Jaarboek Thomas Instituut 1989 - Thomas Instituut te Utrecht
Jaarboek Thomas Instituut 1989 - Thomas Instituut te Utrecht Jaarboek Thomas Instituut 1989 - Thomas Instituut te Utrecht
86 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kamp, H. Rikhof personen laat voorafgaan. Daar bleek dat persona direct (in recto) relatie betekent en indirect of zijdelings (in obliquo) essentie of natuur. (59) Hier voegt hij eraan toe dat niets een verdere indirecte betekenis in de weg staat. De verhouding van het Woord tot de schepselen is dus dubbel indirect. Zonder nu in te gaan op de gecompliceerde analyse van de precieze betekenis van persona in divinis is een korte blik op Thomas' argumentatie in de principiële kwestie of 'persona' in divinis gebruikt mag worden in dit geheel weer onthullend. (60) Deze vraag gaat vooraf aan de vraag naar de precieze betekenis van persoon en vormt er de basis van. In zijn gedrongen respons argumenteert Thomas allereerst dat 'persona' een perfectiewoord is en dus God past. D.w.z. 'persona' wordt dus in eigenlijke zin gebruikt. (61) Vervolgens wijst Thomas erop dat dit woord, net als andere (perfectie-)woorden, een bewerking moet ondergaan om te voorkomen dat over God en schepsel gelijkelijkgesproken wordt. Hierbij verwijst hij expliciet naar q. 13.Ook in zijn antwoorden op de objectiones maakt hij gebruik van inzichten uit q. 13,m.n. het onderscheid id a quo - id ad quod. (62) Ook hier dus geen verschil 'de Deo' - 'in divinis', maar integendeel een onderstrepen van het verband. In de tweede objectio van het derde artikel wordt Woord' gecontrasteerd met benamingen die duidelijk een verhouding tot de schepselen inhouden: 'Heer' en 'Schepper'. Vandeze laatste benamingen moet gezegd worden dat ze 'ex tempore' gezegd worden, terwijl Woord' 'ab aetemo' gebruikt wordt. In zijn reactie gaat Thomas ervan uit dat relaties voortkomen uit handelingen. Ten aanzien van handelingen maakt hij het gebruikelijke en algemene onderscheid tussen handelingen die in een extern effect resulteren en handelingen die intern blijven. Als voorbeelden in het geval van God noemt Thomas scheppen en besturen enerzijds en kennen en willen anderzijds. 'Scheppen' en 'besturen' worden dan in tijdelijke zin voor God gebruikt, 'kennen' en 'willen' niet. Woord' valt in de laatste categorie. Thomas verdedigt hier dezelfde positie die hij in het zevende artikel van q. 13 verdedigd heeft met betrekking tot de woorden die een relatie van God tot schepselen aangeven: sommige relatiewoorden worden in tijdelijke zin voor God gebruikt en andere vanaf eeuwigheid. Het enige verschil is dat in q. 13 het argument zich richt op de eerste soort woorden, terwijl in q. 34 het argument op de tweede soort is gericht. Thomas verdedigt niet alleen dezelfde positie, hij gebruikt ook dezelfde analyse. Een van de objectiones
EEN HYPOTHESE GETOETST 87 stelt met een beroep op de Schrift - "Ik heb u met een voortdurende liefde bemind" (Jer. 31:3) - dat alle relatie-woorden vanaf eeuwigheid voor God worden gebruikt. In zijn reactie hierop verwijst Thomas naar handelingen die intern blijven;woorden die dat soort relatiesbetekenen ('kennen', 'willen') worden voor God van eeuwigheid gebruikt. Maar woorden die handelingen betekenen die volgens onze manier van begrijpen in externe effectenresulteren ('redder', 'schepper') worden in tijdelijkezin voor God gebruikt. Het betoogin dit artikel wordt dus gekenmerktdoor enerzijdseen vasthouden aan de gegevens van de Schrift en anderzijds door het interpreteren van die gegevens met behulp van de regels die eerder zijnopgesteld uitgaande van het verschiltussen Schepper en schepsel. 3.4. Evaluatie In deze analyse stond de hypothese centraal dat Thomas in zijn discussie over 'Woord' de regels die hij in de openingsquaestiones aangegeven heeft volgt en dat hij hierop geen uitzonderingen maakt of veranderingen aanbrengt. De laatste precisering was ingegeven door de opmerkingen van O'Brien,'die wel een verandering meende te zien in het gebruik van de analogie. In de argumentatie die O'Brien hiervoor aanvoert maakt hij gebruik van de tegenstelling natuurlijke kennis - openbaring en de daarmee verbonden basis en criterium voor de benamingen, namelijk de geschapen effecten enerzijdsen de Schrift anderzijds. De argumenten of de vooronderstellingen hebben op twee kanten betrekking: op wat er in de openingsquaestiones gebeurt en op wat er in de quaestiones over de Triniteit gebeurt. Uit de lezing van q. 34 is gebleken dat wat betreft deze laatste kant de argumenten niet kloppen. Allereerst trekt Thomas expliciet en impliciet lijnen door van de openingsquaestiones naar quaestio 34, waarbij het om fundamentele overeenkomsten gaat. Bovendien vertrekt Thomas in q. 34 ook van het gewone (in nobis) spraakgebruik van 'woord' en 'persoon' en past hij dezelfde wegen toe om tot een minder inadequate wijze van spreken in dimnis te komen. Wat betreft de eerste kant (de openingsquaestiones) kan gezegd worden dat O'Brien aan het theologisch karakter van deze quaestiones niet voldoende gewicht geeft: hij gebruikt wel termen als schepselen en schepsellijk,maar verbindt daaraan niet de nodige consequenties wat betreft kennis van God en de rol van de Schrift daarbij.
- Page 40 and 41: 36 J. van Rossum Noten (1) Zie hier
- Page 42 and 43: 38 J. van Rossum (24) Tr. II, 3, 54
- Page 44 and 45: 40 J. van Rossum Index of the Summa
- Page 46 and 47: FRANOSCUS DE VICTORIA'S COMMENTAAR
- Page 48 and 49: Tekst Franciscus de Victoria 1. Men
- Page 50 and 51: 46 Franciscus de Victoria Ten derde
- Page 52 and 53: 48 Franciscus de Victoria die helpt
- Page 54 and 55: 50 Franciscus de Victoria vijanden
- Page 56 and 57: 52 Franciscus de Victoria voerders
- Page 58 and 59: 54 Franciscus de Victoria tijdens e
- Page 60 and 61: 56 Franciscus de Victoria nate en v
- Page 62 and 63: 58 Franciscus de Victoria (11) De c
- Page 64 and 65: 60 Franciscus de Victoria een ander
- Page 66 and 67: 62 Franciscus de Victoria stellen:
- Page 68 and 69: 64 Franciscus de Victoria Misschien
- Page 70 and 71: 66 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kamp
- Page 72 and 73: 68 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kamp
- Page 74 and 75: 70 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kamp
- Page 76 and 77: 72 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kamp
- Page 78 and 79: 74 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kamp
- Page 80 and 81: 76 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kamp
- Page 82 and 83: 78 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kamp
- Page 84 and 85: 80 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kamp
- Page 86 and 87: 82 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kamp
- Page 88 and 89: 84 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kamp
- Page 92 and 93: 88 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kamp
- Page 94 and 95: 90 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kamp
- Page 96 and 97: 92 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kamp
- Page 98 and 99: 94 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kamp
- Page 100 and 101: 96 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kamp
- Page 102 and 103: 98 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kamp
- Page 104 and 105: 100 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kam
- Page 106 and 107: 102 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kam
- Page 108 and 109: 104 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kam
- Page 110 and 111: 106 P. Bakker, M. Brinkhuis. A. Kam
- Page 112 and 113: 108 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kam
- Page 114 and 115: 110 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kam
- Page 116 and 117: 112 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kam
- Page 118 and 119: 114 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kam
- Page 120 and 121: 116 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kam
- Page 122 and 123: 118 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kam
- Page 124 and 125: 120 Walter Krikilion Thomas wordt d
- Page 126 and 127: 122 Walter Krikilion benaderd vanui
- Page 128 and 129: 124 Walter Krikilion Het gaat eerde
- Page 130 and 131: 124 Walter Krikilion Het gaat eerde
- Page 132 and 133: 126 Walter Krikilion hier om een dy
- Page 134 and 135: 128 Walter Krikilion taties van M.
- Page 136 and 137: 130 Walter Krikilion 4.4. Perspeetl
- Page 138 and 139: 132 Walter Krikilion eoneeptio en p
86 P. Bakker, M. Brinkhuis, A. Kamp, H. Rikhof<br />
personen laat voorafgaan. Daar bleek dat persona direct (in recto)<br />
relatie be<strong>te</strong>kent en indirect of zijdelings (in obliquo) essentie of natuur.<br />
(59) Hier voegt hij eraan toe dat niets een verdere indirec<strong>te</strong> be<strong>te</strong>kenis<br />
in de weg staat. De verhouding van het Woord tot de schepselen<br />
is dus dubbel indirect. Zonder nu in <strong>te</strong> gaan op de gecompliceerde<br />
analyse van de precieze be<strong>te</strong>kenis van persona in divinis is een<br />
kor<strong>te</strong> blik op <strong>Thomas</strong>' argumentatie in de principiële kwestie of<br />
'persona' in divinis gebruikt mag worden in dit geheel weer onthullend.<br />
(60) Deze vraag gaat vooraf aan de vraag naar de precieze be<strong>te</strong>kenis<br />
van persoon en vormt er de basis van. In zijn gedrongen respons<br />
argumen<strong>te</strong>ert <strong>Thomas</strong> allereerst dat 'persona' een perfectiewoord<br />
is en dus God past. D.w.z. 'persona' wordt dus in eigenlijke<br />
zin gebruikt. (61) Vervolgens wijst <strong>Thomas</strong> erop dat dit woord, net<br />
als andere (perfectie-)woorden, een bewerking moet ondergaan om<br />
<strong>te</strong> voorkomen dat over God en schepsel gelijkelijkgesproken wordt.<br />
Hierbij verwijst hij expliciet naar q. 13.Ook in zijn antwoorden op<br />
de objectiones maakt hij gebruik van inzich<strong>te</strong>n uit q. 13,m.n. het onderscheid<br />
id a quo - id ad quod. (62) Ook hier dus geen verschil 'de<br />
Deo' - 'in divinis', maar in<strong>te</strong>gendeel een onderstrepen van het verband.<br />
In de tweede objectio van het derde artikel wordt Woord' gecontras<strong>te</strong>erd<br />
met benamingen die duidelijk een verhouding tot de schepselen<br />
inhouden: 'Heer' en 'Schepper'. Vandeze laats<strong>te</strong> benamingen<br />
moet gezegd worden dat ze 'ex <strong>te</strong>mpore' gezegd worden, <strong>te</strong>rwijl<br />
Woord' 'ab ae<strong>te</strong>mo' gebruikt wordt.<br />
In zijn reactie gaat <strong>Thomas</strong> ervan uit dat relaties voortkomen uit<br />
handelingen. Ten aanzien van handelingen maakt hij het gebruikelijke<br />
en algemene onderscheid tussen handelingen die in een ex<strong>te</strong>rn<br />
effect resul<strong>te</strong>ren en handelingen die in<strong>te</strong>rn blijven. Als voorbeelden<br />
in het geval van God noemt <strong>Thomas</strong> scheppen en besturen enerzijds<br />
en kennen en willen anderzijds. 'Scheppen' en 'besturen' worden<br />
dan in tijdelijke zin voor God gebruikt, 'kennen' en 'willen' niet.<br />
Woord' valt in de laats<strong>te</strong> ca<strong>te</strong>gorie.<br />
<strong>Thomas</strong> verdedigt hier dezelfde positie die hij in het zevende<br />
artikel van q. 13 verdedigd heeft met betrekking tot de woorden die<br />
een relatie van God tot schepselen aangeven: sommige relatiewoorden<br />
worden in tijdelijke zin voor God gebruikt en andere<br />
vanaf eeuwigheid. Het enige verschil is dat in q. 13 het argument<br />
zich richt op de eers<strong>te</strong> soort woorden, <strong>te</strong>rwijl in q. 34 het argument<br />
op de tweede soort is gericht. <strong>Thomas</strong> verdedigt niet alleen dezelfde<br />
positie, hij gebruikt ook dezelfde analyse. Een van de objectiones