Untitled - Stichting Papua Erfgoed
Untitled - Stichting Papua Erfgoed
Untitled - Stichting Papua Erfgoed
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
HANS VAN ASSUMBURG:<br />
TOURNEE<br />
Een boeiende roman over Nieuw-Guinea<br />
Door middel van deze goed geschre-<br />
ven roman maken we kennis met een<br />
ons totaal onbekende wereld en met de<br />
toestanden in het oerwoud van Nieuw-<br />
Guinea, een landstreek, waar de wester-<br />
se beschaving nog niet is doorgedron-<br />
gen. - .<br />
We worden geconfronteerd met de oer-<br />
krachten der schepping en vinden daarin<br />
verloren Evert Caldenhove, een jonge<br />
Nederlander.<br />
Hij is aangesteld als assistent van het<br />
Hoofd Plaatselijk Bestuur, Jaap van<br />
Weghen, en als zodanig wijken zijn<br />
levenservaringen wel heel sterk af van<br />
die, waaraan hij op huize „Caldenhove"<br />
en in Amsterdam gewend raakte.<br />
De tochten door de rimboe, de heidense<br />
dansen, de vijandelijkheden, de primi-<br />
tieve staat van de bevolking, de voor<br />
een jonge, onervaren Nederlander vrij-<br />
wel onoverkomelijke moeilijkheden —<br />
bijzonder suggestief en boeiend wordt<br />
ons dit alles verteld.<br />
Het is dan ook een roman met vele span-<br />
nende, aangrijpende momenten, waaruit<br />
wij leren welk een grote taak Neder-<br />
land nog in Nieuw-Guinea heeft te ver-<br />
vullen.<br />
G. F. CALLENBACH N.V.<br />
NIJKERK
TOURNEE
HANS VAN ASSUMBURG<br />
TOURNEE<br />
G. F. CALLENBACH N.V. - UITGEVER - NIJKERK
Het schrijven van dit boek werd mij mogelijk gemaakt<br />
door mijn vriend Bram van Echt, die mij de gegevens er<br />
voor verstrekte. Voor zijn hulp en medewerking zeg ik<br />
hem hierbij van harte dank.<br />
H. v. A.
EERSTE HOOFDSTUK<br />
I<br />
In het breed-uitwaaierende licht van de morgenzon lag de Jautefabaai;<br />
het water rimpelloos en heldergroen tot in de schemer van de<br />
gele zandbodem, waarop hier en daar rotsblokken lagen, omwuifd<br />
door de lange, strelende vingers der wieren. Links en rechts waren<br />
de hellingen als een donkergroene, bijna zwarte omlijsting van de<br />
spiegel van de baai. Langs de oevers, scherp afstekend tegen de<br />
donkere bebossing der heuvels, stonden enkele palmen, rank en<br />
slank als met zichzelf ingenomen ballerina's. De hemel was fletsblauw<br />
met aan de horizon wat rosse wolkenvlagen; het ijle dons uit<br />
het bed van de jonge dag. Ondanks het vroege uur brandde de zon<br />
al fel op het landschap, schel blikkerend op de waterspiegel, heetwasemend<br />
op de dichte bebossing van de heuvels.<br />
Een smalle, lange vlerkprauw voer de spiegel van de baai aan<br />
scherven. De primitief versierde boeg, vlammend-gele buik van<br />
een hagedis, wier vraatzuchtig-woeste kop hoog boven het water<br />
oprees, trok een gouden V en waar de pagaai met korte, driftige<br />
slagen door het water stampte, sloeg het zonlicht in duizenden<br />
fonkelende diamantjes, streelend langs de boorden van het wankele<br />
vaartuig.<br />
Hoog op de op het vlondertje van de prauw gestapelde barang —<br />
gedeukte, roestige blikken, kartonnen dozen omwikkeld met oude<br />
legerzeiltjes, rugzakken en koppels, alles bijeengebonden door ruw-<br />
7
harde boomvezels tot pakken van ruim twintig kilo — zat Evert<br />
Caldenhove, aspirant-controleur bij het Binnenlands Bestuur. Hij<br />
staarde naar de brede rug van Polisie Arnold, die voor op de smalle<br />
vlerkprauw was gezeten, met de tenen van zijn blote voeten om de<br />
rand van de uitgeholde boomstam geklemd.<br />
Polisie Arnold was niet de eerste de beste en hij accentueerde zijn<br />
waardigheid van politieman met een zware, Amerikaanse helm, welke<br />
hij, niet achtend op de brandende zon, op zijn zwarte kroeshaar<br />
had hangen. Op zijn rug bungelde een lichte karabijn en in het<br />
achterzakje van zijn verschoten khaki-broekje stak een patroonhouder<br />
met daarnaast een paar, in een flard krantenpapier gerolde,<br />
plukken inlandse touwtjestabak.<br />
Evert Caldenhove keek naar de regelmatige bewegingen, waarmee<br />
de Papoea de korte pagaai door het water schepte en hij zag het<br />
rollen van de spierbundels over de schouderbladen. Hij had een<br />
droog-kleverig gevoel in zijn mond en de punt van zijn tong<br />
schrijnde van de scherpe tabak, die hij zojuist gerookt had. Hij verlangde<br />
naar een teug koel water. Hij boog zich wat voorover en<br />
stak zijn hand in het lauwe zeewater en liet het tot boven zijn pols<br />
spoelen. Zijn lange, licht behaarde armen waren bedekt met fijne<br />
pareltjes zweet en hij voelde hoe het langs zijn nek in straaltjes zijn<br />
open shirt binnenliep.<br />
Evert Caldenhove voelde zich onzeker en dat zou hij voor geen<br />
geld ter wereld aan anderen hebben durven toegeven. In zijn herinnering<br />
trachtte hij het ogenblik te achterhalen, waarop zijn leven<br />
een zodanige wending had genomen, dat de reeks van de daarop<br />
volgende gebeurtenissen logisch beredeneerd kon worden tot op<br />
het moment, dat hij transpirerend en dorstig, op de bultige barang<br />
gezeten, in een prauw door Polisie Arnold over het spiegelgladde<br />
water van de Jautefa-baai werd gepagaaid. Hij geloofde, dat als hij<br />
dat ogenblik op heterdaad zou kunnen betrappen, de zin van de<br />
situatie, waarin hij verkeerde, voor hem begrijpelijk zou worden.<br />
8
Er was zeker zo'n moment geweest, dat buiten hem om over dingen<br />
besliste, welke hij in de verste verte nooit geambieerd had. Ergens<br />
in zijn verleden was dus iets voorgevallen, waardoor hij nu<br />
aspirant-controleur bij het B.B. van de onderafdeling Hollandia was<br />
geworden en dat, terwijl hij tot voor twee maanden over Nieuw-<br />
Guinea gedacht noch gesproken had. Tenminste niet in de zin van:<br />
„Daar zou ik wel eens heen willen!"<br />
Maar hij zat er. Levensgroot in een prauw en op weg naar kampong<br />
Nafri, van waaruit hij zijn eerste tournee als B.B.-ambtenaar<br />
door de oetan zou ondernemen met als eindpunt kampong Waris.<br />
Een beetje komisch was de situatie wel. Voor zover hij zich herinneren<br />
kon, had Evert Caldenhove zijn leven lang een vergeefse<br />
strijd tegen het avontuur gevoerd. In zijn diepste wezen had hij een<br />
afschuw van alles, wat hevig en emotioneel was, maar hij was er<br />
nimmer in geslaagd zijn leven zo in te richten, dat aan zijn verlangens<br />
naar een rustig, normaal burgermansbestaan tegemoet<br />
werd gekomen. Dat hij geen ridder van de droevige figuur was geworden,<br />
was te danken aan het gemak, waarmee hij zich wist aan<br />
te passen. Hij verbeet zijn angst en zijn afschuw, trad snel en doortastend<br />
op ten einde zich zo spoedig mogelijk te bevrijden van de<br />
situatie, welke hij niet gezocht, laat staan gewenst had. Dit had<br />
hem echter in brede kring de naam bezorgd een man te zijn, die<br />
niet voor één gat te vangen was.<br />
„Evert Caldenhove?" zeiden ze. „O die! Dat is een ijskouwe!"<br />
Zijn uiterlijk weersprak zijn ongewilde faam van Draufganger niet.<br />
Hij was groot en breed van gestalte. Hij had een vierkante, zongebruinde<br />
kop met golvende, donkerblonde haren en scherpe,<br />
grijze ogen. Zijn kin was breed, agressief bijna. Alleen zijn mond<br />
was wat week en vrouwelijk van lijn.<br />
„Die mond heb je van je moeder," placht zijn vader altijd te<br />
zeggen. „De rest heb je van mij." De oude heer Caldenhove was<br />
heel trots op zijn oudste zoon, die zo in alles zijn evenbeeld leek.<br />
9
Hijzelf deed niets liever, dan woeste ritten op een paard maken<br />
door de uitgestrekte bossen rond „Caldenhove", het fraaie buiten<br />
aan de noordrand van de Veluwe, dat door de bewoners van<br />
het nabijgelegen dorpje „het kasteel" genoemd werd. En 's winters<br />
jaagde hij met zijn vrienden en zakenrelaties. Tot zijn veertigste<br />
jaar was de oude heer een vermetel alpinist geweest en niets en<br />
niemand kon hem weerhouden, als hij in het voorjaar naar Zwitserland<br />
of Zuid-Duitsland reisde, om, tezamen met beroemde gidsen,<br />
gedurfde bergtoeren te ondernemen.<br />
Evert's vader vermoedde niets van de innerlijke strijd, die zijn zoon<br />
telkenmale moest leveren als hij voor de een of andere onmogelijke<br />
situatie kwam te staan. Het kwam eenvoudig niet bij hem op er ook<br />
maar één ogenblik aan te twijfelen of Evert evenveel plezier had<br />
in gewaagde ondernemingen als hijzelf. Evert leek op hem en daarmee<br />
basta. Maar Evert zelf wist wel, dat hij zijn angst en zijn afkeer<br />
van het emotionele bij zijn moeder kon terugvinden. Zijn moeder<br />
was een lieve, zachte vrouw, die de roekeloosheden van haar<br />
man een huwelijk lang met een bevende glimlach om haar mond<br />
had aangezien. Zij was dolblij, dat de jaren haar echtgenoot op<br />
den duur weerhielden van veel wat haar vroeger de doodsschrik<br />
op het lijf gejaagd had. Zij genoot van de rust, die er langzamerhand<br />
voor in de plaats kwam. Haar tijd was eindelijk gekomen.<br />
Zij kon nu voor hem zijn wat zij al die jaren verlangd had<br />
te kunnen zijn, maar waartegen zijn bruisende vitaliteit zich altijd<br />
had verzet.<br />
De oude heer Caldenhove leerde op zijn beurt het genoegen van de<br />
huiselijkheid kennen en hij moest toegeven, dat het rustig thuiszitten,<br />
een sigaar roken, een kleine wandeling door het bos of een<br />
visite bij de notaris of de burgemeester ook zijn goede kanten had.<br />
Nu zijn lichaam de inspanningen van vroeger niet langer kon<br />
dragen, richtte zich zijn belangstelling geheel en al op zijn beide<br />
zoons. Zijn drie dochters interesseerden hem slechts in zoverre, als<br />
10
zij in verband met schoonzoons gebracht moesten worden; als dat<br />
maar flinke kerels waren, die een goed glas wijn of een spannende<br />
jachtpartij konden waarderen, was het hem goed. De rest was zaak<br />
voor zijn vrouw, vond hij. Zijn beide zoons echter bekeek hij met<br />
heel andere ogen. Hij vond, dat Evert het meest op hem leek en<br />
daarom had hij een groot zwak voor hem. De jongste daarentegen,<br />
die de fijne lichaamsbouw van zijn moeder had, stelde hem hevig<br />
teleur. Karel ging theologie studeren en werd dominee in een klein<br />
Fries dorpje. De oude heer wist niet goed hoe hij het had. Hoewel<br />
hij een gelovig man was en trouw de dienst in het dorpskerkje bijwoonde,<br />
lag het ambt van predikant zover buiten zijn gedachtensfeer,<br />
dat hij het zijn jongste zoon bijna kwalijk nam. Evert daarentegen<br />
kwam geheel en al tegemoet aan het beeld, dat hij zich van<br />
een ideale zoon had gevormd. En het waren de omstandigheden,<br />
die er voor zorgden, dat Evert in zijn ogen die voortreffelijke zoon<br />
bleef.<br />
De eerste maal, dat Evert bewust de confrontatie met het avontuur<br />
beleefde, was in zijn zevende jaar. Hij was door zijn grootmoeder,<br />
die in Amsterdam aan een der grachten woonde, te logeren gevraagd.<br />
Zijn vader zou hem met de auto wegbrengen, maar op het<br />
laatste ogenblik was daar iets tussen gekomen en de oude heer<br />
Caldenhove had Evert zonder meer op de trein gezet. „De groeten<br />
aan oma! Goeie reis, jong!" Hij was in Amsterdam aangekomen en<br />
niet, zoals zijn moeder vreesde, in Maastricht of Groningen. Maar<br />
tijdens de reis en toen hij kleintjes het Centraal Station uitstapte en<br />
overweldigd werd door de drukte van het verkeer in de stad, werd<br />
de aversie tegen het avontuur in hem geboren en tegelijkertijd ook<br />
het besef van de onafwendbaarheid. Zijn trots verzette er zich echter<br />
tegen ooit zijn gevoelens te laten blijken. Hij leerde zijn angst<br />
en zijn afkeer maskeren met voorgewende onverschilligheid en met<br />
een manier van doen als sprak eigenlijk alles vanzelf. Hij zocht het<br />
avontuur nimmer, maar hij was er zich van bewust, dat het altijd<br />
11
op de loer lag om hem te overrompelen. De meest alledaagse<br />
dingen eindigden bij hem dikwijls in hevige gebeurtenissen. Hij<br />
werd voorzichtig en trachtte tevoren te peilen of er in een bepaalde<br />
daad mogelijkheden voor emotionele belevenissen verborgen zaten.<br />
Het had geen zin dit te doen, want op de een of andere manier<br />
wist het avontuur hem toch weer te vangen. Zijn vader was opgetogen<br />
en zijn moeder bezorgd; hijzelf in het begin gealarmeerd,<br />
later berustend. Zo verkreeg hij de roep nergens voor terug te deinzen,<br />
hoewel hij in werkelijkheid gevecht op gevecht met zichzelf<br />
moest leveren om de situaties de baas te blijven. Na zijn gymnasiumtijd<br />
ging hij indologie studeren in Amsterdam, meer omdat<br />
zijn vader er geestdriftig voor was, dan hijzelf. Het was de eerste<br />
keer in zijn leven, dat hij bewust toegaf aan iets, waarvan hij tevoren<br />
wist, dat het het loerende avontuur een kans zou geven. Zelf<br />
was hij liever letteren gaan studeren. Deze studie had zijn belangstelling<br />
en hij geloofde er zich een rustiger bestaan mee te scheppen<br />
dan met indologie. De Meidagen van 1940 vielen als stenen in<br />
de vijver van zijn leven. Hij weigerde, uit solidariteit met zijn vrienden<br />
en studiegenoten, de studenten-verklaring te tekenen en dook<br />
onder bij een goede kennis van zijn vader, die een klein buiten<br />
ergens in Drente bewoonde. De bezetting was voor hem een openlijke<br />
uitdaging van het avontuur, maar hij keerde zich af en sleet<br />
zijn dagen met lezen en studeren. Totdat hij op een avond de<br />
dominee van het naburige dorp een vriendendienst meende te bewijzen,<br />
door hem te helpen een paar zware pakken kranten naar<br />
een boerderij in de buurt te brengen. Een half jaar later was hij op<br />
weg naar Engeland, dwars door België en Frankrijk; één lange<br />
tocht vol adembenemende belevenissen met de ruige muur der<br />
Pyreneeën als sluitstuk. Via Spanje naar Engeland. Een jaar later<br />
werd hij ingedeeld bij de jachtvliegers, die na een succesvolle strijd<br />
om Brittannië de eskaders bommenwerpers op hun dood- en verderfbrengende<br />
tochten naar Duitsland escorteerden. Na de be-<br />
12
vrijding werd hij driemaal gedecoreerd en hij schaamde zich diep,<br />
omdat hij al die tijd bang was geweest, verschrikkelijk bang. Maar<br />
het avontuur was onafwendbaar.. .<br />
Na zijn demobilisatie hervatte hij met een zucht van verlichting<br />
zijn studie, vastbesloten deze zolang mogelijk te rekken. Indologie<br />
scheen met de onzekere toestanden in Indonesië een vrijbrief voor<br />
verdere emoties. Het lukte hem aardig dat lanterfanten, hoewel<br />
zijn vader het met lede ogen aanzag. Een zoon, die de eeuwige<br />
student ging uithangen, beviel hem niet. Hij trachtte Evert met alle<br />
mogelijke argumenten te bewegen wat meer haast achter zijn<br />
studie te zetten, maar de verwarde sfeer in het na-oorlogse Europa<br />
zette weinig kracht aan zijn woorden bij.<br />
Toen ontmoette Evert op een toneelvoorstelling, die de studenten<br />
ten bate van de kankerbestrijding hadden georganiseerd, Heleen<br />
Geraerds. Zij studeerde rechten. Zij was klein en tenger van postuur,<br />
donker van uiterlijk met grote, bruine ogen, een kleine, rode<br />
mond en een matbleke teint. Zij had iets kwijnends zoals een tere,<br />
kostbare orchidee. Zij was langzaam in haar bewegingen op een<br />
charmant-verveelde manier en zij sprak steeds op gedempte toon<br />
als deed een te hard geluid haar onzegbaar veel pijn. Zij kleedde<br />
zich met uiterste zorg en verfijnde smaak.<br />
De eerste ontmoeting met Heleen Geraerds ervoer Evert Caldenhove<br />
als een openbaring. Hij verliefde zich in het mysterie van het<br />
emotieloze, dat rond deze jonge vrouw waarde en hij werd bezield<br />
van een hartstochtelijk verlangen haar aan zich te binden. Haar<br />
gracieuze apathie was als een stil, peilloos diep meer, waarin hij<br />
zich wilde baden. Hij maakte haar het hof en na enkele maanden<br />
reeds vroeg hij haar zijn vrouw te willen worden. Zij accepteerde<br />
zijn aanzoek met dezelfde onverstoorbare rust als waarmee zij zich<br />
zijn attenties liet welgevallen.<br />
Hij stelde haar voor, zo spoedig mogelijk na de verloving te gaan<br />
trouwen. Hij wilde, dat zij beiden hun studies zouden afbreken en<br />
13
op „Caldenhove" gaan wonen, waar zij van dat ogenblik af een<br />
rustig buitenleven zouden leiden.<br />
Met verwondering, even kenbaar aan het nauw merkbaar fronsen<br />
van haar fijne wenkbrauwen, luisterde zij naar zijn plannen en<br />
toen hij was uitgesproken en op haar antwoord wachtte, wees zij<br />
het voorstel zonder meer van de hand. Zij wilde wel buiten wonen,<br />
maar zeker niet in Nederland. Haar hele leven lang had zij het<br />
vochtige, kille klimaat van het land verfoeid. Door zijn indologische<br />
studie had hij het in zijn hand, haar mettertijd een woonplaats aan<br />
te bieden, waar zij niet het grootste deel van het jaar hoefde te<br />
rillen van kou. Bovendien was zij helemaal niet van zins haar eigen<br />
studie af te breken. Zij wilde wel verloven, maar met trouwen zou<br />
zij zeker wachten totdat zij haar meesterstitel had behaald.<br />
Haar woorden waren een streep door zijn rekening. Zij kwamen er<br />
op neer, dat, als het hem inderdaad ernst was met zijn aanzoek, hij<br />
moest zorgen zo spoedig mogelijk zijn studie te voltooien. Dan zou<br />
hij moeten solliciteren bij het departement met het verzoek mettertijd<br />
te worden uitgezonden, waarna hij dan gelegenheid zou hebben<br />
haar komst voor te bereiden en zijn proefschrift te schrijven.<br />
Misschien was dat het ogenblik geweest, waarop hij een andere<br />
weg had moeten inslaan. Hij stond op een tweesprong en hij koos<br />
de weg, waar hij aan het einde Heleen Geraerds meende te vinden.<br />
Hij vond Nieuw-Guinea ...<br />
Hij studeerde binnen het jaar af en kreeg een plaats op het<br />
departement in afwachting van het ogenblik, waarop men hem zou<br />
uitzenden. Hij dacht aan Curagao en Heleen Geraerds zei: „Het<br />
waait daar nogal, geloof ik."<br />
Zijn vader had zijn verloving met Heleen Geraerds zonder veel<br />
geestdrift begroet. Het enige lichtpunt, dat hij in de situatie vermocht<br />
te ontdekken, was het feit, dat Evert zijn slabakkerij aan de<br />
universiteit had laten varen en zich, waar het de keuze van zijn<br />
werk betrof, gelukkig weer een echte zoon van de oude Caldenhove<br />
14
toonde. Maar voor de rest was zijn aanstaande schoondochter hem<br />
weinig sympathiek. „Het is een saai wezen!" zei hij ronduit. „Het is<br />
een plant, als je het mij vraagt. Zij lééft niet, zij vegeteert!"<br />
Ook Evert's moeder bleek, tot zijn niet geringe verbazing, weinig<br />
ingenomen te zijn met zijn verloofde. Zij zei het hem wel niet in<br />
zoveel woorden, maar het was aan haar te merken. Zij bleven op<br />
een afstand, niet alleen met Heleen, maar ook met haar familie.<br />
Heleen's vader was chirurg, een deftig, enigszins plechtstatig man<br />
en haar moeder was een klein, schuw en verlegen vrouwtje. Haar<br />
beide broers waren als de vader en haar jonger zusje was een<br />
mager, spichtig kind, dat in tranen uitbarstte als men haar onderzoekend<br />
aankeek, waarna zij stampvoetend de kamer uitrende.<br />
Het was bij een paar beleefdheidsbezoeken gebleven.<br />
„Je moet het me maar niet kwalijk nemen, jong," zei de oude heer<br />
Caldenhove, „maar voor mijn plezier ga ik niet in de kelder zitten<br />
als ik een sigaar wil roken."<br />
Toen, volkomen onverwachts, was het bericht gekomen, dat hij<br />
naar Nieuw-Guinea zou worden gezonden als aspirant-controleur<br />
bij het B.B. van de onderafdeling Hollandia. Voor de zoveelste<br />
maal in zijn leven had het avontuur hem weten te overrompelen en<br />
weer voerde hij een verbeten strijd tegen zijn angst voor het ongewisse.<br />
Heleen Geraerds keek een ogenblik heel bedenkelijk, toen zij het<br />
nieuws hoorde. „Je kunt waarschijnlijk overplaatsing vragen als je<br />
er een tijdje hebt gezeten," zei ze en daarmee was voor haar de<br />
kwestie opgelost. Zij wist van Nieuw-Guinea precies evenveel als<br />
iedere andere Nederlander en dat was heel weinig.<br />
Zijn vader was opgetogen. „Precies iets voor jou, jong!" riep hij uit.<br />
„En je komt niet terug voor je minstens een stam koppensnellers<br />
gepacificeerd hebt!"<br />
Zijn moeder omringde hem met alle mogelijke zorgen en attenties.<br />
Hij werd er bijna verlegen onder. De laatste week voor zijn vertrek<br />
15
was hij op „Caldenhove" en iedere avond als hij naar bed ging,<br />
kwam zij hem „even onderstoppen", zoals zij dat met een verlegenverontschuldigende<br />
glimlach zei. De laatste nacht, dat hij op „Caldenhove"<br />
sliep, ging zij op de rand van zijn bed zitten en schreide<br />
even. Daarna gaf zij hem een klein, in marokijnleer gebonden<br />
zakbijbeltje.<br />
„Vergeet Hem nooit, Evert!" fluisterde zij, terwijl zij hem welterusten<br />
kuste.<br />
Die middag had zijn vader de paarden gezadeld en zij hadden<br />
samen een lange rit door de bossen gemaakt. Het was koud, mistig<br />
herfstweer, de lucht was vol rinse geuren van rottende bladeren.<br />
Zij zwegen en luisterden naar het doffe stampen van de paardehóeven<br />
op de zachte bosgrond. Wiegend deinden zij mee met de<br />
paardelijven en boven het driftige knikken van de hoofden met de<br />
gespitste oren staarden zij voor zich uit. Zijn vader maakte slechts<br />
één opmerking. „Dat van die koppensnellersstam was natuurlijk<br />
maar een grapje van me, jong! Je snapt me wel."<br />
Heleen was ook een paar dagen op „Caldenhove" geweest. Tot<br />
grote verontwaardiging van zijn moeder en onthutste verbazing<br />
van zijn vader bleek zij haar dictaatcahiers te hebben meegebracht<br />
en iedere dag had zij een paar uur gestudeerd.<br />
Evert was haar daar dankbaar voor geweest. Haar onverstoorbaarheid<br />
egaliseerde zijn angst en het was hem mogelijk zijn houding<br />
van „waar-maken-jullie-je-toch-druk-over" te hervinden. Per slot<br />
van rekening was er weinig verschil tussen een jongetje van zes<br />
jaar, dat op zijn dooie eentje naar Amsterdam reist en een jonge<br />
man, die per K.L.M, naar Nieuw-Guinea vliegt. Als je het op de<br />
keper beschouwde, was de laatste zelfs in het voordeel.<br />
Zijn vader bracht hem met de wagen naar Schiphol. Het afscheid<br />
van zijn moeder was kort. Het had geen zin er een drama van te<br />
maken.<br />
„Je hebt het bijbeltje, jongen," zei ze. „Goede reis en... en laat<br />
18
gauw eens wat van je horen!" Toen was zij het huis in gevlucht.<br />
De oude heer Caldenhove reed als een razende Roeland naar<br />
Amsterdam. Er was geen reden voor, want ze zouden ook met een<br />
matig gangetje ruimschoots op tijd komen. Maar het was zo zijn<br />
manier om iets af te reageren. Hij had zich op Schiphol zover herwonnen,<br />
dat hij Evert gewoon de hand kon drukken. „Schrijf maar<br />
eens gauw, jong! En laat je niet kisten!"<br />
Het vertrek was een droom. Heleen was er, rustig en onaangedaan<br />
als altijd; een oase temidden van de nerveuze vrienden, die allemaal<br />
waren komen opdagen om hem vaarwel te zeggen. Hij drukte<br />
handen, handen, handen. Hij zag gezichten, gezichten, gezichten.<br />
Hij zei dwaze, nietszeggende dingen op andere dwaze en nietszeggende<br />
dingen. En al die tijd was het of hij ergens buiten zichzelf<br />
stond en een lange, breedgeschouderde jongeman zag staan in<br />
een uniform, waarop trots een gouden streep rond de epauletten<br />
spande.<br />
Ten laatste bleven alleen zijn vader en Heleen over.<br />
„Nou!" zei de oude heer Caldenhove schor. „Nou!"<br />
De zakelijke luidsprekersstem van de omroepster waarschuwde, dat<br />
het tijd werd naar de douane te gaan.<br />
Toen sloeg Heleen Geraerds haar armen om zijn hals. „En als het<br />
klimaat er niet helemaal is zoals in Nice, is het ook niet zo erg,"<br />
fluisterde zij in zijn oor. „Ik kom toch, Evert!"<br />
En het was het allerergste moment, toen hij tranen in Mar ogen<br />
zag.<br />
Hij was in Hollandia aangekomen, waar men hem met gemengde<br />
gevoelens ontving. Niemand begreep, waarom hij zo plotseling<br />
naar Nieuw-Guinea was gedirigeerd en niemand had een bericht<br />
van zijn komst gestuurd. Hij kwam letterlijk en figuurlijk uit de<br />
lucht vallen. Bestuursambtenaren konden ze echter altijd gebruiken,<br />
maar omdat hij zo'n baroe 1 was, wisten ze de eerste weken<br />
1 Nieuweling.<br />
17
niet goed, wat ze met hem zouden beginnen. Hij moest eerst maar<br />
eens inburgeren, vonden zij en bij werd assistent van het H.P.B. *<br />
van Kota Baroe, Jaap van Weghen.<br />
Van het eerste ogenblik af, waarop Evert met Van Weghen kennis<br />
maakte, wist hij een vriend gevonden te hebben. Van Weghen was<br />
een grote, breedgeschouderde man van achter in de twintig. Hij<br />
had een wilskrachtig-intelligent gezicht, waarin twee donkere,<br />
bijna zwarte ogen stonden, waar gouden vonkjes doorheen schoten,<br />
als had hij voortdurend binnenpretjes. Hij was jaren geleden vanuit<br />
Parijs naar Boven-Digoel vertrokken, waar hij zich had ontpopt<br />
als een fantastisch oetanloper. Hij had een beruchte koppensnellersstam<br />
onder bestuur gebracht en was, korte tijd voor Evert's<br />
aankomst op Nieuw-Guinea, naar Hollandia overgeplaatst. Hij leefde<br />
daar betrekkelijk in een geestelijk isolement. De mensen van<br />
Kota Baroe waren over het algemeen wel geschikte orangs 2 , maar<br />
de belangstelling ging meestal niet veel verder dan het dagelijkse<br />
werk. Er waren enkele vrouwen, die heimwee hadden, doch haar<br />
verlangen richtte zich voornamelijk op het comfort, dat zij in Holland<br />
gewend waren geweest en dat zij op Nieuw-Guinea zo node<br />
misten. De blanke gemeenschap van Kota Baroe speelde onder<br />
elkaar het bittere spel der surrogaten en voor velen was het contact<br />
met de Europese culturele wereld langzamerhand verloren gegaan»<br />
Er was een wat duf-burgerlijke interesse voor in de plaats gekomen.<br />
Van Weghen speelde het spel mee, met overgave zelfs, doch altijd<br />
met dat kleine tikje ironie, dat het spel nog juist scheidde van de<br />
ernst. Hij was misschien meer Parijzenaar dan Nederlander in zijn<br />
denken. In hem leefde de Europese geest nog wezenlijk, tastbaar<br />
bijna in zijn schier eindeloze alleenspraken, als hij 's avonds met<br />
Evert achter een glas bier zat.<br />
Het was het plan, dat Evert met Van Weghen op tournee zou gaan<br />
1 Hoofd Plaatselijk Bestuur.<br />
2 Mensen.<br />
18
door het Zuidelijke District. Daar was al sinds jaren geen bestuursambtenaar<br />
geweest en het werd tijd, dat daar een inspectie-tocht<br />
werd ondernomen. Het zou tegelijk een prachtige vuurdoop voor<br />
Evert zijn.<br />
Van Weghen verheugde er zich op, weer eens, op echt ouderwetse<br />
manier, een paar weken oetan te trappen. Een welkome afwisseling<br />
in de dagelijkse kantoorsleur. Maar toen het ogenblik van vertrek<br />
was aangebroken, kwamen er een paar spoedzaken voor hem om<br />
af te handelen en hij besloot, dat Evert hem dan maar vooruit<br />
moest reizen. „Je zult wel moeten," zei hij, „want we hebben de<br />
kampongs al eeuwen geleden bericht gestuurd, dat we in aantocht<br />
zijn en het is al een paar maal gebeurd, dat er zo'n vijftig koelies<br />
vergeefs zes dagen door de blubber hebben lopen zwoegen om<br />
toean H.P.B, op te halen. Dat moet nu voorkomen worden."<br />
„Maar het is toch waanzin," had Evert zwakjes geprotesteerd. „Ik<br />
ken het land niet en ik heb nog nooit van mijn leven een stap in de<br />
rimboe gezet!"<br />
Van Weghen had maar wat zitten grinniken. „Voor ons allemaal is<br />
het eens de eerste keer geweest, peer. Het zal wel wennen. En hulp<br />
krijg je onderweg in de kampongs wel. Ze lopen daar hun benen<br />
onder hun je-weet-wel vandaan als ze maar denken een wit voetje<br />
bij je te kunnen halen."<br />
En zo was Evert Caldenhove, met zijn tournee-barang en Polisie<br />
Arnold, in een wankele vlerkprauw gestapt op weg naar kampong<br />
Nafri.<br />
Hij voelde zich onzeker, omdat zijn afkeer van het avontuur onverminderd<br />
was, maar hij zou zijn tong liever hebben afgebeten, dan<br />
zijn onzekerheid ooit tegenover anderen te bekennen. Onzeker zijn<br />
was een luxe, welke hij zich af en toe permitteerde als hij alleen<br />
was. Hij was weer echt het jongetje van zes, dat door zijn vader<br />
op de trein wordt gezet: „Goeie reis, jong! En doe de groeten aan<br />
oma!"<br />
ia
II<br />
Polisie Arnold draaide zich om, een brede grijns rond zijn blauwgrijze<br />
lippen. Hij wees recht vooruit. „Kampong Nafri!" zei hij met<br />
zijn schorre stem.<br />
Evert zag enkele hutten, op hoge palen in het water gebouwd,<br />
langs de oever staan. Op het strand ontwaarde hij enige Papoea's,<br />
die kennelijk de aankomst van de prauw stonden af te wachten. Zij<br />
hadden voor deze bijzondere gelegenheid een broekje en een jasje<br />
aangetrokken.<br />
Evert ging rechtop zitten en veegde met zijn zakdoek over zijn<br />
bezwete voorhoofd. Zijn onzekerheid, zijn gedachten aan Heleen,<br />
aan zijn ouders, aan Van Weghen, het kantelde allemaal uit zijn<br />
bewustzijn weg. Kampong Nafri bleef over.<br />
Kampong Nafri... Bamboehutten, die de indruk wekten in een<br />
voortdurende, wiebelende beweging te zijn. Het waren architectonische<br />
dwaasheden, zoals ze daar op de dunne, lange palen boven<br />
het spiegelende water stonden. Op de oever wachtte een tiental<br />
mannen.<br />
Polisie Arnold pagaaide de prauw snel en handig naar de oever en<br />
sprong een paar meter van het strand overboord om het vaartuig<br />
naar de kant te trekken. De Papoea's schoten naderbij en hielpen<br />
Evert uitstappen.<br />
In de kampong was het stil. Vrouwen lagen naakt en roerloos voor<br />
de openingen der hutten op de grond. Zij sliepen of deden alsof.<br />
Een kind hief even nieuwsgierig het hoofd op, maar drukte zich<br />
meteen weer plat tegen de bodem. Behalve de tien, die hem opgewacht<br />
hadden, en bij wie zich de korano met enkele dorpsnotabelen<br />
bevond, zag Evert geen mannen. Een bang voorgevoel<br />
bekroop hem. Hij keek de korano strak aan.<br />
„Er zouden twintig dragers zijn," zei hij streng.<br />
Er waren er maar zeven, die een eindje verderop zaten te wachten.<br />
20
„Waar zijn de anderen?"<br />
De korano wuifde met zijn hand in de richting van de hellingen.<br />
„Weg, toean."<br />
Evert liep het huis van het kamponghoofd binnen en liet zich in<br />
een van de twee rieten stoelen zakken, die het huis rijk was. Het<br />
was er schemerig en benauwd. Er hingen lange, verkleurde slierten<br />
guirlandes en rood-wit-blauwe vlaggetjes met trieste feestelijkheid<br />
langs de lage zoldering. Tegen de wanden waren hier en daar foto's<br />
bevestigd, uit de tijd toen Hollandia door de Amerikanen bezet<br />
was. Een paar Papoea's bleven voor de deuropening staan en keken<br />
nieuwsgierig naar binnen. Een rauwe schreeuw van Polisie Arnold<br />
riep hen weg naar het strand, waar zij de barang uit de prauw<br />
moesten helpen lossen.<br />
Evert veegde opnieuw zijn bezwete voorhoofd af. Hij strekte zijn<br />
benen en staarde naar de punten van zijn schoenen. „Lekkere<br />
boel!" zei hij halfluid. „Zo schieten we wel op!" Hij knipte misnoegd<br />
met zijn vingers. Toen stond hij op en liep naar de deuropening,<br />
waar hij staan bleef, kijkend naar de sjouwende mannen<br />
bij de prauw op het strand. — Twintig pakken, dacht hij. — Zeven<br />
dragers ... Dat zijn er dertien te weinig. Van Weghen zei nog, dat<br />
het rotjongens waren hier in Nafri.<br />
Hij trok zijn schouders op en haalde een pakje sigaretten uit<br />
zijn zak. Hij keerde zich om en liep terug naar de rieten leunstoel,<br />
die hard kraakte toen hij er zich in liet neervallen. Hij stak een<br />
sigaret op en blies de rook in een felle, blauwe pluim naar het<br />
lichtgat van de deur. — Teruggaan naar Kota Baroe en het morgen<br />
nog eens proberen? De korano zijn huid vol schelden en hem<br />
dreigen met alles wat maar verschrikkelijk is als hij niet zorgt, dat<br />
er morgen twintig dragers staan aangetreden?<br />
Hij overwoog het even, maar de gedachte lokte hem niet aan. Hij<br />
had met Van Weghen gewed om een fles goede wijn, dat hij niet<br />
binnen de twee maanden zou terugkomen, geen groenkoorts zou<br />
21
krijgen en zeker niet gek zou worden. Het was niet zozeer die<br />
weddenschap, die hem deed aarzelen naar Hollandia terug te keren<br />
als wel de gedachte, dat hij dan morgen weer opnieuw zou moeten<br />
beginnen, weer opnieuw zijn angst zou moeten overwinnen. Zijn<br />
eerste tournee was aangevangen. Hij zat in Nafri. Het was niet ver,<br />
goed, maar het was een begin. Teruggaan betekende een nederlaag,<br />
ook al had hij zo'n prachtige verontschuldiging aan de dertien<br />
dragers, die het vertikt hadden klaar te staan om voor tachtig cent<br />
per dag door de blubber van de oetan te sjouwen met twintig kilo<br />
op hun nek.<br />
— Verder gaan dus?<br />
Hij stond weer op en liep naar buiten.<br />
De barang lag nu netjes opgestapeld op het strand. Twintig grote<br />
pakken. Geen vrachtje, dat je voor het gemak maar even onder je<br />
arm meeneemt.<br />
Hij smeet met een driftig gebaar zijn sigaret op de grond en zette<br />
er zijn hak op. Toen liep hij met grote passen naar het kamponghoofd<br />
toe, die met Polisie Arnold bij de barang stond. De anderen<br />
zaten een paar meter verder op hun hurken en staarden voor zich<br />
uit als ging de hele kwestie hun niets aan.<br />
„Wanneer komen die dertien kerels terug?" vroeg hij op scherpe<br />
toon, toen hij vlak voor het kamponghoofd stond.<br />
De man week verschrikt een pas achteruit. „Morgen, toean!" zei hij<br />
zwakjes. „Morgen zeker!"<br />
Evert wendde zich tot Polisie Arnold. „We gaan verder. Trommel<br />
die zeven bij elkaar. De barang wordt overgepakt. Alleen het hoognodige<br />
wordt meegenomen." Abrupt draaide hij zich weer om naar<br />
de korano. „En die dertien lammelingen volgen morgen, begrepen?<br />
Met de pakken, die we in het kamponghuis zullen achterlaten. Er<br />
hangt wat boven je hoofd als het niet gebeurt."<br />
„Saja, toean! Saja..."<br />
Het werd passen en meten. De volgorde van de dragers moest wor-<br />
22
den herzien. Met zeven man begon je niet veel. Polisie Arnold had<br />
er meer kijk op en met zijn adviezen lukte het ten laatste. Meer<br />
hoofdbrekens kostte het, een keuze te maken welke barang kon<br />
worden achtergelaten en welke moest worden meegenomen. De<br />
petroleum en de schoolschriften voor de missiepost in Wembi<br />
mochten onder geen beding blijven liggen. Ze zaten er om te springen.<br />
De contactgoederen waren voor het ogenblik van minder belang.<br />
Het was zijn plan een paar dagen in Wembi te blijven. In die tijd<br />
konden de dertien deserteurs wel zijn aangekomen met de pakken,<br />
die hij in Nafri moest achterlaten. De proviand baarde weer grote<br />
zorgen. Er waren geen blikjes om de rantsoenen voor de komende<br />
dagen in over te pakken. Na veel passen en meten werd ook hier<br />
een oplossing voor gevonden.<br />
Het zweet stroomde Evert tappelings langs zijn gezicht, toen hij,<br />
na een uur, eindelijk het sein voor vertrek kon geven. De zeven<br />
koelies stonden bepakt klaar en Polisie Arnold gooide zijn karabijn<br />
over zijn schouder. Hij grijnsde naar Evert, die op dat moment het<br />
allerliefste bij de dertien pakken in het kamponghuis was gaan<br />
zitten om uit te rusten ...<br />
23
TWEEDE HOOFDSTUK<br />
I<br />
1 ussen de Jautefa-baai en het eigenlijke oerbos lagen de steile<br />
heuvels, bedekt met leemachtige, rode aarde, begroeid met laag<br />
struikgewas, waaraan scherpe dorens haakten. De grond, nog wasemend<br />
van de regens der laatste weken, was glad en vettig. Dikke,<br />
rode leemklompen bleven log en zwaar aan de schoenzolen klonten.<br />
Onbarmhartig fel brandde de zon boven het landschap in een<br />
enorme, alles omvamende hitte.<br />
Op handen en voeten kroop Evert Caldenhove tegen de hellingen<br />
op. Hij gleed, struikelde, viel een paar meter terug, hees zich<br />
verder op, schramde zijn armen, wondde zijn handen en krampte<br />
zijn spieren samen om een houvast, een klein steunpunt in de botervette<br />
leembodem. Voor hem uit klom Polisie Arnold en achter hem,<br />
in verspreide orde, klommen de zeven dragers. Zij hadden, zo<br />
gauw zij kampong Nafri verlieten, hun broeken en jasjes uitgetrokken<br />
en zij liepen naakt, op een vies, voddig schaamdoekje na.<br />
De rauwe kreten, waarmee zij elkaar aanriepen, snerpten hoog door<br />
de zinderende hitte. Zij hadden de barang met een reep boomschors<br />
om hun voorhoofd gebonden. De twintig kilo zware vrachten<br />
rustten op hun gespierde nekken en ruggen.<br />
De enige gedachte, waarvan Evert zich bewust was, terwijl hij<br />
hijgend voortzwoegde, was: niet achterblijven, in vredesnaam niet<br />
achterblijven! Het enige gevoel, dat hem beroerde, was jaloezie, als<br />
hij de lange, forse gestalte van Polisie Arnold voor zich uit zag<br />
24
lopen met het gemak als wandelde hij op een goed aangelegde<br />
weg.<br />
Langzamerhand werden de struiken hoger en hoger. Zij werden<br />
bomen. Het brandende zonlicht werd dampende schaduw. Zonder<br />
dat zij het ogenblik, waarop het gebeurde, konden betrappen, betraden<br />
zij het eigenlijke oerwoud. Zij werden verzwolgen in een<br />
oceaan van groen. Het licht was vaal en flets, zoals dat zijn kan in<br />
een kamer aan de zonzijde, waar groene lancaster-gordijnen voor<br />
de ramen zijn neergetrokken. Het zingen der ontelbare vogels en<br />
het snerpend tjirpen van de krekels vloeide samen tot één groot,<br />
schel geluid. Na een kwartier was het zo met zijn indrukken vervlochten,<br />
dat hij het nauwelijks nog hoorde, evenmin als hij zich<br />
nog langer bewust was van de enige en overheersende kleurimpressie:<br />
groen, groen, groen ...<br />
De vurige nijptang van de zon, die zijn zwoegend lichaam in een<br />
felle greep had gehouden, verloor haar kracht tegen de groene<br />
schemer boven zijn hoofd. Het lopen viel hem nu makkelijker, al<br />
had hij nog moeite genoeg Polisie Arnold bij te houden.<br />
Van Weghen had hem verteld van een journalist, een nogal zwaarlijvig<br />
man, die Nieuw-Guinea was komen bezoeken. Hij wilde met<br />
alle geweld het rimboekruisje achter zijn naam hebben. Zij hadden<br />
hem toen naar een tam stukje bos ergens langs de weg tussen<br />
Hollandia-stad en de haven gebracht. Voor het begin wilden zij het<br />
hem niet al te moeilijk maken.<br />
De man had zich met veel moeite een paar honderd meter door de<br />
oetan geworsteld en was toen plotseling stil blijven staan. „Is het<br />
verderop precies zo?" had hij gevraagd. Ze moesten dat toegeven.<br />
Per slot van rekening zijn alle bomen eender. De journalist was<br />
direct teruggekeerd. „Dan heb ik het wel gezien," had hij gezegd.<br />
Van Weghen vertelde dit verhaal luid-lachend als was het een<br />
goede mop, maar Evert had de bewering van de journalist nog niet<br />
zo onredelijk gevonden. „Het is toch waar!" had hij gezegd. „Een<br />
25
oom is een boom en een heleboel bomen bij elkaar zijn een bos en<br />
als het een beetje wild en woest door elkaar groeit, heb je een<br />
rimboe."<br />
Maar Van Weghen had zijn hoofd geschud. „In wezen had die<br />
man natuurlijk gelijk," zei hij. „Het ging hier niet over de vraag:<br />
heb ik een rimboe gezien, doch: heb ik de rimboe ervaren. Dat is<br />
heel wat anders. Ervaren kun je een rimboe alleen als je dagen, ja,<br />
weken aan één stuk in het oerbos rondzwerft, als je de eenzaamheid<br />
leert begrijpen, als het groen van de bomen je langzamerhand<br />
tot een obsessie wordt, als je denkt, dat er geen einde en geen begin<br />
meer aan de oetan is. Dan... Die journalist ziet nu de rimboe<br />
als iets. Het is geen iets, het is wel degelijk een persoonlijkheid,<br />
waarmee je moet leren vechten, dikwijls tot je er bij in elkaar dreigt<br />
te zakken. Sommigen verliezen de strijd."<br />
Aan die woorden van Van Weghen moest Evert Caldenhove denken,<br />
toen hij bijna op de hielen van Polisie Arnold over boomwortels<br />
stapte, door struikgewas waadde en slingerplanten opzij<br />
duwde.<br />
— Dit is pas het begin, dacht hij.<br />
Ze bereikten een grote, open plek in de oetan, schurftig kaal temidden<br />
van de overvloedige groei.<br />
Polisie Arnold bleef even staan. „Kampong Cosso!" zei hij, wijzend<br />
naar de open plek.<br />
Evert herinnerde zich de naam. Van Weghen had hem de plaats<br />
aangeduid op zijn tournee-route. Vroeger was hier een kampong<br />
geweest. De bewoners waren door oorlogzuchtige stammen verdreven<br />
en het dorp was vervallen tot een dode plaats, tussen muren<br />
van groen. De oetan sloop van alle kanten naderbij en stak haar<br />
groene klauwen uit. Mettertijd zou niemand meer precies kunnen<br />
zeggen waar kampong Cosso gestaan had. Mettertijd... Het bos<br />
kende geen tijd.<br />
„Voorbij Cosso beginnen de sago-moerassen," zei Polisie Arnold,<br />
26
terwijl hij verder liep, de kleine vlakte over, het bos weer in.<br />
Het pad werd smaller tot het nauwelijks breed genoeg was om<br />
twee voeten naast elkaar te zetten. Het was geen pad, het was een<br />
platgetrapte streep grond, die met grillige bochten tussen knoestige<br />
boomstronken, struikgewas en stekelige sago-palmen door slingerde.<br />
De bodem was grijze, stinkende, kleffe modder, die in dikke<br />
koeken aan de schoenen vastklontte. Onder de modder lagen de<br />
hinderlagen van half-weggerotte boomwortels en takken en enorme<br />
flarden van bladeren. De struiken en slingerplanten vlochten naar<br />
boven een dicht, groen kleed, tot aan de toppen der bomen, die<br />
hoog en onzichtbaar door het dikke bladerendak adem stonden te<br />
happen om te ontkomen aan de wurgend benauwde vochtigheid<br />
aan hun voeten. Het licht was nu niet meer dan een vals-gekleurde<br />
schemer. Een schemer, die, zoals Evert zich voorstelde, over de<br />
aarde zou strijken bij de Jongste Dag; onheilspellend en onwerkelijk.<br />
De modder zoog-slurpte bij iedere moeizame stap, die hij deed.<br />
Rond zijn schoenen vormde zich een dikke brei-klomp, die aankoekte<br />
tot een bonk, als de vormloze poot van een reusachtige<br />
olifant. De modder kroop langs zijn benen omhoog, langs zijn<br />
broek tot aan zijn middel en met het slijmerige water, waarover<br />
duizenden zwarte muskieten in pijlsnelle, korte vluchten heen en<br />
weer schoten, drong de brij door zijn schoenen en zijn broek heen.<br />
Zij beet zich vast op zijn bezwete huid, die korrelig was van het<br />
zout. Eerst was zij nat en hard, met grote, langzaam aandikkende<br />
koeken, daarna ging zij ondraaglijk schrijnen, branden en jeuken.<br />
Evert Caldenhove voelde de modder komen, langzaam en onweerstaanbaar.<br />
Hij kon er zich niet tegen verzetten. Hij kon zich niet<br />
met één machtige beweging bevrijden van de opsluipende brij, die<br />
zijn lichaam begon te overdekken en hem vervulde met een zeurend<br />
pijngevoel. De modder kwam en hij ging er in ten onder. Hij<br />
werd er door vervormd tot een grijze massa drek, voortzwoegend<br />
27
in de tijdloosheid van de oerstof. In het begin was er nog slechts<br />
één gedachte: verder! verder! Later werd ook dit vonkje bewustzijn<br />
achterhaald en ingekoekt door de modder. Hij was een wezen, dat,<br />
zonder het te beseffen, voortploeterde. Er was geen oerbos meer,<br />
geen groen, geen hemel, geen zon, geen morgen, geen middag, geen<br />
avond, geen... wereld meer. Er waren geen muskieten, die snerpende<br />
woede-aanvallen op hem ondernamen. Er waren geen dikke,<br />
kleverige vliegen, die rond zijn gezicht zoemden en bij tientallen<br />
tegelijk op zijn wenkbrauwen en oogleden neerstreken, nauwelijks<br />
verjaagd door de reflex-beweging van zijn bemodderde hand. Er<br />
was slechts modder, dikke, vette modder, waarin zijn voeten decimeters<br />
wegzakten. Er was slechts vallen, glijden, weer overeind<br />
krabbelen, met handen tasten naar een steunpunt, een houvast<br />
in een wereldwijde modderstroorn. Hij veranderde in een varken,<br />
knorrend en wroetend, doch zonder de wellust voor de drek,<br />
waarin hij voortstrompelde. Bij iedere stap voorwaarts groeide de<br />
modder in haar vreselijke tegenwoordigheid, tot zij na uren een<br />
gruwelijk monster was geworden, over wiens lichaam hij rondstapte,<br />
telkens aangegrepen door zijn zuigende, borrelende tentakels.<br />
De tijd kantelde weg in de eeuwigheid. De tijd stond roerloos,<br />
ver en spottend met een tot modder verworden mensenkind.<br />
Alles had zijn zin verloren. Er was geen Polisie Arnold meer, die<br />
voor hem uit liep. Er waren geen dragers meer, die achter hem<br />
aankwamen, hoorbaar door klappen als pistoolschoten, waarmee de<br />
blikken van de barang tegen elkaar sloegen. De meters, die hem<br />
van hen scheidden, waren uitgegroeid tot een ontzaglijke, niet meer<br />
te meten afstand. Dat hij zich voortsleepte, was het meesterschap<br />
van zijn onderbewustzijn. Zijn wil en energie waren allang weggegleden<br />
in de zompige, kleffe modder. De mens in hem was<br />
ondergegaan in het moeras, het dier bleef in leven. Het dier<br />
worstelde voort, meter na meter, uur na uur ...<br />
28
II<br />
I oen was er plotseling het wonder van de open plek, wijd en<br />
groen met kniehoog, nat gras, waarin millioenen diamantjes tintelden<br />
onder het laaiende zonnelicht. Een wonder, dat hij niet direct<br />
in zijn geheel vermocht te overzien en te aanvaarden. Hij deed nog<br />
een paar moeizame stappen en liet zich toen als een blok neervallen.<br />
Hij sloot de ogen. Nooit zou hij meer overeind komen. Maar<br />
de zon brandde op zijn languit liggend lichaam en zoog het water<br />
uit de modder, die hem overdekte; harde, trekkende kleiplakken<br />
achterlatend. Langzaam keerde het denken in hem terug en met<br />
het denken het leven. Nog wist hij nauwelijks, dat Polisie Arnold<br />
zich over hem heenboog en hem een veldfles tussen de tanden<br />
stak. Het water kolkte in een koele stroom over zijn slijmerige tong<br />
en langs zijn verdroogd verhemelte tot in zijn brandende keel.<br />
Werktuiglijk slikte hij, een beetje verbaasd kijkend naar het donkere<br />
gezicht, dat boven hem was.<br />
„Het is avond, toean," zei Polisie Arnold.<br />
Het was avond.. .<br />
Er waren een morgen en een middag aan voorafgegaan, geen tijdloos<br />
zijn en ondergaan in een onafzienbare modder-zee. De tijd was<br />
barmhartig en wilde weer terugkeren tot Evert Caldenhove. Hij<br />
wilde zich laten vangen in het woord „avond".<br />
Avond... De zon ging onder, betekende dat. Het zou nacht worden.<br />
De aarde draaide haar baan door het universum.<br />
Er was een aarde. Er was een zon. Er was een dag. Er was tijd.<br />
Evert richtte zich moeizaam overeind. De droog geworden modder<br />
brak korstig over zijn hele lichaam. De modder was bleek-grijze<br />
schurft.<br />
„Dit is bivak Sekanto, toean," zei Polisie Arnold.<br />
Er was niet alleen tijd, maar ook plaats. Bivak Sekanto aan de<br />
29
Sekanto-rivier. De modder was niet eindeloos dus en ook niet onoverwinnelijk.<br />
Hij krabbelde omhoog en strompelde door het gras naar de kali,<br />
het tweede wonder, dat hem geschonken werd. De rivier stroomde,<br />
breed en kolkend, vanuit de groene muur van de oetan, tussen<br />
hoge oevers. Donkerbruin water met flarden spierwit schuim.<br />
Evert stond aan de oever en staarde naar de kali. Het was hem als<br />
slurpte hij met zijn brandende blik het water in. Toen begon hij<br />
met langzame, bijna automatische bewegingen zijn kleren los te<br />
knopen. De eerste laag schurft gleed van hem af en viel met doffe<br />
geluiden op de grond. Toen sprong hij in de rivier.<br />
Het koele water omvatte hem. Het streelde langs zijn lichaam, het<br />
overspoelde hem, drong zich in hem. Hij werd één met het water.<br />
Hij zwom met langzame slagen. Het was bijna een wellust. Het<br />
water werd meer dan water. Hij zwom een voorzichtige schoolslag,<br />
een vreemde dankbaarheid voor het water; een crawl was te ruw,<br />
te autoritair. Het water was goed, het was troostend, balsemend,<br />
verkwikkend. Ket water werd een grote, allesbegrijpende vriend,<br />
beschermend en oppermachtig, machtiger dan de modder, die hij<br />
met zachte vingers van zijn lichaam weekte.<br />
Een nieuwe mens kroop na een kwartier het water uit en begon<br />
zich af te drogen met de handdoek, die Polisie Arnold voor hem<br />
had klaargelegd. Er waren schone kleren, een hemd, een broek en<br />
een paar sokken. Hij trok ze aan, genietend van de weelde van al<br />
dit zuivere, dit soepele en fris-warme.<br />
Aan de hemel begon bleek-vaal de avond te komen.<br />
De dragers waren begonnen het posthuis aan de Sekanto-rivier in<br />
orde te brengen. Er brandde al een vuurtje en in een keteltje, dat<br />
aan een stok boven de vlammen bungelde, dampte het water voor<br />
de koffie. Onder het lage atapdak zaten de koelies op hun hurken<br />
bijeen; een donkere massa mensenlijven in de schemer. Zij draaiden<br />
30
pikzwarte, inlandse tabak in gedroogde pisangbladeren tot vormloze<br />
strootjes.<br />
In de hut had Polisie Arnold een hangmat met een klamboe tussen<br />
de palen gespannen. Op de vloer lag een deken, waarop Evert zich<br />
met een zucht van welbehagen liet neervallen. Uit zijn rugzak<br />
haalde hij een pakje sigaretten. Met een gloeiende spaander zoog<br />
hij het vuur in de tabak en inhaleerde diep.<br />
De avond was koel. Uit de oetan slopen de schaduwen van de nacht<br />
tot aan de kleine vuurtjes, welke door de Papoea's buiten waren<br />
aangelegd. Zij kookten de rijst voor Evert, het water aandragend<br />
in de bladschede van een niboeng-palm. Zij roosterden hun sago in<br />
een pisangblad boven het vuur.<br />
Na het eten lag Evert Caldenhove languit op de deken en staarde<br />
naar de duisternis, die zich boven zijn hoofd al tussen het riet genesteld<br />
had. De wereld was stil geworden, het hoge dreinen van<br />
de myriaden krekels was een deel van die stilte, het zachte ruisen<br />
van de kali verdiepte haar. De hitte van de dag was teruggeweken<br />
tot onder de bomen van de oetan, waar de lucht nog trilde en de<br />
damp vochtig-warm te broeien hing. Over de vlakte, tot aan de<br />
rivier, streek echter een zachte, koele wind. De rooksliertjes van de<br />
vuurtjes kringelden omlaag en kropen aarzelend over de grond<br />
tussen het gras. De reuk van het smeulende hout was prikkelend.<br />
De nacht kwam plotseling van over de oetanrand de vlakte in vallen,<br />
snel zijn zwarte sluier wevend, kleine openingen latend voor<br />
de aarzelende vuurtjes en de zachte, gele lichtplek van het walmend<br />
oliepitje, dat Polisie Arnold boven de hangmat had gehangen.<br />
De dragers zaten buiten rond de vuurtjes en praatten met fluisterende,<br />
donkere stemmen. Af en toe klaterde een lach op, kinderlijk<br />
luid. Dan viel de rust weer rond hun goedig brommend babbelen.<br />
Evert klom in zijn hangmat onder de klamboe, die hij half open<br />
liet om de as van zijn sigaret te kunnen wegtippen. Hij slingerde<br />
licht heen en weer, een zacht wiegen op tijd en rust. Hij was dood-<br />
31
moe en hij verlangde slechts één ding: zo spoedig mogelijk in slaap<br />
te vallen. Maar de slaap scheen weggezogen te zijn in de brij van<br />
de sago-moerassen. Hij was klaar wakker, zijn hoofd héél licht als<br />
een ballonnetje en ergens in zijn hersens zeurde een zachte hoofdpijn.<br />
Hij lag geheel ontspannen, doch de spierbundels in armen,<br />
benen en rug trokken pijnlijk. Zij waren zwaar en keihard. Zijn<br />
bloed sloeg er met korte, driftige slagen tegenaan.<br />
Hij gooide zijn sigaret op de vloer en zag het puntje beneden zich<br />
gloeien tot het in een zwakke sprankeling van vonkjes stierf. Langzaam<br />
trok hij zijn klamboe dicht.<br />
— Slapen, dacht hij. — Ik moet slapen. Morgenochtend moet ik<br />
verder kunnen.<br />
Hij sloot zijn ogen.<br />
— In een hangmat hangen. Slaap je niet, dan rust je toch, zou<br />
moeder zeggen,<br />
Hij zag haar plotseling zitten, klein en tenger in de grote leunstoel<br />
bij de haard. Het lamplicht streelde over haar zilverwitte haar. Een<br />
boek lag open op haar schoot, haar fijn gevormde, blanke handen,<br />
waarover heel licht-blauw de aderen liepen, rustten op de leuning.<br />
— Slaap je niet, dan rust je toch...<br />
Zijn vader zat tegenover haar en rookte een sigaar. Zijn fors, wilskrachtig<br />
gezicht, met de geweldige Bismarck-snor, stond nadenkend.<br />
Hij hoorde hoe de tak van de grote kastanjeboom, die<br />
vlak bij het venster van de zitkamer stond, zachtjes tegen het raam<br />
tikte. Zijn vader had die tak willen afzagen, maar het was er nooit<br />
van gekomen. Misschien was hij bang het zachte, geheimzinnige<br />
tikken tegen het venster te moeten missen. Misschien was hij het<br />
vergeten en hoorde hij het niet meer, zoals je een geluid, dat dagelijks<br />
om je heen is, niet meer hoort.<br />
— Dan rust je toch.. .<br />
Heleen zat op haar kamer en schreef met fijne, spitse letters in een<br />
cahier. Boeken lagen rondom haar. Haar gezicht stond strak en<br />
32
aandachtig. Haar fijne wenkbrauwen trilden even mee met de<br />
halen en lussen van de letters, die zij precieus op het papier<br />
tekende. Ik heb gehoord, zei Heleen, dat het op Curacao nogal<br />
waait. Van Nieuw-Guinea had zij niets gehoord, anders had zij misschien<br />
gezegd: ik heb gehoord, dat een mens er langzamerhand<br />
verandert in een varken. Ze zei echter wel, dat zij komen zou, ook<br />
als het klimaat niet met de Cöte d'Azur te vergelijken was. Er is<br />
geen enkele vergelijking mogelijk, dat moet ik haar schrijven.<br />
— Slaap je niet...<br />
Het werd winter op „Caldenhove". Er zou sneeuw vallen. Sneeuw.<br />
Wat is sneeuw? Modder? Ik dacht, dat het 's winters modderig was<br />
op de wegen rond „Caldenhove", maar dat woord duidt het begrip<br />
niet meer aan. Modderig... Er is geen vergelijking mogelijk.<br />
— Dan... rust... je...<br />
De slaap had zich eindelijk uit de sago-moerassen weten los te<br />
worstelen en zweefde het bivak binnen, drong door de klamboe<br />
heen en legde een hand op zijn voorhoofd.<br />
— Ik... moet... Heleen... schrijven, dacht hij nog. Met een<br />
glimlach stak hij zijn hand onder de opgerolde deken onder zijn<br />
hoofd, waar het bijbeltje lag, dat zijn moeder hem voor zijn vertrek<br />
had gegeven. Hij streelde het zachte leer van het bandje. — Er...<br />
is geen ... vergelijking... geen vergelijking... mogelijk...<br />
Hij geeuwde.<br />
— Dan ... rust... je... toch...<br />
Toen viel hij in een diepe, grondeloze slaap.<br />
Buiten lagen de Papoea's rond de vuurtjes. Af en toe gooide er een<br />
wat droge takken in de vlammen. Zij knetterden zachtjes. De rook<br />
kringelde zoetjes de duisternis in. Rondom het bivak stond de<br />
nacht, zwart en verstild, boven alle dingen en geluiden...<br />
33
III<br />
1 oen hij de volgende morgen wakker werd, aarzelde het eerste<br />
licht in het oosten, boven de oetan. Hij keek op zijn horloge. Het<br />
was nog geen vijf uur. Van buiten kwam de pittige, donkere geur<br />
van koffie. Hij richtte zich op en maakte zijn klamboe open. Zijn<br />
spieren en gewrichten waren pijnlijk stijf. Wat houterig liet bij zich<br />
uit de hangmat vallen, geeuwde, krabde zich door zijn haren en<br />
liep naar buiten. Daar zat Polisie Arnold bij een der vuurtjes koffie<br />
te zetten. Zijn zwarte gezicht stond somber en dreigend en toen hij<br />
Evert ontwaarde, sprong hij haastig op.<br />
„De dragers zijn weggelopen, toean."<br />
Evert moest daar eens even over nadenken. Hij ging op een der<br />
blikken van de barang zitten en keek naar zijn blote tenen, die hij<br />
op en neer liet wippen tussen de riempjes van zijn sandalen. „Wanneer?"<br />
vroeg hij. Als deed het er wat toe of hij precies op de hoogte<br />
gesteld werd van de tijd, waarop die kerels van Nafri er tussenuit<br />
geknepen waren. Van Weghen had hem gewaarschuwd. „De kust-<br />
Papoea's zijn grondig verpest door de Amerikanen, die hier tijdens,<br />
de oorlog hebben rondgezworven," had hij gezegd, „en Nafri is de<br />
beroerdste kampong van de hele kust."<br />
„Vannacht, toean."<br />
Polisie Arnold schonk een beker koffie voor hem in.<br />
Voorzichtig slurpte Evert van de gloeiend hete vloeistof. „Mooie<br />
bende!" zei hij toen. Hij wist, dat er een stel dragers uit Kota Baroe<br />
was vertrokken met meel voor de missie in Arso. Als hij goed<br />
rekende, moesten ze vandaag het Sekanto-bivak passeren. Er zat<br />
niet veel anders op dan te blijven wachten tot ze kwamen opdagen,<br />
dan konden ze het meel in het posthuis laten staan en zijn barang<br />
verder pikoelen. Er zat zowaar nog een goede kant aan deze tegenslag.<br />
Een dagje lanterfanten was nog niet zo gek na de vermoeienis<br />
van de vorige dag, die met de nachtrust nog lang niet uit zijn,<br />
34
otten was verdwenen. Hij vertelde Polisie Arnold wat hij besloten<br />
had.<br />
De Papoea knikte ernstig en begon een strootje te rollen. Halverwegen<br />
hield hij op en stak een wijzende arm uit. „Toean!"<br />
Evert wendde zich om en bij de hangbrug, die over de kali was gespannen,<br />
stonden drie Papoea's.<br />
Polisie Arnold sprong overeind en riep hen aan, schorre, langgerekte<br />
kreten uitstotend. Het antwoord werd teruggeschreeuwd.<br />
„Het zijn er drie van Arso, toean, op weg naar Kota Baroe."<br />
De drie mannen liepen met lange, lenige passen over de zwiepende<br />
brug naar het bivak.<br />
— Ze kunnen mooi voor postillon d'amour spelen, dacht Evert met<br />
een grijns. — Een net briefje aan Van Weghen, dat hij die kerels in<br />
Nafri de wacht moet aanzeggen...<br />
De drie dragers waren in het bivak aangekomen. Zij knoopten de<br />
repen boombast los, waarin hun barang hing en gingen zwijgend<br />
op hun hurken rond het vuurtje zitten. Zij rolden een pisangblad<br />
open en haalden er een brok sago uit, dat zij langzaam boven de<br />
vlammen roosterden. Met een parang hakte een van hen een klapper<br />
open. Het oude, vezelige vlees verdeelde hij in drie gelijke<br />
stukken.<br />
Evert dronk een tweede beker koffie en ging daarna naar binnen<br />
om zijn sigaretten te halen. — Dat wordt slabakken vandaag, dacht<br />
hij en hij was er niet rouwig om.<br />
De zon kroop langzaam boven de toppen van de bomen uit. Uit de<br />
oetan vlaagden zware geuren van groen en bomen en de grond<br />
rond het bivak begon te dampen. Ijle nevelslierten zweefden boven<br />
het natte gras. Toen schreeuwde, ergens diep in het bos, een vogel<br />
hoog en schel. Een andere antwoordde en weer een en weer een.<br />
De stem van de oetan zong luider en luider. De krekels vielen in,<br />
zinderend tjirpend met lange rollers, plotseling eindigend in een<br />
korte, hoge triller. De dag was geboren ...<br />
35
Evert rekte zich uit. Hij koesterde zich in de koelte van de morgen,<br />
die hem deed denken aan een lentedag in Holland. De jonge zon,<br />
de zachte nevel, het natte gras, de vogels en het tere blauw van de<br />
hemel boven hem. Toen schroefde hij zijn vulpen los en begon zijn<br />
briefje aan Van Weghen te schrijven.<br />
„Beste Jaap, die kerels van Nafri blijken er vannacht vandoor<br />
gegaan te zijn. We zitten nu moederziel alleen bij de Sekanto. Kun<br />
jij daar eens wat aan doen, minstens zorgen, dat er zo spoedig mogelijk<br />
een nieuw stel komt, niet zo beroerd als wat ik van de korano<br />
heb meegekregen. Overigens is de koffie warm en de hemel als in<br />
de Mei van Gorter."<br />
Een kwartiertje later verdwenen de drie dragers in de oetan, richting<br />
Kota Baroe. Als alles meeliep, zou Van Weghen de volgende<br />
dag het briefje in zijn bezit hebben. Dat het kamponghoofd van<br />
Nafri een warm uurtje te wachten stond, vervulde Evert met een<br />
diepe voldoening.<br />
Er zat nu niet veel meer op dan wachten op de dingen, die komen<br />
zouden. Polisie Arnold slingerde zijn karabijn over de schouder en<br />
kondigde niet zonder snoeven aan, een vogel te zullen schieten,<br />
waarna hij met vlugge tred in de oetan verdween.<br />
Evert keek hem glimlachend na. — De opschepper, dacht hij. — Het<br />
zal me benieuwen. Enfin, hij komt op een plezierige manier de tijd<br />
door, misschien is het wel de roep van het bos, die hij niet weerstaan<br />
kan.<br />
Hij zocht een gemakkelijk plaatsje uit onder het atapdak en ging<br />
zitten. Hij leunde tegen een paaltje en verdroomde een uurtje. Het<br />
was een rustig zitten, waarbij gedachten zwierden en zwenkten als<br />
vlugge vogels, heen en weer, zonder dat hij de moeite nam er één<br />
te vangen.<br />
In de oetan groeide het leven naar de volle dag toe. Het zingen der<br />
vogels, het tjirpen der krekels en het kletteren der harde, brede<br />
36
palmbladeren, bewegend in de zachte wind, werd steeds luider.<br />
Het was of er telkens een regenbui in harde druppels op de bladeren<br />
ranselde.<br />
Kota Baroe lag ver achter hem, zó ver, dat het vreemd was te denken<br />
aan een stad, aan huizen, straten, mensen, auto's ... Het sagomoeras<br />
lag er tussen en het had de verbinding afgesneden. De verschrikkingen<br />
van de vorige dag, toen hij voortploeterde in de<br />
oceaan van modder, kon hij zich nauwelijks nog voor de geest<br />
halen. In ieder geval was het maar een zwakke voorstelling van wat<br />
hij doorgemaakt had, precies als kiespijn, die je je nooit in de volle<br />
narigheid meer kon herinneren.<br />
Nog twee dagmarsen was het tot Arso en daarna nog een dag tot<br />
Wembi. Driemaal zou hij eeuwigheden moeten doorworstelen, eenzaam<br />
temidden van een groep dragers, die zijn eenzaamheid niet<br />
ophieven, doch accentueerden. Driemaal zou hij worden overspoeld<br />
door de tijdloosheid. Driemaal zou hij mijlen schier ondoordringbare<br />
oetan, modder, rottende plantenresten en hitte ontmoeten.<br />
En toch kwam het hem voor, als waren die drie dagen gemakkelijker<br />
door te komen dan de dag van gisteren. Hij wist nu<br />
wat hem te wachten stond. Hij wist nu, dat na uren zwoegen en<br />
ploeteren het mens-dier rust kreeg en weer geheel en al mens kon<br />
worden in het koele kali-water, in de schemer van het bivak, in de<br />
koelte van de avond, in de bittere aroma van de kokende koffie en<br />
in de zoete geur van een sigaret. Hij trachtte zich voor te stellen<br />
hoe het thuis was op dit ogenblik, maar een blik op zijn polshorloge<br />
leerde hem, dat zijn fantasie weinig spectaculair kon zijn. Het was<br />
tien uur in de morgen en zijn ouders en Heleen in Holland lagen<br />
nu zeker nog onder de wol. Holland werd een klein, zacht<br />
droompje. Het was niet eens moeilijk, je voor te stellen, dat het niet<br />
bestond. Maar toch wist hij, dat het eens weer realiteit zou worden,<br />
dat hij er weer middenin zou staan en dat de oetan dan in een<br />
37
familie-album zou worden opgeborgen: ja, toen heb ik eens een<br />
maandje of wat in de wildernis gezeten.. .<br />
In de toekomst een herinnering en nu... een mensenleven hoog,<br />
breed en diep. Het volume van zijn bestaan ...<br />
IV<br />
legen de middag waren ze er plotseling.Niemand had hen zien<br />
komen, geen geluid hadden zij gemaakt, toen zij met hun zevenen<br />
uit de oetan te voorschijn kwamen en het bivak betraden. Zij zetten<br />
hun barang op de grond en gingen zwijgend op hun hurken zitten.<br />
Het waren de dragers, die de dag tevoren met het meel voor de<br />
missie van Arso uit Kota Baroe waren vertrokken.<br />
Tot grote vreugde van Evert bleek het, dat zij het meel in Nafri<br />
hadden achtergelaten en daar een deel van de barang, die hij in<br />
het kamponghuis had moeten laten staan, hadden meegenomen. Hij<br />
vroeg de mannen wat zij in Nafri hadden gezien. Zij wisten hem<br />
niet veel te vertellen. De kampong was uitgestorven, er waren<br />
geen mannen, 's Nachts hadden zij echter wel de gedroste dragers<br />
ontmoet, die gezegd hadden, dat zij waren teruggestuurd.<br />
Evert was geërgerd over de huichelachtige manier van doen, waarvoor<br />
Nafri in de loop van de jaren een beruchte naam had gekregen.<br />
De korano had staan buigen en knikken, maar daarbij was<br />
het gebleven: geen man in heel Nafri dacht er aan de barang uit<br />
het kamponghuis naar Wembi te pikoelen. Hij hoopte, dat Van<br />
Weghen tijd en gelegenheid zou vinden onverwachts in Nafri te<br />
verschijnen, om er als een oud-Germaanse dondergod het kamponghoofd<br />
te vertellen, waar het precies op stond. Na zo'n bezoekje van<br />
het H.P.B, ging het wel weer voor een paar maanden. Maar het<br />
waren beroerlingen en het zouden wel beroerlingen blijven. Nafri<br />
was de zwakke plek van de hele tournee naar Waris.<br />
38
De Papoea's zeiden, dat ze direct door wilden lopen tot aan de<br />
Isobo-rivier, een paar uur in zuidelijke richting. Zij zouden dan de<br />
volgende avond in Arso aankomen.<br />
Het was een redelijk verlangen, maar het plaatste Evert voor een<br />
nieuw probleem: er zou barang moeten worden achtergelaten. En<br />
dat betekende, dat hij weer een uurtje kon passen en meten, pakken<br />
en binden, vóór de zeven beschikbare mannen het hoognodige<br />
konden vervoeren. Daarbij wist hij niet goed wat hij moest doen<br />
als alles in kannen en kruiken was. Polisie Arnold zat nog steeds<br />
ergens in de oetan en trachtte een vogel onder schot te krijgen.<br />
Wanneer hij terug zou keren, was een open vraag. Het enige wat er<br />
op zat, was, de dragers vooruit te sturen met de opdracht het bivak<br />
aan de Isobo-kali in gereedheid te brengen. Hij moest wachten op<br />
Polisie Arnold en daarbij wist hij niet, of hij de overgebleven<br />
barang zomaar aan de Sekanto kon achterlaten. Van Weghen had<br />
hem hierover nooit iets gezegd. Hij had de echte angst van de<br />
Nederlander om ergens iets onbeheerd te laten staan.<br />
De zeven Papoea's verdwenen even later in de oetan. De oudste gaf<br />
hij zijn jungle-karabijn met drie patronen, in de hoop, dat de knaap<br />
een varken zou neerleggen. De man was zo trots als een pauw en<br />
hij schreed met grote, bedaarde passen voor de andere zes uit, de<br />
zwiepende hangbrug over. De bomen verborgen hen voor zijn blik.<br />
Nog een paar minuten hoorde hij het geluid van hun rauwe stemmen,<br />
toen stierf het weg, opgenomen in de groene stilte van de<br />
oetan.<br />
Het duurde nog wel een uur voor een schel gefloten Amerikaans<br />
jazzdeuntje de komst van Polisie Arnold aankondigde. Hij kwam<br />
uit het bos te voorschijn met het air van een gevierd acteur, die op<br />
het punt staat het publiek weer eens te laten genieten van zijn<br />
kunst. De helm hing achter op zijn hoofd, de karabijn hield hij losjes<br />
in de handen. Een brede grijns blonk rond zijn mond, waar de<br />
tanden fel-wit glommen. „Tida boeroeng!" zei hij achteloos. „Geen<br />
39
vogel gevangen!" Hij luisterde aandachtig naar wat Evert hem vertelde<br />
en lachte zorgeloos, toen deze hem sprak van zijn bezorgdheid<br />
over de barang, die zij zouden moeten achterlaten. „Niemand<br />
zal de barang aanraken, toean," zei hij en daarna hurkte hij bij het<br />
vuur, viste er een stuk zwart verbrande sago uit en begon te eten,<br />
Zijn dikke hangwangen zwabberden op en neer bij de heftige maalbewegingen<br />
van zijn kaken.<br />
V<br />
Jntet waren enkele uren, die hem nog van de weldadige rust in het<br />
bivak aan de Isobo-rivier scheidden. Het was echter één geweldige<br />
rijstebrij-berg van vette, stinkende modder, maar er liep iets, wat in<br />
de verte op een pad geleek, tussen de bomen door. Een ervaren<br />
oetan-loper kon, zonder al te veel in een van boven tot onder met<br />
modder bedekt wezen te veranderen, de afstand afleggen door onafgebroken<br />
van boomwortel op boomwortel te springen.<br />
Polisie Arnold liep voor Evert uit en deed het hem met benijdenswaardig<br />
gemak voor. In het begin was het een prettige bezigheid.<br />
Het deed Evert denken aan een spelletje uit zijn jeugd:<br />
over alle plassen springen, steeds van het droge naar het droge.<br />
Het springen werd echter al spoedig een bijna ondraaglijke kwelling.<br />
Hij had nog niet geleerd, bij iedere sprong mee te geven. Telkens<br />
bonkte hij met zijn volle gewicht en zijn volle voetzool op de<br />
smalle, stakige boomwortels. Het begon te branden, te schrijnen en<br />
ten slotte schier gek-makend te jeuken. Hij trachtte zijn taktiek te<br />
veranderen door te proberen op zijn tenen terecht te komen, maar<br />
de zolen van zijn schoenen waren vet en glibberig van de modder<br />
en hij gleed, met een kletsende slag, languit in de stinkende brij.<br />
Het koeken en korsten van de modder begon weer sarrend over<br />
zijn lichaam te kruipen.<br />
40
Het was een verademing als het pad dwars dooi een poel liep. Het<br />
water, koel en helder, reikte dan tot aan zijn middel. Het verfriste<br />
hem en hij verlangde een paar tellen te kunnen blijven staan, maar<br />
de myriaden muskieten, die over het stille water heen en weer schoten,<br />
zorgden, dat het alleen bij een verlangen bleef.<br />
Een ondraaglijke dorst begon hem te kwellen en hij verwenste het<br />
ogenblik, dat de zeven dragers bij de Sekanto-rivier in de oetan<br />
waren verdwenen, want onder de barang, die zij nu uren voor hem<br />
uit naar het Isobo-bivak sjouwden, was ook zijn veldfles. Hij probeerde<br />
zijn dorst te ontkennen, trachtte tevergeefs aan iets anders<br />
te denken dan aan een slok koel water, maar ten laatste schreeuwde<br />
hij naar Polisie Arnold, die een paar meter voor hem uitliep.<br />
„Drinken?" vroeg deze hoofdschuddend. „Drinken is niet goed,<br />
toean." Uit het achterzakje van zijn verrafeld khaki-broekje viste<br />
hij een klein flesje, schroefde het open en schudde wat van de<br />
inhoud op Evert's uitgestoken hand. „Zout is goed, toean."<br />
Verbaasd en teleurgesteld tegelijk keek Evert naar de zoutkristallen<br />
in zijn handpalm.<br />
„Eten, toean!" drong Polisie Arnold aan.<br />
Evert trok een vies gezicht.<br />
„Zout is goed!" zei Polisie Arnold weer en om meer overtuigingskracht<br />
aan zijn woorden bij te zetten, schudde hij zelf wat zout<br />
in zijn hand, at het op, smakte met zijn lippen en wreef over zijn<br />
buik.<br />
Aarzelend bracht Evert zijn hand naar zijn mond en gooide toen<br />
het zout met een korte beweging op zijn tong. Hij staarde verwonderd<br />
naar het lachende gezicht van de Papoea. Hij proefde het<br />
zout niet en zijn dorst was veel minder. Zijn lichaam had bij het<br />
transpireren zoveel zout verloren, dat de behoefte de vieze smaak<br />
neutraliseerde. Het was een openbaring voor hem.<br />
Tegen de avond bereikten zij het bivak aan de Isobo-kali, waar de<br />
dragers alles in gereedheid gebracht hadden. De oudste was met<br />
41
Evert's karabijn de oetan in getrokken om een varken te schieten,<br />
waarvan zij de sporen onderweg hadden ontdekt. De vreugde over<br />
de volbrachte tocht en de rust, die voor hem lag, deden veel van<br />
Evert's vermoeidheid verdwijnen en in minder dan geen tijd stond<br />
hij aan de rand van de rivier, gereed om een verre duik in het water<br />
te nemen.<br />
De Papoea's begonnen verschrikt te schreeuwen en maakten met<br />
hun armen wijde, happende bewegingen, als stelden zij dieren<br />
voor, die met bloeddorstige muilen hun prooi verscheurden. Er<br />
zaten ontelbare krokodillen in de kali, vertelden zij.<br />
Teleurgesteld week Evert terug. Het was een geduchte tegenvaller<br />
en een beetje landerig waste hij zich, door water over zich heen te<br />
gooien met een blik. De Papoea's spoelden hun vuile goed in de<br />
rivier. Zij zaten langs de oever met vertrokken angst-gezichten, hun<br />
voddige doeken met voorzichtig uitgestoken arm door het water<br />
halend, gereed, om bij de minste of geringste beweging in de geheimzinnige<br />
diepte van de rivier weg te springen.<br />
Evert trok schone kleren aan en voelde zich behaaglijk, na de<br />
modder van de oetan.<br />
Toen viel, vlakbij, een schot, gedempt als de plof van een champagne-kurk.<br />
De dragers kakelden opgewonden en wezen op de<br />
oetan, waaruit even later de oudste drager, aan wie Evert zijn karabijn<br />
had geleend, te voorschijn kwam. Hij holde met een triomfantelijke<br />
grijns op zijn gezicht het bivak binnen, schreeuwend, dat<br />
het hem gelukt was een „babi besar" te schieten.<br />
„Een varken! Een varken!" De mannen waren wild en twee renden<br />
er direct met hem terug de oetan in om het dier op te halen. De<br />
anderen kwamen druk in de weer. Zij kapten jonge bomen, trokken<br />
met hun tanden de bast los en scheurden deze in lange, taaie<br />
vezels, waarmee zij hangmatten tussen de bomen spanden. Zij<br />
haalden in holle palmstengels water, zochten, krakend en brekend<br />
in de oetan, naar droog brandhout en verzamelden bundels blade-<br />
42
en, die zij in bamboe-kokers persten en daarna in het vuur te<br />
koken hingen.<br />
Onder rauwe kreten, als messen kervend door de bezonken rust van<br />
de late namiddag, werd een kleine zeug uit de oetan gedragen en<br />
neergelegd op een bed van pisangbladeren. Het dier lag, donker<br />
en een beetje afstotend, in de verstarde houding van een plotselinge,<br />
krimpende dood, temidden van de mannen. De oudste, de<br />
man, die het dier geschoten had, hakte met enkele flinke meshouwen<br />
de kop van de romp. De ogen kierden glazig en wezenloos,<br />
als sliep het dier nog en kon het ieder ogenblik ontwaken. Met<br />
brede halen van de parang werd het lichaam opengesneden. Flabberend<br />
puilden de ingewanden naar buiten en slibberden over de<br />
pisangbladeren, onmiddellijk overdekt met een zwarte, wriemelende<br />
koek van duizenden vliegen. De achterbouten en een lap van<br />
de ribben werden losgehakt en verdwenen met spieren, beensplinters<br />
en het vel, waaruit de borstelige, zwarte haren vijandig<br />
opstaken, in een ijzeren pot met water, die inmiddels boven een<br />
vuur te koken was gehangen.<br />
Vijf dragers kwamen in aanmerking voor de verdeling van de rest<br />
van het varken. De twee anderen waren van kampong Scofro, in<br />
het district Wembi, waar het aan getrouwde mannen verboden was<br />
varkensvlees te eten. Zij verdwenen met Evert's karabijn en twee<br />
kogels de oetan in om te trachten een kroonduif of een casuaris te<br />
verschalken.<br />
De resten van het varken werden in stukken gescheurd en in gelijke<br />
brokken onder de vijf mannen verdeeld. Zij draaiden hun<br />
vleeshompen in pisangbladeren en legden ze in het vuur om ze te<br />
laten roosteren. De oudste drager knauwde grommend aan de gebrande<br />
kop, het vlees, de botten en het vel vermalend tussen zijn<br />
sterke tanden. Behaaglijk slurpte hij van de grauwe hersenmassa.<br />
Het vlees, dat nauwelijks tijd kreeg door te koken, was taai als leer.<br />
43
Zij scheurden het met hun tanden vaneen. Het water, waarin de<br />
brokken gekookt waren, was echter zacht en soepel als een goede<br />
bouillon. Het eten van de dragers had iets roofdierachtigs: vol<br />
overgave, geheel en al opgaande in het object, dat zij met hun<br />
vingers grepen en met hun tanden vaneen scheurden, zacht grommend,<br />
ergens achter in hun keel. Evert keek er gefascineerd naar. —<br />
Zij eten totaal, dacht hij. — En het is toch geen vreten.<br />
Het was bijna geheel donker toen de twee mannen uit kampong<br />
Scofro uit de oetan terugkeerden, zonder iets geschoten te hebben.<br />
Zij gingen bij het vuur zitten en roosterden stukken sago.<br />
Evert bleef nog even buiten om een sigaret te roken, daarna klom<br />
hij in zijn hangmat en schoof zijn klamboe dicht. Hij was moe en<br />
verlangde te slapen. Toch was die vermoeidheid anders dan de dag<br />
tevoren. Misschien had het te maken met het feit, dat hij vandaag,<br />
op zijn zwoegend ploeteren door de modder, geen ogenblik de normen<br />
en verhoudingen uit het oog had verloren. Er was een dag geweest<br />
en er was tijd, zodat hij morgen, middag, avond en nacht bewust<br />
had kunnen leven. Hij had de dingen opgemerkt, zoals ze<br />
waren, niet vergroot in overspannen fantasie: de bomen, de wortels,<br />
de modder, het stinkende water, de muskieten en de groene schemer<br />
van het oerwoud met de gillende zang van de vogels en de<br />
krekels. Hij vond het een winst, die hij boeken mocht en die hij<br />
meende te kunnen aflezen in de zo geheel andere vermoeidheid,<br />
welke hij nu voelde. Hij was dus bezig zich over te schakelen. Vroeger<br />
was voorbij. Vroeger was Evert Caldenhove de zoon van de<br />
eigenaar van „het kasteel", zoals ze in het dorp zeiden. De Evert<br />
Caldenhove, die door zijn vader beschouwd werd als zijn evenbeeld<br />
in alles, was uitgeschakeld. Er was een mens overgebleven,<br />
die langzaam zou moeten leren wat het betekende eenzaam in het<br />
oerbos te leven. Die zou moeten begrijpen, dat hij die eenzaamheid<br />
alleen maar op zichzelf zou kunnen afreageren en dat hij in dit<br />
44
proces de krankzinnigheid slechts zou kunnen bevechten, door<br />
boven zichzelf uit te groeien.<br />
„Er kunnen je in de rimboe maar twee dingen overkomen," had<br />
Van Weghen gezegd. „Je wordt gek of je groeit ver boven jezelf,<br />
boven je alledaagse niveau uit."<br />
Evert Caldenhove lag aan die woorden te denken, terwijl de nacht<br />
zich langzaam rond hem legde tot de duisternis volledig was.<br />
— Zo moet het zijn om in een doodkist te liggen, peinsde bij. — Zo<br />
geheel en al ingepakt en met duisternis rondom en de druk van het<br />
hele universum op het nietige zijn van een dood lichaam ...<br />
Maar het donker bleef doortrokken van de gil der krekels, golvend<br />
als een branding aan een steile rotskust, steeds terugkerend met<br />
nieuwe kracht en woede, daarna zuchtend weg-ebbend in de oneindigheid<br />
van de oceaan...<br />
Voor het eerst tijdens zijn tournee vouwde Evert Caldenhove zijn<br />
handen. — Je wordt gek, dacht hij, — of je groeit ver boven je alledaagse<br />
niveau uit... Kan ik dat alleen dragen? Onze Vader, die in<br />
de hemelen zijt, geheiligd worde Uw Naam...<br />
VI<br />
1 n de gloeiende hitte van de middag bereikten ze op de vierde dag<br />
kampong Wembi, die hoog op de kop van de eerste heuvels na<br />
Arso lag. De heuvels klommen tot voorbij de Australische grens op<br />
tot een machtig bergmassief.<br />
Over de oetan, die er van de heuvel af uitzag als een enorm veld<br />
met boerenkool, droeg het donkere, zware geluid van de tong-tong.<br />
De kampongbewoners hoorden het geluid en begrepen de boodschap:<br />
„De toean uit Kota Baroe is gekomen!" En zij haastten zich<br />
van tussen de bomen, vanuit de hutten, vanachter de sago-palmen<br />
vandaan naar de open plek, op de hoogste heuvel, waar het post-<br />
45
huis stond. Een kip kakelde schel en verschrikt. Een hond jankte<br />
klaaglijk. Een kind blèrde even fel op en werd dadelijk gesust.<br />
Langs de hemel trokken lange, zilveren wolkenslierten traag tot aan<br />
de horizon. De tong-tong gonsde rhythmisch over de kampong en<br />
de slagen dreven weg van de heuvel en vielen in het zwijgende<br />
groen van de oneindige oetan ...<br />
46
DERDE HOOFDSTUK<br />
I<br />
Jivert liep de laatste helling naar het posthuis van Wembi op. De<br />
eigenlijke kampong lag in een dal tussen sagopalmen. Op de platte<br />
kop van de heuvel stonden alleen de officiële gebouwen: het posthuis,<br />
het bureau van de schrijver en de politiepost. Er was een vers<br />
voetpad gekapt en er lagen kleine, dwarsliggende boomstammetjes<br />
als treden; een lange trap tot aan de top van de heuvel, waar de<br />
schrijver een erepoort had opgericht. Evert keek met enige verbazing,<br />
vermengd met geamuseerdheid, naar het bouwwerk, dat als<br />
een primitieve triomfboog de toegang tot het erf tussen de bestuursgebouwen<br />
afsloot. Het was een hut van boomvezels, versierd<br />
met sinaasappelachtige vruchten, een kroon van papaja's, waarboven<br />
een groot, houten kruis was bevestigd. Onder de kroon en<br />
het kruis hing een bord, waarop in stijve, onhandige letters het<br />
woord „WELKOM" geschilderd was. Boven van de heuveltop<br />
rolden langgerekte, melancholieke fluittonen omlaag.<br />
Evert bereikte de erepoort. Hij stond even stil, trok zijn vechtpetje<br />
recht op het hoofd, sloeg langs zijn bemodderde kleren en stampte<br />
met zijn voeten, even grinnikend om dat dwaze gebaar van voetenvegen-voor-j<br />
e-binnenkomt. Toen duwde hij de lange rietslierten,<br />
die als een gordijn in de poort omlaag hingen, opzij en betrad het<br />
erf. Hij voelde weer diezelfde rust en zekerheid, welke hij gekend<br />
had in het Sekanto-bivak, toen hij na zijn bad in de rivier langzaamaan<br />
was bijgekomen van zijn vreselijke worsteling door de<br />
sago-moerassen.<br />
47
Het erf tussen de bestuurshutten was schoongeveegd en hard aangestampt<br />
door de regens van de laatste weken. Midden op het plein<br />
stond een lange, dunne boomstam, waaraan een gescheurde en<br />
door de zon uitgebleekte rood-wit-blauwe vlag roerloos omlaag<br />
hing. Voor het posthuis stonden de schrijver en de dorpsnotabelen.<br />
Aan de uiterste rand van het erf was de kampongbevolking bijeengetroept;<br />
de mannen vooraan, de vrouwen naar achteren, wat<br />
schuw in de struiken, die het erf omzoomden. Kinderen hingen op<br />
haar rug en verscholen zich verschrikt, zodra Evert zijn blik in hun<br />
richting wendde.<br />
Een kort, hard bevel klonk over het pleintje, een geslaagde imitatie<br />
van de schreeuwende commando's der Jappen tijdens de bezetting.<br />
De twee man sterke politie presenteerde het geweer.<br />
De schrijver trad naar voren om Evert te verwelkomen. Hij was<br />
een Papoea van het Sentani-meer, die lange tijd met de beschaving<br />
in contact was geweest. Hij droeg zijn officiële uniform, een licht<br />
khaki-kleurig costuum met een nauw gesloten boord. Op zijn borst<br />
hing, trots aan een rood-wit-blauw lintje, het insigne van de kankerbestrijding<br />
te pronken. Het was voor hem een ontzagwekkend<br />
teken van zijn waardigheid. Het onderscheidde hem van alle<br />
andere kamponghoofden. Hij boog, met een brede, diepe glimlach<br />
over zijn zwarte gezicht. Onwennig schudde hij Evert's uitgestoken<br />
hand en zei, langzaam en moeizaam zoekend naar iedere lettergreep:<br />
„Roe... .den... .dag.... me... .neeg.... tot.... uw....<br />
diens...."<br />
Daarna was het de beurt aan de kepala en de korano, de toean uit<br />
Kota Baroe te begroeten. Zij traden naderbij, tipten van een meter<br />
afstand even aan Evert's hand en trokken zich toen met verlegen<br />
lachjes terug.<br />
De schrijver liep naar de tong-tong, een meterlange, uitgeholde<br />
boomstam, die aan de takken van een djoeroekboom hing. Hij<br />
sloeg. Drie korte slagen. Daarna een lang aangehouden roffel. Dan<br />
48
weer drie korte slagen. Het doffe geluid rommelde over het pleintje,<br />
steeg omhoog en duikelde over de struiken de hellingen van de<br />
heuvel af naar beneden. Toen begonnen van alle kanten de fluiten<br />
weer te roepen in lange, zwaarmoedige tonen. Het deed Evert denken<br />
aan een polder in Holland, waar, tegen de avond, de koeien<br />
bijeengedrongen aan het hek staan, loeiend en in ongeduld wachtend<br />
op de melkers.<br />
Door de erepoort kwamen twee mannen geschreden, een grote,<br />
breedgeschouderde pater in het bruine habijt der Franciscanen en<br />
een lange, slanke Papoea, de goeroe.<br />
De pater liep op Evert toe en stelde zich voor: „Akkermans, in de<br />
wandeling pater Piet!" en hij zond Evert een geweldige knipoog<br />
toe, waarna hij zich naast hem opstelde. De goeroe drukte met een<br />
vage glimlach Evert's hand. Hij had het smalle gezicht van de<br />
Papoea's der Kei-eilanden. Hij ging naast de pater staan.<br />
Toen kwam door de erepoort de schooljeugd van Wembi marcheren,<br />
telkens drie kinderen in keurig gelid naast elkaar. Zij droegen<br />
voddige hemdjes, die de vale kleur van jutezakken hadden. Om<br />
hun hals hingen snoeren kleine, kleurige kraaltjes. De meisjes hadden<br />
ijzerdraadjes door de oorlelletjes gestoken, sommige — de gelukkigen<br />
— een veiligheidsspeld. Zij hadden allemaal gemillimeterd<br />
kroeshaar. Hun lichaampjes waren overdekt met grote, donkere<br />
builen, die waren veroorzaakt door inbrandingen in de huid. Zij<br />
stelden zich voor de vlaggemast op, dicht op elkaar gedrongen,<br />
dood-verlegen met schuin gebogen kopjes wegkijkend over hun<br />
smalle schoudertjes.<br />
De goeroe trad naar voren en stak zijn hand op. Aarzelend, hier en<br />
daar even vals uitschietend met hoge, schelle stemmetjes, zetten de<br />
kinderen het Wilhelmus in. De Maleise tekst was nagenoeg onverstaanbaar<br />
in het onregelmatige zingen. Evert verstond de woorden:<br />
„Wilhelmus van Nassouwe" en „Hispanje", de rest ging onder in<br />
49
het triïïend-onzekere gezang der kinderen. Maar de melodie was<br />
dezelfde, ernstig en gedragen.<br />
Hij stond rechtop en stram, eenzaam in het midden van het pleintje.<br />
Zijn saluerende hand, aan de klep van zijn verschoten vechtpetje,<br />
trilde. Het was hem als liepen er stralen ijswater langs zijn<br />
rug. Zijn ogen stonden wijd open en staarden brandend voor zich<br />
uit. Zijn tanden knauwden op zijn droge, korstige lippen. In zijn<br />
hart schrijnde een zacht heimwee, dat aanzwol tot een pijn, heen<br />
en weer golvend tussen ontroering en verlangen. Door een zacht<br />
waas van tranen, dat hij trachtte te verbijten, zag hij de ernstige<br />
gezichtjes der kinderen. Hij zag de grote hapbewegingen van hun<br />
mondjes, de toegewijde ernst, om zoveel mogelijk geluid voort te<br />
brengen, in hun donkere oogjes. Hij zag de corrigerende hand van<br />
de goeroe, als deze zich vooroverboog om de maat van het lied te<br />
achterhalen en terug te brengen. Hij zag de fletse, verschoten kleuren<br />
van de vlag, lang en slap neerhangend langs de dunne boomstam.<br />
Het rood, het wit, het blauw. Het blauw was maar juist iets<br />
donkerder van toon dan het ijsblauw van de hemel, die boven de<br />
wereld spande. En al die tijd stond hij daar alleen, omspoeld door<br />
de melodie van het grootse Wilhelmus. Hij verlangde hartstochtelijk,<br />
dat de kinderen zouden blijven doorzingen. Hij was blij met<br />
het volgende couplet; zij moesten doorzingen...<br />
Het Wilhelmus bouwde voor hem de wereld, die hij verlaten had.<br />
Het Wilhelmus was Holland en Europa samen. Het Wilhelmus was<br />
Londen onder de ban van de V 1, het was de cockpit van zijn jager,<br />
het was een brandende Duitse stad beneden hem, het was de<br />
vurige komeet van een neerstortende Messerschmidt, het was het<br />
Damplein vol juichende mensen, het was een oud, trots gelaat van<br />
een dappere Koningin...<br />
Het Wilhelmus was zijn hele leven en als de kinderen zouden ophouden<br />
met zingen, zou een gordijn voor dat leven vallen en hij<br />
50
zou gruwelijk eenzaam zijn, midden op dat pleintje voor het posthuis<br />
in kampong Wembi.<br />
Maar het Wilhelmus was ook: „Mijn schilt ende betrouwen, zijt Gij<br />
o God mijn Heer... Op U zo wil ick bouwen, verlaet mij nimmermeer!"<br />
Schilt...<br />
Betrouwen...<br />
Toen de stilte na het tweede couplet over de kinderen viel, stond<br />
er een nieuwe Evert Caldenhove en hijzelf wist het nauwelijks. Het<br />
was alleen maar, dat hij niet zo eenzaam was, als hij gemeend had<br />
te zullen zijn ...<br />
II<br />
JTT.et leven in Wembi was als een eentonig voortkabbelende rivier.<br />
De dagen kantelden onopvallend de eeuwigheid in, zoals een vogel,<br />
die over de oetan vliegt en zich in langzame glijvlucht in het bos<br />
neerlaat.<br />
Vanaf de heuvel, waarop de bestuurshutten gebouwd waren, keek<br />
men uit over de eindeloze boes-boes tot aan een verre horizon,<br />
waar donkerblauw en nevelig de bergen torenden. Ver weg in het<br />
noorden lag Hollandia. Vanuit Wembi kon men duidelijk de scherpe<br />
bergtop van de Skyline onderscheiden. Het leek Evert eeuwen<br />
geleden, dat hij daar eens op een avond met Van Weghen heen<br />
gereden was, een gebraden kip en een fles niet al te slechte<br />
Cantenac achter in de wagen. Zij waren in een opgewonden,<br />
rumoerige stemming geweest en hadden, vals en schreeuwerig,<br />
sentimentele liedjes zitten galmen. Bijna op de top hadden ze de<br />
jeep langs de weg gezet en waren in het schemerduister gaan picknicken,<br />
net zolang tot de Cantenac op was en de beentjes van de<br />
kip links en rechts over de rotsen verspreid lagen. Daarna hadden<br />
ze dwaas gedaan, als gekken krijgsdansen uitgevoerd rond een<br />
oude bergstok van Van Weghen en buiten adem waren ze ten slotte<br />
51
In de jeep gevallen om onder het zingen van plantation songs de<br />
helling naar Kota Baroe weer af te zeulen. Het was een rare, en<br />
toch ook weer ontroerende avond geweest. Zij hadden het gevoel<br />
als waren ze twee kwajongens, die appelen uit de boomgaard van<br />
de boer stalen, terwijl ieder ogenblik de hond kon opdagen om hun<br />
een lap uit de broek te scheuren. Het was hun afweer geweest<br />
tegen de wat saaie burgerlijkheid van Hollandia.<br />
Als Evert naar de Skyline keek, moest hij altijd aan die avond denken.<br />
In een rechte lijn lag de berg nauwelijks zestig kilometer van<br />
hem verwijderd en als het wekelijkse K.L.M.-toestel voor de landing<br />
in Hollandia zijn wijde boog beschreef, kon hij het geluid van<br />
de zilveren vogel in Wembi horen. Vliegen was het hoogstens een<br />
kwartier naar Kota Baroe, maar langs de begane grond, moeizaam<br />
worstelend door het groen en de modder, waren het vier dagen.<br />
Viermaal tien helse uren, eindeloze uren. En Hollandia leek zo uit<br />
de verte een metropolis; onwezenlijk, verder van zijn voorstellingsvermogen<br />
verwijderd dan de Middeleeuwen. Hij had immers de<br />
grens overschreden...<br />
Het posthuis was een nogal gammel geval, hoewel het bij gelegenheid<br />
van de aangekondigde komst van het H.P.B, enkele maanden<br />
geleden was herbouwd. Het stond op palen, ongeveer een halve<br />
meter boven de grond en als men over de losliggende boomstammetjes<br />
door de vijf vertrekken liep, zwiepte het gevaarlijk<br />
heen en weer. Buiten het huis was een met atap afgeschut mandihok,<br />
waar een grote ton boordevol water stond, dat iedere dag door<br />
koelies uit de kali beneden aan de heuvel werd gedragen in kleine<br />
emmertjes van de schede van de niboeng-palm. De schrijver, die<br />
zich de huizen in Hollandia herinnerde, had in het posthuis een<br />
overvloed van vensters laten aanbrengen en zo stak het schril af<br />
tegen de behuizingen van de kampongbewoners, in wier lage,<br />
rieten hutten geen lichtstraaltje binnendrong. Het atapdak bood<br />
een goede bescherming tegen de middaghitte en tegen de koele,<br />
52
hoge bergwind, die er 's avonds woei. Rond het huis bloeiden dikke<br />
trossen paarse klaver. Rond het pleintje, waar de struiken een<br />
meter verder overgingen in de eeuwige oetan, strengelden zich<br />
schuchter papaja en djoeroek. De bomen klapperden de hele dag<br />
met hun bladeren, als ontlastten zich steeds weer regenbuitjes.<br />
Over de grond en langs de bamboewanden marcheerden meterslange<br />
kolonnes mieren, terwijl de gehele ruimte vervuld was met<br />
het brommend gonzen van ontelbare vliegen.<br />
Evert voelde zich volkomen rustig en tevreden. Hij zetelde in het<br />
posthuis boven de oetan uit, tegen het randje van de blauwe hemel<br />
en hij bekommerde zich minder om stoffelijke zaken dan ooit tevoren.<br />
Hij nam onbewust revanche op het mens-dier, dat zich door<br />
de oetan en de moerassen een weg had moeten vechten. Hij at<br />
iedere dag de eentonige maaltijden. Afwisseling in het voedsel was<br />
niet mogelijk, omdat de barang uit Nafri, waarbij de voornaamste<br />
levensmiddelen waren gepakt, nog steeds niet was komen opdagen.<br />
Hij leefde van rijst, gekookt in water en van sajoer, welke<br />
door de Papoea's in het bos werd gezocht. Het was een smakeloos,<br />
klonterig eten, dat op slecht gekookte spinazie leek. Hij had nu een<br />
bediende, Hermannus genaamd, die iedere morgen al vroeg de<br />
oetan in trok in de hoop een vogel te schieten. Meestal kwam hij<br />
met een kroonduif thuis, die hij aan stukken sneed en boven het<br />
vuur roosterde.<br />
Wembi had weinig aan te bieden. Het was maar een arme karnpong.<br />
Er waren geen klappers, er was geen kasbi en slechts weinig<br />
sago. De zwerfkippen, die zich maar zelden in de omgeving vertoonden,<br />
legden geen eieren. Er groeiden echter wel massa's rode<br />
papaja's, die een zacht, flauw smakend vruchtvlees hadden, maar<br />
sappig waren als rijpe meloenen. Evert had een voortdurend<br />
hongergevoel. Het deerde hem echter weinig. Te zeer was hij geabsorbeerd<br />
door de rust, die rondom en in hem was.<br />
Pater Piet woonde op een der andere heuvels. Vanuit het posthuis<br />
53
kon Evert diens huis zien schemeren tussen het groen van de<br />
bomen. Iedere dag, tegen het middaguur, liep Evert zijn heuvel af<br />
en klauterde de helling van de missie op. Pater Piet, een goedige<br />
Brabander, afkomstig — zo hij zelf zei — uit de kampong Ulvenhout<br />
bij Breda, noemde Evert's dagelijkse bezoek: „Efkes buurte!"<br />
Zij konden goed met elkaar opschieten. De pater had een gulle,<br />
aanstekelijke lach, die hij om de haverklap door de kampong liet<br />
daveren en hij wist op een humoristische en tegelijk leerzame wijze<br />
van het leven in Wembi te vertellen. Zijn district was groot en<br />
pater Piet was eigenlijk doorlopend op reis van de ene plaats naar<br />
de andere. Hij zei, wat Evert ook al van diverse zendelingen aan<br />
de kust had gehoord: „De oogst is groot, maar de arbeiders willen<br />
niet best komen hier." Hij zei het met stille weemoed en zachte<br />
spijt in zijn stem.<br />
Evert geloofde in het begin, dat pater Piet een afweer tegen zijn<br />
eenzaamheid zou kunnen zijn, maar tot zijn verwondering bleek<br />
hem, dat hij weinig behoefte aan diens gezelschap had. Vanzelfsprekend<br />
was het plezierig iedere middag een uurtje te kletsen<br />
over alles en nog wat: over het nest van een metselbij tegen de<br />
band van een wetboek; over de boter, die nog maar steeds in Nafri<br />
wachtte op het ogenblik, tot het de heren daar zou believen de<br />
barang naar Wembi te pikoelen; over de djongos van de missiestatie,<br />
die met een zware malaria-aanval op bed lag, of over de<br />
korano, die iedere morgen zonder mankeren om een nieuw broekje<br />
kwam zaniken... Maar in wezen was het allemaal zo onbelangrijk.<br />
Het hele gesprek was hij al vergeten, voor hij in het posthuis was<br />
teruggekeerd. Zijn dagen gleden voorbij, ongestoord en met een<br />
diepe vrede vervuld.<br />
— Zo moeten, dacht hij, — kluizenaars en monniken leven.. .<br />
Wanneer hij 's morgens tegen vijven opstond en zich huiverend<br />
onder het koele water stond te mandiën, was de dag nog maar<br />
nauwelijks in het oosten aan de kim verschenen.<br />
54
Hij at zijn bord droge rijst en dronk zijn hete koffie nog voor de<br />
zon boven de oetan was uitgestegen.<br />
Om zeven uur kwamen de eerste mensen met hun klachten en verlangens;<br />
meestentijds nutteloze kletspartijen, die tot aan de middag<br />
duurden. Daarna trok hij naar pater Piet, rookte een sigaret met<br />
hem en maakte een praatje. Terug bij het posthuis bracht hij de<br />
dag verder door met lezen of brieven schrijven. De brieven zouden<br />
mettertijd wel naar Kota Baroe worden gebracht. Het was niet belangrijk<br />
te weten wanneer ze gepost konden worden. Het schrijven<br />
was een heerlijke ontspanning, die zijn bezonken leven in Wembi<br />
accentueerde. Urenlang kon hij ook voor het posthuis zitten uitkijken<br />
over de oetan. De wind en de wijdte namen bezit van hem,<br />
spoelden hem schoon, tot zijn gedachten als dansende vlinders heen<br />
en weer fladderden, nutteloos, maar schoon. Evert Caldenhove hervond<br />
in deze grote teruggetrokkenheid zichzelf. Hij wikkelde zijn<br />
eigen ik langzaam en voorzichtig los uit de cocon, waarin de tot<br />
camouflage en maskerade dwingende wereld hem al die jaren had<br />
weten in te spinnen. Hij hoefde niets meer te camoufleren, niets te<br />
maskeren, want de wereld lag ver, ver weg en er waren geen<br />
mensen.<br />
Soms kwam hem de mens als een vijand voor, een geheimzinnige<br />
vijand, die achter de bergen in het noorden woonde en daar naar<br />
hartelust konkelde en intrigeerde. Evert bevrijdde zich van zijn<br />
camouflagehuid en hij groeide zo, weerloos en eerlijk, hoger en<br />
hoger, tot hij zijn gezicht ophief naar de hemel en zacht bij zichzelf<br />
de Naam riep van Hem, voor Wiens aangezicht hij zich nu wilde<br />
stellen.<br />
God...<br />
Er waren geen mensen meer en hij was blij, dat er vier dagtnarsen<br />
tussen hem en de wereld lagen. Er waren alleen Papoea's, primitieve<br />
wezens, uit een oerwereld opgedoken. Zij kwamen naar hem<br />
kijken als naar een god op een gouden troon. Zij staarden naar hem<br />
55
met dezelfde hunkerende nieuwsgierigheid in hun blikken als een<br />
vrouw, die voor de etalage van een bontwinkel staat en even de<br />
prijzen vergeten kan. De Papoea's stonden de hele dag in een wijde<br />
kring rondom hem heen en staarden... Zij brachten hem ook de<br />
enkele vruchten, die de kampong opleverde en zelfs éénmaal een<br />
ei, de grootste kostbaarheid van hun dagelijks, armoedig bestaan.<br />
Urenlang keken zij naar hem, zonder iets te zeggen, alleen een<br />
flauwe, verbaasde glimlach rond hun mond en een nimmer wijkende<br />
eerbied in hun ogen.<br />
Kort na zes begon het donker te worden. Evert bleef dan nog een<br />
half uurtje zitten bij het flauwe, walmende licht van een vetpotje.<br />
Zijn stallantaarn was bij de barang in Nafri en hij behielp zich met<br />
een jampotje, waarin een pitje op dikke, stroperige olie dreef. Bij<br />
dit onzekere licht trok het leven zich terug tot binnen de dansende<br />
schijn van het primitieve lampje. De Papoea's, die op de drempel<br />
van de voorgalerij zaten, zag hij niet meer. Hij hoorde soms een<br />
zacht gerucht als een van hen een beweging maakte. Dan ging hij<br />
slapen, langzaam wegglijdend in een droomloze rust, waaruit hij<br />
de volgende morgen verkwikt ontwaakte ...<br />
III<br />
xdet kantoor van de schrijver was een kleine, wrakke bamboehut<br />
met twee van boven tot onder beschimmelde krot-kamertjes. Aan<br />
de wand van het ene vertrekje hingen verregende flarden van<br />
oude bekendmakingen en het portret van de koningin, dat door de<br />
vocht bijna geheel was weggevreten. Er stond een wankele tafel,<br />
waarop naast een penhouder zonder pen een flesje rode inkt stond.<br />
Er lag nog een grote stapel papieren, waarvan niemand zeggen kon<br />
waartoe hij diende. In het andere vertrekje was het aardedonker.<br />
Er hing een bedompte, vunze lucht. Spinnen hadden er met luguber<br />
geduld eindeloos lange, slijmerige draden doorheen geweven en<br />
56
langs de wanden en over de vloer krioelde het ongedierte. Er stonden<br />
twintig Japanse geweren zonder grendels, keurig in het gelid<br />
opgesteld, als stonden zij in het gewerenrek van een kazerne. De<br />
kolven waren overdekt met een wollig-witte schimmel-vegetatie en<br />
de roest had zich diep in de lopen gevreten. Zij hadden eens toebehoord<br />
aan een groep Jappen, die na de landing van de Amerikanen<br />
in Hollandia door de oetan tot op Waris waren teruggetrokken.<br />
De Yanks zetten een prijs op hun hoofden en van dat ogenblik af<br />
waren de Papoea's in beweging gekomen. Zij waren geluidloos en<br />
onzichtbaar met hun slachting begonnen, sluipend door het oerwoud<br />
met in hun gespierde handen hun boog en hun lange pijlen<br />
met de verschrikkelijke weerhaken. De uitgeputte, verspreide eenheden<br />
der Jappen waren een gemakkelijke prooi. De oetan verstikte<br />
groen en zwijgend de doodsrochel van de kleine, gele mannen.<br />
Jaren later vond men nog overal in de rimboe half-vergane<br />
uitrustingsstukken en de macabere grijnslach van de gebleekte<br />
schedels. Hun geweren werden door de Papoea's gebruikt, maar de<br />
munitie raakte spoedig op en één voor één belandden de wapens<br />
in het kantoor van de schrijver, waar zij langzaam wegrotten en<br />
wegroestten.<br />
De eerste morgen na zijn aankomst in Wembi was Evert van het<br />
posthuis naar het kantoor van de schrijver gelopen, waar voor de<br />
deur al een tiental Papoea's te wachten stond om hun verlangens<br />
en moeilijkheden kenbaar te maken. De schrijver zat breeduit op<br />
de enige stoel, die het kantoor rijk was, achter de wankele tafel.<br />
Het flesje inkt stond open, de penhouder zonder pen lag op de gewichtig<br />
uitziende stapel papieren. Hij was werkelijk een indrukwekkend<br />
man, breed, groot en dik en hij bezat een enorme, pikzwarte<br />
hangsnor, waarop hij, als hij opgewonden werd, heftig<br />
knauwde.<br />
Het kantoor was echter zo donker en het stonk er zo walglijk, dat<br />
57
Evert rechtsomkeert maakte en ogenblikkelijk het besluit nam zitting<br />
te houden op de voorgalerij van het posthuis.<br />
„Het is in zoverre al een voordeel, dat je hier bent," zei pater Piet,<br />
„omdat de schrijver nu voor zijn fatsoen wel verplicht is van zeven<br />
tot twee kantoor te houden. Dat ongeluk verdiende zijn tachtig<br />
gulden in de maand al te gemakkelijk met lanterfanten en mensen<br />
uitzuigen. Hij heeft te veel geleerd aan de kust."<br />
Evert wilde dit maar niet voetstoots aannemen, doch het bleek al<br />
spoedig, dat pater Piet geen al te gekleurde voorstelling van zaken<br />
had gegeven. De schrijver had jarenlang aan de kust gewoond en<br />
hij had daar veel, maar weinig goeds, opgestoken van de Ambonese<br />
bestuursambtenaren. Van Weghen had hem voor zijn tournee wel<br />
het een en ander verteld over de situatie, die na de oorlog was<br />
ontstaan.<br />
De Ambonezen en ook enkele Javanen, Keiëzen en Menadonezen<br />
namen na de verdrijving van de Jappen vrijwel alle posten van bestuursassistenten,<br />
politie en onderwijzers in.<br />
De houding van deze heren, behoudens enkele zeer loffelijke uitzonderingen,<br />
was in hoge mate kwetsend voor het langzaamaan<br />
ontwakende zelfbewustzijn van de Papoea. Zij zagen diep op hem<br />
neer, beschouwden hem nauwelijks nog als een mens. „Papoea<br />
bodoh!" zeiden ze minachtend en de uitdrukking „Papoea binatang!"<br />
lag hun in de mond bestorven.<br />
Dit had uiteraard niets met rassen-discriminatie te maken, doch was<br />
gevolg van de lage ontwikkeling der ambtenaren. De enkele goedontwikkelde<br />
Indonesiërs, die bij het gouvernement werkten, behandelden<br />
de inheemse bevolking nooit neerbuigend en uit de<br />
hoogte. De meesten van de ambtenaren, die in hun manier van doen<br />
„kolonialer" waren dan welke Europeaan ook, waren Ambonezen.<br />
Het verzet tegen deze groep groeide aan de noordkust uit tot een<br />
felle haat. Een geluk bij een ongeluk was, dat de Papoea's zich<br />
alleen tegen de actuele bedrijvers van het kwaad keerden en niet<br />
58
tegen de hoofdschuldige, het gouvernement, dat door gebrek aan<br />
controle, ontbreken van belangstelling en onkunde, de misstanden<br />
in de hand had gewerkt. Het waren deze ambtenaren, die onder<br />
de Japanse bezetting afvallig werden en met de Jappen heulden<br />
tegen de Nederlanders, tegelijk de Papoea's onderdrukkend waar<br />
zij maar konden. Na de bezetting waren het de Papoea's, die van<br />
het teruggekeerde Nederlandse bestuur verwachtten, dat het met<br />
alle macht de misstanden uit de weg zou helpen, de ontrouwe<br />
ambtenaren ontslaan en er andere, beter voor hun taak berekende<br />
krachten voor in de plaats zou stellen.<br />
„De Papoea's zijn intelligent," had Van Weghen gezegd. „Zij kunnen<br />
— en het is bewezen — zelf de verschillende bestuursposten innemen,<br />
maar de opvoeding en ontwikkeling van dit land en dit volk<br />
dient eerst in verticale richting te worden aangepakt en stevig<br />
ook!"<br />
Maar ook op dit gebied was de oogst groot en lieten de arbeiders<br />
zich niet zien ...<br />
De schrijver van Wembi had de methoden van de Ambonezen<br />
goed afgekeken. Hij kende de term „herendiensten" bijzonder goed.<br />
Pater Piet vertelde, dat de familie van de schrijver aan het Sentanimeer<br />
een huis had gebouwd en dit had laten doen door de mannen<br />
van Wembi, die door de schrijver voor dit karwei eenvoudigweg<br />
werden opgeroepen, zonder dat zij ooit één cent vergoeding voor<br />
hun arbeid ontvingen. Zelfs hun voedsel kwam voor hun rekening.<br />
Voor „toean controleur" sloofde hij zich natuurlijk enorm uit. Hij<br />
wilde een zo goed mogelijke indruk maken, maar de kampongbewoners<br />
waren allesbehalve over hem te spreken. Toen Evert<br />
voorzichtig zijn voelhorens uitstak, stootte hij echter op een muur<br />
van stilzwijgen. Geen van de Papoea's had de moed, openlijk met<br />
klachten naar voren te komen. Zij waren bang, dat Evert met de<br />
schrijver onder één hoedje speelde en wat zou er met hen gebeuren<br />
als Evert weer vertrokken was? Evert zelf wist, dat na zijn vertrek<br />
59
alles weer in de oude banen zou worden teruggeleid. Niemand zou<br />
zich iets van zijn bevelen aantrekken. De schrijver knikte op alles<br />
ijverig ja, maar als hij bij zijn volgende tournee over een paar jaar<br />
terugkwam, zou hij alles nog in dezelfde toestand aantreffen.<br />
Evert werd hier geconfronteerd met de ontzaglijke en allesoverheersende<br />
problemen van tijd en afstand, die te groot waren voor<br />
het handjevol blanken, dat vertwijfeld vocht voor het land en zijn<br />
bevolking. Hij begreep nu ook de bittere glimlach van Van<br />
Weghen, als die sprak over dit of dat gebied, „dat onder bestuur<br />
gebracht was". Het betekende niet veel meer, dan dat er posten<br />
waren gevestigd, waar mensen als de schrijver van Wembi ongestoord<br />
konden doen en laten wat zij wilden, terwijl eenmaal in de<br />
twee of drie jaar een controleur uit Kota Baroe op zijn tournee de<br />
posten kon inspecteren. De zendelingen en missionarissen vormden<br />
de enige, werkelijke voorposten, maar ook zij waren te gering in<br />
getal, hoewel groot in hun bergen-verzettend geloof.<br />
Evert begreep nu ook de onwil der Papoea's om in te gaan op de<br />
toenadering van Indonesische zijde. Van die kant hadden zij niet<br />
veel meer te verwachten dan uitbuiting en onderdrukking. Het<br />
land zou onder hun bestuur in minder dan geen tijd terugvallen<br />
naar de periode, waarin helaas nog een groot gedeelte verkeerde:<br />
het stenen tijdperk. De ontwikkeling van Nieuw-Guinea vereiste<br />
enorme kapitaal-investeringen, die echter — ondanks de geringe<br />
mogelijkheden van het land in vergelijking met Indonesië — mettertijd<br />
economisch verantwoord zouden blijken te zijn. Veel meer<br />
echter dan de materiële zijde van het probleem drukte de ideële<br />
kant op het bestuur, dat, juist nu de Papoea's in hun ontwakend<br />
zelfbewustzijn zich tot de Nederlanders om hulp wendden, voor de<br />
schier bovenmenselijke taak werd gesteld, met een minimum aan<br />
middelen en mensen een maximum aan gebied en bevolking te<br />
helpen op de lange weg naar grotere ontwikkeling en beschaving.<br />
Zo zat Evert iedere morgen om zeven uur achter de tafel op de<br />
60
voorgalerij van het posthuis te wachten op de klanten, die echter<br />
niet in groten getale kwamen opdagen. De belangstelling op de<br />
publieke tribune was groot: een groep kampongbewoners zat urenlang<br />
zwijgend gehurkt bij de voorgalerij, met intense belangstelling<br />
kijkend naar alles wat Evert deed. De meeste gevallen werden door<br />
de schrijver ter tafel gebracht. Hij deed dit met pathetische gebaren<br />
en een stortvloed van woorden, terwijl hij, om aan zijn woorden<br />
kracht bij te zetten, „officiële stukken" voorlegde, welke bij<br />
nadere beschouwing onooglijke vodjes papier bleken te zijn, waarop<br />
met potlood enige onleesbare krabbels stonden.<br />
Het enige geval, waaraan Evert met een glimlach kon terugdenken,<br />
was de kwestie van de Papoea Ivanus, een jongeman van even<br />
twintig jaar, die door de missie was opgevoed en van een naam was<br />
voorzien. Ivanus was afkomstig van kampong Yetti, enige uren<br />
gaans van Wembi verwijderd.<br />
Het ongeluk wilde, dat Ivanus geen zusters had, terwijl er in zijn<br />
hele familie geen ongetrouwde meisjes beschikbaar waren. De adat<br />
in de streek bezuiden Hollandia, tot aan de grens van het onder<br />
bestuur gebrachte gebied, schreef voor, dat een Papoea, die wilde<br />
trouwen, de familie van zijn vrouw een zuster in ruil moest aanbieden,<br />
zodat deze als vrouw kon worden bestemd voor een der<br />
mannelijke leden van die clan. Bezat hij geen zuster, of was het<br />
hem onmogelijk een vrij meisje in zijn familie te vinden, dan zat er<br />
niets anders op dan ongetrouwd te blijven tot het einde van zijn<br />
dagen of, en daar kwam het meestal op neer, om de kampong te<br />
verlaten. Van Weghen had Evert voor diens vertrek deze adatgebruiken<br />
haarfijn uitgelegd en hem op het hart gedrukt alle overtredingen,<br />
die hem zouden worden voorgelegd, met veel souplesse<br />
en met de wijsheid van een Salomo te behandelen.<br />
En nu stond daar Ivanus voor de tafel onder beschuldiging, zo<br />
deelde de schrijver met plechtige omhaal van woorden mee, het<br />
ongehuwde meisje Rosalia uit de kampong Wembi geschaakt te<br />
61
hebben. Hij was met haar naar Yetti vertrokken, waar pater Piet<br />
hen in het huwelijk had verbonden.<br />
Het geval was al een paar maanden oud, maar het had voor behandeling<br />
op de komst van een bestuursambtenaar uit Kota Baroe<br />
moeten wachten.<br />
Pater Piet, mede schuldig aan deze door de adat gewraakte gang<br />
van zaken, werd als getuige gedagvaard.<br />
Evert begon met hem een sigaret aan te bieden, dit als bewijs van<br />
vertrouwen tegenover de kampongbewoners, die de behandeling<br />
van deze kwestie met meer dan gewone belangstelling volgden. De<br />
schrijver bleek brutaal genoeg, om zonder veel plichtplegingen<br />
ook in Evert's sigaretten te graaien. Hij deelde er zelfs royaal een<br />
paar uit aan de achter hem staande politiemannen.<br />
„Geachte controleur," begon pater Piet in het Nederlands, „ik heb<br />
Ivanus de raad gegeven dat meisje te gappen en er als de wind mee<br />
vandoor te gaan. Wat had jij in vredesnaam gewild, dat hij anders<br />
gedaan zou hebben? Een man alleen is ook niet alles. Enfin, daar<br />
kun jij beter over oordelen dan ik."<br />
„Dus jij hebt die twee harten aaneen gesmeed, geschakeld en verbonden<br />
in lief en leed?" vroeg Evert glimlachend.<br />
Pater Piet hield zijn hoofd scheef. „Zo'n beetje wel," gaf hij toe.<br />
„Ze zaten naast elkaar op mijn schooltje. Zij zullen elkaar af en<br />
toe wel eens vriendelijk hebben aangekeken, lijkt me zo. Je weet<br />
hoe dat met dat grut gaat, nietwaar. Toen Ivanus, een maand of<br />
wat geleden, bij mij zijn nood kwam klagen over het feit, dat hij<br />
geen zussen of nichten in voorraad had, heb ik hem geadviseerd<br />
Rosalia zonder meer achterover te drukken en met haar naar Yetti<br />
te gaan, waar ik de twee geliefden in alle eer en deugd heb getrouwd.<br />
Hij heeft er een aardig huis gebouwd en ze stellen het best<br />
samen."<br />
Evert kreeg na verder onderzoek de indruk, dat de schrijver de hele<br />
kwestie administratief weer eens behoorlijk op de spits had ge-<br />
62
dreven. De familie van het meisje bleek zich allang bij de situatie<br />
te hebben neergelegd. Alleen voor de vorm en de adat werd genoegdoening<br />
gevraagd voor de maagdenroof, dat wil zeggen,<br />
Ivanus zou de bij een huwelijk gebruikelijke bruidsschat moeten<br />
betalen.<br />
Evert ging recht doen. Hij trok zijn voorhoofd in diepe rimpels, als<br />
peinsde hij ernstig over de moeilijke kwestie. Het was doodstil. De<br />
Papoea's voor de galerij zaten roerloos en gespannen. De schrijver<br />
fixeerde hem met zijn grote, zwarte ogen.<br />
Evert begon te spreken. Hij berispte Ivanus, want hij had er verkeerd<br />
aan gedaan een vrouw te stelen. In plaats van naar de missie<br />
te gaan, had hij zijn moeilijkheden aan het bestuur moeten voorleggen,<br />
desnoods in Kota Baroe...<br />
Pater Piet zat minzaam te knikken. Hij kon een hatelijkheidje, in<br />
alle vriendschap toegegooid, naar waarde schatten.<br />
„Maar," vervolgde Evert, „dat heeft Ivanus niet gedaan en nu de<br />
zaken zijn, zoals ze zijn, is er weinig meer aan te veranderen."<br />
Hij veroordeelde de jonge Papoea tot het betalen van de gebruikelijke<br />
bruidsschat aan de familie van zijn vrouw.<br />
De zaak was hiermee afgedaan.<br />
Ivanus glunderde als had hij een groot geschenk ontvangen. Hij<br />
boog diep en liep achteruit de voorgalerij af, waar hij verdween in<br />
het opgewonden gedrang van de kampongbevolking, die de uitspraak<br />
met voldoening begroette.<br />
De schrijver knikte als een wijze man, die het altijd wel heeft geweten<br />
...<br />
Wanneer Evert 's middags weer alleen was, vroeg hij zich wel eens<br />
af of het resultaat van zijn werk in Wembi de moeite van een<br />
tournee eigenlijk wel loonde. Aan de andere kant zag hij wel in,<br />
dat hij hier niet klaarkwam met de gewone normen van bestuursvoering.<br />
Alle lijvige handboeken, die hij jarenlang aan de universiteit<br />
had versleten, kon hij met een gerust hart als museumstukken<br />
63
in zijn boekenkast zetten. De gevallen, die hij in Wembi te behandelen<br />
kreeg, weken zo af van de standaard-gevallen in de<br />
.andere delen van de archipel, dat hij er alleen met begrip en<br />
respect voor de adat niet mee kwam. In zijn ogen waren het<br />
futiliteiten, waarover de Papoea's zich druk maakten, doch de<br />
realiteit was, dat het voor hen zaken van leven en dood waren. Ingewikkelde<br />
problemen, welke zij niet vermochten op te lossen en<br />
waarvan zij het oordeel van toean controleur met diepe eerbied<br />
aanvaardden.<br />
Zo leerde hij iedere morgen op de voorgalerij recht te spreken,<br />
wijs en ernstig en met de bedachtzaamheid van een oud man. Het<br />
recht was geen dode letter. Het recht liet zich niet vangen in een<br />
paragraaf. Het recht moest worden veroverd en er was begrip en<br />
liefde voor nodig, veel liefde ...<br />
En de schrijver zat al die tijd naast hem, nam ongevraagd sigaretten<br />
uit zijn pakje en tekende met zijn potlood houterige lettertekens<br />
op een vies velletje papier.<br />
IV<br />
Jrater Piet vertrok naar zijn missie in Yetti, waar hij een paar<br />
weken zou blijven.<br />
Evert besloot verder te gaan. Hij zou de Bedeog-kali in zuidelijke<br />
richting opvaren met een prauw. Hij had het bericht ontvangen,<br />
dat de nog onontdekte stammen der berg-Papoea's, achter het gebied<br />
van de Pami's, contact met het bestuur zochten. Het lag buiten<br />
zijn tournee-schema, maar hij meende, dat het geen kwaad kon<br />
eens die richting uit te trekken, te meer daar hij nog geen enkel<br />
bericht gekregen had, dat er op wees, dat Van Weghen eindelijk<br />
ook naar het zuiden kwam afzakken.<br />
De heenreis zou vijf dagen duren.<br />
Toen hij Wembi verliet, had hij het gevoel als nam hij afscheid van<br />
een dorp en van een huis, waar hij jarenlang gewoond had...<br />
£4
VIERDE HOOFDSTUK<br />
I<br />
Van hoog uit de bergen kwam het water van de kali omlaag razen.<br />
Sissend sprong het door de slingerende bochten van de rivier, kolkte<br />
in felle golven door de rechte stukken en bruiste woedend rond<br />
en om de enorme rotsblokken, die nors en massief uit de ondiepe<br />
bodem optorenden. De kali flitste tussen de oetan door als de<br />
zilveren streep van de bliksem tegen de nachthemel. Langs de hoge<br />
oevers stonden de roerloos-groene muren der bomen, tientallen<br />
meters hoog. De gillende stem van de kali sloeg er duizendvoudig<br />
weerkaatst tegen stuk. De bomen bogen zich boven het water naar<br />
elkander toe, vergeefs trachtend een tunnel van ondoordringbaar<br />
groen te vlechten. Een brede strook moesten zij openlaten voor de<br />
zon, die als een brandend ravijn van licht op het water neerstortte,<br />
het in het midden van de dag verschroeiend tot een verzengend<br />
hete vuurpijl.<br />
Evert Caldenhove was met drie dragers in een kleine prauw de<br />
Bedeog opgevaren in de richting van kampong Almin. Daar wilde<br />
hij de tocht over land voortzetten ten einde te trachten contact op<br />
te nemen met de berg-Papoea's. Hij had niet veel barang meegenomen,<br />
slechts het allernoodzakelijkste had hij in drie kleine<br />
pakken bijeen gebonden. Hij leefde van rijst en verder van wat zijn<br />
dragers in het bos vonden. Dat waren meestal bladeren, die in een<br />
holle stengel boven het vuur gekookt werden, een laf bijgerecht<br />
65
voor de toch al zo smakeloze rijst. Er was geen tijd de oetan in te<br />
trekken om een vogel of een varken te schieten. De kali bond hen,<br />
van het eerste ochtendgloren tot aan de schemer van de snel vallende<br />
avond, met wrede en niets ontziende heerszucht aan zich<br />
vast. Slechts met de uiterste krachtsinspanning slaagden zij er in<br />
dagelijks de uitgepaalde acht kilometer af te leggen. Zelden gebeurde<br />
het, dat zij een honderd meter konden prauwen. De rotsblokken<br />
en de stroomversnellingen maakten dit onmogelijk. Meestentijds<br />
stonden de drie dragers tot aan hun middel in het kolkende<br />
water, sjorden, sleepten en worstelden om de prauw over de gevaarlijkste<br />
plekken heen te trekken. Dikwijls was het water sterker<br />
en sloeg de smalle, wankele prauw op drift, als een dor blad meegevoerd<br />
op de golven, tot zij krakend vastliep in een bocht. Duizend<br />
meter per uur was de hoogste snelheid, die zij in het razende<br />
water konden bereiken.<br />
Na twee dagen probeerde Evert of het mogelijk was zich langs de<br />
oever door de oetan een weg te banen, maar er was een schier ondoordringbare<br />
rimboe van struiken en doornige klimplanten. Iedere<br />
meter moest met de parang worden schoongekapt en toen hij, een<br />
uur lang hijgend en transpirerend, dodelijk vermoeid, nauwelijks<br />
vijftig meter was gevorderd, keerde hij mismoedig naar de prauw<br />
terug.<br />
De uren smolten tot een traag stromende brij van tijd. De zon<br />
vlijmde meedogenloos en etste zijn lichaam. Zijn ogen, voortdurend<br />
in een beschermende spleet saamgetrokken, krampten pijnlijk. Het<br />
bewustzijn van het zien ebde langzaam weg bij iedere hamerslag<br />
van het bloed tegen de binnenkant van zijn schedel. Zijn denken<br />
verzandde in hitte en tijd. In elkaar gedoken zat hij op het vlondertje<br />
van de prauw, zijn handen klemmend om de rand geslagen, om<br />
het schokken en wentelen van het vaartuig op te vangen. Zijn voetzolen<br />
schenen één te worden met de randen van de prauw. Zijn<br />
voeten werden logge blokken cement, zonder gevoel, slechts die-<br />
66
nend als ballast voor zijn lichaam, in het reddend gevoel van evenwicht<br />
bewaren. Soms, als hij zo uren gezeten had, geloofde hij, dat<br />
de zon en het vuur, dat van het water sloeg, hem in die houding<br />
hadden vastgebakken, lugubere ceramiek van het oerwoud. Dan<br />
hees hij zich moeizaam overboord in het water en waadde achter<br />
de prauw aan. Het water bracht een ogenblik verkoeling, het drong<br />
door zijn doorgezwete kleren tot op zijn huid en spoelde het<br />
korstige zout weg, maar dan begon het lauw te worden en het<br />
maakte zijn kleren tot natte, broeierige lappen, die aan zijn lichaam<br />
gingen kleven als oud verband op een open, etterende wond. Dan<br />
klauterde hij weer op het vlondertje en ging weer onder in een tijd,<br />
die hem het soelaas van geheel en al stil te staan weigerde. Soms<br />
verlangde hij naar de sago-moerassen. Daar was de tijd verdwenen<br />
en daar was ook nog lichamelijke inspanning geweest. Hier was<br />
het alleen maar zitten en wachten, verlammend wachten tot de zon<br />
achter de oetan was weggedoken en het avond was geworden, het<br />
sarrende bewijs, dat de tijd toch nog leefde.<br />
De drie dragers waren teruggekeerd tot de oerstaat: bosmensen<br />
met een weergaloos instinct. Zij werkten de uren door en vielen<br />
s avonds in het primitieve bivak, na wat schamel eten, als blokken<br />
op de grond in een bodemloze slaap. Zij spraken op een hele dag<br />
nauwelijks tien woorden. Evert Caldenhove, toean controleur uit<br />
Kota Baroe, bestond voor hen niet meer. Hij was een onderdeel van<br />
de prauw, die zij om de een of andere reden, waarover zij nimmer<br />
bleken na te denken, over de Bedeog de bergen in moesten trekken.<br />
Evert trachtte zich iedere avond moed in te spreken met het<br />
praatje, waar grote mensen kleine kinderen mee zoet houden: nog<br />
zoveel nachtjes slapen en dan... Iedere dag telde immers af.<br />
ledere dag waren zij acht kilometer dichter bij Almin. Maar hij had<br />
opgehouden te geloven, dat deze tocht ooit eindigen zou. Zijn verstand<br />
zei hem, dat de afstand tussen Wembi en kampong Almin<br />
vijf dagen was, veertig kilometer, weinig meer dan honderd uren.<br />
67
Maar de oetan sloeg over hem neer en veegde alle redelijkheid met<br />
haar groene bezem uit zijn denken.<br />
En de zon brandde een pad van vuur in de gillende kali. De zon<br />
schroeide zijn hersenen weg, een holle schedel latend, waarin het<br />
groen begon te vegeteren, te woekeren, steeds verder en verder,<br />
zijn hele lichaam vullend, sluipend in zijn bloed, meedreunend in<br />
de hartslag, dik en traag opbonkend naar zijn slapen. Het groen<br />
overmeesterde hem. Hij meende het te proeven, bitter als gal, op<br />
zijn leren tong. Hij geloofde het groen te ruiken als enige bestaande<br />
geur op de gehele wereld. Hij hoorde het groen in het zachte geschuifel<br />
van de wind door de druipende, groene watervallen der<br />
zwijgende bomen langs de oevers. Ten laatste was hij het Groen<br />
zelf, het Groen in de gedaante van een mens, in elkaar gedoken op<br />
het vlondertje van een wankele prauw. Het Groen at en dronk en<br />
strompelde af en toe door het klamme water. Het Groen werd langzaam<br />
geheel en al uitgevreten door de zon en de vuurstreep van<br />
het water, dat zo scherp leek als het lemmet van een parang ...<br />
II<br />
1 egen de avond van de vijfde dag bereikten zij, onder de treiterende<br />
spotlach van de tijd, kampong Almin. Het waren enkele hutten,<br />
die, op wankele palen van een meter hoogte, boven de grond<br />
heen en weer wiegden, dicht langs de oever van de Bedeog. De<br />
kampong was bijna verlaten. De vrouwen en kinderen hadden zich<br />
bij het naderen van de prauw verscholen en Evert ontmoette slechts<br />
drie mannen, die als bewaking waren achtergebleven. Het waren<br />
vriendelijke, wat schuwe mensen, kleiner van postuur dan de kust-<br />
Papoea's. Zij hadden een opvallend Semietisch uiterlijk, dat het<br />
sterkst tekende in de scherp gebogen neus en de gedrongenheid,<br />
waarmee het hoofd op de schouders stond. Hun naakte lichamen<br />
68
waren overdekt met getatoueerde figuurtjes, een wirwar van<br />
cirkels, driehoeken en golflijntjes; simpele uitingen van hun sierkunst.<br />
Door hun lange, uitgezakte neusvleugels staken bruinachtige<br />
varkenstanden, die in een gat in het neusbeen rustten. In<br />
de lange oorlellen hingen kleine, gebleekte vogelbeentjes. Zij hadden<br />
kleine, op peren gelijkende peniskokers, geel van kleur en versierd<br />
met grillige, zwart-ingebrande arabesken. Met een dunne<br />
boomvezel was de koker om hun middel en tussen hun benen bevestigd<br />
en als zij zich bukten, sloeg hij met een zacht, hol geluid<br />
tegen de onderbuik. Het demonische in hun verschijning werd verzacht<br />
tot een wat macabere zin voor opschik, door het schuwhartelijke<br />
van hun optreden. Zij kwamen onmiddellijk aandragen<br />
met kasbi, kleine sajoerstengels en een stuk zwart gebrand varkensvlees.<br />
Evert kende hun taal niet en hij kon zich slechts verstaanbaar<br />
maken met een overvloed van gebaren en de enkele woorden, die<br />
de drie dragers van Wembi konden begrijpen en vertalen.<br />
Het bleek, dat alle andere mannen het bos waren ingetrokken om<br />
voedsel te verzamelen voor een groot dansfeest, dat over een paar<br />
maanden zou plaats hebben.<br />
Hij zat met hen rond een klein, rokerig vuurtje in een hut, die vlak<br />
bij de kali stond. In de schemer van de vallende avond was het<br />
moeilijk alles goed te onderscheiden. Aan de zoldering hingen een<br />
paar bogen en pijlen, langs de wanden stonden pakken natte sago<br />
in bladeren verpakt. Er hing een zware, penetrante geur van verbrand<br />
varkensvlees en ongewassen mensenlij ven.<br />
Een voor een kwamen nu ook de vrouwen naderbij. Zij droegen<br />
allen een kind met een paar boomvezels tegen het lichaam gebonden.<br />
De gezichten en halzen waren, tot aan de slappe, uitgezakte<br />
borsten, overdekt met ineengestrengelde tatoueringen. Het<br />
menselijke werd er door teruggedrongen in de zwarte fonkelblik<br />
van hun ogen. In het dichte, hooggroeiende kroeshaar staken over-<br />
69
al kleine stukjes riet. Zij waren naakt op een klein, van bruingeworden<br />
rietvezels gevlochten schaamschortje na. De kinderen<br />
hadden dikke, gezwollen buikjes. De beentjes waren dun en stakig<br />
als van oedeemlijders en de meesten waren overdekt met een witte,<br />
schilferige cascado-schimmel.<br />
De vrouwen stonden zwijgend bijeen voor de deuropening en zij<br />
namen het laatste licht van de trage avond weg, die de smalle<br />
Tdoof, in de oetan boven de kali, dichttrok met duisternis.<br />
Evert wrong met langzame gebaren en moeilijke slikbewegingen<br />
wat rijst naar binnen. Hij voelde geen honger en hij meende, dat<br />
het oververmoeidheid was, maar toen hij zijn hangmat naast de<br />
rook van het vuurtje spande, werd hij duizelig en hij wist, dat hij<br />
ziek geworden was. Hij liet zich naast het vuur vallen en staarde<br />
misselijk in de flakkerende vlammetjes, even zijn ogen dichtknijpend<br />
tegen de scherpe rook. Toen vlijmde er een scherpe kramp<br />
als een mes door zijn onderlichaam. Alles begon te draaien voor<br />
zijn ogen en aan zijn oren zoemde een zachte bromtoon. Zijn keel<br />
klemde dicht, zijn maag schokte en wrong zijn mond open in grote,<br />
krampende braakbewegingen. Hij krabbelde overeind en liep gebogen,<br />
graaiend met zijn handen naar steun, het deurgat uit. Hij<br />
viel, meer dan hij liep, de tien treden van het wrakke trapje af. Een<br />
dikke, gonzende tros vliegen wolkte om hem heen en de lucht was<br />
vol van in snelle, gierende vluchten heen en weer schietende,<br />
zwarte muskieten.<br />
— Dysenterie, dacht hij en hij draaide het woord een tijdje in zijn<br />
gedachten om en om, als een kind, dat met zijn verjaardag een<br />
kleurige bal ten geschenke heeft gehad. — Dy... sen... te... rie...<br />
Het was een lichtvoetig, bijna vrolijk woord.<br />
— En ik heb geen enkele obat, behalve wat kinine ...<br />
Hij strompelde terug naar de hut, naar het rokerige vuurtje, naar<br />
de maskergezichten der Papoea's, als vreselijke droOmgestalten<br />
rondom hem in het flakkerend schijnsel van de vlammen.<br />
70
Met de galgenhumor, welke zieke mensen op de rand van een volledige<br />
ineenstorting soms kenmerkt, hield hij een telling bij van de<br />
keren, die hij krimpend van pijn naar buiten strompelde. Na de<br />
twee-en-dertigste maal, toen de morgen vaal boven de oetan begon<br />
te trekken, was alle vermoeidheid uit hem verdwenen en er was een<br />
trillende slapte voor in de plaats gekomen, waartegen hij weerloos<br />
was. Zijn armen en benen waren vreemde, niet meer bij zijn<br />
lichaam horende uitsteeksels geworden. Hij ademde, zonder dat hij<br />
frisse lucht kreeg. Het zien van een homp koude, droge rijst bracht<br />
hem voor de drie-en-dertigste maal buiten, waar hij zich zonder<br />
meer van het trapje liet vallen. Later slurpte hij traag een blikje<br />
met groentewater leeg en binnen vijf minuten was hij het al weer<br />
kwijt. Hij lag ineengezakt in zijn hangmat en zijn blik beet zich<br />
vast in het kleine, zeildoeken afdakje er boven. De vlammen van<br />
het vuurtje en het licht van de komende dag deden groteske schaduwen<br />
voor hem dansen. Hij staarde naar het schimmenspel boven<br />
zijn hoofd, rusteloos en spottend, een gruwelijke danse macabre<br />
van uit de oetan aansluipende geesten en demonen.. .<br />
Zijn vader zei: „Karel, ga jij eens voor mij naar de zolder en haal<br />
mijn ski-schoenen, wil je." Maar Karel dook weg achter moeders<br />
leunstoel en moeder stuurde haar zachte glimlach naar het spottende<br />
gezicht van vader. „Je moet dat kind niet zo plagen," zei ze.<br />
„Je weet, dat hij bang is."<br />
„Haha!" riep vader. „Karel is bang. Hij is een echte kakkebroek!<br />
Evert, jij bent tenminste een kerel, haal jij die schoenen dan maar!"<br />
En Evert ging de kamer uit, rechtop, om te laten zien, dat hij geen<br />
vrees had, maar met de angst als een dikke krop in zijn keel. Hij<br />
liep door de donkere gangen van „Caldenhove" en hij stampte<br />
flink hard, omdat er al die tijd Iemand achter hem aankwam en die<br />
IEMAND wilde hem dwingen hard te lopen. De angst vervulde<br />
hem en sloeg uit hem. De zolder was groot, wijd en donker. Een<br />
71
gebint kraakte plotseling. Hij dwong zich, met de uiterste wilskracht,<br />
zich niet te haasten. Haasten was verkeerd. Haasten gaf die<br />
IEMAND gelegenheid op hem te vallen en iets vreselijks met hem<br />
te doen. Zo liep hij naar beneden, steeds langzamer lopend nu hij<br />
de veilige huiskamer weer dichterbij voelde komen. Het was een<br />
verschrikkelijke overwinning op de angst en op de IEMAND, die<br />
hij bijna tastbaar in zijn nek voelde ademen ...<br />
Evert keek naar het grauwe zeil van de hangmat. De schaduwen<br />
dansten. „Ik ben," zei hij hardop, „Evert Caldenhove, assistentcontroleur<br />
bij het Binnenlands Bestuur en in Kota Baroe zitten ze<br />
te wachten tot ik terugkom vóór de tijd. Maar ze kunnen barsten!"<br />
Hij begon te vechten met het bewustzijn. „Ik ga verder!" zei hij.<br />
„De bergen in! Dat moet! Maar nu kan ik niet!"<br />
Hij richtte zich half overeind in zijn hangmat, maar er was geen<br />
kracht in hem en hij zakte terug...<br />
Heleen zat tegenover hem in een laag fauteuiltje. Zij leunde achterover,<br />
haar hoofd rustend tegen een antimakassar. Evert had een<br />
gruwelijke hekel aan antimakassars. Deze was heel groot en blinkend<br />
wit, een aureool rond Heleen's donkere, bijna zwarte haren.<br />
„Het waait nogal op Curacao," zei Heleen langzaam. „Dat heb ik<br />
gehoord van iemand, die er geweest is."<br />
„Ja," zei Evert, „dat kan heel goed zijn. Passaatwinden zijn dat,<br />
geloof ik."<br />
..Ik houd helemaal niet van wind," zei Heleen. „Mijn neus gaat er<br />
altijd zo van schilferen, het is geen gezicht."<br />
„Maar ik ga helemaal niet naar Curagao," zei Evert. „Ik denk er<br />
niet aan. Ik ga op tournee naar Waris."<br />
„Ik weet niet of ik je tot zover volgen kan," zei Heleen, „maar als<br />
het klimaat er is, zoals in Menton, wil ik er graag over denken."<br />
72
„Er waaien niet zulke winden als op Curacao," zei Evert, „dus je<br />
neus zal er niet schilferen."<br />
„Er is over te denken," zei Heleen en de antimakassar groeide uit<br />
tot een groot, verblindend wit wiel.<br />
„Je neus schilfert er niet!" schreeuwde Evert tegen het licht in. „Je<br />
schilfert zelf, je valt uiteen in milliarden kleine schilfertjes!"<br />
„Ik zal toch van je houden," zei Heleen, middenin het licht van de<br />
antimakassar, „ook al ben je niet veel meer dan een schilfertje,<br />
Evert..."<br />
Het was dag geworden en buiten blonk weer het scherpe mes van<br />
de kali in de brandende zon. — En toch moet er iets gebeuren,<br />
dacht hij. — Ik geef het niet op! Nooit!<br />
Hij riep de drie Papoea's van kampong Almin bij zich en begon<br />
langzaam en omslachtig uit te leggen waarvoor hij gekomen was.<br />
Hij vocht, terwijl hij sprak en bewegingen maakte, met zijn duizeligheid.<br />
De mannetjes stonden hem met angstige gezichten aan te staren.<br />
Zij volgden ieder gebaar dat hij maakte en plukten de woorden van<br />
zijn droge, koortsige lippen. In hun donkere schitteroogjes lag iets<br />
van de uitdrukking, die je ook in de ogen van een Fransman kunt<br />
opmerken als je hem in Parijs naar de weg vraagt en de taal slecht<br />
spreekt. Ten laatste knikten zij ten teken dat zij hem begrepen<br />
hadden en voerden met lenige, kleine beweginkjes een pantomime<br />
op, waarin zij zijn verhaal opnieuw vertelden.<br />
Toen duurde het nog wel een half uur voor hij hun aan het verstand<br />
had gebracht, dat twee van hen de bergen moesten intrekken om<br />
de kamponghoofden der berg-Papoea's op te halen. — Het contact<br />
moet tot stand worden gebracht, dacht hij koppig. Hij gaf de<br />
mannetjes zeven dagen tijd om de opdracht uit te voeren. Hij stak<br />
zijn twee handen omhoog, zeven vingers opstekend.<br />
73
Zij begonnen ijverig te tellen, maar zij kwamen er niet uit en terneergeslagen<br />
keken zij hem hulpeloos aan.<br />
Evert nam een touwtje en legde er zeven knopen in. Als de zon<br />
achter de oetan was verdwenen, moesten ze een knoop losmaken,<br />
dan was er een dag voorbij. Op de avond van de zevende knoop<br />
moesten zij weer terug zijn in kampong Almin.<br />
Zij begonnen te lachen en knikten blij. Zij waren als kinderen, die<br />
er eindelijk in geslaagd zijn de moeilijke som zonder rest uit te<br />
rekenen.<br />
Evert liet zich uit zijn hangmat zakken en kroop op handen en<br />
voeten naar de deuropening, waar hij zich aan de post ophief. Hij<br />
keek de twee mannen na, die zonder voorbereidselen en alleen met<br />
pijl en boog gewapend de oetan inliepen en verdwenen.<br />
Het bos stond hoog, in een halve cirkel, rond de kampong. Het<br />
leek of het slechts even diep hoefde ademhalen om de hutten met<br />
één beweging van haar groene muren de kali in te vegen. Er zou<br />
geen kampong Almin meer zijn, het zou onmogelijk zijn te weten,<br />
dat er ooit een kampong Almin geweest was.<br />
Hij wilde alles, wat hij met zijn zintuigen kon waarnemen, beredeneren<br />
en het een vastomlijnde plaats in zijn gedachten geven,<br />
maar het ontglipte hem. Er was geen enkele zekerheid. „Ik moet<br />
nadenken," zei hij hardop. „Luister, Evert Caldenhove, je hebt<br />
twee mannen de bergen in gestuurd en zij zullen zeven dagen wegblijven.<br />
Zeven dagen zul je moeten wachten." Hij zweeg om het<br />
effect van zijn luidop uitgesproken woorden te overdenken, maar<br />
zijn hersenen reageerden niet meer. Hij was zichzelf niet, maar<br />
iemand anders. Hij was in het lichaam van een vreemde man.<br />
„Zeven dagen!" schreeuwde hij wanhopig. „Zeven dagen!"<br />
Hij keek op zijn polshorloge.<br />
Het was stil blijven staan op kwart over vier...<br />
Zijn vader stak een sigaar op en blies een kringetje naar bét<br />
74
plafond. „Dominee had een bijzondere preek vanmiddag," zei hij<br />
goedkeurend. Zijn moeder glimlach La naar Van Weghen, die op<br />
zijn horloge zat te kijken.<br />
„Gaat u om kwart over vier weg?" vroeg zij.<br />
„Ja," zei Van Weghen, „je wordt hier gek of je stijgt boven jezelf<br />
uit en ik moet dat in zeven dagen voor elkaar zien te krijgen."<br />
„Zeven dagen," zei zijn vader, „daar had dominee het over. God<br />
schiep de hemel en de aarde in zes dagen en de zevende rustte Hij."<br />
„En de mens," zei Van Weghen, „wordt weer dier als hij in het<br />
groen gekleed wordt."<br />
„Wat vreemd," zei zijn moeder peinzend, „en dat allemaal in zeven<br />
dagen?"<br />
„Nee," antwoordde Van Weghen, „niet in zeven dagen, maar om<br />
kwart over vier."<br />
„Ik begrijp u niet," zei zijn vader, „maar de sigaar is goed. Gaat u<br />
morgenmiddag mee op de varkensjacht?"<br />
„Ik heb geen korreltje rijst meer in huis!" riep zijn moeder verschrikt.<br />
„Dat is niet zo erg," meende Van Weghen. „Als u zeven knopen in<br />
een touwtje legt, heeft u over zeven dagen rijst en varkens, behalve<br />
als de klok stilstaat."<br />
„En Evert dan?" vroeg zijn vader bezorgd.<br />
Van Weghen begon verschrikkelijk hard te lachen. „Evert bestaat<br />
toch niet!" gilde hij, zich op de dijen slaande van plezier. „Die<br />
moet nog geschapen worden om kwart over vier!"<br />
De drie dragers uit Wembi brachten hem naar zijn hangmat terug,<br />
waar hij in een lichte slingering tussen hemel en aarde hing. Hij<br />
werd zijn eigen pendule...<br />
Tussen zijn dromen in telde hij de uren aan de verschuivende<br />
schaduwen op de wanden.<br />
75
III<br />
In de middag van de tweede dag trok de hemel boven de bergen<br />
langzaam dicht; een vuil-grijze hemel, welke zich verdichtte tot een<br />
dreigend zwarte wolkenmassa. De zon blikkerde vals en zwakte<br />
haar licht af tot zij was als een omfloerste lantaarn aan een lijkwagen.<br />
De wind stak op en sloeg hard over de toppen der bomen.<br />
Het water van de Bedeog raasde en kolkte. In de oetan krijsten<br />
verschrikte vogels, de gilstemmen der kakatoes priemden er schel<br />
bovenuit.<br />
De dragers uit Wembi kwamen verschrikt de hut binnenrennen,<br />
waar Evert slap en willoos de uren hing te verslingeren. Zij<br />
schreeuwden verward door elkaar. Er was een bandjir boven in de<br />
bergen losgebarsten.<br />
Het woord bandjir viel als een steen in het wereldwijde, luchtledige<br />
van zijn bewustzijn en raakte ergens heel diep in hem het<br />
mensdier, dat met de instinctieve vezels van het zelfbehoud aan<br />
het leven gebonden was. Hij liet zich uit zijn hangmat vallen en<br />
strompelde naar buiten.<br />
Voor de hut stonden de vrouwen met de enig overgebleven man<br />
van kampong Almin en keken angstig naar hem op. Toen begonnen<br />
zij met drukke, van vrees vervulde gebaren naar de hemel boven<br />
de bergen te wijzen. Dikke, inktzwarte wolk-massieven rolden over<br />
de bergtoppen naar beneden.<br />
Evert zag het. Hij rook, meer dan hij begreep en overzag, het gevaar.<br />
Het gevaar bracht de verbinding tussen gedachten en daad<br />
in hem tot stand. Hij richtte zich op, zijn dysenterie vergetend, zich<br />
met één ontzaglijke beweging losscheurend van de apathie, die<br />
hem de laatste dagen had weten te overmeesteren.<br />
Er was iets te doen!<br />
God Zelf zond hem, in de eeuwigheid van de zeven dagen, de<br />
daad. Evert Caldenhove werd opnieuw door Hem geschapen.<br />
76
Met de drie dragers uit Wembi en de man uit Almin sjorde hij het<br />
onhandelbare gevaarte van de prauw, die aan een dunne boomvezel<br />
gebonden in de kali lag, de hoge oever op en bond het vaartuig<br />
muurvast tussen de hutten van de kampong. Daarna gaf hij het<br />
bevel, dat de vrouwen zoveel mogelijk droog hout moesten verzamelen<br />
en in de hutten bergen.<br />
Toen was er niets meer te doen dan wachten.<br />
De regen kwam...<br />
Een golvende donder over de oetan, een enorme stortvloed, welke<br />
op de aarde neerranselde en haar weg scheen te spoelen. De hut,<br />
waarin Evert tegen de wand gehurkt zat, werd geïsoleerd door het<br />
water, hij was een vreemd diertje in een rieten cocon middenin een<br />
gigantisch aquarium. De hut kromp ineen onder de razende stortzeeën<br />
van de regen. Zij zwiepte heen en weer op haar gammele<br />
onderstel van palen en kraakte in al haar voegen.<br />
De regen viel.<br />
Uur na uur.<br />
De aarde werd gepijnigd en gemarteld, spoelde weg in vlagen<br />
gierend schuim. De oetan hijgde en kreunde. Bomen spleten met de<br />
knallende donder van wild vurend geschut. Zij werden ontworteld,<br />
sloegen om, grepen zich vast aan andere bomen. Struiken, groen,<br />
jonge sago-palmen, velden kasbi... ze werden meegesleurd in de<br />
draaikolk van de bandjir, die raasde en tierde in een hysterische<br />
bezetenheid. Een surrealistisch dansfeest van louter krankzinnigen!<br />
Het was nu helemaal donker geworden. De wolken veegden over<br />
de toppen der bomen, de regen werd een muur, die, als een enorm,<br />
ondoorzichtbaar matglas, rond alles en alle dingen stond.<br />
De Bedeog-kali huwde met de bandjir in een razende bruiloftsdans;<br />
zwart schuimend water, dat steeds hoger steeg.<br />
Evert zag het water komen. Drie meter oever en daarna werd het<br />
een zee, die de kampong en de oetan inbruiste. Het water steeg.<br />
Het trapje van zijn hut verdween in het wielende water.<br />
77
Toen sprong de angst in hem los. Hij liet zich op de grond vallen,<br />
languit, het hoofd in zijn armen begraven. Hij snikte. „Moeder!"<br />
De bandjir raasde zijn donderend antwoord.<br />
„Vader!"<br />
De hut bewoog heen en weer als door een enorme hand bewogen.<br />
„Heleen!"<br />
De storm loeide met lang aangehouden huilen en rukte aan het<br />
atapdak.<br />
Hij groef zijn nagels in de voegen tussen de bamboe. Hij drukte<br />
zijn lichaam tegen de grond en de wand, vechtend tegen zijn waanzinnige<br />
verlangen het allemaal op te geven, naar buiten te gaan en<br />
zich in de bandjir te storten om meegesleurd te worden naar een<br />
bandeloze eeuwigheid.<br />
Zijn angst stond levensgroot over hem heengebogen en trok een<br />
kille vinger langs zijn ruggegraat.<br />
„Help!" schreeuwde hij. „Moeder! Vader! Heleen! God!"<br />
En het antwoord kwam uit de donder van de bandjir tot hem met<br />
een luide, vragende stem, waarvan de woorden hem vertrouwd in<br />
de oren klonken.<br />
„Waar waart gij toen Ik de aarde grondde . ..?"<br />
De pijn in zijn buik begon weer als vuur te branden. Het hielp hem<br />
om bij bewustzijn te blijven, want hij luisterde ...<br />
„Zijt gij gekomen tot de schatkamers der sneeuw en hebt gij de<br />
schatkamers van de hagel gezien, die ik ophoud tot de tijd der benauwdheid,<br />
tot de dag van de strijd en de oorlog? Waar is de weg,<br />
waar het licht verdeeld wordt en de oostenwind zich verstrooit op<br />
de aarde? Wie deelt voor de stortregen een waterloop uit, en een<br />
weg voor het weerlicht van de donder? om te regenen op het land,<br />
waar niemand is, op de woestijn, waarin geen mens is; om de<br />
woeste en het verwoeste te verzadigen, en om het uitspruitsel der<br />
grassprietjes te doen wassen. Heeft de regen een vader? of wie<br />
baart de druppelen van de dauw? Uit wiens schoot komt het ijs<br />
78
voort? En wie baart de rijm van de hemel? Als met een steen verbergen<br />
zich de wateren en het vlakke van de afgrond wordt omvat<br />
..."<br />
„Ja ..." kreunde hij en de tranen gleden over zijn wangen. „Ja ..."<br />
IV<br />
ilen nauwelijks zichtbare regenzon aarzelde de volgende morgen<br />
aan de schoongestormde lucht. De kampong was veranderd in een<br />
grote modderpoel. De zwarte, vette aarde was bedekt met een<br />
dikke laag slib en lag opengewoeld en geslagen als na een urenlange<br />
beschieting met granaten. Rotsblokken, boomstronken en afgerukte<br />
takken maakten de paadjes tussen de hutten nagenoeg onbegaanbaar.<br />
Pijlsnel stroomde de Bedeog tussen zijn oevers. Het water siste een<br />
bruisend lied, als waren er geen nacht en bandjir geweest. De muskieten<br />
snierpten laag over het spattende water. Uit de oetan klonk<br />
de monotone koorzang der krekels. Hoog op het dak van een hut<br />
zat een verregende haan, die zijn schor kraaien in flarden de lucht<br />
instootte. De prauw hing scheef tussen de hutten als was zij uitgeput<br />
van haar strijd tegen het woedende water, dat 's nachts aan<br />
haar getrokken en geduwd had.<br />
Evert zat in de deuropening van zijn hut. Het licht was balsemend<br />
na de infernale duisternis en de nachtmerries van de bandjir-nacht.<br />
Het vuur van de dysenterie vrat in zijn ingewanden. Hij zag de<br />
prauw hangen en hij wist, dat zij naar de kali zou moeten worden<br />
teruggebracht. Hij tilde zichzelf heen over de willoosheid, die hem<br />
weer dreigde te besluipen en riep de mannen bijeen. Het verbaasde<br />
hem, dat hij nog lopen kon, zijn lichaam voelde hol en leeg als een<br />
slappe ballon, alleen de pijn trok er met langzame messen doorheen.<br />
Met z'n vijven maakten zij de koorden los, waarmee de<br />
79
prauw lag vastgebonden en zij begonnen te trekken en te slepen.<br />
Na de eerste tien centimeter was er echter geen wrikken of bewegen<br />
meer aan; het vaartuig zoog zich vast in de modder en<br />
iedere ruk, die zij gaven, deed het dieper wegzinken.<br />
Er waren twee mogelijkheden: wachten tot de grond weer hard geworden<br />
zou zijn of een geul graven naar de oever, waar zij de<br />
prauw doorheen zouden kunnen trekken. Evert besloot tot het<br />
laatste. Hij geloofde iets van zekerheid terug te vinden in het beeld:<br />
prauw in de kali. Het was een verbinding met de wereld, die achter<br />
hem lag.<br />
Zij begonnen te graven. Er waren drie parangs en een leeg tournee-blik<br />
en de afstand tot aan het water bedroeg ruim twintig<br />
meter. De parang hakte een scheur in de vette modder. Rauwe,<br />
zwarte handen met afgescheurde nagels krabden de grond weg in<br />
grote, dikke kluiten. Evert schepte met het tournee-blik. Hij werd<br />
drijfnat van het zweet, dat in zijn kleren vastklitte. Hij trok zijn<br />
hemd uit en even later zijn broek. Naakt werkte hij naast de vier<br />
Papoea's. Zijn rode, koortsige huid werd zwart van de aarde. Zijn<br />
ontstoken oogranden begonnen te steken van de modder, die er<br />
aan vastkoekte. Het zand knarste tussen zijn tanden en hij proefde<br />
de lauw-zoete smaak van het modderwater. Hij hield zich overeind<br />
aan het tournee-blik, wendde zijn lichaam aan de automatische<br />
slingering van scheppen, oprichten, weggooien, tot hij niet meer<br />
wist wat hij deed.<br />
Eerst laat in de middag was de geul gereed. De prauw werd met<br />
vereende krachten naar de rivier gesleept. Het was als een te water<br />
lating van een nieuw schip. Hij keek het na toen het van de oever<br />
afschoof en met een plons in het water dook. Een der Papoea's<br />
bond de boot vast aan een overhangende tak.<br />
Toen was er geen kracht meer in hem en hij moest ondersteund<br />
worden, terwijl hij naar zijn hut terugkroop.<br />
— Nu is het weer goed, dacht hij moe. — Nu is alles weer goed. De<br />
80
prauw ligt in het water. Ik kan nog terug naar Wembi... straks.<br />
Ik heb de bandjir overwonnen met Gods hulp.<br />
Hij vouwde zijn zwarte modderhanden en bad. Zijn gezicht was<br />
een griezelig verwrongen kleimasker. Zijn naakte lichaam was de<br />
aarde zelf. Als hij op dat ogenblik gestorven was, zou hij gegaan<br />
zijn met een diepe, allesverterende vrede in zijn hart. Er waren<br />
geen mensen meer, geen oetan en geen kali. Er was alleen nog<br />
maar een wezen, waarin de oervlam van de schepping flakkerde:<br />
Evert Caldenhove, de naakte mens met aarde overdekt. Hij was<br />
nu volslagen alleen in een wereld, die woest en ledig was als op de<br />
eerste scheppingsdag. Hij had zijn ik overgegeven aan Hem, Die<br />
hem in de bandjir-nacht gevraagd had waar hij was, toen Hij de<br />
aarde grondvestte.<br />
Toen kwam de slaap in een diepe bewusteloosheid.<br />
V<br />
Jlen van de drie dragers uit Wembi trok hem heen en weer. Hij<br />
reisde langzaam terug naar de werkelijkheid en staarde in het<br />
zwarte, uitdrukkingloze gezicht boven hem.<br />
„Nog geen mannen!" zei de koelie in gebrekkig Maleis. Hij hief<br />
zijn armen in een uiterst gebaar van machteloosheid omhoog en<br />
schudde heftig zijn hoofd. „Al zeven dagen, toean!"<br />
Evert hees zich met moeite overeind. Zijn benen waren dik opgezwollen<br />
en hingen als loodzware gewichten aan zijn lichaam. Hij<br />
zag met walging, dat zij van boven tot onder waren overdekt met<br />
vuurrode, korstige zweren. — Wondkoorts, dacht hij en het woord<br />
echode tegen de binnenkant van zijn schedel, waar de donder van<br />
zijn jagend bloed bonkte en hamerde. — Wondkoorts ...<br />
Hij kon niet lopen en liet zich naar de deuropening van de hut<br />
dragen. Beneden hem stond de hele kampong-bevolking aangetreden.<br />
De mannen van Almin waren tijdens zijn bewusteloosheid,<br />
81
die hij op geen tijd kon meten, uit de oetan teruggekomen. De<br />
beide Papoea's, die hij de bergen had ingezonden om het contact<br />
met de daar wonende primitieven op te nemen, waren er echter<br />
niet bij. Niemand wist iets te vertellen over hen.<br />
Een van de Wembi-dragers had op de avond van hun vertrek<br />
eveneens een touw met zeven knopen gemaakt en als Evert hem<br />
moest geloven, waren die zeven dagen nu verstreken. „Zon achter<br />
oetan weg, ik losmaken knoop, toean!"<br />
Zeven dagen ...<br />
Waren er inderdaad zeven dagen voorbij getrokken? Had zijn bewusteloosheid<br />
dan vijf dagen en vijf nachten geduurd?<br />
Klonk daar hoog boven hem in de oetan niet de schelle spotlach<br />
van de tijd, die hem neersmakte in iets, wat zonder begin en zonder<br />
einde bleek te zijn? Of was het een koningskakatoe, die klapwiekend<br />
de kali overvloog?<br />
Een touw met zeven knopen...<br />
Hij ondervroeg de mannen met steeds eendere vragen, doch zij<br />
schudden hun hoofd en haalden hun schouders op. Ten slotte begonnen<br />
zij op hun vingers te tellen.<br />
„Een ... twee ... drie ... dagen, toean. Weet niet." Zij keken<br />
hem verlegen aan.<br />
„Oh!" riep Evert. „Oh! Mijn God!" Het was de schreeuw van de<br />
mens, die spitsroeden liep tussen leven en dood.<br />
— Blijven betekent zelfmoord.. . zelfmoord... zelfmoord ...<br />
Teruggaan heeft ook geen zin ...<br />
De koorts kwam weer opzetten. De koorts stuwde visioenen van<br />
dood en verkommering naar zijn fantasie. Iedere dood was een<br />
rust...<br />
Er klonk een andere stem, heel zwak tussen zijn overspannen verbeeldingen<br />
door: „Terug naar Wembi! Daar zijn mensen, die je<br />
kunnen verstaan. Je zult contact hebben met Kota Baroe! Ga terug!<br />
Ga terug! Terug! TERUG!! TERUG!!"<br />
82
Voor hij weggleed in een nieuwe bewusteloosheid, zei hij met<br />
dikke tong: „Terug... naar... Wembi..."<br />
De dragers brachten hem naar het vlondertje van de prauw en<br />
toonden hem met de barang en al vast aan de bamboe. Hij was een<br />
groot, slap, naakt lichaam. Zijn hoofd bungelde heen en weer op<br />
zijn rugzak. Zijn handen hingen naar beneden, sleepten door het<br />
water.<br />
De dragers sprongen in de prauw en pagaaiden met razendsnelle<br />
slagen over het woelige water van de Bedeog stroomafwaarts naar<br />
Wembi.<br />
Evert Caldenhove lag bewusteloos op het vlondertje gebonden.<br />
Het was alsof er een dode vervoerd werd...<br />
83
VIJFDE HOOFDSTUK<br />
I<br />
Xivert Caldenhove lag met wijd-open ogen in de donkerte van de<br />
nacht te staren. Zacht heen en weer schommelend hing hij in zijn<br />
hangmat in het posthuis van Wembi, op de grens tussen slaap en<br />
ontwaken. Van ergens ver weg uit de nacht rondom hem bonsde<br />
een dof, donker geluid, dat zich in hem drong en zich omvormde<br />
tot een lichte, van de werkelijkheid doorweven droom.<br />
De droom reisde vele jaren met hem terug naar zijn jeugd. Hij lag<br />
boos en teleurgesteld in zijn bed, omdat hij niet had mogen opblijven.<br />
Het was Koninginnedag en 's middags had hij het versierde<br />
en bevlagde dorp gezien, samen met zijn moeder en zijn broer<br />
Karel. Er was zelfs een kermis: een draaimolen, een zuurkraam en<br />
een schiettent, bonte paleizen, die in zijn ogen uit het sprookjesboek<br />
waren weggelopen om het dorp te betoveren. Hij voelde,<br />
meer dan hij wist, dat de avond een hoogtepunt zou zijn. Dan zou<br />
alles uitbarsten in een luide hartstochtelijkheid van kleur, licht en<br />
muziek. Hij wilde het zien en ondergaan, doch zijn ouders oordeelden<br />
hem te jong en brachten hem op de gewone tijd naar bed.<br />
Daar lag hij, vechtend met zijn tranen van onmachtige woede. Heel<br />
uit de verte drong het geluid van de dorpsharmonie tot hem door,<br />
als een rhythmische spot in de doffe slagen van de Turkse trom...<br />
Boem ... Boem... Boem ... Boem...<br />
84
De droom zonk weg. Hij was nu klaar-wakker. Het doffe dreunen<br />
van de verre trom bleef. Hij luisterde gespannen en toen hoorde<br />
hij, tussen het bonken door, af en toe de verwaaide klanken van<br />
langgerekte kreten.<br />
Hij ging rechtop zitten en liet zich uit zijn hangmat zakken. Op de<br />
tast schuifelde hij tot op de voorgalerij, waar de koelte van de<br />
nacht zacht te huiveren hing op een vlagend windje. Hij ging aan<br />
de trap zitten, zijn voeten op de bovenste trede, zijn handen om<br />
zijn knieën geslagen. Hij luisterde naar het dreunen van de trommen,<br />
dat nu duidelijker te horen was en naar de kreten in rauwe,<br />
kort afgebroken stoten er tussendoor krijsend.<br />
Het geluid was hem vreemd, maar hij kende de herkomst er van.<br />
Op een dagmars ten zuiden van Wembi vierde kampong Kombjeti<br />
zijn jagesfeest, dat de joeskwanto van Kombjeti had uitgeschreven,<br />
omdat de weinige geboorten en de slechte oogsten zorgen gingen<br />
baren.<br />
Hij glimlachte en rekte zich uit. — Maandagmorgen ga ik verdery<br />
dacht hij. — Naar Waris ... via Kombjeti; het kan jaren duren voor<br />
ik weer in de gelegenheid kom zo'n feest te zien. Het kan best. Ik<br />
bepaal mijn eigen tempo, langzaam aan, dan breekt het lijntje niet.<br />
Als ik hier blijf zitten wachten tot Van Weghen eindelijk komt opdagen,<br />
moet ik met hem verder trekken en dan ben ik binnen twee<br />
dagen buiten adem. Dat hijs ik niet...<br />
Hij voelde zich weer gezond, in ieder geval lichamelijk in staat de<br />
tournee voort te zetten. Hij kon zich nog maar nauwelijks voorstellen,<br />
dat het al bijna een maand geleden was, dat de drie dragers<br />
hem van Almin naar Wembi brachten. Tussen kampong Almin en<br />
het ogenblik, waarop hij in Wembi eindelijk ontwaakte uit de<br />
razende ijlkoortsen, die zijn lichaam doorschokten, lag een volslagen<br />
niets.<br />
De verhalen, welke pater Piet en de mantri van Wembi hem vertelden<br />
over de veertien dagen, waarin zij wanhopig voor zijn leven<br />
85
hadden gevochten, sloegen de brug over de peilloos diepe rivier<br />
van bewusteloosheid.<br />
Als een dode was hij door de drie koelies de kampong binnengedragen.<br />
Zijn benen waren opgezwollen als werd hij door<br />
«lefantiasis geteisterd en zij waren bedekt met vuurrode koortszweren.<br />
Pater Piet, die op zijn missie in Yetti was, werd gewaarschuwd<br />
en holde in een ijltempo dwars door de oetan naar Wembi,<br />
waar hij Evert ijlend in het posthuis aantrof. Hij schreeuwde met<br />
krijsende kreten en begon dan te lachen als een waanzinnige. Er<br />
waren perioden van urenlange, diepe bewusteloosheid. Gelukkig<br />
had de mantri van Wembi obat voor hem. Wembi was een hoofdplaats<br />
en de mantri was in staat hem met cibazol-injecties te behandelen.<br />
Als de cibazol er niet geweest was, hadden ze hem naar<br />
Kota Baroe moeten pikoelen en dat zou hij nooit overleefd hebben.<br />
De kampongbevolking leefde mee.<br />
„De arme stumpers waren als de dood, dat je het niet zou halen,"<br />
vertelde pater Piet. „Ze waren bang, dat als de toean van Kota<br />
Baroe in hun kampong zou sterven, zij naderhand straf-expedities<br />
te duchten zouden hebben. Of zij het konden helpen, dat jij zo ongelofelijk<br />
stom bent geweest op een onverantwoordelijke manier<br />
naar Almin te reizen! Ik heb geprobeerd het de mensen uit hun<br />
hoofd te prateni, maar zij waren niet te overtuigen." Het was ontroerend<br />
geweest. Zij waren komen aandragen met alles wat zij<br />
maar missen konden en meer dan dat: eieren, kippen, sago-koeken<br />
en keihard gebrand varkensvlees. Zij brachten het met een vreemde<br />
mengeling van vrees en werkelijk meeleven met de toean, die zo<br />
door de boze geest der ziekte bezeten was.<br />
Evert ervoer deze stemming, toen hij, na twee weken, voor het<br />
eerst buiten kwam en gedurende de zonne-uren door de kampong<br />
wandelde. De mensen groetten hem verlegen, nog steeds met iets<br />
van schuwe eerbied, maar met werkelijke vreugde in de glimlach<br />
rond hun mond. Zij stonden bijeengetroept voor de lage opening<br />
86
van hun bamboehutten. Magere scharminkels van honden slopen<br />
om hen heen of joegen achter een verschrikt kakelende kip aan.<br />
Als hij voorbij was, voelde hij, hoe ze hem nakeken, hun blik brandend<br />
op zijn rug.<br />
De dagen waren lang en doordesemd van een diepe, zalige rust.<br />
De zon brandde van 's morgens vroeg tot 's avonds laat boven de<br />
bergen, op de eindeloze boerenkoolzee van de oetan. De regen<br />
bleef uit. Men kon zich niet herinneren, dat het ooit zo lang achtereen<br />
droog geweest was. Het was een geschenk van de Hemel zelf.<br />
De droogte koesterde hem en slurpte de koorts uit zijn lichaam. De<br />
regen zou zijn herstel hebben vertraagd.<br />
Een maand lang was hij nu reeds in Wembi. Een maand vertraging<br />
op zijn tournee-schema. Nee, hij moest nu niet langer talmen. Hij<br />
was weer sterk genoeg om verder te lopen en hij wilde Van<br />
Weghen, als hij zou komen, in Waris ontmoeten en niet halverwegen<br />
in Wembi. Waris betekende een overwinning, Wembi was<br />
een halve nederlaag.<br />
In het oosten begon de dag bleek te trekken aan de horizon boven<br />
de oetan. Op de heuvel, tegenover die waarop het posthuis stond,<br />
werd op een gong geslagen; een hoge, zinderende klank, die door<br />
de prille morgen rolde. Pater Piet wekte zijn leerlingen op naar de<br />
Zondagsdienst te komen. Even later klonk het zachte rumoer van<br />
pratende stemmen van hen, die langs de heuvel van de missie<br />
omhoog klommen en nog weer later, toen het geluid der stemmen<br />
was weggestorven, begon een wankel zingen te rijzen en te dalen<br />
in een monotone beurtzang. De dienst was begonnen.<br />
— Het is Zondag vandaag, dacht Evert en hij stelde zich voor, hoe<br />
zijn ouders door de bossen rond „Caldenhove" naar het dorp<br />
liepen om ter kerke te gaan. — Altijd lopen, nooit met de wagen.<br />
Naar een kerk hoor je te lopen, zei moeder altijd en het moest wel<br />
heel slecht weer zijn als vader de wagen uit de garage haalde.<br />
Hij stond op en ging naar binnen, waar hij het bijbeltje opensloeg,<br />
87
dat zijn moeder hem op de dag voor zijn vertrek uit Holland had<br />
gegeven. Hij las er vaker in dan hij ooit vroeger in Holland in de<br />
bijbel gelezen had. — Het is vreemd, dacht hij, maar het zegt me<br />
hier meer, of is het zoals pater Piet laatst zei, toen ik hem daar<br />
over sprak? Is de eenzaamheid als een dokter, die het klankbord<br />
van onze ziel groter maakt? Horen wij Gods Stem beter in de stilte,<br />
dan in het rumoer van het dagelijkse, comfortabele leven?<br />
Hij keek neer op de bladzijden, die waren opengevallen en las ...<br />
„Alles heeft een bestemde tijd en alle voornemen onder de hemel<br />
heeft zijn tijd. Er is een tijd om geboren te worden en een tijd om<br />
te sterven, een tijd om te planten en een tijd om uit te roeien! Een<br />
tijd om te doden en een tijd om te genezen, een tijd om af te breken<br />
en een tijd om te bouwen. Een tijd om te wenen en een tijd<br />
om te lachen, een tijd om te kermen en een tijd om op te springen.<br />
Een tijd om stenen weg te werpen en een tijd om stenen te vergaderen.<br />
Een tijd om te omhelzen en een tijd om ver te zijn van<br />
omhelzen. Een tijd om te zoeken en een tijd om verloren te gaan,<br />
een tijd om te bewaren en een tijd om weg te werpen. Een tijd om<br />
te scheuren en een tijd om toe te naaien, een tijd om te zwijgen en<br />
een tijd om te spreken. Een tijd om lief te hebben en een tijd om<br />
te haten, een tijd van oorlog en een tijd van vrede..."<br />
Hij keek op en ontmoette de brede, vlammende waaiers goud en<br />
rood van de opgaande zon achter de bergen.<br />
„Wat voordeel heeft hij, die werkt van hetgeen hij bearbeidt?"<br />
vroeg de Prediker en hij vervolgde met goede, vertroostende wijsheid:<br />
„Ik heb gezien de bezigheid, die God aan de kinderen der<br />
mensen gegeven heeft om zich daarmee te bekommeren..."<br />
— Hij heeft ons het ambacht gegeven, het ambt en het beroep,<br />
dacht Evert ontroerd. — Onze handen construeren, onze geest beredeneert<br />
en denkt uit, onze voeten wandelen over de aarde of<br />
strompelen door de moerassen van de oetan. Het is allemaal bezigheid,<br />
die God ons gegeven heeft, opdat wij ons daar om zouden<br />
88
ekommeren. Prachtig woord is dat eigenlijk ... bekommeren. Het<br />
drukt een liefdevolle zorg uit, die wij dienen te bezitten...<br />
En de Prediker vervolgde: „Hij heeft ieder ding schoon gemaakt op<br />
zijn tijd, ook heeft Hij de eeuw in hun hart gelegd, zonder dat een<br />
mens het werk dat God gemaakt heeft kan uitvinden van het begin<br />
tot het einde toe ..."<br />
II<br />
's Middags dineerde Evert op de missie-statie bij pater Piet. Het<br />
werd een uitgebreid etentje, dat zij zelf, gniffelend als twee uitgelaten<br />
kwajongens, bereidden. Zondags stuurde de pater zijn<br />
djongos het bos in om met zijn kameraden op te trekken en zij hadden<br />
het rijk alleen. Het was plezierig zo'n beetje te kokkerellen,<br />
hoewel Evert ernstige bezwaren had tegen de grote hoeveelheden<br />
lissa en lombok, die de pater door het eten werkte. „Mijn maag<br />
brandt af," beweerde hij, maar pater Piet bulderde zijn bezwaren<br />
weg. „Rijst moet gekruid zijn!" riep hij uit. „Neem van mij aan,<br />
manneke, binnenkort eet je Spaanse peper of het een snoepje is."<br />
De tafel werd feestelijk gedekt met een van de twee beddelakens,<br />
die de missie rijk was en die werden bewaard voor de hoge, kerkelijke<br />
omes, die wel eens een enkele maal hun eerwaarde neuzen<br />
naar Wembi kwamen uitsteken. In plaats van de blikjes van alle<br />
dag kwamen er schalen en borden van aardewerk op tafel; een<br />
echt servies met rode en blauwe bloemetjes.<br />
„Da's 'n cadeautje van ons moeder uit kampong Ulvenhout bij<br />
Breda," zei pater Piet glunderend. „Ze heeft er nog twee schone<br />
bloemvazen bij gepakt voor de kerk. Zeg niet, dat ik geen verwend<br />
mens ben. Ga zitten, peer, en laat het je goed smaken."<br />
Na het eten gingen ze op de voorgalerij zitten met hun koffie.<br />
Pater Piet deed heel geheimzinnig met een blikje, dat hij uit de<br />
89
la van zijn bureau haalde. „Ook van ons moeder!" zei hij, triomfantelijk<br />
twee in plastic-kokertjes verpakte sigaren omhoog stekend.<br />
„Toe maar, het kan niet op," zei Evert verrast.<br />
Zij zaten naast elkaar in hun stoelen geleund en zogen tevreden<br />
aan hun sigaren. De rust van de middag zweefde in het blauw van<br />
de rookslierten rond hun hoofden.<br />
„Ik ga morgen verder," zei Evert plotseling. Hij moest er toch eens<br />
mee voor de dag komen. „Eerst naar Kombjeti. Ik wil dat jagesfeest<br />
wel eens zien. Het Bestuur is er glad tegen en voor ze het<br />
helemaal verbieden, wil ik de kans toch nog even waarnemen."<br />
Pater Piet wendde zijn gezicht niet naar hem toe. Hij bleef voor<br />
zich uit zitten kijken. „Je kunt niet gek worden wanneer je wilt,"<br />
zei hij ten slotte. „Daar staat een tijd voor, als ik het wel heb. Je<br />
kunt beter hier blijven, Evert, nog wat aansterken en zo..."<br />
„Net als Hans en Grietje bij de heks," grinnikte Evert, ondanks<br />
zichzelf een beetje gepikeerd over het woord „aansterken".<br />
„Bedankt!" zei pater Piet, even met zijn vingers tegen zijn slapen<br />
tikkend. „Ik weet, dat ik niet van de schoonsten ben, maar een<br />
heks is me toch te grijs."<br />
Evert lachte en zei: „Ik voel me weer helemaal fit."<br />
Pater Piet haalde zijn schouders op. „Je moet het natuurlijk zelf<br />
weten, maar je bent volslagen idioot als je het doet."<br />
Evert ging rechtop zitten. „Nou moet je eens goed luisteren," zei<br />
hij, de pater strak aankijkend. „Je bent, zolang ik hier was, als een<br />
vader voor me geweest. Dat mag gerust wel eens gezegd worden.<br />
Maar ik begrijp werkelijk niet waarom ik gek ben als ik morgen<br />
doortippel. Stel je nou eens voor, dat Van Weghen plotseling kwam<br />
opdagen, dan moest ik evengoed verder. Nee, ik kan het beter op<br />
mijn eentje doen. Ik kan dan mijn eigen tempo bepalen. Een dagje<br />
rustig lopen en ik ben in Kombjeti. Zou ik daar uitgeput aankomen,<br />
dan kan ik er altijd een dag of wat blijven hangen om weer<br />
bij te komen, zeg nou zelf."<br />
90
Pater Piet trok zijn wenkbrauwen op. „Ik heb het allang afgeleerd<br />
iemand, die eigenwijs is, tot andere gedachten te brengen. In jouw<br />
plaats wachtte ik nog een weekje, maar je moet het natuurlijk zelf<br />
weten. Als jij wat in je hoofd hebt..."<br />
„... heb ik het niet in mijn schoenen," zei Evert tevreden.<br />
Het liep al tegen donker, toen hij afscheid nam van pater Piet, de<br />
vrolijke, vaderlijke vriend, de onvermoeibare zwoeger in de wijngaard,<br />
die de Here hem te verzorgen had aangewezen. „En doe<br />
de groeten aan de concurrentie," zei hij lachend, „vergeet ze niet,<br />
Evert. Vooral aan dominee Paalman, da's een reuze geschikte peer<br />
en we hebben wat afgelachen samen, toen ik hem een paar maanden<br />
geleden in Kota Baroe trof."<br />
Evert liep langzaam tussen de kamponghuizen door, de heuvel van<br />
de missie af en klom naar boven, naar het posthuis, waar Papoea<br />
Poesjie de barang voor de tournee al bijna had ingepakt. Een week<br />
geleden had Evert zijn bediende Hermannus naar zijn kampong<br />
teruggestuurd, omdat hij hele dagen in de oetan zat en er nooit was<br />
als Evert hem nodig had. Hij had het, zoals pater Piet het uitdrukte,<br />
wel van eieren gemaakt. Hermannus was half-huilend en<br />
met een boos, donker gezicht de oetan ingelopen, terug naar Arso.<br />
De zwaarste straf was wel, dat hij nu zijn plaats op de politieschool<br />
in Kota Baroe verbeurd had en het was Hermannus' grootste<br />
ambitie geweest daar ooit te komen. Poesjie, zijn opvolger, was een<br />
beste jongen; goedig, wat dom en langzaam, maar uiterst gewillig.<br />
Evert geloofde, dat hij het met Poesjie voor de rest van de tournee<br />
best zou kunnen stellen.<br />
III<br />
1 ot Wembi was er iets geweest, wat met wat goede wil en fantasie<br />
een weg genoemd kon worden. Voorbij Wembi, in de richting van<br />
Kombjeti, kon zelfs de verbeeldingrijkste optimist geen weg ont-<br />
91
dekken. Waar zij over liepen was een Papoea-pad, niet meer dan<br />
een platgetrapte streep gras en struiken, die zich tussen de bomen<br />
en over de boomwortels slingerde, door kali's liep, opkroop tegen<br />
steile hellingen langs en over enorme rotsblokken, die er lagen als<br />
had een reuzenhand hen in een woede-aanval als dobbelstenen op<br />
de wereld geworpen. Naar Kombjeti was het een onafgebroken beklimmen<br />
van bergen, gevolgd door levensgevaarlijke afdalingen<br />
langs gladde, algenbegroeide rotsen, met de volgende, nog hogere<br />
berg als een dreigende schaduw voor zich.<br />
Evert liep, zoals hij van plan was geweest te lopen: rustig en langzaam.<br />
Hij had uitgerekend, dat hij in dit tempo, met rustpauzen om<br />
het uur, voor donker in Kombjeti zou aankomen. Er was geen<br />
enkele reden om zich te haasten. Trouwens, daar waren de berghellingen<br />
te steil en het Papoea-pad te onbegaanbaar voor. Het was<br />
een uitputtend klimmen over gladde, natte boomstronken en hoge<br />
rotsblokken, wier scherpe kanten hem zijn handen en knieën pijnlijk<br />
verwondden.<br />
Toch ervoer hij het vermoeiende klimmen en het uiterst gevaarlijke<br />
afdalen als een bevrijding na de nachtmerrie van de wondkoortsen,<br />
de wurgende angst-nachten en de tomeloze bandjir in<br />
kampong Almin. Hij had nu weer een doel voor ogen. Het was het<br />
positieve, na het wachten op herstel in Wembi.<br />
Met een grijns van spot dacht hij aan de woorden van pater Piet:<br />
„Je moest maar hier blijven om aan te sterken!" — Hij zal bedoeld<br />
hebben: om vetgemest te worden.<br />
Ja, de inspannende activiteit van de bergtocht was heerlijk. De<br />
uren vlogen voorbij en de vermoeienissen wogen maar half zo<br />
zwaar als vroeger.<br />
Toen hij aan de vlakke oever van de Deoer-kali halt hield voor het<br />
middagmaal, ontdekte hij, dat zijn rechterschoen van de hak tot<br />
aan het puntje van zijn zool gescheurd was. Het ongelijke bergterrein,<br />
met de afschuwelijk scherpe rotsblokken, was zelfs te veel<br />
92
voor stevige schoenen als de zijne. Hij zat er een tijdje mee in zijn<br />
hand en verwisselde ze toen, met een zucht, voor een paar linnen<br />
sluipschoenen. — Nu kan ik net zo goed op mijn blote voeten gaan<br />
lopen, dacht hij en hij hoopte vurig, dat ze het toch nog even zouden<br />
uithouden. Er zat anders niet veel meer op dan zich tot Waris<br />
te laten dragen.<br />
— Maar als dat de enige tegenslag is tot Kombjeti, mag ik niet<br />
mopperen, dacht hij, terwijl hij, aan de bruisende kali gezeten, de<br />
sago-koekjes, geweekt in klappermelk, verorberde. — Helemaal<br />
zonder narigheid zal het wel niet lukken.<br />
Hij merkte, dat hij zich het gematigde pessimisme van een ervaren<br />
oetanloper reeds eigen begon te maken.<br />
Na het eten ging hij verder, de kali over, de zoveelste berghelling<br />
op. Hij vorderde sneller dan hij dacht en ruim drie uur voor zijn<br />
berekening bereikte hij Kombjeti.<br />
Hij werd opgewacht door de korano, een oude man met een pokdalig<br />
gezicht en ruwe, grijze baardstoppels rond de kin. Hij had<br />
een lange, puntige neus, die bijna zijn bovenlip raakte. Hij sprak<br />
geen woord Maleis. Poesjie werd er bij geroepen om als tolk op te<br />
treden, doch met diens geringe talenkennis en langzaam begrip<br />
duurde het geruime tijd, voor Evert en de korano enigermate van<br />
elkanders bedoelingen op de hoogte waren. De korano bracht hem<br />
naar het posthuis, dat op een afgelegen heuvel was gebouwd. Het<br />
was een wrakke bamboehut, die aan alle kanten kraakte en kreunde<br />
als stond zij op het punt van instorten. Het mandihok zakte in<br />
elkaar, zodra Evert het betrad. Het water moest door de vrouwen<br />
van de kampong de heuvel op worden gebracht in kleine bademmers.<br />
Het was vies, stinkend, grijs water. Van enige verfrissing<br />
bij het baden was geen sprake.<br />
Evert stond voor het posthuis en rookte een sigaret. De heuvel,<br />
waarop hij stond, lag laag in een nauwe ring van hoge, dicht beboste<br />
bergen. De toppen staken in dichte, laaghangende wolken-<br />
93
massa's, die in slierten de hellingen afrolden en als zwevende, witte<br />
gewaden boven de bomen hingen.<br />
Beneden in de kampong krijste een kind...<br />
IV<br />
JVombjeti danste ...<br />
Maanden tevoren waren de mannen van de kampons? de bossen ingetrokken<br />
om eten te verzamelen voor het feest. Sago-palmen vielen<br />
onder het kappend geweld van hun scherpe bijlen krakend<br />
door de oetan en wilde varkens zakten dof-rochelend door hun<br />
voorpoten en stierven onder de snelle flits van pijlen. Het voedsel<br />
werd de kampong ingedragen en opgetast. Sago-koeken en hompen<br />
gebrand varkensvlees, het eten voor de genodigden — en wee hem,<br />
die het wagen durfde geen acht op een uitnodiging te slaan! — en<br />
de kampongbevolking.<br />
Het terrein voor het heilige huis, een paar honderd meter buiten de<br />
kampong gelegen, werd schoongekapt en aangestampt. Dagenlang<br />
bonsden de stampers tussen de uitgespreide benen der vrouwen,<br />
totdat de bodem zo hard als gebakken leem was geworden.<br />
Onder het stampen door hadden zij, met schuwe eerbied en vrees<br />
in hun ogen, gezien hoe de mannen rond het sacrale huis een pagger<br />
van sago-bladeren hadden opgetrokken. Zij wisten het: achter<br />
deze beschutting maken de mannen zich gereed voor de dans. In<br />
de dans zullen zij niet langer onze mannen zijn, doch jiemsa, de<br />
geesten van onze voorvaderen. Vloek en dood komen over ons, zo<br />
wij hen als mannen en niet als geesten herkennen. Onze mannen<br />
worden jiemsa, hadden zij gepeinsd, — jiemsa of jejonggoewai,<br />
aofrai of janges, dansende geesten in ons midden. Dat de vruchtbaarheid<br />
over ons komen moge...<br />
Kombjeti danste...<br />
94
De schelle, krijsende kreten van de dansenden stegen omhoog,<br />
boven de bomen uit tegen de bergen op. Zij weerkaatsten in duizenden<br />
echo's.<br />
„Wah ... Wah ... Wah ..."<br />
De donkere tonen der kaio foef, de dikke, houten fluiten, pijpten<br />
dof de ondertonen, de trommen dreunden in eindeloze rhythmiek.<br />
Het golfde bonzend door de kampong. Uren achtereen, van het<br />
ogenblik dat het licht nog nauwelijks aan de oosterkim geboren<br />
was, tot ver voorbij de schemer, als de duisternis in kille kou de<br />
hitte van de dag had weggespoeld. Uren achtereen, weken aan één<br />
stuk, één ononderbroken rhythme, uit de diepste diepten der oerinstincten<br />
opstijgend en naar buiten berstend in een schier nimmer<br />
eindigende orgie van gebaar en klank.<br />
Kombjeti danste...<br />
Mensen werden tot geesten, angstaanjagend in de grimmige maskering<br />
van hun lichamen, uitbundig getooid met de felle kleuren<br />
van duizenden vogelveren. Rondom stond de eeuwig groene muur<br />
van de oetan, mysterieus reliëf verlenend aan de demonie van haar<br />
wezen. De geesten dansten de eeuwenoude passen, die ziekte, dood<br />
en onvruchtbaarheid verbeeldden in duivelse bedreigingen. Zij waren<br />
het tot leven gewekte oerwoud.<br />
Kombjeti danste ...<br />
In lange rijen stonden de mannen naast elkaar. Op het hoofd een<br />
lange rotanstok, omwonden met de zwarte, harige veren van de<br />
casuaris, gekroond met de wit-gele, gouden schoonheid van de<br />
staart van de paradijsvogel, de boeroeng koening, de koningsvogel<br />
van de oetan. Daar omheen een raam van rotan, waaraan het hele<br />
weergaloze kleurenpalet van Nieuw-Guinea's vogelwereld bloosde,<br />
afgestoken met lange haneveren, omzoomd met snoeren oranje<br />
kaibons en djoeroeks. Aan de uiteinden hingen in zware trossen de<br />
dikke veren der kroonduiven en jaarvogels.<br />
Kombjeti danste...<br />
95
De gezichten der mannen waren verborgen achter de van touw<br />
gevlochten maskers, bizar beschilderd in een bonte wirwar van<br />
kleuren en lijnen. Dikke snoeren vruchten hingen aan de hals, langs<br />
het lichaam, tot op de borst, die, zoals het hele lichaam, met rode<br />
en zwarte ruiten, verdeeld met witte strepen, was beschilderd. Om<br />
het middel spande een nauw snoer van schelpen en varkenstanden,<br />
waar onder het dansen de kleurig beschilderde peniskoker met<br />
droge, korte tikjes tegenaan stootte. Van de armen hingen, in brede<br />
gordijnen, lange grasvezels omlaag. De benen en armen waren<br />
overal omspannen door banden met varkenstanden en belletjes en<br />
schelpjes. Het maakte een tinkelend geluid, dat in zijn massa juist<br />
niet teloor ging in de orgie van lawaai rondom.<br />
Kombjeti danste...<br />
De demonen sprongen, hoog opverend, van het ene been op het<br />
andere. Ze maakten drie passen voor- en drie passen achteruit en<br />
sprongen weer, terwijl zij zich omdraaiden. Zij kreten hoog-gillend<br />
en zonder enige afwisseling: „Wah ...! Wah...! Wah ...!", een<br />
monotoon krijsen op het primitieve leitmotiv van het ongebonden<br />
bosleven.<br />
Kombjeti danste...<br />
De vrouwen dansten in twee rijen voor en achter de mannen mee.<br />
Zij waren on versierd. Zij droegen alleen een schaamschortje en in<br />
•de oren lange varkenstanden en benen ringen. Op iedere rug<br />
bengelde een stokje, dat met een vezel aan het voorhoofd was vastgebonden.<br />
Aan het stokje waren veren, tanden en belletjes bevestigd,<br />
die heen en weer wipten en tinkelden in de eentonige<br />
cadans van het bewegende lichaam. De hoofdvrouw hield een doek<br />
boven haar hoofd als afweermiddel tegen de bedreigingen der<br />
demonen, die op haar aan dansten. Zij mochten hun eigen mannen<br />
niet herkennen. Zij zouden aan stukken worden gescheurd en hun<br />
lichaamsdelen zouden worden verspreid, als zij ook maar met het<br />
geringste teken lieten blijken, dat zij wisten, wie er achter de af-<br />
$6
grijselijke maskers verborgen zaten. Zij trachtten de geesten te verdrijven<br />
en dansten, terwijl zij lange, harde schreeuwen de lucht instootten.<br />
Kombjeti danste...<br />
Tussen de dansers zwermden kleine, pikzwarte varkentjes, de<br />
jongen van de voor het feest geschoten moederdieren. Kinderen<br />
hingen aan de lichamen der moeders vastgebonden en werden gezoogd,<br />
terwijl de vrouwen extatisch de dansbewegingen maakten.<br />
Urenlang dansten zij zonder ophouden en zonder een spoor van<br />
vermoeidheid, zonder afwisseling van thema, zonder variaties.<br />
„Wah...! Wah...! Wah...!"<br />
Evert Caldenhove onderging de dans-orgie der Papoea's in het<br />
begin met de nieuwsgierige belangstelling van een toerist, die<br />
Marken of Volendam een bezoek brengt. Later werd hij gegrepen<br />
door de demonie van de beweging en het rhythme en ten slotte<br />
werd het een obsessie voor hem.<br />
Hij zat aan de rand van het dansterrein en hij had het gevoel of de<br />
satan zelf rond hem sloop. In onderbewuste afweer tekende hij<br />
met een rotanstokje een cirkel rond zich in de aarde. Hij zat in die<br />
cirkel als op een eiland in een woedende oceaan. De dansers merkten<br />
hem niet op. Zij zagen hem wel, maar hij was hun volkomen<br />
onverschillig. De dans doorschokte hun lichamen, deed hen rijzen<br />
tot ongekende hoogten van extase. De aarde zelf scheen te bewegen,<br />
de oetan rondom trilde groen, de hemel golfde als vervuld<br />
van een compacte massa duivels en demonen, zwierend en<br />
zwaaiend op de cadans van het eeuwige rhythme. Het was een<br />
heksensabbat.<br />
Het boeiende in het schouwspel, de kermesse héroique, zoals bij<br />
het in het begin had opgevat, maakte plaats voor een benauwenis,<br />
die hem ten slotte op de vlucht dreef.<br />
Hij sliep slecht die nacht, telkens opschrikkend uit zijn slaap,<br />
97
direct weer overvallen door het gillen der dansers en het eentonige<br />
pijpen van de kaio foef. Hij verzette zich drie dagen lang tegen de<br />
macht van het rhythme en besloot toen hals-over-kop te vertrekken.<br />
Er lagen nog enkele zware dagmarsen vóór hem naar Waris.<br />
Maar Kombjeti bleef dansen ...<br />
98
ZESDE HOOFDSTUK<br />
I<br />
X oen hij 's morgens om zes uur bij de barang voor het posthuis<br />
stond, gereed om te vertrekken, was er geen drager te bekennen.<br />
In de kampong, op de heuvel tegenover hem, raasde het dansfeest,<br />
het posthuis omspoelend met de eindeloze golfslag van het hoogopgierend<br />
„Wah ...! Wah...! Wah...!"<br />
Er trok een boze rimpel tussen zijn wenkbrauwen en hij gaf Poesjie<br />
bevel de kampong in te gaan om de dragers op te halen. Hij keek<br />
de jongen na, toen deze zich langs de heuvelhelling omlaag repte<br />
en ging op een barang-blik zitten. Hij stak een sigaret op, maar<br />
na een paar trekken gooide hij haar weg. — Niet roken, dacht hij.<br />
— Direct zit ik in de bergen achter mijn adem.<br />
Hij had wel gemerkt, dat het roken invloed had op het tempo,<br />
waarmee hij liep en het had hem veel wilskracht gekost het te beperken<br />
tot een paar sigaretten 's avonds, als hij in het bivak was<br />
aangekomen. Vooral 's morgens was het niet gemakkelijk. Aan de<br />
ene kant was het een gewoonte en aan de andere kant vond hij het<br />
prettig op zijn nuchtere maag, met langzame trekken, van zijn<br />
sigaret te genieten.<br />
Poesjie kwam naar boven klauteren. Hij keek als een angstige hond,<br />
die een pak slaag verwacht. Hij meldde met een zacht, benepen<br />
stemmetje, dat de dragers nog lagen te slapen.<br />
99
Evert sprong op. „Heb je ze dan niet uit hun bed getrapt?" riep hij<br />
boos.<br />
„Ze waren moe, toean. Zó moe. Ze hebben gedanst..."<br />
„Niks mee te maken!"<br />
Evert deed een stap vooruit. „Haal de korano! Direct!"<br />
Poesjie maakte zich als een haas uit de voeten.<br />
— Dat ook nog, dacht Evert wrevelig, terwijl hij zich weer op het<br />
barang-blik liet zakken. — De heren liggen nog op één oor, moe van<br />
het dansen ...<br />
„Wah...! Wah...! Wah...!" dreunde het uit de kampong.<br />
Het geluid ergerde hem ineens, het wekte zelfs weerzin in hem op.<br />
De korano kwam buiten adem de heuvel ophollen.<br />
„Toean..."<br />
Evert stond op. „Waar zijn die snertkerels?" schreeuwde hij en hij<br />
hield zijn horloge onder de neus van de korano. „Halfzeven is het!<br />
Zie je het? Halfzeven!"<br />
De korano knikte ijverig, hoewel hij in zijn leven nog nooit een<br />
horloge had gezien, laat staan dat hij wist wat het was. Hij kroop in<br />
zijn schulp voor de woedende blik van Evert. Hij kende de toean<br />
niet meer terug, nu hij diens vriendelijke glimlach miste. De dragers<br />
waren er niet, ja, dat was vervelend. Met een vergoelijkend<br />
gebaar legde hij bei zijn handen tegen zijn wang en knikte zijn<br />
hoofd opzij. „Koelie tidoer," zei hij langzaam. „Mwrrrrrr...<br />
Mwrrrrrr..." Hij snorkte. „Dansa... dansa!" voegde hij er nog<br />
verduidelijkend aan toe.<br />
„Ga ze halen!!" bulderde Evert en tegelijkertijd had hij het idee,<br />
dat hij zich op een geweldige manier stond aan te stellen. Die opgeschroefde,<br />
kunstmatige woede ging hem niet goed af. Ergens in<br />
hem verzette er zich iets tegen. „Je speelt maar behoorlijk op je<br />
poot," had Van Weghen gezegd. „Als je je als een halve zachte gedraagt,<br />
zien ze dat heus niet als een te waarderen vriendelijkheid<br />
van jouw kant, maar als een teken van zwakheid. Denk daar aan,<br />
100
als je niet halverwege in de oetan wilt blijven steken om te verkommeren!"<br />
Het was misschien wel zo. Zelfs de zachtzinnige pater<br />
Piet moest af en toe met enige verheffing van stem spreken als hij<br />
iets gedaan wilde hebben. Maar ideaal vond Evert het niet.<br />
„Het zijn geschikte jongens," had Van Weghen gezegd, „maar ze<br />
hebben de kuren van kinderen en zonder koloniaal op te treden<br />
moet je ze af en toe wel laten weten, dat je er ook nog bent. Kijk,<br />
je kunt het die lui niet uitleggen, dat je hier niet bent gekomen om<br />
van ze te profiteren. Mijn hemel! Profiteren kun je overal ter<br />
wereld beter doen dan op Nieuw-Guinea. Wij hebben hier een<br />
taak. Een hele bevolking dient uit het stenen tijdperk naar boven<br />
gehaald te worden en zachte heelmeesters maken stinkende<br />
wonden."<br />
Terwijl de korano, gevolgd door Poesjie, de heuvel afholde om de<br />
dragers, die tot diep in de nacht hadden gedanst en nu doodop op<br />
hun tampatjes lagen te snorken, te porren, ging Evert ondanks alles<br />
glimlachend zitten. De situatie, waarin hij verkeerde, deed hem<br />
denken aan een zijner kennissen, die eens zijn zoontje behoorlijk<br />
onder handen had genomen, omdat hij op straat was blijven spelen,<br />
in plaats van naar huis te komen voor het avondeten. — Het zijn<br />
kinderen, dacht hij. — En je kunt van ze gaan houden, beweerde<br />
pater Piet. Alleen liefde kan hier iets bereiken, zei hij. Liefde betekent<br />
ook strengheid op zijn tijd. Er is zo ontzettend veel van ze<br />
te maken...<br />
De dragers kwamen langzaam de heuvel op en stonden even later<br />
voor hem met wezenloze slaapgezichten. Hij zag wel in, dat het<br />
weinig zin zou hebben de kerels nog eens extra de huid vol te<br />
schelden. Zwijgend wees hij op de barang.<br />
Zij bukten zich en bonden de pakken met de vezelbanden rond hun<br />
voorhoofd op hun rug en liepen in ganzepas achter elkaar de<br />
oetan in.<br />
De korano stond er bij met een uitdrukkingloos gezicht. Hij was<br />
101
met zijn gedachten bij het feest, dat met onverminderde geestdrift<br />
verder ging. Het was meer plicht, dan vriendelijkheid, dat hij bij<br />
Evert's vertrek aanwezig was.<br />
Evert liep met Poesjie achter de dragers aan het smalle modderpad<br />
op de oetan in. Hij had nog geen honderd meter gelopen toen hij<br />
iemand achter zich aan hoorde komen. Hij stond stil en draaide<br />
zich om. Even later dook er een Papoea-meisje uit het groen op. De<br />
meisjes uit de kampong kreeg hij weinig te zien, omdat zij door de<br />
ouders tot haar huwelijk binnenshuis worden gehouden en alleen<br />
buiten mogen voor wat licht werk.<br />
Het meisje boog even schuchter in zijn richting, schoof toen schuw<br />
langs hem heen naar Poesjie en sprak met hem in een dialect, dat<br />
voor Evert alleen maar uit medeklinkers scheen te bestaan. Zij gaf<br />
de jongen een pakje geroosterde bananen en sago-koekjes in bladeren<br />
verpakt, en rende toen als een hinde terug de oetan door<br />
naar de kampong. Af en toe kreet zij luid en doordringend en<br />
Poesjie antwoordde, ook toen zij allang niet meer te horen was.<br />
Evert liep verder. Hij lachte naar zijn bediende. „Was datje vrouw,<br />
Poesjie?" vroeg hij, maar hij kreeg slechts een vreemd, halfverlegen<br />
lachje ten antwoord.<br />
— Van de liefde en het huwelijk van de mensen hier zal ik wel<br />
nooit veel leren begrijpen, dacht hij. — Misschien zie ik alleen de<br />
dingen, zoals ze door de adat bepaald zijn, maar in het wezenlijke<br />
dring ik niet door.<br />
Hij herinnerde zich een gesprek, dat hij eens, op een avond in Kota<br />
Baroe, met Van Weghen had gehad. „Dat zijn dingen, waar je<br />
eenvoudig niet achter kunt komen," zei hij. „Je moet begrijpen, dat<br />
wij met de Papoea alleen maar goed van gedachten kunnen wisselen<br />
als het over zuiver materiële dingen of uiterlijke verschijningsvormen<br />
gaat. De diepste gedachten en gevoelens zijn niet uit te<br />
drukken, omdat... zij die zelf niet kennen, althans zich niet gerealiseerd<br />
hebben. Wij komen er in de toekomst ook niet achter.<br />
102
Zodra de Papoea meer ontwikkeld is geworden en zijn denkwijze<br />
zich op westerse wijze oriënteert, gaat het contact met zijn lagerontwikkelde<br />
stamgenoten verloren. Hij kan zich dan niet meer<br />
voorstellen hoe hij vroeger over liefde dacht, waarschijnlijk omdat<br />
hij er in wezen nooit werkelijk bij stilstond. Er valt dus, als je het op<br />
de keper beschouwt, niet over te redeneren, Evert. De subtiliteit<br />
van het begrip liefde is alleen te vangen en te verwoorden als wij<br />
het beredeneren vanuit het standpunt en de mentaliteit van de<br />
mens, die het betreft. Wij kunnen de gedachtengang van een<br />
Papoea, over alles wat met de aantrekkingskracht der mensen te<br />
maken heeft, niet volgen. Aan de andere kant zou ik niet zomaar<br />
klakkeloos willen aanvaarden, dat het bij hen zuiver en alleen op<br />
instinct berust. Het dierlijke van de geslachtsdrift, gericht op de<br />
instandhouding van de soort, is het niet alleen. Het is meer, maar<br />
wij weten niet hoeveel meer..."<br />
Dat had Van Weghen gezegd. Daarnaast stond de adat, die bij<br />
het huwelijk werd gevolgd.<br />
Als het meisje geslachtsrijp is, wordt zij door haar familie in optocht<br />
naar het huis van haar toekomstige man gebracht. Zij loopt<br />
dan diep gebogen aan de hand van haar moeder of een oudere<br />
vrouw en wordt langs een achter-ingang het huis binnengebracht,<br />
waar zij in een donker kamertje wordt opgesloten. In het hoofdvertrek<br />
vindt de maaltijd plaats. Het gewone voedsel komt op tafel,<br />
zij het dan in wat grotere hoeveelheden dan gewoonlijk. Daarna<br />
vertrekt de familie weer, het meisje met zich meenemend. Het<br />
huwelijk is dan voltrokken, dat wil zeggen, administratief. De geslachtsdaad<br />
volgt pas weken later. Dan komen vrouwen uit de<br />
kampong naar het huis van het meisje en vragen haar mee te gaan<br />
het bos in om hout te sprokkelen. Het meisje weet tevoren wat er<br />
gaat gebeuren, want ergens onderweg zit de man tussen de struiken<br />
verborgen. Als zij voorbijkomt, springt hij te voorschijn en sleurt<br />
103
haar met zich mee de oetan in. De vrouwen rennen giechelend<br />
terug naar de kampong.<br />
„En hoewel een man, die genoeg heeft van zijn vrouw, haar zonder<br />
meer kan ruilen voor een andere uit de kampong, komt overspel<br />
nagenoeg niet voor," zei Van Weghen. „Overspel wordt met de<br />
dood gestraft. De schuldigen worden doorzeefd met pijlen, waarna<br />
hun lijken de oetan worden ingesleept. Worden er mannen of<br />
vrouwen ziek, dan laten zij hen links liggen. Sterven zij, dan is het<br />
goed. Worden ze beter, dan is het ook best. Ik ben geneigd dit niet<br />
als harteloosheid of onverschilligheid te brandmerken. De ziekte is<br />
een boze geest en de mens, die er door wordt bezeten, moet het<br />
maar alleen tegen hem uitvechten. Daar mogen de anderen zich<br />
niet mee bemoeien. Kijk, Evert, je ziet dus wel, dat je uit deze<br />
dingen moeilijk het liefdegevoel, dat wij kennen en hoogachten,<br />
kunt peuren, hoewel je het daarentegen niet zou mogen ontkennen."<br />
En Poesjie schreeuwde door de oetan en van ergens ver weg in de<br />
richting van Kombjeti antwoordde een meisje, dat hem achterna<br />
was gelopen om hem haar kleine geschenk te geven.<br />
II<br />
xien uur voor het bivak Meor viel de eerste regen. Evert had hem<br />
al van ver horen aankomen; een zacht bruisen als van een verre<br />
kali. De toppen van de bomen begonnen te wiegen en te kreunen in<br />
de aanwakkerende wind. Het licht, het groene, schemerachtige<br />
licht, dat door de bladerenmuur boven zijn hoofd wist door te<br />
dringen, verkilde en tussen de bomen en de struiken wrong zich<br />
een dikke, grijze nevel, laag dampend over de vochtige grond.<br />
En plotseling was de regen er. Hij viel niet. Hij was overal en uit<br />
alle richtingen. Hij kwam uit het oerbos zelf. De nevel verdichtte<br />
104
zich tot water, zwaar en dik, dat gierde uit de toppen der bomen<br />
en uit de ondoordringbare struiken aan de voet en langs de stammen<br />
van de bosreuzen. De regen scheen uit de grond op te springen<br />
uit duizenden bronnen.<br />
De bergen leken onherbergzamer en ruiger dan ooit tevoren. De<br />
bladeren van de bomen lagen in een meterdikke brij op de grond te<br />
rotten en maakten het lopen tot een vallend glibberen van de ene<br />
boomwortel naar de andere. Evert remde de vaart van zijn vallen<br />
aan takken en boomstammen. Handen en voeten moest hij gebruiken<br />
om bij het naar boven klauteren niet uit te glijden en neer<br />
te storten in diepe afgronden. Hij vorderde slechts een paar honderd<br />
meter per uur. Het afdalen was nog verschrikkelijker. De<br />
borrelende bladerenbrij bood geen enkel houvast aan de voeten.<br />
Het enige wat hij kon doen, was vallen van boom tot boom, van<br />
struik tot struik, zijn lichaam openschrammend en kneuzend aan<br />
scherpe doornen en hard hout.<br />
In de dalen stortten zich de berg-kali's met donderend geweld<br />
langs en over de rotsblokken naar beneden. Een landschap van een<br />
ruige, woeste schoonheid, zó groots, dat Evert zich nauwelijks kon<br />
voorstellen, dat een mens zich ooit hier gewaagd zou hebben.<br />
Maar de dragers, die voor hem uitsjouwden, zochten zeker hun<br />
weg en zij zagen paden, zo klein als het nauw zichtbare spoor van<br />
een bosdier.<br />
Toen de regen begon te vallen, verhoogden zij het tempo. Bij de<br />
afdalingen renden zij de hellingen af met een gemak en een<br />
souplesse, welke Evert hun benijdde. Zij wilden zo spoedig mogelijk<br />
bivak Meor bereiken. Daar vielen zij uitgeput op de grond,<br />
gooiden de barang van hun schouders en rolden dikke, vormloze<br />
strootjes van boven een vuurtje gedroogde bladeren. Zij hijgden<br />
en kreunden alsof zij nooit weer overeind wilden komen.<br />
Evert kwam als laatste binnen met Poesjie achter zich aan. Hij<br />
snakte naar adem van het harde lopen. Het water had hem door-<br />
105
weekt en het spoot tussen de voering van zijn kleren door in dunne,<br />
kleffe straaltjes. De hitte hing broeierig te vechten tegen de regen.<br />
Hij ging zitten en keek naar de lucht, die loodgrijs en zwaar boven<br />
hem hing. Het was duidelijk, dat de regen nog uren zou aanhouden.<br />
De dragers kwamen hem vragen of ze de nacht in het bivak mochten<br />
doorbrengen om de volgende morgen via Ampas naar Merren<br />
door te trekken. Een kort ogenblik dacht hij er over, aan hun verzoek<br />
gevolg te geven. Het was nog een vermoeiende tocht naar<br />
Ampas, urenlange klim- en daalpartijen en dat onder een steeds<br />
harder neerstromende regen. Maar toen zei hij bars, dat hij meteen<br />
doorging naar Merren. De dragers begonnen te mopperen en zelfs<br />
Poesjie kwam vragen of bij niet op zijn besluit wilde terugkomen,<br />
maar Evert schudde koppig zijn hoofd. Ze zouden direct doorlopen<br />
naar Ampas en vandaar naar Merren. Per slot van rekening was<br />
het de schuld van de dragers zelf, dat ze moe waren. Als ze niet tot<br />
diep in de nacht hadden gedanst, zouden ze nu fit geweest zijn. Hij<br />
wilde er geen rekening mee houden.<br />
„Maar ze hebben nog niet gegeten vanmorgen, toean," zei Poesjie.<br />
„Dan eten ze maar hier en dan komen ze ons maar achterna. Ik ga<br />
verder!" zei Evert wrevelig. — En je bent een lekkere doordrijver,<br />
dacht hij er achteraan. — Het is niet verstandig om die lui hier<br />
achter te laten. Tussen Meor en Ampas ligt een terreintje, waar je<br />
bleek van om je neus wordt, daar heeft zelfs pater Piet een heilig<br />
ontzag voor. Als ik nou doorloop, heb je kans, dat ze me kalm in de<br />
steek laten.<br />
Hij kwam in zoverre op zijn besluit terug, dat hij de dragers gelegenheid<br />
gaf eerst goed te eten. Maar daarna trokken ze verder,<br />
ze konden op hun kop gaan staan.<br />
Kampong Meor bestond uit zes hutten, die op de grond waren gebouwd.<br />
Het Bestuur had bevolen alle hutten op palen te bouwen,<br />
maar in Meor, waar hooguit zestig Papoea's woonden, was men<br />
106
daar nooit aan toe gekomen. Evert ontmoette de korano, een schrale<br />
man, wiens enige kennis van het Maleis bleek te bestaan uit een<br />
paar maal herhaald: „Selamat hari, toean," zodat de conversatie<br />
binnen de minuut doodviel.<br />
Na drie kwartier kwamen de dragers overeind, nog moe en niet<br />
uitgeslapen, maar tenminste verzadigd. Evert trok met Poesjie achter<br />
hen aan de kali door en liep door het regengordijn de eerste<br />
helling op. Het was vier uren lopen van Meor naar Ampas en er<br />
was geen levende ziel te bekennen. Niets wees op de aanwezigheid<br />
van mensen, behalve het smalle, nauwelijks te onderscheiden<br />
paadje, dat in de grilligste bochten door het terrein slingerde.<br />
Hij kwam slechts langzaam vooruit, maar hij zag in, dat als hij zijn<br />
tempo opvoerde, hij deze urenlange marteling onmogelijk zou kunnen<br />
volhouden. Hij trachtte tijd en vermoeidheid te bevechten door<br />
zich te verbeelden, dat Heleen uit Holland was gekomen en in<br />
Kota Baroe op hem wachtte.<br />
De Amerikanen hadden in Kota Baroe huizen gebouwd, houten<br />
keten met een geprojecteerde levensduur van twee jaar; typische<br />
geringschatting van een in overvloed levend volk voor het materiaal,<br />
want de huizen stonden er nog steeds. Het was Evert opgevallen,<br />
dat zo'n primitieve behuizing met wat eenvoudige middelen<br />
bewoonbaar en gezellig gemaakt kon worden. Het zachte,<br />
vriendelijke licht van een schemerlamp, een paar gemakkelijke<br />
rotanstoelen, vrolijk-frisse gordijntjes, een aardig pulletje met bloemen<br />
... het verried de zorgende hand van een vrouw. Zo'n huisje<br />
werd een oase van rust en intimiteit. Hij meesmuilde bij de gedachte,<br />
dat zijn verlangen naar rust de eerstvolgende jaren belichaamd<br />
zou zijn in zo'n houten keetje, waarbinnen hij vergeten<br />
kon, dat hij maandenlang gevochten had met de barnende krachten<br />
ener verlaten en woeste natuur. Hij verlangde naar een klamboekamer,<br />
naar een taf ellaken, helder wit voor het ontbijt gespreid en<br />
hij stelde zich voor, dat hij eten zou van echte borden en drinken<br />
107
uit echte kopjes. Het gedeukte etensblik en de veldfles waren er<br />
iedere keer weer even zovele bewijzen van hoever hij van de beschaving<br />
verwijderd was. Hij had er zich op betrapt, dat hij in de<br />
kleine dingen, zoals scheren en wassen en het gebruik van een lepel<br />
bij het eten, vocht tegen de degeneratie van het oerwoud. Hij wist,<br />
dat er niet veel voor nodig was te zakken tot het peil, waarop voor<br />
de oorlog zoveel kolonialen terecht waren gekomen, die ten slotte<br />
apathisch op de rand van de kampong te leven kwamen. De gedachte<br />
aan Kota Baroe, dat hem nu voorkwam als een hypermoderne<br />
stad met alle mogelijk denkbare luxe en oomfort, was<br />
zijn wapen tegen het verpauperen. Maar hij had ook geleerd, dat<br />
een man met weinig tevreden kan zijn: een bed om op te slapen,<br />
een etensblik als bord, een veldfles als beker en een sigaret van inlandse<br />
tabak, dikwijls in gewoon schrijfpapier gedraaid. Hij had de<br />
kleine vreugde leren smaken, die een kop gloeiend hete koffie zonder<br />
melk en suiker hem gaf en hij voelde zich 's avonds, als hij na<br />
het wassen een schone, maar bijna tot de draad versleten broek<br />
aantrok, in gala.<br />
Hij begon zich af te vragen of hij, na zijn terugkeer in Kota Baroe,<br />
de dingen, die hij vroeger als vanzelfsprekend had aanvaard, zou<br />
gaan her-waarderen en op hogere waarde schatten. Waarschijnlijk<br />
zou hij dat in het begin doen, maar later, als het gewone leven hem<br />
weer in zijn sleur meesleepte, zou het vervlakken en dan ... zou<br />
hij weer heimwee krijgen naar de oetan.<br />
Evert Caldenhove begon zich te realiseren, dat het bestaan van<br />
controleur bij het Binnenlands Bestuur hem danig in zijn ban begon<br />
te krijgen. Het zou meer worden dan een tournee door de<br />
binnenlanden.<br />
Het oerwoud, de mensen, die er hun primitieve existentie hadden<br />
en de enorme mogelijkheden, die er waren, fascineerden hem. Hij<br />
zou een leven krijgen, dat in werkelijkheid tournee was. Een kringloop<br />
van beschaving naar de rimboe, van rimboe naar beschaving<br />
108
en beide zouden de rust en de zekerheid van zijn bestaan uitmaken.<br />
Toen hij ten slotte drijfnat neerzakte op het bivak Ampas, was hij<br />
niet zo uitgeput als hij gevreesd had, na de verhalen van pater Piet<br />
over het terrein, dat hij achter de rug had. Het was hondenweer,<br />
maar tot zijn eigen verbazing had hij nog energie genoeg om na<br />
een korte rust door te trekken naar Merren. De slechte toestand,<br />
waarin het bivak van Ampas verkeerde, werkte wel aan dat besluit<br />
mee. De hut, waarin hij een onderkomen zocht, was zo lek als een<br />
mandje. Het water droop aan alle kanten door de atap heen.<br />
Tot Merren was het drie kwartier, maar hij rende en sprong door<br />
de gutsende regenvlagen en haalde het binnen een half uur.<br />
III<br />
De regen loeide oorverdovend door de avond en overstemde de<br />
koorzang der krekels en vermengde zich met het donderend bruisen<br />
van de Pambar-kali, die over de aarde golfde, het oerbos spoelend<br />
in een schuimende vloed.<br />
Maar in het bivak zelf was het droog. Het overhangende dak bood<br />
voldoende beschutting tegen de vlagende regen en de wanden van<br />
pisangbladeren en bamboe hielden de gierende wind verre.<br />
Evert's drijfnatte kleren hingen over een balk te drogen en werden<br />
stijf en grijs-grauw van de opdrogende modder.<br />
Hij had zich gewassen in de kali en als een uitdaging naar de gutsende<br />
regen een smetteloos-witte broek aangetrokken. Zijn rijst<br />
hing te pruttelen in een potje boven het vuur, dat hij vlak naast<br />
zijn hangmat had laten aanleggen, omdat de ene deken, waarover<br />
hij beschikte, te weinig beschutting bood tegen de koude, die verraderlijk<br />
met de regen en de wind meegolfde.<br />
De dragers zaten in de bijgebouwen. Hij kon de gebogen, zwarte<br />
109
silhouetten van hun lichamen zien afsteken tegen de flakkerende<br />
lichtschijn van het vuurtje, waar omheen zij gezeten waren.<br />
De regen, die met kletterend lawaai op het atapdak neerranselde,<br />
kreeg nu iets gezelligs, iets troostends. Het dak en de wanden van<br />
de hut bouwden zich rondom hem en het water streek er overheen,<br />
de intimiteit van het vertrek verdichtend tot een behaaglijk vertoeven.<br />
Evert lag met gesloten ogen, zich koesterend aan de<br />
warmte van het vuur. Hij hoorde het zachte gekletter van eetgerei,<br />
waarmee Poesjie bezig was en hij verbeeldde zich in een gemakkelijke<br />
fauteuil te zitten. Vlak naast hem brandde de haard...<br />
Hij was in de kamer, die hij tijdens zijn studententijd in Amsterdam<br />
had bewoond. Een grote kamer op de vierde verdieping van een<br />
oud grachtenhuis. Hij lag lui met zijn benen over de rand van de<br />
fauteuil en rondom hem was een zachte warmte met de geur van<br />
zoete tabak. Buiten was de regen, het leven van de stad dempend,<br />
met als enige speelsheid in het gestage vallen van het water het<br />
tintelende spel van plenzende waterdroppels in het donkere grachtenwater,<br />
waar de weerschijn der lantaarns duizenden malen werd<br />
gebroken en vervormd tot grillige lijnen en punten. Het was heerlijk<br />
zo te zitten in een van regen vervulde avond. Hij hing, zonder<br />
gedachten, in zijn stoel en luisterde naar de geluiden.<br />
Soms kon hij plotseling oprijzen, zijn jas aantrekken en met een<br />
oude hoed achter op zijn hoofd gedrukt de deur uitlopen, de regen<br />
in, de grachten langs helemaal tot aan het IJ, waar de beslotenheid<br />
van de stadsregen plaats maakte voor de ruwe, uit de vlakke polder<br />
aanbolderende wind, die hem de regen recht in het gezicht woei<br />
met duizend speldeprikken.<br />
Soms ook ging hij naar Heleen en haalde haar op voor een wandeling.<br />
Dan liepen zij samen door de natte avond, dicht langs de<br />
huizen, die hoog en donker boven hen oprezen. In het donker<br />
waren de huizen anders dan overdag. Des avonds waren zij in<br />
zichzelf gekeerd, besloten en vol zwarte afweer. En toch leefden er<br />
110
achter hun muren mensen. Het was prettig te fantaseren, wie er<br />
woonden en de kaleidoscoop van hun levens te verzinnen.<br />
Zaterdagsavonds stonden de werkers van het Leger des Heils bij de<br />
Westerkerk. De regen deed hen donker glimmen. Hun zingende<br />
stemmen klonken hoog en ijl door de natte avond. Het koper van<br />
hun muziekinstrumenten vlamde kil in het licht van de straatlantaarns.<br />
Een langsgierende tram duwde hun gezang weg in het<br />
ratelen van de wagens. De takken van de bomen dropen met uitgespreide<br />
vingers boven hen. De duisternis onder de bomen sloeg<br />
dood tegen de hoge muren van de kerk.<br />
De regen viel...<br />
De regen bracht Evert terug naar het bivak Merren. — Morgenochtend<br />
om vijf uur vertrek ik met mijn zeven dragers, dacht hij. —<br />
De laatste etappe naar Waris ...<br />
Dat was de werkelijkheid, maar de regen vlaagde hem heen en<br />
weer in de tijdloosheid van verleden naar heden en weer terug. Hij<br />
lag languit achterover in zijn hangmat en hij liet zich meevoeren in<br />
een behaaglijke willoosheid. Het verleden was nog nooit zo sterk<br />
aan hem opgedrongen als nu. Van het ogenblik af, dat hij de tournee<br />
begon, was het verleden iets onwerkelijks geweest, iets, waarvan<br />
hij zich nauwelijks kon voorstellen, dat het ooit een realiteit in<br />
zijn leven geweest was.<br />
— Misschien is het een teken, dat ik de oetan de baas ben gebleven,<br />
peinsde hij. — Ik herleef als Evert Caldenhove, die vroeger in Holland<br />
woonde en een eigen omgeving had en tegelijk ben ik Evert<br />
Caldenhove, het eilandje middenin een eindeloze oetan-oceaan. Ik<br />
sta op de drempel tussen wereld en oer-natuur en ik keer terug<br />
naar het verleden, naar de werkelijkheid van een eigen, vertrouwd<br />
leven. Doe ik dit om mijn eenzaamheid af te reageren? Is het een<br />
reactie op de vermoeienissen van de afgelopen uren, waarin ik over<br />
berghellingen glibberde? Of is het een begin naar mijn eigen evenwicht,<br />
dat balanceert tussen wereld en oetan? Groei ik boven beide<br />
111
uit...? Keer ik als mens terug naar mijn geestelijk niveau, zoals de<br />
kompasnaald zich steeds naar het noorden keert?<br />
De regen bruiste op het atapdak en hij liep door de stad met opgeslagen<br />
kraag, de handen diep in de zakken van zijn regenjas en<br />
zijn pijp, met af en toe een waaiende vonk, in zijn mond.<br />
De trams waren broeierig; er hing een muffe stank van natte<br />
regenkleren. De mensen hadden bleke gezichten en starende ogen.<br />
Uit de kroegen schetterde muziek. De verlichte winkel-etalages<br />
weerkaatsten rood, groen en helder wit op de natte trottoirs. Een<br />
hoge lichtreclame trilde over het asphalt. Langs hem heen liepen<br />
de duistere gestalten van mensen, sommige als grote vleermuizen<br />
onder zwarte parapluies. Een ver carillon rinkelde natte klanken<br />
over de verregende stad, die was uiteengevallen in duizenden<br />
aparte wereldjes, gescheiden door de regen, die ruiste ...<br />
Poesjie stond voor hem met een kop gloeiende koffie. De schakel<br />
met het verleden brak in een nieuwe, oorverdovende roffel van het<br />
water op het dak van het posthuis in bivak Merren.<br />
De nacht hing dik, log en nat over de wereld...<br />
IV<br />
JEvert schrok wakker. Hij ging rechtop zitten. Onafgebroken bulderde<br />
de regen rond de hut. Het was koud. Hij huiverde onder<br />
zijn deken. Zijn vuurtje was uitgegaan en het vertrek was vol<br />
schimmige schaduwen, waarvan hij zich verbeeldde, dat zij bewogen<br />
als hij er lang naar keek. Hij liet zich uit zijn hangmat zakken<br />
en schuifelde naar de deur. Buiten lagen de vuurtjes van de<br />
dragers onder het afdak na te gloeien in zachte sprankelingen rood<br />
vuur. Vlak voor de galerij hoorde hij een zacht kraken. Er bewoog<br />
zich daar iets. Voorzichtig liep hij verder, totdat hij bijna de regenvlagen<br />
middenin zijn gezicht voelde. In het bijna uitgedoofde vuur<br />
112
lag een varken. Het nam in de halve duisternis enorme afmetingen<br />
aan. Het was een kolos van een zwijn, zacht neerliggend in de<br />
warmte van het stervende vuur.<br />
Evert draaide zich om en zocht in het posthuis op de tast zijn<br />
karabijn en kwam terug naar de voorgalerij. Hij wipte de veiligheidspal<br />
om. Het tintelde in zijn bloed, toen hij het geweer ophief<br />
en aanlegde. Hij kon de kop van het varken niet onderscheiden en<br />
hij besloot snel twee kogels na elkaar af te vuren. Zo'n kans kreeg<br />
hij niet iedere dag. Hij spreidde zijn benen om stevig te staan op<br />
het doorzwiepende bamboe van de voorgalerij.<br />
De haan sloeg over met een droog, tikkend geluidje. Verder gebeurde<br />
er niets.<br />
Het varken stoof overeind, rende log een twintig meter, draaide<br />
zich toen om en knorde boos.<br />
Evert beet zijn tanden op elkaar en vuurde weer, maar ook de<br />
tweede patroon weigerde. — Nat geworden! dacht hij teleurgesteld<br />
en holde naar binnen om Poesjie's geweer te pakken, een onhandelbaar<br />
gevaarte uit de tijd van de Jappen.<br />
De jongen werd wakker en volgde hem naar buiten, maar toen hij<br />
opnieuw aanlegde, drukte Poesjie de loop omlaag. „Tida tembak,<br />
toean!" siste hij verschrikt. „Niet schieten! Het is het varken van<br />
de korano."<br />
Het varken knorde misnoegd, liet zich in de modder zakken en<br />
werd één met de duisternis.<br />
Evert staarde zijn bediende een ogenblik verbluft aan en begon<br />
toen te lachen. „Ben ik even blij, dat mijn karabijn weigerde!" riep<br />
hij, Poesjie een kletsende klap op diens schouder gevend. „Daar<br />
had ik morgen een keet mee gekregen van heb-ik-jou-daar!"<br />
Poesjie verstond er niets van, maar hij grinnikte of hij het grapje<br />
door had. Hij legde het vuur opnieuw aan en omdat het toch bijna<br />
morgen was, kookte hij meteen maar koffie.<br />
Evert slurpte behaaglijk van de warme vloeistof. Hij luisterde naar<br />
113
de regen en glimlachte. Vandaag zou de laatste etappe beginnen<br />
met Waris als eindpunt. — Ik hoop niet veel, dacht hij, — maar nou<br />
mag Van Weghen eindelijk wel eens komen opdagen ...<br />
Het was of de oetan voor dit laatste traject nog eens al haar krachten<br />
verzamelde. De uren naar Waris schenen even zovele eeuwigheden<br />
te zijn. De berghellingen waren steil, spiegelglad van modder<br />
en rottende bladeren. Bomen en struiken hadden zich tot een<br />
schier ondoordringbaar massief ineengestrengeld. De rivieren<br />
waren kolkende razernijen, zodat Evert en Poesjie zich aan elkaar<br />
moesten vastklampen, om niet door de kokende golven te worden<br />
meegesleurd en te pletter geslagen te worden tegen de enorme<br />
rotsblokken, die zwart en vijandig uit het ziedende schuim oprezen.<br />
Eerst tegen de avond bereikte hij Waris, een kampong van tien<br />
armelijke hutten. De bewoners waren niet te ontdekken. Evert<br />
veronderstelde, dat zij de oetan waren ingetrokken om eten te<br />
zoeken.<br />
Het land was zeer arm, sago groeide er bijna niet, kasbi en kladdi<br />
kwamen bijna niet voor en uren van de kampong verwijderd hadden<br />
de mensen hun primitieve kebons, waaruit maar een karige<br />
oogst te halen viel.<br />
Voor het posthuis zittend keek hij uit over de donker beboste<br />
berghellingen. In de dalen steeg de nevel uit de oetan op. Het<br />
waren net kleine meertjes in de eindeloosheid van het groen. De<br />
schemer trok langs de kleuren en verfletste ze tot onduidelijke<br />
nuances tussen zwart en grijs.<br />
In een jampotje had hij wat olie gegoten en er een pitje in gezet.<br />
Het was een primitief, vies-walmend lichtje. Het wierp lange,<br />
dansende schaduwen. Zelf was hij als een groot, donker dier, ineenkrimpend<br />
en weer oprijzend, op de wand geprojecteerd. Hij zat<br />
zijn dagrapport te schrijven op een tournee-blik, dat als lessenaar<br />
dienst deed. Hij had een hekel aan het dagrapport, omdat het hem<br />
114
ambtenaar maakte in de droge, zakelijke zinnen van zijn relaas.<br />
Hij mocht niet de sfeer van het land in het rapport leggen, slechts<br />
nuchtere, zakelijk vastgestelde feiten.<br />
De bewoners van de kampong waren teruggekeerd. Buiten in de<br />
nacht speelde er een op een fluit; een zacht, rillend toontje, dat<br />
door de nacht aarzelde en met nauw waarneembare stootjes werd<br />
opgedreven tot een weemoedig melodietje. Voor het posthuis liep<br />
een Papoea-politie heen en weer met rhythmische voetstappen.<br />
De avondhemel, die uit de dalen optrok, slierde door de kampong,<br />
huiverend kil als een lange, witte doodswade.<br />
Evert zat voorovergebogen te schrijven. Zijn pen kraste op het<br />
papier. Hij bouwde korte zinnen. Feiten. Tussen de feiten lagen<br />
werelden...<br />
De prauw met Polisie Arnold, die hem over de Jautefa-baai gepagaaid<br />
had...<br />
De sago-moerassen...<br />
Pater Piet...<br />
Wembi... Het Wilhelmus van de schoolkinderen. ..<br />
De Bedeog-kali tot kampong Almin...<br />
De razende bandjir...<br />
De koortsen...<br />
De genezing en een sigaar in een plastic-kokertje, gestuurd door<br />
een moeder uit kampong Ulvenhout, ergens in Brabant...<br />
Kombjeti danste. ..<br />
De bergen ...<br />
De regen ...<br />
De maanden vol angst, pijn en zweet. Stukgelopen voeten en opengeschramde<br />
armen en benen. Hitte en honger. Dorst en eenzaamheid.<br />
De strijd van een man, die de oetan bevocht en de baas bleef,<br />
omdat hij niet versaagde en omdat hij zijn zaak op God gericht had,<br />
Die hem nabij was als de wanhoop en de nood tot aan zijn<br />
koortsige lippen reikten.<br />
115
Er zat een andere man in het posthuis van Waris dan uit Kota<br />
Baroe vertrokken was. Hij was mager geworden en er waren<br />
scherpe lijnen opzij van zijn neusvleugels. Ouder was hij geworden<br />
en zijn lichaam was getaand door de altijd brandende zon.<br />
Hij bouwde de korte zinnen van zijn rapport aaneen tot een logisch<br />
geheel, maar zijn gedachten zwierven weg. Zij wiekten met een<br />
brede vleugelslag over de wereld en daalden neer in de oetan. Het<br />
oerbos was de grote vloek, maar tegelijkertijd de grote zegening in<br />
zijn leven. Hij wist, dat hij zich nimmer uit zijn ban zou kunnen en<br />
willen bevrijden...<br />
116
ZEVENDE HOOFDSTUK<br />
I<br />
„.... In Menton wil ik een huis boven op de rotsen," zei Heleen,<br />
haar fijne wenkbrauwen optrekkend.<br />
„Ja," zei Van Weghen, „met veel oetan er omheen, lieveling."<br />
Evert wilde roepen, dat het geen manier was van Van Weghen, zo<br />
tegen Heleen te praten en bovendien had hij een huis van het<br />
Amerikaanse leger gekregen.<br />
„Helemaal vol met bloemen en gordijnen," zei hij moeilijk pratend.<br />
Zijn keel zat dicht en hij moest de woorden wringen. „Maar het<br />
giet er altijd pijpestelen," zei Van Weghen, „soms ouwe wijven,<br />
maar die heten eigenlijk bandjirs."<br />
Heleen pakte een geweer en richtte op een groot varken, dat met<br />
zijn poten over elkaar aan tafel zat.<br />
„Het ketst toch!" riep Van Weghen. „Alle patronen zijn kletsnat en<br />
het varken is de korano van Waris. Schiet dan! Schiet dan! Schiet<br />
dan!!!!!"<br />
„Nee!" schreeuwde Evert, overeind schietend. De hangmat bewoog<br />
wild schommelend heen en weer en hij moest zich vastgrijpen om<br />
niet over de rand te duiken. Zijn bloed bonsde aan zijn slapen van<br />
de schrik en hij liet zich voorzichtig achterover zakken en keek<br />
naar het donkere, zeildoeken afdakje boven zijn hoofd.<br />
— Wat een krankzinnige droom, dacht hij. — Het afdakje mag ik<br />
wel eens laten vernieuwen als ik in Kota Baroe terug ben. Het zit<br />
117
vol met barsten. Net landkaarten ... Frankrijk... En daar...<br />
ja... de laars van Italië...<br />
Hij grinnikte, klaar wakker nu, en trachtte zich uit te rekken, maar<br />
zijn hangmat was te klein. Met een zwaai wipte hij over de rand<br />
op de grond. Het posthuis wiebelde heen en weer door de plof,<br />
waarmee hij op de bamboestammetjes van de vloer terechtkwam.<br />
— Alles zo gammel als wat, dacht hij, zijn armen boven zijn hoofd<br />
rekkend en een paar diepe kniebuigingen makend. Zijn gewrichten<br />
kraakten. — Je wordt zo stijf als een plank in die hangmat. Ik kan<br />
beter een nieuwe zien te organiseren als ik terug ben. Eentje, die<br />
bij mijn lengte past. In dit kreng hebben vroeger waarschijnlijk<br />
alleen Amerikanen van een bijzonder klein formaat kunnen maffen.<br />
Pygmee-Amerikanen bijvoorbeeld.<br />
Aan een touw, dat dwars door het vertrek gespannen was, hingen<br />
zijn kleren. Hij ging er wijdbeens, zijn handen in de zij, vóór staan<br />
en inspecteerde zijn garderobe. — Vandaag een beetje netjes, Evert,<br />
dacht hij. — Je bent in Waris en je moet je stand ophouden. Die<br />
sokken daar, die witte broek en dat shirt... ja, dat ziet er nog een<br />
beetje toonbaar uit.<br />
Met zijn handdoek over zijn schouder slenterde hij op zijn sloffen<br />
naar het mandihok. Het koele water verdreef de laatste slaap en<br />
opgefrist kwam hij terug. Voor het posthuis stonden een paar<br />
Papoea's. Zij salueerden overdreven stram en bogen daarna diep<br />
voorover, toen hij voorbijliep. Het waren de korano's van de kampongs<br />
in de omgeving van Waris, die hun opwachting kwamen<br />
maken. Zij waren pontificaal uitgedost met hun speciale, door het<br />
Bestuur verstrekte pakkian: tot op de draad versleten Amerikaanse<br />
veldkleding en een vechtpetje of een Australische zonnehoed.<br />
Evert maakte op zijn dooie gemak toilet. Het was prettig er de tijd<br />
voor te nemen. Goed gewassen en geschoren voor de dag komen,<br />
betekende voor hem nu meer, dan vroeger al het geval geweest<br />
was. In de oetan was het een vastgrijpen aan uiterlijke dingen, die<br />
118
ergens met een verre beschaving in verband stonden.<br />
In het kleine, met riet afgeschoten vertrekje naast het zijne maakte<br />
Poesjie het ontbijt klaar: de koffie en de gekookte rijst met een<br />
papaja. Evert ging zitten eten. Buiten stonden de mannen en keken<br />
zwijgend toe. Zij stonden roerloos en wachtten.<br />
De regen had 's nachts opgehouden te vallen en de vroege zon<br />
streek over de oetan, die op de bergen aan de horizon diep-blauw<br />
opkleurde als een voortzetting van de hemel. Voor het posthuis<br />
klapte lui een grote, rood-wit-blauwe vlag in de zachte morgenwind<br />
heen en weer. Een haan kraaide en liep daarna met heerszuchtige<br />
stappen achter een paar kippen aan. Rondom de kampong<br />
lag het struikgewas en het onkruid in een lichte nevel, die langzaam<br />
optrok.<br />
Evert schoof zijn etensblik weg en wenkte de korano's naderbij te<br />
komen.<br />
Aarzelend klommen zij het trapje op en traden binnen. Zij bleven<br />
in een rijtje voor hem staan. De schrijver van Waris trad naar<br />
voren. Hij maakte een verpieterde indruk; halfnaakt met een gescheurd<br />
broekje en een bovenlichaam bedekt met modder en vuil.<br />
Hij stond te trillen op zijn benen en in zijn ogen blonk een bijna<br />
dierlijke angst.<br />
Evert had de avond tevoren al gehoord, dat de schrijver in de richting<br />
van kampong Waine was vertrokken, ten einde te trachten<br />
een bestuurspost te vestigen bij de daar wonende wilde Papoea's.<br />
Evert's aankomst in Waris was zo snel en zo volkomen onverwachts,<br />
dat niemand er eigenlijk iets van had geweten voor hij de<br />
kampong binnenkwam. Hij meende nu, dat men de schrijver<br />
's nachts in allerijl had laten terughalen en dat de man nu stond te<br />
beven van angst, omdat Evert hem niet op zijn standplaats had<br />
aangetroffen.<br />
Evert wilde hem op zijn gemak stellen. Hij was helemaal niet van<br />
plan de schrijver hard te vallen. Integendeel, het was in de man te<br />
119
prijzen, dat hij op eigen initiatief het binnenland, waar nog geen<br />
blanke ooit een voet had gezet, had willen onderzoeken en — zij<br />
het dan provisorisch — onder bestuur brengen.<br />
De schrijver begon hakkelend te spreken. Hij zocht naar zijn woorden,<br />
maar al spoedig ging het gemakkelijker, te meer omdat toeanoontroleur<br />
hem met zijn innemendste glimlach bleef aankijken.<br />
Evert luisterde aanvankelijk met weinig interesse. Hij had zijn<br />
herinneringen aan de schrijver van Wembi en hij verwachtte een<br />
stroom van verhalen over futiliteiten. Maar plotseling nam het verhaal<br />
van de schrijver een wending, zo onverwachts, dat Evert met<br />
een ruk rechtop ging zitten. Zijn bloed begon sneller te stromen.<br />
Dit was niet het gewone verhaaltje. Dit was iets anders. Het was<br />
bittere ernst. Er voer een dreiging door de oetan; de Wainernensen<br />
waren in oorlog met de Waris-Papoea's.<br />
En de schrijver vertelde...<br />
II<br />
LJe korano's van de kampongs Epmi en Maisink uit het Warisgebied<br />
waren ongeveer twee weken geleden, vergezeld van vijftien<br />
mannen uit de kampongs, naar het Waine-gebied vertrokken.<br />
Waine was rijk. Er groeiden klappers en sago-palmen in overvloed.<br />
Het Waris-gebied was arm, het bezat alleen wat kasbi en de sagopalm<br />
wilde er niet best wassen.<br />
De mannen waren, beladen met geschenken en wat hun armelijke<br />
kebons opleverden, naar Waine gegaan. Zij wilden ruilen. Zij hadden<br />
tien stenen bijlen bij zich. Dat was hun grootste rijkdom, want<br />
wil de adat niet, dat een man, die trouwen gaat, eerst twee bijlen<br />
aan de ouders van zijn uitverkorene schenkt? Tien stenen bijlen<br />
hadden die van Waris in hun barang, de waarde van vijf vrouwen<br />
en de waarde van de jarenlange arbeid om het keiharde berggraniet<br />
te slijpen en te polijsten tot vlijmscherpe bijlen, die een<br />
120
mensenleven meekonden. Tien dolken hadden zij, lange vlijmscherpe<br />
dolken, vervaardigd van botten van de casuaris. Een geoefend<br />
krijger kon er met één stoot een mens mee doden. Versierselen<br />
droegen zij mee voor de mannen van Waine: lange<br />
casuaris-nagels om door de oorlellen te steken; ronde snijtanden<br />
van het wilde zwijn om te dragen bij feestelijke gelegenheden,,<br />
krijgshaftig door het neusbeen gestoken; huiden van de koeskoes;<br />
een geroosterde varkenskop en grillig beschilderde peniskokers.<br />
Ja, de mannen van Epmi en Maisink kwamen niet met lege handen.<br />
Zij hadden behalve de ruilhandel nog een doel, dat belangrijker<br />
was, hoewel zij er zeker pas het laatst mee voor de dag zouden<br />
komen. Zij wilden vriendschapsbanden aanknopen met die<br />
van Waine. Hun eigen kampongs waren door de jarenlange uitwisseling<br />
van vrouwen zó met elkaar vermaagschapt geraakt, dat<br />
er nieuw bloed moest komen. Zij hoopten op de stammen van het<br />
Waine-gebied.<br />
Zwaar beladen trokken zij de oetan in. Alle voortekenen waren<br />
gunstig. De regens hadden opgehouden te vallen en reeds de eerste<br />
dag schoten zij een groot varken. Zij sneden het aan stukken, roosterden<br />
het vlees boven het vuur en pakten de grootste en beste<br />
hompen als geschenken voor die van Waine bij hun barang.<br />
Zij overnachtten in de oetan, vlochten van bladeren een kleine beschutting<br />
en wreven wat droog hout tot een vuurtje. Zij zaten tot<br />
laat rond de vlammen en spraken van hun verwachtingen. Hun<br />
kampongs lagen hoog in de bergen en zij werden minder geteisterd<br />
door de boze geest der malaria-ziekte dan de warmer gelegen<br />
kampongs in het noorden. Er stierven minder kinderen en zij hadden<br />
veel huwbare meisjes. Wel waren zij nimmer grote vrienden<br />
van de Waine- en Punda-Papoea's geweest. Spraken de overleveringen<br />
niet van talrijke, bloedige oorlogen? Maar de laatste<br />
tien jaren was het rustig gebleven; van enig contact in vijandige of<br />
vriendschappelijke zin was geen sprake geweest.<br />
121
Zij liepen de volgende dag verder en zongen hun liederen, vreemde,<br />
monotone melodieën, waarop zij zelf de woorden maakten.<br />
„Parangs voor Waine<br />
Parangs voor Waine<br />
Parangs voor Waine<br />
De hoedjan verschuilt<br />
zich<br />
achter de bergen<br />
in de wolken<br />
Parangs voor Waine<br />
zij hebben mannen<br />
en vrouwen<br />
en sago<br />
Parangs voor Waine<br />
voor Waine<br />
voor Waine..."<br />
De avond van de derde dag bereikten zij de Tjanti-kali, waar zij<br />
hun bladerenhut vlochten en zich voorbereidden op de volgende<br />
dag. Reeds in de morgen zouden zij in Waine aankomen.<br />
Zij bliezen de kaio foef met lange, zwaarmoedige tonen en stootten<br />
harde, gillende kreten uit. Zij sloegen op de luchtwortels van de<br />
ijzerhoutboom en staken een blad van de ijzerhoutboom in hun<br />
haren. De ijzerhoutboom was een goede boom. Zijn hout was sterk<br />
en van een enkele stam konden zij een hut bouwen. Lang geleden<br />
was er een oude vrouw gestorven. Haar geest woonde in de ijzerhoutboom<br />
en in nachten, waarin de maan was opgegeten en de<br />
oudere mensen de oetan in waren, kwam zij naar de kampong en<br />
deed goed aan de kinderen. Een blad van de ijzerhoutboom zou<br />
een zending voorspoedig maken ...<br />
De zon was nog maar juist gerezen uit het bed van de morgen-<br />
122
stond, toen die van het Waris-gebied kampong Waine betraden.<br />
De mannen zaten bijeen op de vergaderplaats, de vrouwen en<br />
kinderen waren niet te zien. Zij waren misschien in de hutten, misschien<br />
in de oetan, want die van Waine hadden ook hun overleveringen,<br />
die vertelden van de rooftochten der Waris-Papoea's,<br />
waarbij zij waren uitgemoord, hun vrouwen verkracht of meegenomen<br />
en hun kampongs tot de grond toe verwoest.<br />
Die van Waine waren grote, sterke mannen. Zij zaten hoogopgericht<br />
op de vergaderplaats. In hun haren staken de kleurige<br />
veren van vogels uit de oetan. Hun pijlen waren scherp van punt<br />
en voorzien van weerhaken. Hun bogen groot en sterk gesneden en<br />
getooid met de kleine veertjes van de neushoornvogel, wiens brede<br />
vlucht en kracht in boog en pijlen moesten overvloeien. Die van<br />
Waine kenden geen vrees. Zij hadden geen schilden om hun krachtige<br />
lichamen te dekken. Zij hadden de ondoordringbare oetan als<br />
hun schild en zij kenden paden langs iedere boom en rond ieder<br />
rotsblok. Zij klommen in bomen als hun vijanden naderden en<br />
overvielen hen zo.<br />
Maar nu kwamen de mannen van Epmi en Maisink uit het Warisgebied<br />
en die van Waine wachtten op hun boodschap.<br />
De afgezanten gingen zitten en legden hun pijlen en bogen achter<br />
zich neer ten teken, dat zij zonder kwade bedoelingen gekomen<br />
waren en begonnen de onderhandelingen.<br />
De mannen van Waine begrepen, dat zij in het voordeel waren,<br />
anders waren die van het Waris-gebied niet drie dagen komen<br />
lopen en zij sloegen hooghartig het eerste aanbod over de goederenruil<br />
van de hand. Wat wilden de mannen van Epmi en Maisink?<br />
Hadden de Waine-Papoea's zelf niet alles in overvloed?<br />
Zwierven er geen talloze varkens door de oetan? Legden de<br />
casuarissen niet hun reusachtige eieren? Waren er op nog geen zes<br />
uur van de kampong verwijderd geen sago-palmen, meer dan zij<br />
ooit zouden kunnen bewerken? Staken de klapperbomen niet hun<br />
123
ijle kronen hoog boven de hutten naar de strak-blauwe lucht? Wat<br />
wilden de mannen van Epmi en Maisink eigenlijk?<br />
De mannen van Epmi en Maisink staarden enigszins onthutst naar<br />
de zwijgende, norse gezichten van de Waine-mannen en trokken<br />
zich toen terug om over de weigering te beraadslagen. Zij moesten<br />
die van Waine zoveel mogelijk toegeven. Er moest vriendschap gesloten<br />
worden, want het voornaamste doel van hun reis was immers<br />
de uitwisseling der huwbare meisjes.<br />
Zij keerden terug naar de Waine-Papoea's, die waren blijven zitten<br />
als ging het hun eigenlijk niet aan. Hun bogen en pijlen lagen<br />
onder het bereik van hun handen. Om hun gespierde linkerbovenarmen<br />
droegen zij vlijmscherpe casuarisdolken in een brede, rieten<br />
band gestoken. Zij legden bladeren in het vuur te drogen en begonnen<br />
daarna rustig en onaangedaan strootjes te rollen.<br />
De zon bereikte haar hoogste stand. De onderhandelingen liepen<br />
traag voort. De korano's van Epmi en Maisink werden onrustig.<br />
Zij zagen aan de horizon in het zuiden grote, donkere wolkenmassa's<br />
opstuwen. Er stond regen in de lucht geschreven, een boos<br />
voorteken, dat hun angst aanwakkerde. Zij drongen hun ontsteltenis<br />
terug en spraken verder, langzaam en zoekend naar woorden,<br />
want hun taal was niet rijk. Zij legden de bijlen voor zich neer en<br />
streken met hun hand over het gepolijste graniet. Zij haalden hun<br />
vingertoppen langs het scherp van de snede en keken naar de<br />
dunne straaltjes bloed, die uit hun vlees naar buiten drongen. Het<br />
waren goede, sterke bijlen. Mannen van Waine, ziet onze bijlen!<br />
Zij trokken de grote hompen varkensvlees uit de pisangbladeren te<br />
voorschijn en schoven ze in de richting van de Waine-mensen.<br />
Mannen van Waine, ziet dit vlees van de sterke babi!<br />
Zij speelden met de varkenstanden en de casuarisnagels en lieten<br />
ze voor zich op de grond rollen. Mannen van Waine, ziet de opschik,<br />
die wij voor u meebrachten uit onze kampongs! Mannen van<br />
Waine, het is alles voor u, geeft ons sago!<br />
124
Eindelijk stond een van de Waine-Papoea's op en haalde uit zijn<br />
hut een pak sago. Hij legde het neer en trok een tweede homp<br />
varkensvlees naar zich toe.<br />
Die van het Waris-gebied schudden heftig hun hoofden en<br />
schreeuwden met schelle, verontwaardigde stemmen over zulk een<br />
ongehoord hoge eis.<br />
De onderhandelingen liepen weer dood. Het bieden en loven begon<br />
opnieuw. Traag kropen de uren voorbij.<br />
Ten slotte was men zover gekomen, dat er een groep van Waine de<br />
oetan introk om pakken sago te halen. De zon daalde in de middag<br />
en het was omstreeks drie uur. Die van het Waris-gebied<br />
hadden nog steeds niet gegeten. Zij waren dat wel gewend in de<br />
armoede van hun landstreek, maar vlak voor hun ogen zaten de<br />
Waine-Papoea's en deden zich te goed aan dikke, brijïge pepeda<br />
en sago-koekjes in klappermelk geweekt. Zij waren ontzet over<br />
zoveel openlijk ten toon gespreide ongastvrijheid.<br />
Geen van de mannen, die in die middag op de vergaderplaats van<br />
Waine bijeenzaten, zou hebben kunnen zeggen hoe de onenigheid<br />
ontstond. Zij was er. Plotseling. Volkomen onverwachts. Overrompelend<br />
snel. Misschien waren de mannen van Epmi en Maisink<br />
wrevelig geworden over de slecht lopende onderhandelingen;<br />
misschien wantrouwden die van Waine hun bezoekers. Wie zal het<br />
zeggen...<br />
Maar zij gingen elkander te lijf. Eerst met de vuisten, harde, doffe<br />
slagen op lichamen, later met de vlijmscherpe steek van de<br />
casuarisdolken.<br />
De kepala van Maisink, Bras, een reusachtige Papoea, die bij vroegere<br />
rooftochten een gevreesd oorlogsleider was geweest, een man<br />
even over de veertig, zwaar gebouwd met dijbenen als boomstammen<br />
en dikke spierbundels, rollend over armen, schouders en<br />
rug, greep het eerst naar zijn pijl en boog.<br />
Dat was het teken.<br />
125
Toen de eerste pijl van Bras uit zijn boog snorde en insloeg in de<br />
borst van een Waine-man, vervaagden met één slag alle gedachten<br />
aan onderhandelingen, alle plannen, alle verwachtingen. De pijl<br />
sloeg in de borst van de man en het bloed sijpelde langs diens<br />
achterover zakkend lichaam. Het bloed sijpelde ... Het trok een<br />
grillige, rode weg over het zwarte vlees. Het bloed ... Het bloed...<br />
Het bloed van de Waine-man drong in de blikken van die van het<br />
Waris-gebied en begon te branden in hun hersenen. Er knapte iets<br />
en er barstte een wilde golf van tomeloze vernielzucht naar buiten.<br />
Het bloed was rood en de haat was rood.<br />
Zij stonden één moment bewegingloos onder de enorme naar buiten<br />
berstende spanning in hun bloed en toen schreeuwden zij met<br />
een groot en machtig geluid.<br />
Zij sprongen opzij en verborgen zich achter en tussen de hutten<br />
van de kampong, vanwaar zij hun pijlen lieten flitsen van de strakgespannen<br />
pees.<br />
Zij schreeuwden in een overweldigend gevoel van bevrijding en<br />
geluk, een bijna zinnelijke gewaarwording van bloed, dat hamerde<br />
in hun lichaam, een bandeloos en zinneloos uitleven van een diep<br />
in hun hart barnende moordzucht.<br />
Hun lichamen spanden zich, veerkrachtig en soepel als tijgers voor<br />
hun sprong. Het zweet stroomde langs hun lijven, hun ogen waren<br />
wijd opengesperd en het bloed brandde in hun extatische blikken.<br />
Zij zagen de geschenken, die zij hadden meegebracht, niet meer.<br />
Zij zagen slechts die van Waine en hun pijlen flitsten, hun stemmen<br />
krijsten hoog en gillend, soms krampend in hun keel, wild en ongetemd.<br />
De demonen van de oetan stortten zich uit de muur van<br />
groen en vereenzelvigden zich met de glimmende, zwarte lichamen,<br />
die dansten en sprongen, knielden en slopen. Zij vlogen op elkaar<br />
in en staken en sloegen, schoten en trapten. Zij waren reuzenherten,<br />
krakend met de geweien tegen elkaar als in de bronsttijd.<br />
De oetan verhief haar stem. De vogels begonnen te schreeuwen.<br />
126
De kakatoes vlogen gillend boven de vergaderplaats heen en weer.<br />
Kamponghonden huilden en jankten met lange, jammerende uithalen.<br />
De wind stak op en joeg gierend door de bomen, langs de<br />
hemel trokken pikzwarte wolken, torenend hoog het naderende<br />
onweer. Achter de bergen dreunde de donder...<br />
Zes mannen van Waine werden neergepijld. Zij lagen neer, de<br />
lichamen in een groteske kramp, middenin de sprong gevangen<br />
door de dood. Opengereten buiken met puilende ingewanden, half<br />
weggeschoten schedels, de hersenen klontend op het bloed van de<br />
gescalpeerde hoofdhuid. Zes mannen ...<br />
Toen klonk vanuit de oetan het woedende brullen van de mannen,<br />
die waren uitgestuurd om de verborgen sago op te halen en die nu<br />
door het bos renden om hun stamgenoten te helpen.<br />
Die van Epmi en Maisink hoorden het razende huilen der Waine-<br />
Papoea's snel naderen. Zij staakten het gevecht, bukten zich, grepen<br />
stukken brandend hout en wierpen die in de hutten. Daarna<br />
renden zij de oetan in. Zij zagen niet meer hoe het vuur langs de<br />
gaba-gaba omhoogkroop, hoe dikke, vettige rookwolken over de<br />
vergaderplaats walmden, hoe felle, hoge vlammen opschoten en de<br />
kampong van Waine in lichterlaaie zetten. Zij stormden voort, het<br />
brullen van de razende Waine-mannen als een vreselijke kreet om<br />
wraak in hun oren. Enkelen van hen waren gewond aan armen en<br />
benen. Afgebroken pijlen staken met de weerhaken in het vlees en<br />
het bloed stroomde uit de wonden. Zij voelden geen pijn. Zij<br />
waren bezeten van een wilde vreugde, de oermensen, die eindelijk<br />
zichzelf weergevonden hadden in de satanische wellust van moord<br />
en brandschatting.<br />
Zij liepen de hele nacht door het oerbos. Zij vertraagden hun passen<br />
niet, kenden geen vermoeidheid en vonden in het aardedonker<br />
met hun nachtogen een zekere weg tussen bomen en struiken, over<br />
luchtwortels en rotsen, langs berghellingen en door kolkende kali's.<br />
Het onweer barstte over hen los met ongebreidelde kracht. Bomen<br />
127
werden ontworteld en vielen met donderend geweld door de oetan.<br />
De regen raasde neer, de grond veranderend in een kokende en<br />
borrelende moddermassa. Maar die van het Waris-gebied renden<br />
voort, schreeuwend en gillend door de inktzwarte nacht, mensgeworden<br />
magiërs, huilend en bezwerend de boze geesten, die in<br />
het natuurgeweld aanstoven en rondom hen dansten. De Waine-<br />
Papoea's konden hen niet meer volgen. Het krijsen van hun stemmen<br />
vervaagde en stierf ten slotte geheel weg.<br />
Laat in de avond van de tweede dag bereikten zij de kampongs<br />
Epmi en Maisink.<br />
De kampongs vierden feest. De zes gedode mannen van Waine<br />
moesten worden weggedanst, opdat hun kwade geesten de kampongs<br />
niet zouden overvallen en rampspoed brengen. Alle weerbare<br />
mannen stroomden samen, hun vrouwen en kinderen meebrengend.<br />
De varkens werden geslacht en gebraden. Het voedsel<br />
werd opgegeten en toen het verzwolgen was, werden de vrouwen<br />
en kinderen de oetan in gezonden om meer te zoeken. De mannen<br />
hadden geen tijd daarvoor. Zij bekommerden zich niet om het<br />
eten. Zij dansten. Zij dansten de oeroude zegedans. Zes vijanden<br />
waren verslagen. Zes vijanden lagen op de aarde, getroffen door de<br />
dodelijke flits van hun snelle pijlen.<br />
Zij dansten...<br />
Papoea Bras was de grote held van de dans. Zijn stem bulderde<br />
luider dan die van de anderen. Zijn lichaam sprong hoger. Zijn<br />
dans was feller en uitdagender. En als de anderen vermoeid raakten,<br />
danste hij verder. Hij was de koning der demonen. De kaio<br />
foefs loeiden zwaarmoedig, dagen en nachten lang. De bergen<br />
bogen zich over naar de melodie en droegen haar verder dan het<br />
Waris-gebied. Verder, veel verder, opdat een ieder zou weten, dat<br />
er in Epmi en Maisink nog mannen woonden ...<br />
In Waine smeulde de haat. Voor iedere gesneuvelde man moesten<br />
twee koppen vallen. De haat groeide in de harten van die van<br />
128
Waine, tot zij bonsden van ondraaglijke spanning. Overal in het<br />
gebied stroomden de mannen naar Waine. Zij waren beschilderd<br />
met de kleuren van de oorlog, het rood van het bloed, het zwart<br />
van de dood. De gezichten waren bedekt met een dikke laag modder,<br />
opdat zij gelijk zouden zijn aan de oetan. Zij sneden hun pijlen,<br />
kerf den de weerhaken, spanden de bogen en slepen hun casuarisdolken.<br />
De haat groeide... Twaalf koppen zouden er worden gesneld!<br />
Twaalf! Voor iedere dappere Waine-krijger twee laffe<br />
Waris-honden!<br />
De lijken van de zes gesneuvelde mannen werden opgehangen in<br />
het kerwari-huis, het heilige huis van de kampong, waar alleen de<br />
mannen toegang hadden. Onder de dode lichamen brandden vuurtjes.<br />
Het vlees werd langzaam van de beenderen geroosterd.<br />
De kampongbevolking zat rond het vuur, de vrouwen weeklaagden<br />
dagen en nachten achtereen in een langgerekt huilen als van honden,<br />
die de kop opheffen naar de volle maan.<br />
De mannen huilden niet. Boven de smart stond bloedrood de haat.<br />
In het Waine-gebied golfde één kreet: „Oe wa loe wellü!"<br />
Oorlog!<br />
Wraak!<br />
Dood!<br />
Brand en vernieling!<br />
Wraak! Wraak!!<br />
De oetan sidderde. De aarde beefde.<br />
„Oe wa loe wellü! Oe wa loe wel!!!"<br />
III<br />
JVlaiwe Aande, de schrijver van Waris, wist niets van wat er in<br />
Waine gebeurd was, anders was hij er niet heen getrokken met de<br />
bedoeling er een bestuurspost te vestigen. Maiwe Aande was niet<br />
129
van de streek, hij kwam uit de buurt van de Vogelkop, waar hij<br />
tijdens de beginperiode van de Amerikaanse bezetting als korporaal<br />
bij het Papoea-bataljon dienst had gedaan. Een grote groep<br />
Papoea's had zich meester weten te maken van geschut en wapens<br />
en wilde er een opstand tegen de Nederlanders mee beginnen.<br />
Maiwe Aande had de zijde van de laatsten gekozen en met controleur<br />
Meeghuis de opstand onderdrukt. Het was geen probleem<br />
geweest de rust en de orde weer te herstellen, want toen Meeghuis<br />
zich moederziel alleen en ongewapend temidden van de oproerlingen<br />
begaf en hun luidkeels de huid vol vloekte, gingen ze halsover-kop<br />
aan de haal, hun stellingen en wapens achterlatend. „Ik<br />
geloof," zei Meeghuis later, „dat ik het van angst in mijn broek gedaan<br />
heb, maar dat kon ik die kerels niet laten merken."<br />
De raddraaiers werden voor een paar maanden opgeborgen en<br />
keerden daarna als ontwikkelde mannen en toegewijde onderdanen<br />
naar hun kampongs terug.<br />
Maiwe Aande was als schrijver in Waris geplaatst. Hij was een opvallende<br />
figuur, want hij liep altijd gekleed rond. Zijn trots waren<br />
een paar Amerikaanse, vetleren schoenen, die hem echter te klein<br />
waren, zodat hij de veters er uit had moeten trekken.<br />
Niemand in Waris had het in zijn hoofd gehaald Maiwe Aande van<br />
de gebeurtenissen in Waine op de hoogte te stellen. Hij was een.<br />
vreemdeling en een bestuursman. Hij zou zeker Kota Baroe gewaarschuwd<br />
hebben en nu konden de Papoea's van het Warisgebied<br />
duizendmaal onder bestuur gebracht zijn, en al verrichtten<br />
zij zonder tegenstribbelen de herendiensten, die de schrijver van<br />
hen vergde, zij waren en zij bleven inboorlingen, wier harten sneller<br />
gingen kloppen, toen zij hoorden van de heerlijke moordpartij,<br />
in Waine. Zij zouden wel wijzer zijn om de kampongs Epmi en<br />
Maisink te verraden! Wat er in Waine gebeurd was, herinnerde hen<br />
aan de roemruchte tijden van weleer, toen hun rooftochten zich<br />
uitstrekten tot Merren, Ampas en zelfs Meor, waar zij kampongs in<br />
130
and staken en vrouwen roofden. De bloedwraak mocht bijgelegd<br />
zijn, de oude vechtersnatuur leefde op bij het horen van de slachting<br />
in Waine. Menige oude man, bij wie de herinnering aan vroegere<br />
tochten nog levend was, streek met zijn oude vingers nadenkend<br />
langs de scherpe pijlpunten en schudde dan bedroefd het<br />
hoofd...<br />
Nee, zij zouden de schrijver van Waine niet wijzer maken. Als de<br />
oorlog in Waine ter ore zou komen aan het Bestuur in Kota Baroe,<br />
werd immers alles bedorven met een patrouille van de politie.<br />
En Maiwe Aande schreef dagelijks zijn rapporten. Hij schreef met<br />
grote, moeizame lettertekens iedere dag, dat er niets bijzonders te<br />
melden viel. En op zekere dag voegde hij er aan toe, dat hij het<br />
plan had naar het zuiden te trekken om in Waine, twee dagreizen<br />
van Waris, een bestuurspost te vestigen.<br />
Maiwe Aande was een ambitieus man ...<br />
Hij vertrok met de korano van Waris en een groot aantal dragers<br />
naar Waine. De zware hoedjan bemoeilijkte het lopen en zo bereikte<br />
hij pas de derde morgen na zijn vertrek kampong Waine,<br />
waar hij door een vijftigtal tot de tanden bewapende mannen, die<br />
hun lichamen met de rood-zwarte kleuren van de oorlog beschilderd<br />
hadden, werd opgewacht. Zij stonden voor hem, een<br />
lange, zwijgende muur van mannen. Zij hielden hun boog in de<br />
vuist geklemd, dikke pijlenbundels hingen aan hun zij.<br />
De schrijver van Waine zag hierin niets bijzonders. Hij vermoedde,<br />
dat de Papoea's van Waine via andere wegen van zijn komst op de<br />
hoogte waren gebracht en het was in die streken de gewoonte, als<br />
een vreemdeling zich in het gebied waagde, dat hij werd begroet<br />
(als vijand of als vriend) door alle weerbare mannen uit de omgeving,<br />
die naar de hoofdplaats kwamen.<br />
De mannen van Waine zagen, dat de schrijver van Waris niet met<br />
kwade bedoelingen gekomen was. Hij had weliswaar zes man<br />
politie bij zich, die oude Japanse geweren droegen, waarvan de<br />
13L
gebarsten kolven met ijzerdraad bijeengehouden werden, maar dat<br />
zei hun niets. Het geweer kenden zij niet, zij telden de sterkte aan<br />
mannen en het was geruststellend, dat zij verre in de meerderheid<br />
waren.<br />
Maiwe Aande kende de taal van Waine niet. Hij moest zich verstaanbaar<br />
maken via een tolk, de korano van Waris. Hij liet de<br />
mannen van Waine zeggen, dat er een grote tijd voor hun kampong<br />
was aangebroken. Het bestuur van de blanda's zou zich in Waine<br />
vestigen! Zij zouden een school en een goeroe krijgen. Een school,<br />
waarheen zij hun kinderen zouden kunnen zenden, opdat zij de<br />
wijsheid zouden drinken als de kebon de regen, die uit de hemel<br />
valt. Een goeroe, die hun kinderen de wijsheid der blanda's zou<br />
meedelen. Maar er was meer! „Mannen van Waine, de blanda's<br />
zullen u voortaan beschermen tegen de aanvallen uwer vijanden!"<br />
Die van Waine hoorden hem aan. Zijn woorden zeiden hun niets.<br />
Wat een school was, wisten zij niet en wijsheid bezaten zij. Waren<br />
er geen wijze mannen in hun midden? En zouden de blanda's hen<br />
voortaan beschermen tegen de aanvallen van hun vijanden? Welnu,<br />
dat de schrijver van Waris wete, dat de mannen van Waine<br />
in staat waren iedere vijandige daad te beantwoorden en afdoende<br />
te bestraffen!<br />
„Oe wa loe well!"<br />
Tegen Maisink.<br />
Tegen Empi!<br />
Twaalf koppen zouden worden gesneldl Twaalf koppen voor de<br />
zes vermoorde krijgers van Waine!<br />
Maar zij spraken die gedachten niet hardop uit. Wie was die man,<br />
die grote woorden sprak over wijsheid en bescherming? Toch niet<br />
meer dan een vreemde! Nee, vertrouwen konden zij hem niet schenken.<br />
Vertrouwen moest verdiend worden.<br />
Maiwe Aande bracht geschenken voor de dappere mannen van<br />
Waine mee. Ziet, mannen van Waine, ik breng u twaalf bijlen!<br />
132
Bijlen, zoals de blanda's maken. Wat betekenen uw stenen bijlen<br />
vergeleken bij de ijzeren, die ik u ten geschenke geef?<br />
Hij liet de lemmeten in de zon blinken en maakte er houwende<br />
bewegingen mee. Hij wees op de stenen bijlen en schudde verachtelijk<br />
het hoofd. Daarna reikte hij een ijzeren bijl over aan het<br />
kamponghoofd en beduidde hem, dat hij er mee in het hout van<br />
een boom moest kappen. Toen stootten de mannen van Waine kreten<br />
van verbazing uit. Enkele slagen deed het kamponghoofd en<br />
reeds was er een diepe snede in de stam.<br />
Maiwe Aande glimlachte tevreden en schonk een nieuw wonder<br />
aan de mannen van Waine. „De geest van het vuur laat zich moeilijk<br />
vangen," sprak hij. „Gij wrijft lange tijd het droge hout tegen<br />
elkaar voor gij er een kleine vonk aan kunt ontlokken. Welnu..."<br />
Hij schrapte een lucifer aan. Het mirakel van de vlam wrong zich<br />
langs het dunne houtje.<br />
De mannen van Waine gierden hoog en luid hun verbazing uit. Zij<br />
grepen de lucifers, die de schrijver van Waris hun gaf en streken de<br />
vlammetjes met een kleine beweging aan het stokje. Zij bouwden<br />
een stapeltje hout en het vuur vrat zich langs de dorre takken omhoog.<br />
Wonderen!<br />
O, vreemdeling, die ons spreekt van het bestuur der blanda's. Gij<br />
zijt welkom met uw wonderen. Zie, wij leggen onze wapens achter<br />
ons neer.<br />
Maar Maiwe Aande had nog meer in zijn barang. Hij deelde zakspiegeltjes<br />
rond en de mannen van Waine zagen tot hun schrik<br />
zichzelf. Zij waren niet langer één, doch twee. Een angstaanjagende<br />
persoonlijkheidsvermeerdering, waaraan de dappersten pas na<br />
geruime tijd durfden wennen. Zij dansten een nieuwe dans, kijkend<br />
in hun eigen blik...<br />
De schrijver van Waris deelde tabak uit. Grote, kleurige pakken uit<br />
de enorme Amerikaanse voorraden in Hollandia. De tabak was in<br />
133
de loop der jaren duf geworden. De kust-Papoea's wilden ze niet<br />
meer roken en verkozen hun eigen, geuriger en zwaarder tabakken<br />
boven de smakeloze, muffe Amerikaanse mixture en shag. Doch de<br />
mannen van Waine zagen de doosjes, waarin de tabak verpakt was:<br />
fel-gekleurd met op ieder pakje een onwerkelijk mooi meisje.<br />
„Dill's best since 1848", stond er boven geschreven, en opzij vertelde<br />
de fabrikant: „a fragant, smooth and natural tasting smoking<br />
tobacco for pipes", mysterieuze tekens van een andere, grootse<br />
wereld, waaruit de vreemdeling naar Waine was gekomen! Zij<br />
trokken de bandjes met „Free of tax. For use only of U.S. military<br />
or naval forces in Alaska and Hawai" van de pakjes en borgen ze<br />
voorzichtig en eerbiedig in hun nokkis, de kleine, gevlochten tasjes,<br />
die zij om hun hals droegen en waarin zij hun kostbaarheden bewaarden:<br />
een varkenstand, een nagel van een casuaris, tabaksbladeren<br />
en een stukje hout van de goede ijzerhoutboom ...<br />
De schrijver zag de grote vreugde en verbazing van de Waine-<br />
Papoea's. Zij kwamen aandragen met hun eerbewijzen. Zij brachten<br />
hem voedsel: warme, stijve pepeda van de beste sago bereid, jonge,<br />
malse klappers en een grote homp van een varkensbil, het vlees,<br />
waarvan anders alleen het kamponghoofd mag eten. Hij zag hun<br />
gulle hartelijkheid en hij wist, dat hij aan Kota Baroe zou rapporteren,<br />
dat zijn zending een succes geweest was. In Waine zouden<br />
een schrijver en een paar inlandse polisie's kunnen worden gedetacheerd.<br />
De zon daalde reeds naar de avond, toen de mannen van Waine in<br />
hun dankbare eerbied voor de vreemdeling, die hen had overladen<br />
met wonderbaarlijke geschenken, hem de geschiedenis van de<br />
moord op de zes dappere krijgers door de mannen van Epmi en<br />
Maisink vertelden.<br />
Maiwe Aande rees verschrikt overeind en vloekte luid. Epmi en<br />
Maisink vielen onder zijn bestuursgebied. In feite lagen zij dagen<br />
ver van Waris verwijderd, maar de blanda's in Kota Baroe zouden<br />
134
hem verantwoordelijk stellen voor het gebeurde. Vloek over Epmi<br />
en Maisink, die door de schone ambities van Maiwe Aande, schrijver<br />
van Waris, zo'n ruwe streep hadden getrokken! Maar misschien<br />
was er nog iets te redden als hij zijn zending in Waine tot een<br />
schitterend einde bracht. „Waar zijn de zes mannen, die onder de<br />
pijlen van de rovers uit Epmi en Maisink gevallen zijn?" vroeg hij.<br />
Die van Waine brachten hem naar het kerwari-huis, waar de lijken<br />
van de vermoorden hingen te verschrompelen. Als het vlees aan<br />
hun beenderen verrot was, zouden zij de beenderen in het vuur<br />
zwart branden en ze daarna ophangen aan de donkere, vervuilde<br />
wanden van het kerwari-huis, naast de beenderen van hun voorvaderen.<br />
Zo wilde het de adat.<br />
Het kerwari-huis stond in het centrum van de kampong. Het was<br />
een hut, gebouwd van gaba-gaba en een dak van atap, door de zon<br />
verschroeid tot een bruinachtig grijs. Het kerwari-huis was het<br />
heilige huis. Het bestond uit twee vertrekken. Voor de vrouwen<br />
was het kerwari-huis taboe. De mannen mochten alleen het eerste<br />
vertrek betreden, enkele vierkante meters groot, met langs de wanden<br />
lage baleh-baleh's. In de schemer kon men vaag aan het<br />
plafond de zwarte doodsbeenderen zien hangen, macabere gestalten,<br />
verstard in een lugubere dodendans. Spinnen hadden er<br />
door de jaren heen een zacht waas van webben omheen geweven.<br />
Alleen de korano van Waine en de kepala, adathoofd en oorlogsleider,<br />
vergezelden de schrijver van Waris naar het tweede vertrek.<br />
Daar hingen de zwart geblakerde koppen van geschoten mannelijke<br />
zwijnen en aan het dak de beenderen der gestorven kepala's<br />
en korano's en in het gevecht gevallen mannen. Het was een dicht<br />
bos van beenderen en schedels, want Waine had vele oorlogen gekend<br />
en vele krijgers moesten worden beweend, voordat hun gebeente<br />
in het kerwari-huis werd opgehangen. Eén wand was leeg,<br />
op een paar verdorde, verdroogde voorwerpen na, die in het mid-<br />
135
den van de wand hingen. Het waren de testikels van een varken,<br />
want het geloof van de mensen van Waine zegt, dat de mens van<br />
het varken afstamt. Het varken is immers het grootste en het kostbaarste<br />
dier uit hun streken. De Waine-krijger, die in de oetan een<br />
varken schiet, mag niet van het vlees eten, omdat anders de boze<br />
geesten uit het lichaam van het dier bezit van hem, de moordenaar,<br />
zullen nemen. En verstrengelt het geloof zich niet op een vreemde<br />
wijze met het reële vechten voor het bestaan, als de vrouwen in<br />
tijden van hongersnood eerder een big, dan hun eigen kind zullen<br />
zogen?<br />
Maiwe Aande was een man, die jarenlang met de blanda's in contact<br />
had gestaan. Hij had kennis gemaakt met hun wereld en hij<br />
was de levensbeschouwing en het primitieve bijgeloof van zijn volk<br />
reeds lang vergeten. Hij probeerde in zijn levenswijze op de blanke<br />
te lijken en hij voelde zich ver verheven boven de gewone Papoea.<br />
Maiwe Aande kon lezen en schrijven.<br />
Maiwe Aande droeg een broek, een khaki-hemd en leren schoenen.<br />
Maiwe Aande kon een auto besturen.<br />
Maiwe Aande had een vulpenhouder, die weliswaar stuk was, maar<br />
toch als een sieraad in het borstzakje van zijn hemd stak.<br />
Maiwe Aande had zich van zijn eigen volk afgekeerd. Hij was er<br />
van vervreemd, hij aanvaardde zijn volk niet meer, wilde het ook<br />
niet.<br />
Maiwe Aande was in wezen een vijand van zijn volk.<br />
Maiwe Aande was de gelovige, die zijn geloof de rug toekeert en<br />
het daarna verafschuwt en aanvalt, omdat hij er de diepten en de<br />
zwakten van heeft leren kennen.<br />
Maiwe Aande was bezield van één ideaal: alles moest zo snel mogelijk<br />
worden aangepast aan de normen en leefwijze, die hij in<br />
Kota Baroe had leren kennen. Hij had daarbij geen geduld, omdat<br />
hij geen begrip had.<br />
Toen hij de lijken van de zes vermoorde Waine-krijgers in het<br />
136
kerwari-huis zag, herinnerde hij zich een bepaling, dat een dode in<br />
de grond moest worden begraven. Een dode mocht niet worden<br />
uitgedroogd en de beenderen mochten niet worden zwartgeblakerd.<br />
Dat was een bepaling, die in Kota Baroe was uitgevaardigd.<br />
Maiwe Aande draaide zich om en beval zijn polisie's achter het<br />
kerwari-huis een diepe kuil te graven.<br />
De mannen van Waine begrepen het bevel van de vreemdeling<br />
niet. Het was iets vreemds. Een kuil graven? Maar had de vreemdeling<br />
hen niet overladen met weldaden en geschenken? Het was<br />
goed wat hij beval.<br />
De mannen van Waine grepen hun nieuwe bijlen en hielpen de<br />
polisie's de harde grond open te hakken. Het werd een grote kuil,<br />
een gapende wonde in moeder aarde, donker en diep.<br />
De schrijver van Waine knikte, ten teken dat het goed was en beval<br />
toen, dat de lijken van de zes vermoorde mannen in de kuil gelegd<br />
zouden worden.<br />
De mannen van Waine stonden verstard. In hun hart zwol afgrijzen<br />
en woede om zoveel openlijke minachting voor hun dappere doden.<br />
Waren zij dan honden? De vreemdeling was een man met vriendelijke<br />
daden, maar met een hart vol vergif. Wat betekenden nu de<br />
bijlen, de lucifers, de spiegeltjes en de tabak tegenover zulk een<br />
afgrijselijke belediging? Een dof gemompel van woede steeg in<br />
hun midden op.<br />
Maiwe Aande hoorde het niet. Hij stond in diepe, gezapige tevredenheid<br />
toe te kijken hoe de polisie's de lijken snel met zand bedekten.<br />
Het was goed wat hij gedaan had en zijn toeans in Kota<br />
Baroe zouden vergeten, dat Epmi en Maisink hadden gedood en<br />
geroofd. Hij richtte zich op. Hij zou zijn ordenend werk vervolmaken.<br />
„Werp het vuur in het kerwari-huis!" beval hij de polisie's.<br />
De vlammen lekten langs de gaba-gaba tot aan het atapdak. Rook<br />
137
kringelde omhoog en plotseling loeide een hoge, gele vlam naar de<br />
hemel. Het heilige huis van Waine brandde.<br />
De vlam, die uit het dak van het kerwari-huis naar boven schoot,<br />
sloeg over op de harten van de mannen van Waine. Een wilde, alles<br />
verterende haat maakte zich van hen meester. De wraak, die bloedrood<br />
in de vlammen flakkerde, overspoelde alle andere gevoelens.<br />
Zes mannen waren gedood. Een vreemdeling had hen in de aarde<br />
geworpen als waren zij verachtelijke honden. Wraak! Wraak!<br />
„Oe wa loe well! Oe wa loe wellü"<br />
De mannen van Waine stortten zich naar voren. Pijlen werden op<br />
de strakgespannen boogpezen gelegd. Een dof brullen steeg uit hun<br />
kelen op.<br />
De schrijver van Waris zag het en het was alsof de hele wereld op<br />
hem neerstortte. Razend snel trok hij zich met zijn polisie's terug<br />
in twee kamponghutten en beval, schor van angst en ellende, het<br />
vuur te openen.<br />
Maar de mannen van Waine kenden het geweer niet. Zij renden<br />
onbeschermd vooruit, de kreet om wraak gillend opstotend naar<br />
de hemel.<br />
De polisie's, die hun geweren nooit anders gebruikten dan om er<br />
mee over de schouder te lopen en het bij bijzondere gelegenheden<br />
te presenteren, wisten niets van vuurspreiding af. Zij schoten de<br />
ene kogel na de andere af, als het maar veel lawaai maakte. Zorgvuldig<br />
richten deden zij niet. Doch de mannen van Waine waren<br />
talrijk en zij stroomden als één man naar de hutten, waarin de<br />
vijandige vreemdelingen verborgen waren. Bij tientallen werden<br />
zij weggemaaid. Over de lijken van hun stamgenoten renden zij<br />
verder en slaagden er in de twee hutten van elkaar te isoleren,<br />
waardoor het de schrijver van Waris onmogelijk werd gemaakt zich<br />
onder dekking van het geweervuur in de oetan terug te trekken. De<br />
polisie's zaten in de ene hut en de schrijver met twee met pijl en<br />
boog bewapende dragers in de andere.<br />
138
De polisie's, die het hachelijke van de situatie inzagen, sloegen de<br />
achterkant van hun hut open en vluchtten de oetan in. Dit was een<br />
geluk voor Maiwe Aande, want de woede van de mannen van<br />
Waine concentreerde zich op de polisie's, die schietend en<br />
schreeuwend de muur van groen indoken. Hij sloop, gevolgd door<br />
de twee dragers, de hut uit en verdween in de oetan. Hij rende als<br />
een bezetene. Het was een wedloop met de dood, die achter hem<br />
aan kwam, gedragen op de ontzettende kreet: „Oe wa loe wellü<br />
Oe wa loe wellü!"<br />
Hij was een opgejaagd dier en de oetan, waarin hij geboren en getogen<br />
was, nam wraak op de afvallige Maiwe Aande, die zich voor<br />
vijftig gulden per maand verkocht had aan de blanda's en die het<br />
liefst niet herinnerd werd aan de tijd, dat hij in het oerbos leefde.<br />
De oetan was er plotseling levensgroot en overweldigend. De oetan<br />
stak haar doomige lianenvingers naar Maiwe Aande uit en trok<br />
met wilde rukken zijn hemd en broek aan flarden. De oetan kleedde<br />
hem uit en hij was naakt en onbeschermd, weerloos tegen een<br />
vijand, die vroeger — lang geleden — zijn vertrouwde vriend geweest<br />
was. De oetan zoog met haar zompige modder de schoenen<br />
van zijn voeten. Toen was Maiwe Aande een mensdier, in het<br />
luchtledige zwevend tussen twee levens. Het leven, dat hem had<br />
voortgebracht en waaraan hij was ontgroeid en waaraan hij in<br />
hoogmoedige verachting was vervreemd; en het leven, dat niet het<br />
zijne kon worden, maar waarnaar hij haakte met een groot,<br />
ambitieus verlangen en dat hem nu alleen liet, zonder bescherming.<br />
Als een verslagene, voor wie de duimen omlaag wijzen.<br />
Zijn lichaam werd geschramd en opengehaald. Het bloedde uit talloze<br />
wonden. Zijn voeten schaafden op het rotsachtige bergterrein<br />
tot open, bloederige klompen, waarin de pijn zo snerpte, dat zij gevoelloos<br />
werden.<br />
Maiwe Aande rende verder. Hij lette niet op richting of paden. Hij<br />
rende, hijgend en met zijn bloed steeds harder bonzend aan zijn<br />
139
slapen. Hij voelde de vermoeidheid trekken in zijn spieren. Een<br />
verlammende pijn remde zijn bewegingen. Hij keek door een rood<br />
waas en ten laatste liet hij zich vallen. Hij kon niet meer. Hij verborg<br />
zijn hoofd in zijn armen en drukte zich tegen de grond. Hij<br />
verlangde, dat de aarde zich openen zou, dat er duisternis rondom<br />
hem zijn zou, dat hij niets meer weten zou.<br />
De avond viel en het was donker geworden, toen hij zich langzaam<br />
oprichtte. De twee dragers zaten op hun hurken naast hem en<br />
staarden hem zwijgend met grote, wijd-open angstogen aan. Maiwe<br />
Aande voelde de koude van de nacht zijn lichaam doorhuiveren.<br />
Hij zou een vuurtje hebben willen aanleggen, maar hij durfde niet.<br />
De mannen van Waine slopen door de oetan en een lichtschijnsel<br />
zou hem kunnen verraden. Hij had de wraakzucht in het wit van<br />
hun ogen zien vlammen.<br />
De nacht kroop traag voorbij. De nacht had duizenden angsten<br />
meegebracht. De krekels snierpten, de kikkers rochelden, tezamen<br />
een muur van geluid, waarachter de mannen van Waine dichterbij<br />
slopen, hun pijlen op de bogen, gereed om te schieten. De nachtwind<br />
beroerde de struiken en de bomen, zij werden vervuld van<br />
onhoorbaar aansluipende mannen. De boomstammen veranderden<br />
in Waine-Papoea's. Het zachte vezelen van de wind door de takken<br />
was het geruis van plotseling overeind springende vijanden.<br />
De schrijver van Waris meende van alle kanten de kreet „Oe wa<br />
loe well!" te horen aangolven. Het water in de kali, dichtbij, ruiste<br />
de wraakroep. Een nachtvogel gilde hem schril door de oetan. Hij<br />
kromp ineen. Hij was de angst zelf geworden. De gestalten van de<br />
bomen en de bergen groeiden tot aan de hemel en daarna stortten<br />
zij zich om Maiwe Aande neer, gillend en schreeuwend met een<br />
infernale woede.<br />
De nacht scheen voor eeuwig over de wereld te liggen.<br />
In de morgen zond hij de twee dragers uit om de polisie's te zoe-<br />
140
ken. Hij bleef achter, verborgen in het struikgewas, koud, hongerig<br />
en doorhuiverd van een grenzenloze angst, die nergens door een<br />
weerstand tegemoet kon worden getreden. Eerst laat in de middag<br />
keerden de dragers terug met een groep uitgeputte polisie's, die<br />
aan de pijlenregen der Waine-Papoea's waren ontkomen. Zij trokken<br />
direct verder naar het noorden, in een wijde boog om het<br />
Waine-gebied heen. In de avond van de volgende dag waren zij<br />
tot op drie uren van Waris gevorderd. Hier durfden zij voor het<br />
eerst een vuurtje te maken en zij aten uitgehongerd van de taaie,<br />
donkerrode vleeslappen van een oude casuaris, die een van de<br />
polisie's had weten neer te leggen.<br />
De schrijver herademde. Hij begon, stukje bij beetje, zichzelf terug<br />
te vinden. Hij werd weer Maiwe Aande, de schrijver van Waris.<br />
Maar tegelijkertijd met het hervinden van zijn waardigheid en<br />
persoon sloop een nieuwe, wurgende angst zijn hart binnen. De<br />
toeans in Kota Baroe zouden van dit avontuur horen. Dit kon niet<br />
geheim blijven. Hun toorn zou zich over zijn hoofd uitstorten.<br />
Maiwe Aande zou worden afgezet als schrijver en hij zou terugkeren<br />
naar de Vogelkop, waar hij de rest van zijn leven zou moeten<br />
slijten als een Papoea, gewoon, zoals de anderen, in de kampong.<br />
De morgen van de zesde dag brak aan en zij braken op voor de<br />
laatste etappe. Moeizaam strompelden zij over de bergrug, die hen<br />
nog van Waris scheidde, heen. En daar viel het nieuws als een<br />
enorme hamerslag op de schaduw van wat eens Maiwe Aande geweest<br />
was: toean controleur uit Kota Baroe zat in het posthuis van<br />
Waris.<br />
Neergebogen in zijn ellende kwam hij aan het hoofd van zijn<br />
polisie's de kampong binnen. Hij richtte zijn aarzelende schreden<br />
naar het posthuis. Hij voelde hoe de blikken van de kampongbewoners<br />
op hem gericht waren.<br />
Zij zwegen...<br />
141
De stilte was als een bol van fijn geblazen glas rond de aarde.<br />
Toean controleur zat in het posthuis.<br />
Er spande een gouden streep rond de epauletten van zijn hemd.<br />
Toean controleur wenkte hem.<br />
Maiwe Aande schuifelde naar voren en sprak...<br />
142
ACHTSTE HOOFDSTUK<br />
I<br />
Jtlvert Caldenhove had gespannen naar het relaas van de schrijver<br />
geluisterd. Soms had hij een paar gebeurtenissen nog eens laten<br />
vertellen. De polisie's, die voor de deuropening bijeendrongen,<br />
vielen de schrijver af en toe in de rede, schel schreeuwend en verward<br />
dooreen roepend, maar met een snauw legde Evert hun het<br />
zwijgen op.<br />
Toen de schrijver zweeg en zich het zweet van het voorhoofd<br />
veegde, viel er een diepe stilte in het vertrek. De stilte groeide uit<br />
tot een geweldig klankbord, waartegen het kloppen van zijn hart<br />
en het zachte ruisen van zijn adem werd weerkaatst en duizendvoudig<br />
versterkt. Evert voelde de blikken van de schrijver, de<br />
korano's en de polisie's op zich gevestigd. Zij verwachtten van hem<br />
het verlossende woord. Maar hij sprak het niet. Zijn gedachten<br />
maakten woeste salto's mortales aan de trapeze van zijn bewustzijn.<br />
Hij zag alles zeer scherp. Hij zag de fijne, kringelende rook van de<br />
sigaret tussen zijn vingers. Hij zag de bloedige schrammen op de<br />
armen en benen van de schrijver van Waris. Hij zag de verdroogde<br />
modder tussen de tenen van een der korano's koeken. Hij zag de<br />
roestvlekken op de geweerlopen van de polisie's. Hij zag de zonovergoten<br />
plek voor het posthuis, waar een bonte haan triomfantelijk<br />
de kippen opzat. Hij zag de ochtendnevel over de oetan, als<br />
een groot, spiegelblank meer. Hij zag die ene boom, vlak tegenover<br />
143
de deuringang, oprijzend uit de mist, ijl tegen de bijna wit-blauwe<br />
lucht afsteken, ragfijn in de tekening van stam, takken en bladeren<br />
als een oude Japanse prent op zachte zijde geschilderd.<br />
Poesjie kwam het vertrek binnen. Hij wilde hem iets vragen, maar<br />
de woorden bevroren op zijn lippen toen hij Evert's blik ontmoette<br />
en hij sloop weg.<br />
Evert Caldenhove zwaaide mee met de acrobatiek van zijn gedachten<br />
en hij trachtte ze terug te brengen op het platform van de<br />
werkelijkheid door te spreken.<br />
„Dit is verschrikkelijk," zei hij.<br />
De schrijver boog zich naar voren om te trachten hem te verstaan,<br />
maar de taal was hem vreemd.<br />
„Dit is rampzalig," ging Evert verder. „Dit is een zwijnenkeet, waar<br />
ik geen raad mee weet. Waarom is die lamstraal van Van Weghen<br />
niet komen opdagen? Die zit op zijn achterste te luibakken in Kota<br />
Baroe en laat mij alleen de boel opknappen."<br />
De schrijver kuchte. Het klonk als een krakend pistoolschot.<br />
Evert schrok. „Laat ik niet gaan zitten kankeren," zei hij. „Van<br />
Weghen kan er per slot van rekening ook niets aan doen." Hij ging<br />
rechtop zitten, streek met zijn vingers zijn haren achterover, zette<br />
zijn vechtpetje op en sloeg toen zacht met zijn vlakke hand op de<br />
tafel. „Schiet maar op," zei hij hard tegen Maiwe Aande. „Zie dat<br />
je wat op je verhaal komt." Hij maakte een vegende beweging met<br />
zijn hand. „Allemaal d'r uit hier! Vort! Vanmiddag om vier uur zijn<br />
jullie hier terug, de korano's, de polisie's en jij ook, schrijver!"<br />
Zij herademden als was met de plotselinge activiteit een loden last<br />
van hun schouders gevallen. Zij drongen het vertrek uit naar buiten,<br />
waar de kampongbevolking hen opwachtte in een geroezemoes<br />
van praten en vragen, schreeuwen en joelen.<br />
Evert zag hen gaan en hij was blij alleen te zijn. Hij zat rechtop en<br />
bewegingloos; alleen zijn rechterhand, die zijn vulpen omklemde,<br />
maakte kleine, schrijvende bewegingen. Hij tekende zorgvuldig<br />
144
grote H's op een velletje papier. Hij maakte er krulletjes aan en de<br />
krulletjes werden cijfers: 8.... 1 7 5.,.. 0 Het was<br />
het telefoonnummer van Heleen. De H was van Heleen. Heleen<br />
zat voor hem op de galerij van het posthuis in Waris en zij keek<br />
hem rustig aan. Haar gezicht was van een diepe, bezonken rust,<br />
als bij een madonna van de Primitieven. Alleen haar fijne wenkbrauwen<br />
trilden een beetje.<br />
Heleen's gestalte vervaagde en hij zat weer alleen in het posthuis.<br />
De zorgvuldig getekende H's met het telefoonnummer lagen onder<br />
zijn vingers. Hij verfrommelde het blaadje en gooide het op de<br />
vloer, bukte zich toen, raapte het weer op en stak het in zijn zak.<br />
Zijn bewegingen waren mechanisch. Hij greep een voddige doek<br />
en begon de vliegenstrontjes van het tournee-blik te poetsen. Hij<br />
maakte er figuurtjes van als ogen van dobbelstenen. Hij was een<br />
trage, zoekende slaapwandelaar. Zijn gedachten zwierven onvatbaar<br />
ergens ver van hem verwijderd door de kosmos en het was<br />
onmogelijk ze te ordenen en saam te voegen tot een logisch geheel.<br />
De tijd sloop op kousenvoeten voorbij...<br />
Na het middageten kroop hij in zijn hangmat, zijn handen onder<br />
zijn hoofd gevouwen. Boven hem kroop een trage spin langs de<br />
zoldering, liet zich onverwachts een paar centimeter zakken en<br />
koorddanste toen over een onzichtbaar draadje door de ruimte.<br />
Evert keek naar de spin en hij moest zich beheersen niet te krabben<br />
aan de rode muskietenbeten op zijn armen. Hij hoorde zijn polshorloge<br />
vlak bij zijn oor tikken. Het werden dreunen, die in zijn<br />
hoofd sloegen als hamerslagen.<br />
Zo was het vroeger eens geweest, vlak voor zijn doctoraal. Hij was<br />
volkomen leeggezogen. Hij wist niets meer, alleen het weten van<br />
het met weten gonsde door een luchtledig in zijn hersenen. In hem<br />
klom de wanhoop langzaam langs het touw van zijn zenuwen. Hij<br />
was doodmoe. Hij verlangde te liggen en te slapen. Hij wilde niet<br />
meer denken en hij kon niet meer denken. Er was alleen maar<br />
145
leegte! Leegte! Leegte!! En buiten zijn kamer draaide de wereld<br />
gewoon door. Hij hoorde auto's toeteren. Hij hoorde de hese roep<br />
van een voddenkoopman. Een melkboer rinkelde met flessen<br />
onder zijn raam. Een straatjongen schreeuwde. Iemand floot schel<br />
een Schlager. Op de straat liepen de mensen voorbij, kleine, rennende<br />
insecten met dunne beentjes en nerveuze beweginkjes. De<br />
zon spiegelde in het donkere grachtwater en de huizen kaatsten<br />
hun doorleefde beeltenis in een groen, mysterieus waas. Hij had<br />
nog één uur tijd. Nog één uur en dan zouden kille mannen komen<br />
om zijn hersenen bloot te leggen. Zij hadden slimme, venijnige<br />
lachjes rond hun dunne lippen. „U moet het over drie maanden<br />
maar weer eens proberen," zouden zij zeggen en zijn feestelijk rokcostuum<br />
werd een begrafenisdracht.<br />
Hier in Waris, nog een uur vóór de korano's, de polisie's en de<br />
schrijver zich bij hem zouden melden, was het precies eender.<br />
— Ik moet wat doen. Ik moet iets beslissen! Er is nog een uur! Dan<br />
moet er een besluit genomen zijn ...<br />
Hij beet het glazuur van zijn tanden en dacht... dacht...<br />
II<br />
i^lokslag vier uur kwam Maiwe Aande met de korano's en de<br />
polisie's naar het posthuis. Evert hoorde hen al van ver aankomen.<br />
Zij liepen in een strakke, gescandeerde pas, als militairen, die op<br />
mars zijn. Hij keek pas op, toen de schaduwen van de aangetreden<br />
mannen over de bamboestammetjes van de voorgalerij vielen.<br />
Langzaam stond hij op. — Nu moet ik laten merken, dat ik een besluit<br />
genomen heb, dacht hij. — Ik weet nog op geen stukken na<br />
wat ik beginnen moet.<br />
Hij begon te spreken, langzaam en nadrukkelijk en al sprekende<br />
hervond hij zijn zekerheid en kalmte. Het plan groeide met zijn<br />
woorden mee.<br />
146
„Morgenochtend om zes uur zijn jullie allemaal hier present," zei<br />
hij. „De korano van Waris zorgt voor vijftien koelies. Zie, dat je<br />
voldoende eten meeneemt, want geduvel over het voedsel kunnen<br />
we onderweg niet hebben. Wij vertrekken naar Waine."<br />
De schrijver knikte nadrukkelijk. „Er zijn veel mannen in Waris,"<br />
zei hij, groeiend in zelfbewustzijn. „Zij willen allen mee. Het zijn<br />
goede mannen, toean. Zij kunnen vechten!"<br />
„Hou jij je bek!" snauwde Evert. „Prent één ding goed in je stomme<br />
hersens, schrijver. Er wordt niet gevochten! Je hebt al genoeg in de<br />
soep getrapt. Je kunt er op rekenen, dat je een zware pijp zult<br />
roken, dat beloof ik je."<br />
Maiwe Aande kroop in zijn schulp. Hij schrompelde in elkaar tot<br />
een zielig hoopje mens.<br />
„En jullie houden allemaal je mond dicht tegen iedereen!" ging<br />
Evert verder. „Begrepen? Niemand heeft er iets mee te maken. Als<br />
ik ontdek, dat een van jullie zijn bek niet heeft gehouden, sla ik 'm<br />
persoonlijk zijn hersens in. Nou ingerukt!"<br />
De mannen salueerden. Zij stonden overdreven stram in de houding.<br />
De taal, die Evert over hun hoofd had losgelaten, was de taal,<br />
die zij verstonden en respecteerden. Het prestige was ongeschokt.<br />
Zij marcheerden tevreden en gerustgesteld naar de kampong terug.<br />
Evert Caldenhove stond op de voorgalerij en keek hen na. — Dus<br />
nou zit ik er aan vast, dacht hij. — Morgen vertrek ik naar Waine<br />
en ik zal eens zien of er vrede te sluiten is. Als het allemaal op niets<br />
uitloopt, moet er een strafpatrouille volgen en daar voel ik weinig<br />
voor. Die knapen in Waine zullen er de dupe van zijn. Bij tientallen<br />
worden ze neergeknald en dat allemaal voor een kwestie, waarin<br />
zij op slot van zaken niet eens de grootste bokken hebben geschoten.<br />
Hij zuchtte en ging langzaam naar binnen.<br />
— Rechtvaardigheid is maar een wankel begrip als het gepaard<br />
gaat met prestige, dacht hij moe. — Als we de zaak laten lopen,<br />
147
zitten we binnen een maand middenin een enorme roof- en moordorgie.<br />
Nee, als mijn pogingen tot verzoening geen succes hebben,<br />
moeten we wel hardhandig optreden. Maar het is evengoed zuur<br />
voor die van Waine.<br />
Hij ging zitten en sloeg zijn dagrapport open.<br />
— Maar als er een strafexpeditie van komt, moet Jaap dat maar opknappen,<br />
dacht hij opstandig. — Ik heb me al meer dan genoeg uitgesloofd.<br />
Het is zijn afdeling en ik ben niet meer dan een hulpievooruit.<br />
Als hij niet komt opdagen, is het mij ook goed, dan moeten<br />
ze in Kota Baroe maar zien hoe ze de zaak verder regelen. Ik ga<br />
morgen naar Waine kijken of er met die kerels te praten valt. Méér<br />
doe ik zeker niet. Enfin, ik zal Jaap een soeratje sturen, dan weet<br />
hij tenminste wat er aan de hand is. Als hij nog één gram hersens<br />
in zijn hoofd heeft, zit hij binnen twee weken hier.<br />
Hij staarde naar de blanke bladzijden van het cahier, dat voor hem<br />
lag en plotseling voelde hij een grote weerzin in zich opkomen.<br />
— Ik ben het zat, dacht hij. — Meer dan zat. Ik moet iets gaan<br />
doen, wat niets met mijn werk te maken heeft.<br />
Hij glimlachte, ondanks alles. — Ik zou vanavond wel eens naar het<br />
Concertgebouw kunnen gaan...<br />
Bijna werkelijk zag hij het voor zich. De grote zaal, gevuld met<br />
stille, aandachtige mensen, opgenomen in golven muziek, zwellend<br />
•en dalend, hen optillend en meevoerend ver, ver buiten de enge<br />
begrenzing van de vier zaalwanden. Hij hóórde de muziek en hij<br />
neuriede haar zachtjes voor zich uit. De negende van Beethoven.<br />
— Waarom de negende? vroeg hij zich af, maar toen hij met grote<br />
stappen het posthuis uitliep naar buiten, zong hij zacht voor zich<br />
heen: „Alle Menschen werden Brüder..."<br />
Poesjie stond in de keuken te knoeien met een paar grote, bloederige<br />
vleeshompen.<br />
Evert bleef staan. „Wat heb je daar?" vroeg hij.<br />
„Polisie Loeka heeft een babi en een casuaris in de oetan ge-<br />
148
schoten, toean," antwoordde de bediende trots. „Hier is het kakld<br />
van de casuaris en de schouder van het varken. Banjak babi, toean,<br />
banjakka!"<br />
— Geen Concertgebouw vanavond, dacht Evert en hij grinnikte.<br />
„Geef maar eens hier," zei hij, opgewekt ineens en hij nam de<br />
parang uit Poesjie's handen. „Vlees uitbenen is ook een verzetje,"<br />
zei hij hardop. „En het Concertgebouw is aardig, behalve als je in<br />
de pauze moet gaan stompen en slaan om een kopje koffie te kunnen<br />
krijgen." Hij sneed het vlees in gelijke lappen en hakte de botten<br />
en de pezen er uit. Het was een zwaar en warm werk, maar het<br />
eiste al zijn aandacht. Het was al bijna donker toen hij veertien,<br />
tamelijk nette varkenslapjes op een rijtje naast elkaar had liggen.<br />
Het vervulde hem met trots. Hij strooide er overvloedig zout overheen<br />
en Poesjie legde ze op een stapel, stampte ze dicht op elkaar<br />
en pakte ze toen in een rieten zak, die hij stevig met boomvezels<br />
dichtbond. Evert keek er sceptisch naar en vroeg zich af hoelang<br />
het vlees te eten zou zijn. Hij waste zorgvuldig het bloed en het<br />
vet van zijn handen.<br />
De middag was voorbijgevlogen. De tijd was barmhartig voor de<br />
mens, die een bezigheid onder handen nam. De avond kapselde het<br />
posthuis in zijn fluwelen kleed van duisternis.<br />
Hij at bij het walmende licht van zijn oliepitje en begon daarna, in<br />
een opwelling van overmoed, aan een brief voor Heleen. Hij<br />
schreef met korte, droge zinnetjes, maar hij had het gevoel, dat<br />
Heleen, terwijl hij haar schreef, steeds verder van hem afdreef. In<br />
hem openbaarde zich een onmacht, welke hij tevoren niet bij zichzelf<br />
had opgemerkt, waarschijnlijk omdat hij nooit zo ingespannen<br />
bezig was geweest een brug te slaan van de oetan naar Amsterdam.<br />
Hij legde zijn pen neer en leunde achterover tegen de bamboewand<br />
van het vertrek. „Het gaat niet," zei hij halfluid. „Er zijn<br />
twee werelden, gescheiden door een afstand van lichtjaren..."<br />
149
Hij legde de brief aan Heleen opzij en begon een nieuwe: „Beste<br />
vader en moeder..." Verder kwam hij niet. — Wat zou ik moeten<br />
schrijven? vroeg hij zich af. — Beste ouders, ik maak het goed en ik<br />
ben op tournee. Ik zit nu in Waris ... Waris? Waris? Is het vreemder<br />
te schrijven: ik zit nu op Mars en morgen tippel ik door naar<br />
Mercurius? Het Hoofd van het Plaatselijk Bestuur is naar me<br />
onderweg. Hij woont op de maan, beste ouders ...<br />
Zorgvuldig legde hij de beide brieven op elkaar en borg ze in zijn<br />
portefeuille. Hij schudde het hoofd. — Misschien, als ik in Kota<br />
Baroe terug ben, dacht hij.<br />
Toen begon hij de barang bij elkaar te zoeken, die hij de volgende<br />
morgen op zijn tocht naar Waine wilde meenemen. Zijn kleren,<br />
wat eten, zijn tabak en... ja, je kon niet weten, zijn junglekarabijn.<br />
Hij klom in zijn hangmat en rookte nog een sigaret. Toen<br />
trok hij de ritssluiting van zijn klamboe dicht en ging op zijn zij<br />
liggen. Hij sliep onmiddellijk.<br />
III<br />
De ochtendkoelte hing tintelend fris over de wereld, toen Evert<br />
de slaapstille kampong verliet. Een paar meter achter hem liepen<br />
de schrijver en de korano van Waris, een tiental polisie's en twintig<br />
dragers. De koelies hadden hun pijl en boog mee willen nemen,<br />
maar Evert had het kortaf snauwend verboden. Hij was vastbesloten<br />
het conflict met de Waine-Papoea's niet met nog een paar<br />
nieuwe vechtpartijen uit te breiden.<br />
Hij liep gemakkelijk, met grote, veerkrachtige passen. Hij was in<br />
een stemming om luidop te zingen. De steile berghellingen verhinderden<br />
dat, doch in zijn hart zong hij met lange, sentimentele<br />
uithalen: „Aan de voet van die ou... .we Wester.... Heb ik vaak<br />
150
in gedachten gestaaaaaanü" En met een kwajongensachtige glimlach<br />
zong hij het in het platste Amsterdams, dat hij zich maar kon<br />
voorstellen.<br />
Een koude nevel slierde rondom hem uit de grond op in grijze en<br />
lichtgroene slingers. Het aarzelende morgenlicht van de zon kleurde<br />
ze in prachtige schakeringen van rood, geel, groen, blauw en<br />
violet, als waren het grote, glazen stuiters, waar binnenin een wonderlijke<br />
kleurenpracht geblazen was. Ergens zongen de heldere,<br />
melodieuze trillers van de paradijsvogel. Een kakatoe schreeuwde<br />
schaterend. Voor zijn voeten ritselden kleine, schrikachtige, bruine<br />
slangetjes en hagedissen over de grond vliegensvlug weg in het<br />
beschermende struikgewas. De voortdurende zang der krekels<br />
spoelde tussen aarde en hemel.<br />
Ondanks de frisse morgenlucht had hij zijn shirt uitgetrokken en<br />
liep hij in zijn hemdje. Het zweet stroomde tappelings langs zijn<br />
hals over zijn borst en armen, doch hij merkte het nauwelijks op.<br />
Achter hem was het rumoer van de polisie's en de dragers.<br />
De morgen ging snel voorbij. Zij volgden voor een groot deel de<br />
kali Fwoe, een breed en snelstromend water, dat tot aan hun<br />
knieën reikte. Het spoelde hitte en vermoeidheid weg.<br />
Tegen de middag hielden ze hun eerste pauze. Dicht langs de<br />
oever van de rivier zaten zij onder hoge, langzaam heen en weer<br />
wuivende klapperpalmen. Een van de dragers klauterde langs de<br />
dunne stam omhoog en smeet tientallen noten omlaag, die de<br />
anderen met hun parang openhakten.<br />
Het klapperwater klokte zoet en koel over zijn tong en langs zijn<br />
verhemelte. Honger had hij niet, maar voor het genoegen van de<br />
dragers, die zich zoveel moeite gaven, at hij een paar sago-koekjes,<br />
welke hij lang in de klappermelk weekte. Hij deelde sigaretten uit<br />
en hij wist voldoende zelfbeheersing op te brengen om zelf niet te<br />
roken.<br />
Even over halfvier in de middag bereikten zij kampong Burbo, een<br />
151
lege plek in de oetan. Jaren geleden was Burbo door de bewoners<br />
van Waris uitgemoord en platgebrand. Het dorp was nimmer herbouwd.<br />
Aan de rand van de oetan stonden een paar bouwvallige<br />
hutten, waar Evert met de dragers een bivak inrichtte. Toen dook<br />
hij in de kali en ging daarna languit op een deken liggen, omhoog<br />
kijkend naar de effen, blauwe hemel. Hij voelde zich diep tevreden<br />
en in staat de inspanningen van de tocht de baas te blijven. Hij<br />
zou nog uren hebben kunnen doorlopen, maar hij wilde de morgen<br />
van de derde dag in Waine aankomen. In geen geval mocht hij het<br />
risico nemen daar tegen de avond van de tweede dag aan te komen.<br />
In hem was niets meer van de besluiteloze verwarring van de<br />
vorige dag, toen Maiwe Aande hem het verhaal van Waine had gedaan.<br />
Zijn gedachten waren helder en overzichtelijk. Het besluit<br />
naar Waine te gaan om te proberen daar de vrede te herstellen, was<br />
het duwtje, dat hij nodig had om over het dode punt van zijn<br />
aversie tegen alles wat hevig en emotioneel was heen te komen.<br />
Hij kroop die avond vroeg onder zijn klamboe, maar hij bleef nog<br />
urenlang wakker liggen in een behaaglijk rusten, volkomen ontspannen<br />
en in diepe tevredenheid met de wereld. Het geluid der<br />
krekels zwol in de groeiende nacht. De vogels trokken zich terug in<br />
de grote stilte tussen de takken en bladeren der bosreuzen. Het<br />
gebabbel der dragers verstomde. Alleen de vuurtjes stuurden nog<br />
wat dunne, kringelende rooksliertjes omhoog uit de gloeiende as.<br />
Tegen de avond van de tweede dag was hij tot op vijf kilometer<br />
van Waine gevorderd. Het terrein was aanmerkelijk zwaarder geworden.<br />
De kali's waren bijna ondoorwaadbaar door de vele rotsblokken<br />
en scherpe riffen en langs de oevers lag een vette, decimeters<br />
dikke modderlaag. Een ogenblik dacht hij erover verder te<br />
trekken om nog dichter bij Waine te komen, maar het had geen<br />
zin. Hij wilde in ieder geval zorgen fris en uitgerust in Waine te<br />
arriveren om, als de toestand daar precair was, genoeg reserves te<br />
hebben om snel in de oetan terug te trekken.<br />
152
In het bivak riep hij de korano, de schrijver en de polisie's bij<br />
zich en deelde hun het plan de campagne voor de volgende ochtend<br />
mee. Het was tamelijk eenvoudig. Een van de polisie's zou ongewapend<br />
naar Waine lopen, terwijl de anderen hem in de rug dekten.<br />
Die polisie moest de kepala van Waine vertellen, dat er een<br />
blanke gekomen was om vrede te sluiten. Die blanke had geen<br />
kwade bedoelingen. Hij bood hun geschenken aan en hij zou zorgen,<br />
dat er koelies kwamen om hun verwoeste kerwari-huis opnieuw<br />
op te bouwen. Vrede wilde de blanke, geen oorlog ...<br />
Als de zending van de polisie met succes bekroond was, zou Evert<br />
zelf te voorschijn komen en de kampong binnengaan.<br />
De schrijver, de korano en de polisie's moesten onder alle omstandigheden<br />
op de achtergrond blijven. Evert wilde niet het risico<br />
lopen, dat de woede der Waine-Papoea's opnieuw zou losbarsten.<br />
Hij wist heel goed, wat hij riskeerde. Hij accepteerde het echter<br />
met de Stoïcijnse kalmte van een soldaat, die in de oorlog een<br />
vreemd huis binnentreedt, niet wetend of de vijand er een hinderlaag<br />
gelegd heeft. Hij wilde, hoe dan ook, het conflict met Waine<br />
in der minne schikken. Hij wist, dat als hij niet zou slagen, het vuur<br />
van de oorlog door de oetan zou slaan. Aan de hemel zou, rood als<br />
bloed, de wraak geschreven staan.<br />
„Oe wa loe wellü"<br />
Evert speculeerde op het element der verrassing. In het uiterste<br />
geval zou hem dat in de gelegenheid stellen terug te trekken. Hij<br />
had de polisie's achter de hand. Het enige, waarover hij zich werkelijk<br />
zorgen maakte,was, dat de mannen zich niet zouden kunnen<br />
beheersen en zonder zijn bevel af te wachten een lustig knalpartijtje<br />
zouden beginnen. Hoewel de Papoea's op pijl en boog<br />
meesters waren, konden ze met een geweer nauwelijks een olifant<br />
op tien meter afstand raken. Maar het knallen van de schoten zou<br />
al erg genoeg zijn om de woede der Waine-mensen in nog grotere<br />
hevigheid te ontketenen.<br />
153
Hij dreigde met de verschrikkelijkste straffen als één van de<br />
polisie's de treurige moed zou hebben een schot buiten zijn medeweten<br />
te lossen.<br />
IV<br />
liet oerbos was vervuld met de geluiden van de dieren en het<br />
geruis van de wind door de boomtoppen. Maar het was of het geluid<br />
een onderdeel was van de stilte, die samengeperst onder het<br />
groene bladerdak hing te groeien tot een schier ondraaglijke<br />
spanning.<br />
Zij lagen nu op nog geen kwartier afstand van Waine en waren de<br />
kampong zo stil en behoedzaam mogelijk genaderd. Evert hoopte,<br />
dat die van Waine er geen lucht van zouden krijgen met hoe weinig<br />
manschappen hij was. Hij had ruim een uur geleden de polisie<br />
naar Waine gestuurd om zijn boodschap aan de kepala te zeggen,<br />
maar zij kregen geen enkel teken, dat er op wees, dat de polisie was<br />
geslaagd in zijn zending. Het tegenovergestelde was ook niet het<br />
geval, doch het uitblijven van enig bericht deed de ongerustheid in<br />
zijn hart groeien.<br />
Hij lag in het groen gedoken, zijn blik op zijn polshorloge gevestigd,<br />
waar de secondenwijzer driftig de tijd wegtikte. Zijn oren<br />
stonden wijd open en vingen ieder geluid in zijn omgeving op. Het<br />
wachten duurde eeuwigheden, die hij trachtte te begrenzen in<br />
kleine weddenschappen met zichzelf: over vijf minuten komt de<br />
polisie terug met het bericht of Waine vrede wil of niet. Telkens<br />
vijf minuten, telkens een eeuwigheid. Maar de polisie kwam niet.<br />
Ten laatste kon hij de spanning niet langer verdragen. Hij richtte<br />
zich op. Voorzichtig kroop hij naar de korano van Waris, die een<br />
paar meter opzij van hem in het struikgewas verborgen zat. „Jij<br />
blijft hier, korano," zei hij, „met de dragers." Hij trommelde de<br />
polisie's bij elkaar. „Op honderd meter achter mij aan!" beval hij.<br />
154
„En wee je gebeente als één van jullie het hart in zijn lijf heeft een<br />
schot te lossen zonder dat ik daarvoor het teken geef!"<br />
De mannen knikten, ten teken dat zij hem begrepen hadden.<br />
Voorovergebogen sloop hij daarna in de richting van de kampong.<br />
Zijn slappe, linnen sluipschoenen maakten nauwelijks geluid. Hij<br />
hoorde zijn eigen, zware ademhaling en voelde het bonzen van zijn<br />
bloed in zijn lichaam. Zijn ogen knepen zich tot spleten en begonnen<br />
te branden van het ingespannen turen. Het groen van de<br />
oetan, rondom hem, stond bewegingloos.<br />
De spanning, die in hem groeide, ontlaadde zich plotseling in een<br />
dwaze gedachte, waarom hij grinniken moest. — Stel je voor, dacht<br />
hij, — dat die lui direct de kampong uit komen rennen en zeggen:<br />
wij spelen lekker niet meer mee, want jullie doen vals ...<br />
Toen zag hij plotseling Waine liggen, gebouwd op een klein<br />
plateau tegen de berghelling. Een verzameling rieten hutten, die<br />
op de grond waren gebouwd, niet op palen, zoals in het onder bestuur<br />
staande gebied gebruikelijk was. Hij sloop tussen de bomen<br />
door tot aan de bosrand, waar hij de vooruitgezonden polisie vond.<br />
Hij hurkte naast de man neer. „En?"<br />
De Papoea haalde moedeloos zijn schouders op en wees voor zich<br />
uit.<br />
Van de bosrand naar de kampong was nog ongeveer dertig meter,<br />
een groot, open stuk, waarop de zon ongenadig brandde. Bij de ingang<br />
van Waine was een manshoge borstwering van pisangbladeren,<br />
doorvlochten met stukken hout, boomschors en lianen opgetrokken.<br />
Evert zag de borstwering zachtjes bewegen. Hij vermoedde een<br />
groot aantal krijgers achter de primitieve beschutting. Er kwam<br />
een droog gevoel in zijn mond. Hij slikte moeilijk. In zijn buik<br />
krampte even een felle steek. Hij haalde diep adem. Toen richtte<br />
hij zich op en liep tussen de bomen door, het open stuk voor de<br />
kampong op. Het was, als zag hij zichzelf lopen: een kleine figuur<br />
155
tegen de hoge oetan-muur, onder de oneindige hemelkoepel. Hij<br />
werd fel beschenen door het genadeloze zonlicht. Hij had de sensatie,<br />
weerloos te zijn.<br />
Op een zes meter van de bosrand bleef hij staan. Hij stond rechtop,<br />
zijn handen slap langs zijn lichaam hangend. De open vlakte tot<br />
aan de kampong scheen uit te groeien tot een onafzienbaarheid.<br />
Hij was daar middenin, eenzaam, het centrum van een absolute<br />
verlatenheid. De stilte hing loodzwaar om hem heen. Hij voelde het<br />
gewicht van het grote zwijgen op zich drukken, zwaarder en zwaarder,<br />
tot hij er door verpletterd dacht te worden. De vlakte werd een<br />
oceaan en hij veranderde in een eiland. De stilte duurde voort,<br />
klemmend als een klauw rond zijn keel.<br />
Er gebeurde nog maar steeds niets.<br />
Niets...<br />
Stilte...<br />
Hij kreeg een waanzinnige aandrang om te schreeuwen, dwars<br />
door de stilte heen.<br />
Maar er gebeurde niets...<br />
Zijn keel werd in een ijzeren band saamgesnoerd. Hij opende zijn<br />
mond, maar zijn ademhaling was zelfs geen geluid meer. In zijn<br />
nek begon een trilling, die voortkroop over zijn rug tot aan zijn<br />
benen. Hij voelde kil zweet uit zijn oksels langs zijn lichaam druipen.<br />
En op dat ogenblik wilde hij zich omdraaien en wegrennen,<br />
de oetan in. De oetan was een vriend voor hem. Hij zou verlost<br />
zijn van de obsessie van stilte en ruimte. Hij werd aangegrepen<br />
door een wilde paniek en met het uiterste van zijn wil dwong hij<br />
zich te blijven staan.<br />
— Er moet iets gebeuren! God! Laat er iets gebeuren!<br />
Toen snorde vanachter de borstwering een pijl door de lucht met<br />
een zacht, zoemend geluid. Tok! Hij stak tien meter voor hem in de<br />
grond.<br />
Hij zag de pijl trillen in de aarde en hij deed een stap naar voren.<br />
156
Hij zag wel, dat het een pijl was, maar het drong niet helemaal tot<br />
hem door, overweldigd als hij was door een grote vreugde, omdat<br />
er eindelijk iets gebeurd was.<br />
— Een pijl steekt in de grond. Zie, de punt is rood van geronnen<br />
bloed. Het is een pijl van de wraak, gedoopt in het bloed der gesneuvelde<br />
mannen van Waine...<br />
Een wolk van pijlen golfde op hem toe en roffelde voor hem in de<br />
aarde. Het bracht hem tot de werkelijkheid terug. — Ik sta buiten<br />
het bereik van hun pijlen, dacht hij. — Zij dragen hooguit vijftien<br />
meter.<br />
Hij bleef staan. Minutenlang. — Krankzinnig, dacht hij, — dat ik<br />
hier blijf staan. Ik behoorde weg te lopen, te schieten. In ieder geval<br />
behoorde ik iets te doen. Maar ik doe niets. Ik blijf staan, alsof<br />
het allemaal een droom is, die ik vlak voor het ontwaken beleef en<br />
waarvan ik al half en half overtuigd ben, dat hij niet echt is. Direct<br />
word ik wakker...<br />
Toen schrijnde de teleurstelling in hem, dat er geen vrede zou zijn<br />
met Waine. — Ik sta hier als de kepala van de blanda's uit Kota<br />
Baroe, dacht hij. — De oorlogsleider. Het moet oorlog zijn. Wat<br />
dacht ik een paar dagen geleden? Rechtvaardigheid is een wankel<br />
begrip als zij in aanraking komt met prestige...<br />
De krijgers van Waine kwamen achter de borstwering vandaan en<br />
renden op hem toe.<br />
— Nu is het werkelijk oorlog, dacht hij. Hij hief zijn arm op en<br />
schreeuwde een kort, hard bevel naar de polisie's aan de bosrand.<br />
Hij liet zich plat op de grond vallen en robde naar de oetan terug.<br />
De polisie's zaten in een lange rij op een knie en schoten op de<br />
aanstormende mannen van Waine. Zelfs voor de slechtste schutter<br />
was de kans op een misser uiterst gering, zó compact was de massa<br />
der gillende en schreeuwende Papoea's.<br />
„Oe wa loe wellü"<br />
Vier ... zes ... negen... tien... twaalf mannen van Waine tuimel-<br />
157
den met vreemd vertrokken gezichten op de grond, het lichaam<br />
nog gekromd in de woede-sprong. De anderen vluchtten in paniek<br />
terug achter de borstwering, vanwaar zij als razenden pijlen bleven<br />
afschieten in de richting van de oetan.<br />
Evert krabbelde overeind. „Terugtrekken!" beval hij met scherpe<br />
stem. „Twee aan twee. Tussenruimte dertig meter. Ijltempo naar<br />
het bivak. Wachten tot ik kom."<br />
De polisie's trokken af. Twee aan twee verdwenen zij in de oetan.<br />
Evert vuurde met zijn karabijn hoog in de lucht. De vlakte lag als<br />
een laaiend vuur tussen hem en de barricade, waarachter de mannen<br />
van Waine verborgen waren. In het vuur lagen de doden...<br />
Hij bleef alleen achter, starend naar de stille lichamen voor de<br />
borstwering en toen draaide hij zich om en volgde de laatste twee<br />
polisie's. ledere tien meter stond hij stil en schoot een kogel door<br />
het bladerdak van de oetan.<br />
De mannen van Waine bleven achter hun borstwering en schoten<br />
hun pijlenwolken vijftien meter ver over de vlakte.<br />
In het bivak vond hij de mannen terug. Er ontbrak er niet een. In<br />
aller ijl braken zij op en begonnen de terugtocht. Evert was de<br />
laatste. Hij wilde eventueel de eerste stoot opvangen, een paniek<br />
onder de dragers was wel het laatste wat hij wenste.<br />
Maar die van Waine kwamen niet. Zij zaten achter hun palissade<br />
en verwachtten een overval. Zij begrepen niets van die plotseling<br />
ingetreden stilte. Zij staarden over de vlakte naar de oetan. Maar<br />
het bleef stil.<br />
De stilte was angstaanjagend. Zij bevochten de stilte en loeiden<br />
hun strijdkreet. „Oe wa loe wellü"<br />
Evert Caldenhove hoorde de kreet achter zich aan door de oetan<br />
golven en hij versnelde het tempo. Zij renden bijna ...<br />
Voor het invallen van de duisternis, de volgende dag, bereikten zij<br />
Waris. Hij riep de mannen bijeen en beval hun over het gebeurde<br />
158
te zwijgen, maar hij wist, dat het een vergeefse poging was het losgebrande<br />
vuur tegen te houden.<br />
„Oe wa loe wellü"<br />
De oetan ten zuiden van Waris was in opstand.<br />
Evert Caldenhove erkende zijn nederlaag.<br />
Hij liep langzaam en alleen de berg op naar het posthuis ...<br />
V<br />
Jbvert liet de duisternis het posthuis binnensluipen en hij deed<br />
geen moeite met wat schamel licht de nacht terug te dringen. Hij<br />
zat op een tournee-blik, zijn hoofd tussen zijn handen. Voor het<br />
posthuis liep een Papoea-polisie heen en weer. Hij telde de stappen.<br />
Tien passen heen... Tien passen terug... Toen hij opkeek, zag<br />
hij het vurige puntje van het strootje, dat de man rookte. Een<br />
rossige streep door het duister.<br />
Hij keerde de gebeurtenissen van de afgelopen dagen om en om in<br />
zijn gedachten, tevergeefs zoekend naar een oplossing. Aan rechtvaardiging<br />
durfde hij helemaal niet denken. Zuiver zakelijk geredeneerd<br />
kon hij zeggen: het conflict in Waine kan uitgroeien tot een<br />
volledige opstand, waarbij alle kampongs in het Waine- en Warisgebied<br />
betrokken zijn. Er volgt een eindeloze moord- en roofpartij.<br />
Het zal het leven van duizenden kosten. Ik moet daartegen optreden,<br />
ook al kost het een paar doden.<br />
Hij was opgetreden en het had twaalf doden gekost. Nu martelde<br />
hij zijn geest met de vraag: had dit voorkomen kunnen worden?<br />
Waren er nog andere mogelijkheden geweest? Heb ik werkelijk<br />
het uiterste beproefd?<br />
Hij voelde zich niet langer de zelfbewuste Evert Caldenhove, de<br />
man, die maandenlang strijd had geleverd met de oetan en haar de<br />
baas was gebleven. Hij was weer de baroe, de nieuweling...<br />
159
Maar wat had het voor zin zich dit af te vragen? In het zuiden<br />
klonk de oorlogskreet der Waine-Papoea's.<br />
„Oe wa loe wellü"<br />
Hij zou steeds luider klinken tot de oetan er geheel van vervuld<br />
raakte. Hij moest deze toestand onder ogen zien en er iets tegen<br />
ondernemen.<br />
— God! dacht Evert Caldenhove, — ik ben een baroe, ik weet het.<br />
Gij hebt het mij weer eens doen voelen. Ik ben een baroe in de<br />
oetan en een baroe in het leven. Gij hebt mijn overmoed neergeslagen<br />
en het is goed, dat Gij dit gedaan hebt...<br />
Hij stond op en liep naar buiten, naar de voorgalerij. De nacht lag<br />
als een dikke deken over de wereld. Evert Caldenhove hief zijn<br />
hoofd op naar de hemel. — Mijn vader heeft eens gezegd, dat vele<br />
mensen alleen maar bidden als ze in de penarie zitten, dacht hij.<br />
— Ik ben één van die mensen, geloof ik...<br />
Toen stak hij zijn oliepitje aan en pakte zijn brieventas. Hij legde<br />
een velletje papier voor zich op een tournee-blik, schroefde zijn vulpen<br />
los en begon met felle, bijna driftige bewegingen te schrijven.<br />
„Beste Jaap! Het is nu werkelijk de hoogste tijd, dat je komt opdagen.<br />
In Waris is de schrijver zo stom geweest op een verkenningstocht<br />
in Waine de hele boel in de fik te jagen. De hel is<br />
losgebarsten. Ik ben er persoonlijk heengegaan om de zaak te<br />
sussen, maar ze ontvingen mij met pijlen. Er is van onze kant geschoten.<br />
In Epmi en Maisink rommelt het. Die knapen daar blijken<br />
een rooftocht naar Waine te hebben gemaakt. Zes koppen werden<br />
gesneld.<br />
Ik zal twee weken op je wachten hier. Als je er dan nog niet bent,<br />
zit er voor mij niets anders op dan terug te gaan. Ik kan hier op<br />
mijn eentje niet veel uitrichten. Ik had graag, dat je bij de ouwe<br />
het zenden van een patrouille bepleit. Als hij die niet stuurt, zitten<br />
we hier met onoverzienbare narigheid. Ik kan het niet tegenhouden.<br />
Saluut"<br />
160
Hij legde zijn vulpen neer en las het briefje nog eens over. Het was<br />
misschien een beetje onsamenhangend, niets voor een ambtenaar,<br />
van wie verwacht wordt, dat hij op ordelijke wijze verslag uitbrengt.<br />
Maar zo ordelijk was de situatie, waarin hij verkeerde, ook<br />
niet. Morgen zou hij een polisie met het soeratje naar Kota Baroe<br />
sturen. Als alles meeliep, kon hij over twaalf dagen antwoord<br />
hebben.<br />
Hij vouwde het briefje op, schroefde zijn vulpen dicht en stopte<br />
haar in zijn borstzak. Toen stond hij op, het wild-flakkerende olielampje<br />
van het tournee-blik pakkend. Hij ging naar binnen en<br />
kroop in zijn hangmat.<br />
Twaalf dagen. ..<br />
Twaalf dagen moederziel alleen in de oetan.<br />
Twee dagreizen naar het zuiden donderde het „Oe wa loe well!!"<br />
Twaalf dagen...<br />
Alleen?<br />
— Als de mensen in de penarie zitten, zei vader... Ik geloof, dat<br />
ik zo'n mens ben...<br />
161
NEGENDEHOOFDSTUK<br />
I<br />
De nieuwe dag was nauwelijks tien uren oud, toen Evert de wurgende<br />
verveling en het afmattende wachten, waarin hij twaalf<br />
dagen en twaalf nachten in het posthuis van kampong Waris zou<br />
moeten doorbrengen, levensgroot voor ogen stonden. Er was maar<br />
één mogelijkheid om in de tijd, dat hij op Van Weghen's antwoord<br />
wachten moest, niet mataglap te worden: hij moest iets doen. Hij<br />
moest iets ondernemen, waardoor zijn innerlijke spanning zou worden<br />
afgereageerd. Hij wilde niet, dat de eenzaamheid hem weerloos<br />
zou vinden, uitgehold door het nietsdoen en de suggestie van<br />
het eeuwige groen der oetan rondom hem.<br />
Voor het avond was, had hij zijn besluit genomen. Hij zou de volgende<br />
morgen, vergezeld van een polisie, zeven dragers en de oude<br />
Papoea Faroka als gids, vlak langs de Australische grens in zuidoostelijke<br />
richting trekken om contact op te nemen met de Punda-<br />
Papoea's, die daar in het dichtbevolkte berggebied woonden.<br />
Nooit tevoren had een blanke een voet in deze streken gezet. De<br />
Punda's leefden tamelijk geïsoleerd op een plateau bij de Siwobergen.<br />
Wat de kampongbewoners van Waris, die heel zelden met<br />
hen in aanraking kwamen, wisten te vertellen, was, dat zij blijkbaar<br />
ruilhandel dreven met Waine. Uit de verhalen van de oude<br />
Faroka kreeg Evert de indruk, dat de Punda-Papoea's weliswaar<br />
162
schuwe, doch zeker geen kwaadaardige mensen waren. Hij vond<br />
het bericht over een ruilhandel met Waine heel belangrijk. Misschien<br />
had hij nu de oplossing voor het probleem van de dreigende<br />
oorlog in zijn vingers. Wellicht zou het mogelijk blijken de Punda's<br />
als bemiddelaars met Waine te gebruiken. In ieder geval wilde hij<br />
poolshoogte nemen en daarna de zaak aan Van Weghen overlaten.<br />
Het was twee dagreizen ver naar de streken der Punda's. De bergen<br />
rijden zich tot lange ketens aaneen, hoger en hoger. Het kwam<br />
Evert voor, als was dit gebied woester en onherbergzamer dan het<br />
bergterrein in het noorden. Hoog in het bergland bemoeilijkte deijle<br />
lucht het lopen, maar de bodem bood, met zijn hardlemen:<br />
onderlaag, gelukkig voldoende steun om gemakkelijker vooruit te<br />
komen dan in de streek vóór Waris.<br />
Evert liep uitsluitend op de aanwijzingen van de oude Faroka, die<br />
zonder aarzelen een weg zocht door de schier ondoordringbare<br />
oetan, over de barre rotsmassieven en door bruisende, wielende<br />
kali's, die met donderend geraas van de bergen stroomden. Het was<br />
een groots landschap van ongebreidelde oer-natuur.<br />
Eerst laat in de middag van de tweede dag, toen zij, volgens<br />
Faroka, nog slechts enkele uren van Punda verwijderd waren, sloegen<br />
zij een eenvoudig bivak op tegen een berghelling. Hij trok<br />
Faroka's woorden in twijfel, want hij kende het verwarde begrip,<br />
dat een Papoea van tijd heeft. Hij ging vroeg slapen, voelde zich<br />
merkwaardig rustig. Hij had zich vast voorgenomen, zich geen<br />
zorgen voor de tijd te maken. Tweemaal had hij nu een poging<br />
ondernomen zijn tournee te bekronen met een contact met nog niet<br />
onder bestuur gebrachte stammen. Tweemaal was het op een mislukking<br />
uitgelopen. In Almin waren het de bandjir en de wondkoortsen<br />
geweest; in Waine de opgezweepte wraakzucht van de beledigde<br />
en getergde Papoea's. Punda was de derde poging.<br />
— Driemaal is scheepsrecht, dacht hij glimlachend. — Ik hoop, dat<br />
het ook het recht van de oetan is ...<br />
163-
II<br />
.Taroka bleef staan en boog zich voorover. Zijn ogen speurden<br />
langs de grond. Toen wees hij naar een paar afgebroken takjes, die<br />
tussen het gras lagen. „Hier liepen die van Punda, toean," fluisterde<br />
hij.<br />
Evert knikte. Hij kon onmogelijk in die paar takjes het spoor van<br />
een mens ontdekken, maar hij wist, dat hij in dit opzicht verre in<br />
de schaduw bleef van de oude man, die zijn hele leven in de oetan<br />
had doorgebracht en ieder geluid, iedere beweging, ieder spoor op<br />
de grond onmiddellijk thuis wist te brengen. Voor alle zekerheid<br />
gebood hij Poesjie en de dragers, een flink eind achter te blijven.<br />
Met Faroka en de polisie trok hij langzaam en geruisloos sluipend<br />
verder.<br />
De oude man bevroor plotseling in zijn stap. Het was zo onverwachts,<br />
dat Evert, die vlak achter hem liep, tegen hem opbotste.<br />
Faroka hief zijn hoofd op. Hij stond recht overeind en iedere vezel<br />
van zijn lichaam was gespannen. De aderen tekenden zich als<br />
dunne, smalle koorden af in de huid van zijn magere nek. Met een<br />
knokige vinger wees hij de oetan in.<br />
Evert luisterde. Van heel ver uit het oerbos klonk een dof, regelmatig<br />
kloppen. Het deed hem denken aan de specht, die in het<br />
park rond „Caldenhove" met zijn scherpe snavel tegen de stam<br />
van een boom hamerde.<br />
Uiterst voorzichtig slopen de drie mannen verder, dichter naar het<br />
geluid, dat spoedig duidelijker te horen was. De polisie vezelde<br />
Evert in het oor, dat daarginds iemand bezig was met sagokloppen.<br />
Zij konden nu niet ver meer van kampong Punda verwijderd<br />
zijn.<br />
Zij bereikten een kleine, open plek in het bos. Een jonge Papoea<br />
zat met de rug naar hen toe in een opengespleten sago-stam de<br />
sago te kloppen. Met vlugge, harde slagen liet hij zijn stamper, die<br />
164
van twee saamgebonden stenen bijlen vervaardigd was, in het<br />
zachte merg van de palm neerkomen. Het geluid van de stamper<br />
verhinderde hem de drie mannen te horen.<br />
Evert zat ineengedoken tussen de struiken. Hij moest ten koste van<br />
alles voorkomen, dat de jongen er verschrikt vandoor zou gaan. Hij<br />
zou ongetwijfeld de kampong alarmeren en in dat geval was de<br />
kans niet gering, dat hij een leeg dorp zou aantreffen. Hij besloot<br />
de jongen gevangen te nemen en hem als gids en tegelijkertijd als<br />
lokaas mee naar Punda te voeren. Hij beduidde de polisie wat hij<br />
van plan was door een vlug spel van gebaren, dat de man snel<br />
begreep.<br />
Toen sprongen zij onverwachts de struiken uit en vielen boven op<br />
de jonge Papoea, voor deze de kans had om te kijken. De jongen<br />
kromp ineen van schrik, rolde zich toen op tot een harde kluwen<br />
van louter spieren en trachtte zich met een ruk van zijn belagers te<br />
bevrijden. Zij hielden hem echter stevig vast en toen hij Evert zag,<br />
begon hij ineens hard te gillen en sloeg wild om zich heen.<br />
In de oetan ritselden takken.<br />
Evert draaide zich bliksemsnel om, greep zijn karabijn, gereed om<br />
te schieten. In de struiken langs de rand van de open plek stond<br />
een vrouw. Haar ogen waren groot, starend van schrik en ontzetting.<br />
Zij uitte een kreet en dook vliegensvlug terug in de<br />
struiken.<br />
Evert hoorde haar wegrennen. Een ogenblik dacht hij er over haar<br />
na te gaan, maar de oetan was zo dichtbegroeid, dat het onbegonnen<br />
werk was. Het was nu in ieder geval uitgesloten, dat hij<br />
kampong Punda bij verrassing zou kunnen binnenkomen. Hij<br />
wendde zich tot de gevangene, die sidderend over zijn hele lichaam<br />
bij een boom gehurkt zat, stevig vastgebonden door de polisie.<br />
Evert ging naast hem zitten. Hij sprak geen woord en bewoog zich<br />
niet. De minuten druppelden voorbij. Hij zweeg en zat naast de<br />
165
jonge Papoea, wie de angst vertrokken op het gezicht getekend<br />
stond.<br />
Na een minuut of tien haalde Evert een brok lempeng uit zijn zak,<br />
reikte de polisie een stuk toe en begon toen zelf met rustige, weloverwogen<br />
bewegingen een sigaret te rollen. Hij gaf de sigaret aan<br />
de jongen, die hem aannam, maar er roerloos mee in zijn hand bleef<br />
zitten. Evert rolde een tweede sigaret, die hij in zijn mond stak.<br />
Hij schrapte toen met een langzaam gebaar een lucifer aan.<br />
De jongen kromp even ineen van schrik en keek toen met grote,<br />
verbijsterde ogen naar het doosje, dat Evert in zijn hand hield.<br />
Evert blies de lucifer uit, schrapte een nieuwe aan en zoog het<br />
vuur in de tabak. Hij blies een grote rookwolk voor zich uit en stak<br />
toen de brandende lucifer naar de jongen, die aarzelend, meer uit<br />
angst dan bewust, begon te roken.<br />
Daarna was het weer stil.<br />
Evert tuurde naar het vuurpuntje van zijn sigaret. Hij wist voor het<br />
ogenblik niet veel beters te doen, dan te proberen de jonge Papoea<br />
uit kampong Punda op zijn gemak te stellen. Hij probeerde kringetjes<br />
te blazen, maar het lukte niet.<br />
Poesjie en de koelies waren inmiddels ook aangekomen en staarden<br />
met onverholen verbazing naar toean-controleur, die roerloos onder<br />
een boom naast een jonge Papoea een sigaret zat te roken.<br />
Evert stond op en hing zijn karabijn over zijn schouder. Hij gaf het<br />
bevel verder te lopen, naar kampong Punda. Voorop liep Faroka en<br />
achter hem de polisie met de jongen, die weliswaar iets van zijn<br />
angst verloren bleek te hebben, maar er niettemin duidelijk op uit<br />
was bij de eerste de beste gelegenheid, welke zich zou voordoen,<br />
de benen te nemen. Evert, die vlak achter hem liep, had het in de<br />
gaten en hij was op zijn hoede. Poesjie en de dragers volgden op<br />
twintig meter.<br />
Het was nog ongeveer een uur tot kampong Punda. Zij liepen langzaam,<br />
omwonden door de zwachtels van de grote stilte in de oetan.<br />
166
— Het is paradoxaal, dacht Evert. — Ik hoor de kakatoes<br />
schreeuwen en de krekels oorverdovend tjirpen. De bladeren der<br />
bomen klapperen tegen elkaar als de wind er langs vaart. Duizenden<br />
vogels zingen. En toch voel ik dit als een grote stilte. Misschien<br />
komt het, omdat deze wildernis een volstrekte eenheid in organismen<br />
is. Misschien ontbreekt er een klankbord. Misschien is het<br />
alleen maar de eenzaamheid, die uit al deze geluiden opstijgt en<br />
een beklemmende stilte bouwt...<br />
Kampong Punda lag hoog op een bergplateau. Het dorp bestond<br />
uit een tiental hutten, die langs een smal, in de oetan gekapt<br />
paadje stonden. De hutten waren op lage, aarden terpen gebouwd.<br />
Zoals Evert wel verwacht had, was Punda, nadat de vrouw gillend<br />
de oetan was ingevlucht, volkomen verlaten. Hij wijdde nu al<br />
zijn aandacht aan de jongen. Hij moest zijn vertrouwen winnen<br />
voor er van enig contact met hem of met zijn stamgenoten sprake<br />
zou kunnen zijn.<br />
De dragers brachten de barang naar hem toe en hij begon uit te<br />
pakken. Hij stapelde de geschenken rondom zich op en hij voelde<br />
zich een ogenblik als Sinterklaas.<br />
Dit was een kritiek ogenblik. Hij zat gehurkt naast de contactgoederen,<br />
trillend van spanning. Als de jongen nu vluchtte, zou<br />
alle moeite tevergeefs geweest zijn en kon hij opnieuw beginnen.<br />
Maar hij moest het proberen, het was zijn enige mogelijkheid. Hij<br />
kon buitendien de jongen moeilijk gevangen blijven houden. Als<br />
hij zou moeten bemiddelen tussen hem en de gevluchte kampongbewoners,<br />
moest hij dat in volle vrijheid doen.<br />
Evert legde een bijl voor hem neer, nadat hij met gebaren had proberen<br />
uit te leggen, waartoe hij diende.<br />
De jongen nam de bijl op en liet het staal vonken in de zon. Toen<br />
stond hij op en begon er als een razende mee tegen de stammen<br />
van jonge papaja-boompjes te beuken. Hij uitte opgewonden kreten<br />
bij het zien van de diepe, blanke snede in het hout. Hij hield op, de<br />
167
ijl in zijn vuist langs zijn lichaam houdend. Hij keek van de bijl<br />
naar Evert en van Evert naar de bijl. In zijn geest botsten op dat<br />
ogenblik twee werelden: de eeuwenoude wereld, waarin hij met<br />
beide voeten geworteld stond en de andere, onvermoede wereld,<br />
die honderden kilometers verder in het oerwoud tot een grens was<br />
gekomen. Toen kwam hij aarzelend, bijna schoorvoetend, naderbij<br />
en hurkte naast Evert neer.<br />
Evert's handen beefden van zenuwachtige blijdschap. Hij wist niet<br />
hoe snel hij de andere contact-goederen te voorschijn zou halen. Hij<br />
gaf... lucifers, parangs, spiegeltjes ... De wonderen hielden niet<br />
op en de jongen reageerde als het kind, dat op Sinterklaasmorgen<br />
bij de haard staat te dansen naast de welgevulde schoen.<br />
Toen Evert alle meegebrachte artikelen voor de jongen had neergelegd<br />
en diens vreugde en opwinding in wat kalmer water waren<br />
weggeëbd, trachtte hij hem aan zijn verstand te brengen, dat hij<br />
nu de andere mensen van de kampong moest gaan halen. De oetan<br />
omvatte kampong Punda en Evert voelde, meer dan hij het wist,<br />
dat van uit het groen tientallen ogen op hem gevestigd waren en<br />
dat even zovele pijlen op de gespannen boogpees stonden, klaar<br />
om op hem af te snorren als hij een verkeerde beweging maakte.<br />
Dit intuïtieve weten maakte alles onwerkelijk. Het kwam hem voor<br />
als speelde hij zelf niet mee, doch als zat hij het op een afstand<br />
rustig aan te kijken. Hij voelde geen angst.<br />
Het duurde geruime tijd, voor de jongen begreep wat hij bedoelde.<br />
Toen hij eindelijk opstond, gaf Evert hem wat van de contactgoederen<br />
mee en keek hem na, terwijl hij langzaam en treuzelend<br />
wegliep naar de oetan. Onverwachts, als moest hij zich vermannen,<br />
verdween.hij in de groene struiken.<br />
Evert stond op en drentelde wat heen en weer bij de barang. Hij<br />
keek goedkeurend naar Poesjie en de dragers, die zich, als was het<br />
allemaal heel gewoon, bij een der hutten hadden teruggetrokken.<br />
168
Zij zaten rond een vuurtje en tooden niet de minste zenuwachtigheid.<br />
Hij ging weer zitten. Hij kon nu niets meer doen dan wachten.<br />
Hij was nu niet meer bij machte iets aan de situatie te veranderen.<br />
Hij had zijn hoogste troeven op tafel gegooid: ijzeren voorwerpen<br />
en lucifers. Hij moest afwachten hoe de mannen van Punda daarop<br />
wilden reageren.<br />
Het was heel logisch geredeneerd: rustig afwachten. Maar zijn<br />
zenuwen waren tot het uiterste gespannen. Hij stak een sigaret op,<br />
maar na een paar trekken gooide hij haar op de grond. Hij spitste<br />
zijn lippen om een deuntje te fluiten, maar hij deed het niet. Hij<br />
haalde uit zijn rugzak het bijbeltje, dat zijn moeder hem gegeven<br />
had, maar de woorden waren samengesteld uit letters en de letters<br />
wilden geen woorden worden en de woorden waren geen zinnen<br />
tezamen. Hij stopte het boekje weer terug. Hij leunde tegen een<br />
barang-blik en wachtte. Het allerliefst was hij opgestaan en de<br />
oetan ingetrokken om te kijken waar de jongen gebleven was. Maar<br />
dat kon hij niet doen. Hij moest wachten...<br />
Drie lange, eindeloos lijkende uren kropen voorbij.<br />
Toen hoorde hij achter zich in de oetan geritsel en gekraak van<br />
struiken en takken.<br />
Evert richtte zich langzaam op.<br />
Uit het bos kwam een groep mannen te voorschijn, dicht opeen gedrongen,<br />
de kampong binnen.<br />
Evert Caldenhove stond op...<br />
III<br />
IJ.et was een vreemd schouwspel, een massief van opeengedrongen,<br />
zwarte lichamen, dat langzaam naderbij kwam en op<br />
enkele meters afstand van Evert staan bleef. Evert liep langzaam,<br />
bijna voetje voor voetje, op de mannen toe. Hij keek hen recht in<br />
169
het gezicht en toen hij vlak bij hen was, greep hij een van hen bij<br />
de hand en schudde die glimlachend heen en weer.<br />
De man vertrok zijn gezicht in een bijkans panische angst, maar de<br />
glimlach op Evert's gezicht was geruststellend en zijn schrik bedaarde;<br />
een brede lach brak rond zijn blauw-grijze lippen.<br />
Die lach was een teken.<br />
De anderen barstten plotseling los in een pandemonium van<br />
schreeuwen, lachen en gillen. Zij dromden rond Evert en bekeken<br />
hem van onder tot boven. Zij verbaasden zich over zijn khakishorts<br />
en zijn witte hemd. Zij streken over zijn haren, die, na de<br />
maanden in de oetan, zo lang als het haar der Javaanse bedjahrijders<br />
geworden waren. Zij betastten zijn armen en benen, knepen<br />
er in en wreven er over en al die tijd kakelden zij opgewonden in<br />
een taaltje, waar hij tittel noch jota van begreep.<br />
Evert maakte zich los uit de kring en drentelde naar de barang,<br />
waar hij neerhurkte. De mannen van Punda volgden zijn voorbeeld.<br />
Hij begon zijn geschenken uit te delen. Hij gaf met gulle handen en<br />
met een grote vreugde in zijn hart.<br />
De mannen aanvaardden zijn gaven met verrukte kreten. Sommigen<br />
konden zich niet langer bedwingen en dansten.<br />
De blanke man was gekomen.<br />
Hij had bijlen geschonken.<br />
Scherper dan de bijl uit het graniet,<br />
dat jarenlang geslepen wordt.<br />
Hij had het vuur geschonken,<br />
verborgen in een kleurige doos.<br />
Hij had de spiegel geschonken,<br />
het schone, blinkende wonder,<br />
twee waren zij geworden.<br />
Een der oudste mannen nam Evert's hand en strooide wat as in de<br />
naar boven gekeerde palm. Daarna wreef hij zijn eigen hand aan<br />
170
eide kanten door de as. Het was een gebaar van vrede en vriendschap.<br />
De Punda-Papoea's waren stevig gebouwde kerels, hoewel zij kleiner<br />
van postuur waren dan die aan de kust. Hun gezichten waren<br />
niet onvriendelijk, niet verminkt door tatoueringen. Sommigen<br />
droegen hun haar hoog, omwonden met de bruine huid van een<br />
koeskoes; anderen hadden het in kleine bosjes bijeen gehouden met<br />
vezels, zodat zij het uiterlijk hadden van een vrouw met papillotten<br />
in het haar. Hun neusbeen en oorlelletjes waren niet doorboord.<br />
Velen droegen als versiering een uit bamboe gesneden kam opzij in<br />
het haar. Hun armen waren overdekt met kleine gezwellen van opzettelijk<br />
aangebrachte brandwonden. Om hun hals en over hun<br />
borst hingen lange snoeren van kleine varkens- en hondetanden en<br />
glazuurachtige pitten, die zij beschilderd hadden. Om de linkerbovenarm<br />
droegen zij nauwe, enkele centimeters brede rotanbanden,<br />
waarin zij hun casuarisdolk gestoken hadden. Verder droegen<br />
zij geen kleding of versiering, behalve een peniskoker of een<br />
klein schaamschortje van dunne, rafelige boombast vervaardigd.<br />
Hun pijlen waren aan de punt gespleten en versterkt met een botje<br />
van de lau-lau. De pijlpunten waren voorzien van talloze kleine<br />
weerhaakjes en de schachten waren versierd met heel kleine vogelveertjes.<br />
De meeste mannen waren gladgeschoren. Evert ontdekte<br />
later, dat zij zich schoren met een messcherp gesneden bamboesplinter.<br />
De Punda's leden blijkbaar niet aan framboesia en cascado, want<br />
bij geen der mannen was een spoor van die gevreesde ziekten te<br />
bekennen. Zij verspreidden echter wel een zware, weeë lichaamsgeur,<br />
die werd veroorzaakt doordat zij zich van boven tot onder<br />
insmeerden met grauwe modder als bescherming tegen de<br />
muskieten, waarmee zij in dit bergland lang niet zo geplaagd werden<br />
als in het drassige kustgebied.<br />
Het duurde geruime tijd voor Evert de vrouwen te zien kreeg. Zij<br />
171
werden in de hutten of in de oetan verborgen gehouden. Toen<br />
enkelen zich in zijn nabijheid waagden, bleken het bijna allemaal<br />
oudere vrouwen te zijn: magere, lelijke schepsels met brede, platte<br />
neuzen en dikke lippen. Zij waren naakt, op een schaamschortje na,<br />
dat van dunne touwtjes gemaakt was; aan de voorkant enkel en<br />
aan de achterkant driedubbel gevouwen. Zij droegen als versiering<br />
snoeren van varkens- en hondetanden.<br />
De avond viel over kampong Punda en Evert ging er over denken<br />
een bivak op te slaan. Omdat hij zich aan de Punda's alleen door<br />
gebaren verstaanbaar kon maken, ging hij languit op de grond liggen<br />
en wees toen naar een der hutten.<br />
De Papoea's begrepen zijn bedoeling en lachten, verheugd knikkend<br />
en gebarend. Zij namen hem mee naar binnen. Het was een<br />
kleine ruimte, waar hij nauwelijks rechtop kon staan. Er hing een<br />
vale, benauwde schemer en het vertrekje was vervuld van de zware<br />
geur van ongewassen mensenlijven en de prikkelende rook van een<br />
vuurtje, dat zij in het midden van de hut aanlegden.<br />
Het hoofdvoedsel van de Punda's was pepeda, de dikke, smakeloze<br />
sago-pap. Zij kookten de pepeda met water in tassen van de bast<br />
van de sago-palm. De tassen waren natuurlijk niet vuurvast, doch zij<br />
maakten een aantal stenen wit-gloeiend in het vuurtje, haalden ze<br />
er uit met behulp van lange, houten pincetten en lieten ze in de tas<br />
met water zakken. Zij deden dit totdat het water door de hitte der<br />
gloeiende stenen begon te koken. Bij de pepeda aten zij kasbi,<br />
kladi en batates, die zij in het vuur roosterden, en pisangs.<br />
Evert bemerkte tot zijn verbazing, dat, hoewel de streek rond<br />
Punda rijk aan klappers was, er geen werd gegeten. Hij kreeg er<br />
ook geen aangeboden. Later hoorde hij, dat er eens, jaren en jaren<br />
geleden, zolang geleden, dat niemand zich die tijd kon herinneren,<br />
een man was, die heel hoog in de bergen woonde. Op zekere dag<br />
vloog hij door de lucht boven het landschap en hij liet op de plek,<br />
waar naderhand Punda werd gebouwd, een groot aantal klapper-<br />
172
doppen vallen. Uit die klapperdoppen ontstonden de Punda-<br />
Papoea's en de klapper was sindsdien een heilige vrucht, waarvan<br />
men slechts mocht eten bij gelegenheid der dansfeesten, die tweeof<br />
driemaal per jaar werden gehouden.<br />
De kasbi en de kladi en de batates, die Evert bij de pepeda kreeg<br />
aangeboden, hadden de Punda's zelf verbouwd in hun primitieve<br />
kebons, die er echter beter verzorgd uitzagen dan in het onder bestuur<br />
staande Waris. De Punda's hadden er namelijk een manshoge<br />
borstwering omheen gebouwd als bescherming tegen de wilde<br />
varkens, die in groten getale door de oetan zwierven.<br />
Het was een overvloedig maal, dat de Punda's Evert Caldenhove,<br />
toean-controleur uit Kota Baroe, met een hartveroverende blijdschap<br />
voorzetten. Er was vlees van de casuaris, het varken en de<br />
kroonduif. Er waren taaie bouten van de jaarvogel en de kakatoe<br />
en zij schoven hem zelfs de ongeveer tien centimeter lange, gebrande<br />
aardratten toe.<br />
„Eet, blanke, eet!"<br />
Maar Evert bedankte voor dit laatste gerecht, voorgevend meer<br />
dan voldoende gegeten te hebben. Hij wreef met een verheerlijkt<br />
gezicht over zijn buik, schudde zijn hoofd en klakte met zijn tong.<br />
De Punda's klapten als blije kinderen in hun handen.<br />
De blanke was verzadigd ...<br />
IV<br />
De volgende morgen ontwaakte Evert met een groot gevoel van<br />
diepe tevredenheid. Zelfs de gedachte aan het conflict in Waine<br />
was niet in staat zijn blijde stemming te bederven. Het was alsof er<br />
een zorgeloze vacantiedag voor hem lag. Goeie morgen, Evert!<br />
Lekker geslapen? Goeie morgen, schemer van de komende dag!<br />
Goeie morgen, bamboe-wanden en atapdak! Goeie morgen, bomen<br />
173
uiten, roerloos in de ochtendkoelte! Goeie morgen, heel mooie<br />
wereld! Goeie morgen!<br />
Voor het eerst tijdens zijn tournee had hij de overtuiging iets bereikt<br />
te hebben. Kampong Punda was hem in vrede en vriendschap<br />
tegemoet getreden. Kampong Punda, waar nimmer tevoren een<br />
blanke geweest was...<br />
Hij ging op zijn rug liggen, zijn armen onder zijn hoofd en schommelde<br />
zachtjes heen en weer, nog wat na-soezend van de diepe<br />
slaap, welke hem eindelijk de ontspanning had gebracht, die hij, na<br />
de gebeurtenissen der afgelopen dagen, zo van node had.<br />
Poesjie was al op.<br />
Evert zag diens vlugge, donkere gestalte buiten voor de hut heen<br />
en weer lopen, bedrijvig doende met koffiezetten. In een plotseling<br />
verlangen vertroeteld te worden speelde hij een ogenblik met de<br />
gedachte Poesjie zijn koffie „op bed" te laten brengen. Maar het<br />
was te dwaas. Poesjie zou stom-verbaasd zijn en daarna angstig<br />
vragen of toean ziek was geworden.<br />
— In Kota Baroe zal ik er toch eens ernstig werk van gaan maken,<br />
dat ik een huis krijg, dacht hij, terwijl hij zich uit zijn hangmat liet<br />
zakken. — Als Heleen dan overkomt, kan zij mij 's morgens thee op<br />
bed brengen ...<br />
Hij begon hard te lachen.<br />
„Met beschuitjes!" riep hij en toen hij naar buiten liep, maakte hij<br />
er een liedje van. „Thee met beschuitjes! Thee met beschuitjes op<br />
bed, op bed! O, wat is dat een pret, een pret!!"<br />
Poesjie grinnikte om toean-controleur, die in zijn gestreepte pyama<br />
een paar danspassen maakte en zich toen proestend en snuivend<br />
begon te wassen.<br />
De koffie was gloeiend en het strootje een welverdiende luxe, die<br />
hij zich nu wel kon veroorloven, omdat hij het plan had nog een<br />
dag in Punda te blijven, voor hij naar Waris zou terugkeren.<br />
Na zijn ontbijt wandelde hij, omringd door uitbundig babbelende<br />
174
mannen en schreeuwende kinderen, door de kampong. De mannen<br />
toonden hem trots hoe zij al aan het werk waren met de bijlen en<br />
de messen, die hij hun gegeven had. Hij knikte goedkeurend en<br />
voelde zich plezierig.<br />
In een boom zag hij een tas hangen, die zachtjes heen en weer<br />
bengelde in de wind, die koel vanuit het zuiden waaide. Hij vroeg,<br />
wat die tas te betekenen had, maar niemand kon het hem uitleggen,<br />
de gebarentaal schoot tekort.<br />
Evert maakte de tas open en schrok. Hij zag een naakt kindje,<br />
nauwelijks twee weken oud.<br />
Poesjie, die naast hem stond, knikte en sprak een woord uit, dat<br />
loodzwaar en somber op zijn zonnige stemming viel: „Suangi..."<br />
Suangi...<br />
Suangi was iemand uit de kampong, die niemand bij name kende.<br />
Suangi's voetsporen beïnvloedden het leven in het dorp.<br />
Suangi is de demon van het ingewikkelde natuurgeloof der<br />
Papoea's.<br />
Suangi's voetsporen schrijven een vreselijke taal: ziekte en dood,<br />
geboorte en huwelijk, offerfeesten en de dans worden er door bepaald.<br />
Suangi had geschreven:<br />
„Man, aan wie reeds twee kinderen<br />
door de geest van de dood<br />
werden ontnomen,<br />
offer het derde kind,<br />
opdat de geest van de dood<br />
zich verzoene met u<br />
en uw vrouw<br />
en opdat<br />
het vierde kind leve..."<br />
175
Evert haalde voorzichtig het kind uit de tas en gaf het aan de<br />
moeder terug. De vrouw boog en glimlachte. Zij ging er mee naar<br />
haar hut. Evert zag haar na en hij wist, moedeloos opeens, dat, na<br />
zijn vertrek, het kind weer in de tas gehangen zou worden, totdat<br />
het verhongerd zou zijn.<br />
Suangi...<br />
Als er iemand ziek is, komt de kepala aandragen met de gorakka,<br />
een knolgewas, dat als een al-medicijn wordt gebruikt. De mannen<br />
en vrouwen van de kampong kauwen de gorakka tot een pap en<br />
spuwen deze over de zieke uit. Daarna begeven zij zich naar de<br />
plek, waar de zieke voor het laatst gezond gezien is en roepen luidkeels<br />
zijn naam, opdat de verdwaalde, gezonde geest de weg naar<br />
de hut van de zieke zal terugvinden.<br />
Suangi...<br />
Als de zieke sterft, zoeken zij in de omgeving van zijn huis naar<br />
voetsporen.<br />
Suangi schrijft:<br />
„Wiens voetsporen gij<br />
zult vinden, bezit<br />
de gezonde geest<br />
van de gestorvene<br />
en hij zal sterven<br />
met hem..."<br />
De voetsporen wijzen altijd iemand aan, die niet in de kampong<br />
woont en hij wordt vermoord.<br />
Suangi...<br />
In het neven-gebouwtje van het boedjanghuis trof Evert een paar<br />
dode Punda-Papoea's aan. De lijken lagen op baleh-baleh's uitgestrekt.<br />
Onder de lichamen brandden kleine, rokerige vuurtjes.<br />
Als de lijken begonnen te rotten, zette men er tassen met sago<br />
onder, zodat het lijkenvocht in de sago druppelde.<br />
176
Suangi schreef:<br />
„Eet van deze sago,<br />
opdat de kracht<br />
en de geest<br />
van de dode<br />
in u overgaan."<br />
Het duurde meestal maanden voor de lijken geheel verdord en uitgedroogd<br />
waren. Daarna werden zij naar een geheime plaats in de<br />
oetan gebracht en begraven onder rotsblokken.<br />
Evert huiverde. Hij herinnerde zich echter het gedrag van Maiwe<br />
Aande in Waine en de gevolgen van diens ingrijpen op de adat van<br />
de Papoea's daar.<br />
— Begrip, dacht hij. — Begrip en liefde ... Zullen wij er in slagen<br />
deze mensen op te heffen uit afgronden van bijgeloof en geestelijke<br />
slavernij? Zal het ons lukken van deze mensen, die ook onze broeders<br />
en zusters zijn, gelukkige, vrije mensen te maken?<br />
Deze gedachten tilden hem ver uit boven de zakelijke nuchterheid,<br />
waarmee hij als B.B.-ambtenaar zijn rapporten zou moeten<br />
schrijven.<br />
— Het is gemakkelijk een land te bezitten, dacht hij. — Maar het<br />
is moeilijk een land te besturen. Het recht om een land te bezitten<br />
kunnen wij alleen dan verwerven, als wij alles in het werk stellen<br />
het goed te besturen en als wij van het begin af bereid zijn het<br />
mettertijd, als onze opvoedende taak beëindigd is, terug te schenken<br />
aan de bewoners. Wij bezitten het eigenlijk niet, wij hebben<br />
het in leen gekregen van Hem, die het hele universum in de holte<br />
van Zijn hand omvat houdt. Hij verwacht van ons, dat wij nuttige<br />
dienstknechten zullen zijn en woekeren met de talenten, die Hij ons<br />
ter hand stelde. De rente zal worden bijgeschreven aan de vrede<br />
en het geluk der mensen ... Wij mogen deze ontzaglijke lening niet<br />
177
in de grond van onze luiheid en onverschilligheid begraven ...<br />
Twee dagen later besloot Evert naar Waris terug te keren. Hij<br />
wilde de komst van Van Weghen afwachten. Van Jaap zou het afhangen<br />
of hij binnenkort weer naar Punda zou teruggaan.<br />
Alle kampongbewoners deden hem uitgeleide. Hun angst was geheel<br />
verdwenen. Er waren vreugde en dankbaarheid voor in de<br />
plaats gekomen. De mannen sloegen hun arm om zijn schouders en<br />
spraken druk tegen hem, hun woorden begeleidend met brede armgebaren.<br />
Zij brachten Evert weg tot aan de rand van de oetan, in de nabijheid<br />
van de plek, waar hij een paar dagen tevoren de jongen gevangen<br />
had genomen.<br />
Verder gingen zij niet.<br />
Hun isolement was volkomen. Zij voelden geen behoefte te ontdekken<br />
wat er aan de andere kant van de bergen lag. Zij waren<br />
tevreden met hun eigen, kleine wereld.<br />
De terugreis naar Waris verliep snel. In nauwelijks twee dagmarsen<br />
bereikte hij de kampong, waar nog geen bericht van Van<br />
Weghen was ontvangen.<br />
Het was even een teleurstelling voor hem, maar hij bedacht toen,<br />
dat het onmogelijk was zo vroeg al antwoord op zijn briefje te<br />
hebben.<br />
„Wachten ..." zei hij, het posthuis binnentredend. „Wachten ..."<br />
De tijd viel log en zwaar over hem heen ...<br />
178
TIENDE HOOFDSTUK<br />
I<br />
Uit de oetan, beneden aan de heuvel waarop kampong Waris<br />
gebouwd was, klonk een droog, hard schot. Het geluid rolde tegen<br />
de helling op en verwaaide in de lucht. Een seconde viel de stem<br />
van de oetan stom in een diepe, onwezenlijke stilte, daarna golfde<br />
het lawaai der krekels en vogels en het zachte suizen der eeuwige<br />
bergwind weer over de kampong. Het was alsof het schot de middag<br />
in tweeën scheurde.<br />
Evert Caldenhove, die in zijn hangmat de uren van de dag lag te<br />
verdromen in een afmattend wachten op het ogenblik, dat hij bericht<br />
uit Kota Baroe zou hebben, richtte zich langzaam op. Hij had<br />
het schot gehoord, maar het had nauwelijks een reactie in hem<br />
opgewekt. Het wachten van de laatste dagen had hem in een toestand<br />
gebracht, zwevend tussen droom en werkelijkheid en het<br />
geluid van het schot was in het wereldwijde vacuüm van zijn denken<br />
gevallen en pijlsnel verdwenen, zodat hij zich moest afvragen<br />
of hij het werkelijk gehoord had, of dat het een suggestie was, een<br />
gevolg van urenlange, martelende wensdromen.<br />
Hij liet zich uit zijn hangmat zakken en slenterde traag naar buiten.<br />
Hij bleef voor het posthuis staan en keek om zich heen, maar alles<br />
was nog precies zoals hij het kende, zoals het fotografisch scherp<br />
in zijn herinnering stond geëtst. Een ogenblik was hij geneigd te<br />
179-
geloven, dat alles verbeelding geweest was, toen Poesjie plotseling<br />
naast hem opdook. Hij begreep nu, dat het schot werkelijk gelost<br />
moest zijn. De polisie's zaten in de bijgebouwen. Geen van hen was<br />
de oetan ingetrokken in de hoop een varken of een casuaris te schieten.<br />
Er bleef dus maar één mogelijkheid over: Jaap van Weghen<br />
was, tegen alle verwachting in, toch komen opdagen. Hij had het<br />
schot gelost beneden aan de voet van de heuvel, waar de kali<br />
stroomde. Dat betekende, dat het nog hooguit een kwartier duren<br />
kon voor hij boven was.<br />
Evert keek op zijn horloge. Het was zeven minuten voor vier. Het<br />
was de elfde dag, nadat de polisie met zijn soeratje naar Kota<br />
Baroe gelopen was. Van Weghen was dus in aller ijl vertrokken. Hij<br />
had er nauwelijks vijf dagen over gelopen ...<br />
Van Weghen's komst werkte als een anti-climax. Een gevoel van<br />
landerige onverschilligheid steeg in hem op. Maandenlang had hij<br />
op Jaap's komst zitten wachten en dikwijls had hij zijn nagels verbeten<br />
van zenuwen, maar nu het ogenblik er was, kon hij zich niet<br />
tot enige geestdrift opwerken. Het was vreemd... En tegelijkertijd<br />
was er in zijn hart toch een schrijnende pijn, die de tranen achter<br />
zijn ogen deed branden. Hij wilde vloeken en schreien tegelijkertijd.<br />
— Waarom ben ik niet razend blij? vroeg hij zich af, terwijl hij<br />
gedachteloos in zijn zak tastte en een brok lempeng te voorschijn<br />
haalde en er een vormloze sigaret van draaide. — Als Jaap nou<br />
maar goeie sigaretten bij zich heeft. Voor mijn part desnoods die<br />
afgrijselijke Signet-stinkstokken. Alles beter dan dat inlandse<br />
bocht...<br />
Hij stak het strootje tussen zijn lippen en joeg er de brand in.<br />
— Kan ik niet aan wat beters denken dan aan sigaretten?<br />
Het gevoel, dat hem vervulde, herinnerde hem aan zijn jeugd.<br />
Toen hij een jaar of zeven was, hadden zijn ouders hem beloofd,<br />
dat zij hem om klokslag twaalf met Oudejaar uit zijn bed zouden<br />
halen, zodat hij het nieuwe jaar zou kunnen horen. Dagenlang had<br />
180
hij er zich op verheugd, maar toen het ogenblik gekomen was en<br />
zijn vader hem wakker maakte, had hij geweigerd zijn bed uit te<br />
komen. Het was heerlijk, dat zijn vader gekomen was, maar hij was<br />
bang, dat de rest een teleurstelling zou worden.<br />
„Volkomen gek ben ik!" zei hij hardop tegen Poesjie, die hem nietbegrijpend<br />
aankeek. „Ik zou moeten springen en dansen van<br />
plezier, omdat Jaap eindelijk gekomen is en ik sta hier te dreinen<br />
als een kind."<br />
Achter zich hoorde hij vlugge voetstappen. De schrijver kwam hard<br />
aanrennen. „Toean!"<br />
„Het is toean H.P.B. uit Kota Baroe," zei Evert kort. „Trommel de<br />
polisie's bij elkaar. Over een half uur voor het posthuis aantreden."<br />
De schrijver was al weg. Hij was sinds zijn blunder in Waine onder<br />
een hoedje te vangen.<br />
„En ik waarschuw je, dat je de zaak voor elkaar hebt!" riep Evert<br />
hem na. Het was overbodig dit te zeggen, maar hij had plotseling<br />
behoefte aan actie. Het zou de tijd, die hem nog scheidde van het<br />
ogenblik, dat Van Weghen uit de oetan te voorschijn kwam, gemakkelijker<br />
doen voorbijgaan. „En loop jij naar beneden!" beval<br />
hij Poesjie. „Toean H.P.B, tegemoet."<br />
De jongen rende weg en verdween in het groen van de oetan, de<br />
heuvel af.<br />
Evert liep naar de voorgalerij van het posthuis en nam een grote<br />
slok lauwe koffie uit zijn veldfles. Hij veegde met zijn hand een<br />
paar tabakskruimels van de wankele tafel, legde een stapel<br />
papieren recht en verzette het blikje met bloemen. — Ik lijk wel<br />
een vrouw, die nog gauw even wat aan de kamer doet, als de bezoekers<br />
al op de stoep staan, dacht hij geërgerd. — Net of Jaap hier<br />
naar de bloemetjes komt kijken.<br />
Toen hoorde hij uit de oetan het geluid van stemmen naderen.<br />
Voetstappen vertrapten krakend het dorre hout. Tournee-blikken<br />
tikten tegen elkaar. Een hoog schel fluitje klonk; op het randje van<br />
181
dissonanten floot het een melodietje: „Douce France, cher pays de<br />
mon enfance..."<br />
Evert tuitte zijn lippen. Hij wilde terugfluiten, maar hij kon het<br />
niet. Hij gaf een harde, boze trap tegen de bamboewand van het<br />
posthuis.<br />
Tussen het struikgewas van het bergpad trad een hoge, brede<br />
figuur naar voren.<br />
Evert haalde diep adem en liep de voorgalerij af, Van Weghen, het<br />
Hoofd van het Plaatselijk Bestuur in Kota Baroe, tegemoet.<br />
II<br />
,,.Laten we niet gaan Stanley en Livingstonen!" riep Van Weghen<br />
hem toe. Zij stonden vlak tegenover elkaar en met één greep lagen<br />
hun handen ineen. „Kerel!" zei Jaap. „Kerel! Je weet niet half hoe<br />
blij ik ben, dat ik eindelijk heb kunnen komen."<br />
Evert wilde iets zeggen, precies op diezelfde joviaal-hartelijke toon,<br />
maar hij kon geen woord uitbrengen. Hij zou het allerliefste in<br />
huilen zijn uitgebarsten. Hij raasde in zichzelf de ontroering weg.<br />
„Ha, die Jaap!" Dat was alles wat hij zeggen kon. En nog eens:<br />
„Ha, die Jaap!"<br />
„Ik heb zitten springen om je achterna te komen," zei Van Weghen,<br />
terwijl ze samen naar het posthuis liepen. „Enfin, dat weet je zelf<br />
ook wel. Maar er kwamen alle mogelijke klusjes tussen. Da's weer<br />
een ander verhaal. Zeg, ik wilde me eerst mandiën en daarna een<br />
stukje eten. Ik ben bek-af van die vijf dagen rennen."<br />
„Wil ik graag geloven," zei Evert glimlachend. Hij draaide zich om<br />
naar Poesjie en beval hem zeep, handdoeken en kleren voor toean<br />
H.P.B, gereed te leggen.<br />
„Maar eerst een sigaret," zei Van Weghen. Hij haalde een pakje uit<br />
zijn zak en presenteerde Evert.<br />
182
„Goeie!" zei Evert dankbaar. „Man, als je Signet meegebracht had,<br />
was ik je evengoed nog om je nek gevallen." Hij inhaleerde gulzig<br />
en liet de rook langzaam en genietend zijn neusgaten uitstromen.<br />
Naast elkaar gingen ze op de rand van de voorgalerij zitten. De begroeting<br />
was nu voorbij, de ontroering weggeschreeuwd in joviale,<br />
kwajongensachtige opmerkingen.<br />
Evert bekeek Van Weghen van opzij. Hij was niets veranderd. Hij<br />
zag, dat diens khaki jungle-kleding bedekt was met modder en vuil<br />
en hij rook, dat Jaap zurig stonk naar zweet. Het was hem, of hij<br />
zichzelf zag zitten, zoals hij iedere avond, na een dagmars, doodmoe<br />
in een bivak was aangekomen. Hij wist nu opeens hoe blij hij<br />
was, dat Jaap eindelijk was komen opdagen. De spanning van de<br />
afgelopen maanden ebde uit hem weg. De enorme verantwoordelijkheid,<br />
die men hem, de baroe uit Holland, op de schouders had<br />
geladen, werd van hem afgenomen. De eenzaamheid van maandenlang<br />
oetan en nog eens oetan verdween. Er bleef alleen een ontzettende<br />
vermoeidheid over. Hij wist, dat die vermoeidheid met<br />
één nacht slaap verdwenen zou zijn. De volgende dag zou hij, verfrist<br />
en gesterkt, helemaal opnieuw beginnen, met Van Weghen als<br />
een grote kracht en steun naast zich.<br />
„Ik ben eens een maand waarnemend praeses van het corps geweest,"<br />
vertelde hij met zachte stem. Hij sprak als was het meer<br />
tegen zichzelf dan tegen Jaap. „De echte praeses was ziek. Longontsteking<br />
of zoiets, daar wil ik af zijn. Maar ik sprong tegen het<br />
plafond van blijdschap, toen die man weer beter was." Hij hief zijn<br />
hoofd op en keek Van Weghen vol aan. „Precies zo voel ik me op<br />
het ogenblik."<br />
Jaap van Weghen lachte zachtjes. „Ik kan het me voorstellen," zei<br />
hij. „Maar vóór mijn komst aanleiding wordt voor jou om een portie<br />
minderwaardigheidscomplex te spuien, moet je één ding goed in je<br />
oren knopen: je hebt op je tournee prachtig werk gedaan, Evert.<br />
Niemand zou je dat verbeterd hebben, ook wij, ouwe rotten, niet.<br />
183
Je kunt gerust zijn wat dat betreft. Als je gehoord had, wat de<br />
ouwe in Kota Baroe over je vertelde, zou je gaan blozen."<br />
Evert Caldenhove kreeg een kleur. Maar het was geen gestreelde<br />
ijdelheid, die hem deed blozen. De afgelopen maanden alleen met<br />
zichzelf in de wilde, ongebonden natuur hadden langzaamaan<br />
ieder spoor van ijdelheid uit hem weggezogen. Maar hij voelde zich<br />
opgelucht, omdat hij al die tijd in angst had gezeten, dat hij de ene<br />
blunder na de andere zou maken. Hij zou zijn eigen daden weliswaar<br />
hebben kunnen vergoelijken, omdat hij, als een vreemdeling<br />
in Jeruzalem, de oetan was ingestuurd, maar hij begreep heel goed,<br />
dat de ouwe in Kota Baroe zich daar per slot van rekening niets<br />
van hoefde aan te trekken. „En nou mijn post!" zei hij, bijna<br />
schreeuwend van plotselinge zorgeloosheid. „Mijn brieven! Kom<br />
op!"<br />
III<br />
1 erwijl Van Weghen zich luid zingend in het mandihok stond te<br />
baden, scheurde Evert met driftige bewegingen de enveloppen van<br />
de brieven, die Jaap voor hem uit Kota Baroe had meegebracht:<br />
acht brieven van Heleen, vijf van zijn moeder, twee van zijn vader,<br />
een van zijn broer Karel en een paar losse kattebelletjes van vrienden<br />
uit Amsterdam.<br />
Hij was begonnen te lezen, maar hij moest het opgeven. Zijn ogen<br />
vlogen over de regels, zonder dat hij ook maar één woord begreep.<br />
Hij nam de brieven een voor een op en legde ze toen weer neer.<br />
Het kwam hem voor als vloog hij door een ontzaglijke ruimte, terug<br />
naar een verleden, dat zich plotseling, volkomen onverwachts en<br />
verrassend, aan hem voordeed als een werkelijk bestaand heden.<br />
Hij gaf zich over aan het fluïdum, dat van de dichtbeschreven<br />
velletjes papier straalde en toen wilde hij ze allemaal tegelijk lezen<br />
en in zich opnemen. Een gevoel van onmacht besprong hem en de<br />
tranen schoten in zijn ogen.<br />
184
„Rustig!" mompelde hij, nerveus met zijn handen door de papieren<br />
woelend. „Rustig! Vooral rustig! Toe nou!" Langzaam bedaarde hij<br />
en ten slotte had hij zich zover in bedwang, dat hij de brieven kon<br />
sorteren en ze op volgorde van datum leggen.<br />
Toen, voorzichtig, en woord voor woord lerend en overdenkend,<br />
begon hij te lezen ...<br />
De winter was al vroeg begonnen, veel te vroeg voor de tijd van<br />
het jaar.<br />
Het had verschrikkelijk gesneeuwd. „We hebben weer eens echt<br />
ouderwets met de ar kunnen rijden, vader en ik..."<br />
„En toen ik 's morgens naar de tram wilde, had het zo geijzeld, dat<br />
ik op handen en voeten naar de halte ben gekropen ..."<br />
„De dominee is uitgegleden, toen hij van zijn fiets sprong. Hij<br />
heeft zijn been gebroken ..."<br />
„En laat ik me nou met die kou een griep op mijn lijf halen! Wel,<br />
wat deksel, jongen, da's me nog nooit overkomen!"<br />
„Ik ben begonnen adat-recht te studeren, Evert. Als vrouw van een<br />
ambtenaar bij het B.B. kan me dat van pas komen ..."<br />
„We hebben nu een plaatsvervanger voor dominee, maar we zullen<br />
wel blij zijn als dominee weer op de kansel kan staan..."<br />
„Hilda, de dog, heeft acht jongen. Prachtdieren. Je moest ze eens<br />
kunnen zien. De burgemeester wilde er graag een hebben. Ze<br />
kosten honderdvijftig, maar hij krijgt er een. Geschikte ouwe<br />
baas..."<br />
„Ik ben beroepen in Gouda, maar ik denk niet, dat ik het aanneem<br />
..."<br />
„Ik zal proberen mijn studie binnen de tijd af te maken, Evert. Ik<br />
kom zo gauw mogelijk naar je toe..."<br />
„En heb je gemerkt, dat ik je twee nieuwe pyama's toch maar in je<br />
koffer heb gepakt? Draag je ze nu? Vader zegt, dat je in de rimboe<br />
geen pyama's aantrekt..."<br />
„Zeg, ouwe jongen, laat eens gauw wat van je horen. We geloven<br />
185
hier allemaal zo half en half, dat ze je op een zacht pitje hebben<br />
gezet. We hebben laatst een hele avond bij Kees zitten zwammen.<br />
Die ouwe Rudolf, je weet wel, heeft ons door zitten zagen over het<br />
existentialisme..."<br />
„Ik ben een nare egoïst geweest, liefste. Ik hoop, dat je mij een<br />
beetje nodig zult hebben in de toekomst. Ik heb jou ook zo nodig..."<br />
„Geisha had wat aan het rechter-achterbeen. Ik heb er de veearts<br />
bij gehaald. Een ontsteking in de spieren ..."<br />
„Met Sinterklaas gaan we naar Karel. Ik heb gisteren met vader in<br />
Amsterdam inkopen gedaan. Voor kleine Kareltje hebben we een<br />
teddybeer gekocht en voor Marja een pop met slaap-ogen..."<br />
„Kun je het nogal uithouden bij de menseneters? Het dispuut ligt<br />
bijna op zijn achterste, een hoop keet onder elkaar..."<br />
„Zou er een huis voor ons zijn in Hollandia, lieveling?"<br />
„De kinderen worden echte duvels. Ze trekken er zich niet veel<br />
van aan, dat pappa als dominee zijn prestige moet bewaren. Maar<br />
de mensen hier zijn zo aardig..."<br />
„Zul je voorzichtig zijn met koud water drinken, jongen? Als je zo<br />
bezweet bent, is dat niet goed. Wacht liever tot je je afgedroogd<br />
hebt..."<br />
„Ik zeg tegen je moeder: wedden, dat we nog een baantje maken<br />
samen? Ze wilde eerst niet, maar ik heb haar zo gek gekregen. En<br />
het ging best. Je had ons eens moeten zien zwieren!"<br />
„Ik houd van je, liefste..."<br />
De stem van Van Weghen dreunde door het vertrek. „Zeg, ouwe<br />
sobat, wat zou je er van zeggen als we eens een hapje gingen eten?<br />
Ik rammel van de honger."<br />
Evert schrok op. Hij reisde terug naar zijn eigen realiteit en hij zat<br />
in het posthuis van kampong Waris en keek naar het lachende gezicht<br />
van Jaap van Weghen, Hoofd van het Plaatselijk Bestuur in<br />
Kota Baroe. „Ja .. ." zei hij wezenloos. „Ja ..."<br />
186
IV<br />
1 ijdens het eten vertelde Evert Caldenhove over zijn tournee. Hij<br />
hield het verhaal van zijn belevenissen zo sober mogelijk, zo strak<br />
zelfs, dat Van Weghen hem onderzoekend aankeek.<br />
„Je bent toch behoorlijk ziek geweest, is het niet?" vroeg hij.<br />
Evert haalde zijn schouders op. „Dat viel achteraf nogal mee. In<br />
Almin kreeg ik last van dysenterie en wondkoorts. Het vervelende<br />
was, dat er op dat moment een bandjir losbarstte. Nou ja, ik heb<br />
me daarna een paar weken koest gehouden in Wembi. Ik ben nu<br />
weer kiplekker."<br />
„Zo," zei Jaap van Weghen en hij moest denken aan zijn eigen<br />
nuchtere rapporten over zijn pacificatie van het koppensnellersgebied<br />
in Boven-Digoel. Hij wist, beter dan iemand anders, hoe er<br />
gevochten moest worden tegen de eenzaamheid, tegen de wanhoop,<br />
tegen de wurgende obsessie van het groen der oetan, tegen<br />
het eigen verlangen de boel er maar bij neer te gooien. Hij wist,<br />
wat Evert Caldenhove te verdouwen had gehad.<br />
Evert vertelde hem uitvoerig de geschiedenis van Waine. „Eigenlijk<br />
had ik er misschien beter aan gedaan thuis te blijven, dat wil<br />
zeggen, hier in Waris," verontschuldigde hij zich. „Maar ik wist<br />
ook niet wat ik er mee aan moest. De hele zaak negeren kon ik toch<br />
ook niet en omdat jij niet kwam, had ik geen enkele instructie. Je<br />
moet goed begrijpen, dat ik zoiets nog nooit eerder bij de hand heb<br />
gehad."<br />
Van Weghen zwaaide met zijn hand. „Geeft niks! Je hebt niets<br />
verkeerds gedaan."<br />
Maar Evert was niet gerustgesteld. „Ik dacht: laat ik eens gaan<br />
kijken, misschien kan ik de boel wel sussen. Dat is niet gelukt. Maar<br />
toen het eenmaal zover was gekomen, kon ik werkelijk niet anders<br />
doen dan jou een nood-soeratje sturen. God zij gedankt, dat je zo<br />
vlug bent gekomen ..."<br />
187
Jaap stak een sigaret op. „Man, je moest eens weten, hoe ik op<br />
hete kolen heb gezeten. Ik had al maanden geleden de oetan in willen<br />
duiken. Toen jouw bericht kwam, ben ik er direct mee naar de<br />
ouwe gehold. En nu ben ik er dan met twintig polisie's."<br />
Het was donker geworden en de nachtwind, die vanuit het zuiden<br />
over de bergen waaide, was koel. Zij gingen binnen zitten bij een<br />
klein vuurtje. Van Weghen haalde uit zijn barang een petroleumlamp<br />
en stak haar aan. Het zacht-gele licht was voor Evert, die het<br />
al weken met een walmend oliepitje in een jampotje had moeten<br />
stellen, een klein, plezierig wonder.<br />
Zij staken een sigaret op en verzonken in gepeins, waaruit Van<br />
Weghen het eerst ontwaakte. „Heb je verder nog iets ondernomen?"<br />
Evert knikte. „Ik ben naar Punda getrokken, in het zuid-oosten. Ik<br />
hoorde van een der mensen hier, dat de Papoea's daar ruilhandel<br />
met Waine bedrijven. Ik dacht, dat ze misschien te gebruiken zouden<br />
zijn om te bemiddelen."<br />
Jaap knikte goedkeurend. „En?"<br />
Evert vertelde van zijn tocht naar kampong Punda en hoe hij daar<br />
was ontvangen. Het kleine vertrek was vervuld van zijn stem, die<br />
rees en daalde en zich voegde naar de herbeleefde emoties van de<br />
tocht.<br />
Toen hij eindelijk zweeg, keek hij afwachtend naar Van Weghen.<br />
Diens gezicht stond strak en onbewogen. Dwars over zijn voorhoofd<br />
trok een diepe rimpel naar zijn neus. Hij trommelde met zijn<br />
vingers op tafel en siste tussen zijn tanden een gesyncopeerd<br />
melodietje. „Ja!" zei hij eindelijk, hard in de stilte en sprong op.<br />
Hij begon, zijn handen in zijn zakken, door het vertrek te lopen.<br />
Het posthuis kraakte onder zijn zware stappen. „Ja..." zei hij<br />
weer. „Dat was uitstekend werk van je, Evert. Geweldig, dat die<br />
kerels je zo prettig ontvangen hebben. Het bespaart ons een boel<br />
werk, dat kan ik je verzekeren."<br />
188
„Zou je dat denken?" vroeg Evert aarzelend.<br />
„Denken? Denken? Man, ik ben er van overtuigd. We gaan meteen<br />
op die jongens daar af. Het zijn uitgezochte bemiddelaars voor<br />
Waine."<br />
Zijn gedachten werkten razend snel. Hij was in de loop der jaren<br />
eraan gewend geraakt plotseling besluiten te moeten nemen als er<br />
zich ingewikkelde situaties voordeden. Zijn hersenen hadden zich<br />
ingesteld op dit snelle spel van wikken en wegen.<br />
Evert zag hoe een vast omlijnd plan binnen enkele minuten in Van<br />
Weghen's gedachten vorm en gestalte begon te krijgen. Hij stak<br />
een sigaret aan, trok zijn benen op en sloeg zijn armen om zijn<br />
knieën. De rook van de sigaret prikte aan zijn ogen, maar hij sloeg<br />
er geen acht op. Hij volgde iedere beweging van de man tegenover<br />
hem en trachtte de gedachten van diens strakke, donker-bruin verbrande<br />
gezicht te lezen.<br />
Van Weghen kwam naast hem staan en keek op hem neer. „Het is<br />
nogal eenvoudig, geloof ik," zei hij. „We vertrekken morgen naar<br />
Punda en proberen daar een paar lui te vinden, die naar Waine<br />
willen gaan om contact met de bevolking daar te leggen. We moeten<br />
morgen wel vertrekken, want ten eerste kunnen we hier toch<br />
niets doen en ten tweede ben ik bang, dat er met al die onderhandelingen<br />
een boel tijd verloren gaat. Dat heen en weer trekken<br />
tussen Punda en Waine bijvoorbeeld... dat kost dagen. Lijkt jou<br />
dat ook niet het beste?"<br />
Hij wachtte Evert's antwoord niet af en vervolgde: „Van de onderhandelingen<br />
hangt natuurlijk af wat we verder moeten doen, maar<br />
ik geloof, dat het allemaal zo'n vaart niet lopen zal." Hij merkte<br />
de sceptische blik in Evert's ogen op en glimlachte. „Ja, heus! Ik<br />
heb die karweitjes al eerder aan de hand gehad. Jouw fout is geweest,<br />
dat je er meteen bovenop gesprongen bent... Nee, denk<br />
nou niet, dat ik je verwijten maak, op slot van zaken kon jij dat niet<br />
weten. Maar het beste in dit soort van aangelegenheden is altijd ze<br />
189
even te laten betijen. Daarna is er met de knullen wel te praten. Je<br />
moet namelijk niet vergeten, dat het in deze streken geen koppensnellers<br />
van beroep zijn. Als zij snellen, zijn ze kwaad en dan zijn<br />
de anderen op hun beurt ook weer kwaad en snellen nog eens een<br />
dubbele portie bij de tegenpartij. Ze slaan er alleen op los als ze<br />
getreiterd worden. Dat is misschien niet altijd leuk, maar — van<br />
hun standpunt bekeken — wel te begrijpen. Nu moeten we alleen<br />
maar zien, dat wij weer met ze aanpappen. Dat kun je het beste<br />
aan de Punda's overlaten. Die lui weten nu eenmaal beter hoe ze<br />
met elkaar moeten opschieten, dan wij ooit in ons leven zullen<br />
kunnen leren.<br />
Evert knikte. „De Punda-Papoea's zullen zeker bereid zijn naar<br />
Waine te trekken om te bemiddelen."<br />
Van Weghen sloeg hem op zijn schouder. „Dan is alles geregeld!"<br />
zei hij opgewekt. „De eerste steen is door jou al gelegd en het is<br />
een flinke kei, als ik het goed begrepen heb ..."<br />
V<br />
In de late middag van de vijfde dag, nadat de drie Punda-Papoea's<br />
als bemiddelaars naar Waine waren getrokken, keerden zij naar<br />
Punda terug. De kreet, waarmee zij al van verre hun komst aankondigden,<br />
scheurde rauw door de vallende avond.<br />
Evert en Van Weghen, die in hun hut aan het avondmaal zaten,<br />
keken elkaar aan, de spanning scherp getekend op hun gezichten.<br />
Weer gilde de kreet en weer...<br />
Zij sprongen op en renden naar buiten.<br />
De kampongbevolking was ook uit de hutten gekomen en dromde<br />
druk pratend en gebarend rond de beide controleurs. Evert, die in<br />
de afgelopen dagen van wachten veel van hun taal geleerd had,<br />
maakte uit hun opgewonden klanken op, dat de drie bemiddelaars<br />
190
uit Waine moesten zijn teruggekomen. De verwachting laaide als<br />
een felle vlam door zijn lichaam. Hij greep Van Weghen bij de<br />
arm. „Daar zijn ze al!" siste hij. „Dat is verduveld vlug. Zou dat<br />
betekenen, dat het gelukt is?"<br />
Van Weghen stond groot en breed naast hem. Op zijn strakke gezicht<br />
was niets te lezen. „Afwachten tot ze hier zijn," zei hij.<br />
Evert ergerde zich aan zijn ijzige kalmte. Het was een domper op<br />
zijn blije geestdrift. Hij had de afgelopen dagen nergens anders<br />
aan kunnen denken dan aan een succesvol bemiddelen van de<br />
Punda-Papoea's met die van Waine en ongemerkt had zijn verlangen<br />
zich reeds tot werkelijkheid gevormd.<br />
Er ging nog zeker een half uur van martelende spanning voorbij<br />
voor, onder aan de berg, op het smalle Papoea-pad, dat tegen de<br />
helling opslingerde, enkele mannen zichtbaar werden.<br />
Evert telde hardop: „Een ... twee ... drie ... Vier!! Jaap!! Vier!!<br />
Vijf! Zes! Zeven!! Jaap! Zeven kerels! Die lui van Waine zijn zelf<br />
meegekomen!!"<br />
Toen lachte Van Weghen en zijn gezicht verloor het genadeloos<br />
strakke. Hij gaf Evert een vriendschappelijke peut in zijn rug. „Het<br />
is voor mekaar, peer! Heb ik je niet gezegd, dat het lukken zou?<br />
Als je de hutjes kent, kun je alles met ze doen. Ze zijn als kinderen<br />
of als jonge honden..."<br />
De zeven Papoea's klommen langzaam de helling op. Zeven donkere<br />
gestalten. Boven hun hoofd staken hun pijlen in dunne streepjes<br />
omhoog.<br />
Evert stond iets achter Van Weghen. Hij zag met gretige ogen de<br />
groep mannen naar boven komen. Aan de rand van de open plek<br />
bleven de vier van Waine staan. Zij hadden hun gezichten met<br />
rode strepen beschilderd, maar het dreigende van hun oorlogskleuren<br />
werd getemperd door de gedachte, dat deze vier mannen<br />
zeker niet alleen buiten hun gebied waren gekomen om een oorlog<br />
uit te vechten.<br />
191
De drie Punda-Papoea's, die als bemiddelaars waren opgetreden,<br />
kwamen naar voren en begonnen onmiddellijk verslag uit te brengen,<br />
maar Van Weghen legde hun het zwijgen op. „Regel jij dat<br />
even, wil je?" vroeg hij aan Evert en grinnikte. „Jij hebt je de laatste<br />
dagen zo intensief met hun taal beziggehouden, dat je die<br />
ondertussen wel vloeiend moet spreken."<br />
„De pip!" zei Evert, maar hij hurkte bij de mannen neer en liet hen<br />
het verhaal langzaam vertellen. Met behulp van Poesjie en eindeloze<br />
herhalingen met een verwarrende overvloed van gebaren begreep<br />
hij ten slotte, dat de vier Waine-Papoea's waren meegekomen<br />
om vrede met het bestuur te sluiten en te onderhandelen over de<br />
schadevergoeding voor de twaalf doden, die, bij Evert's bezoek<br />
aan Waine, waren gevallen.<br />
Twaalf doden ...<br />
„All rightl" zei Van Weghen opgewekt. „Dat is zo de gewone gang<br />
van zaken. Als de heren eenmaal besloten hebben de oorlog te<br />
staken, beginnen ze over schadevergoeding te praten." Hij wenkte<br />
de vier Papoea's dichterbij te komen.<br />
Zij kwamen schoorvoetend, maar toch met iets van vastberadenheid<br />
in hun houding. Op een paar meter afstand van Van Weghen en<br />
Evert bleven zij staan.<br />
Jaap trad met vlugge stappen op hen toe en begon hen hartelijk de<br />
hand te schudden.<br />
"Zij schrokken geweldig van dit gebaar, doch begrepen al spoedig,<br />
dat het een vriendelijke begroeting was en toen verloren zij met één<br />
slag alle terughouding. Zij stortten een waterval van klanken over<br />
de beide blanken uit en begonnen hun kleding en haren te betasten.<br />
Evert herinnerde zich zijn eerste contact met de Punda-Papoea's en<br />
liet hen glimlachend begaan.<br />
Van Weghen nam de drie bemiddelaars met zich mee naar zijn hut<br />
en gaf hun alle drie een grote parang. Het was de beloning voor<br />
192
hun succesvolle zending. Zij waren opgetogen en renden<br />
schreeuwend, hun parangs zwaaiend, de kampong in.<br />
Van Weghen liep terug naar Evert, die met behulp van Poesjie een<br />
stuntelig, traag lopend gesprek voerde met de mannen van Waine.<br />
Zij zaten gehurkt in een kring en zogen aan de sigaretten, die<br />
Evert had rondgedeeld. Jaap bleef vlak achter Evert staan, zijn<br />
handen in zijn broekzakken gestoken. Hij wipte op tenen en hakken<br />
en zei: „Voor iedere gesneuvelde een bijl, een parang en een<br />
sarong voor de weduwe. Ik heb een hele bende van die dingen in<br />
het posthuis van Waris zien liggen."<br />
Evert keek op. „Dat klopt," zei hij. „Het zijn de contact-goederen,<br />
bestemd voor de tournees van Maiwe Aande, maar die stakkerd zal<br />
er voorlopig wel geen gebruik van maken, denk ik."<br />
„Mooi!" zei Van Weghen en hij hurkte in de kring.<br />
Het duurde geruime tijd voor de Waine-Papoea's begrepen welke<br />
schadevergoeding de beide blanken voorstelden, maar toen knikten<br />
zij en legden zich onmiddellijk bij het aanbod neer. Van Weghen<br />
was daar danig over in zijn schik. Hij wist, dat het soms uren, soms<br />
dagen kon duren voor men tot overeenstemming was gekomen.<br />
„Het is een geluk, dat die jongens geen begrip hebben van de<br />
waarde van een bijl of een parang," zei hij.<br />
Evert keek voor zich uit. „Het is vulgair," zei hij toen. „Je koopt<br />
geen mensenleven af met een bijl of een mes."<br />
„Je hebt gelijk," gaf Van Weghen toe. „Het is vulgair. Maar wat<br />
wil je anders? Je moet leren de dingen reëel te bekijken. Je moet je<br />
niet door ethiek laten leiden in de binnenlanden. Daar kom je niet<br />
ver mee. Normaal kopen die lui een dode af met twee koppen van de<br />
tegenpartij. Dat lijkt veel op een partij voetbal, waar ze net zo lang<br />
blijven schoppen tot de stand weer gelijk is. Als we dat zouden toelaten,<br />
waren we helemaal ver van huis. Bovendien mag je niet uit<br />
het oog verliezen, dat een bijl en een parang voor die kerels een<br />
heel andere waarde vertegenwoordigen dan voor ons. Voor ons is<br />
193
het niet meer dan het voorwerp. Als het stuk is, lopen we naar een<br />
winkel en schaffen ons voor hooguit een tientje een nieuw aan.<br />
Maar voor deze mensen is een bijl één der belangrijkste dingen van<br />
hun leven. Je weet nou intussen wel, dat je hier voor één of<br />
twee stenen bijlen een vrouw kunt kopen. Een ijzeren bijl is dus in<br />
hun ogen een enorme afkoopsom. Wat zou jij nou willen? Deze<br />
hele maatschappij ontwrichten door onze normen aan te gaan leggen?<br />
Laten we daarmee beginnen als we alles zo'n beetje onder<br />
bestuur hebben." Hij stond op. „En zou je willen beweren, dat we<br />
al zover zijn? In de verste verte lijkt het er niet op, kerel."<br />
Zij liepen samen terug naar hun hut en voor zij binnentraden, zei<br />
Van Weghen: „Maar ik dank de hemel toch op mijn blote knieën,<br />
dat het zo is afgelopen. Ik houd niet van ruzie en van strafpatrouilles<br />
heb ik mijn buik vol."<br />
VI<br />
jLji] hadden de Waine-Papoea's meegenomen naar Waris om hun<br />
de schadevergoeding uit te betalen. Tevreden waren ze met twee<br />
polisie's naar hun kampong teruggekeerd. Die avond waren Evert<br />
en Van Weghen een beetje luidruchtig geweest. Zij hadden de<br />
spanning van de laatste weken er uit gezongen en geschreeuwd.<br />
Van Weghen had, tot grote verrassing van Evert, uit zijn barang<br />
een fles Cantenac opgediept. „Die hebben we wel verdiend," zei<br />
hij, genoeglijk de fles omhoogstekend. Tot diep in de nacht hadden<br />
zij zitten praten en roken.<br />
Als bij stilzwijgende afspraak vermeden zij ieder onderwerp, dat<br />
ook maar in de verte met de oetan of met de Papoea's te maken<br />
had. Jaap vertelde over zijn leven in Parijs en over de mensen, die<br />
hij daar ontmoet had en Evert sprak over „Caldenhove" en over<br />
Heleen, die mettertijd naar Kota Baroe zou komen. In hun woorden<br />
194
had heimwee geklonken, gemaskeerd door de uitbundigheid van<br />
steeds sterker verhalen.<br />
Het was bij halfvier, toen ze besloten „dan eindelijk maar eens te<br />
gaan pitten". Zij hingen in hun hangmatten naast elkaar in het<br />
zachte licht van het stervende vuur. Er was een zwijgen tussen hen<br />
gevallen en in dit zwijgen groeiden de oetan, de Papoea's, de tournee.<br />
Zij wisten het en wachtten op elkaar tot één van hen er met<br />
een enkel woord over zou beginnen. Het was onontkoombaar. Zij<br />
zouden niet hebben kunnen slapen als zij de werkelijkheid niet in<br />
de magie van het woord hadden opgeroepen.<br />
Evert lag op zijn rug. Als hij opzij keek, zag hij, donker en massaal^<br />
de hangmat met Van Weghen afgetekend tegen de rossige schemer<br />
van de door het dovende vuurtje verlichte bamboewand.<br />
„Wat doen we nu?" vroeg hij plotseling. Hij bleef strak naar het<br />
atapdak boven zijn hoofd staren. Hij had het gevoel als vroeg hij<br />
het aan niemand en aan iedereen.<br />
„Teruggaan," zei de stem van Van Weghen.<br />
„Kota Baroe?"<br />
„Kota Baroe."<br />
„En dan?"<br />
„Massa werk daar. Ik heb de ouwe voorgesteld, dat jij me in de<br />
komende maanden zo'n beetje komt assisteren met al die kantoorrompslomp.<br />
Je wordt er horendol van. Ik wil af en toe ook wel eens<br />
op tournee. Je verstoft tussen de papieren."<br />
„En ik?"<br />
„Jij hebt voorlopig je portie wel gehad."<br />
„Ja ... misschien."<br />
Van Weghen grinnikte.<br />
„Waarom lach je?"<br />
„Zomaar."<br />
„Mmmm."<br />
„Je kunt een huis uithoeken in Kota Baroe, voor als Heleen komt.' y<br />
195
„Dat zal nog wel even aanlopen."<br />
„Je kunt het maar hebben. Ga je er alleen wonen voorlopig."<br />
„Ja..."<br />
„Over een dag of zes, zeven zit je weer in de beschaving, peer!"<br />
„Ja..."<br />
„Welterusten!"<br />
„Welterusten!"<br />
196
ELFDE HOOFDSTUK<br />
I<br />
jcvert Caldenhove zat naast de resident in diens auto. Zij reden<br />
door de avond over de slingerende bergweg van de kota, waar de<br />
resident die middag een detachement nieuw opgeleide Papoeapolisie's<br />
had geïnspecteerd, terug naar Hollandia.<br />
Beneden hen lag het zwart fluwelen Weed van de Jautefa-baai, bestrooid<br />
met de kleine, flakkerende vlam-juwelen der vissende<br />
prauwen van de kampongs Engros en Tobati.<br />
Zij zaten zwijgend naast elkaar. De resident had al zijn aandacht<br />
nodig voor het sturen, dat op de bochtige weg geen sinecure was.<br />
Evert zat wat voorover, zijn kin op zijn borst gedrukt. Er hing een<br />
vraag in zijn gedachten en hij wist, dat hij die nog, voor zij in<br />
Kota Baroe waren, aan de resident zou stellen: „Wat voor werk<br />
krijg ik te doen?"<br />
Hij was nu een maand terug van zijn tournee naar Waris en al die<br />
tijd had hij in een vage vacantie-stemming geleefd. Hij had zijn<br />
tournee-rapport geschreven en wat administratief werk voor Van<br />
Weghen gedaan, maar vergeleken bij de inspanningen, die zijn<br />
tocht naar kampong Waris van hem gevergd hadden, was het<br />
luieren. Daar kwam nog bij, dat Van Weghen zo half en half had<br />
laten doorschemeren, dat zijn voorstel, Evert als assistent van het<br />
H.P.B, te laten optreden, bij de resident niet in goede aarde ge-<br />
197
vallen was. Wat de ouwe dan wel met Evert voorhad, wist Van<br />
Weghen niet, of hij wilde het niet zeggen.<br />
Evert ging rechtop zitten. Hij kuchte. „Resident, weet u al wat ik<br />
voortaan voor werk krijg?" vroeg hij halfluid.<br />
De resident schakelde terug in de tweede versnelling en reed de<br />
wagen, remmend op de motor, een S-bocht door. Hij bromde iets.<br />
Evert dacht, dat hij zijn vraag niet verstaan had en herhaalde hem,<br />
luider nu. „Ik zou graag ..." voegde hij er aan toe. — Willen weten<br />
waar ik aan toe ben, wilde hij zeggen, maar hij vond het te hooghartig<br />
en hij slikte die woorden in.<br />
De resident keek even opzij en daarna weer strak voor zich uit op<br />
de weg, waar de auto zich met de felle voelsprieten der schijnwerpers<br />
langzaam door de bochten wrong. „Ik begrijp best, dat je<br />
graag weten wilt waar je aan toe bent," zei hij toen. „Maar je hoeft<br />
er niet lang naar te raden. Ga direct even mee naar mijn huis. Ik<br />
zal je een paar stukken laten lezen. Dat is meteen een antwoord op<br />
je vraag."<br />
Zij reden een tijdje zwijgend door. Evert zat bij het omlaaggedraaide<br />
raampje en liet de koelte van de avond rond zijn gezicht<br />
en door zijn haren waaien. Er waren geen gedachten ...<br />
„Ja!" zei de resident plotseling hard en kortaf. „Als je in de oetari<br />
zit, ga je afstand leren nemen van het leven."<br />
Evert vroeg zich af, waarom hij dat zei.<br />
„Je hebt me zelf verteld, dat jij dat ook gedaan hebt," ging de<br />
ouwe verder. „Geloof me, kerel, het is de enige manier om ooit een<br />
goede B.B.-ambtenaar te worden."<br />
— Hij is ergens op uit, dacht Evert. — Dit is de inleiding ...<br />
Hij knikte, zonder iets te zeggen.<br />
„Afstand nemen betekent ook afstand doen," zei de resident. „Het<br />
is niet plezierig, maar het is nu eenmaal zo. Je bent niet langer<br />
baas over je eigen particuliere leven. Ik zit hier nou zo'n vijftien<br />
jaar op Nieuw-Guinea en in die tijd heb ik mijn gezin behoorlijk<br />
198
verwaarloosd. Da's beroerd, zul je zeggen, maar hoe zou je het<br />
anders willen ..."<br />
Evert hief zijn hoofd op. „Wat wilt u hier eigenlijk mee zeggen?"<br />
vroeg hij.<br />
De ouwe lachte even, een kort, brommerig lachje. „Dat zul je zo<br />
dadelijk wel zien," zei hij en hij stuurde de wagen een zijweg in<br />
naar het residentiehuis. De ouwe stopte de wagen met een ruk,<br />
trok de handrem aan en leunde achterover. „Kom!" zei hij en stapte<br />
uit.<br />
Evert volgde hem naar binnen, naar zijn kantoor.<br />
De resident knipte zijn bureaulamp aan en wees met een enkele<br />
handbeweging naar de stoel tegenover hem. „Ga zitten," zei hij,<br />
zoekend in de laden van zijn schrijftafel.<br />
Evert nam plaats. Hij sloeg zijn benen over elkaar en vouwde zijn<br />
handen rond zijn knieën. Hij zag de foto's van de vrouw en kinderen<br />
van de resident onder een glasplaat op diens bureau liggen,<br />
maar omdat zij omgekeerd lagen, kon hij de gezichten niet goed<br />
onderscheiden.<br />
„Ja!" zei de resident halfluid. Hij hief een map omhoog en gaf ze<br />
aan Evert. „Kijk maar eens."<br />
Evert sloeg de map open. Er lag een stapeltje telegrammen in. Hij<br />
voelde de blik van de resident op zich gevestigd, die strakke,<br />
fixerende, blauwe blik van de ouwe. Hij begon te lezen ...<br />
AAN HPB SARMI VAN RESIDENT -<br />
HEER VRIESMAN EN KLEIN GEZELSCHAP A/B KALOEHOE STOP<br />
WENST EXPLORATIETOCHT VERKENNING DISTRICT SARMI EINDE<br />
Het telegram was vier maanden geleden verzonden.<br />
Het volgende was slechts acht dagen oud...<br />
GEHEIM VOOR RESIDENT -<br />
BLIJKENS VAN BEVOLKING ONTVANGEN BERICHTEN VRIESMAN<br />
EN PINO MET VIJF DRAGERS GEDOOD DOOR PAPOEAS BINNEN-<br />
LAND STOP NADERE BIJZONDERHEDEN NOG ONBEKEND STOP<br />
COMMANDANT ALGEMENE POLITIE SARMI EINDE<br />
199
Evert veegde met zijn tong langs zijn droge lippen. Hij legde het<br />
telegram voor zich op de schrijftafel van de resident en begon het<br />
volgende, dat vijf dagen geleden verzonden was, te lezen ...<br />
GEHEIM VOOR RESIDENT -<br />
TERUGGEKOMEN ACHT DRAGERS EN TWEE GEWEREN STOP ZEG-<br />
GEN OVERSCHOT VRIESMAN TE HEBBEN AANGETROFFEN BIJ<br />
BIVAK ENIGE TIJD DOOR HEN VERLATEN OM SAGO TE KLOPPEN<br />
STOP PIJLEN UIT LIJK GETROKKEN EN MEEGENOMEN NAAR<br />
SARMI STOP VERKLARINGEN DEZERZIJDS NIET ONVERDACHT GE-<br />
ACHT EN MOGELIJKHEID AANWEZIGHEID VECHTPARTIJ MET<br />
EIGEN DRAGERS THANS IN ONDERZOEK STOP VAN PINO EN VIJF<br />
ANDEREN GEEN SPOOR STOP MERK OP DAT VRIESMAN REEDS<br />
VANAF BEGIN GEWANTROUWD DAAR ZEER GEHEIMZINNIG OP<br />
PUNT DOEL EXPEDITIE EN BESLIST AFKERIG VAN ENIGE IN-<br />
MENGING DERDEN STOP CDT AP SARMI EINDE<br />
Evert keek niet op naar de resident. Er lag nog een telegram. Het<br />
was 's morgens binnengekomen.<br />
GEHEIM VOOR RESIDENT -<br />
VRIESMAN EN PINO DOOR EIGEN DRAGERS GEDOOD DUS NIET<br />
DOOR BEVOLKING STOP REDEN MOORD ONDERWEG VIER DRA-<br />
GERS ZIEKTE GESTORVEN STOP THANS VIER GEWEREN EN<br />
MUNITIE IN HANDEN TERWIJL PISTOOL NOG IN HANDEN VAN<br />
EEN MET NAME BEKEND DRAGER STOP WIL MEVROUW VRIES-<br />
MAN DJALAN TELUK BETUNG 26 DJAKARTA INLICHTEN STOP<br />
TIEN DADERS EN MEDEDADERS THANS IN GEVANGENIS SARMI<br />
STOP VERZOEKE ONMIDDELLIJK INSTRUCTIES STOP CDT AP<br />
SARMI EINDE<br />
Evert Caldenhove staarde naar de letters van het laatste telegram.<br />
Hij begon langzaam te begrijpen waarom de resident hem dit had<br />
laten lezen.<br />
De stilte hing dik tussen de beide mannen.<br />
De ouwe gooide zijn sigaret in een blik water, naast zijn stoel. Het<br />
maakte even een sissend geluidje.<br />
Als een slang.<br />
200<br />
> '
Als...<br />
Evert pakte het telegram op en bewoog het heen en weer tussen<br />
zijn vingers. Het was het laatste telegram in de map.<br />
De resident reikte hem over zijn schrijftafel een papier toe.<br />
Hij nam het aan.<br />
Het was het laatste telegram, een uur na ontvangst van het laatste<br />
bericht uit Sarmi door de resident verzonden.<br />
VAN RESIDENT AAN CDT AP SARMI GEHEIM -<br />
ZENDEN ONMIDDELLIJK ASPIRANT CONTROLEUR CALDENHOVE<br />
LEIDING ONDERZOEK ZAAK VRIESMAN STOP GEEN SCHEEPS-<br />
VERBINDING DUS LANDTOURNEE MAXIMUM ZEVEN DAGEN<br />
STOP MEVROUW VRIESMAN WORDT INGELICHT VERZOEKE<br />
ADRES FAMILIE PINO STOP WIL MIJ DAGELIJKS BLIJVEN IN-<br />
LICHTEN EINDE<br />
Evert keek langzaam op en ontmoette de blik van de resident.<br />
„Dus . .." zei hij schor.<br />
„Overmorgen!" zei de ouwe. „Hoe eerder hoe beter."<br />
„Zijn dit alle gegevens, die ik meekrijg?"<br />
De resident stond met een ruk op en begon zijn kantoor op en neer<br />
te lopen, zijn handen op de rug gevouwen. Hij liep achter Evert<br />
langs.<br />
Evert keek niet op. Hij staarde naar het telegram, dat hij nog steeds<br />
in zijn hand hield. — Maximum zeven dagen, dacht hij. — Tournee<br />
... Sarmi...<br />
De ouwe stond stil achter zijn bureau en schonk twee glazen ijswater<br />
in.<br />
Evert zag het water in de glazen stromen en hij hoorde het geluid,<br />
waarmee het glas volliep. Hij zag de wasem tegen het glas slaan.<br />
— Maximum zeven dagen over land...<br />
De resident pakte een glas op en reikte het hem aan.<br />
Hij nam het en dronk. Het water sloeg koud tegen zijn verhemelte,<br />
201
het prikte in zijn achterhoofd. De koelte van de nacht drong door<br />
het muskietengaas het vertrek binnen. Hij huiverde.<br />
De resident ging op de rand van zijn schrijftafel zitten en streek<br />
met zijn vinger figuurtjes tegen het beslagen glas. Daarna dronk hij<br />
het in een paar teugen leeg en zette het met een lichte tik naast<br />
zich neer. Hij keek voor zich uit, over Evert heen.<br />
Hij was een grote, zwaargebouwde man van middelbare leeftijd<br />
met aanleg voor een buikje en een kaal hoofd. Hij had iets van een<br />
rustige burger in een provinciestadje, maar zijn ogen waren anders.<br />
Zijn ogen waren zo tintelend lichtblauw, dat zij zijn gezicht waren.<br />
In zijn blik was zijn leven verborgen.<br />
De resident staarde voor zich uit en zijn ogen reikten verder dan<br />
Kota Baroe. Zijn blik tastte de eindeloze, zwijgende oetan af. Zijn<br />
blik doorleefde de lange jaren, die hij in de oetan had doorgebracht.<br />
Jaren van eenzaamheid, patrouilles en tournees. Hij was<br />
een mens in een eenzaam land, in een. .. welhaast vergeten land.<br />
Ineens begon hij te spreken met een droge, peinzende stem. „Ze<br />
noemen het tanah merah, bloedgrond... Ze hebben gelijk, in<br />
a way. Nieuw-Guinea is een gevloekt land. Maar de grootste vloek<br />
van dit land is wel, dat je er nooit meer van los kunt komen, als je<br />
het eenmaal hebt leren kennen."<br />
Hij vestigde zijn doordringende, blauwe blik op Evert. „Je moet<br />
één ding goed onthouden." Zijn stem was nu hard en scherp.<br />
„Nieuw-Guinea is niet alleen het land van peniskokers en koppensnellers.<br />
Dat verhaaltje vertellen ze in Holland. Het is een leugen.<br />
Een even grote leugen als de bewering, dat Holland het land van<br />
molens en jenever is. Nieuw-Guinea is een paar duizend jaar bij de<br />
rest van de wereld ten achter. Dat halen we in. Vlugger dan je<br />
denkt."<br />
Hij sprong van zijn bureau en liep weer driftig het vertrek op en<br />
neer. In zijn rechterhand droeg hij een afgebroken pijl, een herinnering<br />
aan een schotwond door zijn arm, waarmee hij nadrukke-<br />
202
lijk op een stoelleuning of zijn schrijftafelblad sloeg. „Er is van dit<br />
land van alles te maken. Dat kun je van de rest van de wereld niet<br />
eens zeggen. Maar hoe krijgen ze het in Den Haag in hun hoofd te<br />
denken, dat wij dit land kunnen besturen met goed dertig B.B.-ers.<br />
Elf maal Nederland. Het is waanzin."<br />
Evert stond op en liep naar de muur, waar een enorme kaart van<br />
het eiland hing. Hij keek naar de afstand tussen Hollandia en de<br />
plek, waar Punda en Waine moesten liggen. De plek was onbedrukt.<br />
Terra incognita... De afstand... Het mocht geen naam<br />
hebben, vergeleken met het geheel.<br />
De resident haalde een fles whisky uit zijn bureau en schonk twee<br />
glazen vol. „Cheerio!" zei hij.<br />
Evert keek over de rand van het glas naar het gezicht van de<br />
resident. Het stond strak, hard, agressief. Hij moest aan het gezicht<br />
van Churchill denken.<br />
„Een goede dertig B.B.-ers," ging de resident verder. „En als ze<br />
je soms vertellen, dat die B.B.-ers op Nieuw-Guinea prachtkerels<br />
zijn, word dan maar niet verwaand. Nonsens! Ze zijn niet slechter<br />
en niet beter dan de anderen. Er zitten prachtlui onder, maar we<br />
hebben ook een paar uitgesproken klunzen."<br />
Hij zette zijn glas neer en ging weer op de rand van zijn bureau<br />
zitten. „Als ik een nieuwe vent krijg, begin ik altijd met hem onvoorwaardelijk<br />
te vertrouwen. Dat blijf ik doen, totdat hij het<br />
tegendeel bewijst. Als ik merk, dat een vent niet deugt, gaat-ie er<br />
uit. Onherroepelijk. Jij bent hier nog te kort om dat helemaal te<br />
begrijpen. Ik zal je een leerzaam verhaaltje vertellen, dat je wel<br />
heel goed in je oren moet knopen, Caldenhove. Toen jij op tournee<br />
was, kwam Sarmi onverwachts zonder controleur te zitten. Omdat<br />
ik niemand anders heb, moet jij er heen. In Sarmi zat Piet Hazevoet<br />
als H.P.B., een jonge vent, die na de oorlog was uitgekomen<br />
met een air of-ie 't nou allemaal wel wist. Het is een van de knullen,<br />
die van mening zijn, dat je dit land moet besturen op ethische<br />
203
grondslag. Larie, Caldenhove, larie! Voor de ethiek zorgen de zending<br />
en de missie wel. Wij hebben alleen maar te besturen en dat<br />
heeft met ethiek niets te maken. Piet Hazevoet maakte in Sarmi<br />
twee enorme blunders. Dat heeft hem zijn nek gekost. Iedereen<br />
maakt fouten en ik zal de eerste zijn om dat toe te geven. Maar<br />
er is een grens. Die moeten we op Nieuw-Guinea verduveld strak<br />
trekken. Zijn eerste blunder was deze." De ouwe liep naar de kaart<br />
en wees met de pijlpunt aan. „Hij maakte een paar maanden geleden<br />
een kust-tournee. Hiervoor had hij de beschikking over een<br />
Higgins-boat, die wij een paar jaar geleden van de Amerikanen<br />
hebben overgenomen. Je weet, dat de Papoea's een technische<br />
knobbel hebben, dus zat er een Papoea uit Sarmi als stuurman op.<br />
Met ook nog het voordeel, dat die knaap de kust wel kan dromen.<br />
Hazevoet ging op tournee en wilde op een gegeven moment terug<br />
naar Sarmi. Zijn stuurman raadde hem dat af, omdat de stroming<br />
tegen was. Maar wat doe je als Papoea tegen de wil van een controleur?<br />
Niks! Het resultaat was, dat de Higgins ergens op de<br />
klippen liep en met geen mogelijkheid meer was vlot te krijgen.<br />
Het was Hazevoet bekend, dat binnen een paar dagen een K.P.M.boot<br />
van Sorong naar Hollandia zou varen en hij stuurde een<br />
Papoea naar Sarmi om de kapitein van die schuit per radio op te<br />
roepen en te vragen of hij hem in het voorbijgaan wilde vlot trekken.<br />
De Papoea tippelde naar Sarmi en liet het bericht per radio<br />
doorgeven. Twee dagen later kwam de boot inderdaad onder de<br />
kust om de Higgins vlot te slepen, maar wie of wat ze zagen, geen<br />
Hazevoet en geen Higgins-boat. Drie uur hebben ze gekruist en<br />
zijn toen verder gevaren. Die schipper was lang niet mals toen hij<br />
in Kota Baroe kwam. Ik wist van het hele geval niks af en liet het<br />
direct onderzoeken. Toen bleek, dat Hazevoet, na zes uur wachten,<br />
genoeg van de Higgins had gekregen en zich met een prauw<br />
aan land had laten zetten. Zonder zich verder nog iets van de<br />
schuit aan te trekken, was hij naar Sarmi getippeld. Hij had ge-<br />
204
dacht, dat die Papoea's er wel voor zouden zorgen. Maar je weet<br />
hoe die knullen zijn. Als de controleur er niet meer is, voelen zij<br />
zich niet senang en ze zijn 'm gesmeerd zodra ze de kans schoon<br />
zagen. De Higgins-boat is waarschijnlijk 's nachts los gekomen en<br />
afgedreven. Nooit meer gezien."<br />
De resident trok zijn wenkbrauwen op. „Dat is ook de reden, waarom<br />
jij over land naar Sarmi zult moeten trekken, vader."<br />
Evert lachte, maar hij had het gevoel of het een dwaze grimas was.<br />
De ouwe schonk de glazen opnieuw vol. Zij gingen naast elkaar<br />
voor het grote raam staan, dat een hele wand in beslag nam en dat<br />
uitzicht gaf over Kota Baroe.<br />
„Dat was fout nummer één," ging de resident verder. Hij dronk<br />
zijn glas in één teug leeg. „Ik heb 'm behoorlijk uitgeveterd. Daarmee<br />
was de zaak afgedaan. Iedere B.B.-er maakt wel eens fouten,<br />
die met een beetje gezond verstand voorkomen hadden kunnen<br />
worden. Soms heb je pech. Dan vertel je het nooit meer na. Dat<br />
komt ook voor in een land als dit. Maar goed. Het was een stomme<br />
streek, maar soedah. Praten we niet meer over. Wat Hazevoet nü<br />
heeft uitgevreten is erger. Zijn vrouw zit, zoals je weet, in Hollandia.<br />
De kinderen kunnen hier beter schoolgaan dan in Sarmi.<br />
Nu blijkt Hazevoet een dag of veertien geleden gehoord te hebben,<br />
dat zijn zoontje malaria had en zijn vrouw zich ook al niet lekker<br />
voelde. Wat deed die ongelofelijke lammeling? Ja, in het leger noemen<br />
ze dat desertie en in de oorlog wordt zo'n vent zonder meer<br />
neergeknald! Maar hij liet Sarmi rustig in de steek en tippelde, zonder<br />
mij ook maar met een woord in te lichten, laat staan om permissie<br />
te vragen, naar Hollandia. Hij stond op een gegeven moment<br />
voor mijn neus. Ik was stomverbaasd en ik vroeg hem wat er aan de<br />
hand was. Hij antwoordde in alle gemoedsrust, dat hij even was<br />
komen kijken, omdat hij zich ongerust over zijn gezin had gemaakt.<br />
Even komen kijken... Even... Verbeeld je! Mijn vrouw en drie<br />
kinderen wonen in Den Haag. Ik zou jullie gezicht wel eens willen<br />
205
zien als ik ... even ... naar Den Haag ging, omdat mijn zoontje de<br />
mazelen heeft. Hazevoet wilde in dezelfde gemoedsrust weer...<br />
even... teruglopen naar Sarmi, want er was niets aan de hand<br />
thuis. Maar dat grapje ging niet door. Ik heb nog liever geen<br />
H.P.B., dan zo'n kluns. Ik heb 'm voorlopig hier ter beschikking, tot<br />
hij een enkele reis naar Holland nemen kan." De resident draaide<br />
zich met een ruk naar Evert. „Afstand nemen betekent afstand<br />
doen," zei hij langzaam en nadrukkelijk en zijn gezicht was als uit<br />
steen gehouwen. Toen, plotseling, trok er een glimlach rond zijn<br />
mond en zijn ogen tintelden. Hij gaf Evert een vriendschappelijke<br />
klap op zijn schouder. „Overmorgen naar Sarmi. Kijk maar eens<br />
wat je doen kunt daar."<br />
II<br />
Van Weghen hing lui achterover in een stoel te lezen toen Evert<br />
binnenkwam. Hij mikte het boek achter zich op de grond en stak<br />
zijn hand op. „Hallo, peer! Je hebt het uitgehouden bij de ouwe!<br />
Nog een borrel?"<br />
Evert liet zich in een stoel vallen en streek met zijn hand over zijn<br />
voorhoofd.<br />
„D'r is groot nieuws in de kota," ging Van Weghen verder, terwijl<br />
hij opstond om in de kast een fles en glazen te pakken. „Brenkel,<br />
de tandenpik, is gedemobiliseerd. Hij gaat volgende week Vrijdag<br />
naar Holland terug. Hij is wild! Hij kletst aan één stuk over een<br />
praktijk, die hij ergens in de Achterhoek wil overnemen. Dat zal<br />
me een afscheidsfuif worden volgende week Donderdag. Kota<br />
Baroe gaat ondersteboven! Er worden al plannen gemaakt."<br />
Evert glimlachte bleek. „Ik zal er niet veel plezier van beleven,"<br />
zei hij mat.<br />
Van Weghen stond stokstijf stil, de fles en de glazen in zijn hand.<br />
„Is er wat?" vroeg hij.<br />
206
Evert schudde zijn hoofd. „Neu..." zei hij met een tuitlip. „Ik<br />
vertrek overmorgen naar Sarmi. 'n Rotkarweitje."<br />
Van Weghen knikte. „Ik weet er van. Dat wil zeggen, wat er gebeurd<br />
is. Niet dat de ouwe jou daarheen zou sturen." Hij zette de<br />
fles met een klap op tafel.<br />
„Ik zie nog eens wat van de wereld," zei Evert met galgenhumor.<br />
„Voor ik het vergeet," zei Van Weghen een beetje onzeker, „er is<br />
een brief voor je." Hij rommelde tussen de papieren op zijn bureau<br />
en gaf Evert een dikke enveloppe. „Brief van Heleen," zei hij.<br />
Evert stopte de brief, zonder er een blik op te werpen, in zijn zak.<br />
— Overmorgen, dacht hij. — Sarmi...<br />
Hij zag Van Weghen bezig met de fles en de glazen en hij kreeg<br />
plotseling het gevoel als werd hij met een enorme snelheid van<br />
hem verwijderd. Van Weghen werd kleiner en kleiner, tot er nog<br />
maar een nauwelijks te onderscheiden stipje overbleef. Maar het<br />
helle getinkel der glazen en het zachte klokken van de drank uit de<br />
fles was duidelijk in zijn oren.<br />
„Alsjeblieft!" zei Van Weghen. „Op je tournee naar Sarmi, peer!"<br />
„Op mijn tournee naar Sarmi!" antwoordde Evert met een stem als<br />
moest hij door dikke dekens spreken.<br />
III<br />
JN adien zat hij op zijn kamer aan zijn schrijftafel en rookte een<br />
sigaret. Voor hem lagen de velletjes van de brief, die Heleen hem<br />
geschreven had. Uit Amsterdam, waar het lente was geworden.<br />
Waar de mensen op de terrasjes zaten en koffie dronken. Waar het<br />
pierement een aria uit Rigoletto speelde. Waar de hemel teer-blauw<br />
boven de stad spande. Waar in het Vondelpark de moeders met de<br />
kinderwagens drentelden. Waar .. .<br />
— Afstand nemen, betekent afstand doen, dacht hij. — Ik moet<br />
207
alleen verder. Alleen? Misschien was ik vroeger, thuis, eenzamer<br />
dan hier in de oetan. Er is nu meer dan een Evert Caldenhove, die<br />
het altijd alleen moet doen ... dacht te doen...<br />
Hij glimlachte.<br />
Toen pakte hij zijn brieventas en schroefde zijn vulpen los.<br />
„Lieveling," schreef hij, „overmorgen vertrek ik voor een tournee<br />
naar Sarmi en ..."<br />
Hij keek voor zich uit.<br />
— Tournee, dacht hij.<br />
Hij zag de oetan voor zich. Hij rook haar geuren. Hij hoorde de<br />
krekels en de kakatoes. En van heel ver kwam de triller van de<br />
paradijsvogel...<br />
208