Jaarboek Thomas Instituut 1989 - Thomas Instituut te Utrecht
Jaarboek Thomas Instituut 1989 - Thomas Instituut te Utrecht
Jaarboek Thomas Instituut 1989 - Thomas Instituut te Utrecht
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
EEN HYPOTHESE GETOETST<br />
Uit deze gegevens blijkt dat een van de centrale Schrift<strong>te</strong>ks<strong>te</strong>n<br />
over het Woord aanleiding geeft tot de vraags<strong>te</strong>lling van q. 34, a. 3<br />
en dat het probleem gevormd wordt door een spanning tussen<br />
enerzijds "In principio erat verbum" en anderzijds "omnia per<br />
ipsum facta sunt" en de daaraan verbonden uitleg en consequenties.<br />
De spanning bestaat dan hierin dat om recht <strong>te</strong> doen aan de Proloog<br />
van het ]ohannesevangelie het verband met de schepping niet<br />
ontkend kan worden, <strong>te</strong>rwijl <strong>te</strong>gelijkertijd dat verband niet van<br />
dezelfde orde kan zijn als het verband 'in divinis', dat in de eers<strong>te</strong><br />
twee articuli voortdurend <strong>te</strong>r sprake was. Dit be<strong>te</strong>kent dat de<br />
vraags<strong>te</strong>lling niet zonder meer voortkomt uit de Schrift, maar <strong>te</strong>n<br />
nauws<strong>te</strong> samenhangt met de nadere reflectie op de Schrift en op het<br />
geloof in God de Schepper. Deze reflectie is de basis voor het<br />
onderzoek van de openingsquaestiones en komt tot uiting in het<br />
onderzoek naar de relatiewoorden in q. 13. (52)<br />
3.3. Lezing van q. 34<br />
De hypothese krijgt dan aannemelijkheid wanneer blijkt dat<br />
<strong>Thomas</strong> op de hoofdmomen<strong>te</strong>n van zijn betoog <strong>te</strong>ruggrijpt op wat<br />
hij in de openingsquaestiones gedaan heeft. Vandaar dat in de<br />
volgende lezing vooral gelet wordt op de gro<strong>te</strong> lijnen van zijn<br />
analyse en op de stappen die hij neemt in zijn betoog.<br />
3.3.1. De introductie<br />
"Deinde considerandum est de persorlá Filli. Attribuuntur au<strong>te</strong>m<br />
tria nomina Filio, scilicet Filius, Verbum et Imago." Deze openingszinnen<br />
van de inleiding op de quaestiones over de persoon van de<br />
Zoon bevat<strong>te</strong>n twee elemen<strong>te</strong>n. Allereerst zal het onderzoek naar de<br />
persoon zich concentreren op de nomina, de benamingen. Het onderzoek<br />
naar de persoon vindt dus plaats in de vorm van een onderzoek<br />
naar taal en taalgebruik. Vervolgens wordt van deze nomina<br />
gezegd dat ze toegekend worden (attribuuntur). Het uitgangspunt<br />
wordt dus gevormd door het bestaande, concre<strong>te</strong> spraakgebruik<br />
van Schrift en traditie over de Zoon. In de discussie rond de plaats<br />
van a. 3 is dit laats<strong>te</strong> al naar voren gekomen. Het eers<strong>te</strong>, een<br />
onderzoek naar taal, komt duidelijk naar voren in de formulering<br />
van de drie vragen aan het begin van de quaestio: "Utrum Verbum<br />
dicatur essentiali<strong>te</strong>r in divinis vel personali<strong>te</strong>r" (vgl. "Videtur quod<br />
Verbum in divinis non est nomen personale": begin objectiones a. 1);<br />
81