersenen weg, een holle schedel latend, waarin het<br />

groen begon te vegeteren, te woekeren, steeds verder en verder,<br />

zijn hele lichaam vullend, sluipend in zijn bloed, meedreunend in<br />

de hartslag, dik en traag opbonkend naar zijn slapen. Het groen<br />

overmeesterde hem. Hij meende het te proeven, bitter als gal, op<br />

zijn leren tong. Hij geloofde het groen te ruiken als enige bestaande<br />

geur op de gehele wereld. Hij hoorde het groen in het zachte geschuifel<br />

van de wind door de druipende, groene watervallen der<br />

zwijgende bomen langs de oevers. Ten laatste was hij het Groen<br />

zelf, het Groen in de gedaante van een mens, in elkaar gedoken op<br />

het vlondertje van een wankele prauw. Het Groen at en dronk en<br />

strompelde af en toe door het klamme water. Het Groen werd langzaam<br />

geheel en al uitgevreten door de zon en de vuurstreep van<br />

het water, dat zo scherp leek als het lemmet van een parang ...<br />

II<br />

1 egen de avond van de vijfde dag bereikten zij, onder de treiterende<br />

spotlach van de tijd, kampong Almin. Het waren enkele hutten,<br />

die, op wankele palen van een meter hoogte, boven de grond<br />

heen en weer wiegden, dicht langs de oever van de Bedeog. De<br />

kampong was bijna verlaten. De vrouwen en kinderen hadden zich<br />

bij het naderen van de prauw verscholen en Evert ontmoette slechts<br />

drie mannen, die als bewaking waren achtergebleven. Het waren<br />

vriendelijke, wat schuwe mensen, kleiner van postuur dan de kust-<br />

Papoea's. Zij hadden een opvallend Semietisch uiterlijk, dat het<br />

sterkst tekende in de scherp gebogen neus en de gedrongenheid,<br />

waarmee het hoofd op de schouders stond. Hun naakte lichamen<br />

68


waren overdekt met getatoueerde figuurtjes, een wirwar van<br />

cirkels, driehoeken en golflijntjes; simpele uitingen van hun sierkunst.<br />

Door hun lange, uitgezakte neusvleugels staken bruinachtige<br />

varkenstanden, die in een gat in het neusbeen rustten. In<br />

de lange oorlellen hingen kleine, gebleekte vogelbeentjes. Zij hadden<br />

kleine, op peren gelijkende peniskokers, geel van kleur en versierd<br />

met grillige, zwart-ingebrande arabesken. Met een dunne<br />

boomvezel was de koker om hun middel en tussen hun benen bevestigd<br />

en als zij zich bukten, sloeg hij met een zacht, hol geluid<br />

tegen de onderbuik. Het demonische in hun verschijning werd verzacht<br />

tot een wat macabere zin voor opschik, door het schuwhartelijke<br />

van hun optreden. Zij kwamen onmiddellijk aandragen<br />

met kasbi, kleine sajoerstengels en een stuk zwart gebrand varkensvlees.<br />

Evert kende hun taal niet en hij kon zich slechts verstaanbaar<br />

maken met een overvloed van gebaren en de enkele woorden, die<br />

de drie dragers van Wembi konden begrijpen en vertalen.<br />

Het bleek, dat alle andere mannen het bos waren ingetrokken om<br />

voedsel te verzamelen voor een groot dansfeest, dat over een paar<br />

maanden zou plaats hebben.<br />

Hij zat met hen rond een klein, rokerig vuurtje in een hut, die vlak<br />

bij de kali stond. In de schemer van de vallende avond was het<br />

moeilijk alles goed te onderscheiden. Aan de zoldering hingen een<br />

paar bogen en pijlen, langs de wanden stonden pakken natte sago<br />

in bladeren verpakt. Er hing een zware, penetrante geur van verbrand<br />

varkensvlees en ongewassen mensenlij ven.<br />

Een voor een kwamen nu ook de vrouwen naderbij. Zij droegen<br />

allen een kind met een paar boomvezels tegen het lichaam gebonden.<br />

De gezichten en halzen waren, tot aan de slappe, uitgezakte<br />

borsten, overdekt met ineengestrengelde tatoueringen. Het<br />

menselijke werd er door teruggedrongen in de zwarte fonkelblik<br />

van hun ogen. In het dichte, hooggroeiende kroeshaar staken over-<br />

69


al kleine stukjes riet. Zij waren naakt op een klein, van bruingeworden<br />

rietvezels gevlochten schaamschortje na. De kinderen<br />

hadden dikke, gezwollen buikjes. De beentjes waren dun en stakig<br />

als van oedeemlijders en de meesten waren overdekt met een witte,<br />

schilferige cascado-schimmel.<br />

De vrouwen stonden zwijgend bijeen voor de deuropening en zij<br />

namen het laatste licht van de trage avond weg, die de smalle<br />

Tdoof, in de oetan boven de kali, dichttrok met duisternis.<br />

Evert wrong met langzame gebaren en moeilijke slikbewegingen<br />

wat rijst naar binnen. Hij voelde geen honger en hij meende, dat<br />

het oververmoeidheid was, maar toen hij zijn hangmat naast de<br />

rook van het vuurtje spande, werd hij duizelig en hij wist, dat hij<br />

ziek geworden was. Hij liet zich naast het vuur vallen en staarde<br />

misselijk in de flakkerende vlammetjes, even zijn ogen dichtknijpend<br />

tegen de scherpe rook. Toen vlijmde er een scherpe kramp<br />

als een mes door zijn onderlichaam. Alles begon te draaien voor<br />

zijn ogen en aan zijn oren zoemde een zachte bromtoon. Zijn keel<br />

klemde dicht, zijn maag schokte en wrong zijn mond open in grote,<br />

krampende braakbewegingen. Hij krabbelde overeind en liep gebogen,<br />

graaiend met zijn handen naar steun, het deurgat uit. Hij<br />

viel, meer dan hij liep, de tien treden van het wrakke trapje af. Een<br />

dikke, gonzende tros vliegen wolkte om hem heen en de lucht was<br />

vol van in snelle, gierende vluchten heen en weer schietende,<br />

zwarte muskieten.<br />

— Dysenterie, dacht hij en hij draaide het woord een tijdje in zijn<br />

gedachten om en om, als een kind, dat met zijn verjaardag een<br />

kleurige bal ten geschenke heeft gehad. — Dy... sen... te... rie...<br />

Het was een lichtvoetig, bijna vrolijk woord.<br />

— En ik heb geen enkele obat, behalve wat kinine ...<br />

Hij strompelde terug naar de hut, naar het rokerige vuurtje, naar<br />

de maskergezichten der Papoea's, als vreselijke droOmgestalten<br />

rondom hem in het flakkerend schijnsel van de vlammen.<br />

70


Met de galgenhumor, welke zieke mensen op de rand van een volledige<br />

ineenstorting soms kenmerkt, hield hij een telling bij van de<br />

keren, die hij krimpend van pijn naar buiten strompelde. Na de<br />

twee-en-dertigste maal, toen de morgen vaal boven de oetan begon<br />

te trekken, was alle vermoeidheid uit hem verdwenen en er was een<br />

trillende slapte voor in de plaats gekomen, waartegen hij weerloos<br />

was. Zijn armen en benen waren vreemde, niet meer bij zijn<br />

lichaam horende uitsteeksels geworden. Hij ademde, zonder dat hij<br />

frisse lucht kreeg. Het zien van een homp koude, droge rijst bracht<br />

hem voor de drie-en-dertigste maal buiten, waar hij zich zonder<br />

meer van het trapje liet vallen. Later slurpte hij traag een blikje<br />

met groentewater leeg en binnen vijf minuten was hij het al weer<br />

kwijt. Hij lag ineengezakt in zijn hangmat en zijn blik beet zich<br />

vast in het kleine, zeildoeken afdakje er boven. De vlammen van<br />

het vuurtje en het licht van de komende dag deden groteske schaduwen<br />

voor hem dansen. Hij staarde naar het schimmenspel boven<br />

zijn hoofd, rusteloos en spottend, een gruwelijke danse macabre<br />

van uit de oetan aansluipende geesten en demonen.. .<br />

Zijn vader zei: „Karel, ga jij eens voor mij naar de zolder en haal<br />

mijn ski-schoenen, wil je." Maar Karel dook weg achter moeders<br />

leunstoel en moeder stuurde haar zachte glimlach naar het spottende<br />

gezicht van vader. „Je moet dat kind niet zo plagen," zei ze.<br />

„Je weet, dat hij bang is."<br />

„Haha!" riep vader. „Karel is bang. Hij is een echte kakkebroek!<br />

Evert, jij bent tenminste een kerel, haal jij die schoenen dan maar!"<br />

En Evert ging de kamer uit, rechtop, om te laten zien, dat hij geen<br />

vrees had, maar met de angst als een dikke krop in zijn keel. Hij<br />

liep door de donkere gangen van „Caldenhove" en hij stampte<br />

flink hard, omdat er al die tijd Iemand achter hem aankwam en die<br />

IEMAND wilde hem dwingen hard te lopen. De angst vervulde<br />

hem en sloeg uit hem. De zolder was groot, wijd en donker. Een<br />

71


gebint kraakte plotseling. Hij dwong zich, met de uiterste wilskracht,<br />

zich niet te haasten. Haasten was verkeerd. Haasten gaf die<br />

IEMAND gelegenheid op hem te vallen en iets vreselijks met hem<br />

te doen. Zo liep hij naar beneden, steeds langzamer lopend nu hij<br />

de veilige huiskamer weer dichterbij voelde komen. Het was een<br />

verschrikkelijke overwinning op de angst en op de IEMAND, die<br />

hij bijna tastbaar in zijn nek voelde ademen ...<br />

Evert keek naar het grauwe zeil van de hangmat. De schaduwen<br />

dansten. „Ik ben," zei hij hardop, „Evert Caldenhove, assistentcontroleur<br />

bij het Binnenlands Bestuur en in Kota Baroe zitten ze<br />

te wachten tot ik terugkom vóór de tijd. Maar ze kunnen barsten!"<br />

Hij begon te vechten met het bewustzijn. „Ik ga verder!" zei hij.<br />

„De bergen in! Dat moet! Maar nu kan ik niet!"<br />

Hij richtte zich half overeind in zijn hangmat, maar er was geen<br />

kracht in hem en hij zakte terug...<br />

Heleen zat tegenover hem in een laag fauteuiltje. Zij leunde achterover,<br />

haar hoofd rustend tegen een antimakassar. Evert had een<br />

gruwelijke hekel aan antimakassars. Deze was heel groot en blinkend<br />

wit, een aureool rond Heleen's donkere, bijna zwarte haren.<br />

„Het waait nogal op Curacao," zei Heleen langzaam. „Dat heb ik<br />

gehoord van iemand, die er geweest is."<br />

„Ja," zei Evert, „dat kan heel goed zijn. Passaatwinden zijn dat,<br />

geloof ik."<br />

..Ik houd helemaal niet van wind," zei Heleen. „Mijn neus gaat er<br />

altijd zo van schilferen, het is geen gezicht."<br />

„Maar ik ga helemaal niet naar Curagao," zei Evert. „Ik denk er<br />

niet aan. Ik ga op tournee naar Waris."<br />

„Ik weet niet of ik je tot zover volgen kan," zei Heleen, „maar als<br />

het klimaat er is, zoals in Menton, wil ik er graag over denken."<br />

72


„Er waaien niet zulke winden als op Curacao," zei Evert, „dus je<br />

neus zal er niet schilferen."<br />

„Er is over te denken," zei Heleen en de antimakassar groeide uit<br />

tot een groot, verblindend wit wiel.<br />

„Je neus schilfert er niet!" schreeuwde Evert tegen het licht in. „Je<br />

schilfert zelf, je valt uiteen in milliarden kleine schilfertjes!"<br />

„Ik zal toch van je houden," zei Heleen, middenin het licht van de<br />

antimakassar, „ook al ben je niet veel meer dan een schilfertje,<br />

Evert..."<br />

Het was dag geworden en buiten blonk weer het scherpe mes van<br />

de kali in de brandende zon. — En toch moet er iets gebeuren,<br />

dacht hij. — Ik geef het niet op! Nooit!<br />

Hij riep de drie Papoea's van kampong Almin bij zich en begon<br />

langzaam en omslachtig uit te leggen waarvoor hij gekomen was.<br />

Hij vocht, terwijl hij sprak en bewegingen maakte, met zijn duizeligheid.<br />

De mannetjes stonden hem met angstige gezichten aan te staren.<br />

Zij volgden ieder gebaar dat hij maakte en plukten de woorden van<br />

zijn droge, koortsige lippen. In hun donkere schitteroogjes lag iets<br />

van de uitdrukking, die je ook in de ogen van een Fransman kunt<br />

opmerken als je hem in Parijs naar de weg vraagt en de taal slecht<br />

spreekt. Ten laatste knikten zij ten teken dat zij hem begrepen<br />

hadden en voerden met lenige, kleine beweginkjes een pantomime<br />

op, waarin zij zijn verhaal opnieuw vertelden.<br />

Toen duurde het nog wel een half uur voor hij hun aan het verstand<br />

had gebracht, dat twee van hen de bergen moesten intrekken om<br />

de kamponghoofden der berg-Papoea's op te halen. — Het contact<br />

moet tot stand worden gebracht, dacht hij koppig. Hij gaf de<br />

mannetjes zeven dagen tijd om de opdracht uit te voeren. Hij stak<br />

zijn twee handen omhoog, zeven vingers opstekend.<br />

73


Zij begonnen ijverig te tellen, maar zij kwamen er niet uit en terneergeslagen<br />

keken zij hem hulpeloos aan.<br />

Evert nam een touwtje en legde er zeven knopen in. Als de zon<br />

achter de oetan was verdwenen, moesten ze een knoop losmaken,<br />

dan was er een dag voorbij. Op de avond van de zevende knoop<br />

moesten zij weer terug zijn in kampong Almin.<br />

Zij begonnen te lachen en knikten blij. Zij waren als kinderen, die<br />

er eindelijk in geslaagd zijn de moeilijke som zonder rest uit te<br />

rekenen.<br />

Evert liet zich uit zijn hangmat zakken en kroop op handen en<br />

voeten naar de deuropening, waar hij zich aan de post ophief. Hij<br />

keek de twee mannen na, die zonder voorbereidselen en alleen met<br />

pijl en boog gewapend de oetan inliepen en verdwenen.<br />

Het bos stond hoog, in een halve cirkel, rond de kampong. Het<br />

leek of het slechts even diep hoefde ademhalen om de hutten met<br />

één beweging van haar groene muren de kali in te vegen. Er zou<br />

geen kampong Almin meer zijn, het zou onmogelijk zijn te weten,<br />

dat er ooit een kampong Almin geweest was.<br />

Hij wilde alles, wat hij met zijn zintuigen kon waarnemen, beredeneren<br />

en het een vastomlijnde plaats in zijn gedachten geven,<br />

maar het ontglipte hem. Er was geen enkele zekerheid. „Ik moet<br />

nadenken," zei hij hardop. „Luister, Evert Caldenhove, je hebt<br />

twee mannen de bergen in gestuurd en zij zullen zeven dagen wegblijven.<br />

Zeven dagen zul je moeten wachten." Hij zweeg om het<br />

effect van zijn luidop uitgesproken woorden te overdenken, maar<br />

zijn hersenen reageerden niet meer. Hij was zichzelf niet, maar<br />

iemand anders. Hij was in het lichaam van een vreemde man.<br />

„Zeven dagen!" schreeuwde hij wanhopig. „Zeven dagen!"<br />

Hij keek op zijn polshorloge.<br />

Het was stil blijven staan op kwart over vier...<br />

Zijn vader stak een sigaar op en blies een kringetje naar bét<br />

74


plafond. „Dominee had een bijzondere preek vanmiddag," zei hij<br />

goedkeurend. Zijn moeder glimlach La naar Van Weghen, die op<br />

zijn horloge zat te kijken.<br />

„Gaat u om kwart over vier weg?" vroeg zij.<br />

„Ja," zei Van Weghen, „je wordt hier gek of je stijgt boven jezelf<br />

uit en ik moet dat in zeven dagen voor elkaar zien te krijgen."<br />

„Zeven dagen," zei zijn vader, „daar had dominee het over. God<br />

schiep de hemel en de aarde in zes dagen en de zevende rustte Hij."<br />

„En de mens," zei Van Weghen, „wordt weer dier als hij in het<br />

groen gekleed wordt."<br />

„Wat vreemd," zei zijn moeder peinzend, „en dat allemaal in zeven<br />

dagen?"<br />

„Nee," antwoordde Van Weghen, „niet in zeven dagen, maar om<br />

kwart over vier."<br />

„Ik begrijp u niet," zei zijn vader, „maar de sigaar is goed. Gaat u<br />

morgenmiddag mee op de varkensjacht?"<br />

„Ik heb geen korreltje rijst meer in huis!" riep zijn moeder verschrikt.<br />

„Dat is niet zo erg," meende Van Weghen. „Als u zeven knopen in<br />

een touwtje legt, heeft u over zeven dagen rijst en varkens, behalve<br />

als de klok stilstaat."<br />

„En Evert dan?" vroeg zijn vader bezorgd.<br />

Van Weghen begon verschrikkelijk hard te lachen. „Evert bestaat<br />

toch niet!" gilde hij, zich op de dijen slaande van plezier. „Die<br />

moet nog geschapen worden om kwart over vier!"<br />

De drie dragers uit Wembi brachten hem naar zijn hangmat terug,<br />

waar hij in een lichte slingering tussen hemel en aarde hing. Hij<br />

werd zijn eigen pendule...<br />

Tussen zijn dromen in telde hij de uren aan de verschuivende<br />

schaduwen op de wanden.<br />

75


III<br />

In de middag van de tweede dag trok de hemel boven de bergen<br />

langzaam dicht; een vuil-grijze hemel, welke zich verdichtte tot een<br />

dreigend zwarte wolkenmassa. De zon blikkerde vals en zwakte<br />

haar licht af tot zij was als een omfloerste lantaarn aan een lijkwagen.<br />

De wind stak op en sloeg hard over de toppen der bomen.<br />

Het water van de Bedeog raasde en kolkte. In de oetan krijsten<br />

verschrikte vogels, de gilstemmen der kakatoes priemden er schel<br />

bovenuit.<br />

De dragers uit Wembi kwamen verschrikt de hut binnenrennen,<br />

waar Evert slap en willoos de uren hing te verslingeren. Zij<br />

schreeuwden verward door elkaar. Er was een bandjir boven in de<br />

bergen losgebarsten.<br />

Het woord bandjir viel als een steen in het wereldwijde, luchtledige<br />

van zijn bewustzijn en raakte ergens heel diep in hem het<br />

mensdier, dat met de instinctieve vezels van het zelfbehoud aan<br />

het leven gebonden was. Hij liet zich uit zijn hangmat vallen en<br />

strompelde naar buiten.<br />

Voor de hut stonden de vrouwen met de enig overgebleven man<br />

van kampong Almin en keken angstig naar hem op. Toen begonnen<br />

zij met drukke, van vrees vervulde gebaren naar de hemel boven<br />

de bergen te wijzen. Dikke, inktzwarte wolk-massieven rolden over<br />

de bergtoppen naar beneden.<br />

Evert zag het. Hij rook, meer dan hij begreep en overzag, het gevaar.<br />

Het gevaar bracht de verbinding tussen gedachten en daad<br />

in hem tot stand. Hij richtte zich op, zijn dysenterie vergetend, zich<br />

met één ontzaglijke beweging losscheurend van de apathie, die<br />

hem de laatste dagen had weten te overmeesteren.<br />

Er was iets te doen!<br />

God Zelf zond hem, in de eeuwigheid van de zeven dagen, de<br />

daad. Evert Caldenhove werd opnieuw door Hem geschapen.<br />

76


Met de drie dragers uit Wembi en de man uit Almin sjorde hij het<br />

onhandelbare gevaarte van de prauw, die aan een dunne boomvezel<br />

gebonden in de kali lag, de hoge oever op en bond het vaartuig<br />

muurvast tussen de hutten van de kampong. Daarna gaf hij het<br />

bevel, dat de vrouwen zoveel mogelijk droog hout moesten verzamelen<br />

en in de hutten bergen.<br />

Toen was er niets meer te doen dan wachten.<br />

De regen kwam...<br />

Een golvende donder over de oetan, een enorme stortvloed, welke<br />

op de aarde neerranselde en haar weg scheen te spoelen. De hut,<br />

waarin Evert tegen de wand gehurkt zat, werd geïsoleerd door het<br />

water, hij was een vreemd diertje in een rieten cocon middenin een<br />

gigantisch aquarium. De hut kromp ineen onder de razende stortzeeën<br />

van de regen. Zij zwiepte heen en weer op haar gammele<br />

onderstel van palen en kraakte in al haar voegen.<br />

De regen viel.<br />

Uur na uur.<br />

De aarde werd gepijnigd en gemarteld, spoelde weg in vlagen<br />

gierend schuim. De oetan hijgde en kreunde. Bomen spleten met de<br />

knallende donder van wild vurend geschut. Zij werden ontworteld,<br />

sloegen om, grepen zich vast aan andere bomen. Struiken, groen,<br />

jonge sago-palmen, velden kasbi... ze werden meegesleurd in de<br />

draaikolk van de bandjir, die raasde en tierde in een hysterische<br />

bezetenheid. Een surrealistisch dansfeest van louter krankzinnigen!<br />

Het was nu helemaal donker geworden. De wolken veegden over<br />

de toppen der bomen, de regen werd een muur, die, als een enorm,<br />

ondoorzichtbaar matglas, rond alles en alle dingen stond.<br />

De Bedeog-kali huwde met de bandjir in een razende bruiloftsdans;<br />

zwart schuimend water, dat steeds hoger steeg.<br />

Evert zag het water komen. Drie meter oever en daarna werd het<br />

een zee, die de kampong en de oetan inbruiste. Het water steeg.<br />

Het trapje van zijn hut verdween in het wielende water.<br />

77


Toen sprong de angst in hem los. Hij liet zich op de grond vallen,<br />

languit, het hoofd in zijn armen begraven. Hij snikte. „Moeder!"<br />

De bandjir raasde zijn donderend antwoord.<br />

„Vader!"<br />

De hut bewoog heen en weer als door een enorme hand bewogen.<br />

„Heleen!"<br />

De storm loeide met lang aangehouden huilen en rukte aan het<br />

atapdak.<br />

Hij groef zijn nagels in de voegen tussen de bamboe. Hij drukte<br />

zijn lichaam tegen de grond en de wand, vechtend tegen zijn waanzinnige<br />

verlangen het allemaal op te geven, naar buiten te gaan en<br />

zich in de bandjir te storten om meegesleurd te worden naar een<br />

bandeloze eeuwigheid.<br />

Zijn angst stond levensgroot over hem heengebogen en trok een<br />

kille vinger langs zijn ruggegraat.<br />

„Help!" schreeuwde hij. „Moeder! Vader! Heleen! God!"<br />

En het antwoord kwam uit de donder van de bandjir tot hem met<br />

een luide, vragende stem, waarvan de woorden hem vertrouwd in<br />

de oren klonken.<br />

„Waar waart gij toen Ik de aarde grondde . ..?"<br />

De pijn in zijn buik begon weer als vuur te branden. Het hielp hem<br />

om bij bewustzijn te blijven, want hij luisterde ...<br />

„Zijt gij gekomen tot de schatkamers der sneeuw en hebt gij de<br />

schatkamers van de hagel gezien, die ik ophoud tot de tijd der benauwdheid,<br />

tot de dag van de strijd en de oorlog? Waar is de weg,<br />

waar het licht verdeeld wordt en de oostenwind zich verstrooit op<br />

de aarde? Wie deelt voor de stortregen een waterloop uit, en een<br />

weg voor het weerlicht van de donder? om te regenen op het land,<br />

waar niemand is, op de woestijn, waarin geen mens is; om de<br />

woeste en het verwoeste te verzadigen, en om het uitspruitsel der<br />

grassprietjes te doen wassen. Heeft de regen een vader? of wie<br />

baart de druppelen van de dauw? Uit wiens schoot komt het ijs<br />

78


voort? En wie baart de rijm van de hemel? Als met een steen verbergen<br />

zich de wateren en het vlakke van de afgrond wordt omvat<br />

..."<br />

„Ja ..." kreunde hij en de tranen gleden over zijn wangen. „Ja ..."<br />

IV<br />

ilen nauwelijks zichtbare regenzon aarzelde de volgende morgen<br />

aan de schoongestormde lucht. De kampong was veranderd in een<br />

grote modderpoel. De zwarte, vette aarde was bedekt met een<br />

dikke laag slib en lag opengewoeld en geslagen als na een urenlange<br />

beschieting met granaten. Rotsblokken, boomstronken en afgerukte<br />

takken maakten de paadjes tussen de hutten nagenoeg onbegaanbaar.<br />

Pijlsnel stroomde de Bedeog tussen zijn oevers. Het water siste een<br />

bruisend lied, als waren er geen nacht en bandjir geweest. De muskieten<br />

snierpten laag over het spattende water. Uit de oetan klonk<br />

de monotone koorzang der krekels. Hoog op het dak van een hut<br />

zat een verregende haan, die zijn schor kraaien in flarden de lucht<br />

instootte. De prauw hing scheef tussen de hutten als was zij uitgeput<br />

van haar strijd tegen het woedende water, dat 's nachts aan<br />

haar getrokken en geduwd had.<br />

Evert zat in de deuropening van zijn hut. Het licht was balsemend<br />

na de infernale duisternis en de nachtmerries van de bandjir-nacht.<br />

Het vuur van de dysenterie vrat in zijn ingewanden. Hij zag de<br />

prauw hangen en hij wist, dat zij naar de kali zou moeten worden<br />

teruggebracht. Hij tilde zichzelf heen over de willoosheid, die hem<br />

weer dreigde te besluipen en riep de mannen bijeen. Het verbaasde<br />

hem, dat hij nog lopen kon, zijn lichaam voelde hol en leeg als een<br />

slappe ballon, alleen de pijn trok er met langzame messen doorheen.<br />

Met z'n vijven maakten zij de koorden los, waarmee de<br />

79


prauw lag vastgebonden en zij begonnen te trekken en te slepen.<br />

Na de eerste tien centimeter was er echter geen wrikken of bewegen<br />

meer aan; het vaartuig zoog zich vast in de modder en<br />

iedere ruk, die zij gaven, deed het dieper wegzinken.<br />

Er waren twee mogelijkheden: wachten tot de grond weer hard geworden<br />

zou zijn of een geul graven naar de oever, waar zij de<br />

prauw doorheen zouden kunnen trekken. Evert besloot tot het<br />

laatste. Hij geloofde iets van zekerheid terug te vinden in het beeld:<br />

prauw in de kali. Het was een verbinding met de wereld, die achter<br />

hem lag.<br />

Zij begonnen te graven. Er waren drie parangs en een leeg tournee-blik<br />

en de afstand tot aan het water bedroeg ruim twintig<br />

meter. De parang hakte een scheur in de vette modder. Rauwe,<br />

zwarte handen met afgescheurde nagels krabden de grond weg in<br />

grote, dikke kluiten. Evert schepte met het tournee-blik. Hij werd<br />

drijfnat van het zweet, dat in zijn kleren vastklitte. Hij trok zijn<br />

hemd uit en even later zijn broek. Naakt werkte hij naast de vier<br />

Papoea's. Zijn rode, koortsige huid werd zwart van de aarde. Zijn<br />

ontstoken oogranden begonnen te steken van de modder, die er<br />

aan vastkoekte. Het zand knarste tussen zijn tanden en hij proefde<br />

de lauw-zoete smaak van het modderwater. Hij hield zich overeind<br />

aan het tournee-blik, wendde zijn lichaam aan de automatische<br />

slingering van scheppen, oprichten, weggooien, tot hij niet meer<br />

wist wat hij deed.<br />

Eerst laat in de middag was de geul gereed. De prauw werd met<br />

vereende krachten naar de rivier gesleept. Het was als een te water<br />

lating van een nieuw schip. Hij keek het na toen het van de oever<br />

afschoof en met een plons in het water dook. Een der Papoea's<br />

bond de boot vast aan een overhangende tak.<br />

Toen was er geen kracht meer in hem en hij moest ondersteund<br />

worden, terwijl hij naar zijn hut terugkroop.<br />

— Nu is het weer goed, dacht hij moe. — Nu is alles weer goed. De<br />

80


prauw ligt in het water. Ik kan nog terug naar Wembi... straks.<br />

Ik heb de bandjir overwonnen met Gods hulp.<br />

Hij vouwde zijn zwarte modderhanden en bad. Zijn gezicht was<br />

een griezelig verwrongen kleimasker. Zijn naakte lichaam was de<br />

aarde zelf. Als hij op dat ogenblik gestorven was, zou hij gegaan<br />

zijn met een diepe, allesverterende vrede in zijn hart. Er waren<br />

geen mensen meer, geen oetan en geen kali. Er was alleen nog<br />

maar een wezen, waarin de oervlam van de schepping flakkerde:<br />

Evert Caldenhove, de naakte mens met aarde overdekt. Hij was<br />

nu volslagen alleen in een wereld, die woest en ledig was als op de<br />

eerste scheppingsdag. Hij had zijn ik overgegeven aan Hem, Die<br />

hem in de bandjir-nacht gevraagd had waar hij was, toen Hij de<br />

aarde grondvestte.<br />

Toen kwam de slaap in een diepe bewusteloosheid.<br />

V<br />

Jlen van de drie dragers uit Wembi trok hem heen en weer. Hij<br />

reisde langzaam terug naar de werkelijkheid en staarde in het<br />

zwarte, uitdrukkingloze gezicht boven hem.<br />

„Nog geen mannen!" zei de koelie in gebrekkig Maleis. Hij hief<br />

zijn armen in een uiterst gebaar van machteloosheid omhoog en<br />

schudde heftig zijn hoofd. „Al zeven dagen, toean!"<br />

Evert hees zich met moeite overeind. Zijn benen waren dik opgezwollen<br />

en hingen als loodzware gewichten aan zijn lichaam. Hij<br />

zag met walging, dat zij van boven tot onder waren overdekt met<br />

vuurrode, korstige zweren. — Wondkoorts, dacht hij en het woord<br />

echode tegen de binnenkant van zijn schedel, waar de donder van<br />

zijn jagend bloed bonkte en hamerde. — Wondkoorts ...<br />

Hij kon niet lopen en liet zich naar de deuropening van de hut<br />

dragen. Beneden hem stond de hele kampong-bevolking aangetreden.<br />

De mannen van Almin waren tijdens zijn bewusteloosheid,<br />

81


die hij op geen tijd kon meten, uit de oetan teruggekomen. De<br />

beide Papoea's, die hij de bergen had ingezonden om het contact<br />

met de daar wonende primitieven op te nemen, waren er echter<br />

niet bij. Niemand wist iets te vertellen over hen.<br />

Een van de Wembi-dragers had op de avond van hun vertrek<br />

eveneens een touw met zeven knopen gemaakt en als Evert hem<br />

moest geloven, waren die zeven dagen nu verstreken. „Zon achter<br />

oetan weg, ik losmaken knoop, toean!"<br />

Zeven dagen ...<br />

Waren er inderdaad zeven dagen voorbij getrokken? Had zijn bewusteloosheid<br />

dan vijf dagen en vijf nachten geduurd?<br />

Klonk daar hoog boven hem in de oetan niet de schelle spotlach<br />

van de tijd, die hem neersmakte in iets, wat zonder begin en zonder<br />

einde bleek te zijn? Of was het een koningskakatoe, die klapwiekend<br />

de kali overvloog?<br />

Een touw met zeven knopen...<br />

Hij ondervroeg de mannen met steeds eendere vragen, doch zij<br />

schudden hun hoofd en haalden hun schouders op. Ten slotte begonnen<br />

zij op hun vingers te tellen.<br />

„Een ... twee ... drie ... dagen, toean. Weet niet." Zij keken<br />

hem verlegen aan.<br />

„Oh!" riep Evert. „Oh! Mijn God!" Het was de schreeuw van de<br />

mens, die spitsroeden liep tussen leven en dood.<br />

— Blijven betekent zelfmoord.. . zelfmoord... zelfmoord ...<br />

Teruggaan heeft ook geen zin ...<br />

De koorts kwam weer opzetten. De koorts stuwde visioenen van<br />

dood en verkommering naar zijn fantasie. Iedere dood was een<br />

rust...<br />

Er klonk een andere stem, heel zwak tussen zijn overspannen verbeeldingen<br />

door: „Terug naar Wembi! Daar zijn mensen, die je<br />

kunnen verstaan. Je zult contact hebben met Kota Baroe! Ga terug!<br />

Ga terug! Terug! TERUG!! TERUG!!"<br />

82


Voor hij weggleed in een nieuwe bewusteloosheid, zei hij met<br />

dikke tong: „Terug... naar... Wembi..."<br />

De dragers brachten hem naar het vlondertje van de prauw en<br />

toonden hem met de barang en al vast aan de bamboe. Hij was een<br />

groot, slap, naakt lichaam. Zijn hoofd bungelde heen en weer op<br />

zijn rugzak. Zijn handen hingen naar beneden, sleepten door het<br />

water.<br />

De dragers sprongen in de prauw en pagaaiden met razendsnelle<br />

slagen over het woelige water van de Bedeog stroomafwaarts naar<br />

Wembi.<br />

Evert Caldenhove lag bewusteloos op het vlondertje gebonden.<br />

Het was alsof er een dode vervoerd werd...<br />

83


VIJFDE HOOFDSTUK<br />

I<br />

Xivert Caldenhove lag met wijd-open ogen in de donkerte van de<br />

nacht te staren. Zacht heen en weer schommelend hing hij in zijn<br />

hangmat in het posthuis van Wembi, op de grens tussen slaap en<br />

ontwaken. Van ergens ver weg uit de nacht rondom hem bonsde<br />

een dof, donker geluid, dat zich in hem drong en zich omvormde<br />

tot een lichte, van de werkelijkheid doorweven droom.<br />

De droom reisde vele jaren met hem terug naar zijn jeugd. Hij lag<br />

boos en teleurgesteld in zijn bed, omdat hij niet had mogen opblijven.<br />

Het was Koninginnedag en 's middags had hij het versierde<br />

en bevlagde dorp gezien, samen met zijn moeder en zijn broer<br />

Karel. Er was zelfs een kermis: een draaimolen, een zuurkraam en<br />

een schiettent, bonte paleizen, die in zijn ogen uit het sprookjesboek<br />

waren weggelopen om het dorp te betoveren. Hij voelde,<br />

meer dan hij wist, dat de avond een hoogtepunt zou zijn. Dan zou<br />

alles uitbarsten in een luide hartstochtelijkheid van kleur, licht en<br />

muziek. Hij wilde het zien en ondergaan, doch zijn ouders oordeelden<br />

hem te jong en brachten hem op de gewone tijd naar bed.<br />

Daar lag hij, vechtend met zijn tranen van onmachtige woede. Heel<br />

uit de verte drong het geluid van de dorpsharmonie tot hem door,<br />

als een rhythmische spot in de doffe slagen van de Turkse trom...<br />

Boem ... Boem... Boem ... Boem...<br />

84


De droom zonk weg. Hij was nu klaar-wakker. Het doffe dreunen<br />

van de verre trom bleef. Hij luisterde gespannen en toen hoorde<br />

hij, tussen het bonken door, af en toe de verwaaide klanken van<br />

langgerekte kreten.<br />

Hij ging rechtop zitten en liet zich uit zijn hangmat zakken. Op de<br />

tast schuifelde hij tot op de voorgalerij, waar de koelte van de<br />

nacht zacht te huiveren hing op een vlagend windje. Hij ging aan<br />

de trap zitten, zijn voeten op de bovenste trede, zijn handen om<br />

zijn knieën geslagen. Hij luisterde naar het dreunen van de trommen,<br />

dat nu duidelijker te horen was en naar de kreten in rauwe,<br />

kort afgebroken stoten er tussendoor krijsend.<br />

Het geluid was hem vreemd, maar hij kende de herkomst er van.<br />

Op een dagmars ten zuiden van Wembi vierde kampong Kombjeti<br />

zijn jagesfeest, dat de joeskwanto van Kombjeti had uitgeschreven,<br />

omdat de weinige geboorten en de slechte oogsten zorgen gingen<br />

baren.<br />

Hij glimlachte en rekte zich uit. — Maandagmorgen ga ik verdery<br />

dacht hij. — Naar Waris ... via Kombjeti; het kan jaren duren voor<br />

ik weer in de gelegenheid kom zo'n feest te zien. Het kan best. Ik<br />

bepaal mijn eigen tempo, langzaam aan, dan breekt het lijntje niet.<br />

Als ik hier blijf zitten wachten tot Van Weghen eindelijk komt opdagen,<br />

moet ik met hem verder trekken en dan ben ik binnen twee<br />

dagen buiten adem. Dat hijs ik niet...<br />

Hij voelde zich weer gezond, in ieder geval lichamelijk in staat de<br />

tournee voort te zetten. Hij kon zich nog maar nauwelijks voorstellen,<br />

dat het al bijna een maand geleden was, dat de drie dragers<br />

hem van Almin naar Wembi brachten. Tussen kampong Almin en<br />

het ogenblik, waarop hij in Wembi eindelijk ontwaakte uit de<br />

razende ijlkoortsen, die zijn lichaam doorschokten, lag een volslagen<br />

niets.<br />

De verhalen, welke pater Piet en de mantri van Wembi hem vertelden<br />

over de veertien dagen, waarin zij wanhopig voor zijn leven<br />

85


hadden gevochten, sloegen de brug over de peilloos diepe rivier<br />

van bewusteloosheid.<br />

Als een dode was hij door de drie koelies de kampong binnengedragen.<br />

Zijn benen waren opgezwollen als werd hij door<br />

«lefantiasis geteisterd en zij waren bedekt met vuurrode koortszweren.<br />

Pater Piet, die op zijn missie in Yetti was, werd gewaarschuwd<br />

en holde in een ijltempo dwars door de oetan naar Wembi,<br />

waar hij Evert ijlend in het posthuis aantrof. Hij schreeuwde met<br />

krijsende kreten en begon dan te lachen als een waanzinnige. Er<br />

waren perioden van urenlange, diepe bewusteloosheid. Gelukkig<br />

had de mantri van Wembi obat voor hem. Wembi was een hoofdplaats<br />

en de mantri was in staat hem met cibazol-injecties te behandelen.<br />

Als de cibazol er niet geweest was, hadden ze hem naar<br />

Kota Baroe moeten pikoelen en dat zou hij nooit overleefd hebben.<br />

De kampongbevolking leefde mee.<br />

„De arme stumpers waren als de dood, dat je het niet zou halen,"<br />

vertelde pater Piet. „Ze waren bang, dat als de toean van Kota<br />

Baroe in hun kampong zou sterven, zij naderhand straf-expedities<br />

te duchten zouden hebben. Of zij het konden helpen, dat jij zo ongelofelijk<br />

stom bent geweest op een onverantwoordelijke manier<br />

naar Almin te reizen! Ik heb geprobeerd het de mensen uit hun<br />

hoofd te prateni, maar zij waren niet te overtuigen." Het was ontroerend<br />

geweest. Zij waren komen aandragen met alles wat zij<br />

maar missen konden en meer dan dat: eieren, kippen, sago-koeken<br />

en keihard gebrand varkensvlees. Zij brachten het met een vreemde<br />

mengeling van vrees en werkelijk meeleven met de toean, die zo<br />

door de boze geest der ziekte bezeten was.<br />

Evert ervoer deze stemming, toen hij, na twee weken, voor het<br />

eerst buiten kwam en gedurende de zonne-uren door de kampong<br />

wandelde. De mensen groetten hem verlegen, nog steeds met iets<br />

van schuwe eerbied, maar met werkelijke vreugde in de glimlach<br />

rond hun mond. Zij stonden bijeengetroept voor de lage opening<br />

86


van hun bamboehutten. Magere scharminkels van honden slopen<br />

om hen heen of joegen achter een verschrikt kakelende kip aan.<br />

Als hij voorbij was, voelde hij, hoe ze hem nakeken, hun blik brandend<br />

op zijn rug.<br />

De dagen waren lang en doordesemd van een diepe, zalige rust.<br />

De zon brandde van 's morgens vroeg tot 's avonds laat boven de<br />

bergen, op de eindeloze boerenkoolzee van de oetan. De regen<br />

bleef uit. Men kon zich niet herinneren, dat het ooit zo lang achtereen<br />

droog geweest was. Het was een geschenk van de Hemel zelf.<br />

De droogte koesterde hem en slurpte de koorts uit zijn lichaam. De<br />

regen zou zijn herstel hebben vertraagd.<br />

Een maand lang was hij nu reeds in Wembi. Een maand vertraging<br />

op zijn tournee-schema. Nee, hij moest nu niet langer talmen. Hij<br />

was weer sterk genoeg om verder te lopen en hij wilde Van<br />

Weghen, als hij zou komen, in Waris ontmoeten en niet halverwegen<br />

in Wembi. Waris betekende een overwinning, Wembi was<br />

een halve nederlaag.<br />

In het oosten begon de dag bleek te trekken aan de horizon boven<br />

de oetan. Op de heuvel, tegenover die waarop het posthuis stond,<br />

werd op een gong geslagen; een hoge, zinderende klank, die door<br />

de prille morgen rolde. Pater Piet wekte zijn leerlingen op naar de<br />

Zondagsdienst te komen. Even later klonk het zachte rumoer van<br />

pratende stemmen van hen, die langs de heuvel van de missie<br />

omhoog klommen en nog weer later, toen het geluid der stemmen<br />

was weggestorven, begon een wankel zingen te rijzen en te dalen<br />

in een monotone beurtzang. De dienst was begonnen.<br />

— Het is Zondag vandaag, dacht Evert en hij stelde zich voor, hoe<br />

zijn ouders door de bossen rond „Caldenhove" naar het dorp<br />

liepen om ter kerke te gaan. — Altijd lopen, nooit met de wagen.<br />

Naar een kerk hoor je te lopen, zei moeder altijd en het moest wel<br />

heel slecht weer zijn als vader de wagen uit de garage haalde.<br />

Hij stond op en ging naar binnen, waar hij het bijbeltje opensloeg,<br />

87


dat zijn moeder hem op de dag voor zijn vertrek uit Holland had<br />

gegeven. Hij las er vaker in dan hij ooit vroeger in Holland in de<br />

bijbel gelezen had. — Het is vreemd, dacht hij, maar het zegt me<br />

hier meer, of is het zoals pater Piet laatst zei, toen ik hem daar<br />

over sprak? Is de eenzaamheid als een dokter, die het klankbord<br />

van onze ziel groter maakt? Horen wij Gods Stem beter in de stilte,<br />

dan in het rumoer van het dagelijkse, comfortabele leven?<br />

Hij keek neer op de bladzijden, die waren opengevallen en las ...<br />

„Alles heeft een bestemde tijd en alle voornemen onder de hemel<br />

heeft zijn tijd. Er is een tijd om geboren te worden en een tijd om<br />

te sterven, een tijd om te planten en een tijd om uit te roeien! Een<br />

tijd om te doden en een tijd om te genezen, een tijd om af te breken<br />

en een tijd om te bouwen. Een tijd om te wenen en een tijd<br />

om te lachen, een tijd om te kermen en een tijd om op te springen.<br />

Een tijd om stenen weg te werpen en een tijd om stenen te vergaderen.<br />

Een tijd om te omhelzen en een tijd om ver te zijn van<br />

omhelzen. Een tijd om te zoeken en een tijd om verloren te gaan,<br />

een tijd om te bewaren en een tijd om weg te werpen. Een tijd om<br />

te scheuren en een tijd om toe te naaien, een tijd om te zwijgen en<br />

een tijd om te spreken. Een tijd om lief te hebben en een tijd om<br />

te haten, een tijd van oorlog en een tijd van vrede..."<br />

Hij keek op en ontmoette de brede, vlammende waaiers goud en<br />

rood van de opgaande zon achter de bergen.<br />

„Wat voordeel heeft hij, die werkt van hetgeen hij bearbeidt?"<br />

vroeg de Prediker en hij vervolgde met goede, vertroostende wijsheid:<br />

„Ik heb gezien de bezigheid, die God aan de kinderen der<br />

mensen gegeven heeft om zich daarmee te bekommeren..."<br />

— Hij heeft ons het ambacht gegeven, het ambt en het beroep,<br />

dacht Evert ontroerd. — Onze handen construeren, onze geest beredeneert<br />

en denkt uit, onze voeten wandelen over de aarde of<br />

strompelen door de moerassen van de oetan. Het is allemaal bezigheid,<br />

die God ons gegeven heeft, opdat wij ons daar om zouden<br />

88


ekommeren. Prachtig woord is dat eigenlijk ... bekommeren. Het<br />

drukt een liefdevolle zorg uit, die wij dienen te bezitten...<br />

En de Prediker vervolgde: „Hij heeft ieder ding schoon gemaakt op<br />

zijn tijd, ook heeft Hij de eeuw in hun hart gelegd, zonder dat een<br />

mens het werk dat God gemaakt heeft kan uitvinden van het begin<br />

tot het einde toe ..."<br />

II<br />

's Middags dineerde Evert op de missie-statie bij pater Piet. Het<br />

werd een uitgebreid etentje, dat zij zelf, gniffelend als twee uitgelaten<br />

kwajongens, bereidden. Zondags stuurde de pater zijn<br />

djongos het bos in om met zijn kameraden op te trekken en zij hadden<br />

het rijk alleen. Het was plezierig zo'n beetje te kokkerellen,<br />

hoewel Evert ernstige bezwaren had tegen de grote hoeveelheden<br />

lissa en lombok, die de pater door het eten werkte. „Mijn maag<br />

brandt af," beweerde hij, maar pater Piet bulderde zijn bezwaren<br />

weg. „Rijst moet gekruid zijn!" riep hij uit. „Neem van mij aan,<br />

manneke, binnenkort eet je Spaanse peper of het een snoepje is."<br />

De tafel werd feestelijk gedekt met een van de twee beddelakens,<br />

die de missie rijk was en die werden bewaard voor de hoge, kerkelijke<br />

omes, die wel eens een enkele maal hun eerwaarde neuzen<br />

naar Wembi kwamen uitsteken. In plaats van de blikjes van alle<br />

dag kwamen er schalen en borden van aardewerk op tafel; een<br />

echt servies met rode en blauwe bloemetjes.<br />

„Da's 'n cadeautje van ons moeder uit kampong Ulvenhout bij<br />

Breda," zei pater Piet glunderend. „Ze heeft er nog twee schone<br />

bloemvazen bij gepakt voor de kerk. Zeg niet, dat ik geen verwend<br />

mens ben. Ga zitten, peer, en laat het je goed smaken."<br />

Na het eten gingen ze op de voorgalerij zitten met hun koffie.<br />

Pater Piet deed heel geheimzinnig met een blikje, dat hij uit de<br />

89


la van zijn bureau haalde. „Ook van ons moeder!" zei hij, triomfantelijk<br />

twee in plastic-kokertjes verpakte sigaren omhoog stekend.<br />

„Toe maar, het kan niet op," zei Evert verrast.<br />

Zij zaten naast elkaar in hun stoelen geleund en zogen tevreden<br />

aan hun sigaren. De rust van de middag zweefde in het blauw van<br />

de rookslierten rond hun hoofden.<br />

„Ik ga morgen verder," zei Evert plotseling. Hij moest er toch eens<br />

mee voor de dag komen. „Eerst naar Kombjeti. Ik wil dat jagesfeest<br />

wel eens zien. Het Bestuur is er glad tegen en voor ze het<br />

helemaal verbieden, wil ik de kans toch nog even waarnemen."<br />

Pater Piet wendde zijn gezicht niet naar hem toe. Hij bleef voor<br />

zich uit zitten kijken. „Je kunt niet gek worden wanneer je wilt,"<br />

zei hij ten slotte. „Daar staat een tijd voor, als ik het wel heb. Je<br />

kunt beter hier blijven, Evert, nog wat aansterken en zo..."<br />

„Net als Hans en Grietje bij de heks," grinnikte Evert, ondanks<br />

zichzelf een beetje gepikeerd over het woord „aansterken".<br />

„Bedankt!" zei pater Piet, even met zijn vingers tegen zijn slapen<br />

tikkend. „Ik weet, dat ik niet van de schoonsten ben, maar een<br />

heks is me toch te grijs."<br />

Evert lachte en zei: „Ik voel me weer helemaal fit."<br />

Pater Piet haalde zijn schouders op. „Je moet het natuurlijk zelf<br />

weten, maar je bent volslagen idioot als je het doet."<br />

Evert ging rechtop zitten. „Nou moet je eens goed luisteren," zei<br />

hij, de pater strak aankijkend. „Je bent, zolang ik hier was, als een<br />

vader voor me geweest. Dat mag gerust wel eens gezegd worden.<br />

Maar ik begrijp werkelijk niet waarom ik gek ben als ik morgen<br />

doortippel. Stel je nou eens voor, dat Van Weghen plotseling kwam<br />

opdagen, dan moest ik evengoed verder. Nee, ik kan het beter op<br />

mijn eentje doen. Ik kan dan mijn eigen tempo bepalen. Een dagje<br />

rustig lopen en ik ben in Kombjeti. Zou ik daar uitgeput aankomen,<br />

dan kan ik er altijd een dag of wat blijven hangen om weer<br />

bij te komen, zeg nou zelf."<br />

90


Pater Piet trok zijn wenkbrauwen op. „Ik heb het allang afgeleerd<br />

iemand, die eigenwijs is, tot andere gedachten te brengen. In jouw<br />

plaats wachtte ik nog een weekje, maar je moet het natuurlijk zelf<br />

weten. Als jij wat in je hoofd hebt..."<br />

„... heb ik het niet in mijn schoenen," zei Evert tevreden.<br />

Het liep al tegen donker, toen hij afscheid nam van pater Piet, de<br />

vrolijke, vaderlijke vriend, de onvermoeibare zwoeger in de wijngaard,<br />

die de Here hem te verzorgen had aangewezen. „En doe<br />

de groeten aan de concurrentie," zei hij lachend, „vergeet ze niet,<br />

Evert. Vooral aan dominee Paalman, da's een reuze geschikte peer<br />

en we hebben wat afgelachen samen, toen ik hem een paar maanden<br />

geleden in Kota Baroe trof."<br />

Evert liep langzaam tussen de kamponghuizen door, de heuvel van<br />

de missie af en klom naar boven, naar het posthuis, waar Papoea<br />

Poesjie de barang voor de tournee al bijna had ingepakt. Een week<br />

geleden had Evert zijn bediende Hermannus naar zijn kampong<br />

teruggestuurd, omdat hij hele dagen in de oetan zat en er nooit was<br />

als Evert hem nodig had. Hij had het, zoals pater Piet het uitdrukte,<br />

wel van eieren gemaakt. Hermannus was half-huilend en<br />

met een boos, donker gezicht de oetan ingelopen, terug naar Arso.<br />

De zwaarste straf was wel, dat hij nu zijn plaats op de politieschool<br />

in Kota Baroe verbeurd had en het was Hermannus' grootste<br />

ambitie geweest daar ooit te komen. Poesjie, zijn opvolger, was een<br />

beste jongen; goedig, wat dom en langzaam, maar uiterst gewillig.<br />

Evert geloofde, dat hij het met Poesjie voor de rest van de tournee<br />

best zou kunnen stellen.<br />

III<br />

1 ot Wembi was er iets geweest, wat met wat goede wil en fantasie<br />

een weg genoemd kon worden. Voorbij Wembi, in de richting van<br />

Kombjeti, kon zelfs de verbeeldingrijkste optimist geen weg ont-<br />

91


dekken. Waar zij over liepen was een Papoea-pad, niet meer dan<br />

een platgetrapte streep gras en struiken, die zich tussen de bomen<br />

en over de boomwortels slingerde, door kali's liep, opkroop tegen<br />

steile hellingen langs en over enorme rotsblokken, die er lagen als<br />

had een reuzenhand hen in een woede-aanval als dobbelstenen op<br />

de wereld geworpen. Naar Kombjeti was het een onafgebroken beklimmen<br />

van bergen, gevolgd door levensgevaarlijke afdalingen<br />

langs gladde, algenbegroeide rotsen, met de volgende, nog hogere<br />

berg als een dreigende schaduw voor zich.<br />

Evert liep, zoals hij van plan was geweest te lopen: rustig en langzaam.<br />

Hij had uitgerekend, dat hij in dit tempo, met rustpauzen om<br />

het uur, voor donker in Kombjeti zou aankomen. Er was geen<br />

enkele reden om zich te haasten. Trouwens, daar waren de berghellingen<br />

te steil en het Papoea-pad te onbegaanbaar voor. Het was<br />

een uitputtend klimmen over gladde, natte boomstronken en hoge<br />

rotsblokken, wier scherpe kanten hem zijn handen en knieën pijnlijk<br />

verwondden.<br />

Toch ervoer hij het vermoeiende klimmen en het uiterst gevaarlijke<br />

afdalen als een bevrijding na de nachtmerrie van de wondkoortsen,<br />

de wurgende angst-nachten en de tomeloze bandjir in<br />

kampong Almin. Hij had nu weer een doel voor ogen. Het was het<br />

positieve, na het wachten op herstel in Wembi.<br />

Met een grijns van spot dacht hij aan de woorden van pater Piet:<br />

„Je moest maar hier blijven om aan te sterken!" — Hij zal bedoeld<br />

hebben: om vetgemest te worden.<br />

Ja, de inspannende activiteit van de bergtocht was heerlijk. De<br />

uren vlogen voorbij en de vermoeienissen wogen maar half zo<br />

zwaar als vroeger.<br />

Toen hij aan de vlakke oever van de Deoer-kali halt hield voor het<br />

middagmaal, ontdekte hij, dat zijn rechterschoen van de hak tot<br />

aan het puntje van zijn zool gescheurd was. Het ongelijke bergterrein,<br />

met de afschuwelijk scherpe rotsblokken, was zelfs te veel<br />

92


voor stevige schoenen als de zijne. Hij zat er een tijdje mee in zijn<br />

hand en verwisselde ze toen, met een zucht, voor een paar linnen<br />

sluipschoenen. — Nu kan ik net zo goed op mijn blote voeten gaan<br />

lopen, dacht hij en hij hoopte vurig, dat ze het toch nog even zouden<br />

uithouden. Er zat anders niet veel meer op dan zich tot Waris<br />

te laten dragen.<br />

— Maar als dat de enige tegenslag is tot Kombjeti, mag ik niet<br />

mopperen, dacht hij, terwijl hij, aan de bruisende kali gezeten, de<br />

sago-koekjes, geweekt in klappermelk, verorberde. — Helemaal<br />

zonder narigheid zal het wel niet lukken.<br />

Hij merkte, dat hij zich het gematigde pessimisme van een ervaren<br />

oetanloper reeds eigen begon te maken.<br />

Na het eten ging hij verder, de kali over, de zoveelste berghelling<br />

op. Hij vorderde sneller dan hij dacht en ruim drie uur voor zijn<br />

berekening bereikte hij Kombjeti.<br />

Hij werd opgewacht door de korano, een oude man met een pokdalig<br />

gezicht en ruwe, grijze baardstoppels rond de kin. Hij had<br />

een lange, puntige neus, die bijna zijn bovenlip raakte. Hij sprak<br />

geen woord Maleis. Poesjie werd er bij geroepen om als tolk op te<br />

treden, doch met diens geringe talenkennis en langzaam begrip<br />

duurde het geruime tijd, voor Evert en de korano enigermate van<br />

elkanders bedoelingen op de hoogte waren. De korano bracht hem<br />

naar het posthuis, dat op een afgelegen heuvel was gebouwd. Het<br />

was een wrakke bamboehut, die aan alle kanten kraakte en kreunde<br />

als stond zij op het punt van instorten. Het mandihok zakte in<br />

elkaar, zodra Evert het betrad. Het water moest door de vrouwen<br />

van de kampong de heuvel op worden gebracht in kleine bademmers.<br />

Het was vies, stinkend, grijs water. Van enige verfrissing<br />

bij het baden was geen sprake.<br />

Evert stond voor het posthuis en rookte een sigaret. De heuvel,<br />

waarop hij stond, lag laag in een nauwe ring van hoge, dicht beboste<br />

bergen. De toppen staken in dichte, laaghangende wolken-<br />

93


massa's, die in slierten de hellingen afrolden en als zwevende, witte<br />

gewaden boven de bomen hingen.<br />

Beneden in de kampong krijste een kind...<br />

IV<br />

JVombjeti danste ...<br />

Maanden tevoren waren de mannen van de kampons? de bossen ingetrokken<br />

om eten te verzamelen voor het feest. Sago-palmen vielen<br />

onder het kappend geweld van hun scherpe bijlen krakend<br />

door de oetan en wilde varkens zakten dof-rochelend door hun<br />

voorpoten en stierven onder de snelle flits van pijlen. Het voedsel<br />

werd de kampong ingedragen en opgetast. Sago-koeken en hompen<br />

gebrand varkensvlees, het eten voor de genodigden — en wee hem,<br />

die het wagen durfde geen acht op een uitnodiging te slaan! — en<br />

de kampongbevolking.<br />

Het terrein voor het heilige huis, een paar honderd meter buiten de<br />

kampong gelegen, werd schoongekapt en aangestampt. Dagenlang<br />

bonsden de stampers tussen de uitgespreide benen der vrouwen,<br />

totdat de bodem zo hard als gebakken leem was geworden.<br />

Onder het stampen door hadden zij, met schuwe eerbied en vrees<br />

in hun ogen, gezien hoe de mannen rond het sacrale huis een pagger<br />

van sago-bladeren hadden opgetrokken. Zij wisten het: achter<br />

deze beschutting maken de mannen zich gereed voor de dans. In<br />

de dans zullen zij niet langer onze mannen zijn, doch jiemsa, de<br />

geesten van onze voorvaderen. Vloek en dood komen over ons, zo<br />

wij hen als mannen en niet als geesten herkennen. Onze mannen<br />

worden jiemsa, hadden zij gepeinsd, — jiemsa of jejonggoewai,<br />

aofrai of janges, dansende geesten in ons midden. Dat de vruchtbaarheid<br />

over ons komen moge...<br />

Kombjeti danste...<br />

94


De schelle, krijsende kreten van de dansenden stegen omhoog,<br />

boven de bomen uit tegen de bergen op. Zij weerkaatsten in duizenden<br />

echo's.<br />

„Wah ... Wah ... Wah ..."<br />

De donkere tonen der kaio foef, de dikke, houten fluiten, pijpten<br />

dof de ondertonen, de trommen dreunden in eindeloze rhythmiek.<br />

Het golfde bonzend door de kampong. Uren achtereen, van het<br />

ogenblik dat het licht nog nauwelijks aan de oosterkim geboren<br />

was, tot ver voorbij de schemer, als de duisternis in kille kou de<br />

hitte van de dag had weggespoeld. Uren achtereen, weken aan één<br />

stuk, één ononderbroken rhythme, uit de diepste diepten der oerinstincten<br />

opstijgend en naar buiten berstend in een schier nimmer<br />

eindigende orgie van gebaar en klank.<br />

Kombjeti danste...<br />

Mensen werden tot geesten, angstaanjagend in de grimmige maskering<br />

van hun lichamen, uitbundig getooid met de felle kleuren<br />

van duizenden vogelveren. Rondom stond de eeuwig groene muur<br />

van de oetan, mysterieus reliëf verlenend aan de demonie van haar<br />

wezen. De geesten dansten de eeuwenoude passen, die ziekte, dood<br />

en onvruchtbaarheid verbeeldden in duivelse bedreigingen. Zij waren<br />

het tot leven gewekte oerwoud.<br />

Kombjeti danste ...<br />

In lange rijen stonden de mannen naast elkaar. Op het hoofd een<br />

lange rotanstok, omwonden met de zwarte, harige veren van de<br />

casuaris, gekroond met de wit-gele, gouden schoonheid van de<br />

staart van de paradijsvogel, de boeroeng koening, de koningsvogel<br />

van de oetan. Daar omheen een raam van rotan, waaraan het hele<br />

weergaloze kleurenpalet van Nieuw-Guinea's vogelwereld bloosde,<br />

afgestoken met lange haneveren, omzoomd met snoeren oranje<br />

kaibons en djoeroeks. Aan de uiteinden hingen in zware trossen de<br />

dikke veren der kroonduiven en jaarvogels.<br />

Kombjeti danste...<br />

95


De gezichten der mannen waren verborgen achter de van touw<br />

gevlochten maskers, bizar beschilderd in een bonte wirwar van<br />

kleuren en lijnen. Dikke snoeren vruchten hingen aan de hals, langs<br />

het lichaam, tot op de borst, die, zoals het hele lichaam, met rode<br />

en zwarte ruiten, verdeeld met witte strepen, was beschilderd. Om<br />

het middel spande een nauw snoer van schelpen en varkenstanden,<br />

waar onder het dansen de kleurig beschilderde peniskoker met<br />

droge, korte tikjes tegenaan stootte. Van de armen hingen, in brede<br />

gordijnen, lange grasvezels omlaag. De benen en armen waren<br />

overal omspannen door banden met varkenstanden en belletjes en<br />

schelpjes. Het maakte een tinkelend geluid, dat in zijn massa juist<br />

niet teloor ging in de orgie van lawaai rondom.<br />

Kombjeti danste...<br />

De demonen sprongen, hoog opverend, van het ene been op het<br />

andere. Ze maakten drie passen voor- en drie passen achteruit en<br />

sprongen weer, terwijl zij zich omdraaiden. Zij kreten hoog-gillend<br />

en zonder enige afwisseling: „Wah ...! Wah...! Wah ...!", een<br />

monotoon krijsen op het primitieve leitmotiv van het ongebonden<br />

bosleven.<br />

Kombjeti danste...<br />

De vrouwen dansten in twee rijen voor en achter de mannen mee.<br />

Zij waren on versierd. Zij droegen alleen een schaamschortje en in<br />

•de oren lange varkenstanden en benen ringen. Op iedere rug<br />

bengelde een stokje, dat met een vezel aan het voorhoofd was vastgebonden.<br />

Aan het stokje waren veren, tanden en belletjes bevestigd,<br />

die heen en weer wipten en tinkelden in de eentonige<br />

cadans van het bewegende lichaam. De hoofdvrouw hield een doek<br />

boven haar hoofd als afweermiddel tegen de bedreigingen der<br />

demonen, die op haar aan dansten. Zij mochten hun eigen mannen<br />

niet herkennen. Zij zouden aan stukken worden gescheurd en hun<br />

lichaamsdelen zouden worden verspreid, als zij ook maar met het<br />

geringste teken lieten blijken, dat zij wisten, wie er achter de af-<br />

$6


grijselijke maskers verborgen zaten. Zij trachtten de geesten te verdrijven<br />

en dansten, terwijl zij lange, harde schreeuwen de lucht instootten.<br />

Kombjeti danste...<br />

Tussen de dansers zwermden kleine, pikzwarte varkentjes, de<br />

jongen van de voor het feest geschoten moederdieren. Kinderen<br />

hingen aan de lichamen der moeders vastgebonden en werden gezoogd,<br />

terwijl de vrouwen extatisch de dansbewegingen maakten.<br />

Urenlang dansten zij zonder ophouden en zonder een spoor van<br />

vermoeidheid, zonder afwisseling van thema, zonder variaties.<br />

„Wah...! Wah...! Wah...!"<br />

Evert Caldenhove onderging de dans-orgie der Papoea's in het<br />

begin met de nieuwsgierige belangstelling van een toerist, die<br />

Marken of Volendam een bezoek brengt. Later werd hij gegrepen<br />

door de demonie van de beweging en het rhythme en ten slotte<br />

werd het een obsessie voor hem.<br />

Hij zat aan de rand van het dansterrein en hij had het gevoel of de<br />

satan zelf rond hem sloop. In onderbewuste afweer tekende hij<br />

met een rotanstokje een cirkel rond zich in de aarde. Hij zat in die<br />

cirkel als op een eiland in een woedende oceaan. De dansers merkten<br />

hem niet op. Zij zagen hem wel, maar hij was hun volkomen<br />

onverschillig. De dans doorschokte hun lichamen, deed hen rijzen<br />

tot ongekende hoogten van extase. De aarde zelf scheen te bewegen,<br />

de oetan rondom trilde groen, de hemel golfde als vervuld<br />

van een compacte massa duivels en demonen, zwierend en<br />

zwaaiend op de cadans van het eeuwige rhythme. Het was een<br />

heksensabbat.<br />

Het boeiende in het schouwspel, de kermesse héroique, zoals bij<br />

het in het begin had opgevat, maakte plaats voor een benauwenis,<br />

die hem ten slotte op de vlucht dreef.<br />

Hij sliep slecht die nacht, telkens opschrikkend uit zijn slaap,<br />

97


direct weer overvallen door het gillen der dansers en het eentonige<br />

pijpen van de kaio foef. Hij verzette zich drie dagen lang tegen de<br />

macht van het rhythme en besloot toen hals-over-kop te vertrekken.<br />

Er lagen nog enkele zware dagmarsen vóór hem naar Waris.<br />

Maar Kombjeti bleef dansen ...<br />

98


ZESDE HOOFDSTUK<br />

I<br />

X oen hij 's morgens om zes uur bij de barang voor het posthuis<br />

stond, gereed om te vertrekken, was er geen drager te bekennen.<br />

In de kampong, op de heuvel tegenover hem, raasde het dansfeest,<br />

het posthuis omspoelend met de eindeloze golfslag van het hoogopgierend<br />

„Wah ...! Wah...! Wah...!"<br />

Er trok een boze rimpel tussen zijn wenkbrauwen en hij gaf Poesjie<br />

bevel de kampong in te gaan om de dragers op te halen. Hij keek<br />

de jongen na, toen deze zich langs de heuvelhelling omlaag repte<br />

en ging op een barang-blik zitten. Hij stak een sigaret op, maar<br />

na een paar trekken gooide hij haar weg. — Niet roken, dacht hij.<br />

— Direct zit ik in de bergen achter mijn adem.<br />

Hij had wel gemerkt, dat het roken invloed had op het tempo,<br />

waarmee hij liep en het had hem veel wilskracht gekost het te beperken<br />

tot een paar sigaretten 's avonds, als hij in het bivak was<br />

aangekomen. Vooral 's morgens was het niet gemakkelijk. Aan de<br />

ene kant was het een gewoonte en aan de andere kant vond hij het<br />

prettig op zijn nuchtere maag, met langzame trekken, van zijn<br />

sigaret te genieten.<br />

Poesjie kwam naar boven klauteren. Hij keek als een angstige hond,<br />

die een pak slaag verwacht. Hij meldde met een zacht, benepen<br />

stemmetje, dat de dragers nog lagen te slapen.<br />

99


Evert sprong op. „Heb je ze dan niet uit hun bed getrapt?" riep hij<br />

boos.<br />

„Ze waren moe, toean. Zó moe. Ze hebben gedanst..."<br />

„Niks mee te maken!"<br />

Evert deed een stap vooruit. „Haal de korano! Direct!"<br />

Poesjie maakte zich als een haas uit de voeten.<br />

— Dat ook nog, dacht Evert wrevelig, terwijl hij zich weer op het<br />

barang-blik liet zakken. — De heren liggen nog op één oor, moe van<br />

het dansen ...<br />

„Wah...! Wah...! Wah...!" dreunde het uit de kampong.<br />

Het geluid ergerde hem ineens, het wekte zelfs weerzin in hem op.<br />

De korano kwam buiten adem de heuvel ophollen.<br />

„Toean..."<br />

Evert stond op. „Waar zijn die snertkerels?" schreeuwde hij en hij<br />

hield zijn horloge onder de neus van de korano. „Halfzeven is het!<br />

Zie je het? Halfzeven!"<br />

De korano knikte ijverig, hoewel hij in zijn leven nog nooit een<br />

horloge had gezien, laat staan dat hij wist wat het was. Hij kroop in<br />

zijn schulp voor de woedende blik van Evert. Hij kende de toean<br />

niet meer terug, nu hij diens vriendelijke glimlach miste. De dragers<br />

waren er niet, ja, dat was vervelend. Met een vergoelijkend<br />

gebaar legde hij bei zijn handen tegen zijn wang en knikte zijn<br />

hoofd opzij. „Koelie tidoer," zei hij langzaam. „Mwrrrrrr...<br />

Mwrrrrrr..." Hij snorkte. „Dansa... dansa!" voegde hij er nog<br />

verduidelijkend aan toe.<br />

„Ga ze halen!!" bulderde Evert en tegelijkertijd had hij het idee,<br />

dat hij zich op een geweldige manier stond aan te stellen. Die opgeschroefde,<br />

kunstmatige woede ging hem niet goed af. Ergens in<br />

hem verzette er zich iets tegen. „Je speelt maar behoorlijk op je<br />

poot," had Van Weghen gezegd. „Als je je als een halve zachte gedraagt,<br />

zien ze dat heus niet als een te waarderen vriendelijkheid<br />

van jouw kant, maar als een teken van zwakheid. Denk daar aan,<br />

100


als je niet halverwege in de oetan wilt blijven steken om te verkommeren!"<br />

Het was misschien wel zo. Zelfs de zachtzinnige pater<br />

Piet moest af en toe met enige verheffing van stem spreken als hij<br />

iets gedaan wilde hebben. Maar ideaal vond Evert het niet.<br />

„Het zijn geschikte jongens," had Van Weghen gezegd, „maar ze<br />

hebben de kuren van kinderen en zonder koloniaal op te treden<br />

moet je ze af en toe wel laten weten, dat je er ook nog bent. Kijk,<br />

je kunt het die lui niet uitleggen, dat je hier niet bent gekomen om<br />

van ze te profiteren. Mijn hemel! Profiteren kun je overal ter<br />

wereld beter doen dan op Nieuw-Guinea. Wij hebben hier een<br />

taak. Een hele bevolking dient uit het stenen tijdperk naar boven<br />

gehaald te worden en zachte heelmeesters maken stinkende<br />

wonden."<br />

Terwijl de korano, gevolgd door Poesjie, de heuvel afholde om de<br />

dragers, die tot diep in de nacht hadden gedanst en nu doodop op<br />

hun tampatjes lagen te snorken, te porren, ging Evert ondanks alles<br />

glimlachend zitten. De situatie, waarin hij verkeerde, deed hem<br />

denken aan een zijner kennissen, die eens zijn zoontje behoorlijk<br />

onder handen had genomen, omdat hij op straat was blijven spelen,<br />

in plaats van naar huis te komen voor het avondeten. — Het zijn<br />

kinderen, dacht hij. — En je kunt van ze gaan houden, beweerde<br />

pater Piet. Alleen liefde kan hier iets bereiken, zei hij. Liefde betekent<br />

ook strengheid op zijn tijd. Er is zo ontzettend veel van ze<br />

te maken...<br />

De dragers kwamen langzaam de heuvel op en stonden even later<br />

voor hem met wezenloze slaapgezichten. Hij zag wel in, dat het<br />

weinig zin zou hebben de kerels nog eens extra de huid vol te<br />

schelden. Zwijgend wees hij op de barang.<br />

Zij bukten zich en bonden de pakken met de vezelbanden rond hun<br />

voorhoofd op hun rug en liepen in ganzepas achter elkaar de<br />

oetan in.<br />

De korano stond er bij met een uitdrukkingloos gezicht. Hij was<br />

101


met zijn gedachten bij het feest, dat met onverminderde geestdrift<br />

verder ging. Het was meer plicht, dan vriendelijkheid, dat hij bij<br />

Evert's vertrek aanwezig was.<br />

Evert liep met Poesjie achter de dragers aan het smalle modderpad<br />

op de oetan in. Hij had nog geen honderd meter gelopen toen hij<br />

iemand achter zich aan hoorde komen. Hij stond stil en draaide<br />

zich om. Even later dook er een Papoea-meisje uit het groen op. De<br />

meisjes uit de kampong kreeg hij weinig te zien, omdat zij door de<br />

ouders tot haar huwelijk binnenshuis worden gehouden en alleen<br />

buiten mogen voor wat licht werk.<br />

Het meisje boog even schuchter in zijn richting, schoof toen schuw<br />

langs hem heen naar Poesjie en sprak met hem in een dialect, dat<br />

voor Evert alleen maar uit medeklinkers scheen te bestaan. Zij gaf<br />

de jongen een pakje geroosterde bananen en sago-koekjes in bladeren<br />

verpakt, en rende toen als een hinde terug de oetan door<br />

naar de kampong. Af en toe kreet zij luid en doordringend en<br />

Poesjie antwoordde, ook toen zij allang niet meer te horen was.<br />

Evert liep verder. Hij lachte naar zijn bediende. „Was datje vrouw,<br />

Poesjie?" vroeg hij, maar hij kreeg slechts een vreemd, halfverlegen<br />

lachje ten antwoord.<br />

— Van de liefde en het huwelijk van de mensen hier zal ik wel<br />

nooit veel leren begrijpen, dacht hij. — Misschien zie ik alleen de<br />

dingen, zoals ze door de adat bepaald zijn, maar in het wezenlijke<br />

dring ik niet door.<br />

Hij herinnerde zich een gesprek, dat hij eens, op een avond in Kota<br />

Baroe, met Van Weghen had gehad. „Dat zijn dingen, waar je<br />

eenvoudig niet achter kunt komen," zei hij. „Je moet begrijpen, dat<br />

wij met de Papoea alleen maar goed van gedachten kunnen wisselen<br />

als het over zuiver materiële dingen of uiterlijke verschijningsvormen<br />

gaat. De diepste gedachten en gevoelens zijn niet uit te<br />

drukken, omdat... zij die zelf niet kennen, althans zich niet gerealiseerd<br />

hebben. Wij komen er in de toekomst ook niet achter.<br />

102


Zodra de Papoea meer ontwikkeld is geworden en zijn denkwijze<br />

zich op westerse wijze oriënteert, gaat het contact met zijn lagerontwikkelde<br />

stamgenoten verloren. Hij kan zich dan niet meer<br />

voorstellen hoe hij vroeger over liefde dacht, waarschijnlijk omdat<br />

hij er in wezen nooit werkelijk bij stilstond. Er valt dus, als je het op<br />

de keper beschouwt, niet over te redeneren, Evert. De subtiliteit<br />

van het begrip liefde is alleen te vangen en te verwoorden als wij<br />

het beredeneren vanuit het standpunt en de mentaliteit van de<br />

mens, die het betreft. Wij kunnen de gedachtengang van een<br />

Papoea, over alles wat met de aantrekkingskracht der mensen te<br />

maken heeft, niet volgen. Aan de andere kant zou ik niet zomaar<br />

klakkeloos willen aanvaarden, dat het bij hen zuiver en alleen op<br />

instinct berust. Het dierlijke van de geslachtsdrift, gericht op de<br />

instandhouding van de soort, is het niet alleen. Het is meer, maar<br />

wij weten niet hoeveel meer..."<br />

Dat had Van Weghen gezegd. Daarnaast stond de adat, die bij<br />

het huwelijk werd gevolgd.<br />

Als het meisje geslachtsrijp is, wordt zij door haar familie in optocht<br />

naar het huis van haar toekomstige man gebracht. Zij loopt<br />

dan diep gebogen aan de hand van haar moeder of een oudere<br />

vrouw en wordt langs een achter-ingang het huis binnengebracht,<br />

waar zij in een donker kamertje wordt opgesloten. In het hoofdvertrek<br />

vindt de maaltijd plaats. Het gewone voedsel komt op tafel,<br />

zij het dan in wat grotere hoeveelheden dan gewoonlijk. Daarna<br />

vertrekt de familie weer, het meisje met zich meenemend. Het<br />

huwelijk is dan voltrokken, dat wil zeggen, administratief. De geslachtsdaad<br />

volgt pas weken later. Dan komen vrouwen uit de<br />

kampong naar het huis van het meisje en vragen haar mee te gaan<br />

het bos in om hout te sprokkelen. Het meisje weet tevoren wat er<br />

gaat gebeuren, want ergens onderweg zit de man tussen de struiken<br />

verborgen. Als zij voorbijkomt, springt hij te voorschijn en sleurt<br />

103


haar met zich mee de oetan in. De vrouwen rennen giechelend<br />

terug naar de kampong.<br />

„En hoewel een man, die genoeg heeft van zijn vrouw, haar zonder<br />

meer kan ruilen voor een andere uit de kampong, komt overspel<br />

nagenoeg niet voor," zei Van Weghen. „Overspel wordt met de<br />

dood gestraft. De schuldigen worden doorzeefd met pijlen, waarna<br />

hun lijken de oetan worden ingesleept. Worden er mannen of<br />

vrouwen ziek, dan laten zij hen links liggen. Sterven zij, dan is het<br />

goed. Worden ze beter, dan is het ook best. Ik ben geneigd dit niet<br />

als harteloosheid of onverschilligheid te brandmerken. De ziekte is<br />

een boze geest en de mens, die er door wordt bezeten, moet het<br />

maar alleen tegen hem uitvechten. Daar mogen de anderen zich<br />

niet mee bemoeien. Kijk, Evert, je ziet dus wel, dat je uit deze<br />

dingen moeilijk het liefdegevoel, dat wij kennen en hoogachten,<br />

kunt peuren, hoewel je het daarentegen niet zou mogen ontkennen."<br />

En Poesjie schreeuwde door de oetan en van ergens ver weg in de<br />

richting van Kombjeti antwoordde een meisje, dat hem achterna<br />

was gelopen om hem haar kleine geschenk te geven.<br />

II<br />

xien uur voor het bivak Meor viel de eerste regen. Evert had hem<br />

al van ver horen aankomen; een zacht bruisen als van een verre<br />

kali. De toppen van de bomen begonnen te wiegen en te kreunen in<br />

de aanwakkerende wind. Het licht, het groene, schemerachtige<br />

licht, dat door de bladerenmuur boven zijn hoofd wist door te<br />

dringen, verkilde en tussen de bomen en de struiken wrong zich<br />

een dikke, grijze nevel, laag dampend over de vochtige grond.<br />

En plotseling was de regen er. Hij viel niet. Hij was overal en uit<br />

alle richtingen. Hij kwam uit het oerbos zelf. De nevel verdichtte<br />

104


zich tot water, zwaar en dik, dat gierde uit de toppen der bomen<br />

en uit de ondoordringbare struiken aan de voet en langs de stammen<br />

van de bosreuzen. De regen scheen uit de grond op te springen<br />

uit duizenden bronnen.<br />

De bergen leken onherbergzamer en ruiger dan ooit tevoren. De<br />

bladeren van de bomen lagen in een meterdikke brij op de grond te<br />

rotten en maakten het lopen tot een vallend glibberen van de ene<br />

boomwortel naar de andere. Evert remde de vaart van zijn vallen<br />

aan takken en boomstammen. Handen en voeten moest hij gebruiken<br />

om bij het naar boven klauteren niet uit te glijden en neer<br />

te storten in diepe afgronden. Hij vorderde slechts een paar honderd<br />

meter per uur. Het afdalen was nog verschrikkelijker. De<br />

borrelende bladerenbrij bood geen enkel houvast aan de voeten.<br />

Het enige wat hij kon doen, was vallen van boom tot boom, van<br />

struik tot struik, zijn lichaam openschrammend en kneuzend aan<br />

scherpe doornen en hard hout.<br />

In de dalen stortten zich de berg-kali's met donderend geweld<br />

langs en over de rotsblokken naar beneden. Een landschap van een<br />

ruige, woeste schoonheid, zó groots, dat Evert zich nauwelijks kon<br />

voorstellen, dat een mens zich ooit hier gewaagd zou hebben.<br />

Maar de dragers, die voor hem uitsjouwden, zochten zeker hun<br />

weg en zij zagen paden, zo klein als het nauw zichtbare spoor van<br />

een bosdier.<br />

Toen de regen begon te vallen, verhoogden zij het tempo. Bij de<br />

afdalingen renden zij de hellingen af met een gemak en een<br />

souplesse, welke Evert hun benijdde. Zij wilden zo spoedig mogelijk<br />

bivak Meor bereiken. Daar vielen zij uitgeput op de grond,<br />

gooiden de barang van hun schouders en rolden dikke, vormloze<br />

strootjes van boven een vuurtje gedroogde bladeren. Zij hijgden<br />

en kreunden alsof zij nooit weer overeind wilden komen.<br />

Evert kwam als laatste binnen met Poesjie achter zich aan. Hij<br />

snakte naar adem van het harde lopen. Het water had hem door-<br />

105


weekt en het spoot tussen de voering van zijn kleren door in dunne,<br />

kleffe straaltjes. De hitte hing broeierig te vechten tegen de regen.<br />

Hij ging zitten en keek naar de lucht, die loodgrijs en zwaar boven<br />

hem hing. Het was duidelijk, dat de regen nog uren zou aanhouden.<br />

De dragers kwamen hem vragen of ze de nacht in het bivak mochten<br />

doorbrengen om de volgende morgen via Ampas naar Merren<br />

door te trekken. Een kort ogenblik dacht hij er over, aan hun verzoek<br />

gevolg te geven. Het was nog een vermoeiende tocht naar<br />

Ampas, urenlange klim- en daalpartijen en dat onder een steeds<br />

harder neerstromende regen. Maar toen zei hij bars, dat hij meteen<br />

doorging naar Merren. De dragers begonnen te mopperen en zelfs<br />

Poesjie kwam vragen of bij niet op zijn besluit wilde terugkomen,<br />

maar Evert schudde koppig zijn hoofd. Ze zouden direct doorlopen<br />

naar Ampas en vandaar naar Merren. Per slot van rekening was<br />

het de schuld van de dragers zelf, dat ze moe waren. Als ze niet tot<br />

diep in de nacht hadden gedanst, zouden ze nu fit geweest zijn. Hij<br />

wilde er geen rekening mee houden.<br />

„Maar ze hebben nog niet gegeten vanmorgen, toean," zei Poesjie.<br />

„Dan eten ze maar hier en dan komen ze ons maar achterna. Ik ga<br />

verder!" zei Evert wrevelig. — En je bent een lekkere doordrijver,<br />

dacht hij er achteraan. — Het is niet verstandig om die lui hier<br />

achter te laten. Tussen Meor en Ampas ligt een terreintje, waar je<br />

bleek van om je neus wordt, daar heeft zelfs pater Piet een heilig<br />

ontzag voor. Als ik nou doorloop, heb je kans, dat ze me kalm in de<br />

steek laten.<br />

Hij kwam in zoverre op zijn besluit terug, dat hij de dragers gelegenheid<br />

gaf eerst goed te eten. Maar daarna trokken ze verder,<br />

ze konden op hun kop gaan staan.<br />

Kampong Meor bestond uit zes hutten, die op de grond waren gebouwd.<br />

Het Bestuur had bevolen alle hutten op palen te bouwen,<br />

maar in Meor, waar hooguit zestig Papoea's woonden, was men<br />

106


daar nooit aan toe gekomen. Evert ontmoette de korano, een schrale<br />

man, wiens enige kennis van het Maleis bleek te bestaan uit een<br />

paar maal herhaald: „Selamat hari, toean," zodat de conversatie<br />

binnen de minuut doodviel.<br />

Na drie kwartier kwamen de dragers overeind, nog moe en niet<br />

uitgeslapen, maar tenminste verzadigd. Evert trok met Poesjie achter<br />

hen aan de kali door en liep door het regengordijn de eerste<br />

helling op. Het was vier uren lopen van Meor naar Ampas en er<br />

was geen levende ziel te bekennen. Niets wees op de aanwezigheid<br />

van mensen, behalve het smalle, nauwelijks te onderscheiden<br />

paadje, dat in de grilligste bochten door het terrein slingerde.<br />

Hij kwam slechts langzaam vooruit, maar hij zag in, dat als hij zijn<br />

tempo opvoerde, hij deze urenlange marteling onmogelijk zou kunnen<br />

volhouden. Hij trachtte tijd en vermoeidheid te bevechten door<br />

zich te verbeelden, dat Heleen uit Holland was gekomen en in<br />

Kota Baroe op hem wachtte.<br />

De Amerikanen hadden in Kota Baroe huizen gebouwd, houten<br />

keten met een geprojecteerde levensduur van twee jaar; typische<br />

geringschatting van een in overvloed levend volk voor het materiaal,<br />

want de huizen stonden er nog steeds. Het was Evert opgevallen,<br />

dat zo'n primitieve behuizing met wat eenvoudige middelen<br />

bewoonbaar en gezellig gemaakt kon worden. Het zachte,<br />

vriendelijke licht van een schemerlamp, een paar gemakkelijke<br />

rotanstoelen, vrolijk-frisse gordijntjes, een aardig pulletje met bloemen<br />

... het verried de zorgende hand van een vrouw. Zo'n huisje<br />

werd een oase van rust en intimiteit. Hij meesmuilde bij de gedachte,<br />

dat zijn verlangen naar rust de eerstvolgende jaren belichaamd<br />

zou zijn in zo'n houten keetje, waarbinnen hij vergeten<br />

kon, dat hij maandenlang gevochten had met de barnende krachten<br />

ener verlaten en woeste natuur. Hij verlangde naar een klamboekamer,<br />

naar een taf ellaken, helder wit voor het ontbijt gespreid en<br />

hij stelde zich voor, dat hij eten zou van echte borden en drinken<br />

107


uit echte kopjes. Het gedeukte etensblik en de veldfles waren er<br />

iedere keer weer even zovele bewijzen van hoever hij van de beschaving<br />

verwijderd was. Hij had er zich op betrapt, dat hij in de<br />

kleine dingen, zoals scheren en wassen en het gebruik van een lepel<br />

bij het eten, vocht tegen de degeneratie van het oerwoud. Hij wist,<br />

dat er niet veel voor nodig was te zakken tot het peil, waarop voor<br />

de oorlog zoveel kolonialen terecht waren gekomen, die ten slotte<br />

apathisch op de rand van de kampong te leven kwamen. De gedachte<br />

aan Kota Baroe, dat hem nu voorkwam als een hypermoderne<br />

stad met alle mogelijk denkbare luxe en oomfort, was<br />

zijn wapen tegen het verpauperen. Maar hij had ook geleerd, dat<br />

een man met weinig tevreden kan zijn: een bed om op te slapen,<br />

een etensblik als bord, een veldfles als beker en een sigaret van inlandse<br />

tabak, dikwijls in gewoon schrijfpapier gedraaid. Hij had de<br />

kleine vreugde leren smaken, die een kop gloeiend hete koffie zonder<br />

melk en suiker hem gaf en hij voelde zich 's avonds, als hij na<br />

het wassen een schone, maar bijna tot de draad versleten broek<br />

aantrok, in gala.<br />

Hij begon zich af te vragen of hij, na zijn terugkeer in Kota Baroe,<br />

de dingen, die hij vroeger als vanzelfsprekend had aanvaard, zou<br />

gaan her-waarderen en op hogere waarde schatten. Waarschijnlijk<br />

zou hij dat in het begin doen, maar later, als het gewone leven hem<br />

weer in zijn sleur meesleepte, zou het vervlakken en dan ... zou<br />

hij weer heimwee krijgen naar de oetan.<br />

Evert Caldenhove begon zich te realiseren, dat het bestaan van<br />

controleur bij het Binnenlands Bestuur hem danig in zijn ban begon<br />

te krijgen. Het zou meer worden dan een tournee door de<br />

binnenlanden.<br />

Het oerwoud, de mensen, die er hun primitieve existentie hadden<br />

en de enorme mogelijkheden, die er waren, fascineerden hem. Hij<br />

zou een leven krijgen, dat in werkelijkheid tournee was. Een kringloop<br />

van beschaving naar de rimboe, van rimboe naar beschaving<br />

108


en beide zouden de rust en de zekerheid van zijn bestaan uitmaken.<br />

Toen hij ten slotte drijfnat neerzakte op het bivak Ampas, was hij<br />

niet zo uitgeput als hij gevreesd had, na de verhalen van pater Piet<br />

over het terrein, dat hij achter de rug had. Het was hondenweer,<br />

maar tot zijn eigen verbazing had hij nog energie genoeg om na<br />

een korte rust door te trekken naar Merren. De slechte toestand,<br />

waarin het bivak van Ampas verkeerde, werkte wel aan dat besluit<br />

mee. De hut, waarin hij een onderkomen zocht, was zo lek als een<br />

mandje. Het water droop aan alle kanten door de atap heen.<br />

Tot Merren was het drie kwartier, maar hij rende en sprong door<br />

de gutsende regenvlagen en haalde het binnen een half uur.<br />

III<br />

De regen loeide oorverdovend door de avond en overstemde de<br />

koorzang der krekels en vermengde zich met het donderend bruisen<br />

van de Pambar-kali, die over de aarde golfde, het oerbos spoelend<br />

in een schuimende vloed.<br />

Maar in het bivak zelf was het droog. Het overhangende dak bood<br />

voldoende beschutting tegen de vlagende regen en de wanden van<br />

pisangbladeren en bamboe hielden de gierende wind verre.<br />

Evert's drijfnatte kleren hingen over een balk te drogen en werden<br />

stijf en grijs-grauw van de opdrogende modder.<br />

Hij had zich gewassen in de kali en als een uitdaging naar de gutsende<br />

regen een smetteloos-witte broek aangetrokken. Zijn rijst<br />

hing te pruttelen in een potje boven het vuur, dat hij vlak naast<br />

zijn hangmat had laten aanleggen, omdat de ene deken, waarover<br />

hij beschikte, te weinig beschutting bood tegen de koude, die verraderlijk<br />

met de regen en de wind meegolfde.<br />

De dragers zaten in de bijgebouwen. Hij kon de gebogen, zwarte<br />

109


silhouetten van hun lichamen zien afsteken tegen de flakkerende<br />

lichtschijn van het vuurtje, waar omheen zij gezeten waren.<br />

De regen, die met kletterend lawaai op het atapdak neerranselde,<br />

kreeg nu iets gezelligs, iets troostends. Het dak en de wanden van<br />

de hut bouwden zich rondom hem en het water streek er overheen,<br />

de intimiteit van het vertrek verdichtend tot een behaaglijk vertoeven.<br />

Evert lag met gesloten ogen, zich koesterend aan de<br />

warmte van het vuur. Hij hoorde het zachte gekletter van eetgerei,<br />

waarmee Poesjie bezig was en hij verbeeldde zich in een gemakkelijke<br />

fauteuil te zitten. Vlak naast hem brandde de haard...<br />

Hij was in de kamer, die hij tijdens zijn studententijd in Amsterdam<br />

had bewoond. Een grote kamer op de vierde verdieping van een<br />

oud grachtenhuis. Hij lag lui met zijn benen over de rand van de<br />

fauteuil en rondom hem was een zachte warmte met de geur van<br />

zoete tabak. Buiten was de regen, het leven van de stad dempend,<br />

met als enige speelsheid in het gestage vallen van het water het<br />

tintelende spel van plenzende waterdroppels in het donkere grachtenwater,<br />

waar de weerschijn der lantaarns duizenden malen werd<br />

gebroken en vervormd tot grillige lijnen en punten. Het was heerlijk<br />

zo te zitten in een van regen vervulde avond. Hij hing, zonder<br />

gedachten, in zijn stoel en luisterde naar de geluiden.<br />

Soms kon hij plotseling oprijzen, zijn jas aantrekken en met een<br />

oude hoed achter op zijn hoofd gedrukt de deur uitlopen, de regen<br />

in, de grachten langs helemaal tot aan het IJ, waar de beslotenheid<br />

van de stadsregen plaats maakte voor de ruwe, uit de vlakke polder<br />

aanbolderende wind, die hem de regen recht in het gezicht woei<br />

met duizend speldeprikken.<br />

Soms ook ging hij naar Heleen en haalde haar op voor een wandeling.<br />

Dan liepen zij samen door de natte avond, dicht langs de<br />

huizen, die hoog en donker boven hen oprezen. In het donker<br />

waren de huizen anders dan overdag. Des avonds waren zij in<br />

zichzelf gekeerd, besloten en vol zwarte afweer. En toch leefden er<br />

110


achter hun muren mensen. Het was prettig te fantaseren, wie er<br />

woonden en de kaleidoscoop van hun levens te verzinnen.<br />

Zaterdagsavonds stonden de werkers van het Leger des Heils bij de<br />

Westerkerk. De regen deed hen donker glimmen. Hun zingende<br />

stemmen klonken hoog en ijl door de natte avond. Het koper van<br />

hun muziekinstrumenten vlamde kil in het licht van de straatlantaarns.<br />

Een langsgierende tram duwde hun gezang weg in het<br />

ratelen van de wagens. De takken van de bomen dropen met uitgespreide<br />

vingers boven hen. De duisternis onder de bomen sloeg<br />

dood tegen de hoge muren van de kerk.<br />

De regen viel...<br />

De regen bracht Evert terug naar het bivak Merren. — Morgenochtend<br />

om vijf uur vertrek ik met mijn zeven dragers, dacht hij. —<br />

De laatste etappe naar Waris ...<br />

Dat was de werkelijkheid, maar de regen vlaagde hem heen en<br />

weer in de tijdloosheid van verleden naar heden en weer terug. Hij<br />

lag languit achterover in zijn hangmat en hij liet zich meevoeren in<br />

een behaaglijke willoosheid. Het verleden was nog nooit zo sterk<br />

aan hem opgedrongen als nu. Van het ogenblik af, dat hij de tournee<br />

begon, was het verleden iets onwerkelijks geweest, iets, waarvan<br />

hij zich nauwelijks kon voorstellen, dat het ooit een realiteit in<br />

zijn leven geweest was.<br />

— Misschien is het een teken, dat ik de oetan de baas ben gebleven,<br />

peinsde hij. — Ik herleef als Evert Caldenhove, die vroeger in Holland<br />

woonde en een eigen omgeving had en tegelijk ben ik Evert<br />

Caldenhove, het eilandje middenin een eindeloze oetan-oceaan. Ik<br />

sta op de drempel tussen wereld en oer-natuur en ik keer terug<br />

naar het verleden, naar de werkelijkheid van een eigen, vertrouwd<br />

leven. Doe ik dit om mijn eenzaamheid af te reageren? Is het een<br />

reactie op de vermoeienissen van de afgelopen uren, waarin ik over<br />

berghellingen glibberde? Of is het een begin naar mijn eigen evenwicht,<br />

dat balanceert tussen wereld en oetan? Groei ik boven beide<br />

111


uit...? Keer ik als mens terug naar mijn geestelijk niveau, zoals de<br />

kompasnaald zich steeds naar het noorden keert?<br />

De regen bruiste op het atapdak en hij liep door de stad met opgeslagen<br />

kraag, de handen diep in de zakken van zijn regenjas en<br />

zijn pijp, met af en toe een waaiende vonk, in zijn mond.<br />

De trams waren broeierig; er hing een muffe stank van natte<br />

regenkleren. De mensen hadden bleke gezichten en starende ogen.<br />

Uit de kroegen schetterde muziek. De verlichte winkel-etalages<br />

weerkaatsten rood, groen en helder wit op de natte trottoirs. Een<br />

hoge lichtreclame trilde over het asphalt. Langs hem heen liepen<br />

de duistere gestalten van mensen, sommige als grote vleermuizen<br />

onder zwarte parapluies. Een ver carillon rinkelde natte klanken<br />

over de verregende stad, die was uiteengevallen in duizenden<br />

aparte wereldjes, gescheiden door de regen, die ruiste ...<br />

Poesjie stond voor hem met een kop gloeiende koffie. De schakel<br />

met het verleden brak in een nieuwe, oorverdovende roffel van het<br />

water op het dak van het posthuis in bivak Merren.<br />

De nacht hing dik, log en nat over de wereld...<br />

IV<br />

JEvert schrok wakker. Hij ging rechtop zitten. Onafgebroken bulderde<br />

de regen rond de hut. Het was koud. Hij huiverde onder<br />

zijn deken. Zijn vuurtje was uitgegaan en het vertrek was vol<br />

schimmige schaduwen, waarvan hij zich verbeeldde, dat zij bewogen<br />

als hij er lang naar keek. Hij liet zich uit zijn hangmat zakken<br />

en schuifelde naar de deur. Buiten lagen de vuurtjes van de<br />

dragers onder het afdak na te gloeien in zachte sprankelingen rood<br />

vuur. Vlak voor de galerij hoorde hij een zacht kraken. Er bewoog<br />

zich daar iets. Voorzichtig liep hij verder, totdat hij bijna de regenvlagen<br />

middenin zijn gezicht voelde. In het bijna uitgedoofde vuur<br />

112


lag een varken. Het nam in de halve duisternis enorme afmetingen<br />

aan. Het was een kolos van een zwijn, zacht neerliggend in de<br />

warmte van het stervende vuur.<br />

Evert draaide zich om en zocht in het posthuis op de tast zijn<br />

karabijn en kwam terug naar de voorgalerij. Hij wipte de veiligheidspal<br />

om. Het tintelde in zijn bloed, toen hij het geweer ophief<br />

en aanlegde. Hij kon de kop van het varken niet onderscheiden en<br />

hij besloot snel twee kogels na elkaar af te vuren. Zo'n kans kreeg<br />

hij niet iedere dag. Hij spreidde zijn benen om stevig te staan op<br />

het doorzwiepende bamboe van de voorgalerij.<br />

De haan sloeg over met een droog, tikkend geluidje. Verder gebeurde<br />

er niets.<br />

Het varken stoof overeind, rende log een twintig meter, draaide<br />

zich toen om en knorde boos.<br />

Evert beet zijn tanden op elkaar en vuurde weer, maar ook de<br />

tweede patroon weigerde. — Nat geworden! dacht hij teleurgesteld<br />

en holde naar binnen om Poesjie's geweer te pakken, een onhandelbaar<br />

gevaarte uit de tijd van de Jappen.<br />

De jongen werd wakker en volgde hem naar buiten, maar toen hij<br />

opnieuw aanlegde, drukte Poesjie de loop omlaag. „Tida tembak,<br />

toean!" siste hij verschrikt. „Niet schieten! Het is het varken van<br />

de korano."<br />

Het varken knorde misnoegd, liet zich in de modder zakken en<br />

werd één met de duisternis.<br />

Evert staarde zijn bediende een ogenblik verbluft aan en begon<br />

toen te lachen. „Ben ik even blij, dat mijn karabijn weigerde!" riep<br />

hij, Poesjie een kletsende klap op diens schouder gevend. „Daar<br />

had ik morgen een keet mee gekregen van heb-ik-jou-daar!"<br />

Poesjie verstond er niets van, maar hij grinnikte of hij het grapje<br />

door had. Hij legde het vuur opnieuw aan en omdat het toch bijna<br />

morgen was, kookte hij meteen maar koffie.<br />

Evert slurpte behaaglijk van de warme vloeistof. Hij luisterde naar<br />

113


de regen en glimlachte. Vandaag zou de laatste etappe beginnen<br />

met Waris als eindpunt. — Ik hoop niet veel, dacht hij, — maar nou<br />

mag Van Weghen eindelijk wel eens komen opdagen ...<br />

Het was of de oetan voor dit laatste traject nog eens al haar krachten<br />

verzamelde. De uren naar Waris schenen even zovele eeuwigheden<br />

te zijn. De berghellingen waren steil, spiegelglad van modder<br />

en rottende bladeren. Bomen en struiken hadden zich tot een<br />

schier ondoordringbaar massief ineengestrengeld. De rivieren<br />

waren kolkende razernijen, zodat Evert en Poesjie zich aan elkaar<br />

moesten vastklampen, om niet door de kokende golven te worden<br />

meegesleurd en te pletter geslagen te worden tegen de enorme<br />

rotsblokken, die zwart en vijandig uit het ziedende schuim oprezen.<br />

Eerst tegen de avond bereikte hij Waris, een kampong van tien<br />

armelijke hutten. De bewoners waren niet te ontdekken. Evert<br />

veronderstelde, dat zij de oetan waren ingetrokken om eten te<br />

zoeken.<br />

Het land was zeer arm, sago groeide er bijna niet, kasbi en kladdi<br />

kwamen bijna niet voor en uren van de kampong verwijderd hadden<br />

de mensen hun primitieve kebons, waaruit maar een karige<br />

oogst te halen viel.<br />

Voor het posthuis zittend keek hij uit over de donker beboste<br />

berghellingen. In de dalen steeg de nevel uit de oetan op. Het<br />

waren net kleine meertjes in de eindeloosheid van het groen. De<br />

schemer trok langs de kleuren en verfletste ze tot onduidelijke<br />

nuances tussen zwart en grijs.<br />

In een jampotje had hij wat olie gegoten en er een pitje in gezet.<br />

Het was een primitief, vies-walmend lichtje. Het wierp lange,<br />

dansende schaduwen. Zelf was hij als een groot, donker dier, ineenkrimpend<br />

en weer oprijzend, op de wand geprojecteerd. Hij zat<br />

zijn dagrapport te schrijven op een tournee-blik, dat als lessenaar<br />

dienst deed. Hij had een hekel aan het dagrapport, omdat het hem<br />

114


ambtenaar maakte in de droge, zakelijke zinnen van zijn relaas.<br />

Hij mocht niet de sfeer van het land in het rapport leggen, slechts<br />

nuchtere, zakelijk vastgestelde feiten.<br />

De bewoners van de kampong waren teruggekeerd. Buiten in de<br />

nacht speelde er een op een fluit; een zacht, rillend toontje, dat<br />

door de nacht aarzelde en met nauw waarneembare stootjes werd<br />

opgedreven tot een weemoedig melodietje. Voor het posthuis liep<br />

een Papoea-politie heen en weer met rhythmische voetstappen.<br />

De avondhemel, die uit de dalen optrok, slierde door de kampong,<br />

huiverend kil als een lange, witte doodswade.<br />

Evert zat voorovergebogen te schrijven. Zijn pen kraste op het<br />

papier. Hij bouwde korte zinnen. Feiten. Tussen de feiten lagen<br />

werelden...<br />

De prauw met Polisie Arnold, die hem over de Jautefa-baai gepagaaid<br />

had...<br />

De sago-moerassen...<br />

Pater Piet...<br />

Wembi... Het Wilhelmus van de schoolkinderen. ..<br />

De Bedeog-kali tot kampong Almin...<br />

De razende bandjir...<br />

De koortsen...<br />

De genezing en een sigaar in een plastic-kokertje, gestuurd door<br />

een moeder uit kampong Ulvenhout, ergens in Brabant...<br />

Kombjeti danste. ..<br />

De bergen ...<br />

De regen ...<br />

De maanden vol angst, pijn en zweet. Stukgelopen voeten en opengeschramde<br />

armen en benen. Hitte en honger. Dorst en eenzaamheid.<br />

De strijd van een man, die de oetan bevocht en de baas bleef,<br />

omdat hij niet versaagde en omdat hij zijn zaak op God gericht had,<br />

Die hem nabij was als de wanhoop en de nood tot aan zijn<br />

koortsige lippen reikten.<br />

115


Er zat een andere man in het posthuis van Waris dan uit Kota<br />

Baroe vertrokken was. Hij was mager geworden en er waren<br />

scherpe lijnen opzij van zijn neusvleugels. Ouder was hij geworden<br />

en zijn lichaam was getaand door de altijd brandende zon.<br />

Hij bouwde de korte zinnen van zijn rapport aaneen tot een logisch<br />

geheel, maar zijn gedachten zwierven weg. Zij wiekten met een<br />

brede vleugelslag over de wereld en daalden neer in de oetan. Het<br />

oerbos was de grote vloek, maar tegelijkertijd de grote zegening in<br />

zijn leven. Hij wist, dat hij zich nimmer uit zijn ban zou kunnen en<br />

willen bevrijden...<br />

116


ZEVENDE HOOFDSTUK<br />

I<br />

„.... In Menton wil ik een huis boven op de rotsen," zei Heleen,<br />

haar fijne wenkbrauwen optrekkend.<br />

„Ja," zei Van Weghen, „met veel oetan er omheen, lieveling."<br />

Evert wilde roepen, dat het geen manier was van Van Weghen, zo<br />

tegen Heleen te praten en bovendien had hij een huis van het<br />

Amerikaanse leger gekregen.<br />

„Helemaal vol met bloemen en gordijnen," zei hij moeilijk pratend.<br />

Zijn keel zat dicht en hij moest de woorden wringen. „Maar het<br />

giet er altijd pijpestelen," zei Van Weghen, „soms ouwe wijven,<br />

maar die heten eigenlijk bandjirs."<br />

Heleen pakte een geweer en richtte op een groot varken, dat met<br />

zijn poten over elkaar aan tafel zat.<br />

„Het ketst toch!" riep Van Weghen. „Alle patronen zijn kletsnat en<br />

het varken is de korano van Waris. Schiet dan! Schiet dan! Schiet<br />

dan!!!!!"<br />

„Nee!" schreeuwde Evert, overeind schietend. De hangmat bewoog<br />

wild schommelend heen en weer en hij moest zich vastgrijpen om<br />

niet over de rand te duiken. Zijn bloed bonsde aan zijn slapen van<br />

de schrik en hij liet zich voorzichtig achterover zakken en keek<br />

naar het donkere, zeildoeken afdakje boven zijn hoofd.<br />

— Wat een krankzinnige droom, dacht hij. — Het afdakje mag ik<br />

wel eens laten vernieuwen als ik in Kota Baroe terug ben. Het zit<br />

117


vol met barsten. Net landkaarten ... Frankrijk... En daar...<br />

ja... de laars van Italië...<br />

Hij grinnikte, klaar wakker nu, en trachtte zich uit te rekken, maar<br />

zijn hangmat was te klein. Met een zwaai wipte hij over de rand<br />

op de grond. Het posthuis wiebelde heen en weer door de plof,<br />

waarmee hij op de bamboestammetjes van de vloer terechtkwam.<br />

— Alles zo gammel als wat, dacht hij, zijn armen boven zijn hoofd<br />

rekkend en een paar diepe kniebuigingen makend. Zijn gewrichten<br />

kraakten. — Je wordt zo stijf als een plank in die hangmat. Ik kan<br />

beter een nieuwe zien te organiseren als ik terug ben. Eentje, die<br />

bij mijn lengte past. In dit kreng hebben vroeger waarschijnlijk<br />

alleen Amerikanen van een bijzonder klein formaat kunnen maffen.<br />

Pygmee-Amerikanen bijvoorbeeld.<br />

Aan een touw, dat dwars door het vertrek gespannen was, hingen<br />

zijn kleren. Hij ging er wijdbeens, zijn handen in de zij, vóór staan<br />

en inspecteerde zijn garderobe. — Vandaag een beetje netjes, Evert,<br />

dacht hij. — Je bent in Waris en je moet je stand ophouden. Die<br />

sokken daar, die witte broek en dat shirt... ja, dat ziet er nog een<br />

beetje toonbaar uit.<br />

Met zijn handdoek over zijn schouder slenterde hij op zijn sloffen<br />

naar het mandihok. Het koele water verdreef de laatste slaap en<br />

opgefrist kwam hij terug. Voor het posthuis stonden een paar<br />

Papoea's. Zij salueerden overdreven stram en bogen daarna diep<br />

voorover, toen hij voorbijliep. Het waren de korano's van de kampongs<br />

in de omgeving van Waris, die hun opwachting kwamen<br />

maken. Zij waren pontificaal uitgedost met hun speciale, door het<br />

Bestuur verstrekte pakkian: tot op de draad versleten Amerikaanse<br />

veldkleding en een vechtpetje of een Australische zonnehoed.<br />

Evert maakte op zijn dooie gemak toilet. Het was prettig er de tijd<br />

voor te nemen. Goed gewassen en geschoren voor de dag komen,<br />

betekende voor hem nu meer, dan vroeger al het geval geweest<br />

was. In de oetan was het een vastgrijpen aan uiterlijke dingen, die<br />

118


ergens met een verre beschaving in verband stonden.<br />

In het kleine, met riet afgeschoten vertrekje naast het zijne maakte<br />

Poesjie het ontbijt klaar: de koffie en de gekookte rijst met een<br />

papaja. Evert ging zitten eten. Buiten stonden de mannen en keken<br />

zwijgend toe. Zij stonden roerloos en wachtten.<br />

De regen had 's nachts opgehouden te vallen en de vroege zon<br />

streek over de oetan, die op de bergen aan de horizon diep-blauw<br />

opkleurde als een voortzetting van de hemel. Voor het posthuis<br />

klapte lui een grote, rood-wit-blauwe vlag in de zachte morgenwind<br />

heen en weer. Een haan kraaide en liep daarna met heerszuchtige<br />

stappen achter een paar kippen aan. Rondom de kampong<br />

lag het struikgewas en het onkruid in een lichte nevel, die langzaam<br />

optrok.<br />

Evert schoof zijn etensblik weg en wenkte de korano's naderbij te<br />

komen.<br />

Aarzelend klommen zij het trapje op en traden binnen. Zij bleven<br />

in een rijtje voor hem staan. De schrijver van Waris trad naar<br />

voren. Hij maakte een verpieterde indruk; halfnaakt met een gescheurd<br />

broekje en een bovenlichaam bedekt met modder en vuil.<br />

Hij stond te trillen op zijn benen en in zijn ogen blonk een bijna<br />

dierlijke angst.<br />

Evert had de avond tevoren al gehoord, dat de schrijver in de richting<br />

van kampong Waine was vertrokken, ten einde te trachten<br />

een bestuurspost te vestigen bij de daar wonende wilde Papoea's.<br />

Evert's aankomst in Waris was zo snel en zo volkomen onverwachts,<br />

dat niemand er eigenlijk iets van had geweten voor hij de<br />

kampong binnenkwam. Hij meende nu, dat men de schrijver<br />

's nachts in allerijl had laten terughalen en dat de man nu stond te<br />

beven van angst, omdat Evert hem niet op zijn standplaats had<br />

aangetroffen.<br />

Evert wilde hem op zijn gemak stellen. Hij was helemaal niet van<br />

plan de schrijver hard te vallen. Integendeel, het was in de man te<br />

119


prijzen, dat hij op eigen initiatief het binnenland, waar nog geen<br />

blanke ooit een voet had gezet, had willen onderzoeken en — zij<br />

het dan provisorisch — onder bestuur brengen.<br />

De schrijver begon hakkelend te spreken. Hij zocht naar zijn woorden,<br />

maar al spoedig ging het gemakkelijker, te meer omdat toeanoontroleur<br />

hem met zijn innemendste glimlach bleef aankijken.<br />

Evert luisterde aanvankelijk met weinig interesse. Hij had zijn<br />

herinneringen aan de schrijver van Wembi en hij verwachtte een<br />

stroom van verhalen over futiliteiten. Maar plotseling nam het verhaal<br />

van de schrijver een wending, zo onverwachts, dat Evert met<br />

een ruk rechtop ging zitten. Zijn bloed begon sneller te stromen.<br />

Dit was niet het gewone verhaaltje. Dit was iets anders. Het was<br />

bittere ernst. Er voer een dreiging door de oetan; de Wainernensen<br />

waren in oorlog met de Waris-Papoea's.<br />

En de schrijver vertelde...<br />

II<br />

LJe korano's van de kampongs Epmi en Maisink uit het Warisgebied<br />

waren ongeveer twee weken geleden, vergezeld van vijftien<br />

mannen uit de kampongs, naar het Waine-gebied vertrokken.<br />

Waine was rijk. Er groeiden klappers en sago-palmen in overvloed.<br />

Het Waris-gebied was arm, het bezat alleen wat kasbi en de sagopalm<br />

wilde er niet best wassen.<br />

De mannen waren, beladen met geschenken en wat hun armelijke<br />

kebons opleverden, naar Waine gegaan. Zij wilden ruilen. Zij hadden<br />

tien stenen bijlen bij zich. Dat was hun grootste rijkdom, want<br />

wil de adat niet, dat een man, die trouwen gaat, eerst twee bijlen<br />

aan de ouders van zijn uitverkorene schenkt? Tien stenen bijlen<br />

hadden die van Waris in hun barang, de waarde van vijf vrouwen<br />

en de waarde van de jarenlange arbeid om het keiharde berggraniet<br />

te slijpen en te polijsten tot vlijmscherpe bijlen, die een<br />

120


mensenleven meekonden. Tien dolken hadden zij, lange vlijmscherpe<br />

dolken, vervaardigd van botten van de casuaris. Een geoefend<br />

krijger kon er met één stoot een mens mee doden. Versierselen<br />

droegen zij mee voor de mannen van Waine: lange<br />

casuaris-nagels om door de oorlellen te steken; ronde snijtanden<br />

van het wilde zwijn om te dragen bij feestelijke gelegenheden,,<br />

krijgshaftig door het neusbeen gestoken; huiden van de koeskoes;<br />

een geroosterde varkenskop en grillig beschilderde peniskokers.<br />

Ja, de mannen van Epmi en Maisink kwamen niet met lege handen.<br />

Zij hadden behalve de ruilhandel nog een doel, dat belangrijker<br />

was, hoewel zij er zeker pas het laatst mee voor de dag zouden<br />

komen. Zij wilden vriendschapsbanden aanknopen met die<br />

van Waine. Hun eigen kampongs waren door de jarenlange uitwisseling<br />

van vrouwen zó met elkaar vermaagschapt geraakt, dat<br />

er nieuw bloed moest komen. Zij hoopten op de stammen van het<br />

Waine-gebied.<br />

Zwaar beladen trokken zij de oetan in. Alle voortekenen waren<br />

gunstig. De regens hadden opgehouden te vallen en reeds de eerste<br />

dag schoten zij een groot varken. Zij sneden het aan stukken, roosterden<br />

het vlees boven het vuur en pakten de grootste en beste<br />

hompen als geschenken voor die van Waine bij hun barang.<br />

Zij overnachtten in de oetan, vlochten van bladeren een kleine beschutting<br />

en wreven wat droog hout tot een vuurtje. Zij zaten tot<br />

laat rond de vlammen en spraken van hun verwachtingen. Hun<br />

kampongs lagen hoog in de bergen en zij werden minder geteisterd<br />

door de boze geest der malaria-ziekte dan de warmer gelegen<br />

kampongs in het noorden. Er stierven minder kinderen en zij hadden<br />

veel huwbare meisjes. Wel waren zij nimmer grote vrienden<br />

van de Waine- en Punda-Papoea's geweest. Spraken de overleveringen<br />

niet van talrijke, bloedige oorlogen? Maar de laatste<br />

tien jaren was het rustig gebleven; van enig contact in vijandige of<br />

vriendschappelijke zin was geen sprake geweest.<br />

121


Zij liepen de volgende dag verder en zongen hun liederen, vreemde,<br />

monotone melodieën, waarop zij zelf de woorden maakten.<br />

„Parangs voor Waine<br />

Parangs voor Waine<br />

Parangs voor Waine<br />

De hoedjan verschuilt<br />

zich<br />

achter de bergen<br />

in de wolken<br />

Parangs voor Waine<br />

zij hebben mannen<br />

en vrouwen<br />

en sago<br />

Parangs voor Waine<br />

voor Waine<br />

voor Waine..."<br />

De avond van de derde dag bereikten zij de Tjanti-kali, waar zij<br />

hun bladerenhut vlochten en zich voorbereidden op de volgende<br />

dag. Reeds in de morgen zouden zij in Waine aankomen.<br />

Zij bliezen de kaio foef met lange, zwaarmoedige tonen en stootten<br />

harde, gillende kreten uit. Zij sloegen op de luchtwortels van de<br />

ijzerhoutboom en staken een blad van de ijzerhoutboom in hun<br />

haren. De ijzerhoutboom was een goede boom. Zijn hout was sterk<br />

en van een enkele stam konden zij een hut bouwen. Lang geleden<br />

was er een oude vrouw gestorven. Haar geest woonde in de ijzerhoutboom<br />

en in nachten, waarin de maan was opgegeten en de<br />

oudere mensen de oetan in waren, kwam zij naar de kampong en<br />

deed goed aan de kinderen. Een blad van de ijzerhoutboom zou<br />

een zending voorspoedig maken ...<br />

De zon was nog maar juist gerezen uit het bed van de morgen-<br />

122


stond, toen die van het Waris-gebied kampong Waine betraden.<br />

De mannen zaten bijeen op de vergaderplaats, de vrouwen en<br />

kinderen waren niet te zien. Zij waren misschien in de hutten, misschien<br />

in de oetan, want die van Waine hadden ook hun overleveringen,<br />

die vertelden van de rooftochten der Waris-Papoea's,<br />

waarbij zij waren uitgemoord, hun vrouwen verkracht of meegenomen<br />

en hun kampongs tot de grond toe verwoest.<br />

Die van Waine waren grote, sterke mannen. Zij zaten hoogopgericht<br />

op de vergaderplaats. In hun haren staken de kleurige<br />

veren van vogels uit de oetan. Hun pijlen waren scherp van punt<br />

en voorzien van weerhaken. Hun bogen groot en sterk gesneden en<br />

getooid met de kleine veertjes van de neushoornvogel, wiens brede<br />

vlucht en kracht in boog en pijlen moesten overvloeien. Die van<br />

Waine kenden geen vrees. Zij hadden geen schilden om hun krachtige<br />

lichamen te dekken. Zij hadden de ondoordringbare oetan als<br />

hun schild en zij kenden paden langs iedere boom en rond ieder<br />

rotsblok. Zij klommen in bomen als hun vijanden naderden en<br />

overvielen hen zo.<br />

Maar nu kwamen de mannen van Epmi en Maisink uit het Warisgebied<br />

en die van Waine wachtten op hun boodschap.<br />

De afgezanten gingen zitten en legden hun pijlen en bogen achter<br />

zich neer ten teken, dat zij zonder kwade bedoelingen gekomen<br />

waren en begonnen de onderhandelingen.<br />

De mannen van Waine begrepen, dat zij in het voordeel waren,<br />

anders waren die van het Waris-gebied niet drie dagen komen<br />

lopen en zij sloegen hooghartig het eerste aanbod over de goederenruil<br />

van de hand. Wat wilden de mannen van Epmi en Maisink?<br />

Hadden de Waine-Papoea's zelf niet alles in overvloed?<br />

Zwierven er geen talloze varkens door de oetan? Legden de<br />

casuarissen niet hun reusachtige eieren? Waren er op nog geen zes<br />

uur van de kampong verwijderd geen sago-palmen, meer dan zij<br />

ooit zouden kunnen bewerken? Staken de klapperbomen niet hun<br />

123


ijle kronen hoog boven de hutten naar de strak-blauwe lucht? Wat<br />

wilden de mannen van Epmi en Maisink eigenlijk?<br />

De mannen van Epmi en Maisink staarden enigszins onthutst naar<br />

de zwijgende, norse gezichten van de Waine-mannen en trokken<br />

zich toen terug om over de weigering te beraadslagen. Zij moesten<br />

die van Waine zoveel mogelijk toegeven. Er moest vriendschap gesloten<br />

worden, want het voornaamste doel van hun reis was immers<br />

de uitwisseling der huwbare meisjes.<br />

Zij keerden terug naar de Waine-Papoea's, die waren blijven zitten<br />

als ging het hun eigenlijk niet aan. Hun bogen en pijlen lagen<br />

onder het bereik van hun handen. Om hun gespierde linkerbovenarmen<br />

droegen zij vlijmscherpe casuarisdolken in een brede, rieten<br />

band gestoken. Zij legden bladeren in het vuur te drogen en begonnen<br />

daarna rustig en onaangedaan strootjes te rollen.<br />

De zon bereikte haar hoogste stand. De onderhandelingen liepen<br />

traag voort. De korano's van Epmi en Maisink werden onrustig.<br />

Zij zagen aan de horizon in het zuiden grote, donkere wolkenmassa's<br />

opstuwen. Er stond regen in de lucht geschreven, een boos<br />

voorteken, dat hun angst aanwakkerde. Zij drongen hun ontsteltenis<br />

terug en spraken verder, langzaam en zoekend naar woorden,<br />

want hun taal was niet rijk. Zij legden de bijlen voor zich neer en<br />

streken met hun hand over het gepolijste graniet. Zij haalden hun<br />

vingertoppen langs het scherp van de snede en keken naar de<br />

dunne straaltjes bloed, die uit hun vlees naar buiten drongen. Het<br />

waren goede, sterke bijlen. Mannen van Waine, ziet onze bijlen!<br />

Zij trokken de grote hompen varkensvlees uit de pisangbladeren te<br />

voorschijn en schoven ze in de richting van de Waine-mensen.<br />

Mannen van Waine, ziet dit vlees van de sterke babi!<br />

Zij speelden met de varkenstanden en de casuarisnagels en lieten<br />

ze voor zich op de grond rollen. Mannen van Waine, ziet de opschik,<br />

die wij voor u meebrachten uit onze kampongs! Mannen van<br />

Waine, het is alles voor u, geeft ons sago!<br />

124


Eindelijk stond een van de Waine-Papoea's op en haalde uit zijn<br />

hut een pak sago. Hij legde het neer en trok een tweede homp<br />

varkensvlees naar zich toe.<br />

Die van het Waris-gebied schudden heftig hun hoofden en<br />

schreeuwden met schelle, verontwaardigde stemmen over zulk een<br />

ongehoord hoge eis.<br />

De onderhandelingen liepen weer dood. Het bieden en loven begon<br />

opnieuw. Traag kropen de uren voorbij.<br />

Ten slotte was men zover gekomen, dat er een groep van Waine de<br />

oetan introk om pakken sago te halen. De zon daalde in de middag<br />

en het was omstreeks drie uur. Die van het Waris-gebied<br />

hadden nog steeds niet gegeten. Zij waren dat wel gewend in de<br />

armoede van hun landstreek, maar vlak voor hun ogen zaten de<br />

Waine-Papoea's en deden zich te goed aan dikke, brijïge pepeda<br />

en sago-koekjes in klappermelk geweekt. Zij waren ontzet over<br />

zoveel openlijk ten toon gespreide ongastvrijheid.<br />

Geen van de mannen, die in die middag op de vergaderplaats van<br />

Waine bijeenzaten, zou hebben kunnen zeggen hoe de onenigheid<br />

ontstond. Zij was er. Plotseling. Volkomen onverwachts. Overrompelend<br />

snel. Misschien waren de mannen van Epmi en Maisink<br />

wrevelig geworden over de slecht lopende onderhandelingen;<br />

misschien wantrouwden die van Waine hun bezoekers. Wie zal het<br />

zeggen...<br />

Maar zij gingen elkander te lijf. Eerst met de vuisten, harde, doffe<br />

slagen op lichamen, later met de vlijmscherpe steek van de<br />

casuarisdolken.<br />

De kepala van Maisink, Bras, een reusachtige Papoea, die bij vroegere<br />

rooftochten een gevreesd oorlogsleider was geweest, een man<br />

even over de veertig, zwaar gebouwd met dijbenen als boomstammen<br />

en dikke spierbundels, rollend over armen, schouders en<br />

rug, greep het eerst naar zijn pijl en boog.<br />

Dat was het teken.<br />

125


Toen de eerste pijl van Bras uit zijn boog snorde en insloeg in de<br />

borst van een Waine-man, vervaagden met één slag alle gedachten<br />

aan onderhandelingen, alle plannen, alle verwachtingen. De pijl<br />

sloeg in de borst van de man en het bloed sijpelde langs diens<br />

achterover zakkend lichaam. Het bloed sijpelde ... Het trok een<br />

grillige, rode weg over het zwarte vlees. Het bloed ... Het bloed...<br />

Het bloed van de Waine-man drong in de blikken van die van het<br />

Waris-gebied en begon te branden in hun hersenen. Er knapte iets<br />

en er barstte een wilde golf van tomeloze vernielzucht naar buiten.<br />

Het bloed was rood en de haat was rood.<br />

Zij stonden één moment bewegingloos onder de enorme naar buiten<br />

berstende spanning in hun bloed en toen schreeuwden zij met<br />

een groot en machtig geluid.<br />

Zij sprongen opzij en verborgen zich achter en tussen de hutten<br />

van de kampong, vanwaar zij hun pijlen lieten flitsen van de strakgespannen<br />

pees.<br />

Zij schreeuwden in een overweldigend gevoel van bevrijding en<br />

geluk, een bijna zinnelijke gewaarwording van bloed, dat hamerde<br />

in hun lichaam, een bandeloos en zinneloos uitleven van een diep<br />

in hun hart barnende moordzucht.<br />

Hun lichamen spanden zich, veerkrachtig en soepel als tijgers voor<br />

hun sprong. Het zweet stroomde langs hun lijven, hun ogen waren<br />

wijd opengesperd en het bloed brandde in hun extatische blikken.<br />

Zij zagen de geschenken, die zij hadden meegebracht, niet meer.<br />

Zij zagen slechts die van Waine en hun pijlen flitsten, hun stemmen<br />

krijsten hoog en gillend, soms krampend in hun keel, wild en ongetemd.<br />

De demonen van de oetan stortten zich uit de muur van<br />

groen en vereenzelvigden zich met de glimmende, zwarte lichamen,<br />

die dansten en sprongen, knielden en slopen. Zij vlogen op elkaar<br />

in en staken en sloegen, schoten en trapten. Zij waren reuzenherten,<br />

krakend met de geweien tegen elkaar als in de bronsttijd.<br />

De oetan verhief haar stem. De vogels begonnen te schreeuwen.<br />

126


De kakatoes vlogen gillend boven de vergaderplaats heen en weer.<br />

Kamponghonden huilden en jankten met lange, jammerende uithalen.<br />

De wind stak op en joeg gierend door de bomen, langs de<br />

hemel trokken pikzwarte wolken, torenend hoog het naderende<br />

onweer. Achter de bergen dreunde de donder...<br />

Zes mannen van Waine werden neergepijld. Zij lagen neer, de<br />

lichamen in een groteske kramp, middenin de sprong gevangen<br />

door de dood. Opengereten buiken met puilende ingewanden, half<br />

weggeschoten schedels, de hersenen klontend op het bloed van de<br />

gescalpeerde hoofdhuid. Zes mannen ...<br />

Toen klonk vanuit de oetan het woedende brullen van de mannen,<br />

die waren uitgestuurd om de verborgen sago op te halen en die nu<br />

door het bos renden om hun stamgenoten te helpen.<br />

Die van Epmi en Maisink hoorden het razende huilen der Waine-<br />

Papoea's snel naderen. Zij staakten het gevecht, bukten zich, grepen<br />

stukken brandend hout en wierpen die in de hutten. Daarna<br />

renden zij de oetan in. Zij zagen niet meer hoe het vuur langs de<br />

gaba-gaba omhoogkroop, hoe dikke, vettige rookwolken over de<br />

vergaderplaats walmden, hoe felle, hoge vlammen opschoten en de<br />

kampong van Waine in lichterlaaie zetten. Zij stormden voort, het<br />

brullen van de razende Waine-mannen als een vreselijke kreet om<br />

wraak in hun oren. Enkelen van hen waren gewond aan armen en<br />

benen. Afgebroken pijlen staken met de weerhaken in het vlees en<br />

het bloed stroomde uit de wonden. Zij voelden geen pijn. Zij<br />

waren bezeten van een wilde vreugde, de oermensen, die eindelijk<br />

zichzelf weergevonden hadden in de satanische wellust van moord<br />

en brandschatting.<br />

Zij liepen de hele nacht door het oerbos. Zij vertraagden hun passen<br />

niet, kenden geen vermoeidheid en vonden in het aardedonker<br />

met hun nachtogen een zekere weg tussen bomen en struiken, over<br />

luchtwortels en rotsen, langs berghellingen en door kolkende kali's.<br />

Het onweer barstte over hen los met ongebreidelde kracht. Bomen<br />

127


werden ontworteld en vielen met donderend geweld door de oetan.<br />

De regen raasde neer, de grond veranderend in een kokende en<br />

borrelende moddermassa. Maar die van het Waris-gebied renden<br />

voort, schreeuwend en gillend door de inktzwarte nacht, mensgeworden<br />

magiërs, huilend en bezwerend de boze geesten, die in<br />

het natuurgeweld aanstoven en rondom hen dansten. De Waine-<br />

Papoea's konden hen niet meer volgen. Het krijsen van hun stemmen<br />

vervaagde en stierf ten slotte geheel weg.<br />

Laat in de avond van de tweede dag bereikten zij de kampongs<br />

Epmi en Maisink.<br />

De kampongs vierden feest. De zes gedode mannen van Waine<br />

moesten worden weggedanst, opdat hun kwade geesten de kampongs<br />

niet zouden overvallen en rampspoed brengen. Alle weerbare<br />

mannen stroomden samen, hun vrouwen en kinderen meebrengend.<br />

De varkens werden geslacht en gebraden. Het voedsel<br />

werd opgegeten en toen het verzwolgen was, werden de vrouwen<br />

en kinderen de oetan in gezonden om meer te zoeken. De mannen<br />

hadden geen tijd daarvoor. Zij bekommerden zich niet om het<br />

eten. Zij dansten. Zij dansten de oeroude zegedans. Zes vijanden<br />

waren verslagen. Zes vijanden lagen op de aarde, getroffen door de<br />

dodelijke flits van hun snelle pijlen.<br />

Zij dansten...<br />

Papoea Bras was de grote held van de dans. Zijn stem bulderde<br />

luider dan die van de anderen. Zijn lichaam sprong hoger. Zijn<br />

dans was feller en uitdagender. En als de anderen vermoeid raakten,<br />

danste hij verder. Hij was de koning der demonen. De kaio<br />

foefs loeiden zwaarmoedig, dagen en nachten lang. De bergen<br />

bogen zich over naar de melodie en droegen haar verder dan het<br />

Waris-gebied. Verder, veel verder, opdat een ieder zou weten, dat<br />

er in Epmi en Maisink nog mannen woonden ...<br />

In Waine smeulde de haat. Voor iedere gesneuvelde man moesten<br />

twee koppen vallen. De haat groeide in de harten van die van<br />

128


Waine, tot zij bonsden van ondraaglijke spanning. Overal in het<br />

gebied stroomden de mannen naar Waine. Zij waren beschilderd<br />

met de kleuren van de oorlog, het rood van het bloed, het zwart<br />

van de dood. De gezichten waren bedekt met een dikke laag modder,<br />

opdat zij gelijk zouden zijn aan de oetan. Zij sneden hun pijlen,<br />

kerf den de weerhaken, spanden de bogen en slepen hun casuarisdolken.<br />

De haat groeide... Twaalf koppen zouden er worden gesneld!<br />

Twaalf! Voor iedere dappere Waine-krijger twee laffe<br />

Waris-honden!<br />

De lijken van de zes gesneuvelde mannen werden opgehangen in<br />

het kerwari-huis, het heilige huis van de kampong, waar alleen de<br />

mannen toegang hadden. Onder de dode lichamen brandden vuurtjes.<br />

Het vlees werd langzaam van de beenderen geroosterd.<br />

De kampongbevolking zat rond het vuur, de vrouwen weeklaagden<br />

dagen en nachten achtereen in een langgerekt huilen als van honden,<br />

die de kop opheffen naar de volle maan.<br />

De mannen huilden niet. Boven de smart stond bloedrood de haat.<br />

In het Waine-gebied golfde één kreet: „Oe wa loe wellü!"<br />

Oorlog!<br />

Wraak!<br />

Dood!<br />

Brand en vernieling!<br />

Wraak! Wraak!!<br />

De oetan sidderde. De aarde beefde.<br />

„Oe wa loe wellü! Oe wa loe wel!!!"<br />

III<br />

JVlaiwe Aande, de schrijver van Waris, wist niets van wat er in<br />

Waine gebeurd was, anders was hij er niet heen getrokken met de<br />

bedoeling er een bestuurspost te vestigen. Maiwe Aande was niet<br />

129


van de streek, hij kwam uit de buurt van de Vogelkop, waar hij<br />

tijdens de beginperiode van de Amerikaanse bezetting als korporaal<br />

bij het Papoea-bataljon dienst had gedaan. Een grote groep<br />

Papoea's had zich meester weten te maken van geschut en wapens<br />

en wilde er een opstand tegen de Nederlanders mee beginnen.<br />

Maiwe Aande had de zijde van de laatsten gekozen en met controleur<br />

Meeghuis de opstand onderdrukt. Het was geen probleem<br />

geweest de rust en de orde weer te herstellen, want toen Meeghuis<br />

zich moederziel alleen en ongewapend temidden van de oproerlingen<br />

begaf en hun luidkeels de huid vol vloekte, gingen ze halsover-kop<br />

aan de haal, hun stellingen en wapens achterlatend. „Ik<br />

geloof," zei Meeghuis later, „dat ik het van angst in mijn broek gedaan<br />

heb, maar dat kon ik die kerels niet laten merken."<br />

De raddraaiers werden voor een paar maanden opgeborgen en<br />

keerden daarna als ontwikkelde mannen en toegewijde onderdanen<br />

naar hun kampongs terug.<br />

Maiwe Aande was als schrijver in Waris geplaatst. Hij was een opvallende<br />

figuur, want hij liep altijd gekleed rond. Zijn trots waren<br />

een paar Amerikaanse, vetleren schoenen, die hem echter te klein<br />

waren, zodat hij de veters er uit had moeten trekken.<br />

Niemand in Waris had het in zijn hoofd gehaald Maiwe Aande van<br />

de gebeurtenissen in Waine op de hoogte te stellen. Hij was een.<br />

vreemdeling en een bestuursman. Hij zou zeker Kota Baroe gewaarschuwd<br />

hebben en nu konden de Papoea's van het Warisgebied<br />

duizendmaal onder bestuur gebracht zijn, en al verrichtten<br />

zij zonder tegenstribbelen de herendiensten, die de schrijver van<br />

hen vergde, zij waren en zij bleven inboorlingen, wier harten sneller<br />

gingen kloppen, toen zij hoorden van de heerlijke moordpartij,<br />

in Waine. Zij zouden wel wijzer zijn om de kampongs Epmi en<br />

Maisink te verraden! Wat er in Waine gebeurd was, herinnerde hen<br />

aan de roemruchte tijden van weleer, toen hun rooftochten zich<br />

uitstrekten tot Merren, Ampas en zelfs Meor, waar zij kampongs in<br />

130


and staken en vrouwen roofden. De bloedwraak mocht bijgelegd<br />

zijn, de oude vechtersnatuur leefde op bij het horen van de slachting<br />

in Waine. Menige oude man, bij wie de herinnering aan vroegere<br />

tochten nog levend was, streek met zijn oude vingers nadenkend<br />

langs de scherpe pijlpunten en schudde dan bedroefd het<br />

hoofd...<br />

Nee, zij zouden de schrijver van Waine niet wijzer maken. Als de<br />

oorlog in Waine ter ore zou komen aan het Bestuur in Kota Baroe,<br />

werd immers alles bedorven met een patrouille van de politie.<br />

En Maiwe Aande schreef dagelijks zijn rapporten. Hij schreef met<br />

grote, moeizame lettertekens iedere dag, dat er niets bijzonders te<br />

melden viel. En op zekere dag voegde hij er aan toe, dat hij het<br />

plan had naar het zuiden te trekken om in Waine, twee dagreizen<br />

van Waris, een bestuurspost te vestigen.<br />

Maiwe Aande was een ambitieus man ...<br />

Hij vertrok met de korano van Waris en een groot aantal dragers<br />

naar Waine. De zware hoedjan bemoeilijkte het lopen en zo bereikte<br />

hij pas de derde morgen na zijn vertrek kampong Waine,<br />

waar hij door een vijftigtal tot de tanden bewapende mannen, die<br />

hun lichamen met de rood-zwarte kleuren van de oorlog beschilderd<br />

hadden, werd opgewacht. Zij stonden voor hem, een<br />

lange, zwijgende muur van mannen. Zij hielden hun boog in de<br />

vuist geklemd, dikke pijlenbundels hingen aan hun zij.<br />

De schrijver van Waine zag hierin niets bijzonders. Hij vermoedde,<br />

dat de Papoea's van Waine via andere wegen van zijn komst op de<br />

hoogte waren gebracht en het was in die streken de gewoonte, als<br />

een vreemdeling zich in het gebied waagde, dat hij werd begroet<br />

(als vijand of als vriend) door alle weerbare mannen uit de omgeving,<br />

die naar de hoofdplaats kwamen.<br />

De mannen van Waine zagen, dat de schrijver van Waris niet met<br />

kwade bedoelingen gekomen was. Hij had weliswaar zes man<br />

politie bij zich, die oude Japanse geweren droegen, waarvan de<br />

13L


gebarsten kolven met ijzerdraad bijeengehouden werden, maar dat<br />

zei hun niets. Het geweer kenden zij niet, zij telden de sterkte aan<br />

mannen en het was geruststellend, dat zij verre in de meerderheid<br />

waren.<br />

Maiwe Aande kende de taal van Waine niet. Hij moest zich verstaanbaar<br />

maken via een tolk, de korano van Waris. Hij liet de<br />

mannen van Waine zeggen, dat er een grote tijd voor hun kampong<br />

was aangebroken. Het bestuur van de blanda's zou zich in Waine<br />

vestigen! Zij zouden een school en een goeroe krijgen. Een school,<br />

waarheen zij hun kinderen zouden kunnen zenden, opdat zij de<br />

wijsheid zouden drinken als de kebon de regen, die uit de hemel<br />

valt. Een goeroe, die hun kinderen de wijsheid der blanda's zou<br />

meedelen. Maar er was meer! „Mannen van Waine, de blanda's<br />

zullen u voortaan beschermen tegen de aanvallen uwer vijanden!"<br />

Die van Waine hoorden hem aan. Zijn woorden zeiden hun niets.<br />

Wat een school was, wisten zij niet en wijsheid bezaten zij. Waren<br />

er geen wijze mannen in hun midden? En zouden de blanda's hen<br />

voortaan beschermen tegen de aanvallen van hun vijanden? Welnu,<br />

dat de schrijver van Waris wete, dat de mannen van Waine<br />

in staat waren iedere vijandige daad te beantwoorden en afdoende<br />

te bestraffen!<br />

„Oe wa loe well!"<br />

Tegen Maisink.<br />

Tegen Empi!<br />

Twaalf koppen zouden worden gesneldl Twaalf koppen voor de<br />

zes vermoorde krijgers van Waine!<br />

Maar zij spraken die gedachten niet hardop uit. Wie was die man,<br />

die grote woorden sprak over wijsheid en bescherming? Toch niet<br />

meer dan een vreemde! Nee, vertrouwen konden zij hem niet schenken.<br />

Vertrouwen moest verdiend worden.<br />

Maiwe Aande bracht geschenken voor de dappere mannen van<br />

Waine mee. Ziet, mannen van Waine, ik breng u twaalf bijlen!<br />

132


Bijlen, zoals de blanda's maken. Wat betekenen uw stenen bijlen<br />

vergeleken bij de ijzeren, die ik u ten geschenke geef?<br />

Hij liet de lemmeten in de zon blinken en maakte er houwende<br />

bewegingen mee. Hij wees op de stenen bijlen en schudde verachtelijk<br />

het hoofd. Daarna reikte hij een ijzeren bijl over aan het<br />

kamponghoofd en beduidde hem, dat hij er mee in het hout van<br />

een boom moest kappen. Toen stootten de mannen van Waine kreten<br />

van verbazing uit. Enkele slagen deed het kamponghoofd en<br />

reeds was er een diepe snede in de stam.<br />

Maiwe Aande glimlachte tevreden en schonk een nieuw wonder<br />

aan de mannen van Waine. „De geest van het vuur laat zich moeilijk<br />

vangen," sprak hij. „Gij wrijft lange tijd het droge hout tegen<br />

elkaar voor gij er een kleine vonk aan kunt ontlokken. Welnu..."<br />

Hij schrapte een lucifer aan. Het mirakel van de vlam wrong zich<br />

langs het dunne houtje.<br />

De mannen van Waine gierden hoog en luid hun verbazing uit. Zij<br />

grepen de lucifers, die de schrijver van Waris hun gaf en streken de<br />

vlammetjes met een kleine beweging aan het stokje. Zij bouwden<br />

een stapeltje hout en het vuur vrat zich langs de dorre takken omhoog.<br />

Wonderen!<br />

O, vreemdeling, die ons spreekt van het bestuur der blanda's. Gij<br />

zijt welkom met uw wonderen. Zie, wij leggen onze wapens achter<br />

ons neer.<br />

Maar Maiwe Aande had nog meer in zijn barang. Hij deelde zakspiegeltjes<br />

rond en de mannen van Waine zagen tot hun schrik<br />

zichzelf. Zij waren niet langer één, doch twee. Een angstaanjagende<br />

persoonlijkheidsvermeerdering, waaraan de dappersten pas na<br />

geruime tijd durfden wennen. Zij dansten een nieuwe dans, kijkend<br />

in hun eigen blik...<br />

De schrijver van Waris deelde tabak uit. Grote, kleurige pakken uit<br />

de enorme Amerikaanse voorraden in Hollandia. De tabak was in<br />

133


de loop der jaren duf geworden. De kust-Papoea's wilden ze niet<br />

meer roken en verkozen hun eigen, geuriger en zwaarder tabakken<br />

boven de smakeloze, muffe Amerikaanse mixture en shag. Doch de<br />

mannen van Waine zagen de doosjes, waarin de tabak verpakt was:<br />

fel-gekleurd met op ieder pakje een onwerkelijk mooi meisje.<br />

„Dill's best since 1848", stond er boven geschreven, en opzij vertelde<br />

de fabrikant: „a fragant, smooth and natural tasting smoking<br />

tobacco for pipes", mysterieuze tekens van een andere, grootse<br />

wereld, waaruit de vreemdeling naar Waine was gekomen! Zij<br />

trokken de bandjes met „Free of tax. For use only of U.S. military<br />

or naval forces in Alaska and Hawai" van de pakjes en borgen ze<br />

voorzichtig en eerbiedig in hun nokkis, de kleine, gevlochten tasjes,<br />

die zij om hun hals droegen en waarin zij hun kostbaarheden bewaarden:<br />

een varkenstand, een nagel van een casuaris, tabaksbladeren<br />

en een stukje hout van de goede ijzerhoutboom ...<br />

De schrijver zag de grote vreugde en verbazing van de Waine-<br />

Papoea's. Zij kwamen aandragen met hun eerbewijzen. Zij brachten<br />

hem voedsel: warme, stijve pepeda van de beste sago bereid, jonge,<br />

malse klappers en een grote homp van een varkensbil, het vlees,<br />

waarvan anders alleen het kamponghoofd mag eten. Hij zag hun<br />

gulle hartelijkheid en hij wist, dat hij aan Kota Baroe zou rapporteren,<br />

dat zijn zending een succes geweest was. In Waine zouden<br />

een schrijver en een paar inlandse polisie's kunnen worden gedetacheerd.<br />

De zon daalde reeds naar de avond, toen de mannen van Waine in<br />

hun dankbare eerbied voor de vreemdeling, die hen had overladen<br />

met wonderbaarlijke geschenken, hem de geschiedenis van de<br />

moord op de zes dappere krijgers door de mannen van Epmi en<br />

Maisink vertelden.<br />

Maiwe Aande rees verschrikt overeind en vloekte luid. Epmi en<br />

Maisink vielen onder zijn bestuursgebied. In feite lagen zij dagen<br />

ver van Waris verwijderd, maar de blanda's in Kota Baroe zouden<br />

134


hem verantwoordelijk stellen voor het gebeurde. Vloek over Epmi<br />

en Maisink, die door de schone ambities van Maiwe Aande, schrijver<br />

van Waris, zo'n ruwe streep hadden getrokken! Maar misschien<br />

was er nog iets te redden als hij zijn zending in Waine tot een<br />

schitterend einde bracht. „Waar zijn de zes mannen, die onder de<br />

pijlen van de rovers uit Epmi en Maisink gevallen zijn?" vroeg hij.<br />

Die van Waine brachten hem naar het kerwari-huis, waar de lijken<br />

van de vermoorden hingen te verschrompelen. Als het vlees aan<br />

hun beenderen verrot was, zouden zij de beenderen in het vuur<br />

zwart branden en ze daarna ophangen aan de donkere, vervuilde<br />

wanden van het kerwari-huis, naast de beenderen van hun voorvaderen.<br />

Zo wilde het de adat.<br />

Het kerwari-huis stond in het centrum van de kampong. Het was<br />

een hut, gebouwd van gaba-gaba en een dak van atap, door de zon<br />

verschroeid tot een bruinachtig grijs. Het kerwari-huis was het<br />

heilige huis. Het bestond uit twee vertrekken. Voor de vrouwen<br />

was het kerwari-huis taboe. De mannen mochten alleen het eerste<br />

vertrek betreden, enkele vierkante meters groot, met langs de wanden<br />

lage baleh-baleh's. In de schemer kon men vaag aan het<br />

plafond de zwarte doodsbeenderen zien hangen, macabere gestalten,<br />

verstard in een lugubere dodendans. Spinnen hadden er<br />

door de jaren heen een zacht waas van webben omheen geweven.<br />

Alleen de korano van Waine en de kepala, adathoofd en oorlogsleider,<br />

vergezelden de schrijver van Waris naar het tweede vertrek.<br />

Daar hingen de zwart geblakerde koppen van geschoten mannelijke<br />

zwijnen en aan het dak de beenderen der gestorven kepala's<br />

en korano's en in het gevecht gevallen mannen. Het was een dicht<br />

bos van beenderen en schedels, want Waine had vele oorlogen gekend<br />

en vele krijgers moesten worden beweend, voordat hun gebeente<br />

in het kerwari-huis werd opgehangen. Eén wand was leeg,<br />

op een paar verdorde, verdroogde voorwerpen na, die in het mid-<br />

135


den van de wand hingen. Het waren de testikels van een varken,<br />

want het geloof van de mensen van Waine zegt, dat de mens van<br />

het varken afstamt. Het varken is immers het grootste en het kostbaarste<br />

dier uit hun streken. De Waine-krijger, die in de oetan een<br />

varken schiet, mag niet van het vlees eten, omdat anders de boze<br />

geesten uit het lichaam van het dier bezit van hem, de moordenaar,<br />

zullen nemen. En verstrengelt het geloof zich niet op een vreemde<br />

wijze met het reële vechten voor het bestaan, als de vrouwen in<br />

tijden van hongersnood eerder een big, dan hun eigen kind zullen<br />

zogen?<br />

Maiwe Aande was een man, die jarenlang met de blanda's in contact<br />

had gestaan. Hij had kennis gemaakt met hun wereld en hij<br />

was de levensbeschouwing en het primitieve bijgeloof van zijn volk<br />

reeds lang vergeten. Hij probeerde in zijn levenswijze op de blanke<br />

te lijken en hij voelde zich ver verheven boven de gewone Papoea.<br />

Maiwe Aande kon lezen en schrijven.<br />

Maiwe Aande droeg een broek, een khaki-hemd en leren schoenen.<br />

Maiwe Aande kon een auto besturen.<br />

Maiwe Aande had een vulpenhouder, die weliswaar stuk was, maar<br />

toch als een sieraad in het borstzakje van zijn hemd stak.<br />

Maiwe Aande had zich van zijn eigen volk afgekeerd. Hij was er<br />

van vervreemd, hij aanvaardde zijn volk niet meer, wilde het ook<br />

niet.<br />

Maiwe Aande was in wezen een vijand van zijn volk.<br />

Maiwe Aande was de gelovige, die zijn geloof de rug toekeert en<br />

het daarna verafschuwt en aanvalt, omdat hij er de diepten en de<br />

zwakten van heeft leren kennen.<br />

Maiwe Aande was bezield van één ideaal: alles moest zo snel mogelijk<br />

worden aangepast aan de normen en leefwijze, die hij in<br />

Kota Baroe had leren kennen. Hij had daarbij geen geduld, omdat<br />

hij geen begrip had.<br />

Toen hij de lijken van de zes vermoorde Waine-krijgers in het<br />

136


kerwari-huis zag, herinnerde hij zich een bepaling, dat een dode in<br />

de grond moest worden begraven. Een dode mocht niet worden<br />

uitgedroogd en de beenderen mochten niet worden zwartgeblakerd.<br />

Dat was een bepaling, die in Kota Baroe was uitgevaardigd.<br />

Maiwe Aande draaide zich om en beval zijn polisie's achter het<br />

kerwari-huis een diepe kuil te graven.<br />

De mannen van Waine begrepen het bevel van de vreemdeling<br />

niet. Het was iets vreemds. Een kuil graven? Maar had de vreemdeling<br />

hen niet overladen met weldaden en geschenken? Het was<br />

goed wat hij beval.<br />

De mannen van Waine grepen hun nieuwe bijlen en hielpen de<br />

polisie's de harde grond open te hakken. Het werd een grote kuil,<br />

een gapende wonde in moeder aarde, donker en diep.<br />

De schrijver van Waine knikte, ten teken dat het goed was en beval<br />

toen, dat de lijken van de zes vermoorde mannen in de kuil gelegd<br />

zouden worden.<br />

De mannen van Waine stonden verstard. In hun hart zwol afgrijzen<br />

en woede om zoveel openlijke minachting voor hun dappere doden.<br />

Waren zij dan honden? De vreemdeling was een man met vriendelijke<br />

daden, maar met een hart vol vergif. Wat betekenden nu de<br />

bijlen, de lucifers, de spiegeltjes en de tabak tegenover zulk een<br />

afgrijselijke belediging? Een dof gemompel van woede steeg in<br />

hun midden op.<br />

Maiwe Aande hoorde het niet. Hij stond in diepe, gezapige tevredenheid<br />

toe te kijken hoe de polisie's de lijken snel met zand bedekten.<br />

Het was goed wat hij gedaan had en zijn toeans in Kota<br />

Baroe zouden vergeten, dat Epmi en Maisink hadden gedood en<br />

geroofd. Hij richtte zich op. Hij zou zijn ordenend werk vervolmaken.<br />

„Werp het vuur in het kerwari-huis!" beval hij de polisie's.<br />

De vlammen lekten langs de gaba-gaba tot aan het atapdak. Rook<br />

137


kringelde omhoog en plotseling loeide een hoge, gele vlam naar de<br />

hemel. Het heilige huis van Waine brandde.<br />

De vlam, die uit het dak van het kerwari-huis naar boven schoot,<br />

sloeg over op de harten van de mannen van Waine. Een wilde, alles<br />

verterende haat maakte zich van hen meester. De wraak, die bloedrood<br />

in de vlammen flakkerde, overspoelde alle andere gevoelens.<br />

Zes mannen waren gedood. Een vreemdeling had hen in de aarde<br />

geworpen als waren zij verachtelijke honden. Wraak! Wraak!<br />

„Oe wa loe well! Oe wa loe wellü"<br />

De mannen van Waine stortten zich naar voren. Pijlen werden op<br />

de strakgespannen boogpezen gelegd. Een dof brullen steeg uit hun<br />

kelen op.<br />

De schrijver van Waris zag het en het was alsof de hele wereld op<br />

hem neerstortte. Razend snel trok hij zich met zijn polisie's terug<br />

in twee kamponghutten en beval, schor van angst en ellende, het<br />

vuur te openen.<br />

Maar de mannen van Waine kenden het geweer niet. Zij renden<br />

onbeschermd vooruit, de kreet om wraak gillend opstotend naar<br />

de hemel.<br />

De polisie's, die hun geweren nooit anders gebruikten dan om er<br />

mee over de schouder te lopen en het bij bijzondere gelegenheden<br />

te presenteren, wisten niets van vuurspreiding af. Zij schoten de<br />

ene kogel na de andere af, als het maar veel lawaai maakte. Zorgvuldig<br />

richten deden zij niet. Doch de mannen van Waine waren<br />

talrijk en zij stroomden als één man naar de hutten, waarin de<br />

vijandige vreemdelingen verborgen waren. Bij tientallen werden<br />

zij weggemaaid. Over de lijken van hun stamgenoten renden zij<br />

verder en slaagden er in de twee hutten van elkaar te isoleren,<br />

waardoor het de schrijver van Waris onmogelijk werd gemaakt zich<br />

onder dekking van het geweervuur in de oetan terug te trekken. De<br />

polisie's zaten in de ene hut en de schrijver met twee met pijl en<br />

boog bewapende dragers in de andere.<br />

138


De polisie's, die het hachelijke van de situatie inzagen, sloegen de<br />

achterkant van hun hut open en vluchtten de oetan in. Dit was een<br />

geluk voor Maiwe Aande, want de woede van de mannen van<br />

Waine concentreerde zich op de polisie's, die schietend en<br />

schreeuwend de muur van groen indoken. Hij sloop, gevolgd door<br />

de twee dragers, de hut uit en verdween in de oetan. Hij rende als<br />

een bezetene. Het was een wedloop met de dood, die achter hem<br />

aan kwam, gedragen op de ontzettende kreet: „Oe wa loe wellü<br />

Oe wa loe wellü!"<br />

Hij was een opgejaagd dier en de oetan, waarin hij geboren en getogen<br />

was, nam wraak op de afvallige Maiwe Aande, die zich voor<br />

vijftig gulden per maand verkocht had aan de blanda's en die het<br />

liefst niet herinnerd werd aan de tijd, dat hij in het oerbos leefde.<br />

De oetan was er plotseling levensgroot en overweldigend. De oetan<br />

stak haar doomige lianenvingers naar Maiwe Aande uit en trok<br />

met wilde rukken zijn hemd en broek aan flarden. De oetan kleedde<br />

hem uit en hij was naakt en onbeschermd, weerloos tegen een<br />

vijand, die vroeger — lang geleden — zijn vertrouwde vriend geweest<br />

was. De oetan zoog met haar zompige modder de schoenen<br />

van zijn voeten. Toen was Maiwe Aande een mensdier, in het<br />

luchtledige zwevend tussen twee levens. Het leven, dat hem had<br />

voortgebracht en waaraan hij was ontgroeid en waaraan hij in<br />

hoogmoedige verachting was vervreemd; en het leven, dat niet het<br />

zijne kon worden, maar waarnaar hij haakte met een groot,<br />

ambitieus verlangen en dat hem nu alleen liet, zonder bescherming.<br />

Als een verslagene, voor wie de duimen omlaag wijzen.<br />

Zijn lichaam werd geschramd en opengehaald. Het bloedde uit talloze<br />

wonden. Zijn voeten schaafden op het rotsachtige bergterrein<br />

tot open, bloederige klompen, waarin de pijn zo snerpte, dat zij gevoelloos<br />

werden.<br />

Maiwe Aande rende verder. Hij lette niet op richting of paden. Hij<br />

rende, hijgend en met zijn bloed steeds harder bonzend aan zijn<br />

139


slapen. Hij voelde de vermoeidheid trekken in zijn spieren. Een<br />

verlammende pijn remde zijn bewegingen. Hij keek door een rood<br />

waas en ten laatste liet hij zich vallen. Hij kon niet meer. Hij verborg<br />

zijn hoofd in zijn armen en drukte zich tegen de grond. Hij<br />

verlangde, dat de aarde zich openen zou, dat er duisternis rondom<br />

hem zijn zou, dat hij niets meer weten zou.<br />

De avond viel en het was donker geworden, toen hij zich langzaam<br />

oprichtte. De twee dragers zaten op hun hurken naast hem en<br />

staarden hem zwijgend met grote, wijd-open angstogen aan. Maiwe<br />

Aande voelde de koude van de nacht zijn lichaam doorhuiveren.<br />

Hij zou een vuurtje hebben willen aanleggen, maar hij durfde niet.<br />

De mannen van Waine slopen door de oetan en een lichtschijnsel<br />

zou hem kunnen verraden. Hij had de wraakzucht in het wit van<br />

hun ogen zien vlammen.<br />

De nacht kroop traag voorbij. De nacht had duizenden angsten<br />

meegebracht. De krekels snierpten, de kikkers rochelden, tezamen<br />

een muur van geluid, waarachter de mannen van Waine dichterbij<br />

slopen, hun pijlen op de bogen, gereed om te schieten. De nachtwind<br />

beroerde de struiken en de bomen, zij werden vervuld van<br />

onhoorbaar aansluipende mannen. De boomstammen veranderden<br />

in Waine-Papoea's. Het zachte vezelen van de wind door de takken<br />

was het geruis van plotseling overeind springende vijanden.<br />

De schrijver van Waris meende van alle kanten de kreet „Oe wa<br />

loe well!" te horen aangolven. Het water in de kali, dichtbij, ruiste<br />

de wraakroep. Een nachtvogel gilde hem schril door de oetan. Hij<br />

kromp ineen. Hij was de angst zelf geworden. De gestalten van de<br />

bomen en de bergen groeiden tot aan de hemel en daarna stortten<br />

zij zich om Maiwe Aande neer, gillend en schreeuwend met een<br />

infernale woede.<br />

De nacht scheen voor eeuwig over de wereld te liggen.<br />

In de morgen zond hij de twee dragers uit om de polisie's te zoe-<br />

140


ken. Hij bleef achter, verborgen in het struikgewas, koud, hongerig<br />

en doorhuiverd van een grenzenloze angst, die nergens door een<br />

weerstand tegemoet kon worden getreden. Eerst laat in de middag<br />

keerden de dragers terug met een groep uitgeputte polisie's, die<br />

aan de pijlenregen der Waine-Papoea's waren ontkomen. Zij trokken<br />

direct verder naar het noorden, in een wijde boog om het<br />

Waine-gebied heen. In de avond van de volgende dag waren zij<br />

tot op drie uren van Waris gevorderd. Hier durfden zij voor het<br />

eerst een vuurtje te maken en zij aten uitgehongerd van de taaie,<br />

donkerrode vleeslappen van een oude casuaris, die een van de<br />

polisie's had weten neer te leggen.<br />

De schrijver herademde. Hij begon, stukje bij beetje, zichzelf terug<br />

te vinden. Hij werd weer Maiwe Aande, de schrijver van Waris.<br />

Maar tegelijkertijd met het hervinden van zijn waardigheid en<br />

persoon sloop een nieuwe, wurgende angst zijn hart binnen. De<br />

toeans in Kota Baroe zouden van dit avontuur horen. Dit kon niet<br />

geheim blijven. Hun toorn zou zich over zijn hoofd uitstorten.<br />

Maiwe Aande zou worden afgezet als schrijver en hij zou terugkeren<br />

naar de Vogelkop, waar hij de rest van zijn leven zou moeten<br />

slijten als een Papoea, gewoon, zoals de anderen, in de kampong.<br />

De morgen van de zesde dag brak aan en zij braken op voor de<br />

laatste etappe. Moeizaam strompelden zij over de bergrug, die hen<br />

nog van Waris scheidde, heen. En daar viel het nieuws als een<br />

enorme hamerslag op de schaduw van wat eens Maiwe Aande geweest<br />

was: toean controleur uit Kota Baroe zat in het posthuis van<br />

Waris.<br />

Neergebogen in zijn ellende kwam hij aan het hoofd van zijn<br />

polisie's de kampong binnen. Hij richtte zijn aarzelende schreden<br />

naar het posthuis. Hij voelde hoe de blikken van de kampongbewoners<br />

op hem gericht waren.<br />

Zij zwegen...<br />

141


De stilte was als een bol van fijn geblazen glas rond de aarde.<br />

Toean controleur zat in het posthuis.<br />

Er spande een gouden streep rond de epauletten van zijn hemd.<br />

Toean controleur wenkte hem.<br />

Maiwe Aande schuifelde naar voren en sprak...<br />

142


ACHTSTE HOOFDSTUK<br />

I<br />

Jtlvert Caldenhove had gespannen naar het relaas van de schrijver<br />

geluisterd. Soms had hij een paar gebeurtenissen nog eens laten<br />

vertellen. De polisie's, die voor de deuropening bijeendrongen,<br />

vielen de schrijver af en toe in de rede, schel schreeuwend en verward<br />

dooreen roepend, maar met een snauw legde Evert hun het<br />

zwijgen op.<br />

Toen de schrijver zweeg en zich het zweet van het voorhoofd<br />

veegde, viel er een diepe stilte in het vertrek. De stilte groeide uit<br />

tot een geweldig klankbord, waartegen het kloppen van zijn hart<br />

en het zachte ruisen van zijn adem werd weerkaatst en duizendvoudig<br />

versterkt. Evert voelde de blikken van de schrijver, de<br />

korano's en de polisie's op zich gevestigd. Zij verwachtten van hem<br />

het verlossende woord. Maar hij sprak het niet. Zijn gedachten<br />

maakten woeste salto's mortales aan de trapeze van zijn bewustzijn.<br />

Hij zag alles zeer scherp. Hij zag de fijne, kringelende rook van de<br />

sigaret tussen zijn vingers. Hij zag de bloedige schrammen op de<br />

armen en benen van de schrijver van Waris. Hij zag de verdroogde<br />

modder tussen de tenen van een der korano's koeken. Hij zag de<br />

roestvlekken op de geweerlopen van de polisie's. Hij zag de zonovergoten<br />

plek voor het posthuis, waar een bonte haan triomfantelijk<br />

de kippen opzat. Hij zag de ochtendnevel over de oetan, als<br />

een groot, spiegelblank meer. Hij zag die ene boom, vlak tegenover<br />

143


de deuringang, oprijzend uit de mist, ijl tegen de bijna wit-blauwe<br />

lucht afsteken, ragfijn in de tekening van stam, takken en bladeren<br />

als een oude Japanse prent op zachte zijde geschilderd.<br />

Poesjie kwam het vertrek binnen. Hij wilde hem iets vragen, maar<br />

de woorden bevroren op zijn lippen toen hij Evert's blik ontmoette<br />

en hij sloop weg.<br />

Evert Caldenhove zwaaide mee met de acrobatiek van zijn gedachten<br />

en hij trachtte ze terug te brengen op het platform van de<br />

werkelijkheid door te spreken.<br />

„Dit is verschrikkelijk," zei hij.<br />

De schrijver boog zich naar voren om te trachten hem te verstaan,<br />

maar de taal was hem vreemd.<br />

„Dit is rampzalig," ging Evert verder. „Dit is een zwijnenkeet, waar<br />

ik geen raad mee weet. Waarom is die lamstraal van Van Weghen<br />

niet komen opdagen? Die zit op zijn achterste te luibakken in Kota<br />

Baroe en laat mij alleen de boel opknappen."<br />

De schrijver kuchte. Het klonk als een krakend pistoolschot.<br />

Evert schrok. „Laat ik niet gaan zitten kankeren," zei hij. „Van<br />

Weghen kan er per slot van rekening ook niets aan doen." Hij ging<br />

rechtop zitten, streek met zijn vingers zijn haren achterover, zette<br />

zijn vechtpetje op en sloeg toen zacht met zijn vlakke hand op de<br />

tafel. „Schiet maar op," zei hij hard tegen Maiwe Aande. „Zie dat<br />

je wat op je verhaal komt." Hij maakte een vegende beweging met<br />

zijn hand. „Allemaal d'r uit hier! Vort! Vanmiddag om vier uur zijn<br />

jullie hier terug, de korano's, de polisie's en jij ook, schrijver!"<br />

Zij herademden als was met de plotselinge activiteit een loden last<br />

van hun schouders gevallen. Zij drongen het vertrek uit naar buiten,<br />

waar de kampongbevolking hen opwachtte in een geroezemoes<br />

van praten en vragen, schreeuwen en joelen.<br />

Evert zag hen gaan en hij was blij alleen te zijn. Hij zat rechtop en<br />

bewegingloos; alleen zijn rechterhand, die zijn vulpen omklemde,<br />

maakte kleine, schrijvende bewegingen. Hij tekende zorgvuldig<br />

144


grote H's op een velletje papier. Hij maakte er krulletjes aan en de<br />

krulletjes werden cijfers: 8.... 1 7 5.,.. 0 Het was<br />

het telefoonnummer van Heleen. De H was van Heleen. Heleen<br />

zat voor hem op de galerij van het posthuis in Waris en zij keek<br />

hem rustig aan. Haar gezicht was van een diepe, bezonken rust,<br />

als bij een madonna van de Primitieven. Alleen haar fijne wenkbrauwen<br />

trilden een beetje.<br />

Heleen's gestalte vervaagde en hij zat weer alleen in het posthuis.<br />

De zorgvuldig getekende H's met het telefoonnummer lagen onder<br />

zijn vingers. Hij verfrommelde het blaadje en gooide het op de<br />

vloer, bukte zich toen, raapte het weer op en stak het in zijn zak.<br />

Zijn bewegingen waren mechanisch. Hij greep een voddige doek<br />

en begon de vliegenstrontjes van het tournee-blik te poetsen. Hij<br />

maakte er figuurtjes van als ogen van dobbelstenen. Hij was een<br />

trage, zoekende slaapwandelaar. Zijn gedachten zwierven onvatbaar<br />

ergens ver van hem verwijderd door de kosmos en het was<br />

onmogelijk ze te ordenen en saam te voegen tot een logisch geheel.<br />

De tijd sloop op kousenvoeten voorbij...<br />

Na het middageten kroop hij in zijn hangmat, zijn handen onder<br />

zijn hoofd gevouwen. Boven hem kroop een trage spin langs de<br />

zoldering, liet zich onverwachts een paar centimeter zakken en<br />

koorddanste toen over een onzichtbaar draadje door de ruimte.<br />

Evert keek naar de spin en hij moest zich beheersen niet te krabben<br />

aan de rode muskietenbeten op zijn armen. Hij hoorde zijn polshorloge<br />

vlak bij zijn oor tikken. Het werden dreunen, die in zijn<br />

hoofd sloegen als hamerslagen.<br />

Zo was het vroeger eens geweest, vlak voor zijn doctoraal. Hij was<br />

volkomen leeggezogen. Hij wist niets meer, alleen het weten van<br />

het met weten gonsde door een luchtledig in zijn hersenen. In hem<br />

klom de wanhoop langzaam langs het touw van zijn zenuwen. Hij<br />

was doodmoe. Hij verlangde te liggen en te slapen. Hij wilde niet<br />

meer denken en hij kon niet meer denken. Er was alleen maar<br />

145


leegte! Leegte! Leegte!! En buiten zijn kamer draaide de wereld<br />

gewoon door. Hij hoorde auto's toeteren. Hij hoorde de hese roep<br />

van een voddenkoopman. Een melkboer rinkelde met flessen<br />

onder zijn raam. Een straatjongen schreeuwde. Iemand floot schel<br />

een Schlager. Op de straat liepen de mensen voorbij, kleine, rennende<br />

insecten met dunne beentjes en nerveuze beweginkjes. De<br />

zon spiegelde in het donkere grachtwater en de huizen kaatsten<br />

hun doorleefde beeltenis in een groen, mysterieus waas. Hij had<br />

nog één uur tijd. Nog één uur en dan zouden kille mannen komen<br />

om zijn hersenen bloot te leggen. Zij hadden slimme, venijnige<br />

lachjes rond hun dunne lippen. „U moet het over drie maanden<br />

maar weer eens proberen," zouden zij zeggen en zijn feestelijk rokcostuum<br />

werd een begrafenisdracht.<br />

Hier in Waris, nog een uur vóór de korano's, de polisie's en de<br />

schrijver zich bij hem zouden melden, was het precies eender.<br />

— Ik moet wat doen. Ik moet iets beslissen! Er is nog een uur! Dan<br />

moet er een besluit genomen zijn ...<br />

Hij beet het glazuur van zijn tanden en dacht... dacht...<br />

II<br />

i^lokslag vier uur kwam Maiwe Aande met de korano's en de<br />

polisie's naar het posthuis. Evert hoorde hen al van ver aankomen.<br />

Zij liepen in een strakke, gescandeerde pas, als militairen, die op<br />

mars zijn. Hij keek pas op, toen de schaduwen van de aangetreden<br />

mannen over de bamboestammetjes van de voorgalerij vielen.<br />

Langzaam stond hij op. — Nu moet ik laten merken, dat ik een besluit<br />

genomen heb, dacht hij. — Ik weet nog op geen stukken na<br />

wat ik beginnen moet.<br />

Hij begon te spreken, langzaam en nadrukkelijk en al sprekende<br />

hervond hij zijn zekerheid en kalmte. Het plan groeide met zijn<br />

woorden mee.<br />

146


„Morgenochtend om zes uur zijn jullie allemaal hier present," zei<br />

hij. „De korano van Waris zorgt voor vijftien koelies. Zie, dat je<br />

voldoende eten meeneemt, want geduvel over het voedsel kunnen<br />

we onderweg niet hebben. Wij vertrekken naar Waine."<br />

De schrijver knikte nadrukkelijk. „Er zijn veel mannen in Waris,"<br />

zei hij, groeiend in zelfbewustzijn. „Zij willen allen mee. Het zijn<br />

goede mannen, toean. Zij kunnen vechten!"<br />

„Hou jij je bek!" snauwde Evert. „Prent één ding goed in je stomme<br />

hersens, schrijver. Er wordt niet gevochten! Je hebt al genoeg in de<br />

soep getrapt. Je kunt er op rekenen, dat je een zware pijp zult<br />

roken, dat beloof ik je."<br />

Maiwe Aande kroop in zijn schulp. Hij schrompelde in elkaar tot<br />

een zielig hoopje mens.<br />

„En jullie houden allemaal je mond dicht tegen iedereen!" ging<br />

Evert verder. „Begrepen? Niemand heeft er iets mee te maken. Als<br />

ik ontdek, dat een van jullie zijn bek niet heeft gehouden, sla ik 'm<br />

persoonlijk zijn hersens in. Nou ingerukt!"<br />

De mannen salueerden. Zij stonden overdreven stram in de houding.<br />

De taal, die Evert over hun hoofd had losgelaten, was de taal,<br />

die zij verstonden en respecteerden. Het prestige was ongeschokt.<br />

Zij marcheerden tevreden en gerustgesteld naar de kampong terug.<br />

Evert Caldenhove stond op de voorgalerij en keek hen na. — Dus<br />

nou zit ik er aan vast, dacht hij. — Morgen vertrek ik naar Waine<br />

en ik zal eens zien of er vrede te sluiten is. Als het allemaal op niets<br />

uitloopt, moet er een strafpatrouille volgen en daar voel ik weinig<br />

voor. Die knapen in Waine zullen er de dupe van zijn. Bij tientallen<br />

worden ze neergeknald en dat allemaal voor een kwestie, waarin<br />

zij op slot van zaken niet eens de grootste bokken hebben geschoten.<br />

Hij zuchtte en ging langzaam naar binnen.<br />

— Rechtvaardigheid is maar een wankel begrip als het gepaard<br />

gaat met prestige, dacht hij moe. — Als we de zaak laten lopen,<br />

147


zitten we binnen een maand middenin een enorme roof- en moordorgie.<br />

Nee, als mijn pogingen tot verzoening geen succes hebben,<br />

moeten we wel hardhandig optreden. Maar het is evengoed zuur<br />

voor die van Waine.<br />

Hij ging zitten en sloeg zijn dagrapport open.<br />

— Maar als er een strafexpeditie van komt, moet Jaap dat maar opknappen,<br />

dacht hij opstandig. — Ik heb me al meer dan genoeg uitgesloofd.<br />

Het is zijn afdeling en ik ben niet meer dan een hulpievooruit.<br />

Als hij niet komt opdagen, is het mij ook goed, dan moeten<br />

ze in Kota Baroe maar zien hoe ze de zaak verder regelen. Ik ga<br />

morgen naar Waine kijken of er met die kerels te praten valt. Méér<br />

doe ik zeker niet. Enfin, ik zal Jaap een soeratje sturen, dan weet<br />

hij tenminste wat er aan de hand is. Als hij nog één gram hersens<br />

in zijn hoofd heeft, zit hij binnen twee weken hier.<br />

Hij staarde naar de blanke bladzijden van het cahier, dat voor hem<br />

lag en plotseling voelde hij een grote weerzin in zich opkomen.<br />

— Ik ben het zat, dacht hij. — Meer dan zat. Ik moet iets gaan<br />

doen, wat niets met mijn werk te maken heeft.<br />

Hij glimlachte, ondanks alles. — Ik zou vanavond wel eens naar het<br />

Concertgebouw kunnen gaan...<br />

Bijna werkelijk zag hij het voor zich. De grote zaal, gevuld met<br />

stille, aandachtige mensen, opgenomen in golven muziek, zwellend<br />

•en dalend, hen optillend en meevoerend ver, ver buiten de enge<br />

begrenzing van de vier zaalwanden. Hij hóórde de muziek en hij<br />

neuriede haar zachtjes voor zich uit. De negende van Beethoven.<br />

— Waarom de negende? vroeg hij zich af, maar toen hij met grote<br />

stappen het posthuis uitliep naar buiten, zong hij zacht voor zich<br />

heen: „Alle Menschen werden Brüder..."<br />

Poesjie stond in de keuken te knoeien met een paar grote, bloederige<br />

vleeshompen.<br />

Evert bleef staan. „Wat heb je daar?" vroeg hij.<br />

„Polisie Loeka heeft een babi en een casuaris in de oetan ge-<br />

148


schoten, toean," antwoordde de bediende trots. „Hier is het kakld<br />

van de casuaris en de schouder van het varken. Banjak babi, toean,<br />

banjakka!"<br />

— Geen Concertgebouw vanavond, dacht Evert en hij grinnikte.<br />

„Geef maar eens hier," zei hij, opgewekt ineens en hij nam de<br />

parang uit Poesjie's handen. „Vlees uitbenen is ook een verzetje,"<br />

zei hij hardop. „En het Concertgebouw is aardig, behalve als je in<br />

de pauze moet gaan stompen en slaan om een kopje koffie te kunnen<br />

krijgen." Hij sneed het vlees in gelijke lappen en hakte de botten<br />

en de pezen er uit. Het was een zwaar en warm werk, maar het<br />

eiste al zijn aandacht. Het was al bijna donker toen hij veertien,<br />

tamelijk nette varkenslapjes op een rijtje naast elkaar had liggen.<br />

Het vervulde hem met trots. Hij strooide er overvloedig zout overheen<br />

en Poesjie legde ze op een stapel, stampte ze dicht op elkaar<br />

en pakte ze toen in een rieten zak, die hij stevig met boomvezels<br />

dichtbond. Evert keek er sceptisch naar en vroeg zich af hoelang<br />

het vlees te eten zou zijn. Hij waste zorgvuldig het bloed en het<br />

vet van zijn handen.<br />

De middag was voorbijgevlogen. De tijd was barmhartig voor de<br />

mens, die een bezigheid onder handen nam. De avond kapselde het<br />

posthuis in zijn fluwelen kleed van duisternis.<br />

Hij at bij het walmende licht van zijn oliepitje en begon daarna, in<br />

een opwelling van overmoed, aan een brief voor Heleen. Hij<br />

schreef met korte, droge zinnetjes, maar hij had het gevoel, dat<br />

Heleen, terwijl hij haar schreef, steeds verder van hem afdreef. In<br />

hem openbaarde zich een onmacht, welke hij tevoren niet bij zichzelf<br />

had opgemerkt, waarschijnlijk omdat hij nooit zo ingespannen<br />

bezig was geweest een brug te slaan van de oetan naar Amsterdam.<br />

Hij legde zijn pen neer en leunde achterover tegen de bamboewand<br />

van het vertrek. „Het gaat niet," zei hij halfluid. „Er zijn<br />

twee werelden, gescheiden door een afstand van lichtjaren..."<br />

149


Hij legde de brief aan Heleen opzij en begon een nieuwe: „Beste<br />

vader en moeder..." Verder kwam hij niet. — Wat zou ik moeten<br />

schrijven? vroeg hij zich af. — Beste ouders, ik maak het goed en ik<br />

ben op tournee. Ik zit nu in Waris ... Waris? Waris? Is het vreemder<br />

te schrijven: ik zit nu op Mars en morgen tippel ik door naar<br />

Mercurius? Het Hoofd van het Plaatselijk Bestuur is naar me<br />

onderweg. Hij woont op de maan, beste ouders ...<br />

Zorgvuldig legde hij de beide brieven op elkaar en borg ze in zijn<br />

portefeuille. Hij schudde het hoofd. — Misschien, als ik in Kota<br />

Baroe terug ben, dacht hij.<br />

Toen begon hij de barang bij elkaar te zoeken, die hij de volgende<br />

morgen op zijn tocht naar Waine wilde meenemen. Zijn kleren,<br />

wat eten, zijn tabak en... ja, je kon niet weten, zijn junglekarabijn.<br />

Hij klom in zijn hangmat en rookte nog een sigaret. Toen<br />

trok hij de ritssluiting van zijn klamboe dicht en ging op zijn zij<br />

liggen. Hij sliep onmiddellijk.<br />

III<br />

De ochtendkoelte hing tintelend fris over de wereld, toen Evert<br />

de slaapstille kampong verliet. Een paar meter achter hem liepen<br />

de schrijver en de korano van Waris, een tiental polisie's en twintig<br />

dragers. De koelies hadden hun pijl en boog mee willen nemen,<br />

maar Evert had het kortaf snauwend verboden. Hij was vastbesloten<br />

het conflict met de Waine-Papoea's niet met nog een paar<br />

nieuwe vechtpartijen uit te breiden.<br />

Hij liep gemakkelijk, met grote, veerkrachtige passen. Hij was in<br />

een stemming om luidop te zingen. De steile berghellingen verhinderden<br />

dat, doch in zijn hart zong hij met lange, sentimentele<br />

uithalen: „Aan de voet van die ou... .we Wester.... Heb ik vaak<br />

150


in gedachten gestaaaaaanü" En met een kwajongensachtige glimlach<br />

zong hij het in het platste Amsterdams, dat hij zich maar kon<br />

voorstellen.<br />

Een koude nevel slierde rondom hem uit de grond op in grijze en<br />

lichtgroene slingers. Het aarzelende morgenlicht van de zon kleurde<br />

ze in prachtige schakeringen van rood, geel, groen, blauw en<br />

violet, als waren het grote, glazen stuiters, waar binnenin een wonderlijke<br />

kleurenpracht geblazen was. Ergens zongen de heldere,<br />

melodieuze trillers van de paradijsvogel. Een kakatoe schreeuwde<br />

schaterend. Voor zijn voeten ritselden kleine, schrikachtige, bruine<br />

slangetjes en hagedissen over de grond vliegensvlug weg in het<br />

beschermende struikgewas. De voortdurende zang der krekels<br />

spoelde tussen aarde en hemel.<br />

Ondanks de frisse morgenlucht had hij zijn shirt uitgetrokken en<br />

liep hij in zijn hemdje. Het zweet stroomde tappelings langs zijn<br />

hals over zijn borst en armen, doch hij merkte het nauwelijks op.<br />

Achter hem was het rumoer van de polisie's en de dragers.<br />

De morgen ging snel voorbij. Zij volgden voor een groot deel de<br />

kali Fwoe, een breed en snelstromend water, dat tot aan hun<br />

knieën reikte. Het spoelde hitte en vermoeidheid weg.<br />

Tegen de middag hielden ze hun eerste pauze. Dicht langs de<br />

oever van de rivier zaten zij onder hoge, langzaam heen en weer<br />

wuivende klapperpalmen. Een van de dragers klauterde langs de<br />

dunne stam omhoog en smeet tientallen noten omlaag, die de<br />

anderen met hun parang openhakten.<br />

Het klapperwater klokte zoet en koel over zijn tong en langs zijn<br />

verhemelte. Honger had hij niet, maar voor het genoegen van de<br />

dragers, die zich zoveel moeite gaven, at hij een paar sago-koekjes,<br />

welke hij lang in de klappermelk weekte. Hij deelde sigaretten uit<br />

en hij wist voldoende zelfbeheersing op te brengen om zelf niet te<br />

roken.<br />

Even over halfvier in de middag bereikten zij kampong Burbo, een<br />

151


lege plek in de oetan. Jaren geleden was Burbo door de bewoners<br />

van Waris uitgemoord en platgebrand. Het dorp was nimmer herbouwd.<br />

Aan de rand van de oetan stonden een paar bouwvallige<br />

hutten, waar Evert met de dragers een bivak inrichtte. Toen dook<br />

hij in de kali en ging daarna languit op een deken liggen, omhoog<br />

kijkend naar de effen, blauwe hemel. Hij voelde zich diep tevreden<br />

en in staat de inspanningen van de tocht de baas te blijven. Hij<br />

zou nog uren hebben kunnen doorlopen, maar hij wilde de morgen<br />

van de derde dag in Waine aankomen. In geen geval mocht hij het<br />

risico nemen daar tegen de avond van de tweede dag aan te komen.<br />

In hem was niets meer van de besluiteloze verwarring van de<br />

vorige dag, toen Maiwe Aande hem het verhaal van Waine had gedaan.<br />

Zijn gedachten waren helder en overzichtelijk. Het besluit<br />

naar Waine te gaan om te proberen daar de vrede te herstellen, was<br />

het duwtje, dat hij nodig had om over het dode punt van zijn<br />

aversie tegen alles wat hevig en emotioneel was heen te komen.<br />

Hij kroop die avond vroeg onder zijn klamboe, maar hij bleef nog<br />

urenlang wakker liggen in een behaaglijk rusten, volkomen ontspannen<br />

en in diepe tevredenheid met de wereld. Het geluid der<br />

krekels zwol in de groeiende nacht. De vogels trokken zich terug in<br />

de grote stilte tussen de takken en bladeren der bosreuzen. Het<br />

gebabbel der dragers verstomde. Alleen de vuurtjes stuurden nog<br />

wat dunne, kringelende rooksliertjes omhoog uit de gloeiende as.<br />

Tegen de avond van de tweede dag was hij tot op vijf kilometer<br />

van Waine gevorderd. Het terrein was aanmerkelijk zwaarder geworden.<br />

De kali's waren bijna ondoorwaadbaar door de vele rotsblokken<br />

en scherpe riffen en langs de oevers lag een vette, decimeters<br />

dikke modderlaag. Een ogenblik dacht hij erover verder te<br />

trekken om nog dichter bij Waine te komen, maar het had geen<br />

zin. Hij wilde in ieder geval zorgen fris en uitgerust in Waine te<br />

arriveren om, als de toestand daar precair was, genoeg reserves te<br />

hebben om snel in de oetan terug te trekken.<br />

152


In het bivak riep hij de korano, de schrijver en de polisie's bij<br />

zich en deelde hun het plan de campagne voor de volgende ochtend<br />

mee. Het was tamelijk eenvoudig. Een van de polisie's zou ongewapend<br />

naar Waine lopen, terwijl de anderen hem in de rug dekten.<br />

Die polisie moest de kepala van Waine vertellen, dat er een<br />

blanke gekomen was om vrede te sluiten. Die blanke had geen<br />

kwade bedoelingen. Hij bood hun geschenken aan en hij zou zorgen,<br />

dat er koelies kwamen om hun verwoeste kerwari-huis opnieuw<br />

op te bouwen. Vrede wilde de blanke, geen oorlog ...<br />

Als de zending van de polisie met succes bekroond was, zou Evert<br />

zelf te voorschijn komen en de kampong binnengaan.<br />

De schrijver, de korano en de polisie's moesten onder alle omstandigheden<br />

op de achtergrond blijven. Evert wilde niet het risico<br />

lopen, dat de woede der Waine-Papoea's opnieuw zou losbarsten.<br />

Hij wist heel goed, wat hij riskeerde. Hij accepteerde het echter<br />

met de Stoïcijnse kalmte van een soldaat, die in de oorlog een<br />

vreemd huis binnentreedt, niet wetend of de vijand er een hinderlaag<br />

gelegd heeft. Hij wilde, hoe dan ook, het conflict met Waine<br />

in der minne schikken. Hij wist, dat als hij niet zou slagen, het vuur<br />

van de oorlog door de oetan zou slaan. Aan de hemel zou, rood als<br />

bloed, de wraak geschreven staan.<br />

„Oe wa loe wellü"<br />

Evert speculeerde op het element der verrassing. In het uiterste<br />

geval zou hem dat in de gelegenheid stellen terug te trekken. Hij<br />

had de polisie's achter de hand. Het enige, waarover hij zich werkelijk<br />

zorgen maakte,was, dat de mannen zich niet zouden kunnen<br />

beheersen en zonder zijn bevel af te wachten een lustig knalpartijtje<br />

zouden beginnen. Hoewel de Papoea's op pijl en boog<br />

meesters waren, konden ze met een geweer nauwelijks een olifant<br />

op tien meter afstand raken. Maar het knallen van de schoten zou<br />

al erg genoeg zijn om de woede der Waine-mensen in nog grotere<br />

hevigheid te ontketenen.<br />

153


Hij dreigde met de verschrikkelijkste straffen als één van de<br />

polisie's de treurige moed zou hebben een schot buiten zijn medeweten<br />

te lossen.<br />

IV<br />

liet oerbos was vervuld met de geluiden van de dieren en het<br />

geruis van de wind door de boomtoppen. Maar het was of het geluid<br />

een onderdeel was van de stilte, die samengeperst onder het<br />

groene bladerdak hing te groeien tot een schier ondraaglijke<br />

spanning.<br />

Zij lagen nu op nog geen kwartier afstand van Waine en waren de<br />

kampong zo stil en behoedzaam mogelijk genaderd. Evert hoopte,<br />

dat die van Waine er geen lucht van zouden krijgen met hoe weinig<br />

manschappen hij was. Hij had ruim een uur geleden de polisie<br />

naar Waine gestuurd om zijn boodschap aan de kepala te zeggen,<br />

maar zij kregen geen enkel teken, dat er op wees, dat de polisie was<br />

geslaagd in zijn zending. Het tegenovergestelde was ook niet het<br />

geval, doch het uitblijven van enig bericht deed de ongerustheid in<br />

zijn hart groeien.<br />

Hij lag in het groen gedoken, zijn blik op zijn polshorloge gevestigd,<br />

waar de secondenwijzer driftig de tijd wegtikte. Zijn oren<br />

stonden wijd open en vingen ieder geluid in zijn omgeving op. Het<br />

wachten duurde eeuwigheden, die hij trachtte te begrenzen in<br />

kleine weddenschappen met zichzelf: over vijf minuten komt de<br />

polisie terug met het bericht of Waine vrede wil of niet. Telkens<br />

vijf minuten, telkens een eeuwigheid. Maar de polisie kwam niet.<br />

Ten laatste kon hij de spanning niet langer verdragen. Hij richtte<br />

zich op. Voorzichtig kroop hij naar de korano van Waris, die een<br />

paar meter opzij van hem in het struikgewas verborgen zat. „Jij<br />

blijft hier, korano," zei hij, „met de dragers." Hij trommelde de<br />

polisie's bij elkaar. „Op honderd meter achter mij aan!" beval hij.<br />

154


„En wee je gebeente als één van jullie het hart in zijn lijf heeft een<br />

schot te lossen zonder dat ik daarvoor het teken geef!"<br />

De mannen knikten, ten teken dat zij hem begrepen hadden.<br />

Voorovergebogen sloop hij daarna in de richting van de kampong.<br />

Zijn slappe, linnen sluipschoenen maakten nauwelijks geluid. Hij<br />

hoorde zijn eigen, zware ademhaling en voelde het bonzen van zijn<br />

bloed in zijn lichaam. Zijn ogen knepen zich tot spleten en begonnen<br />

te branden van het ingespannen turen. Het groen van de<br />

oetan, rondom hem, stond bewegingloos.<br />

De spanning, die in hem groeide, ontlaadde zich plotseling in een<br />

dwaze gedachte, waarom hij grinniken moest. — Stel je voor, dacht<br />

hij, — dat die lui direct de kampong uit komen rennen en zeggen:<br />

wij spelen lekker niet meer mee, want jullie doen vals ...<br />

Toen zag hij plotseling Waine liggen, gebouwd op een klein<br />

plateau tegen de berghelling. Een verzameling rieten hutten, die<br />

op de grond waren gebouwd, niet op palen, zoals in het onder bestuur<br />

staande gebied gebruikelijk was. Hij sloop tussen de bomen<br />

door tot aan de bosrand, waar hij de vooruitgezonden polisie vond.<br />

Hij hurkte naast de man neer. „En?"<br />

De Papoea haalde moedeloos zijn schouders op en wees voor zich<br />

uit.<br />

Van de bosrand naar de kampong was nog ongeveer dertig meter,<br />

een groot, open stuk, waarop de zon ongenadig brandde. Bij de ingang<br />

van Waine was een manshoge borstwering van pisangbladeren,<br />

doorvlochten met stukken hout, boomschors en lianen opgetrokken.<br />

Evert zag de borstwering zachtjes bewegen. Hij vermoedde een<br />

groot aantal krijgers achter de primitieve beschutting. Er kwam<br />

een droog gevoel in zijn mond. Hij slikte moeilijk. In zijn buik<br />

krampte even een felle steek. Hij haalde diep adem. Toen richtte<br />

hij zich op en liep tussen de bomen door, het open stuk voor de<br />

kampong op. Het was, als zag hij zichzelf lopen: een kleine figuur<br />

155


tegen de hoge oetan-muur, onder de oneindige hemelkoepel. Hij<br />

werd fel beschenen door het genadeloze zonlicht. Hij had de sensatie,<br />

weerloos te zijn.<br />

Op een zes meter van de bosrand bleef hij staan. Hij stond rechtop,<br />

zijn handen slap langs zijn lichaam hangend. De open vlakte tot<br />

aan de kampong scheen uit te groeien tot een onafzienbaarheid.<br />

Hij was daar middenin, eenzaam, het centrum van een absolute<br />

verlatenheid. De stilte hing loodzwaar om hem heen. Hij voelde het<br />

gewicht van het grote zwijgen op zich drukken, zwaarder en zwaarder,<br />

tot hij er door verpletterd dacht te worden. De vlakte werd een<br />

oceaan en hij veranderde in een eiland. De stilte duurde voort,<br />

klemmend als een klauw rond zijn keel.<br />

Er gebeurde nog maar steeds niets.<br />

Niets...<br />

Stilte...<br />

Hij kreeg een waanzinnige aandrang om te schreeuwen, dwars<br />

door de stilte heen.<br />

Maar er gebeurde niets...<br />

Zijn keel werd in een ijzeren band saamgesnoerd. Hij opende zijn<br />

mond, maar zijn ademhaling was zelfs geen geluid meer. In zijn<br />

nek begon een trilling, die voortkroop over zijn rug tot aan zijn<br />

benen. Hij voelde kil zweet uit zijn oksels langs zijn lichaam druipen.<br />

En op dat ogenblik wilde hij zich omdraaien en wegrennen,<br />

de oetan in. De oetan was een vriend voor hem. Hij zou verlost<br />

zijn van de obsessie van stilte en ruimte. Hij werd aangegrepen<br />

door een wilde paniek en met het uiterste van zijn wil dwong hij<br />

zich te blijven staan.<br />

— Er moet iets gebeuren! God! Laat er iets gebeuren!<br />

Toen snorde vanachter de borstwering een pijl door de lucht met<br />

een zacht, zoemend geluid. Tok! Hij stak tien meter voor hem in de<br />

grond.<br />

Hij zag de pijl trillen in de aarde en hij deed een stap naar voren.<br />

156


Hij zag wel, dat het een pijl was, maar het drong niet helemaal tot<br />

hem door, overweldigd als hij was door een grote vreugde, omdat<br />

er eindelijk iets gebeurd was.<br />

— Een pijl steekt in de grond. Zie, de punt is rood van geronnen<br />

bloed. Het is een pijl van de wraak, gedoopt in het bloed der gesneuvelde<br />

mannen van Waine...<br />

Een wolk van pijlen golfde op hem toe en roffelde voor hem in de<br />

aarde. Het bracht hem tot de werkelijkheid terug. — Ik sta buiten<br />

het bereik van hun pijlen, dacht hij. — Zij dragen hooguit vijftien<br />

meter.<br />

Hij bleef staan. Minutenlang. — Krankzinnig, dacht hij, — dat ik<br />

hier blijf staan. Ik behoorde weg te lopen, te schieten. In ieder geval<br />

behoorde ik iets te doen. Maar ik doe niets. Ik blijf staan, alsof<br />

het allemaal een droom is, die ik vlak voor het ontwaken beleef en<br />

waarvan ik al half en half overtuigd ben, dat hij niet echt is. Direct<br />

word ik wakker...<br />

Toen schrijnde de teleurstelling in hem, dat er geen vrede zou zijn<br />

met Waine. — Ik sta hier als de kepala van de blanda's uit Kota<br />

Baroe, dacht hij. — De oorlogsleider. Het moet oorlog zijn. Wat<br />

dacht ik een paar dagen geleden? Rechtvaardigheid is een wankel<br />

begrip als zij in aanraking komt met prestige...<br />

De krijgers van Waine kwamen achter de borstwering vandaan en<br />

renden op hem toe.<br />

— Nu is het werkelijk oorlog, dacht hij. Hij hief zijn arm op en<br />

schreeuwde een kort, hard bevel naar de polisie's aan de bosrand.<br />

Hij liet zich plat op de grond vallen en robde naar de oetan terug.<br />

De polisie's zaten in een lange rij op een knie en schoten op de<br />

aanstormende mannen van Waine. Zelfs voor de slechtste schutter<br />

was de kans op een misser uiterst gering, zó compact was de massa<br />

der gillende en schreeuwende Papoea's.<br />

„Oe wa loe wellü"<br />

Vier ... zes ... negen... tien... twaalf mannen van Waine tuimel-<br />

157


den met vreemd vertrokken gezichten op de grond, het lichaam<br />

nog gekromd in de woede-sprong. De anderen vluchtten in paniek<br />

terug achter de borstwering, vanwaar zij als razenden pijlen bleven<br />

afschieten in de richting van de oetan.<br />

Evert krabbelde overeind. „Terugtrekken!" beval hij met scherpe<br />

stem. „Twee aan twee. Tussenruimte dertig meter. Ijltempo naar<br />

het bivak. Wachten tot ik kom."<br />

De polisie's trokken af. Twee aan twee verdwenen zij in de oetan.<br />

Evert vuurde met zijn karabijn hoog in de lucht. De vlakte lag als<br />

een laaiend vuur tussen hem en de barricade, waarachter de mannen<br />

van Waine verborgen waren. In het vuur lagen de doden...<br />

Hij bleef alleen achter, starend naar de stille lichamen voor de<br />

borstwering en toen draaide hij zich om en volgde de laatste twee<br />

polisie's. ledere tien meter stond hij stil en schoot een kogel door<br />

het bladerdak van de oetan.<br />

De mannen van Waine bleven achter hun borstwering en schoten<br />

hun pijlenwolken vijftien meter ver over de vlakte.<br />

In het bivak vond hij de mannen terug. Er ontbrak er niet een. In<br />

aller ijl braken zij op en begonnen de terugtocht. Evert was de<br />

laatste. Hij wilde eventueel de eerste stoot opvangen, een paniek<br />

onder de dragers was wel het laatste wat hij wenste.<br />

Maar die van Waine kwamen niet. Zij zaten achter hun palissade<br />

en verwachtten een overval. Zij begrepen niets van die plotseling<br />

ingetreden stilte. Zij staarden over de vlakte naar de oetan. Maar<br />

het bleef stil.<br />

De stilte was angstaanjagend. Zij bevochten de stilte en loeiden<br />

hun strijdkreet. „Oe wa loe wellü"<br />

Evert Caldenhove hoorde de kreet achter zich aan door de oetan<br />

golven en hij versnelde het tempo. Zij renden bijna ...<br />

Voor het invallen van de duisternis, de volgende dag, bereikten zij<br />

Waris. Hij riep de mannen bijeen en beval hun over het gebeurde<br />

158


te zwijgen, maar hij wist, dat het een vergeefse poging was het losgebrande<br />

vuur tegen te houden.<br />

„Oe wa loe wellü"<br />

De oetan ten zuiden van Waris was in opstand.<br />

Evert Caldenhove erkende zijn nederlaag.<br />

Hij liep langzaam en alleen de berg op naar het posthuis ...<br />

V<br />

Jbvert liet de duisternis het posthuis binnensluipen en hij deed<br />

geen moeite met wat schamel licht de nacht terug te dringen. Hij<br />

zat op een tournee-blik, zijn hoofd tussen zijn handen. Voor het<br />

posthuis liep een Papoea-polisie heen en weer. Hij telde de stappen.<br />

Tien passen heen... Tien passen terug... Toen hij opkeek, zag<br />

hij het vurige puntje van het strootje, dat de man rookte. Een<br />

rossige streep door het duister.<br />

Hij keerde de gebeurtenissen van de afgelopen dagen om en om in<br />

zijn gedachten, tevergeefs zoekend naar een oplossing. Aan rechtvaardiging<br />

durfde hij helemaal niet denken. Zuiver zakelijk geredeneerd<br />

kon hij zeggen: het conflict in Waine kan uitgroeien tot een<br />

volledige opstand, waarbij alle kampongs in het Waine- en Warisgebied<br />

betrokken zijn. Er volgt een eindeloze moord- en roofpartij.<br />

Het zal het leven van duizenden kosten. Ik moet daartegen optreden,<br />

ook al kost het een paar doden.<br />

Hij was opgetreden en het had twaalf doden gekost. Nu martelde<br />

hij zijn geest met de vraag: had dit voorkomen kunnen worden?<br />

Waren er nog andere mogelijkheden geweest? Heb ik werkelijk<br />

het uiterste beproefd?<br />

Hij voelde zich niet langer de zelfbewuste Evert Caldenhove, de<br />

man, die maandenlang strijd had geleverd met de oetan en haar de<br />

baas was gebleven. Hij was weer de baroe, de nieuweling...<br />

159


Maar wat had het voor zin zich dit af te vragen? In het zuiden<br />

klonk de oorlogskreet der Waine-Papoea's.<br />

„Oe wa loe wellü"<br />

Hij zou steeds luider klinken tot de oetan er geheel van vervuld<br />

raakte. Hij moest deze toestand onder ogen zien en er iets tegen<br />

ondernemen.<br />

— God! dacht Evert Caldenhove, — ik ben een baroe, ik weet het.<br />

Gij hebt het mij weer eens doen voelen. Ik ben een baroe in de<br />

oetan en een baroe in het leven. Gij hebt mijn overmoed neergeslagen<br />

en het is goed, dat Gij dit gedaan hebt...<br />

Hij stond op en liep naar buiten, naar de voorgalerij. De nacht lag<br />

als een dikke deken over de wereld. Evert Caldenhove hief zijn<br />

hoofd op naar de hemel. — Mijn vader heeft eens gezegd, dat vele<br />

mensen alleen maar bidden als ze in de penarie zitten, dacht hij.<br />

— Ik ben één van die mensen, geloof ik...<br />

Toen stak hij zijn oliepitje aan en pakte zijn brieventas. Hij legde<br />

een velletje papier voor zich op een tournee-blik, schroefde zijn vulpen<br />

los en begon met felle, bijna driftige bewegingen te schrijven.<br />

„Beste Jaap! Het is nu werkelijk de hoogste tijd, dat je komt opdagen.<br />

In Waris is de schrijver zo stom geweest op een verkenningstocht<br />

in Waine de hele boel in de fik te jagen. De hel is<br />

losgebarsten. Ik ben er persoonlijk heengegaan om de zaak te<br />

sussen, maar ze ontvingen mij met pijlen. Er is van onze kant geschoten.<br />

In Epmi en Maisink rommelt het. Die knapen daar blijken<br />

een rooftocht naar Waine te hebben gemaakt. Zes koppen werden<br />

gesneld.<br />

Ik zal twee weken op je wachten hier. Als je er dan nog niet bent,<br />

zit er voor mij niets anders op dan terug te gaan. Ik kan hier op<br />

mijn eentje niet veel uitrichten. Ik had graag, dat je bij de ouwe<br />

het zenden van een patrouille bepleit. Als hij die niet stuurt, zitten<br />

we hier met onoverzienbare narigheid. Ik kan het niet tegenhouden.<br />

Saluut"<br />

160


Hij legde zijn vulpen neer en las het briefje nog eens over. Het was<br />

misschien een beetje onsamenhangend, niets voor een ambtenaar,<br />

van wie verwacht wordt, dat hij op ordelijke wijze verslag uitbrengt.<br />

Maar zo ordelijk was de situatie, waarin hij verkeerde, ook<br />

niet. Morgen zou hij een polisie met het soeratje naar Kota Baroe<br />

sturen. Als alles meeliep, kon hij over twaalf dagen antwoord<br />

hebben.<br />

Hij vouwde het briefje op, schroefde zijn vulpen dicht en stopte<br />

haar in zijn borstzak. Toen stond hij op, het wild-flakkerende olielampje<br />

van het tournee-blik pakkend. Hij ging naar binnen en<br />

kroop in zijn hangmat.<br />

Twaalf dagen. ..<br />

Twaalf dagen moederziel alleen in de oetan.<br />

Twee dagreizen naar het zuiden donderde het „Oe wa loe well!!"<br />

Twaalf dagen...<br />

Alleen?<br />

— Als de mensen in de penarie zitten, zei vader... Ik geloof, dat<br />

ik zo'n mens ben...<br />

161


NEGENDEHOOFDSTUK<br />

I<br />

De nieuwe dag was nauwelijks tien uren oud, toen Evert de wurgende<br />

verveling en het afmattende wachten, waarin hij twaalf<br />

dagen en twaalf nachten in het posthuis van kampong Waris zou<br />

moeten doorbrengen, levensgroot voor ogen stonden. Er was maar<br />

één mogelijkheid om in de tijd, dat hij op Van Weghen's antwoord<br />

wachten moest, niet mataglap te worden: hij moest iets doen. Hij<br />

moest iets ondernemen, waardoor zijn innerlijke spanning zou worden<br />

afgereageerd. Hij wilde niet, dat de eenzaamheid hem weerloos<br />

zou vinden, uitgehold door het nietsdoen en de suggestie van<br />

het eeuwige groen der oetan rondom hem.<br />

Voor het avond was, had hij zijn besluit genomen. Hij zou de volgende<br />

morgen, vergezeld van een polisie, zeven dragers en de oude<br />

Papoea Faroka als gids, vlak langs de Australische grens in zuidoostelijke<br />

richting trekken om contact op te nemen met de Punda-<br />

Papoea's, die daar in het dichtbevolkte berggebied woonden.<br />

Nooit tevoren had een blanke een voet in deze streken gezet. De<br />

Punda's leefden tamelijk geïsoleerd op een plateau bij de Siwobergen.<br />

Wat de kampongbewoners van Waris, die heel zelden met<br />

hen in aanraking kwamen, wisten te vertellen, was, dat zij blijkbaar<br />

ruilhandel dreven met Waine. Uit de verhalen van de oude<br />

Faroka kreeg Evert de indruk, dat de Punda-Papoea's weliswaar<br />

162


schuwe, doch zeker geen kwaadaardige mensen waren. Hij vond<br />

het bericht over een ruilhandel met Waine heel belangrijk. Misschien<br />

had hij nu de oplossing voor het probleem van de dreigende<br />

oorlog in zijn vingers. Wellicht zou het mogelijk blijken de Punda's<br />

als bemiddelaars met Waine te gebruiken. In ieder geval wilde hij<br />

poolshoogte nemen en daarna de zaak aan Van Weghen overlaten.<br />

Het was twee dagreizen ver naar de streken der Punda's. De bergen<br />

rijden zich tot lange ketens aaneen, hoger en hoger. Het kwam<br />

Evert voor, als was dit gebied woester en onherbergzamer dan het<br />

bergterrein in het noorden. Hoog in het bergland bemoeilijkte deijle<br />

lucht het lopen, maar de bodem bood, met zijn hardlemen:<br />

onderlaag, gelukkig voldoende steun om gemakkelijker vooruit te<br />

komen dan in de streek vóór Waris.<br />

Evert liep uitsluitend op de aanwijzingen van de oude Faroka, die<br />

zonder aarzelen een weg zocht door de schier ondoordringbare<br />

oetan, over de barre rotsmassieven en door bruisende, wielende<br />

kali's, die met donderend geraas van de bergen stroomden. Het was<br />

een groots landschap van ongebreidelde oer-natuur.<br />

Eerst laat in de middag van de tweede dag, toen zij, volgens<br />

Faroka, nog slechts enkele uren van Punda verwijderd waren, sloegen<br />

zij een eenvoudig bivak op tegen een berghelling. Hij trok<br />

Faroka's woorden in twijfel, want hij kende het verwarde begrip,<br />

dat een Papoea van tijd heeft. Hij ging vroeg slapen, voelde zich<br />

merkwaardig rustig. Hij had zich vast voorgenomen, zich geen<br />

zorgen voor de tijd te maken. Tweemaal had hij nu een poging<br />

ondernomen zijn tournee te bekronen met een contact met nog niet<br />

onder bestuur gebrachte stammen. Tweemaal was het op een mislukking<br />

uitgelopen. In Almin waren het de bandjir en de wondkoortsen<br />

geweest; in Waine de opgezweepte wraakzucht van de beledigde<br />

en getergde Papoea's. Punda was de derde poging.<br />

— Driemaal is scheepsrecht, dacht hij glimlachend. — Ik hoop, dat<br />

het ook het recht van de oetan is ...<br />

163-


II<br />

.Taroka bleef staan en boog zich voorover. Zijn ogen speurden<br />

langs de grond. Toen wees hij naar een paar afgebroken takjes, die<br />

tussen het gras lagen. „Hier liepen die van Punda, toean," fluisterde<br />

hij.<br />

Evert knikte. Hij kon onmogelijk in die paar takjes het spoor van<br />

een mens ontdekken, maar hij wist, dat hij in dit opzicht verre in<br />

de schaduw bleef van de oude man, die zijn hele leven in de oetan<br />

had doorgebracht en ieder geluid, iedere beweging, ieder spoor op<br />

de grond onmiddellijk thuis wist te brengen. Voor alle zekerheid<br />

gebood hij Poesjie en de dragers, een flink eind achter te blijven.<br />

Met Faroka en de polisie trok hij langzaam en geruisloos sluipend<br />

verder.<br />

De oude man bevroor plotseling in zijn stap. Het was zo onverwachts,<br />

dat Evert, die vlak achter hem liep, tegen hem opbotste.<br />

Faroka hief zijn hoofd op. Hij stond recht overeind en iedere vezel<br />

van zijn lichaam was gespannen. De aderen tekenden zich als<br />

dunne, smalle koorden af in de huid van zijn magere nek. Met een<br />

knokige vinger wees hij de oetan in.<br />

Evert luisterde. Van heel ver uit het oerbos klonk een dof, regelmatig<br />

kloppen. Het deed hem denken aan de specht, die in het<br />

park rond „Caldenhove" met zijn scherpe snavel tegen de stam<br />

van een boom hamerde.<br />

Uiterst voorzichtig slopen de drie mannen verder, dichter naar het<br />

geluid, dat spoedig duidelijker te horen was. De polisie vezelde<br />

Evert in het oor, dat daarginds iemand bezig was met sagokloppen.<br />

Zij konden nu niet ver meer van kampong Punda verwijderd<br />

zijn.<br />

Zij bereikten een kleine, open plek in het bos. Een jonge Papoea<br />

zat met de rug naar hen toe in een opengespleten sago-stam de<br />

sago te kloppen. Met vlugge, harde slagen liet hij zijn stamper, die<br />

164


van twee saamgebonden stenen bijlen vervaardigd was, in het<br />

zachte merg van de palm neerkomen. Het geluid van de stamper<br />

verhinderde hem de drie mannen te horen.<br />

Evert zat ineengedoken tussen de struiken. Hij moest ten koste van<br />

alles voorkomen, dat de jongen er verschrikt vandoor zou gaan. Hij<br />

zou ongetwijfeld de kampong alarmeren en in dat geval was de<br />

kans niet gering, dat hij een leeg dorp zou aantreffen. Hij besloot<br />

de jongen gevangen te nemen en hem als gids en tegelijkertijd als<br />

lokaas mee naar Punda te voeren. Hij beduidde de polisie wat hij<br />

van plan was door een vlug spel van gebaren, dat de man snel<br />

begreep.<br />

Toen sprongen zij onverwachts de struiken uit en vielen boven op<br />

de jonge Papoea, voor deze de kans had om te kijken. De jongen<br />

kromp ineen van schrik, rolde zich toen op tot een harde kluwen<br />

van louter spieren en trachtte zich met een ruk van zijn belagers te<br />

bevrijden. Zij hielden hem echter stevig vast en toen hij Evert zag,<br />

begon hij ineens hard te gillen en sloeg wild om zich heen.<br />

In de oetan ritselden takken.<br />

Evert draaide zich bliksemsnel om, greep zijn karabijn, gereed om<br />

te schieten. In de struiken langs de rand van de open plek stond<br />

een vrouw. Haar ogen waren groot, starend van schrik en ontzetting.<br />

Zij uitte een kreet en dook vliegensvlug terug in de<br />

struiken.<br />

Evert hoorde haar wegrennen. Een ogenblik dacht hij er over haar<br />

na te gaan, maar de oetan was zo dichtbegroeid, dat het onbegonnen<br />

werk was. Het was nu in ieder geval uitgesloten, dat hij<br />

kampong Punda bij verrassing zou kunnen binnenkomen. Hij<br />

wendde zich tot de gevangene, die sidderend over zijn hele lichaam<br />

bij een boom gehurkt zat, stevig vastgebonden door de polisie.<br />

Evert ging naast hem zitten. Hij sprak geen woord en bewoog zich<br />

niet. De minuten druppelden voorbij. Hij zweeg en zat naast de<br />

165


jonge Papoea, wie de angst vertrokken op het gezicht getekend<br />

stond.<br />

Na een minuut of tien haalde Evert een brok lempeng uit zijn zak,<br />

reikte de polisie een stuk toe en begon toen zelf met rustige, weloverwogen<br />

bewegingen een sigaret te rollen. Hij gaf de sigaret aan<br />

de jongen, die hem aannam, maar er roerloos mee in zijn hand bleef<br />

zitten. Evert rolde een tweede sigaret, die hij in zijn mond stak.<br />

Hij schrapte toen met een langzaam gebaar een lucifer aan.<br />

De jongen kromp even ineen van schrik en keek toen met grote,<br />

verbijsterde ogen naar het doosje, dat Evert in zijn hand hield.<br />

Evert blies de lucifer uit, schrapte een nieuwe aan en zoog het<br />

vuur in de tabak. Hij blies een grote rookwolk voor zich uit en stak<br />

toen de brandende lucifer naar de jongen, die aarzelend, meer uit<br />

angst dan bewust, begon te roken.<br />

Daarna was het weer stil.<br />

Evert tuurde naar het vuurpuntje van zijn sigaret. Hij wist voor het<br />

ogenblik niet veel beters te doen, dan te proberen de jonge Papoea<br />

uit kampong Punda op zijn gemak te stellen. Hij probeerde kringetjes<br />

te blazen, maar het lukte niet.<br />

Poesjie en de koelies waren inmiddels ook aangekomen en staarden<br />

met onverholen verbazing naar toean-controleur, die roerloos onder<br />

een boom naast een jonge Papoea een sigaret zat te roken.<br />

Evert stond op en hing zijn karabijn over zijn schouder. Hij gaf het<br />

bevel verder te lopen, naar kampong Punda. Voorop liep Faroka en<br />

achter hem de polisie met de jongen, die weliswaar iets van zijn<br />

angst verloren bleek te hebben, maar er niettemin duidelijk op uit<br />

was bij de eerste de beste gelegenheid, welke zich zou voordoen,<br />

de benen te nemen. Evert, die vlak achter hem liep, had het in de<br />

gaten en hij was op zijn hoede. Poesjie en de dragers volgden op<br />

twintig meter.<br />

Het was nog ongeveer een uur tot kampong Punda. Zij liepen langzaam,<br />

omwonden door de zwachtels van de grote stilte in de oetan.<br />

166


— Het is paradoxaal, dacht Evert. — Ik hoor de kakatoes<br />

schreeuwen en de krekels oorverdovend tjirpen. De bladeren der<br />

bomen klapperen tegen elkaar als de wind er langs vaart. Duizenden<br />

vogels zingen. En toch voel ik dit als een grote stilte. Misschien<br />

komt het, omdat deze wildernis een volstrekte eenheid in organismen<br />

is. Misschien ontbreekt er een klankbord. Misschien is het<br />

alleen maar de eenzaamheid, die uit al deze geluiden opstijgt en<br />

een beklemmende stilte bouwt...<br />

Kampong Punda lag hoog op een bergplateau. Het dorp bestond<br />

uit een tiental hutten, die langs een smal, in de oetan gekapt<br />

paadje stonden. De hutten waren op lage, aarden terpen gebouwd.<br />

Zoals Evert wel verwacht had, was Punda, nadat de vrouw gillend<br />

de oetan was ingevlucht, volkomen verlaten. Hij wijdde nu al<br />

zijn aandacht aan de jongen. Hij moest zijn vertrouwen winnen<br />

voor er van enig contact met hem of met zijn stamgenoten sprake<br />

zou kunnen zijn.<br />

De dragers brachten de barang naar hem toe en hij begon uit te<br />

pakken. Hij stapelde de geschenken rondom zich op en hij voelde<br />

zich een ogenblik als Sinterklaas.<br />

Dit was een kritiek ogenblik. Hij zat gehurkt naast de contactgoederen,<br />

trillend van spanning. Als de jongen nu vluchtte, zou<br />

alle moeite tevergeefs geweest zijn en kon hij opnieuw beginnen.<br />

Maar hij moest het proberen, het was zijn enige mogelijkheid. Hij<br />

kon buitendien de jongen moeilijk gevangen blijven houden. Als<br />

hij zou moeten bemiddelen tussen hem en de gevluchte kampongbewoners,<br />

moest hij dat in volle vrijheid doen.<br />

Evert legde een bijl voor hem neer, nadat hij met gebaren had proberen<br />

uit te leggen, waartoe hij diende.<br />

De jongen nam de bijl op en liet het staal vonken in de zon. Toen<br />

stond hij op en begon er als een razende mee tegen de stammen<br />

van jonge papaja-boompjes te beuken. Hij uitte opgewonden kreten<br />

bij het zien van de diepe, blanke snede in het hout. Hij hield op, de<br />

167


ijl in zijn vuist langs zijn lichaam houdend. Hij keek van de bijl<br />

naar Evert en van Evert naar de bijl. In zijn geest botsten op dat<br />

ogenblik twee werelden: de eeuwenoude wereld, waarin hij met<br />

beide voeten geworteld stond en de andere, onvermoede wereld,<br />

die honderden kilometers verder in het oerwoud tot een grens was<br />

gekomen. Toen kwam hij aarzelend, bijna schoorvoetend, naderbij<br />

en hurkte naast Evert neer.<br />

Evert's handen beefden van zenuwachtige blijdschap. Hij wist niet<br />

hoe snel hij de andere contact-goederen te voorschijn zou halen. Hij<br />

gaf... lucifers, parangs, spiegeltjes ... De wonderen hielden niet<br />

op en de jongen reageerde als het kind, dat op Sinterklaasmorgen<br />

bij de haard staat te dansen naast de welgevulde schoen.<br />

Toen Evert alle meegebrachte artikelen voor de jongen had neergelegd<br />

en diens vreugde en opwinding in wat kalmer water waren<br />

weggeëbd, trachtte hij hem aan zijn verstand te brengen, dat hij<br />

nu de andere mensen van de kampong moest gaan halen. De oetan<br />

omvatte kampong Punda en Evert voelde, meer dan hij het wist,<br />

dat van uit het groen tientallen ogen op hem gevestigd waren en<br />

dat even zovele pijlen op de gespannen boogpees stonden, klaar<br />

om op hem af te snorren als hij een verkeerde beweging maakte.<br />

Dit intuïtieve weten maakte alles onwerkelijk. Het kwam hem voor<br />

als speelde hij zelf niet mee, doch als zat hij het op een afstand<br />

rustig aan te kijken. Hij voelde geen angst.<br />

Het duurde geruime tijd, voor de jongen begreep wat hij bedoelde.<br />

Toen hij eindelijk opstond, gaf Evert hem wat van de contactgoederen<br />

mee en keek hem na, terwijl hij langzaam en treuzelend<br />

wegliep naar de oetan. Onverwachts, als moest hij zich vermannen,<br />

verdween.hij in de groene struiken.<br />

Evert stond op en drentelde wat heen en weer bij de barang. Hij<br />

keek goedkeurend naar Poesjie en de dragers, die zich, als was het<br />

allemaal heel gewoon, bij een der hutten hadden teruggetrokken.<br />

168


Zij zaten rond een vuurtje en tooden niet de minste zenuwachtigheid.<br />

Hij ging weer zitten. Hij kon nu niets meer doen dan wachten.<br />

Hij was nu niet meer bij machte iets aan de situatie te veranderen.<br />

Hij had zijn hoogste troeven op tafel gegooid: ijzeren voorwerpen<br />

en lucifers. Hij moest afwachten hoe de mannen van Punda daarop<br />

wilden reageren.<br />

Het was heel logisch geredeneerd: rustig afwachten. Maar zijn<br />

zenuwen waren tot het uiterste gespannen. Hij stak een sigaret op,<br />

maar na een paar trekken gooide hij haar op de grond. Hij spitste<br />

zijn lippen om een deuntje te fluiten, maar hij deed het niet. Hij<br />

haalde uit zijn rugzak het bijbeltje, dat zijn moeder hem gegeven<br />

had, maar de woorden waren samengesteld uit letters en de letters<br />

wilden geen woorden worden en de woorden waren geen zinnen<br />

tezamen. Hij stopte het boekje weer terug. Hij leunde tegen een<br />

barang-blik en wachtte. Het allerliefst was hij opgestaan en de<br />

oetan ingetrokken om te kijken waar de jongen gebleven was. Maar<br />

dat kon hij niet doen. Hij moest wachten...<br />

Drie lange, eindeloos lijkende uren kropen voorbij.<br />

Toen hoorde hij achter zich in de oetan geritsel en gekraak van<br />

struiken en takken.<br />

Evert richtte zich langzaam op.<br />

Uit het bos kwam een groep mannen te voorschijn, dicht opeen gedrongen,<br />

de kampong binnen.<br />

Evert Caldenhove stond op...<br />

III<br />

IJ.et was een vreemd schouwspel, een massief van opeengedrongen,<br />

zwarte lichamen, dat langzaam naderbij kwam en op<br />

enkele meters afstand van Evert staan bleef. Evert liep langzaam,<br />

bijna voetje voor voetje, op de mannen toe. Hij keek hen recht in<br />

169


het gezicht en toen hij vlak bij hen was, greep hij een van hen bij<br />

de hand en schudde die glimlachend heen en weer.<br />

De man vertrok zijn gezicht in een bijkans panische angst, maar de<br />

glimlach op Evert's gezicht was geruststellend en zijn schrik bedaarde;<br />

een brede lach brak rond zijn blauw-grijze lippen.<br />

Die lach was een teken.<br />

De anderen barstten plotseling los in een pandemonium van<br />

schreeuwen, lachen en gillen. Zij dromden rond Evert en bekeken<br />

hem van onder tot boven. Zij verbaasden zich over zijn khakishorts<br />

en zijn witte hemd. Zij streken over zijn haren, die, na de<br />

maanden in de oetan, zo lang als het haar der Javaanse bedjahrijders<br />

geworden waren. Zij betastten zijn armen en benen, knepen<br />

er in en wreven er over en al die tijd kakelden zij opgewonden in<br />

een taaltje, waar hij tittel noch jota van begreep.<br />

Evert maakte zich los uit de kring en drentelde naar de barang,<br />

waar hij neerhurkte. De mannen van Punda volgden zijn voorbeeld.<br />

Hij begon zijn geschenken uit te delen. Hij gaf met gulle handen en<br />

met een grote vreugde in zijn hart.<br />

De mannen aanvaardden zijn gaven met verrukte kreten. Sommigen<br />

konden zich niet langer bedwingen en dansten.<br />

De blanke man was gekomen.<br />

Hij had bijlen geschonken.<br />

Scherper dan de bijl uit het graniet,<br />

dat jarenlang geslepen wordt.<br />

Hij had het vuur geschonken,<br />

verborgen in een kleurige doos.<br />

Hij had de spiegel geschonken,<br />

het schone, blinkende wonder,<br />

twee waren zij geworden.<br />

Een der oudste mannen nam Evert's hand en strooide wat as in de<br />

naar boven gekeerde palm. Daarna wreef hij zijn eigen hand aan<br />

170


eide kanten door de as. Het was een gebaar van vrede en vriendschap.<br />

De Punda-Papoea's waren stevig gebouwde kerels, hoewel zij kleiner<br />

van postuur waren dan die aan de kust. Hun gezichten waren<br />

niet onvriendelijk, niet verminkt door tatoueringen. Sommigen<br />

droegen hun haar hoog, omwonden met de bruine huid van een<br />

koeskoes; anderen hadden het in kleine bosjes bijeen gehouden met<br />

vezels, zodat zij het uiterlijk hadden van een vrouw met papillotten<br />

in het haar. Hun neusbeen en oorlelletjes waren niet doorboord.<br />

Velen droegen als versiering een uit bamboe gesneden kam opzij in<br />

het haar. Hun armen waren overdekt met kleine gezwellen van opzettelijk<br />

aangebrachte brandwonden. Om hun hals en over hun<br />

borst hingen lange snoeren van kleine varkens- en hondetanden en<br />

glazuurachtige pitten, die zij beschilderd hadden. Om de linkerbovenarm<br />

droegen zij nauwe, enkele centimeters brede rotanbanden,<br />

waarin zij hun casuarisdolk gestoken hadden. Verder droegen<br />

zij geen kleding of versiering, behalve een peniskoker of een<br />

klein schaamschortje van dunne, rafelige boombast vervaardigd.<br />

Hun pijlen waren aan de punt gespleten en versterkt met een botje<br />

van de lau-lau. De pijlpunten waren voorzien van talloze kleine<br />

weerhaakjes en de schachten waren versierd met heel kleine vogelveertjes.<br />

De meeste mannen waren gladgeschoren. Evert ontdekte<br />

later, dat zij zich schoren met een messcherp gesneden bamboesplinter.<br />

De Punda's leden blijkbaar niet aan framboesia en cascado, want<br />

bij geen der mannen was een spoor van die gevreesde ziekten te<br />

bekennen. Zij verspreidden echter wel een zware, weeë lichaamsgeur,<br />

die werd veroorzaakt doordat zij zich van boven tot onder<br />

insmeerden met grauwe modder als bescherming tegen de<br />

muskieten, waarmee zij in dit bergland lang niet zo geplaagd werden<br />

als in het drassige kustgebied.<br />

Het duurde geruime tijd voor Evert de vrouwen te zien kreeg. Zij<br />

171


werden in de hutten of in de oetan verborgen gehouden. Toen<br />

enkelen zich in zijn nabijheid waagden, bleken het bijna allemaal<br />

oudere vrouwen te zijn: magere, lelijke schepsels met brede, platte<br />

neuzen en dikke lippen. Zij waren naakt, op een schaamschortje na,<br />

dat van dunne touwtjes gemaakt was; aan de voorkant enkel en<br />

aan de achterkant driedubbel gevouwen. Zij droegen als versiering<br />

snoeren van varkens- en hondetanden.<br />

De avond viel over kampong Punda en Evert ging er over denken<br />

een bivak op te slaan. Omdat hij zich aan de Punda's alleen door<br />

gebaren verstaanbaar kon maken, ging hij languit op de grond liggen<br />

en wees toen naar een der hutten.<br />

De Papoea's begrepen zijn bedoeling en lachten, verheugd knikkend<br />

en gebarend. Zij namen hem mee naar binnen. Het was een<br />

kleine ruimte, waar hij nauwelijks rechtop kon staan. Er hing een<br />

vale, benauwde schemer en het vertrekje was vervuld van de zware<br />

geur van ongewassen mensenlijven en de prikkelende rook van een<br />

vuurtje, dat zij in het midden van de hut aanlegden.<br />

Het hoofdvoedsel van de Punda's was pepeda, de dikke, smakeloze<br />

sago-pap. Zij kookten de pepeda met water in tassen van de bast<br />

van de sago-palm. De tassen waren natuurlijk niet vuurvast, doch zij<br />

maakten een aantal stenen wit-gloeiend in het vuurtje, haalden ze<br />

er uit met behulp van lange, houten pincetten en lieten ze in de tas<br />

met water zakken. Zij deden dit totdat het water door de hitte der<br />

gloeiende stenen begon te koken. Bij de pepeda aten zij kasbi,<br />

kladi en batates, die zij in het vuur roosterden, en pisangs.<br />

Evert bemerkte tot zijn verbazing, dat, hoewel de streek rond<br />

Punda rijk aan klappers was, er geen werd gegeten. Hij kreeg er<br />

ook geen aangeboden. Later hoorde hij, dat er eens, jaren en jaren<br />

geleden, zolang geleden, dat niemand zich die tijd kon herinneren,<br />

een man was, die heel hoog in de bergen woonde. Op zekere dag<br />

vloog hij door de lucht boven het landschap en hij liet op de plek,<br />

waar naderhand Punda werd gebouwd, een groot aantal klapper-<br />

172


doppen vallen. Uit die klapperdoppen ontstonden de Punda-<br />

Papoea's en de klapper was sindsdien een heilige vrucht, waarvan<br />

men slechts mocht eten bij gelegenheid der dansfeesten, die tweeof<br />

driemaal per jaar werden gehouden.<br />

De kasbi en de kladi en de batates, die Evert bij de pepeda kreeg<br />

aangeboden, hadden de Punda's zelf verbouwd in hun primitieve<br />

kebons, die er echter beter verzorgd uitzagen dan in het onder bestuur<br />

staande Waris. De Punda's hadden er namelijk een manshoge<br />

borstwering omheen gebouwd als bescherming tegen de wilde<br />

varkens, die in groten getale door de oetan zwierven.<br />

Het was een overvloedig maal, dat de Punda's Evert Caldenhove,<br />

toean-controleur uit Kota Baroe, met een hartveroverende blijdschap<br />

voorzetten. Er was vlees van de casuaris, het varken en de<br />

kroonduif. Er waren taaie bouten van de jaarvogel en de kakatoe<br />

en zij schoven hem zelfs de ongeveer tien centimeter lange, gebrande<br />

aardratten toe.<br />

„Eet, blanke, eet!"<br />

Maar Evert bedankte voor dit laatste gerecht, voorgevend meer<br />

dan voldoende gegeten te hebben. Hij wreef met een verheerlijkt<br />

gezicht over zijn buik, schudde zijn hoofd en klakte met zijn tong.<br />

De Punda's klapten als blije kinderen in hun handen.<br />

De blanke was verzadigd ...<br />

IV<br />

De volgende morgen ontwaakte Evert met een groot gevoel van<br />

diepe tevredenheid. Zelfs de gedachte aan het conflict in Waine<br />

was niet in staat zijn blijde stemming te bederven. Het was alsof er<br />

een zorgeloze vacantiedag voor hem lag. Goeie morgen, Evert!<br />

Lekker geslapen? Goeie morgen, schemer van de komende dag!<br />

Goeie morgen, bamboe-wanden en atapdak! Goeie morgen, bomen<br />

173


uiten, roerloos in de ochtendkoelte! Goeie morgen, heel mooie<br />

wereld! Goeie morgen!<br />

Voor het eerst tijdens zijn tournee had hij de overtuiging iets bereikt<br />

te hebben. Kampong Punda was hem in vrede en vriendschap<br />

tegemoet getreden. Kampong Punda, waar nimmer tevoren een<br />

blanke geweest was...<br />

Hij ging op zijn rug liggen, zijn armen onder zijn hoofd en schommelde<br />

zachtjes heen en weer, nog wat na-soezend van de diepe<br />

slaap, welke hem eindelijk de ontspanning had gebracht, die hij, na<br />

de gebeurtenissen der afgelopen dagen, zo van node had.<br />

Poesjie was al op.<br />

Evert zag diens vlugge, donkere gestalte buiten voor de hut heen<br />

en weer lopen, bedrijvig doende met koffiezetten. In een plotseling<br />

verlangen vertroeteld te worden speelde hij een ogenblik met de<br />

gedachte Poesjie zijn koffie „op bed" te laten brengen. Maar het<br />

was te dwaas. Poesjie zou stom-verbaasd zijn en daarna angstig<br />

vragen of toean ziek was geworden.<br />

— In Kota Baroe zal ik er toch eens ernstig werk van gaan maken,<br />

dat ik een huis krijg, dacht hij, terwijl hij zich uit zijn hangmat liet<br />

zakken. — Als Heleen dan overkomt, kan zij mij 's morgens thee op<br />

bed brengen ...<br />

Hij begon hard te lachen.<br />

„Met beschuitjes!" riep hij en toen hij naar buiten liep, maakte hij<br />

er een liedje van. „Thee met beschuitjes! Thee met beschuitjes op<br />

bed, op bed! O, wat is dat een pret, een pret!!"<br />

Poesjie grinnikte om toean-controleur, die in zijn gestreepte pyama<br />

een paar danspassen maakte en zich toen proestend en snuivend<br />

begon te wassen.<br />

De koffie was gloeiend en het strootje een welverdiende luxe, die<br />

hij zich nu wel kon veroorloven, omdat hij het plan had nog een<br />

dag in Punda te blijven, voor hij naar Waris zou terugkeren.<br />

Na zijn ontbijt wandelde hij, omringd door uitbundig babbelende<br />

174


mannen en schreeuwende kinderen, door de kampong. De mannen<br />

toonden hem trots hoe zij al aan het werk waren met de bijlen en<br />

de messen, die hij hun gegeven had. Hij knikte goedkeurend en<br />

voelde zich plezierig.<br />

In een boom zag hij een tas hangen, die zachtjes heen en weer<br />

bengelde in de wind, die koel vanuit het zuiden waaide. Hij vroeg,<br />

wat die tas te betekenen had, maar niemand kon het hem uitleggen,<br />

de gebarentaal schoot tekort.<br />

Evert maakte de tas open en schrok. Hij zag een naakt kindje,<br />

nauwelijks twee weken oud.<br />

Poesjie, die naast hem stond, knikte en sprak een woord uit, dat<br />

loodzwaar en somber op zijn zonnige stemming viel: „Suangi..."<br />

Suangi...<br />

Suangi was iemand uit de kampong, die niemand bij name kende.<br />

Suangi's voetsporen beïnvloedden het leven in het dorp.<br />

Suangi is de demon van het ingewikkelde natuurgeloof der<br />

Papoea's.<br />

Suangi's voetsporen schrijven een vreselijke taal: ziekte en dood,<br />

geboorte en huwelijk, offerfeesten en de dans worden er door bepaald.<br />

Suangi had geschreven:<br />

„Man, aan wie reeds twee kinderen<br />

door de geest van de dood<br />

werden ontnomen,<br />

offer het derde kind,<br />

opdat de geest van de dood<br />

zich verzoene met u<br />

en uw vrouw<br />

en opdat<br />

het vierde kind leve..."<br />

175


Evert haalde voorzichtig het kind uit de tas en gaf het aan de<br />

moeder terug. De vrouw boog en glimlachte. Zij ging er mee naar<br />

haar hut. Evert zag haar na en hij wist, moedeloos opeens, dat, na<br />

zijn vertrek, het kind weer in de tas gehangen zou worden, totdat<br />

het verhongerd zou zijn.<br />

Suangi...<br />

Als er iemand ziek is, komt de kepala aandragen met de gorakka,<br />

een knolgewas, dat als een al-medicijn wordt gebruikt. De mannen<br />

en vrouwen van de kampong kauwen de gorakka tot een pap en<br />

spuwen deze over de zieke uit. Daarna begeven zij zich naar de<br />

plek, waar de zieke voor het laatst gezond gezien is en roepen luidkeels<br />

zijn naam, opdat de verdwaalde, gezonde geest de weg naar<br />

de hut van de zieke zal terugvinden.<br />

Suangi...<br />

Als de zieke sterft, zoeken zij in de omgeving van zijn huis naar<br />

voetsporen.<br />

Suangi schrijft:<br />

„Wiens voetsporen gij<br />

zult vinden, bezit<br />

de gezonde geest<br />

van de gestorvene<br />

en hij zal sterven<br />

met hem..."<br />

De voetsporen wijzen altijd iemand aan, die niet in de kampong<br />

woont en hij wordt vermoord.<br />

Suangi...<br />

In het neven-gebouwtje van het boedjanghuis trof Evert een paar<br />

dode Punda-Papoea's aan. De lijken lagen op baleh-baleh's uitgestrekt.<br />

Onder de lichamen brandden kleine, rokerige vuurtjes.<br />

Als de lijken begonnen te rotten, zette men er tassen met sago<br />

onder, zodat het lijkenvocht in de sago druppelde.<br />

176


Suangi schreef:<br />

„Eet van deze sago,<br />

opdat de kracht<br />

en de geest<br />

van de dode<br />

in u overgaan."<br />

Het duurde meestal maanden voor de lijken geheel verdord en uitgedroogd<br />

waren. Daarna werden zij naar een geheime plaats in de<br />

oetan gebracht en begraven onder rotsblokken.<br />

Evert huiverde. Hij herinnerde zich echter het gedrag van Maiwe<br />

Aande in Waine en de gevolgen van diens ingrijpen op de adat van<br />

de Papoea's daar.<br />

— Begrip, dacht hij. — Begrip en liefde ... Zullen wij er in slagen<br />

deze mensen op te heffen uit afgronden van bijgeloof en geestelijke<br />

slavernij? Zal het ons lukken van deze mensen, die ook onze broeders<br />

en zusters zijn, gelukkige, vrije mensen te maken?<br />

Deze gedachten tilden hem ver uit boven de zakelijke nuchterheid,<br />

waarmee hij als B.B.-ambtenaar zijn rapporten zou moeten<br />

schrijven.<br />

— Het is gemakkelijk een land te bezitten, dacht hij. — Maar het<br />

is moeilijk een land te besturen. Het recht om een land te bezitten<br />

kunnen wij alleen dan verwerven, als wij alles in het werk stellen<br />

het goed te besturen en als wij van het begin af bereid zijn het<br />

mettertijd, als onze opvoedende taak beëindigd is, terug te schenken<br />

aan de bewoners. Wij bezitten het eigenlijk niet, wij hebben<br />

het in leen gekregen van Hem, die het hele universum in de holte<br />

van Zijn hand omvat houdt. Hij verwacht van ons, dat wij nuttige<br />

dienstknechten zullen zijn en woekeren met de talenten, die Hij ons<br />

ter hand stelde. De rente zal worden bijgeschreven aan de vrede<br />

en het geluk der mensen ... Wij mogen deze ontzaglijke lening niet<br />

177


in de grond van onze luiheid en onverschilligheid begraven ...<br />

Twee dagen later besloot Evert naar Waris terug te keren. Hij<br />

wilde de komst van Van Weghen afwachten. Van Jaap zou het afhangen<br />

of hij binnenkort weer naar Punda zou teruggaan.<br />

Alle kampongbewoners deden hem uitgeleide. Hun angst was geheel<br />

verdwenen. Er waren vreugde en dankbaarheid voor in de<br />

plaats gekomen. De mannen sloegen hun arm om zijn schouders en<br />

spraken druk tegen hem, hun woorden begeleidend met brede armgebaren.<br />

Zij brachten Evert weg tot aan de rand van de oetan, in de nabijheid<br />

van de plek, waar hij een paar dagen tevoren de jongen gevangen<br />

had genomen.<br />

Verder gingen zij niet.<br />

Hun isolement was volkomen. Zij voelden geen behoefte te ontdekken<br />

wat er aan de andere kant van de bergen lag. Zij waren<br />

tevreden met hun eigen, kleine wereld.<br />

De terugreis naar Waris verliep snel. In nauwelijks twee dagmarsen<br />

bereikte hij de kampong, waar nog geen bericht van Van<br />

Weghen was ontvangen.<br />

Het was even een teleurstelling voor hem, maar hij bedacht toen,<br />

dat het onmogelijk was zo vroeg al antwoord op zijn briefje te<br />

hebben.<br />

„Wachten ..." zei hij, het posthuis binnentredend. „Wachten ..."<br />

De tijd viel log en zwaar over hem heen ...<br />

178


TIENDE HOOFDSTUK<br />

I<br />

Uit de oetan, beneden aan de heuvel waarop kampong Waris<br />

gebouwd was, klonk een droog, hard schot. Het geluid rolde tegen<br />

de helling op en verwaaide in de lucht. Een seconde viel de stem<br />

van de oetan stom in een diepe, onwezenlijke stilte, daarna golfde<br />

het lawaai der krekels en vogels en het zachte suizen der eeuwige<br />

bergwind weer over de kampong. Het was alsof het schot de middag<br />

in tweeën scheurde.<br />

Evert Caldenhove, die in zijn hangmat de uren van de dag lag te<br />

verdromen in een afmattend wachten op het ogenblik, dat hij bericht<br />

uit Kota Baroe zou hebben, richtte zich langzaam op. Hij had<br />

het schot gehoord, maar het had nauwelijks een reactie in hem<br />

opgewekt. Het wachten van de laatste dagen had hem in een toestand<br />

gebracht, zwevend tussen droom en werkelijkheid en het<br />

geluid van het schot was in het wereldwijde vacuüm van zijn denken<br />

gevallen en pijlsnel verdwenen, zodat hij zich moest afvragen<br />

of hij het werkelijk gehoord had, of dat het een suggestie was, een<br />

gevolg van urenlange, martelende wensdromen.<br />

Hij liet zich uit zijn hangmat zakken en slenterde traag naar buiten.<br />

Hij bleef voor het posthuis staan en keek om zich heen, maar alles<br />

was nog precies zoals hij het kende, zoals het fotografisch scherp<br />

in zijn herinnering stond geëtst. Een ogenblik was hij geneigd te<br />

179-


geloven, dat alles verbeelding geweest was, toen Poesjie plotseling<br />

naast hem opdook. Hij begreep nu, dat het schot werkelijk gelost<br />

moest zijn. De polisie's zaten in de bijgebouwen. Geen van hen was<br />

de oetan ingetrokken in de hoop een varken of een casuaris te schieten.<br />

Er bleef dus maar één mogelijkheid over: Jaap van Weghen<br />

was, tegen alle verwachting in, toch komen opdagen. Hij had het<br />

schot gelost beneden aan de voet van de heuvel, waar de kali<br />

stroomde. Dat betekende, dat het nog hooguit een kwartier duren<br />

kon voor hij boven was.<br />

Evert keek op zijn horloge. Het was zeven minuten voor vier. Het<br />

was de elfde dag, nadat de polisie met zijn soeratje naar Kota<br />

Baroe gelopen was. Van Weghen was dus in aller ijl vertrokken. Hij<br />

had er nauwelijks vijf dagen over gelopen ...<br />

Van Weghen's komst werkte als een anti-climax. Een gevoel van<br />

landerige onverschilligheid steeg in hem op. Maandenlang had hij<br />

op Jaap's komst zitten wachten en dikwijls had hij zijn nagels verbeten<br />

van zenuwen, maar nu het ogenblik er was, kon hij zich niet<br />

tot enige geestdrift opwerken. Het was vreemd... En tegelijkertijd<br />

was er in zijn hart toch een schrijnende pijn, die de tranen achter<br />

zijn ogen deed branden. Hij wilde vloeken en schreien tegelijkertijd.<br />

— Waarom ben ik niet razend blij? vroeg hij zich af, terwijl hij<br />

gedachteloos in zijn zak tastte en een brok lempeng te voorschijn<br />

haalde en er een vormloze sigaret van draaide. — Als Jaap nou<br />

maar goeie sigaretten bij zich heeft. Voor mijn part desnoods die<br />

afgrijselijke Signet-stinkstokken. Alles beter dan dat inlandse<br />

bocht...<br />

Hij stak het strootje tussen zijn lippen en joeg er de brand in.<br />

— Kan ik niet aan wat beters denken dan aan sigaretten?<br />

Het gevoel, dat hem vervulde, herinnerde hem aan zijn jeugd.<br />

Toen hij een jaar of zeven was, hadden zijn ouders hem beloofd,<br />

dat zij hem om klokslag twaalf met Oudejaar uit zijn bed zouden<br />

halen, zodat hij het nieuwe jaar zou kunnen horen. Dagenlang had<br />

180


hij er zich op verheugd, maar toen het ogenblik gekomen was en<br />

zijn vader hem wakker maakte, had hij geweigerd zijn bed uit te<br />

komen. Het was heerlijk, dat zijn vader gekomen was, maar hij was<br />

bang, dat de rest een teleurstelling zou worden.<br />

„Volkomen gek ben ik!" zei hij hardop tegen Poesjie, die hem nietbegrijpend<br />

aankeek. „Ik zou moeten springen en dansen van<br />

plezier, omdat Jaap eindelijk gekomen is en ik sta hier te dreinen<br />

als een kind."<br />

Achter zich hoorde hij vlugge voetstappen. De schrijver kwam hard<br />

aanrennen. „Toean!"<br />

„Het is toean H.P.B. uit Kota Baroe," zei Evert kort. „Trommel de<br />

polisie's bij elkaar. Over een half uur voor het posthuis aantreden."<br />

De schrijver was al weg. Hij was sinds zijn blunder in Waine onder<br />

een hoedje te vangen.<br />

„En ik waarschuw je, dat je de zaak voor elkaar hebt!" riep Evert<br />

hem na. Het was overbodig dit te zeggen, maar hij had plotseling<br />

behoefte aan actie. Het zou de tijd, die hem nog scheidde van het<br />

ogenblik, dat Van Weghen uit de oetan te voorschijn kwam, gemakkelijker<br />

doen voorbijgaan. „En loop jij naar beneden!" beval<br />

hij Poesjie. „Toean H.P.B, tegemoet."<br />

De jongen rende weg en verdween in het groen van de oetan, de<br />

heuvel af.<br />

Evert liep naar de voorgalerij van het posthuis en nam een grote<br />

slok lauwe koffie uit zijn veldfles. Hij veegde met zijn hand een<br />

paar tabakskruimels van de wankele tafel, legde een stapel<br />

papieren recht en verzette het blikje met bloemen. — Ik lijk wel<br />

een vrouw, die nog gauw even wat aan de kamer doet, als de bezoekers<br />

al op de stoep staan, dacht hij geërgerd. — Net of Jaap hier<br />

naar de bloemetjes komt kijken.<br />

Toen hoorde hij uit de oetan het geluid van stemmen naderen.<br />

Voetstappen vertrapten krakend het dorre hout. Tournee-blikken<br />

tikten tegen elkaar. Een hoog schel fluitje klonk; op het randje van<br />

181


dissonanten floot het een melodietje: „Douce France, cher pays de<br />

mon enfance..."<br />

Evert tuitte zijn lippen. Hij wilde terugfluiten, maar hij kon het<br />

niet. Hij gaf een harde, boze trap tegen de bamboewand van het<br />

posthuis.<br />

Tussen het struikgewas van het bergpad trad een hoge, brede<br />

figuur naar voren.<br />

Evert haalde diep adem en liep de voorgalerij af, Van Weghen, het<br />

Hoofd van het Plaatselijk Bestuur in Kota Baroe, tegemoet.<br />

II<br />

,,.Laten we niet gaan Stanley en Livingstonen!" riep Van Weghen<br />

hem toe. Zij stonden vlak tegenover elkaar en met één greep lagen<br />

hun handen ineen. „Kerel!" zei Jaap. „Kerel! Je weet niet half hoe<br />

blij ik ben, dat ik eindelijk heb kunnen komen."<br />

Evert wilde iets zeggen, precies op diezelfde joviaal-hartelijke toon,<br />

maar hij kon geen woord uitbrengen. Hij zou het allerliefste in<br />

huilen zijn uitgebarsten. Hij raasde in zichzelf de ontroering weg.<br />

„Ha, die Jaap!" Dat was alles wat hij zeggen kon. En nog eens:<br />

„Ha, die Jaap!"<br />

„Ik heb zitten springen om je achterna te komen," zei Van Weghen,<br />

terwijl ze samen naar het posthuis liepen. „Enfin, dat weet je zelf<br />

ook wel. Maar er kwamen alle mogelijke klusjes tussen. Da's weer<br />

een ander verhaal. Zeg, ik wilde me eerst mandiën en daarna een<br />

stukje eten. Ik ben bek-af van die vijf dagen rennen."<br />

„Wil ik graag geloven," zei Evert glimlachend. Hij draaide zich om<br />

naar Poesjie en beval hem zeep, handdoeken en kleren voor toean<br />

H.P.B, gereed te leggen.<br />

„Maar eerst een sigaret," zei Van Weghen. Hij haalde een pakje uit<br />

zijn zak en presenteerde Evert.<br />

182


„Goeie!" zei Evert dankbaar. „Man, als je Signet meegebracht had,<br />

was ik je evengoed nog om je nek gevallen." Hij inhaleerde gulzig<br />

en liet de rook langzaam en genietend zijn neusgaten uitstromen.<br />

Naast elkaar gingen ze op de rand van de voorgalerij zitten. De begroeting<br />

was nu voorbij, de ontroering weggeschreeuwd in joviale,<br />

kwajongensachtige opmerkingen.<br />

Evert bekeek Van Weghen van opzij. Hij was niets veranderd. Hij<br />

zag, dat diens khaki jungle-kleding bedekt was met modder en vuil<br />

en hij rook, dat Jaap zurig stonk naar zweet. Het was hem, of hij<br />

zichzelf zag zitten, zoals hij iedere avond, na een dagmars, doodmoe<br />

in een bivak was aangekomen. Hij wist nu opeens hoe blij hij<br />

was, dat Jaap eindelijk was komen opdagen. De spanning van de<br />

afgelopen maanden ebde uit hem weg. De enorme verantwoordelijkheid,<br />

die men hem, de baroe uit Holland, op de schouders had<br />

geladen, werd van hem afgenomen. De eenzaamheid van maandenlang<br />

oetan en nog eens oetan verdween. Er bleef alleen een ontzettende<br />

vermoeidheid over. Hij wist, dat die vermoeidheid met<br />

één nacht slaap verdwenen zou zijn. De volgende dag zou hij, verfrist<br />

en gesterkt, helemaal opnieuw beginnen, met Van Weghen als<br />

een grote kracht en steun naast zich.<br />

„Ik ben eens een maand waarnemend praeses van het corps geweest,"<br />

vertelde hij met zachte stem. Hij sprak als was het meer<br />

tegen zichzelf dan tegen Jaap. „De echte praeses was ziek. Longontsteking<br />

of zoiets, daar wil ik af zijn. Maar ik sprong tegen het<br />

plafond van blijdschap, toen die man weer beter was." Hij hief zijn<br />

hoofd op en keek Van Weghen vol aan. „Precies zo voel ik me op<br />

het ogenblik."<br />

Jaap van Weghen lachte zachtjes. „Ik kan het me voorstellen," zei<br />

hij. „Maar vóór mijn komst aanleiding wordt voor jou om een portie<br />

minderwaardigheidscomplex te spuien, moet je één ding goed in je<br />

oren knopen: je hebt op je tournee prachtig werk gedaan, Evert.<br />

Niemand zou je dat verbeterd hebben, ook wij, ouwe rotten, niet.<br />

183


Je kunt gerust zijn wat dat betreft. Als je gehoord had, wat de<br />

ouwe in Kota Baroe over je vertelde, zou je gaan blozen."<br />

Evert Caldenhove kreeg een kleur. Maar het was geen gestreelde<br />

ijdelheid, die hem deed blozen. De afgelopen maanden alleen met<br />

zichzelf in de wilde, ongebonden natuur hadden langzaamaan<br />

ieder spoor van ijdelheid uit hem weggezogen. Maar hij voelde zich<br />

opgelucht, omdat hij al die tijd in angst had gezeten, dat hij de ene<br />

blunder na de andere zou maken. Hij zou zijn eigen daden weliswaar<br />

hebben kunnen vergoelijken, omdat hij, als een vreemdeling<br />

in Jeruzalem, de oetan was ingestuurd, maar hij begreep heel goed,<br />

dat de ouwe in Kota Baroe zich daar per slot van rekening niets<br />

van hoefde aan te trekken. „En nou mijn post!" zei hij, bijna<br />

schreeuwend van plotselinge zorgeloosheid. „Mijn brieven! Kom<br />

op!"<br />

III<br />

1 erwijl Van Weghen zich luid zingend in het mandihok stond te<br />

baden, scheurde Evert met driftige bewegingen de enveloppen van<br />

de brieven, die Jaap voor hem uit Kota Baroe had meegebracht:<br />

acht brieven van Heleen, vijf van zijn moeder, twee van zijn vader,<br />

een van zijn broer Karel en een paar losse kattebelletjes van vrienden<br />

uit Amsterdam.<br />

Hij was begonnen te lezen, maar hij moest het opgeven. Zijn ogen<br />

vlogen over de regels, zonder dat hij ook maar één woord begreep.<br />

Hij nam de brieven een voor een op en legde ze toen weer neer.<br />

Het kwam hem voor als vloog hij door een ontzaglijke ruimte, terug<br />

naar een verleden, dat zich plotseling, volkomen onverwachts en<br />

verrassend, aan hem voordeed als een werkelijk bestaand heden.<br />

Hij gaf zich over aan het fluïdum, dat van de dichtbeschreven<br />

velletjes papier straalde en toen wilde hij ze allemaal tegelijk lezen<br />

en in zich opnemen. Een gevoel van onmacht besprong hem en de<br />

tranen schoten in zijn ogen.<br />

184


„Rustig!" mompelde hij, nerveus met zijn handen door de papieren<br />

woelend. „Rustig! Vooral rustig! Toe nou!" Langzaam bedaarde hij<br />

en ten slotte had hij zich zover in bedwang, dat hij de brieven kon<br />

sorteren en ze op volgorde van datum leggen.<br />

Toen, voorzichtig, en woord voor woord lerend en overdenkend,<br />

begon hij te lezen ...<br />

De winter was al vroeg begonnen, veel te vroeg voor de tijd van<br />

het jaar.<br />

Het had verschrikkelijk gesneeuwd. „We hebben weer eens echt<br />

ouderwets met de ar kunnen rijden, vader en ik..."<br />

„En toen ik 's morgens naar de tram wilde, had het zo geijzeld, dat<br />

ik op handen en voeten naar de halte ben gekropen ..."<br />

„De dominee is uitgegleden, toen hij van zijn fiets sprong. Hij<br />

heeft zijn been gebroken ..."<br />

„En laat ik me nou met die kou een griep op mijn lijf halen! Wel,<br />

wat deksel, jongen, da's me nog nooit overkomen!"<br />

„Ik ben begonnen adat-recht te studeren, Evert. Als vrouw van een<br />

ambtenaar bij het B.B. kan me dat van pas komen ..."<br />

„We hebben nu een plaatsvervanger voor dominee, maar we zullen<br />

wel blij zijn als dominee weer op de kansel kan staan..."<br />

„Hilda, de dog, heeft acht jongen. Prachtdieren. Je moest ze eens<br />

kunnen zien. De burgemeester wilde er graag een hebben. Ze<br />

kosten honderdvijftig, maar hij krijgt er een. Geschikte ouwe<br />

baas..."<br />

„Ik ben beroepen in Gouda, maar ik denk niet, dat ik het aanneem<br />

..."<br />

„Ik zal proberen mijn studie binnen de tijd af te maken, Evert. Ik<br />

kom zo gauw mogelijk naar je toe..."<br />

„En heb je gemerkt, dat ik je twee nieuwe pyama's toch maar in je<br />

koffer heb gepakt? Draag je ze nu? Vader zegt, dat je in de rimboe<br />

geen pyama's aantrekt..."<br />

„Zeg, ouwe jongen, laat eens gauw wat van je horen. We geloven<br />

185


hier allemaal zo half en half, dat ze je op een zacht pitje hebben<br />

gezet. We hebben laatst een hele avond bij Kees zitten zwammen.<br />

Die ouwe Rudolf, je weet wel, heeft ons door zitten zagen over het<br />

existentialisme..."<br />

„Ik ben een nare egoïst geweest, liefste. Ik hoop, dat je mij een<br />

beetje nodig zult hebben in de toekomst. Ik heb jou ook zo nodig..."<br />

„Geisha had wat aan het rechter-achterbeen. Ik heb er de veearts<br />

bij gehaald. Een ontsteking in de spieren ..."<br />

„Met Sinterklaas gaan we naar Karel. Ik heb gisteren met vader in<br />

Amsterdam inkopen gedaan. Voor kleine Kareltje hebben we een<br />

teddybeer gekocht en voor Marja een pop met slaap-ogen..."<br />

„Kun je het nogal uithouden bij de menseneters? Het dispuut ligt<br />

bijna op zijn achterste, een hoop keet onder elkaar..."<br />

„Zou er een huis voor ons zijn in Hollandia, lieveling?"<br />

„De kinderen worden echte duvels. Ze trekken er zich niet veel<br />

van aan, dat pappa als dominee zijn prestige moet bewaren. Maar<br />

de mensen hier zijn zo aardig..."<br />

„Zul je voorzichtig zijn met koud water drinken, jongen? Als je zo<br />

bezweet bent, is dat niet goed. Wacht liever tot je je afgedroogd<br />

hebt..."<br />

„Ik zeg tegen je moeder: wedden, dat we nog een baantje maken<br />

samen? Ze wilde eerst niet, maar ik heb haar zo gek gekregen. En<br />

het ging best. Je had ons eens moeten zien zwieren!"<br />

„Ik houd van je, liefste..."<br />

De stem van Van Weghen dreunde door het vertrek. „Zeg, ouwe<br />

sobat, wat zou je er van zeggen als we eens een hapje gingen eten?<br />

Ik rammel van de honger."<br />

Evert schrok op. Hij reisde terug naar zijn eigen realiteit en hij zat<br />

in het posthuis van kampong Waris en keek naar het lachende gezicht<br />

van Jaap van Weghen, Hoofd van het Plaatselijk Bestuur in<br />

Kota Baroe. „Ja .. ." zei hij wezenloos. „Ja ..."<br />

186


IV<br />

1 ijdens het eten vertelde Evert Caldenhove over zijn tournee. Hij<br />

hield het verhaal van zijn belevenissen zo sober mogelijk, zo strak<br />

zelfs, dat Van Weghen hem onderzoekend aankeek.<br />

„Je bent toch behoorlijk ziek geweest, is het niet?" vroeg hij.<br />

Evert haalde zijn schouders op. „Dat viel achteraf nogal mee. In<br />

Almin kreeg ik last van dysenterie en wondkoorts. Het vervelende<br />

was, dat er op dat moment een bandjir losbarstte. Nou ja, ik heb<br />

me daarna een paar weken koest gehouden in Wembi. Ik ben nu<br />

weer kiplekker."<br />

„Zo," zei Jaap van Weghen en hij moest denken aan zijn eigen<br />

nuchtere rapporten over zijn pacificatie van het koppensnellersgebied<br />

in Boven-Digoel. Hij wist, beter dan iemand anders, hoe er<br />

gevochten moest worden tegen de eenzaamheid, tegen de wanhoop,<br />

tegen de wurgende obsessie van het groen der oetan, tegen<br />

het eigen verlangen de boel er maar bij neer te gooien. Hij wist,<br />

wat Evert Caldenhove te verdouwen had gehad.<br />

Evert vertelde hem uitvoerig de geschiedenis van Waine. „Eigenlijk<br />

had ik er misschien beter aan gedaan thuis te blijven, dat wil<br />

zeggen, hier in Waris," verontschuldigde hij zich. „Maar ik wist<br />

ook niet wat ik er mee aan moest. De hele zaak negeren kon ik toch<br />

ook niet en omdat jij niet kwam, had ik geen enkele instructie. Je<br />

moet goed begrijpen, dat ik zoiets nog nooit eerder bij de hand heb<br />

gehad."<br />

Van Weghen zwaaide met zijn hand. „Geeft niks! Je hebt niets<br />

verkeerds gedaan."<br />

Maar Evert was niet gerustgesteld. „Ik dacht: laat ik eens gaan<br />

kijken, misschien kan ik de boel wel sussen. Dat is niet gelukt. Maar<br />

toen het eenmaal zover was gekomen, kon ik werkelijk niet anders<br />

doen dan jou een nood-soeratje sturen. God zij gedankt, dat je zo<br />

vlug bent gekomen ..."<br />

187


Jaap stak een sigaret op. „Man, je moest eens weten, hoe ik op<br />

hete kolen heb gezeten. Ik had al maanden geleden de oetan in willen<br />

duiken. Toen jouw bericht kwam, ben ik er direct mee naar de<br />

ouwe gehold. En nu ben ik er dan met twintig polisie's."<br />

Het was donker geworden en de nachtwind, die vanuit het zuiden<br />

over de bergen waaide, was koel. Zij gingen binnen zitten bij een<br />

klein vuurtje. Van Weghen haalde uit zijn barang een petroleumlamp<br />

en stak haar aan. Het zacht-gele licht was voor Evert, die het<br />

al weken met een walmend oliepitje in een jampotje had moeten<br />

stellen, een klein, plezierig wonder.<br />

Zij staken een sigaret op en verzonken in gepeins, waaruit Van<br />

Weghen het eerst ontwaakte. „Heb je verder nog iets ondernomen?"<br />

Evert knikte. „Ik ben naar Punda getrokken, in het zuid-oosten. Ik<br />

hoorde van een der mensen hier, dat de Papoea's daar ruilhandel<br />

met Waine bedrijven. Ik dacht, dat ze misschien te gebruiken zouden<br />

zijn om te bemiddelen."<br />

Jaap knikte goedkeurend. „En?"<br />

Evert vertelde van zijn tocht naar kampong Punda en hoe hij daar<br />

was ontvangen. Het kleine vertrek was vervuld van zijn stem, die<br />

rees en daalde en zich voegde naar de herbeleefde emoties van de<br />

tocht.<br />

Toen hij eindelijk zweeg, keek hij afwachtend naar Van Weghen.<br />

Diens gezicht stond strak en onbewogen. Dwars over zijn voorhoofd<br />

trok een diepe rimpel naar zijn neus. Hij trommelde met zijn<br />

vingers op tafel en siste tussen zijn tanden een gesyncopeerd<br />

melodietje. „Ja!" zei hij eindelijk, hard in de stilte en sprong op.<br />

Hij begon, zijn handen in zijn zakken, door het vertrek te lopen.<br />

Het posthuis kraakte onder zijn zware stappen. „Ja..." zei hij<br />

weer. „Dat was uitstekend werk van je, Evert. Geweldig, dat die<br />

kerels je zo prettig ontvangen hebben. Het bespaart ons een boel<br />

werk, dat kan ik je verzekeren."<br />

188


„Zou je dat denken?" vroeg Evert aarzelend.<br />

„Denken? Denken? Man, ik ben er van overtuigd. We gaan meteen<br />

op die jongens daar af. Het zijn uitgezochte bemiddelaars voor<br />

Waine."<br />

Zijn gedachten werkten razend snel. Hij was in de loop der jaren<br />

eraan gewend geraakt plotseling besluiten te moeten nemen als er<br />

zich ingewikkelde situaties voordeden. Zijn hersenen hadden zich<br />

ingesteld op dit snelle spel van wikken en wegen.<br />

Evert zag hoe een vast omlijnd plan binnen enkele minuten in Van<br />

Weghen's gedachten vorm en gestalte begon te krijgen. Hij stak<br />

een sigaret aan, trok zijn benen op en sloeg zijn armen om zijn<br />

knieën. De rook van de sigaret prikte aan zijn ogen, maar hij sloeg<br />

er geen acht op. Hij volgde iedere beweging van de man tegenover<br />

hem en trachtte de gedachten van diens strakke, donker-bruin verbrande<br />

gezicht te lezen.<br />

Van Weghen kwam naast hem staan en keek op hem neer. „Het is<br />

nogal eenvoudig, geloof ik," zei hij. „We vertrekken morgen naar<br />

Punda en proberen daar een paar lui te vinden, die naar Waine<br />

willen gaan om contact met de bevolking daar te leggen. We moeten<br />

morgen wel vertrekken, want ten eerste kunnen we hier toch<br />

niets doen en ten tweede ben ik bang, dat er met al die onderhandelingen<br />

een boel tijd verloren gaat. Dat heen en weer trekken<br />

tussen Punda en Waine bijvoorbeeld... dat kost dagen. Lijkt jou<br />

dat ook niet het beste?"<br />

Hij wachtte Evert's antwoord niet af en vervolgde: „Van de onderhandelingen<br />

hangt natuurlijk af wat we verder moeten doen, maar<br />

ik geloof, dat het allemaal zo'n vaart niet lopen zal." Hij merkte<br />

de sceptische blik in Evert's ogen op en glimlachte. „Ja, heus! Ik<br />

heb die karweitjes al eerder aan de hand gehad. Jouw fout is geweest,<br />

dat je er meteen bovenop gesprongen bent... Nee, denk<br />

nou niet, dat ik je verwijten maak, op slot van zaken kon jij dat niet<br />

weten. Maar het beste in dit soort van aangelegenheden is altijd ze<br />

189


even te laten betijen. Daarna is er met de knullen wel te praten. Je<br />

moet namelijk niet vergeten, dat het in deze streken geen koppensnellers<br />

van beroep zijn. Als zij snellen, zijn ze kwaad en dan zijn<br />

de anderen op hun beurt ook weer kwaad en snellen nog eens een<br />

dubbele portie bij de tegenpartij. Ze slaan er alleen op los als ze<br />

getreiterd worden. Dat is misschien niet altijd leuk, maar — van<br />

hun standpunt bekeken — wel te begrijpen. Nu moeten we alleen<br />

maar zien, dat wij weer met ze aanpappen. Dat kun je het beste<br />

aan de Punda's overlaten. Die lui weten nu eenmaal beter hoe ze<br />

met elkaar moeten opschieten, dan wij ooit in ons leven zullen<br />

kunnen leren.<br />

Evert knikte. „De Punda-Papoea's zullen zeker bereid zijn naar<br />

Waine te trekken om te bemiddelen."<br />

Van Weghen sloeg hem op zijn schouder. „Dan is alles geregeld!"<br />

zei hij opgewekt. „De eerste steen is door jou al gelegd en het is<br />

een flinke kei, als ik het goed begrepen heb ..."<br />

V<br />

In de late middag van de vijfde dag, nadat de drie Punda-Papoea's<br />

als bemiddelaars naar Waine waren getrokken, keerden zij naar<br />

Punda terug. De kreet, waarmee zij al van verre hun komst aankondigden,<br />

scheurde rauw door de vallende avond.<br />

Evert en Van Weghen, die in hun hut aan het avondmaal zaten,<br />

keken elkaar aan, de spanning scherp getekend op hun gezichten.<br />

Weer gilde de kreet en weer...<br />

Zij sprongen op en renden naar buiten.<br />

De kampongbevolking was ook uit de hutten gekomen en dromde<br />

druk pratend en gebarend rond de beide controleurs. Evert, die in<br />

de afgelopen dagen van wachten veel van hun taal geleerd had,<br />

maakte uit hun opgewonden klanken op, dat de drie bemiddelaars<br />

190


uit Waine moesten zijn teruggekomen. De verwachting laaide als<br />

een felle vlam door zijn lichaam. Hij greep Van Weghen bij de<br />

arm. „Daar zijn ze al!" siste hij. „Dat is verduveld vlug. Zou dat<br />

betekenen, dat het gelukt is?"<br />

Van Weghen stond groot en breed naast hem. Op zijn strakke gezicht<br />

was niets te lezen. „Afwachten tot ze hier zijn," zei hij.<br />

Evert ergerde zich aan zijn ijzige kalmte. Het was een domper op<br />

zijn blije geestdrift. Hij had de afgelopen dagen nergens anders<br />

aan kunnen denken dan aan een succesvol bemiddelen van de<br />

Punda-Papoea's met die van Waine en ongemerkt had zijn verlangen<br />

zich reeds tot werkelijkheid gevormd.<br />

Er ging nog zeker een half uur van martelende spanning voorbij<br />

voor, onder aan de berg, op het smalle Papoea-pad, dat tegen de<br />

helling opslingerde, enkele mannen zichtbaar werden.<br />

Evert telde hardop: „Een ... twee ... drie ... Vier!! Jaap!! Vier!!<br />

Vijf! Zes! Zeven!! Jaap! Zeven kerels! Die lui van Waine zijn zelf<br />

meegekomen!!"<br />

Toen lachte Van Weghen en zijn gezicht verloor het genadeloos<br />

strakke. Hij gaf Evert een vriendschappelijke peut in zijn rug. „Het<br />

is voor mekaar, peer! Heb ik je niet gezegd, dat het lukken zou?<br />

Als je de hutjes kent, kun je alles met ze doen. Ze zijn als kinderen<br />

of als jonge honden..."<br />

De zeven Papoea's klommen langzaam de helling op. Zeven donkere<br />

gestalten. Boven hun hoofd staken hun pijlen in dunne streepjes<br />

omhoog.<br />

Evert stond iets achter Van Weghen. Hij zag met gretige ogen de<br />

groep mannen naar boven komen. Aan de rand van de open plek<br />

bleven de vier van Waine staan. Zij hadden hun gezichten met<br />

rode strepen beschilderd, maar het dreigende van hun oorlogskleuren<br />

werd getemperd door de gedachte, dat deze vier mannen<br />

zeker niet alleen buiten hun gebied waren gekomen om een oorlog<br />

uit te vechten.<br />

191


De drie Punda-Papoea's, die als bemiddelaars waren opgetreden,<br />

kwamen naar voren en begonnen onmiddellijk verslag uit te brengen,<br />

maar Van Weghen legde hun het zwijgen op. „Regel jij dat<br />

even, wil je?" vroeg hij aan Evert en grinnikte. „Jij hebt je de laatste<br />

dagen zo intensief met hun taal beziggehouden, dat je die<br />

ondertussen wel vloeiend moet spreken."<br />

„De pip!" zei Evert, maar hij hurkte bij de mannen neer en liet hen<br />

het verhaal langzaam vertellen. Met behulp van Poesjie en eindeloze<br />

herhalingen met een verwarrende overvloed van gebaren begreep<br />

hij ten slotte, dat de vier Waine-Papoea's waren meegekomen<br />

om vrede met het bestuur te sluiten en te onderhandelen over de<br />

schadevergoeding voor de twaalf doden, die, bij Evert's bezoek<br />

aan Waine, waren gevallen.<br />

Twaalf doden ...<br />

„All rightl" zei Van Weghen opgewekt. „Dat is zo de gewone gang<br />

van zaken. Als de heren eenmaal besloten hebben de oorlog te<br />

staken, beginnen ze over schadevergoeding te praten." Hij wenkte<br />

de vier Papoea's dichterbij te komen.<br />

Zij kwamen schoorvoetend, maar toch met iets van vastberadenheid<br />

in hun houding. Op een paar meter afstand van Van Weghen en<br />

Evert bleven zij staan.<br />

Jaap trad met vlugge stappen op hen toe en begon hen hartelijk de<br />

hand te schudden.<br />

"Zij schrokken geweldig van dit gebaar, doch begrepen al spoedig,<br />

dat het een vriendelijke begroeting was en toen verloren zij met één<br />

slag alle terughouding. Zij stortten een waterval van klanken over<br />

de beide blanken uit en begonnen hun kleding en haren te betasten.<br />

Evert herinnerde zich zijn eerste contact met de Punda-Papoea's en<br />

liet hen glimlachend begaan.<br />

Van Weghen nam de drie bemiddelaars met zich mee naar zijn hut<br />

en gaf hun alle drie een grote parang. Het was de beloning voor<br />

192


hun succesvolle zending. Zij waren opgetogen en renden<br />

schreeuwend, hun parangs zwaaiend, de kampong in.<br />

Van Weghen liep terug naar Evert, die met behulp van Poesjie een<br />

stuntelig, traag lopend gesprek voerde met de mannen van Waine.<br />

Zij zaten gehurkt in een kring en zogen aan de sigaretten, die<br />

Evert had rondgedeeld. Jaap bleef vlak achter Evert staan, zijn<br />

handen in zijn broekzakken gestoken. Hij wipte op tenen en hakken<br />

en zei: „Voor iedere gesneuvelde een bijl, een parang en een<br />

sarong voor de weduwe. Ik heb een hele bende van die dingen in<br />

het posthuis van Waris zien liggen."<br />

Evert keek op. „Dat klopt," zei hij. „Het zijn de contact-goederen,<br />

bestemd voor de tournees van Maiwe Aande, maar die stakkerd zal<br />

er voorlopig wel geen gebruik van maken, denk ik."<br />

„Mooi!" zei Van Weghen en hij hurkte in de kring.<br />

Het duurde geruime tijd voor de Waine-Papoea's begrepen welke<br />

schadevergoeding de beide blanken voorstelden, maar toen knikten<br />

zij en legden zich onmiddellijk bij het aanbod neer. Van Weghen<br />

was daar danig over in zijn schik. Hij wist, dat het soms uren, soms<br />

dagen kon duren voor men tot overeenstemming was gekomen.<br />

„Het is een geluk, dat die jongens geen begrip hebben van de<br />

waarde van een bijl of een parang," zei hij.<br />

Evert keek voor zich uit. „Het is vulgair," zei hij toen. „Je koopt<br />

geen mensenleven af met een bijl of een mes."<br />

„Je hebt gelijk," gaf Van Weghen toe. „Het is vulgair. Maar wat<br />

wil je anders? Je moet leren de dingen reëel te bekijken. Je moet je<br />

niet door ethiek laten leiden in de binnenlanden. Daar kom je niet<br />

ver mee. Normaal kopen die lui een dode af met twee koppen van de<br />

tegenpartij. Dat lijkt veel op een partij voetbal, waar ze net zo lang<br />

blijven schoppen tot de stand weer gelijk is. Als we dat zouden toelaten,<br />

waren we helemaal ver van huis. Bovendien mag je niet uit<br />

het oog verliezen, dat een bijl en een parang voor die kerels een<br />

heel andere waarde vertegenwoordigen dan voor ons. Voor ons is<br />

193


het niet meer dan het voorwerp. Als het stuk is, lopen we naar een<br />

winkel en schaffen ons voor hooguit een tientje een nieuw aan.<br />

Maar voor deze mensen is een bijl één der belangrijkste dingen van<br />

hun leven. Je weet nou intussen wel, dat je hier voor één of<br />

twee stenen bijlen een vrouw kunt kopen. Een ijzeren bijl is dus in<br />

hun ogen een enorme afkoopsom. Wat zou jij nou willen? Deze<br />

hele maatschappij ontwrichten door onze normen aan te gaan leggen?<br />

Laten we daarmee beginnen als we alles zo'n beetje onder<br />

bestuur hebben." Hij stond op. „En zou je willen beweren, dat we<br />

al zover zijn? In de verste verte lijkt het er niet op, kerel."<br />

Zij liepen samen terug naar hun hut en voor zij binnentraden, zei<br />

Van Weghen: „Maar ik dank de hemel toch op mijn blote knieën,<br />

dat het zo is afgelopen. Ik houd niet van ruzie en van strafpatrouilles<br />

heb ik mijn buik vol."<br />

VI<br />

jLji] hadden de Waine-Papoea's meegenomen naar Waris om hun<br />

de schadevergoeding uit te betalen. Tevreden waren ze met twee<br />

polisie's naar hun kampong teruggekeerd. Die avond waren Evert<br />

en Van Weghen een beetje luidruchtig geweest. Zij hadden de<br />

spanning van de laatste weken er uit gezongen en geschreeuwd.<br />

Van Weghen had, tot grote verrassing van Evert, uit zijn barang<br />

een fles Cantenac opgediept. „Die hebben we wel verdiend," zei<br />

hij, genoeglijk de fles omhoogstekend. Tot diep in de nacht hadden<br />

zij zitten praten en roken.<br />

Als bij stilzwijgende afspraak vermeden zij ieder onderwerp, dat<br />

ook maar in de verte met de oetan of met de Papoea's te maken<br />

had. Jaap vertelde over zijn leven in Parijs en over de mensen, die<br />

hij daar ontmoet had en Evert sprak over „Caldenhove" en over<br />

Heleen, die mettertijd naar Kota Baroe zou komen. In hun woorden<br />

194


had heimwee geklonken, gemaskeerd door de uitbundigheid van<br />

steeds sterker verhalen.<br />

Het was bij halfvier, toen ze besloten „dan eindelijk maar eens te<br />

gaan pitten". Zij hingen in hun hangmatten naast elkaar in het<br />

zachte licht van het stervende vuur. Er was een zwijgen tussen hen<br />

gevallen en in dit zwijgen groeiden de oetan, de Papoea's, de tournee.<br />

Zij wisten het en wachtten op elkaar tot één van hen er met<br />

een enkel woord over zou beginnen. Het was onontkoombaar. Zij<br />

zouden niet hebben kunnen slapen als zij de werkelijkheid niet in<br />

de magie van het woord hadden opgeroepen.<br />

Evert lag op zijn rug. Als hij opzij keek, zag hij, donker en massaal^<br />

de hangmat met Van Weghen afgetekend tegen de rossige schemer<br />

van de door het dovende vuurtje verlichte bamboewand.<br />

„Wat doen we nu?" vroeg hij plotseling. Hij bleef strak naar het<br />

atapdak boven zijn hoofd staren. Hij had het gevoel als vroeg hij<br />

het aan niemand en aan iedereen.<br />

„Teruggaan," zei de stem van Van Weghen.<br />

„Kota Baroe?"<br />

„Kota Baroe."<br />

„En dan?"<br />

„Massa werk daar. Ik heb de ouwe voorgesteld, dat jij me in de<br />

komende maanden zo'n beetje komt assisteren met al die kantoorrompslomp.<br />

Je wordt er horendol van. Ik wil af en toe ook wel eens<br />

op tournee. Je verstoft tussen de papieren."<br />

„En ik?"<br />

„Jij hebt voorlopig je portie wel gehad."<br />

„Ja ... misschien."<br />

Van Weghen grinnikte.<br />

„Waarom lach je?"<br />

„Zomaar."<br />

„Mmmm."<br />

„Je kunt een huis uithoeken in Kota Baroe, voor als Heleen komt.' y<br />

195


„Dat zal nog wel even aanlopen."<br />

„Je kunt het maar hebben. Ga je er alleen wonen voorlopig."<br />

„Ja..."<br />

„Over een dag of zes, zeven zit je weer in de beschaving, peer!"<br />

„Ja..."<br />

„Welterusten!"<br />

„Welterusten!"<br />

196


ELFDE HOOFDSTUK<br />

I<br />

jcvert Caldenhove zat naast de resident in diens auto. Zij reden<br />

door de avond over de slingerende bergweg van de kota, waar de<br />

resident die middag een detachement nieuw opgeleide Papoeapolisie's<br />

had geïnspecteerd, terug naar Hollandia.<br />

Beneden hen lag het zwart fluwelen Weed van de Jautefa-baai, bestrooid<br />

met de kleine, flakkerende vlam-juwelen der vissende<br />

prauwen van de kampongs Engros en Tobati.<br />

Zij zaten zwijgend naast elkaar. De resident had al zijn aandacht<br />

nodig voor het sturen, dat op de bochtige weg geen sinecure was.<br />

Evert zat wat voorover, zijn kin op zijn borst gedrukt. Er hing een<br />

vraag in zijn gedachten en hij wist, dat hij die nog, voor zij in<br />

Kota Baroe waren, aan de resident zou stellen: „Wat voor werk<br />

krijg ik te doen?"<br />

Hij was nu een maand terug van zijn tournee naar Waris en al die<br />

tijd had hij in een vage vacantie-stemming geleefd. Hij had zijn<br />

tournee-rapport geschreven en wat administratief werk voor Van<br />

Weghen gedaan, maar vergeleken bij de inspanningen, die zijn<br />

tocht naar kampong Waris van hem gevergd hadden, was het<br />

luieren. Daar kwam nog bij, dat Van Weghen zo half en half had<br />

laten doorschemeren, dat zijn voorstel, Evert als assistent van het<br />

H.P.B, te laten optreden, bij de resident niet in goede aarde ge-<br />

197


vallen was. Wat de ouwe dan wel met Evert voorhad, wist Van<br />

Weghen niet, of hij wilde het niet zeggen.<br />

Evert ging rechtop zitten. Hij kuchte. „Resident, weet u al wat ik<br />

voortaan voor werk krijg?" vroeg hij halfluid.<br />

De resident schakelde terug in de tweede versnelling en reed de<br />

wagen, remmend op de motor, een S-bocht door. Hij bromde iets.<br />

Evert dacht, dat hij zijn vraag niet verstaan had en herhaalde hem,<br />

luider nu. „Ik zou graag ..." voegde hij er aan toe. — Willen weten<br />

waar ik aan toe ben, wilde hij zeggen, maar hij vond het te hooghartig<br />

en hij slikte die woorden in.<br />

De resident keek even opzij en daarna weer strak voor zich uit op<br />

de weg, waar de auto zich met de felle voelsprieten der schijnwerpers<br />

langzaam door de bochten wrong. „Ik begrijp best, dat je<br />

graag weten wilt waar je aan toe bent," zei hij toen. „Maar je hoeft<br />

er niet lang naar te raden. Ga direct even mee naar mijn huis. Ik<br />

zal je een paar stukken laten lezen. Dat is meteen een antwoord op<br />

je vraag."<br />

Zij reden een tijdje zwijgend door. Evert zat bij het omlaaggedraaide<br />

raampje en liet de koelte van de avond rond zijn gezicht<br />

en door zijn haren waaien. Er waren geen gedachten ...<br />

„Ja!" zei de resident plotseling hard en kortaf. „Als je in de oetari<br />

zit, ga je afstand leren nemen van het leven."<br />

Evert vroeg zich af, waarom hij dat zei.<br />

„Je hebt me zelf verteld, dat jij dat ook gedaan hebt," ging de<br />

ouwe verder. „Geloof me, kerel, het is de enige manier om ooit een<br />

goede B.B.-ambtenaar te worden."<br />

— Hij is ergens op uit, dacht Evert. — Dit is de inleiding ...<br />

Hij knikte, zonder iets te zeggen.<br />

„Afstand nemen betekent ook afstand doen," zei de resident. „Het<br />

is niet plezierig, maar het is nu eenmaal zo. Je bent niet langer<br />

baas over je eigen particuliere leven. Ik zit hier nou zo'n vijftien<br />

jaar op Nieuw-Guinea en in die tijd heb ik mijn gezin behoorlijk<br />

198


verwaarloosd. Da's beroerd, zul je zeggen, maar hoe zou je het<br />

anders willen ..."<br />

Evert hief zijn hoofd op. „Wat wilt u hier eigenlijk mee zeggen?"<br />

vroeg hij.<br />

De ouwe lachte even, een kort, brommerig lachje. „Dat zul je zo<br />

dadelijk wel zien," zei hij en hij stuurde de wagen een zijweg in<br />

naar het residentiehuis. De ouwe stopte de wagen met een ruk,<br />

trok de handrem aan en leunde achterover. „Kom!" zei hij en stapte<br />

uit.<br />

Evert volgde hem naar binnen, naar zijn kantoor.<br />

De resident knipte zijn bureaulamp aan en wees met een enkele<br />

handbeweging naar de stoel tegenover hem. „Ga zitten," zei hij,<br />

zoekend in de laden van zijn schrijftafel.<br />

Evert nam plaats. Hij sloeg zijn benen over elkaar en vouwde zijn<br />

handen rond zijn knieën. Hij zag de foto's van de vrouw en kinderen<br />

van de resident onder een glasplaat op diens bureau liggen,<br />

maar omdat zij omgekeerd lagen, kon hij de gezichten niet goed<br />

onderscheiden.<br />

„Ja!" zei de resident halfluid. Hij hief een map omhoog en gaf ze<br />

aan Evert. „Kijk maar eens."<br />

Evert sloeg de map open. Er lag een stapeltje telegrammen in. Hij<br />

voelde de blik van de resident op zich gevestigd, die strakke,<br />

fixerende, blauwe blik van de ouwe. Hij begon te lezen ...<br />

AAN HPB SARMI VAN RESIDENT -<br />

HEER VRIESMAN EN KLEIN GEZELSCHAP A/B KALOEHOE STOP<br />

WENST EXPLORATIETOCHT VERKENNING DISTRICT SARMI EINDE<br />

Het telegram was vier maanden geleden verzonden.<br />

Het volgende was slechts acht dagen oud...<br />

GEHEIM VOOR RESIDENT -<br />

BLIJKENS VAN BEVOLKING ONTVANGEN BERICHTEN VRIESMAN<br />

EN PINO MET VIJF DRAGERS GEDOOD DOOR PAPOEAS BINNEN-<br />

LAND STOP NADERE BIJZONDERHEDEN NOG ONBEKEND STOP<br />

COMMANDANT ALGEMENE POLITIE SARMI EINDE<br />

199


Evert veegde met zijn tong langs zijn droge lippen. Hij legde het<br />

telegram voor zich op de schrijftafel van de resident en begon het<br />

volgende, dat vijf dagen geleden verzonden was, te lezen ...<br />

GEHEIM VOOR RESIDENT -<br />

TERUGGEKOMEN ACHT DRAGERS EN TWEE GEWEREN STOP ZEG-<br />

GEN OVERSCHOT VRIESMAN TE HEBBEN AANGETROFFEN BIJ<br />

BIVAK ENIGE TIJD DOOR HEN VERLATEN OM SAGO TE KLOPPEN<br />

STOP PIJLEN UIT LIJK GETROKKEN EN MEEGENOMEN NAAR<br />

SARMI STOP VERKLARINGEN DEZERZIJDS NIET ONVERDACHT GE-<br />

ACHT EN MOGELIJKHEID AANWEZIGHEID VECHTPARTIJ MET<br />

EIGEN DRAGERS THANS IN ONDERZOEK STOP VAN PINO EN VIJF<br />

ANDEREN GEEN SPOOR STOP MERK OP DAT VRIESMAN REEDS<br />

VANAF BEGIN GEWANTROUWD DAAR ZEER GEHEIMZINNIG OP<br />

PUNT DOEL EXPEDITIE EN BESLIST AFKERIG VAN ENIGE IN-<br />

MENGING DERDEN STOP CDT AP SARMI EINDE<br />

Evert keek niet op naar de resident. Er lag nog een telegram. Het<br />

was 's morgens binnengekomen.<br />

GEHEIM VOOR RESIDENT -<br />

VRIESMAN EN PINO DOOR EIGEN DRAGERS GEDOOD DUS NIET<br />

DOOR BEVOLKING STOP REDEN MOORD ONDERWEG VIER DRA-<br />

GERS ZIEKTE GESTORVEN STOP THANS VIER GEWEREN EN<br />

MUNITIE IN HANDEN TERWIJL PISTOOL NOG IN HANDEN VAN<br />

EEN MET NAME BEKEND DRAGER STOP WIL MEVROUW VRIES-<br />

MAN DJALAN TELUK BETUNG 26 DJAKARTA INLICHTEN STOP<br />

TIEN DADERS EN MEDEDADERS THANS IN GEVANGENIS SARMI<br />

STOP VERZOEKE ONMIDDELLIJK INSTRUCTIES STOP CDT AP<br />

SARMI EINDE<br />

Evert Caldenhove staarde naar de letters van het laatste telegram.<br />

Hij begon langzaam te begrijpen waarom de resident hem dit had<br />

laten lezen.<br />

De stilte hing dik tussen de beide mannen.<br />

De ouwe gooide zijn sigaret in een blik water, naast zijn stoel. Het<br />

maakte even een sissend geluidje.<br />

Als een slang.<br />

200<br />

> '


Als...<br />

Evert pakte het telegram op en bewoog het heen en weer tussen<br />

zijn vingers. Het was het laatste telegram in de map.<br />

De resident reikte hem over zijn schrijftafel een papier toe.<br />

Hij nam het aan.<br />

Het was het laatste telegram, een uur na ontvangst van het laatste<br />

bericht uit Sarmi door de resident verzonden.<br />

VAN RESIDENT AAN CDT AP SARMI GEHEIM -<br />

ZENDEN ONMIDDELLIJK ASPIRANT CONTROLEUR CALDENHOVE<br />

LEIDING ONDERZOEK ZAAK VRIESMAN STOP GEEN SCHEEPS-<br />

VERBINDING DUS LANDTOURNEE MAXIMUM ZEVEN DAGEN<br />

STOP MEVROUW VRIESMAN WORDT INGELICHT VERZOEKE<br />

ADRES FAMILIE PINO STOP WIL MIJ DAGELIJKS BLIJVEN IN-<br />

LICHTEN EINDE<br />

Evert keek langzaam op en ontmoette de blik van de resident.<br />

„Dus . .." zei hij schor.<br />

„Overmorgen!" zei de ouwe. „Hoe eerder hoe beter."<br />

„Zijn dit alle gegevens, die ik meekrijg?"<br />

De resident stond met een ruk op en begon zijn kantoor op en neer<br />

te lopen, zijn handen op de rug gevouwen. Hij liep achter Evert<br />

langs.<br />

Evert keek niet op. Hij staarde naar het telegram, dat hij nog steeds<br />

in zijn hand hield. — Maximum zeven dagen, dacht hij. — Tournee<br />

... Sarmi...<br />

De ouwe stond stil achter zijn bureau en schonk twee glazen ijswater<br />

in.<br />

Evert zag het water in de glazen stromen en hij hoorde het geluid,<br />

waarmee het glas volliep. Hij zag de wasem tegen het glas slaan.<br />

— Maximum zeven dagen over land...<br />

De resident pakte een glas op en reikte het hem aan.<br />

Hij nam het en dronk. Het water sloeg koud tegen zijn verhemelte,<br />

201


het prikte in zijn achterhoofd. De koelte van de nacht drong door<br />

het muskietengaas het vertrek binnen. Hij huiverde.<br />

De resident ging op de rand van zijn schrijftafel zitten en streek<br />

met zijn vinger figuurtjes tegen het beslagen glas. Daarna dronk hij<br />

het in een paar teugen leeg en zette het met een lichte tik naast<br />

zich neer. Hij keek voor zich uit, over Evert heen.<br />

Hij was een grote, zwaargebouwde man van middelbare leeftijd<br />

met aanleg voor een buikje en een kaal hoofd. Hij had iets van een<br />

rustige burger in een provinciestadje, maar zijn ogen waren anders.<br />

Zijn ogen waren zo tintelend lichtblauw, dat zij zijn gezicht waren.<br />

In zijn blik was zijn leven verborgen.<br />

De resident staarde voor zich uit en zijn ogen reikten verder dan<br />

Kota Baroe. Zijn blik tastte de eindeloze, zwijgende oetan af. Zijn<br />

blik doorleefde de lange jaren, die hij in de oetan had doorgebracht.<br />

Jaren van eenzaamheid, patrouilles en tournees. Hij was<br />

een mens in een eenzaam land, in een. .. welhaast vergeten land.<br />

Ineens begon hij te spreken met een droge, peinzende stem. „Ze<br />

noemen het tanah merah, bloedgrond... Ze hebben gelijk, in<br />

a way. Nieuw-Guinea is een gevloekt land. Maar de grootste vloek<br />

van dit land is wel, dat je er nooit meer van los kunt komen, als je<br />

het eenmaal hebt leren kennen."<br />

Hij vestigde zijn doordringende, blauwe blik op Evert. „Je moet<br />

één ding goed onthouden." Zijn stem was nu hard en scherp.<br />

„Nieuw-Guinea is niet alleen het land van peniskokers en koppensnellers.<br />

Dat verhaaltje vertellen ze in Holland. Het is een leugen.<br />

Een even grote leugen als de bewering, dat Holland het land van<br />

molens en jenever is. Nieuw-Guinea is een paar duizend jaar bij de<br />

rest van de wereld ten achter. Dat halen we in. Vlugger dan je<br />

denkt."<br />

Hij sprong van zijn bureau en liep weer driftig het vertrek op en<br />

neer. In zijn rechterhand droeg hij een afgebroken pijl, een herinnering<br />

aan een schotwond door zijn arm, waarmee hij nadrukke-<br />

202


lijk op een stoelleuning of zijn schrijftafelblad sloeg. „Er is van dit<br />

land van alles te maken. Dat kun je van de rest van de wereld niet<br />

eens zeggen. Maar hoe krijgen ze het in Den Haag in hun hoofd te<br />

denken, dat wij dit land kunnen besturen met goed dertig B.B.-ers.<br />

Elf maal Nederland. Het is waanzin."<br />

Evert stond op en liep naar de muur, waar een enorme kaart van<br />

het eiland hing. Hij keek naar de afstand tussen Hollandia en de<br />

plek, waar Punda en Waine moesten liggen. De plek was onbedrukt.<br />

Terra incognita... De afstand... Het mocht geen naam<br />

hebben, vergeleken met het geheel.<br />

De resident haalde een fles whisky uit zijn bureau en schonk twee<br />

glazen vol. „Cheerio!" zei hij.<br />

Evert keek over de rand van het glas naar het gezicht van de<br />

resident. Het stond strak, hard, agressief. Hij moest aan het gezicht<br />

van Churchill denken.<br />

„Een goede dertig B.B.-ers," ging de resident verder. „En als ze<br />

je soms vertellen, dat die B.B.-ers op Nieuw-Guinea prachtkerels<br />

zijn, word dan maar niet verwaand. Nonsens! Ze zijn niet slechter<br />

en niet beter dan de anderen. Er zitten prachtlui onder, maar we<br />

hebben ook een paar uitgesproken klunzen."<br />

Hij zette zijn glas neer en ging weer op de rand van zijn bureau<br />

zitten. „Als ik een nieuwe vent krijg, begin ik altijd met hem onvoorwaardelijk<br />

te vertrouwen. Dat blijf ik doen, totdat hij het<br />

tegendeel bewijst. Als ik merk, dat een vent niet deugt, gaat-ie er<br />

uit. Onherroepelijk. Jij bent hier nog te kort om dat helemaal te<br />

begrijpen. Ik zal je een leerzaam verhaaltje vertellen, dat je wel<br />

heel goed in je oren moet knopen, Caldenhove. Toen jij op tournee<br />

was, kwam Sarmi onverwachts zonder controleur te zitten. Omdat<br />

ik niemand anders heb, moet jij er heen. In Sarmi zat Piet Hazevoet<br />

als H.P.B., een jonge vent, die na de oorlog was uitgekomen<br />

met een air of-ie 't nou allemaal wel wist. Het is een van de knullen,<br />

die van mening zijn, dat je dit land moet besturen op ethische<br />

203


grondslag. Larie, Caldenhove, larie! Voor de ethiek zorgen de zending<br />

en de missie wel. Wij hebben alleen maar te besturen en dat<br />

heeft met ethiek niets te maken. Piet Hazevoet maakte in Sarmi<br />

twee enorme blunders. Dat heeft hem zijn nek gekost. Iedereen<br />

maakt fouten en ik zal de eerste zijn om dat toe te geven. Maar<br />

er is een grens. Die moeten we op Nieuw-Guinea verduveld strak<br />

trekken. Zijn eerste blunder was deze." De ouwe liep naar de kaart<br />

en wees met de pijlpunt aan. „Hij maakte een paar maanden geleden<br />

een kust-tournee. Hiervoor had hij de beschikking over een<br />

Higgins-boat, die wij een paar jaar geleden van de Amerikanen<br />

hebben overgenomen. Je weet, dat de Papoea's een technische<br />

knobbel hebben, dus zat er een Papoea uit Sarmi als stuurman op.<br />

Met ook nog het voordeel, dat die knaap de kust wel kan dromen.<br />

Hazevoet ging op tournee en wilde op een gegeven moment terug<br />

naar Sarmi. Zijn stuurman raadde hem dat af, omdat de stroming<br />

tegen was. Maar wat doe je als Papoea tegen de wil van een controleur?<br />

Niks! Het resultaat was, dat de Higgins ergens op de<br />

klippen liep en met geen mogelijkheid meer was vlot te krijgen.<br />

Het was Hazevoet bekend, dat binnen een paar dagen een K.P.M.boot<br />

van Sorong naar Hollandia zou varen en hij stuurde een<br />

Papoea naar Sarmi om de kapitein van die schuit per radio op te<br />

roepen en te vragen of hij hem in het voorbijgaan wilde vlot trekken.<br />

De Papoea tippelde naar Sarmi en liet het bericht per radio<br />

doorgeven. Twee dagen later kwam de boot inderdaad onder de<br />

kust om de Higgins vlot te slepen, maar wie of wat ze zagen, geen<br />

Hazevoet en geen Higgins-boat. Drie uur hebben ze gekruist en<br />

zijn toen verder gevaren. Die schipper was lang niet mals toen hij<br />

in Kota Baroe kwam. Ik wist van het hele geval niks af en liet het<br />

direct onderzoeken. Toen bleek, dat Hazevoet, na zes uur wachten,<br />

genoeg van de Higgins had gekregen en zich met een prauw<br />

aan land had laten zetten. Zonder zich verder nog iets van de<br />

schuit aan te trekken, was hij naar Sarmi getippeld. Hij had ge-<br />

204


dacht, dat die Papoea's er wel voor zouden zorgen. Maar je weet<br />

hoe die knullen zijn. Als de controleur er niet meer is, voelen zij<br />

zich niet senang en ze zijn 'm gesmeerd zodra ze de kans schoon<br />

zagen. De Higgins-boat is waarschijnlijk 's nachts los gekomen en<br />

afgedreven. Nooit meer gezien."<br />

De resident trok zijn wenkbrauwen op. „Dat is ook de reden, waarom<br />

jij over land naar Sarmi zult moeten trekken, vader."<br />

Evert lachte, maar hij had het gevoel of het een dwaze grimas was.<br />

De ouwe schonk de glazen opnieuw vol. Zij gingen naast elkaar<br />

voor het grote raam staan, dat een hele wand in beslag nam en dat<br />

uitzicht gaf over Kota Baroe.<br />

„Dat was fout nummer één," ging de resident verder. Hij dronk<br />

zijn glas in één teug leeg. „Ik heb 'm behoorlijk uitgeveterd. Daarmee<br />

was de zaak afgedaan. Iedere B.B.-er maakt wel eens fouten,<br />

die met een beetje gezond verstand voorkomen hadden kunnen<br />

worden. Soms heb je pech. Dan vertel je het nooit meer na. Dat<br />

komt ook voor in een land als dit. Maar goed. Het was een stomme<br />

streek, maar soedah. Praten we niet meer over. Wat Hazevoet nü<br />

heeft uitgevreten is erger. Zijn vrouw zit, zoals je weet, in Hollandia.<br />

De kinderen kunnen hier beter schoolgaan dan in Sarmi.<br />

Nu blijkt Hazevoet een dag of veertien geleden gehoord te hebben,<br />

dat zijn zoontje malaria had en zijn vrouw zich ook al niet lekker<br />

voelde. Wat deed die ongelofelijke lammeling? Ja, in het leger noemen<br />

ze dat desertie en in de oorlog wordt zo'n vent zonder meer<br />

neergeknald! Maar hij liet Sarmi rustig in de steek en tippelde, zonder<br />

mij ook maar met een woord in te lichten, laat staan om permissie<br />

te vragen, naar Hollandia. Hij stond op een gegeven moment<br />

voor mijn neus. Ik was stomverbaasd en ik vroeg hem wat er aan de<br />

hand was. Hij antwoordde in alle gemoedsrust, dat hij even was<br />

komen kijken, omdat hij zich ongerust over zijn gezin had gemaakt.<br />

Even komen kijken... Even... Verbeeld je! Mijn vrouw en drie<br />

kinderen wonen in Den Haag. Ik zou jullie gezicht wel eens willen<br />

205


zien als ik ... even ... naar Den Haag ging, omdat mijn zoontje de<br />

mazelen heeft. Hazevoet wilde in dezelfde gemoedsrust weer...<br />

even... teruglopen naar Sarmi, want er was niets aan de hand<br />

thuis. Maar dat grapje ging niet door. Ik heb nog liever geen<br />

H.P.B., dan zo'n kluns. Ik heb 'm voorlopig hier ter beschikking, tot<br />

hij een enkele reis naar Holland nemen kan." De resident draaide<br />

zich met een ruk naar Evert. „Afstand nemen betekent afstand<br />

doen," zei hij langzaam en nadrukkelijk en zijn gezicht was als uit<br />

steen gehouwen. Toen, plotseling, trok er een glimlach rond zijn<br />

mond en zijn ogen tintelden. Hij gaf Evert een vriendschappelijke<br />

klap op zijn schouder. „Overmorgen naar Sarmi. Kijk maar eens<br />

wat je doen kunt daar."<br />

II<br />

Van Weghen hing lui achterover in een stoel te lezen toen Evert<br />

binnenkwam. Hij mikte het boek achter zich op de grond en stak<br />

zijn hand op. „Hallo, peer! Je hebt het uitgehouden bij de ouwe!<br />

Nog een borrel?"<br />

Evert liet zich in een stoel vallen en streek met zijn hand over zijn<br />

voorhoofd.<br />

„D'r is groot nieuws in de kota," ging Van Weghen verder, terwijl<br />

hij opstond om in de kast een fles en glazen te pakken. „Brenkel,<br />

de tandenpik, is gedemobiliseerd. Hij gaat volgende week Vrijdag<br />

naar Holland terug. Hij is wild! Hij kletst aan één stuk over een<br />

praktijk, die hij ergens in de Achterhoek wil overnemen. Dat zal<br />

me een afscheidsfuif worden volgende week Donderdag. Kota<br />

Baroe gaat ondersteboven! Er worden al plannen gemaakt."<br />

Evert glimlachte bleek. „Ik zal er niet veel plezier van beleven,"<br />

zei hij mat.<br />

Van Weghen stond stokstijf stil, de fles en de glazen in zijn hand.<br />

„Is er wat?" vroeg hij.<br />

206


Evert schudde zijn hoofd. „Neu..." zei hij met een tuitlip. „Ik<br />

vertrek overmorgen naar Sarmi. 'n Rotkarweitje."<br />

Van Weghen knikte. „Ik weet er van. Dat wil zeggen, wat er gebeurd<br />

is. Niet dat de ouwe jou daarheen zou sturen." Hij zette de<br />

fles met een klap op tafel.<br />

„Ik zie nog eens wat van de wereld," zei Evert met galgenhumor.<br />

„Voor ik het vergeet," zei Van Weghen een beetje onzeker, „er is<br />

een brief voor je." Hij rommelde tussen de papieren op zijn bureau<br />

en gaf Evert een dikke enveloppe. „Brief van Heleen," zei hij.<br />

Evert stopte de brief, zonder er een blik op te werpen, in zijn zak.<br />

— Overmorgen, dacht hij. — Sarmi...<br />

Hij zag Van Weghen bezig met de fles en de glazen en hij kreeg<br />

plotseling het gevoel als werd hij met een enorme snelheid van<br />

hem verwijderd. Van Weghen werd kleiner en kleiner, tot er nog<br />

maar een nauwelijks te onderscheiden stipje overbleef. Maar het<br />

helle getinkel der glazen en het zachte klokken van de drank uit de<br />

fles was duidelijk in zijn oren.<br />

„Alsjeblieft!" zei Van Weghen. „Op je tournee naar Sarmi, peer!"<br />

„Op mijn tournee naar Sarmi!" antwoordde Evert met een stem als<br />

moest hij door dikke dekens spreken.<br />

III<br />

JN adien zat hij op zijn kamer aan zijn schrijftafel en rookte een<br />

sigaret. Voor hem lagen de velletjes van de brief, die Heleen hem<br />

geschreven had. Uit Amsterdam, waar het lente was geworden.<br />

Waar de mensen op de terrasjes zaten en koffie dronken. Waar het<br />

pierement een aria uit Rigoletto speelde. Waar de hemel teer-blauw<br />

boven de stad spande. Waar in het Vondelpark de moeders met de<br />

kinderwagens drentelden. Waar .. .<br />

— Afstand nemen, betekent afstand doen, dacht hij. — Ik moet<br />

207


alleen verder. Alleen? Misschien was ik vroeger, thuis, eenzamer<br />

dan hier in de oetan. Er is nu meer dan een Evert Caldenhove, die<br />

het altijd alleen moet doen ... dacht te doen...<br />

Hij glimlachte.<br />

Toen pakte hij zijn brieventas en schroefde zijn vulpen los.<br />

„Lieveling," schreef hij, „overmorgen vertrek ik voor een tournee<br />

naar Sarmi en ..."<br />

Hij keek voor zich uit.<br />

— Tournee, dacht hij.<br />

Hij zag de oetan voor zich. Hij rook haar geuren. Hij hoorde de<br />

krekels en de kakatoes. En van heel ver kwam de triller van de<br />

paradijsvogel...<br />

208

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!